Het bericht ‘Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor»?1
Ja.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jongstleden waarin wordt gesteld dat sprake is van vaccinatiedrang wanneer «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of zodanig wordt beïnvloed dat diegene feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Ja.
Deelt u de mening dat vaccinatie vrijwillig moet zijn en dat in het licht van artikel 11 Grondwet (de onaantastbaarheid van het lichaam) en art. 8 EVRM (recht op zelf beschikking over de lichamelijke integriteit) de oproep van Leaseplan geen pas geeft?
Een vaccinatieplicht voor Covid-19 bestaat niet in Nederland. Vrijwillige vaccinatie is het uitgangspunt en is ieders eigen keuze. Een werkgever mag een werknemer dus niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om, binnen de huidige wettelijke kaders, een veilige werkomgeving te creëren. In geval van onenigheid tussen werkgever en werknemer zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u bereid klip en klaar met werkgevers te communiceren over de geldende regelgeving waarin vrijwillige vaccinatie zonder dwang of drang het uitgangspunt is?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn en daarover het goede gesprek voeren met elkaar. Een werkgever mag een werknemer niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. Deze informatie is recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Daarnaast ben ik op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Erkent u dat, zoals ook de Gezondheidsraad aangeeft, thuiswerken niet voor ieder individu een optie is? Bijvoorbeeld vanwege een complexe thuissituatie en/of mentale gesteldheid? Wat betekent een besluit als dit voor deze werknemers?
Ik ben het met u eens dat thuiswerken niet altijd een optie is. Van de werkgever en werknemer wordt verwacht dat zij hierover in gesprek gaan en onderling een passende oplossing vinden voor hun specifieke context. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de berichten dat bij de deltavariant de besmettelijkheid van mensen die gevaccineerd zijn, niet per definitie lager ligt dan bij mensen die wel gevaccineerd zijn, terwijl ook heel duidelijk is dat het vaccin beschermt tegen ziekenhuisopname en IC-opname? Wat betekent dit voor de transmissie van het virus door zowel gevaccineerden als ongevaccineerden? Op welk moment zou dit gevolgen moeten hebben voor het testbeleid? Bent u bereid over de gevolgen van deze ontwikkelingen advies te vragen aan het Outbreak Management Team (OMT)?2
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins wel degelijk bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus4. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt5. De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog is, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfavariant6. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming door vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijft7.
Indien er aanleiding is om het beleid op het gebied van maatregelen en testen aan te passen, ben ik uiteraard bereid het OMT om advies te vragen. Daarnaast is het OMT vrij om ook ongevraagd te adviseren, bijvoorbeeld indien nieuw wetenschappelijk onderzoek daar aanleiding toe geeft.
Welke verplichtingen kunnen volgens u wel redelijkerwijs onderbouwd worden vanuit artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet ter bevordering van een werkomgeving waar coronabesmettingen zoveel mogelijk voorkomen worden?
Het is aan de werkgever om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). Volgens de arbeidshygiënische strategie (artikel 4.4. Arbobesluit) moet eerst worden bepaald of de bron van de blootstelling kan worden weggenomen. Bij Covid-19 houdt dit in dat de besmette persoon niet op het werk mag komen. Moeilijkheid is dat je bij corona niet altijd weet of iemand besmet is. Als daar niets of slechts deels iets aan kan worden gedaan, zijn collectieve beschermingsmaatregelen aangewezen, zoals afscherming, anderhalve meter hanteren en ventilatie. Indien die ook geen of onvoldoende oplossing bieden, dienen tijdelijke, individuele maatregelen te worden genomen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkgever moet in goed overleg met de werknemer de minst ingrijpende maatregel toepassen om het risico op besmetting te beperken.
Is, aangezien Leaseplan aangeeft uitzonderingen te maken voor werknemers die zich wegens gezondheidsredenen of religieuze overtuigingen niet laten vaccineren, u een wettelijke grondslag bekend waarop een werkgever buiten de gezondheidszorg deze informatie mag vragen, laat staan registreren?
Werkgevers mogen vragen of een werknemer gevaccineerd is. Werknemers zijn niet verplicht om op die vraag een antwoord te geven. En vervolgens is de werkgever aan zet om te doen wat nodig is om een veilige werkomgeving of een veilige zorgomgeving voor patiënten te creëren. Het is op basis van de AVG op dit moment niet toegestaan voor een werkgever om de vaccinatiestatus te registreren. Ik ben hier ook in mijn brief van 14 september aan de Kamer op ingegaan. Over de specifieke casus bij Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich volgens u tot de uitspraken zoals gedaan in het debat van 8 oktober 2020, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaf vaccinatie als voorwaarde voor toegang tot de werkvloer zich alleen voor te kunnen stellen wanneer dit zeer goed gemotiveerd gebeurt op specifieke momenten in de vaccinatiefase voor specifieke beroepen waar met kwetsbare mensen wordt gewerkt?
Ik sta volledig achter de uitspraken die ik op 8 oktober gedaan heb. Voor verdere toelichting zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Welke impact hebben uitspraken zoals van Leaseplan op het draagvlak voor vaccinatie en de vaccinatiebereidheid?
De RIVM Gedragsunit doet onderzoek naar de vaccinatiebereidheid en mogelijke variabelen die hierop een invloed hebben. In onderzoek van dit voorjaar is gemeten wat de belangrijkste redenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. Hierin is drang niet benoemd door de deelnemers. Wel is onderzocht wat het eventuele effect is wanneer gevaccineerden meer vrijheid geboden kan worden. Conclusie hiervan was dat dit mogelijk een positief effect heeft op de vaccinatiebereidheid. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen de uitspraken van Leaseplan en het effect op het draagvlak voor vaccinatie en de bereid daartoe.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval deze week beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
De opschalingskorting op het gemeentefonds |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 25 augustus 2021 over de opschalingskorting op het gemeentefonds?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze brief.
Voor welke bedragen is de opschalingskorting op het gemeentefonds doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting is doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015–2020. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona2. De realisatie wijkt hierdoor in 2020 af van de oorspronkelijke reeks.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Oorspronkelijke reeks cumulatief
60
120
180
240
300
370
Actuele reeks cumulatief
60
120
180
240
300
300
Voor welke bedragen is de opschalingskorting ingeboekt voor de begrotingsjaren 2021 en later?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting voor 2021 en verder is ingeboekt. De oploop van de opschalingskorting voor gemeenten wordt in 2022 (evenals in 2020 en 2021) incidenteel geschrapt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.
2021
2022
2023
2024
2025
Structureel
Oorspronkelijke reeks cumulatief
460
570
700
835
975
975
Actuele reeks cumulatief
300
300
700
835
975
975
Op basis van welke raming van de efficiencywinst voor gemeenten is de opschalingskorting berekend?
De opschalingskorting is geïntroduceerd tijdens het kabinet Rutte II.
De besparingen zijn toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens gaat de besparing uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken.
Bij invoering, is er uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025.
Heeft de reële efficiencywinst voor gemeenten zich ontwikkeld in overeenstemming met de raming?
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar, gemeenten hoeven hier geen verantwoording over af te leggen aan het Rijk. Dit is dan ook niet bekend bij het Rijk.
Hoe verhoudt de opschalingskorting zich tot de voorgenomen herijking van het gemeentefonds?
