Wat was per 1 december 2010 de planning van zowel de werkzaamheden aan en de oplevering van de Landtunnel A2 en de tijdelijke bypass?
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010. Dat houdt in dat de tunnel volgens planning, zoals eerder gemeld in augustus en september 2010, medio 2012 volledig aangesloten zal zijn op de A2. De afspraak met gemeente Utrecht is dat de A2 Leidsche Rijn Tunnel uiterlijk eind 2012 opengesteld is.
De huidige planning (die gelijk is aan die van 1 december 2010) voor de tijdelijke bypass is openstelling voor het verkeer per 1 april 2011.
Is deze planning gewijzigd ten opzichte van de planning zoals die gold tijdens het AO Wegtunnels/A2 Leidsche Rijntunnel d.d. 4 november 2010? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010.
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010.
Kunt u inzage geven in de beschikbare en benodigde budgetten voor zowel de Landtunnel A2 als de tijdelijke bypass op peildatum 1 december 2010?
In het MIRT 2011 (prijspeil 2010) is als taakstellend budget voor het project A2 Holendrecht–Oudenrijn € 1 365 mln opgenomen. Een element van dit project én budget is de A2 Leidsche Rijn Tunnel. De meest actuele prognose van de werkzaamheden aan de tunnel bedraagt € 238 mln (prijspeil 2010).
Het beschikbare en benodigde budget voor de tijdelijke bypass bedraagt € 32 mln (inclusief BTW).
Is deze financiële raming gewijzigd ten opzichte van de raming zoals die gold tijdens het algemeen overleg Wegtunnels/A2 Leidsche Rijntunnel d.d. 4 november 2010? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, de financiële raming van de A2 Leidsche Rijn Tunnel is niet gewijzigd.
Tijdens het algemeen overleg van 4 november 2010 heb ik aangegeven dat de kosten voor de bypass op ongeveer 30 mln (inclusief BTW) zouden uitkomen of net iets meer. Het precieze bedrag kon ik toen niet noemen omdat de onderhandeling met de opdrachtnemer nog gevoerd werd.
Kent u het bericht «Bewoners naar rechter voor A2 verbreding»?1
Ja.
Wanneer wordt de uitspraak van de rechter verwacht? Wat zijn de gevolgen voor het project Landtunnel A2 en de tijdelijke bypass als de rechter het bezwaarschrift van de bewoners gegrond verklaard?
Op vrijdag 14 januari 2011 heeft de zitting plaatsgevonden inzake de voorlopige voorziening tegen de door de gemeente Utrecht aan RWS verleende ontheffing voor de aanleg van de tijdelijke bypass. Aan de rechter is gevraagd om niet alleen uitspraak te doen in de voorlopige voorziening maar ook uitspraak te doen in de bodemprocedure.
Op vrijdag 11 februari 2011 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan. Het beroep is ongegrond verklaard en ook het verzoek voor een voorlopige voorziening is afgewezen. De tijdelijke bypass kan nu worden afgebouwd. Vanaf 14 februari 2011 wordt, als onderdeel van de bypass, al een deel van de parallelbaan in zuidelijke richting en de nieuwe tijdelijke afrit Hooggelegen in gebruik genomen en wordt gestart met het aanbrengen van de deklagen. Conform planning wordt de bypass vóór 1 april 2011 in zijn geheel in gebruik genomen.
De verzoekers kunnen de komende 6 weken in hoger beroep gaan bij de Raad van State.
Een onderzoek naar de effecten van de verhoging van de maximumsnelheid op de CO2-uitstoot |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van de demissionaire minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de informateur inzake «Verhoging maximumsnelheid en CO2-uitstoot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van deze brief, namelijk dat een generieke verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u zal leiden tot een toename van de CO2-uitstoot met 0,6 en van de NOx-uitstoot met 25%, en dat nader onderzoek nodig is om de gevolgen van specifieke snelheidsverhogingen voor bepaalde wegvakken en bepaalde uren in kaart te brengen?
De bevindingen die in genoemde brief zijn opgenomen betreffen indicatieve schattingen van (de advies- bureaus) TNO en PBL. Voor een nauwkeuriger beeld van de effecten is nader onderzoek noodzakelijk. Daarvoor is het noodzakelijk de vormgeving van de (dynamische) verhoging van de maximumsnelheid uit te werken. Uw kamer wordt vanzelfsprekend over de uitkomsten van deze onderzoeken geïnformeerd.
Waarom is de verhoging van de maximumsnelheid opgenomen in het Regeerakkoord, terwijl uit bovengenoemde brief blijkt dat dat negatieve effecten op de CO2- en NOx-uitstoot heeft?
In het voorjaar verwacht ik u te kunnen informeren over de aanpak van de verhoging van de maximumsnelheid, waaronder de wijze waarop de effecten van de snelheidsverhoging worden onderzocht. Hierbij zal ik de vragen die u hierboven gesteld heeft meenemen
Wat zijn de gevolgen van een toename van de CO2-uitstoot en de NOx-uitstoot door het verhogen van de maximumsnelheid voor het halen van de emissiedoelen op Europees niveau en in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit? Kunt u aangeven welke specifieke knelpunten ontstaan door een verhoging van de CO2- en de NOx-emissies?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de effecten op CO2-uitstoot en luchtkwaliteit van de snelheidsverhoging naar 130 km/u op specifieke trajecten en op specifieke tijdstippen, alvorens u overgaat tot een verhoging van de maximumsnelheid op deze trajecten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de onderzoeken van TNO en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met indicatieve inschattingen van de gevolgen van de verhoging van de maximumsnelheid voor de CO2-uitstoot naar de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er meer onderzoeken in verband met de verhoging van de maximumsnelheid uitgevoerd in opdracht van de informateur? Zo ja, over welke aspecten handelen deze onderzoeken? Bent u bereid deze onderzoeken naar de Kamer te zenden?
Er zijn geen andere onderzoeken uitgevoerd in opdracht van dan wel ten behoeve van de informateur.
De toegenomen sociale ongelijkheid in de woonsituatie |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Naar een open samenleving» van Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO)?1
Ja.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat de sociale ongelijkheid met betrekking tot de woonsituatie is toegenomen?
Het aandeel eigen woningbezit is bij de huidige generatie groter dan bij de vorige generatie. Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking stijgt nog steeds en deze ontwikkeling is gunstig voor het inkomen van potentiële kopers.
In het genoemde onderzoek wordt gesteld dat het verschil in woonsituatie tussen laag- en hoogopgeleiden – uitgedrukt in eigendomssituatie en aantal kamers – in de periode 1992–2003 is toegenomen. Het verschil in het eigen woningbezit tussen hoger- en lager opgeleiden was in 1992 volgens het rapport 7 procent; in 2003 is dat verschil opgelopen naar 19 procent. Uit het rapport blijkt dat deze toename vooral is veroorzaakt door een stijging van het eigen woningbezit onder hoogopgeleiden; er is nauwelijks sprake van een daling van het eigen woningbezit onder lageropgeleiden. Volgens hetzelfde onderzoek bewoonde overigens in 2003 de meerderheid van de lager opgeleiden een koopwoning.
Wat zijn volgens u de oorzaken van deze toename?
Het eigenwoningbezit is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Er kwamen meer koopwoningen beschikbaar en de hoger opgeleiden hebben relatief meer gekocht. Lagere inkomensgroepen en lager opgeleiden is in het overheidsbeleid steeds meer de kans geboden om te kopen, bijvoorbeeld door de verkoop van woningen bij corporaties.