De opschalingskorting heeft betrekking op de omvang van het gemeentefonds. De herijking heeft betrekking op de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Het enige verband tussen de opschalingskorting en de herijking is dan ook dat de omvang van de te verdelen middelen groter is als de oploop van de opschalingskorting wordt geschrapt.
Deelt u de mening van de VNG, dat de opschalingskorting niet voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik ben van mening dat de opschalingskorting voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet.
Artikel 2 Financiële-verhoudingswet gaat over beleidsvoornemens van het Rijk. Indien de beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
Artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet verplicht het Rijk de kosten te vergoeden die voortvloeien uit de uitvoering van taken die bij of krachtens de wet aan gemeenten zijn opgedragen en waarvan de kosten niet op andere wijze vergoed worden.
De opschalingskorting betreft echter geen nieuwe taken, maar een korting op de apparaatskosten en staat dan ook los van artikel 108, derde lid, Gemeentewet en van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Bent u bereid de opschalingskorting ook in 2022 te bevriezen op het niveau van 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft besloten de oploop van de opschalingskorting ook voor 2022 te schrappen.
Het op straat zetten van meerderjarige weeskinderen (en/of andere medebewoners van overleden familieleden of partners). |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Moeder overlijdt en nu moeten kinderen het huis uit. Mama zou dit vreselijk vinden»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen van wie hun ouder(s) is overleden al na 2 dagen een sommatie krijgen van de woningcorporatie om de woning te verlaten?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 vind ik het van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat volwassen nabestaande kinderen niet op straat belanden. In mijn brief hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak die ik wil volgen om meerderjarige nabestaande kinderen betere ondersteuning te bieden.3 Momenteel wordt daartoe de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (RTIV) aangepast, zodat woningcorporaties deze meerderjarige kinderen een tijdelijk huurcontract aan kunnen bieden waardoor zij langer in een sociale huurwoning kunnen wonen. Deze wijziging is naar verwachting vanaf november van kracht. Met verhuurders en experts werk ik daarnaast een gedragscode uit om te zorgen dat meerderjarige nabestaande kinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten. Deze gedragscode wil ik voor het einde van het jaar vaststellen. Tot slot bezie ik komende periode of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van deze kinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen. Ook hiervoor streef ik ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat dit niet alleen bij jongvolwassen weeskinderen gebeurt, maar ook bij andere mensen die samenleefden met een familielid of partner?
Wanneer kinderen, familieleden of partners niet ingeschreven staan als medehuurder op het huurcontract en dus medebewoner zijn, wordt het huurcontract bij het overlijden de huurder van rechtswege beëindigd twee maanden na het overlijden van de huurder. Een medebewoner kan de huur alleen voortzetten indien de verhuurder daarmee instemt of als de rechter dit op vordering van de medebewoner heeft bepaald. De rechter kan dat alleen doen als de medebewoner aantoont een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de huurder te hebben gevoerd. Bij inwonende meerderjarige kinderen wordt dit doorgaans niet verondersteld, omdat deze kinderen op een goed moment op zichzelf gaan wonen. Bij partners of familieleden ligt dit mogelijk anders, waardoor zij bij aantonen van de duurzame gemeenschappelijke relatie het huurcontract wel kunnen voorzetten.
Deelt u de mening dat je weeskinderen niet op straat zet, ook al zijn ze meerderjarig? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat jongvolwassenen die hun ouder(s) verliezen in deze verdrietige situatie niet op straat moeten komen te staan. Het doel van de maatregelen die ik neem is dat meerderjarige nabestaande kinderen op een goede wijze geholpen worden om passende woonruimte te vinden en dat zij de tijd en ruimte krijgen om keuzes te maken over hun toekomst. Dat vraagt om maatwerk. De maatregelen die ik neem dragen hieraan bij en dat wordt door corporaties ook ondersteund.
Deelt u de mening dat hier geen enkele sprake is van menselijke maat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van de gedragscode die u samen met verhuurders en experts wil uitwerken «om te zorgen dat meerderjarige weeskinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten», zoals u schreef in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 (hierna: Kamerbrief), waarin u uitvoering gaf aan de motie Koerhuis (35 570 VII, nr. 42, ingediend vanwege een soortgelijk geval in 2020)?
Met betrokken partijen ben ik op dit moment in overleg om dit vast te leggen in een gedragscode die voor meerderjarige nabestaande kinderen helderheid biedt over hun rechten en mogelijkheden, en verhuurders handvaten biedt hoe zij in deze verdrietige situaties kunnen en moeten handelen. Ik streef ernaar deze gedragscode voor het einde van het jaar vast te stellen. Ik heb eerder aangegeven welke elementen in ieder geval onderdeel moeten zijn van de gedragscode. Zo is het uitgangspunt dat meerderjarige kinderen in deze situatie niet op straat komen te staan en dat er maatwerk geleverd wordt. Het doel is dat een meerderjarig nabestaand kind op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Dat kan de ouderlijke woning zijn, maar ook een andere woning als die meer passend is. Gezamenlijk met verhuurders en experts wil ik ten behoeve van de gedragscode verkennen hoe in verschillende situaties waarin deze meerderjarige kinderen zich bevinden een passende oplossing gevonden kan worden. Onderdeel hiervan is dat het van belang is dat de huur van de ouderlijke huurwoning voor de wees betaalbaar blijft. Zo kunnen verhuurders waar nodig (tijdelijke) huurverlaging bieden wanneer de huur van de ouderlijke huurwoning te hoog blijkt. Daarnaast is het van belang dat rekening wordt gehouden met het feit dat woningcorporaties gebonden zijn aan regels wat betreft woningtoewijzing. De gedragscode zal oplossingen schetsen voor corporaties en waar relevant andere verhuurders om hier op een goede manier mee om te gaan. Tot slot wil ik in de gedragscode vastleggen hoe verhuurders zich kunnen inspannen om een meerderjarig nabestaand kind te helpen om waar nodig bredere ondersteunende hulp te organiseren, bijvoorbeeld van de gemeente of maatschappelijke instellingen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 gestelde: «Daarnaast wil ik de ruimte voor woningcorporaties verruimen om meerderjarige weeskinderen meer tijd te gunnen voor keuzes over hun vervolgstappen. Dat wil ik doen door corporatie de mogelijkheid te bieden om meerderjarige weeskinderen tijdelijke huurcontracten toe te kennen als dat bijdraagt aan het vinden van een passende oplossing. Daarnaast wil ik de komende periode bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen.»?
De wijziging van de RTIV waarmee tijdelijke huurcontracten voor meerderjarige nabestaande kinderen mogelijk worden is momenteel in internetconsultatie. Deze wordt gelijktijdig getoetst door de Autoriteit Woningcorporaties op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid en door het adviescollege toetsing regeldruk. Na verwerking van de consultatiereacties en uitkomsten van de toetsen kan de ministeriële regeling in principe in werking treden. Ik streef ernaar dat deze mogelijkheid in november van kracht is.
Verder ben ik zoals gezegd de andere wettelijke mogelijkheden aan het onderzoeken om de positie van deze meerderjarige kinderen te verbeteren. Ik streef ernaar uw Kamer hierover voor het einde van het jaar te kunnen informeren.
Als u het gedrag van woningcorporaties nu ziet, terwijl zij weten dat u bezig bent met een gedragscode op te stellen, vertrouwt u er dan op dat zij een niet-afdwingbare gedragscode wel opvolgen en nakomen?
Ik ben ervan overtuigd dat de gedragscode die ik aan het opstellen ben corporaties zal helpen, omdat het hen duidelijkheid geeft hoe zij met de verdrietige omstandigheden van meerderjarige nabestaande kinderen om zouden moeten gaan en welke mogelijkheden zij hebben om hen te ondersteunen. Vanuit de corporatiesector begrijp ik dat men juist die duidelijkheid zeer waardeert. Ik heb er daarom vertrouwen in dat corporaties de gedragscode zullen nakomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het gestelde in uw Kamerbrief van 6 juli dat u wilde «bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de wettelijke positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren»?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Aangezien u als Minister de mogelijkheid hebt om op zeer korte termijn een wettelijk besluit te nemen of wetgeving in te voeren om snel een einde te maken aan deze schrijnende situaties, bent u bereid om zo snel mogelijk af te zien van een niet afdwingbare «gedragscode» en een afdwingbaar wettelijk besluit te nemen of wet in te voeren dat een einde maakt aan dit soort schrijnende gevallen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al aangekondigd dat ik de RTIV zal wijzigen om corporaties meer mogelijkheden te geven om meerderjarige nabestaande kinderen te ondersteunen en dat ik verdere wettelijke mogelijkheden aan het verkennen ben. De gedragscode is een wezenlijk onderdeel van mijn aanpak, juist omdat geen enkel geval hetzelfde is en er dus maatwerk nodig is. Het doel hiervan is dat een meerderjarige op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Aspecten als betaalbaarheid en de wegen naar bredere ondersteunende hulp worden bij de gedragscode betrokken. Een gedragscode zorgt dat verhuurders weten hoe zij met de situatie om kunnen gaan en is daarom belangrijk.
Bent u bereid om bij woningcorporatie Ons Huis in Enschede er per omgaande op aan te dringen om een menselijke oplossing te vinden voor Fabiënne en Valerie Valk en Sil Brummer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met corporatie Ons Huis over de situatie van de twee zussen. Er wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing, waarbij de uitgangspunten die ik voor de gedragscode heb geschetst ook worden toegepast. Ik vind het niet zinvol om mij in deze casus te mengen.
Voor de casus van mevrouw Brummer geldt dat het huurrecht al voorziet in regels over het al dan niet kunnen overnemen van het huurcontract. Het is in het uiterste geval aan de rechter om te toetsen of daar in dit geval sprake van is.
Bent u bereid om er, via een brief, bij alle woningcorporaties op aan te dringen, in afwachting van wetgeving, de menselijke maat toe te passen en met de verhuurders die in een vergelijkbare situatie (komen te) zitten tot een menselijke oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in overleg met Aedes afgesproken dat zij via hun kanalen de maatregelen die in voorbereiding zijn onder de aandacht brengen bij woningcorporaties, en daarbij ook te vragen in de tussentijd te handelen in de geest van deze maatregelen.
Het bericht dat meer woningzoekenden fraude plegen om een sociale huurwoning te krijgen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer mensen plegen fraude om sociale huurwoning te krijgen»?1
Ja.
Is het waar dat er betaalde partijen zijn die op verzoek van woningzoekenden gegevens vervalsen? Klopt het dat corporaties vervalste gegevens niet kunnen controleren, omdat corporaties geen BRP (Basisregistratie Personen)-gegevens mogen ontvangen? In hoeverre bent u bereid om dit aan te passen? Deelt u de mening dat corporaties BRP-gegevens moeten kunnen ontvangen om deze fraude op te sporen?
Het vervalsen van gegevens voor woningzoekenden door betaalde partijen was (mede) aanleiding voor het Algemeen Overleg Woonfraude van 27 juni 2019, en leidde tot het instellen van de pilot digitalisering inkomenstoets, waarover ik u een aantal malen heb geïnformeerd.2 In de pilot wordt een werkwijze uitgetest die naar verwachting bijdraagt aan het terugdringen van woonfraude, doordat woningcorporaties de inkomensgegevens en de bijbehorende identificerende gegevens (in de pilot zijn dat BRP-gegevens) rechtstreeks en digitaal vanuit de overheidsbronnen verkrijgen. De aspirant-huurder moet toestemming geven voor de gegevensverstrekking, maar is niet in staat deze gegevens te wijzigen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer vermeld, is het de wens van de deelnemers in de pilot, dat deze na positieve evaluatie grootschalig wordt uitgerold waardoor dergelijke fraude niet of veel minder zal voorkomen.
Het bewuste bericht verwees naar een onderzoek dat door bureau Companen3is uitgevoerd in opdracht van de Autoriteit woningcorporaties (Aw). In het onderzoek werd de eerdere praktijk met vervalsingen door betaalde partijen bevestigd.
Ik benadruk dat het belangrijk is om vervalsingen tegen te gaan zodat de beschikbare woonruimte terecht komt bij die doelgroep waarvoor deze woningen bedoeld zijn. Het is in eerste instantie aan woningcorporaties om een controle te doen van de documenten die voor de toewijzing van een sociale huurwoning nodig zijn, en om alert te zijn op eventuele vervalsingen. Corporaties zijn hier alert op en pakken deze problemen ook aan.4Daarbij kan, onder omstandigheden, gebruik worden gemaakt van gegevens uit het BRP. Gemeenten hebben de mogelijkheid om op lokaal niveau BRP-gegevens aan woningcorporaties te verstrekken.
Klopt het dat woningzoekenden hun achternaam en geboortedatum gelijktijdig kunnen aanpassen en zo hun inschrijfduur kunnen «doorgeven» aan andere woningzoekenden? In hoeverre bent u bereid om dit aan te passen? Deelt u de mening dat corporaties het BSN-nummer moeten kunnen registeren om deze fraude op te sporen?
In het onderzoek van Companen is een fraudedetectiemethode van Sociale Verhuurders Haaglanden beschreven, als goed voorbeeld van hoe woonruimteverdelers eenvoudig eerste signalen van vervalsingen of mogelijke fraude op kunnen sporen. Dit heeft betrekking op aanpassingen die corporatiemedewerkers of medewerkers van de woonruimteverdeler zelf kunnen doen, niet om aanpassingen die woningzoekenden kunnen doen. Companen geeft in haar onderzoek aan dat deze fraudedetectiemethode breed toepasbaar kan zijn, bij kan dragen aan de bewustwording van corporatiemedewerkers over mogelijke kwetsbaarheden en inzicht geeft in het eigen handelen. Ik heb Aedes verzocht deze methode bij woningcorporaties onder de aandacht te brengen.