Vindt u de toename van de sociale ongelijkheid met betrekking tot de woonsituatie een zorgelijke ontwikkeling?
Ik zou het een zorgelijke ontwikkeling vinden als laagopgeleiden geen kwalitatief goede woning kunnen bemachtigen, maar hiervan is op dit moment geen sprake.
Bent u voornemens de grotere sociale ongelijkheid aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Het kabinet zet zich in om het overstappen van huur naar koop, voor wie dat wenst, beter mogelijk te maken. Woningcorporaties kunnen bijvoorbeeld hierin een rol vervullen door sociale-huurwoningen aan zittende bewoners te verkopen.
De consequenties van de bezuinigingen op Ruimte om de Stad (RODS) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Kunt u aangeven welke Ruimte om de Stad (RODS) projecten onder de in de motie van Gerven1 genoemde voorwaarden vallen wat betreft afspraken met inwoners en mogelijke dalingen in de huizenprijzen? Hoe gaat u met deze projecten om? Bent u bereid over specifiek deze projecten in overleg te treden met de betrokken steden?
De ombuigingen die in het Regeerakkoord zijn opgenomen, betreffen onder andere Recreatie om de Stad (RodS). Zoals in het Regeerakkoord vermeld staat en eerder per brief (32500 XIII, nr. 66) aan de Kamer is gecommuniceerd, zijn er geen Rijksmiddelen voor RodS meer beschikbaar. Ten aanzien van de uitfinanciering van lopende verplichtingen ben ik in overleg met de provincies en ik verwacht met hen hierover tot overeenstemming te komen. Het beëindigen van de rijksinspanning voor realisatie van de RodS-gebieden wordt nader uitgewerkt in het te sluiten bestuursakkoord Rijk-Provincies. Indien de provincies dit aandragen, zal recreatie ook aan de orde komen in het bestuurlijk overleg over de herijking van de EHS.
Verder zal ik, indien door de provincies gewenst, de Taskforce Multifunctionele Landbouw meegeven te bekijken hoe deze specifieke gebieden beter voor recreatie kunnen worden ontsloten. Deze Taskforce kan overheden en ondernemers faciliteren bij de realisatie van gemeenschappelijke doelen, zoals recreatieve voorzieningen, in het landelijk gebied.
Kunt u een overzicht geven van de RODS projecten die stilgezet worden in verband met de in de nota van wijziging voorgestelde bezuinigingen, waarbij per geval wordt aangegeven wat de oorspronkelijk geraamde investering en de voorziene grondverwerving was, welk aandeel van de oorspronkelijk geraamde investeringen en grondverwerving reeds gerealiseerd zijn en welke van deze projecten reeds participatietrajecten doorlopen hebben of vastgelegd zijn in een bestemmingsplan waarover een inspraakprocedure gevolgd is?
Sinds de invoering van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) in 2007 stuurt het Rijk niet meer op individuele projecten. De gegevens die u van mij vraagt zijn allen op projectniveau en heb ik dan ook niet beschikbaar. Voor informatie over de individuele projecten kunt u zich wenden tot de betreffende provincies.
Kunt u aangeven bij hoeveel RODS projecten er wel al grondaankopen hebben plaatsgevonden, maar er geen sprake is geweest van wijzigingen in bestemmingsplannen?
Zie antwoord vraag 2.
Ondervinden de lagere overheden die bij RODS projecten betrokken zijn financiële consequenties als gevolg van de bezuiniging op de middelen in 2011? Zo ja, hoe? Zo ja, kunt u aangeven om welke bedragen het gaat?
Conform het regeerakkoord zijn met de Nota van Wijzigingen de budgetten voor het verwerving, inrichting en beheer van RodS van de Rijksbegroting geschrapt. Voor 2011 betreft dit een bedrag van € 40 mln. Ten aanzien van de uitfinanciering van lopende verplichtingen met betrekking tot verwerving en inrichting ben ik in overleg met de provincies.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de gevolgen van de bezuinigingen op de RODS projecten op de effectindicatoren gerelateerd aan beleidsartikel 2 van de begroting van Infrastructuur en Milieu 20112, die gericht zijn op het realiseren van recreatievoorzieningen rondom de steden (de mogelijkheden om te wandelen en fietsen binnen 5 kilometer van de woning en de beschikbaarheid van openbaar groen binnen 500 meter van nieuwbouwwoningen)?
In het kader van de actualisatie en decentralisatie van het ruimtelijk beleid zal worden beoordeeld over welke rijksdoelen in het beleidsartikel 2 van de rijksbegroting wordt gerapporteerd.
Aan de rapportage ligt de informatie van het Planbureau voor de Leefomgeving ten grondslag ten aanzien van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zoals de recreatievoorzieningen om de steden. Deze informatie zal de Kamer worden toegestuurd.
Rijtijden van buschauffeurs |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTV Utrecht, waarin buschauffeurs klagen over het feit dat ze 5,5 uur aaneengesloten werken zonder pauze?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat voor al het vrachtvervoer en al het niet-geregelde busvervoer over afstanden boven de 50 kilometer een Europese richtlijn geldt dat er niet langer dan 4,5 uur aan een stuk gereden mag worden en dat vervolgens 45 minuten pauze gewenst is?
Voor al het (internationale) vrachtvervoer met maximummassa boven de 3,5 ton en al het niet-geregelde busvervoer over afstanden boven de 50 km gelden Europese normen voor arbeidsomstandigheden, verkeersveiligheid, veiligheid van de bestuurder en harmonisatie omwille van de gelijke concurrentie. Het uitgangs-punt in de Europese rijtijdenverordening voor het genieten van pauzes is de ononderbroken rijtijd. De chauffeur moet na 4,5 uur rijtijd een onderbreking nemen van 45 minuten aaneengesloten. Deze mag worden vervangen door een onderbreking van 15 minuten gevolgd door één onderbreking van 30 minuten (totaal minimaal 45 minuten). Deze bepaling is één van de maatregelen in een samenhangend pakket dat voldoende rust garandeert voor de chauffeur.
Wat is volgens u de reden dat voor buschauffeurs in steden niet deze wet, maar de Arbeidstijdenwet van toepassing is, die ruimte biedt voor 5,5 uur aaneengesloten rijden en verplicht tot 30 minuten pauze?
De Europese rijtijdenverordening is niet van toepassing op buschauffeurs in steden die volgens een dienstregeling rijden. Daarom geldt in het openbaar busvervoer voor het genieten van pauzes het pauzeartikel van de Arbeidstijdenwet (ATW). Derhalve dient de buschauffeur na meer dan 5,5 uur arbeid (er staat abusievelijk in uw vraag «aaneengesloten rijden») een pauze te nemen van minimaal 30 minuten, die kan worden gesplitst in pauzes van elk tenminste 15 minuten. Hierbij is «arbeidstijd» niet altijd gelijk aan «rijtijd». Er vallen ook andere werkzaamheden onder, zoals toezicht houden op het in- en uitstappen van passagiers, het schoonmaken en technisch onderhoud, en administratieve werkzaamheden.
Wat is volgens u de reden dat hier onderscheid wordt gemaakt? Vindt u dit wenselijk?
De reden dat het stads- en streekvervoer is uitgesloten van de Europese pauzeregeling is dat deze iets minder flexibel is voor inpassing in een dienstregeling. In het stads- en streekvervoer geldt een CAO met bepalingen over de duur van arbeidstijd en pauzes. De verantwoordelijkheidsverdeling is hierbij duidelijk. Het rijk is verantwoordelijk voor de kaderstellende wetgeving en de controle hierop, terwijl de sociale partners rekening kunnen houden met dit kader dat bij het opstellen van de dienstroosters voor het rijden van een dienstregeling het uitgangspunt vormt.
Marktwerking in de kinderopvang |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De crèche wordt duurder en slechter»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de kinderopvangsector (prijsniveau, wachttijden en dienstverlening)? Wat is in uw ogen de relatie tussen de privatisering in 2005 en de huidige kwaliteit?
De introductie van vraagfinanciering in 2005 heeft de kinderopvang veel goeds gebracht, zoals ook branchepartijen aangeven in hun position paper van 5-11-2010, die ook aan uw Kamer is verstuurd. Het heeft ondermeer geleid tot een flinke toename in het aanbod en meer efficiency. Daarnaast blijkt uit onderzoek van SEO (Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008) dat kinderopvanginstellingen zich meer zijn gaan richten op de wensen van ouders, dat ertoe heeft geleid dat de oudertevredenheid in de kinderopvang groot is (In de enquête van SEO geven ouders een rapportcijfer van 8,2).
De kinderopvang is echter een jonge markt in ontwikkeling, vandaar dat deze nog niet optimaal functioneert. In 2009 zijn verschillende onderzoeken over de werking van de kinderopvang afgerond («Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008» door SEO, en «Marktwerking in de kinderopvang» door Regioplan in opdracht van de NMa). Het tekort aan aanbod ten opzichte van de vraag komt als grootste knelpunt uit de onderzoeken. Ook het gebrek aan transparantie over de prestaties van kinderopvangorganisaties wordt genoemd. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het NCKO (Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek) dat de pedagogische kwaliteit tussen 2005 en 2009 achteruit is gegaan. Daarentegen blijkt uit het eerder genoemde onderzoek van SEO, dat ouders in 2008, evenals in 2004, tevreden zijn over de kwaliteit van de kinderopvang.
De NMa concludeert op basis van het bovengenoemde door Regioplan uitgevoerde onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», dat de gemiddelde stijging van het uurtarief niet buiten proportioneel lijkt te zijn.
Volgens SEO wordt het probleem van wachtlijsten en dalende kwaliteit veroorzaakt door de met overheidsfinanciering opgestuwde vraag. De focus van ondernemers lag daarom meer op het vergroten van het aanbod dan op het verbeteren van de kwaliteit. Ook het NCKO geeft als één van de verklaringen voor de daling van de kwaliteit de sterke groei van de sector sinds 2005.
Bent u van mening dat een markt enkel kan functioneren en dus voor alle gebruikers tot een goede prijs-kwaliteitverhouding kan leiden, indien er sprake is van voldoende verschillende aanbieders, goed vergelijkbare prijzen en producten en een laagdrempelige mogelijkheid tot overstappen?
Inderdaad veronderstelt een goed functionerende markt dat ouders prijs en kwaliteit kunnen afwegen en dat aanbieders met elkaar concurreren. Een markt kan ook goed functioneren met een beperkt aantal aanbieders. Het enkele feit dat een onderneming zeer succesvol opereert en een, in vergelijking met haar concurrenten, grote omvang bereikt, betekent niet dat sprake is van een concurrentieprobleem. Grote spelers kunnen gedisciplineerd worden doordat nieuwe partijen kunnen toetreden tot de betreffende markt of bestaande partijen kunnen uitbreiden.
Hoe beoordeelt u deze aspecten bij de Nederlandse kinderopvangmarkt in het licht van een – op sommige locaties – beperkt aantal aanbieders met prijsstijgingen en wachtlijsten als gevolg?
De kinderopvangmarkt functioneert nog niet optimaal (zie het antwoord op vraag 2). Mijn voorganger heeft u een brief toegezegd over de nadere uitwerking van haar plannen in de brief van 5 februari 2010 om de positie van ouders te versterken. Ik wil dit echter in samenhang bezien met actuele ontwikkelingen op de markt, zoals de invloed van bezuinigingen. Ik zeg u daarom in de loop van volgend jaar een brief toe, die deze onderwerpen in samenhang zal behandelen. Ik heb het CPB gevraagd of zij onderzoek willen doen naar de kinderopvangmarkt. De centrale onderzoeksvraag is of de publieke belangen (doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid) binnen de huidige marktomstandigheden en spelregels gewaarborgd zijn.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat er met de marktwerking in de kinderopvang weinig mis is, maar dat ouders niet als «bewuste afnemers» opereren?
Uit de onderzoeken blijkt dat ouders op de kinderopvangmarkt zicht slechts in geringe mate als bewuste afnemers gedragen. Een bewuste afnemer vergelijkt de verschillende aanbieders op (economische) aspecten, kiest op basis daarvan voor een bepaalde aanbieder, en past zijn keuze aan indien blijkt dat een andere aanbieder beter blijkt te scoren. SEO stelt dat ouders door het bestaan van wachtlijsten (vooral op populaire dagen) kiezen voor de opvang waar het eerst plaats is en dus geen prijs/kwaliteitafweging maken. Daarnaast blijkt uit zowel het onderzoek van Regioplan als dat van SEO, dat de keuze van ouders voor een opvanglocatie vooral ingegeven wordt door de reistijd. De belangrijkste reden voor ouders om over te stappen naar een andere instelling komt dan ook door een verhuizing. Ook is kinderopvang een vertrouwensgoed, waardoor ouders niet snel van aanbieder zullen wisselen als hun kind het naar zijn/haar zin heeft, al blijkt de prijs/kwaliteit verhouding elders beter te zijn.
Wat vindt u van het idee om het (markt)toezicht op de kinderopvang anders te organiseren?
De kinderopvang is een markt, waarbij sprake is van contractvrijheid tussen ouders en aanbieders. Oudercommissies hebben adviesrecht op o.a. prijzen en openingstijden. Indien er aanwijzingen zijn dat aanbieders misbruik maken van hun economische machtspositie kan de NMa een mededingingsrechtelijk onderzoek starten en – indien zij inderdaad misbruik van economische machtspositie vaststelt – handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. De NMa kan tevens een meer algemeen onderzoek naar de werking van een bepaalde markt (laten) uitvoeren, een zogenoemde marktscan. Een dergelijk onderzoek in de kinderopvangmarkt heeft de NMa in 2009 laten uitvoren. Of het (markt)toezicht anders georganiseerd moet worden neem ik mee ik mijn brief over de werking van de kinderopvangmarkt die ik in de loop van 2011 aan u zal aanbieden.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel dat de vier belangrijkste kinderopvangbedrijven in grote gemeentes meer dan negentig procent in handen hebben en daarbij gebruik maken van schaalvoordelen en efficiency die het rendement vergroten maar de kwaliteit verkleinen?
Zoals het artikel concludeert klopt het dat er steden zijn met een beperkt aantal spelers, maar dat was ook voor invoering van de Wet kinderopvang al zo (toen was vaak sprake van één stichting per gemeente). Als er minder aanbieders zijn, betekent dat niet per definitie dat er van verstoorde marktwerking sprake is. De toetredingsbelemmeringen zijn namelijk relatief laag. Daarom is het volgens het onderzoek van de NMa zeer aannemelijk dat zelfs in gemeenten waar nog steeds maar een zeer beperkt aantal aanbieders actief is, aanbieders er rekening mee houden dat er nieuwe toetreders komen als zij hoge prijzen gaan rekenen of tegen ongunstige voorwaarden gaan leveren. Ik heb geen informatie dat de kwaliteit in de betreffende gemeenten lager is.