Klopt het dat er geen wettelijk grondslag is voor gegevensdeling tussen (semi)overheidsinstellingen, zoals Belastingdienst, SVB, de politie en corporaties, terwijl die wettelijke grondslag wel nodig is om woonfraude op te sporen? In hoeverre bent u bereid om de wettelijke grondslag te creëren, zodat corporaties onder andere door bestandsvergelijkingen woonfraude kunnen opsporen?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven beschikken woningcorporaties en woonruimteverdelers over mogelijkheden om vervalsingen (en mogelijke woonfraude) te detecteren. Daarnaast is de verwachting dat de werkwijze met de digitale inkomenstoets en fraudedetectiemethoden zoals Sociale Verhuurders Haaglanden toepassen, het aantal gevallen van vervalsingen en mogelijke woonfraude zal doen afnemen. Grootschalige informatie-uitwisseling om fraude op te sporen, waarbij geen sprake is van een verdenking, acht ik niet proportioneel. Wanneer een woningcorporatie daadwerkelijk en op goede gronden het vermoeden heeft van fraude, kan zij daarvan aangifte doen bij de politie. In zo’n geval kan de politie zo nodig een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe groot is het aantal woningzoekenden dat woonfraude pleegt om een sociale huurwoning te krijgen, terwijl die eigenlijk niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning? Hoe worden fraudeurs op dit moment door corporaties geweerd om op een wachtlijst te komen voor een sociale huurwoning? Is er al een zwarte lijst voor fraudeurs, zodat die niet langer in aanmerking komen voor een sociale huurwoning?
Het onderzoek van Companen richt zich op risico’s bij woningtoewijzing, en een woningzoekende kan zich natuurlijk ook weleens vergissen. Het is mij niet bekend hoeveel woningzoekenden fraude plegen om een sociale huurwoningen te krijgen.
In haar rapport concludeert Companen dat misstanden waarbij corporatiemedewerkers betrokken zijn incidenteel van aard zijn. Het overtreden van de regels of het opzoeken van de randen door woningzoekenden heeft, als gevolg van de druk op de woningmarkt, volgens Companen wel een meer structureel karakter. Juist om deze reden zou de digitalisering van de inkomenstoets een positieve ontwikkeling kunnen zijn, hiervoor wacht ik de uitkomsten van de pilot later dit jaar af.
Er bestaat sinds enkele maanden een format «Modelprotocol Signaleringsmodule Ongewenst Huurdersgedrag»5. Onder ongewenst huurdersgedrag wordt onder meer verstaan (woon)fraude. Dit protocol is in nauw overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens door Aedes tot stand gebracht. Het doel van dit protocol is om te waarborgen dat bij de verwerking van de persoonsgegevens in de signaleringslijst voldoende rekening wordt gehouden met de wettelijk vereiste bescherming en dat een juiste afweging van belangen wordt gemaakt. Plaatsing van de huurder met ongewenst huurdersgedrag op zo’n signaleringslijst gebeurt met uiterste zorgvuldigheid en alleen onder voorwaarden.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek dat u heeft aangekondigd tijdens de behandeling van de Woningwet en dat u samen met VNG, Aedes, de Woonbond en de Autoriteit woningcorporaties doet naar de vraag of er voor de maatschappelijke rol van corporaties een wettelijke grondslag voor gegevensdeling nodig is?
Het onderzoek naar aanleiding van mijn toezegging ziet op andere thematiek dan het tegengaan van vervalsingen of woonfraude, namelijk de knelpunten van gegevensverwerking in het kader van de wettelijke taak die woningcorporaties hebben voor zorg- en veiligheid, en hoe woningcorporaties binnen hun wettelijke taak grip kunnen houden in een wijk en overlast tegengaan. Ik zal uw Kamer in het najaar per brief informeren over de stand van zaken.
Gezinnen die door Vestia uit de Tweebosbuurt verdreven worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningcorporatie wil gezinnen uit woningen Tweebosbuurt laten zetten: «Ze willen ons wegpesten»»? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het is mij bekend dat de sloop van de Tweebosbuurt bij een deel van de huurders op grote weerstand stuit en zij alle wettelijke mogelijkheden benutten om zich tegen de sloop van hun woning te verzetten. Vestia van haar kant maakt eveneens gebruik van de wettelijke mogelijkheden. Daarmee is de zaak nu onder de rechter en is het aan de rechter om een oordeel te vellen.
Is het waar dat Vestia RVV (Regeling Vermindering Verhuurderheffing)-gelden misloopt wanneer deze woningcorporatie niet op tijd de geplande woningen in de Tweebosbuurt heeft gesloopt? Kunt u dit toelichten?
Aan de RVV zijn termijnen gekoppeld. Wanneer deze niet worden gehaald, dan bestaat er geen recht op vermindering van de verhuurderheffing. Het is op dit moment nog niet bekend of Vestia de termijnen volledig gaat halen.
Wat vindt u van de argumentatie met betrekking tot de door u ingestelde RVV als reden voor de ontruiming? Kunt u dit toelichten?
Vestia geeft aan dat er verschillende redenen zijn om een gerechtelijke procedure te starten tegen de twee huishoudens die zich tegen de sloop blijven verzetten. Het gaat daarbij zowel om volkshuisvestelijke, als leefbaarheid en financiële redenen:
De realisatietermijnen in de RVV zijn opgenomen om de voortgang van de bouw van sociale huurwoningen te versnellen. Vanzelfsprekend moeten corporaties zich ook houden aan regels rond overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Het overleg dat plaats moet vinden met de bewoners is reeds geregeld bij wet
In mijn antwoorden van 7 september jl. over sloop in de tweebosbuurt (2021D32181) heb ik aangegeven dat ik met Vestia het gesprek zal aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Vindt u dat Vestia hiermee het bewijs levert dat de RVV tot een perverse financiële prikkel kan leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze prikkel wegnemen?
Corporaties moeten zich (kunnen) houden aan regels rond het overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Zoals hiervoor al aangegeven zal ik met Vestia het gesprek aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. over bij het verlenen van financiële steun eisen dat zeggenschap van bewoners goed geregeld is?2 Kunt u dit nader toelichten?
Op dit moment kunnen geen nieuwe aanvragen voor heffingsvermindering voor sloop en nieuwbouw worden ingediend. Openstelling voor nieuwe aanvragen ligt op korte termijn niet in de lijn der verwachtingen.
Ten aanzien van het Volkshuisvestingsfonds heb ik u eerder in mijn brief van 15 juli 2021 bericht dat ik mij ervan bewust ben dat sloop-nieuwbouwprojecten voor bewoners zeer ingrijpend zijn en dat een afweging voor dergelijke ingrepen altijd zorgvuldig gemaakt dient te worden, waarbij de belangen van de huidige bewoners meegerekend dienen te worden. De wet- en regelgeving die hiervoor geldt moet worden nageleefd.
Is er volgens u, in dit geval, voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de motie? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor opgemerkt stelde de RVV zelf geen eisen aan betrokkenheid van bewoners. Of Vestia bij de herstructurering van de Tweebosbuurt de bewoners voldoende heeft betrokken, zoals voorgeschreven in o.a. de Overlegwet is ter beoordeling van de rechter.
Bent u van mening dat, zolang het hoger beroep nog loopt, deze gezinnen in de woningen moeten kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen?
Het is aan de rechter om te beoordelen of de huurders in de woningen kunnen blijven wonen.
Bent u van mening dat deze huurders, die een rechtszaak gewonnen hebben die door de woningcorporatie is gestart, niet gekarakteriseerd mogen worden als dwarsliggers als zij vervolgens na de door hen gewonnen rechtszaak niet meewerken aan een gedwongen verhuizing? Kunt u dit toelichten?
Uit het aangehaalde krantenartikel maak ik op dat het deze bewoners om een principiële stellingname te doen is. Het is hun recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken.