Gezien de beschreven problemen op de kinderopvangmarkt, hoe beoordeelt u de aspecten aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheid op respectievelijk de energiemarkt, de mobiele telecommarkt en de hypotheekmarkt?
Ten aanzien van zaken als aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheden op de energiemarkt wijs ik op de marktmonitorrapportage die de Nederlandse Mededingingsautoriteit jaarlijks over de energiemarkt opstelt. Uit deze marktmonitor blijkt dat op de energiemarkt voortgang wordt geboekt op deze aspecten.
Op de mobiele telecommarkt zijn drie mobiele telecomoperators actief met een eigen netwerk en talloze «Mobile Virtual Network Operators» die gebruik maken van deze netwerken en dezelfde diensten aanbieden. De Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit ziet als sectorspecifieke toezichthouder toe op de werking van de mobiele telecommarkt. Prijstransparantie speelt een belangrijke rol op deze markt, aangezien aanbiedingen vaak complex zijn en bestaan uit verschillende tariefelementen, zodat consumenten moeite hebben om een goed beeld te vormen van de daadwerkelijke kosten van een abonnement. Daarom zijn onlangs scherpere transparantie-eisen gesteld ten aanzien van de tarieven die worden gehanteerd. Ook zijn de overstapmogelijkheden per 1 juli 2009 vereenvoudigd. Consumenten kunnen sindsdien met een opzegtermijn van één maand hun contract opzeggen, zodra hun eerste contracttermijn is verstreken. Ook hebben zij het recht op behoud van hetzelfde telefoonnummer als zij naar een andere aanbieder overstappen.
De hypotheekmarkt kenmerkt zich als een markt waarop een beperkt aantal ondernemingen actief is dat gezamenlijk een relatief groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. Mede hierom vormt de hypotheekmarkt momenteel onderwerp van onderzoek door de NMa. In het eerste deel van haar onderzoek heeft de NMa geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Het tweede deel van het onderzoek is dan ook zeer interessant, omdat de NMa hierin de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken in de marktwerking zal identificeren. Voor zover relevant zullen de door u genoemde factoren door de NMa worden meegenomen in het tweede deel van haar onderzoek. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit onderzoek toezenden, zodra het gereed is.
De hoge hypotheekmarges in Nederland |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de «quick scan» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?1 Hoe beoordeelt u de eerste uitkomsten van het gedane onderzoek?
Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de quick scan hypotheekrente, die de Nederlandse Mededingingautoriteit (NMa) recentelijk heeft gepubliceerd. Dit betreft het eerste deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de Nederlandse hypotheekmarkt. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Hiervoor heeft de NMa de marges door middel van drie methoden onderzocht. Daarbij heeft zij rekening gehouden met mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Uit de quick scan blijkt dat de Nederlandse hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief. Deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Daarnaast blijkt uit een internationale vergelijking van de hypotheekmarges met Frankrijk, Duitsland en België dat de marges in Nederland relatief hoog zijn.
De eerste uitkomsten van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt vormen een serieus signaal. De NMa gaat in het eerste deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt nog niet in op mogelijke oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag kunnen liggen. Zij geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de bevindingen uit haar quick scan. De reacties van de stakeholders zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt, waarin de NMa ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking zal identificeren. Hierdoor zal meer duidelijkheid ontstaan over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reacties uit de sector en de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat het NMa-onderzoek pas in het voorjaar van 2011 verwacht wordt? Deelt u de mening dat het slecht is dat consumenten nog een half jaar in onzekerheid blijven over de hoge marges op de hypotheekmarkt en de oorzaken daarvan? Bent u bereid om het onderzoek te versnellen?
Ik vind het tweede deel van het onderzoek van de NMa naar de hypotheekmarkt erg belangrijk, omdat het meer duidelijkheid zal verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Voor consumenten, en voor eventuele maatregelen vanuit de overheid, is deze duidelijkheid van groot belang. Ik acht het dan ook wenselijk dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond. De NMa heeft mij hierop verzekerd dat het onderzoek prioriteit heeft.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd. De consument is niet gebaat bij een onvolledig of onjuist uitgevoerd onderzoek. De NMa heeft aangegeven dat banken en andere stakeholders tot uiterlijk vrijdag 17 december 2010 kunnen reageren op het eerste deel van haar onderzoek. Omdat deze reacties vanuit de sector belangrijke aanknopingspunten zullen vormen voor het onderzoek, vind ik het belangrijk dat zij voldoende gelegenheid krijgen hun zienswijzen kenbaar te maken.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse hypotheekmarkt niet goed functioneert, ongeacht of dit aan eventuele prijsafspraken ligt? Welke andere oorzaken voor de hoge marges zouden een rol kunnen spelen?
De Nederlandse hypotheekmarkt speelt een belangrijke rol in het economisch verkeer. Gebreken in de marktwerking op de hypotheekmarkt kunnen gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Prijsafspraken tussen banken zouden consumenten de voordelen van concurrentie op de hypotheekmarkt kunnen ontnemen en daarmee een overtreding kunnen vormen van de Mededingingswet.
De NMa ziet hierop toe. Zij heeft aangegeven op dit moment niet te vermoeden dat banken zich schuldig maken aan prijsafspraken.2
Het tweede deel van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt van de NMa zal meer duidelijkheid verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. De NMa zal hierbij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Volgens de NMa kunnen hierbij onder meer aan bod komen de ontwikkeling van de marktaandelen, de ontwikkeling van de toetreding- en uittredingsdrempels, de ontwikkeling van de mate van transparantie van de markt, gedragingen die de marktwerking kunnen verstoren en de ontwikkeling van de tarieven van hypotheekaanbieders. De door u genoemde factoren kunnen derhalve in het tweede deel van het onderzoek aan bod komen.
Wat is het doel van het onderzoek? Bent u bereid de NMa te verzoeken om ook de aspecten aanbodstructuur, transparantie van prijsopbouw, vergelijkbaarheid van tarieven, mogelijkheid van overstappen, de Nederlandse hypotheekregels en de gevolgen van de financiële crisis en de staatsteun in het onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Nederlandse hypotheekmarkt een oligopolie is? Vermoedt u dat tussen de aanbieders sprake is van «onderling afgestemde feitelijke gedraging»?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. De financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, vormen om die reden een speerpunt in het toezicht van de NMa. Ook is de sector als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011».3
Zoals ik op eerdere van uw vragen heb geantwoord, zal de NMa in het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt diepgaand ingaan op de concurrentieomstandigheden en de ontwikkelingen daarvan. Daarbij zullen ook kenmerken van de aanbodstructuur aan bod komen.
Daarnaast houdt de NMa toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen aanbieders kunnen een overtreding vormen van de Mededingingswet. De quick scan heeft geen aanleiding gegeven voor een vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet. De NMa heeft aangegeven elke concrete aanwijzing die wijst op onderlinge afstemming van gedragingen van banken graag te ontvangen.
Welke gevolgen denkt u dat mogelijke prijsafspraken hebben voor het broze consumentenvertrouwen en de aanhoudende stagnatie op de woningmarkt? Wat gaat u doen om negatieve gevolgen te voorkomen?
Prijsafspraken hebben doorgaans als gevolg dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt en de consument de voordelen van een goede marktwerking wordt ontnomen. Zo leiden prijsafspraken over het algemeen tot hogere tarieven, een daling in de kwaliteit en in het niveau van dienstverlening en beperkte keuzevrijheid. Deze gevolgen acht ik zeer onwenselijk. Ook voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector is het cruciaal dat banken zich onthouden van prijsafspraken en andere overtredingen van de Mededingingswet. Ik vind het hierom belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in de financiële sector.
Welke gevolgen denkt u dat deze publicatie heeft voor het consumentenvertrouwen gezien het feit dat nog steeds een op de zes consumenten een hypotheekadvies onder de maat krijgt?
De quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de marges, maar gaat nog niet in op de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Het tweede deel van het onderzoek van de NMa zal hier meer duidelijkheid over verschaffen. Voor zowel consumenten en hun vertrouwen in de sector als voor eventuele maatregelen vanuit de overheid is deze duidelijkheid van groot belang.
Kunt een inschatting geven van de gemiddelde economische kosten voor consumenten van deze hoge hypotheekmarges?
Zoals de NMa benadrukt in haar quick scan zijn de gebruikte methodes bedoeld om de ontwikkelingen van de marges te onderzoeken en niet om de absolute niveaus van de marges te bepalen. Ik kan aan hand van de uitkomsten van deze quick scan dan ook geen inschatting maken van de gemiddelde economische kosten voor consumenten.
Bent u van mening dat de totstandkoming van de hypotheekrente voldoende transparant is? Zijn er afspraken gemaakt met De Nederlandse Bank en of het ministerie van Financiën in welke mate deze transparantie gegeven moet worden?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst te sluiten, is het belangrijk dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd. In het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt zal de NMa ingaan op de mate van transparantie op de markt.
Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft mijn collega van Financiën aangegeven het wenselijk te vinden nadere regels te stellen aan de informatieverschaffing door aanbieders. Naar aanleiding van de eerste resultaten van het onderzoek van de NMa zal in een breder kader gekeken worden naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Hiertoe zal de minister van Financiën op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Is er een relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de hogere marges die banken aan consumenten vragen? Welke relatie is er met de afspraken die zijn gemaakt met de banken die staatssteun ontvangen en zich niet als prijsvechter mogen gedragen?
De kredietcrisis heeft ontegenzeggelijk invloed gehad op de bankbalansen. In haar quick scan heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Zo heeft zij rekening gehouden met verhoogde risicopremies die banken moeten betalen op de kapitaalmarkt en de mogelijke verschuiving van de financieringsmix van de banken naar relatief dure financieringsbronnen zoals spaargeld. Daarbij heeft de NMa aangegeven dat de gebruikte methodes niet bedoeld zijn om de absolute niveaus van de marges te bepalen. De NMa geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op haar quick scan.
De NMa legt in haar quick scan geen directe relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de marges die hypotheekverstrekkers hanteren. In het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt zal de NMa diepgaand ingaan op de oorzaken die aan de hoogte van de hypotheekmarges liggen. Meer specifiek zal zij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan ontwikkelingen sinds en achtergronden van de financiële crisis. Mijn collega van Financiën en ik willen niet vooruitlopen op de resultaten van dit bredere onderzoek. Zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek naar de hypotheekmarkt heeft afgerond, zal ik dat u doen toekomen.
Wat is de samenhang tussen het feit dat Nederland de hoogste totale hypotheekschuld van Europa heeft en het feit dat Nederland hogere hypotheekmarges heeft dan andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke relatie is er tussen de hoge hypotheekmarges en de fiscale faciliering van hypotheekschuld?
Het is de minister van Financiën en mij niet bekend dat er een directe relatie is tussen de hoogte van de hypotheekmarges, zoals onderzocht door de NMa, en de fiscale faciliëring van hypotheekschuld. Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Sap achten de minister van Financiën en ik het op dit moment niet nodig hiernaar aanvullend onderzoek te doen.
Bezuinigingen in de farmasector |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer tegenslag farmasector»?1
Ja.
Hoe moet de in het artikel beschreven twijfelachtige voortgang van de financiering van TI Pharma bezien worden in het licht van de tijdens de plenaire debatten over Abbott en Organon gedane toezeggingen over het blijvend versterken van het vestigingsklimaat en het inzetten op innovatie?
Publiek-private samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, inclusief de universitaire medische centra is een van de, positieve, aspecten van het Nederlandse innovatieklimaat voor life sciences. Door instituten als TI Pharma is hieraan met een substantiële bijdrage vanuit het FES een belangrijke impuls gegeven. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. Het vestigingsklimaat wordt door meerdere factoren bepaald, waaronder de kennisinfrastructuur en de samenwerking tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur, maar in belangrijke mate ook door fiscale aspecten en regeldruk.
In de in het Regeerakkoord aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid zal ik daarop terugkomen.
Bent u van mening dat het onverstandig is om te bezuinigen op kennisinvesteringen vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en hiermee de totale kennisinvesteringen te verminderen?
Nee. Er vindt deze kabinetsperiode geen voeding van het FES plaats en er zullen dan ook geen nieuwe kennisinvesteringen uit het FES worden gefinancierd. Concrete projecten, waar reeds besluitvorming over heeft plaatsgevonden, kunnen gewoon doorgang vinden. De hiervoor bestemde middelen zijn aan de desbetreffende departementale begrotingen toegevoegd, dit betreft voor deze kabinetsperiode ruim € 1,1 mld.
Het kabinet zal het kennis- en innovatiebeleid de komende jaren hervormen. Uitgangspunt hierbij is dat het van belang is meer focus en samenhang te brengen in het kennis- en innovatiebeleid en de bureaucratie zoveel mogelijk te beperken. Het innovatiebeleid, de coördinatie ervan en het loket voor innovatiemiddelen wordt geconcentreerd bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het nieuwe beleid wordt de komende maanden nader uitgewerkt in de nota bedrijfslevenbeleid die in 2011 zal verschijnen, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord.
Welke concrete beleidsmaatregelen gaat u treffen (in vergelijking met het vorige kabinetsbeleid) om de positie van Nederland als internationale kenniseconomie te behouden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. We zullen daarbij drie sporen volgen: het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor ondernemerschap en innovatie (o.a. afschaffen onnodige regels); het aanbieden van een eenvoudig en transparant bedrijfgericht innovatie instrumentarium (o.a. beperking innovatiesubsidies, uitbreiding fiscale voorzieningen en inrichten revolverend fonds); en de inzet op een effectieve kennisinfrastructuur waarin samenhang en valorisatie centraal staan.
De contouren van dit beleid zullen de komende maanden verder uitgewerkt worden. In 2011 zal het kabinet het nieuwe economische en innovatiebeleid vastleggen in een nota bedrijfslevenbeleid.
Welk belang hecht u aan de farmasector binnen de Nederlandse kenniseconomie en op welke andere economische sectoren wilt u inzetten?
In het Regeerakkoord worden de specifieke topgebieden genoemd, waaraan dit kabinet bijzonder aandacht zal schenken. Hieronder valt ook «life sciences», naast water, voedsel, tuinbouw, high tech, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie.
Hoe gaat u er, ondanks schrappen van een aantal subsidiebudgetten, voor zorgen dat de echte innovatieve MKB-bedrijven wel op maat bediend worden in hun innovatie-activiteiten?