Vindt u dat met het instellen van deze vordering de rechtsgang na de gewonnen rechtszaak nog steeds gerespecteerd wordt? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Er worden door Vestia verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing van de vordering tot huisuitzetting. De rechter zal deze beoordelen.
Vindt u dat het inzetten van een zwaarwegend rechtsmiddel als de provisionele vordering deze Rotterdammers verder in de problemen kan brengen? Zo ja, wanneer brengt u Vestia hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bewoners als Vestia hebben het recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken om hun belangen, die zwaarwegend kunnen zijn, te verdedigen. Verder geeft Vestia aan dat de bewoners passende huisvesting is aangeboden in de buurt van hun huidige woning. Ik ga ervan uit dat, indien de rechter na afweging van alle belangen de vordering van Vestia zou toewijzen, de bewoners nog steeds passende huisvesting zal worden aangeboden.
Vindt u dat Vestia met het instellen van de provisionele vordering het recht op zeggenschap over de eigen woning geschonden heeft? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven, is deze zaak onder de rechter en is het daarom nu aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Wat vindt u van de stelling van de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties dat het woonbeleid van Vestia, Nationaal Programma Rotterdam Zuid, de woonvisie van het gemeentebestuur van Rotterdam kan leiden tot dakloosheid? Kunt u dit toelichten?
In het Rotterdamse woonbeleid, zoals het meest recent vastgelegd in het door de Rotterdamse gemeenteraad op democratische wijze vastgestelde Thuis in Rotterdam – Addendum Woonvisie, heeft de gemeente als centrale ambitie vastgelegd een thuis te willen bieden aan alle Rotterdammers. De in dat Addendum Woonvisie opgenomen beoogde voorraadontwikkeling heeft de gemeente gebaseerd op regionaal woningbehoefteonderzoek. Hieruit volgt dat in Rotterdam een grote behoefte is aan midden en hoger segment woningen, terwijl de sociale voorraad juist kan afnemen, gezien het feit dat de omvang van de sociale doelgroep een stuk kleiner is dan de sociale voorraad. Ook bij een afname van de sociale voorraad door bijvoorbeeld de aanpak van de Tweebosbuurt zou er dus nog voldoende sociale voorraad over blijven om in de behoefte van de sociale doelgroep te voorzien.
Daarnaast heeft de gemeente een Plan van Aanpak Kwetsbare Rotterdammers, met gerichte inzet op de huisvestingsvraag van kwetsbare Rotterdammers, waaronder (ex-)daklozen. De huisvesting van daklozen is daarmee één van de prioriteiten van het gemeentelijke woonbeleid.
Bovendien geldt dat verhuurders zoals woningcorporaties zich inzake herstructurering en herhuisvesting dienen te houden aan het huurrecht en daaraan gekoppelde jurisprudentie als het gaat om het bieden van passende vervangende huisvesting. Daartoe is in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam een herhuisvestingsurgentie vastgelegd, waarmee woningzoekenden met voorrang in aanmerking komen op een woning op de woningmarkt van Rotterdam en de rest van de regio Rotterdam. Hierdoor is het vinden van passende vervangende huisvesting bij herstructurering geborgd.
Wat vindt u van het feit dat bewoners nog steeds geen gesprek met Vestia gekregen hebben over de brief van de Verenigde Naties terwijl deze opriep om met de bewoners in gesprek te gaan?
Er is geregeld overleg tussen de Bewonersgroep Tweebosbuurt (dit is de erkende bewonerscommissie) en Vestia. De brief van de VN brief is op 10 september jl. besproken, waarbij partijen hebben besloten tot een vervolgoverleg.
Bent u van mening dat rechten van de kinderen in kwestie, die mede voortvloeien uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, geschonden worden met de instelling van deze provisionele vordering? Zo ja, wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak is onder de rechter, juist daarom wil ik hier niet in treden.
Heeft (of hebben) de Speciale Rapporteur(s) inmiddels contact met u gezocht/opgenomen? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek?
Ik heb geen contact gehad met de Speciale Rapporteurs van de VN. Zoals ik in mijn antwoorden van 7 september heb aangegeven heeft de gemeente Rotterdam de rapporteurs van de VN uitgenodigd om in overleg te treden over de in hun brief aangehaalde zaken. Ik zal de ontwikkelingen in de Tweebosbuurt blijven volgen en ik zal me hierover ook regelmatig laten informeren door de lokale partijen.
Bent u van mening dat Vestia en de gemeente Rotterdam de sloop conform de oproep van de Verenigde naties stop moeten zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zult u Vestia en de gemeente hiervan op de hoogte brengen?
In mijn antwoord van 7 september heb ik op een gelijkluidende vraag aangegeven dat ik het van groot belang vind dat de juiste dialoog wordt gevoerd. Dat is in dit geval tussen de huurders, Vestia en de gemeente. Dit gesprek vindt plaats maar kent ook haar beperkingen in de tijd dat de zaak onder de rechter is. Juist omdat het onder de rechter is wil ik hier niet in treden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de gesprekken conform de oproep van de Verenigde Naties tussen Vestia en haar huurders enerzijds en tussen de verantwoordelijke wethouder en de bewoners anderzijds tot stand te laten komen? Zo ja, wanneer zullen deze inspanningen plaatsvinden en kunt u ons informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat gemeente, Vestia en bewoners goed overleg met elkaar hebben. Het Nederlandse stelsel van volkshuisvesting kent een aantal waarborgen voor het overleg tussen gemeente, corporaties en huurders(organisaties). In dit stelsel kunnen gemeente, de corporaties en de huurdersorganisaties prestatieafspraken maken, waaronder prestatieafspraken over herstructurering. Verder bepaalt de Overlegwet dat de verhuurder de huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de betrokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan.
De Overlegwet bepaalt bovendien dat het recht op informatie van huurdersorganisaties en bewonerscommissies (en huurders) in ieder geval een aantal onderwerpen omvat, waaronder voorgenomen renovatie en voorgenomen sloop. Huurders kunnen de huurcommissie of de rechter om een oordeel vragen of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Gegeven deze wettelijke waarborgen, en ook gegeven het feit dat het besluit tot herstructurering een op lokaal niveau genomen democratisch besluit betreft, vind ik het niet op mijn weg liggen om een oordeel te geven over het lokale overleg of om daarin te interveniëren.
Een lek van privéadressen van volksvertegenwoordigers en politieke en maatschappelijke organisaties door de Kamer van Koophandel. |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat (ex-)bestuursleden van in ieder geval de politieke partij BIJ1, de politieke jongerenorganisatie DWARS, de studentenvakbond LSVb, alsook meerdere Kamerleden een brief hebben ontvangen van de Kamer van Koophandel (KvK) waarin zij geïnformeerd werden dat hun privéadressen onrechtmatig zijn gedeeld met een voormalig advocaat?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat, zo blijkt uit navraag bij de KvK, er naar verluid 2000 privéadressen uit het historisch handelsregister zijn gelekt? Kunt u exacte cijfers geven van de omvang van dit lek?
In totaal zijn door de voormalig advocaat 596 producten uit het Handelsregister opgevraagd. Met deze producten zijn in totaal 1785 privéadressen meegeleverd waarvan het in 1776 gevallen het actuele privéadres van de betrokkene betrof. De overige negen adressen waren niet meer actueel. Dat wil zeggen dat de persoon dus niet meer woonachtig is op het adres zoals vermeld bij de inschrijving. Dit is het geval als een persoon niet meer als actief functionaris in het Handelsregister staat en om die reden zijn actuele woonadres niet meer wordt bijgehouden.