EL&I zal voorwaarden scheppen voor het bedrijfsleven dat wil innoveren. De verlaging van subsidies wordt gecompenseerd door lastenverlaging via o.a. de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Ten aanzien van subsidies geldt dat die waar mogelijk de vorm krijgen van een revolverend fonds, waarbij terugbetaalde leningen weer besteed worden aan nieuwe kanshebbers. Met het Innovatiekrediet helpt EL&I het innovatieve MKB bijvoorbeeld al op een dergelijke wijze bij de financiering van veelbelovende innovatieve projecten die binnen enkele jaren leiden tot nieuwe producten of een technische ontwikkeling van een nieuw product. Daarnaast wordt ter bevordering van innovatie in het MKB ingezet op Innovatieprestatiecontracten en komt er meer aandacht voor kennisvalorisatie en slim aanbesteden.
Het woningbeleid voor samenwoners |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat in een stad met grote woningkrapte (zoals in Amsterdam) waar mensen die ruimte besparen door samen te leven uit hun woning worden gezet?1
Amsterdam is op dit moment bezig haar beleid inzake de sturing op de woonruimteverdeling te herzien en opnieuw te formuleren. Beleidsmatige keuzes waarbij de afweging ten aanzien van doelgroepen (zowel studenten als gezinnen met een laaginkomen) gemaakt wordt zijn in beginsel een lokale aangelegenheid. De discussie hierover zal dan ook in de gemeenteraad van Amsterdam gevoerd worden. Sturing op de woonruimteverdeling is mogelijk binnen de kaders van de Huisvestingswet waarvoor ik als minister systeemverantwoordelijk ben.
Is ditzelfde beleid ook in andere steden aan de orde? Zijn er andere steden die eenzelfde soort regeling hebben waardoor deze problemen ook in andere steden kunnen gaan spelen?
Ik heb geen signalen ontvangen over andere steden dan Amsterdam voor wat betreft het huisvestingsbeleid voor personen die samenwonen.
Bent u van mening dat stimulering van doorstroom op de woningmarkt door aanpak van scheefwonen en het tegengaan van leegstand, prioriteit heeft boven de aanpak van studenten en andere samenwonenden?
De keuzes in het beleid voor een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in gemeenten zijn in beginsel een lokale aangelegenheid en dienen in de gemeenteraad te worden besproken en vastgesteld.
Bent u bereid om aan dit beleid een einde te maken? Welke mogelijkheden heeft u hiertoe?
Net als elke andere gemeente moet ook de gemeente Amsterdam zich bij het huisvestingsbeleid aan de daarvoor geldende (wettelijke) voorschriften houden. Wanneer er sprake is van een mogelijke overtreding kan ik de VROM-Inspectie opdracht geven hier nader onderzoek naar te doen en indien sprake is van strijdigheid met regelgeving eventueel in te grijpen. Een beleidsmatige discussie binnen de gemeente Amsterdam en het eventueel aanpassen van de verordening zijn voor mij geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek in de gemeente Amsterdam.
De toegenomen animo voor huurwoningen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Huursector in de lift door crisis»1 en «Animo voor huursector groeit»?2
De artikelen zijn geschreven op basis van het NVB-onderzoek «Huurders in profiel», een jaarlijks uitgevoerd onderzoek onder huishoudens met een modaal of hoger inkomen. NVB, vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers, geeft aan dat huishoudens als gevolg van een gebrek aan vertrouwen in de woningmarkt, onzekerheid over de economie en het behoud van de eigen baan en onzekerheid ten aanzien van het overheidsbeleid met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek (tijdelijk) meer vraag uitoefenen naar huurwoningen. Het verleden leert dat dit bij eerdere conjuncturele inzinkingen ook het geval was.
Bent u van mening dat de woningmarkt goed genoeg functioneert om deze toenemende vraag naar huurwoningen op te vangen? Kunt u dit onderbouwen?
De woningmarkt is in sterke mate een voorraadmarkt. Een tijdelijk toegenomen vraag naar huurwoningen zal daarom niet meteen leiden tot een toename in aanbod. Indien zou blijken dat sprake is van een structurele vraag naar meer huurwoningen, dan mag verwacht worden dat marktpartijen daarop zullen inspelen. Ik verwacht overigens niet dat van een structurele extra vraag sprake zal zijn. Trends laten al jarenlang een toename van het woningbezit zien. Het kabinet ondersteunt het herstel van het vertrouwen in de woningmarkt met name door het behoud van de hypotheekrenteaftrek en door de tijdelijke verhoging van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG).
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen gemiddeld minder voor een huurwoning willen betalen dan op basis van de gemiddelde rendementseis van 4,5% reëel is?
Voor de vragers op de huurmarkt, de huurders, zijn rendementseisen van verhuurders niet van belang. Zij baseren de prijs die zij voor een huurwoning willen betalen op de kwaliteit van de huurwoning. Ook de huurprijsregelgeving gaat uit van de kwaliteit van de woning. Aanbieders moeten, gegeven de condities van het huurprijsbeleid, zelf bepalen of investeren in de huurmarkt voor hen rendabel is.
Overigens blijkt uit het onderzoek dat, hoewel de gemiddelde gewenste huurprijs van de ondervraagde huishoudens op € 610,– per maand ligt, een substantieel deel (31%) van de potentiële huurders een woning zoekt van meer dan € 700,– per maand.
Bent u van mening dat de – in vraag 3 genoemde – frictie veroorzaakt wordt door het grote aandeel sociale huurwoningen in Nederland, waardoor huurhuizen relatief goedkoop worden aangeboden?
Ongetwijfeld zullen huishoudens die een (andere) huurwoning zoeken bij het aangeven van de maximaal te betalen huur mede worden beïnvloed door wat ze zoal aan feitelijke huren aantreffen in de sociale huursector.
Woningcorporaties moeten per 1 januari 2011 vrijkomende woningen met een huurprijs tot maximaal € 653,– voor 90% moeten toewijzen aan huishoudens met een belastbaar inkomen van maximaal € 33 000,– om in aanmerking te komen voor staatssteun. Daarmee wordt de beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor de in het onderzoek bevraagde huishoudens minder. De slaagkansen voor de doelgroep tot € 33 000,– worden dan overigens navenant groter.
Bent u van mening dat er een groter particulier huursegment voor middeninkomens moet zijn? Hoe wilt u dit vormgeven?
Ik ben van mening dat over het algemeen in Nederland de woningmarktkansen voor middeninkomens heel behoorlijk zijn. Het kabinet ondersteunt huishoudens die willen kopen middels hypotheekrenteaftrek en de verhoogde Nationale Hypotheek Garantie, en bevordert de verkoop van corporatiewoningen.
Tegelijkertijd wordt de dominante positie van corporaties op de huurwoningmarkt ingeperkt door de inkomensgrens van € 33 000,–. Corporaties worden hierdoor gedwongen zich meer op hun kerntaak, het huisvesten van lage inkomens, te richten. Hierdoor zal het voor particuliere verhuurders aantrekkelijker worden om een aanbod voor de middeninkomens te ontwikkelen. Ook de extra ruimte in het huurbeleid, te weten de maximale huurverhoging van 5% boven inflatie voor inkomens boven € 43 000,– en de verhoging van het aantal woningwaarderingspunten in regio’s met schaarste met maximaal 25 punten maken het voor investeerders aantrekkelijker om in de huurmarkt te investeren.
Maar structureel ligt het toch meer voor de hand dat de inkomensgroep uit dit onderzoek zijn weg vindt op de koopmarkt. Zelfs in gespannen woningmarkten is er passend aanbod. Ik wijs er op dat de gemiddelde waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) van corporatiewoningen in Amsterdam circa € 160 000,– is. Bij verkoop met een gebruikelijke korting zijn dergelijke woningen bereikbaar voor middeninkomens.