Is bij u bekend wie de voormalig advocaat in kwestie is?
Ja, de identiteit is bekend.
Indien de voormalig advocaat in kwestie bij u bekend is, weet u wat de aanleiding dan wel reden was dat deze persoon zichzelf uit het tableau (advocatenregister) heeft laten schrappen?
Nee, het is niet bekend waarom de voormalig advocaat zichzelf heeft laten schrappen uit het tableau.
Is er een algemene deler in de doelgroepen die slachtoffer zijn geworden van dit lek? En vanuit welke motieven heeft deze persoon gehandeld? Is er sprake van politieke motieven, criminele motieven of andere motieven?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. De politie doet onderzoek naar diens handelwijze en motieven. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Weet u of de voormalig advocaat in kwestie op zichzelf handelde of dat hier sprake is van een samenwerkingsverband, zoals een actiegroep, politieke groepering of criminele organisatie? Zo ja, kunt u de inhoud hiervan delen met de Kamer?
Het is niet bekend of de voormalig advocaat onderdeel is van een samenwerkingsverband. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet. De KVK staat in contact met het hoofd van de beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zie antwoorden op vraag 3, 4, 5 en 6.
Indien er niks bekend is bij u over de identiteit, motieven en eventuele samenwerkingsverbanden van de voormalig advocaat in kwestie, bent u bereid deze te onderzoeken? En over de motieven en eventuele samenwerkingsverbanden de Kamer te informeren, zodat de Kamer in politieke oplossingen kan meedenken over de relatie tussen veiligheid van politieke organisaties en datalekken?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze persoon verzocht tot het vernietigen van de gegevens? Zo ja, wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Is de KvK van plan dit alsnog te gaan doen? Hoe gaat erop worden toegezien dat de voormalige advocaat in kwestie niet langer over de gegevens kan beschikken?
De voormalige advocaat verklaart de gegevens te hebben vernietigd en niet met derden te hebben gedeeld. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen deze persoon. De autorisatie is per direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. De KVK heeft ook niet de bevoegdheid op basis waarvan zij aanvullend aan de politie onderzoek kan doen.
Kan er gecontroleerd worden of de voormalig advocaat in kwestie de gegevens vervolgens niet weer heeft doorgedeeld aan derden? Zo ja, bent u bereid om die controle te gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot schat u de dreiging voor de nationale veiligheid, gezien het feit dat het lek meerdere politici en politieke organisaties betreft? Kunt u die dreiging duiden?
Het inschatten van een dreiging voor de nationale veiligheid is aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te hebben gebruikt voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. Tevens heeft de voormalig advocaat verklaard dat het hem niet ging om het woonadres en dat de gegevens zijn vernietigd. De zaak is bij de politie in onderzoek.
Zijn er signalen dat er bedreigingen zijn voortgevloeid uit het lek van deze data?
Zie antwoord vraag 10.
Is uw inschatting dat er situaties van chantage of andere strafbare feiten kunnen voortvloeien uit het feit dat deze voormalige advocaat in bezit is van deze persoonsgegevens?
Ik wil niet speculeren over welke strafbare handelingen kunnen worden verricht met de gegevens. De KVK heeft geconstateerd dat de voormalige advocaat onbevoegd heeft gehandeld. Uit het onderzoek van de politie zal blijken of er reden is voor vervolging.
Welke veiligheidsmaatregelen worden er getroffen om de adressen van deze 2000 mensen, waaronder Kamerleden, te beveiligen?
De KVK heeft aangifte tegen de voormalige advocaat gedaan en de maatregelen getroffen zoals beschreven in de antwoorden op de navolgende vragen. Daarnaast staat de KVK in contact met het hoofd Beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zijn alle personen die getroffen zijn door dit datalek door de KvK geïnformeerd?
De KVK heeft conform AVG de betrokken personen geïnformeerd over het onbevoegd opvragen van hun organisatiegegevens waardoor actuele privégegevens inzichtelijk waren. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Meerdere door dit datalek getroffen personen hebben vanwege hun politieke en publieke functie via hun gemeenten geheimhouding gekregen op de van hen bekende gegevens in het Basisregistratie Personen (BRP), evenzo zij geheimhouding hebben gekregen op hun bij de KvK bekende persoonsgegevens; hoe is het mogelijk dat zij alsnog slachtoffer konden worden van dit datalek? Welke personen en instanties hebben ondanks deze geheimhoudingen toegang tot persoonsgegevens a) in de BRP, en b) in de KvK? Kunt u daar voor beide categorieën van geheimhouding over uitweiden?
De KVK is een overheidsorgaan. Er kan op grond van de Wet BRP geen geheimhouding worden gevraagd voor verstrekkingen van persoonsgegevens uit de BRP aan overheidsorganen. Welke persoonsgegevens een overheidsorgaan verstrekt krijgt is vastgelegd in een (BRP-)autorisatiebesluit. Er worden enkel persoonsgegevens verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van het overheidsorgaan. De KVK is op grond van het aan haar afgegeven BRP-autorisatiebesluit geautoriseerd voor het verkrijgen van onder andere adresgegevens ten behoeve van het kunnen bijhouden van het handelsregister.
Het uitgangspunt van de BRP is dat overheidsorganisaties en bepaalde derden persoonsgegevens ontvangen die zij nodig hebben bij hun taakuitvoering. Indien een burger dit zou kunnen verhinderen komt het functioneren van de overheid in het geding. Personen die zijn ingeschreven in de BRP kunnen hun gemeenten wel verzoeken om een «aantekening omtrent de verstrekking van gegevens aan derden» te plaatsen bij de persoonslijst. Die geheimhouding is op grond van de Wet BRP enkel van toepassing op verstrekking aan derden in de zin van de Wet BRP (niet- overheidsorganisaties die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten) en voor zover de geheimhouding in bijlage 4 van het Besluit BRP van toepassing is verklaard ten aanzien van een categorie derden. Deze uitzondering wordt beperkt toegepast. Gemeenten kunnen tevens de mogelijkheid tot geheimhouding bieden voor gemeentelijke verstrekkingen aan derden.
De KVK krijgt op grond van het BRP-autorisatiebesluit automatisch verstrekt of een burger heeft verzocht om geheimhouding, en kan dit indien nodig ook opvragen. Indien de burger heeft verzocht om geheimhouding, kan de KVK aanvullende maatregelen treffen ter bescherming van de privacy van de burger. De KVK gebruikt het gegeven over de verzochte geheimhouding in die gevallen dat zij een verzoek krijgt tot afscherming van een woonadres van een natuurlijk persoon, zoals geregeld in het huidig artikel 51 lid 3 Handelsregisterbesluit. Als onderdeel van de toetsing van dat verzoek door de KVK geldt namelijk als toetsingscriterium dat een persoon zelf maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen, zoals het vragen van geheimhouding voor verstrekkingen uit de BRP. Na afscherming van de openbaarheid door de KVK is het adres enkel nog inzichtelijk voor notarissen, advocaten, deurwaarders en bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Op basis van art 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 zijn de woonadressen van bestuurders en functionarissen van rechtspersonen standaard afgeschermd. Die gegevens kunnen uitsluitend worden ingezien door advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Voor deze partijen is het noodzakelijk de woonadressen van de functionarissen te kennen om hun publieke taken uit te voeren.