Hoe verklaart u het feit dat de hypotheekrenteaftrek wordt behouden, maar er tegelijkertijd toch een stijgende vraag naar huurwoningen bestaat? Op welke manier draagt de hypotheekrenteaftrek bij aan het bevorderen van het eigenwoningbezit?
Het feit dat meer mensen overwegen te gaan huren schrijft NVB, vereniging van ontwikkelaars en bouwondernemers, mede toe aan de 'aanhoudende onduidelijkheid over de renteaftrek». Met het aantreden van het nieuwe kabinet is deze onduidelijkheid inmiddels weggenomen.
Overigens heeft een ruime meerderheid een voorkeur voor een koophuis. De hypotheekrenteaftrek verlaagt de kosten van een woning en kan zo een stimulans vormen om de stap naar een koophuis te nemen.
De gevolgen van de uitvoering van de Wet kraken en leegstand |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel uit het Parool «Amsterdam gaat 200 panden ontruimen»1 en de uitzending van Uitgesproken?2
Ja.
Deelt u de analyse dat met de nieuwe Wet kraken en leegstand de ontruiming van kraakpanden door de politie vele malen laagdrempeliger en sneller zal laten verlopen dan het beëindigen van leegstand en invullen van panden door de gemeenten?
Ik merk op dat het lastig te vergelijken zaken betreft. Het aantal gekraakte panden in Nederland is naar schatting tussen de 500 en 1000 (2008)3. Bij leegstand gaat het echter om een geheel andere orde van getallen4.
De leegstand van kantoren is sinds 2008 bovendien nog flink toegenomen.
Gezien de getalsmatige verschillen ligt het daarom voor de hand dat de gekraakte panden sneller kunnen worden ontruimd dan leegstaande panden gevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat als gevolg van relatief gemakkelijke ontruiming en de juist zo complex georganiseerde invulling van panden, de totale leegstand van panden in Nederland niet enorm toeneemt?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is er op dit moment reeds sprake van een omvangrijk leegstandprobleem. Het al dan niet ontruimen van gekraakte panden zal daar nauwelijks invloed op hebben. De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken dat de VNG voor de gemeenten een handreiking leegstandbeleid maakt, met onder meer een modelverordening, zodat gemeenten op dit punt worden geholpen beleid te maken. Vanuit VROM/WWI wordt op dit moment hard gewerkt aan een actieprogramma leegstand kantoren.
Hierin zullen de betrokken partijen – markt en overheid – hun acties formuleren om structurele leegstand tegen te gaan en nieuwe leegstand te voorkomen.
Verder wordt in het Besluit Ruimtelijke Ordening tijdelijke herbestemming vergemakkelijkt en wordt de SER-ladder, een denkmodel bij de afweging van gemeenten bij een nieuwe ruimtevraag voor kantoren, voorgeschreven. Tot slot merk ik op dat de Wet kraken en leegstand zelf ook instrumenten bevat, waarmee gemeenten leegstand kunnen aanpakken, zoals een leegstandsregistratie en een verplichtende voordracht van een huurder door de gemeenten.
Welke negatieve gevolgen verwacht u verder, nu er de komende maand honderden panden ontruimd gaan worden?
Het kabinet verwacht daarvan geen negatieve gevolgen.
Welke opvangmaatregelen neemt u voor alle mensen die als gevolg van de ontruimingen ineens op straat komen te staan?
Het kabinet ziet geen aanleiding om maatregelen te treffen. Ik merk op dat de Wet kraken en leegstand begin juni 2010 door het parlement is aanvaard. Om die reden hadden alle partijen, waaronder de krakers, naar mijn mening redelijkerwijze ruim de tijd zich afdoende op de inwerkingtreding van deze wet op 1 oktober jl. voor te bereiden.
Wat gaat u doen om positieve gevolgen van het kraken, zoals weggeefwinkels, kunst- en culturele activiteiten (broedplaatsen) en opvangfuncties in kraakpanden, in steden en wijken te continueren?
Zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde is geweest, hebben gemeenten voldoende mogelijkheden dergelijke activiteiten te faciliteren. Op dit moment bestaan er immers ook weggeefwinkels, kringloop- winkels en startmogelijkheden voor kunstenaars en bedrijfjes binnen de grenzen van de wet, bijvoorbeeld in voormalige kantoren. Het voormalige CBS-kantoor in Voorburg, waar nu een groot aantal startende bedrijven is gevestigd, is van dit laatste een voorbeeld.
Welke juridische en praktische gevolgen heeft de Wet kraken en leegstand voor het fenomeen antikraak wonen en voor alle mensen, waaronder duizenden studenten, die nu noodgedwongen op deze manier wonen?
De positie van de antikrakers verandert na inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand niet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement hebben de initiatiefnemers aangegeven na inwerkintreding van het wetsvoorstel nog wel degelijk een functie te zien voor vastgoedbeheerders die onder andere kantoren beheren door er antikrakers in te plaatsen. Ik heb geen reden hier aan te twijfelen.
Wanneer en hoe gaat u de Wet kraken en leegstand op onder meer bovenstaande aspecten evalueren en toetsen op effectiviteit?
In de wet Kraken en leegstand is opgenomen dat de wet binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd dient te worden. Hierbij zullen alle aspecten die in de voorgaande vragen zijn genoemd worden betrokken. Over de wijze waarop de evaluatie zal plaatsvinden, vindt nog besluitvorming plaats.
De effectiviteit van besteding van belastinggeld door btw-verlaging in de bouw |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de analyse van de steunmaatregelen in de bouw?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de analyse van de steunmaatregelen in de bouw van ABN AMRO. ABN AMRO becijfert dat de impuls van de tijdelijke btw-verlaging circa 330 miljoen euro bedraagt. Daarbovenop komt nog een inhaalslag van uitgestelde verbouwingen, die door de btw-verlaging alsnog doorgang vinden. In totaal schat ABN AMRO de impuls in op 845 miljoen euro. Het algemene beeld dat ABN AMRO schetst bevestigt mijn conclusie dat het verlagen van het btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen zorg kan dragen voor een tijdelijke extra vraag, productie en werkgelegenheid in de bouwsector. Dat is ook wat het kabinet beoogd heeft met deze stimuleringsmaatregel en is in lijn met de wens van de Tweede Kamer.2 Verder verwacht ABN AMRO dat door de stimuleringsmaatregelen van de overheid de woningverkopen licht zullen stijgen. Daarbij verwijst ABN AMRO naar het verlengen van de verhoging van de Nationale Hypotheek Garantie en het verlengen van de periode van dubbele hypotheekrenteaftrek tot eind 2012. In een woningmarkt die zo onder druk staat, is dit goed nieuws. Het EIB voert momenteel een onderzoek uit naar de daadwerkelijke effecten van diverse stimuleringsmaatregelen.
Heeft u kennisgenomen van de verschillende schattingen van de opbrengsten van de btw-maatregel?2 Kan u aangeven wat uw eigen schatting is van de effecten? Kunt u daarbij ingaan op mogelijke concurrentie-effecten op andere sectoren, daar het hier een geïsoleerde maatregel betreft?
Van het artikel in het Financieele Dagblad heb ik kennisgenomen. In het artikel becijfert ABN AMRO de omvang van de toename van opdrachten als gevolg van de tijdelijke btw-verlaging op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen op 8504 miljoen euro.