Nadat de betreffende persoon zich had laten schrappen van het tableau als advocaat, was de persoon niet langer bevoegd om in die hoedanigheid gebruik te maken van de autorisatie om privéadressen in het handelsregister in te zien. Hij had de autorisatie moeten laten intrekken door KVK conform de voorwaarden bij de gebruikersovereenkomst waarmee hij bij het verkrijgen van de autorisatie heeft ingestemd. Zie het antwoord op vraag 18 voor een toelichting op deze procedure.
Door wie of welk orgaan wordt de controle verricht op het proces van gegevensverwerking en specifiek gegevensverstrekking door de KvK? Wie of welk orgaan controleert bij de KvK of een persoon die gegevens opvraagt daadwerkelijk daartoe bevoegd is?
De Autoriteit Persoonsgegevens is de nationale toezichthouder op de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Voor beroepsgroepen en instanties die de gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak (zie antwoord vraag 15) bestaat een autorisatieproces. Tijdens de aanvraag van de autorisatie wordt getoetst of de persoon of instantie aan de benodigde eisen voldoet. Indien dit het geval is, wordt een autorisatie verstrekt. Het is niet zo dat iedere opvraging van gegevens wordt getoetst, wel wordt elke autorisatie getoetst voordat die wordt afgegeven. Is eenmaal een autorisatie afgegeven, dan is de persoon zelf verantwoordelijk voor een correct gebruik van de gegevens. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de gebruikersvoorwaarden zoals die van toepassing zijn op de autorisaties.
Wat zijn de exacte criteria op basis waarvan de KvK toegang verleend aan personen om niet-openbare gegevens op te vragen en wie heeft die criteria bepaald?
In artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 staat wie bevoegd is om een autorisatie aan te vragen voor het opvragen van afgeschermde woonadressen. Voor de beroepsgroep advocaten controleert KVK via het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bij aanvraag van de autorisatie of de betreffende persoon ook daadwerkelijk advocaat is en of de aanvrager gerechtigd is om zijn organisatie te vertegenwoordigen. Daarnaast vinden er een aantal checks plaats om de identiteit van de aanvrager te verifiëren. Als de aanvrager van de autorisatie voldoet aan de eisen zoals in de wet gesteld, wordt een autorisatie afgegeven.
Hoe kan het dat uitschrijving uit het advocatenregister niet automatisch heeft geleid tot het ontzeggen van de toegang tot deze gegevens?
Er bestaat geen automatische koppeling tussen het tableau en het Handelsregister. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat een advocaat de autorisatie enkel gebruikt in het kader van de uitoefening van zijn/haar beroep. Wanneer een advocaat stopt met de uitoefening van het beroep, heeft de advocaat de verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij KVK en de autorisatie in te laten trekken.
Is het gebruikelijk dat een, al dan niet voormalig, advocaat in één klap duizenden persoonsgegevens opvraagt? Gaat er geen alarm af – in het systeem of bij de persoon dan wel het orgaan dat belast is met het verstrekken van deze persoonsgegevens – op het moment dat iemand van 2000 personen privégegevens opvraagt?
De privéadressen zijn geleverd als onderdeel van een product op basis van het KVK-nummer. Hierbij gaat het om 596 individuele bevragingen in de periode januari–juni 2021. Het betreft dus niet een eenmalige bevraging van het Handelsregister.
Hoe is dit datalek aan het licht gekomen en weet u of er vaker op vergelijkbare wijze niet-openbare gegevens zijn opgevraagd door een persoon die daar geen toegang (meer) toe had mogen hebben?
KVK heeft een melding gekregen van de onbevoegde bevraging en heeft naar aanleiding daarvan gelijk actie ondernomen, zoals het intrekken van de betreffende autorisatie. Daarnaast heeft KVK alle autorisaties van advocaten die toegang hadden tot niet openbare privéadressen gecontroleerd en ingetrokken als zij niet meer ingeschreven stonden bij de Nederlandse Orde van Advocaten. Hieruit is gebleken dat er 164 gevallen zijn van autorisaties op een naam die niet meer in het tableau staan ingeschreven. KVK doet nader onderzoek of middels deze autorisaties ook onbevoegde opvragingen hebben plaatsgevonden.
Welke consequenties heeft dit, potentieel gevaarlijke, datalek voor het beleid omtrent gegevensverwerking bij de KvK?
KVK heeft naar aanleiding van de melding maatregelen genomen. KVK gaat een controle uitvoeren voor alle autorisaties die zijn afgegeven. KVK werkt aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om a) de huidige situatie recht te zetten met veiligheid voor de getroffenen op de eerste plaats, en om b) dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
In afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken ook de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar verwachting afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden, zoals autorisaties van bestuursorganen. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed.
Zie antwoorden vragen 10 tot en met 21.
Er zijn meer privacy-problemen met het Handelsregister, zoals bijvoorbeeld dat in tegenstelling tot de wens van de Kamer de privéadressen van de meeste zzp’ers de facto nog steeds openbaar zijn via hun vestigingsadres; hoe beoordeelt u de algehele attitude van de KvK ten aanzien van de bescherming van de privacy van ingeschrevenen?
De huidige situatie is te wijten aan het onbevoegd handelen van een individu. Ik stel vast dat KVK maatregelen treft om nieuwe gevallen in de toekomst te voorkomen. KVK is zich naar aanleiding van dit incident bewust dat het beheer van autorisaties onvoldoende bescherming biedt tegen onbevoegd gebruik en dat dit beveiligingsrisico’s met zich meebrengt. De attitude van de KVK staat mijn inziens niet ter discussie.
Ik heb u geïnformeerd over de Datavisie Handelsregister, die ik samen met de KVK ontwikkel. Voor de zomer ben ik daarover een brede maatschappelijke discussie gestart met belanghebbenden.2 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister.
Ik tref voorts maatregelen voor wat betreft de openbaarheid van adresgegevens in het Handelsregister. De afscherming van woonadressen, zoals die nu bestaat voor bestuurders en andere functionarissen, wordt uitgebreid naar de woonadressen van alle natuurlijke personen. Ik streef ernaar het ontwerpbesluit van die strekking dit najaar te publiceren in het Staatsblad.
De Kamer heeft in de motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) verzocht om alle vestigingsadressen van ondernemingen en rechtspersonen, die tevens als woonadres fungeren, standaard af te schermen. Ik heb u laten weten dat deze motie op onderdelen niet uitvoerbaar is en ook niet zonder meer recht doet aan een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van de Wwft-verplichtingen van bepaalde afnemers van deze informatie onwenselijk, en waar het vennootschappen betreft, onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
In de motie Verhoeven (Kamerstuk 25 421 nr. 15) spreekt de Kamer de wens uit dat vestigingsadressen die tevens als woonadres fungeren, op verzoek van de ingeschrevene wordt afgeschermd. De indiener van de motie heeft mij daarbij de ruimte gelaten om meerdere oplossingsrichtingen te onderzoeken. Dat heb ik gedaan door het mee te nemen in de ontwikkeling van de datavisie en ik zal u over de uitkomst dit najaar informeren met een brief. Ondertussen maakt de KVK gebruik van de beleidsruimte die de huidige wetgeving aangaande het Handelsregister biedt om de privacy van ingeschrevenen te beschermen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen de voormalig advocaat in kwestie die, blijkens het feit dat deze persoon zichzelf heeft uitgeschreven uit het advocatenregister, zich logischerwijs bewust moet zijn geweest van het feit dat hij/zij/hen hierdoor geen toegang had mogen hebben tot deze gegevens?