Bouwend Nederland daarentegen rekent op een toename van 6 miljard euro. Bouwend Nederland baseert zich hierbij op een rapport van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB).5 In dit rapport brengt het EIB de effecten van verschillende steunmaatregelen in kaart die in augustus 2009 ter discussie stonden. De maatregelen die het kabinet in de brief van 30 augustus jl. heeft aangekondigd6 wijken overigens op bepaalde punten af van het pakket dat het EIB heeft doorgerekend in het rapport.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om onder meer de bouwsector te ondersteunen, omdat juist in deze sector het economisch herstel nog zeer wankel is en deze sector van groot belang is voor de werkgelegenheid en de economie. De bouw is een sector waar de gevolgen van de crisis relatief laat voelbaar zijn geworden, maar die relatief hard is geraakt, en waar de gevolgen van het inzakken van de productie jaren voelbaar zullen blijven. Stabilisatie van de bouwsector en de woningmarkt kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bredere economische herstel, de werkgelegenheid en het vermijden van toekomstige krapte op de woningmarkt. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Bent u van mening dat hier sprake is van effectief en efficiënt besteden van belastinggeld?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die net als de overige fiscale maatregelen snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het kabinet gaat er dan ook vanuit dat de maatregel zijn effect niet zal missen.
Hoe effectief en efficiënt de maatregel uiteindelijk zal blijken te zijn is iets om na afloop van de maatregel te bezien. De door ABN AMRO en EIB geschetste positieve effecten van de stimuleringsmaatregelen zijn slechts hun verwachtingen en betreffen niet daadwerkelijk gemeten effecten van het pakket aan maatregelen.
Herinnert u zich de toezegging om de effectiviteit van stimuleringsmaatregelen in kaart te laten brengen door het CPB?3 Wanneer kunnen wij de evaluatie over de maatregelen op de woningmarkt verwachten?
Ja. De Minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen met betrekking tot de woningbouw te onderzoeken. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Asbestslopers |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de nieuwe strengere eisen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid honderden sloop- en verwijderingsbedrijven de kop dreigen te kosten?1
Ja.
Is het waar dat het invoeren van de regels niet mogelijk is als de branche, bij monde van haar brancheorganisaties, hier geen fiat op geeft?
Dat is niet waar. Het opstellen van de regels gebeurt vrijwillig door deskundigen van betrokken partijen (o.a brancheorganisaties, vakbeweging en woningcorporaties) in het Centraal College van Deskundigen Asbest. Dit College heeft als taak om doeltreffende en werkbare regels op het gebied van asbestsanering op te stellen en deze vervolgens ter vaststelling aan mij voor te leggen. De risico’s van het werken met asbest zijn zeer groot. Jaarlijks sterven ca. 1400 personen aan de gevolgen van het werken met asbest in het verleden. Ook nu nog ontstaan mogelijk grote risico’s voor werknemers omdat de huidige voorschriften bij asbestsanering regelmatig worden ontdoken. Daarom en ook omdat het hier gaat om wettelijk verplichte certificatie heb ik op voorhand een aantal randvoorwaarden gesteld in het kader van de door mij vastgestelde stelselwijziging certificatie arbeidsomstandigheden. Uiteindelijk stel ik zelf de regels bij ministeriële regeling vast.
In hoeverre heeft u rekening gehouden met de eisen zoals die door de branche zijn opgevoerd, waaronder het ontbreken van administratieoverdaad, een redelijk boeteniveau, geen eenzijdige bedrijfssluiting van bovenaf en een redelijke invoertermijn?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven houd ik in grote mate rekening met de eisen zoals die door de branche zijn opgevoerd. Enerzijds gaat het hierbij om het borgen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden bij asbestsanering. Anderzijds dient de branche er voor te waken dat de eisen niet onnodig zwaar zijn. De afweging van de diverse belangen ten opzichte van het te bereiken doel dient in eerste instantie plaats te vinden in het College. Dat geldt met name ten aanzien van de administratieve lastendruk. Ik zelf houd bij het vaststellen van de regels uiteraard ook rekening met de kaders die het Kabinet heeft opgesteld om onnodige regeldruk en de administratieve lasten tegen te gaan. De bestuurlijke boetes die de Arbeidsinspectie op kan leggen vallen weliswaar buiten het stelsel van certificering, maar worden eveneens door mij vastgesteld.
De zeer ernstige gezondheidsrisico’s die bij asbestsanering aan de orde zijn rechtvaardigen dat bij feitelijk geconstateerde ernstige tekortkomingen, certificaten onvoorwaardelijk ingetrokken worden en dat bedrijven dan voor een bepaalde tijd deze werkzaamheden niet meer mogen doen. Deze tekortkomingen worden tevoren bekend gemaakt en de bedrijven krijgen altijd gelegenheid eerst hun eigen zienswijze in te brengen, op door de toezichthouder of certificerende instelling geconstateerde feiten, alvorens het besluit tot intrekking door de certificerende instelling wordt genomen.
De door mij vast te stellen regels voorzien in een overgangstermijn, waardoor bedrijven voldoende tijd krijgen zich aan de regels aan te passen.
Welke concrete handelingen zult u verrichten om ervoor te zorgen dat het asbestwerk voortaan altijd met vergunning kan verlopen?
Het afgeven van vergunningen voor het verwijderen van asbest is een taak van gemeenten. Het verwijderen van asbest mag alleen gedaan worden door gecertificeerde bedrijven. Bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat ik eindverantwoordelijk ben voor de regels die aan gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijven worden gesteld in verband met veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
Hoe zult u waarborgen dat de nieuwe regelgeving enerzijds zorgt voor betere gezondheid voor de werknemers, een aanvaardbaar blootstellingrisico en een beter zicht op de afvalstromen, zonder anderzijds tot gevolg te hebben dat veel kleine zelfstandige bedrijven niet kunnen overleven, waardoor negatieve gevolgen voor optimale concurrentie en een optimale prijs-kwaliteitverhouding kunnen optreden?
Met het aanpassen van de certificatieschema’s voor de asbestinventariseerder en de asbestverwijderaar verbeter ik het veilig en gezond werken bij asbestsanering. Eenduidiger dan voorheen leg ik vast wanneer een certificaat aan deze bedrijven kan worden verstrekt en moet worden ingetrokken door de certificerende instelling. Naast het verbeteren van het toezicht op de certificaathouders, verbeter ik ook het toezicht op de certificerende instellingen. Dit, in combinatie met het toezicht op de uitvoering van sloopwerkzaamheden door gemeenten en inspectiediensten, geeft mij voldoende vertrouwen dat werknemers niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare risico’s.
Daarnaast houd ik zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven in grote mate rekening met de eisen zoals die door de branche zijn opgevoerd.
Hieruit ontstaat de overtuiging dat de meeste bedrijven op dit terrein ook uit concurrentieoogpunt geen onoverkomelijke problemen zullen hebben met de nieuwe regelgeving. Door een overgangstermijn zullen de bedrijven voldoende tijd krijgen zich aan te passen. Uiteraard kan niet uitgesloten worden dat er toch bedrijven zijn die hun werkzaamheden op dit vlak niet kunnen continueren.
Wat gaat u doen om de branche weer aan tafel te krijgen om in goed overleg te komen tot in alle opzichten aanvaardbare en werkbare nieuwe regelgeving op het gebied van asbestsanering?
Het overleg is niet afgebroken. Alle belanghebbende partijen nemen deel aan het overleg van het Centraal College van Deskundigen van de Stichting Certificatie Asbest. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Onderschrijft u de stelling dat regels in algemeen niet mogen leiden tot een scheefgetrokken speelveld waarin bedrijven met dezelfde kwaliteit, maar met een kleinere omvang een minder kansrijke marktpositie krijgen?
Ja.