De autorisatie is direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. Zie antwoorden 8 en 9.
Heeft de KvK van dit lek melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja.
Het artikel ‘De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank» van 17 augustus jongstleden?1
Ja.
Kunt u aangeven binnen welk kader banken opereren wanneer zij rekeningen blokkeren van klanten die wettelijk gezien niet over de schreef gaan?
Banken opereren binnen verschillende kaders bij het beoordelen van hun klanten. Zij dienen de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), regels voor een integere en beheerste bedrijfsvoering en de privaatrechtelijke aspecten in acht te nemen.
Banken hebben op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie. Dat wil zeggen dat zij de verantwoordelijkheid hebben om te voorkomen dat het financiële systeem wordt misbruikt door criminelen. De Wwft verplicht banken daar cliëntenonderzoek naar te doen, om vast te stellen of een klant een risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt. Banken (en andere Wwft-plichtige instellingen) stellen hun eigen risicobeleid vast. Daarop baseren banken hun beslissing een transactie wel of niet uit te voeren. En of zij een zakelijke relatie met een klant aangaan of voortzetten. Het afscheid nemen van een klant uit hoofde van de Wwft is een zwaar middel. Een verhoogd risico betekent namelijk niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.2
In aanvulling op de Wwft houden DNB en AFM toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van financiële instellingen in het algemeen. Instellingen moeten een afweging maken wat een klant voor de integere en beheerste bedrijfsvoering betekent. Deze afweging verplicht een bank naar bredere risico’s dan witwassen of terrorismefinanciering te kijken, maar ook naar risico's die een gevaar zijn voor aantasting van de reputatie van een financiële instelling.3 Ter ondersteuning van de uitvoering van deze verplichting heeft DNB een Good Practice gepubliceerd.4
Naast deze regels voor banken is het hebben van een betaalrekening een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de klant en de bank. Daaraan kan de bank zelf voorwaarden stellen. Als een klant deze voorwaarden overtreedt kan een bank besluiten de overeenkomst op te zeggen en daarmee de betaalrekening te beëindigen.
Tot slot moeten instellingen die afscheid nemen van bestaande klanten de zorgplicht in acht nemen, die staat in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden. Dat betekent dat zij bij het opzeggen van de zakelijke relatie de belangen van de klant in overweging moeten nemen. Als een bank besluit de relatie te beëindigen, moet de bank op verzoek toelichten op grond waarvan dit gebeurt.
Kunt u aangeven of het verspreiden van berichten die via stichtingen worden verspreid en niet passen bij de bedrijfsvoering voldoende reden voor een bank kan zijn om een rekening te blokkeren?
Alleen het hebben van een controversieel gedachtegoed is uiteraard onvoldoende reden om een rekening te sluiten. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken geen specifiek beleid hebben voor verspreiders van desinformatie, en ook geen rekeningen te hebben beëindigd alleen vanwege het gedachtengoed van personen of instellingen. Een bank kan wel besluiten tot een nader cliëntenonderzoek als uitingsvormen van klanten binnen de risicokaders van de Nationale Coördinator Terrorisme en Veiligheid vallen. Ook kunnen banken een relatie met een klant blokkeren of beëindigen als de rekening bijvoorbeeld wordt misbruikt voor fraude of als de bank niet kan voldoen aan de eisen van de Wwft. In dat soort gevallen staat de beëindiging van de klantrelatie los van de uitingen van de klant. Uiteindelijk is dit een individuele afweging, die van geval tot geval moet worden gemaakt. Daarbij kijken banken op grond van de eigen criteria van banken en de wet verplichtingen altijd naar meerdere aspecten. Die afweging moet zorgvuldig gebeuren en met inachtneming van de zorgplicht die banken voor hun klanten hebben.
Hoe wordt voorkomen dat banken met deze handelwijze de vrijheid van meningsuiting buitenwettelijk inperken en in hoeverre verzet de horizontale werking van dit grondwettelijk recht zich tegen deze handelwijze van banken en financiële instellingen?
Het kabinet staat pal voor de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting biedt een essentiële voorwaarde voor het voeren van een publiek debat over kwesties van algemeen belang. Zonder de vrijheid van meningsuiting is een democratische, pluriforme en open samenleving niet mogelijk.
Vrijheidsrechten zijn rechten van burgers tegenover de overheid. Zij hebben daarmee een «verticale werking». De vrijheid van meningsuiting speelt weliswaar ook een belangrijke rol in de relaties tussen burgers onderling. Maar het is niet zo dat grondrechten automatisch «horizontale werking» hebben, dus volledig van toepassing zijn in relaties tussen burgers onderling of tussen burgers en bedrijven. Het is aan de rechter dit, van geval tot geval, toe te kennen. De rechter kiest in het algemeen niet voor directe horizontale werking bij contractuele relaties. En kiest er dus niet voor de vrijheid van meningsuiting direct toe te passen in dat soort relaties, hoewel het grondrecht wel een rol kan spelen bij de uitleg van onderdelen van het contract.
In principe staat het banken als private onderneming vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Bijvoorbeeld in hun gebruiksvoorwaarden. En het staat banken vrij om actie te ondernemen wanneer deze voorwaarden worden overtreden. Gebruikers hebben de vrijheid en mogelijkheid om voor zichzelf te bepalen of zij die voorwaarden willen accepteren en afhankelijk daarvan al dan niet gebruik te maken van deze bank of te kiezen voor een andere bank.
De banken hebben samen een maatschappelijke rol bij de toegang tot het betalingsverkeer. Het zou onwenselijk zijn als bepaalde gebruikers bij een groot aantal banken geweerd worden alleen vanwege hun uitlatingen. Het kabinet vindt het daarom, met het oog op de vrijheid van meningsuiting, van belang dat banken transparant zijn als zij actie ondernemen op basis van een overtreding van hun voornemen. Banken moeten duidelijk zijn over de concrete redenen die aanleiding zijn om specifiek tegen een bepaalde klant op te treden. Klanten van de bank die daardoor worden getroffen kunnen tot slot altijd een klacht indienen bij het Kifid5 of hun geschil voorleggen aan de rechter.
Bent u voornemens banken op hun blokkeringsbeleid aan te spreken zodat de vrijheid van meningsuiting zo min mogelijk onder druk komt te staan en welke rechtsbescherming is er voor burgers of instellingen die ten onrechte ingeperkt worden in hun vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 4.
De bijdrage van de Rijksoverheid aan de realisatie van de EU Horizon missie 100 Klimaatneutrale- en slimme steden tegen 2030 |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Europese Commissie op 30 juni jongstleden de «Europese Missie voor 100 klimaat neutrale steden tegen 2030 – door en voor burgers» (hierna «Klimaat Missie») heeft goedgekeurd als één van de vijf Horizon Europe missies?1 Bent u tevens bekend met de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europa werkprogramma 2021 – 2022?
Ja, ik ben bekend met die missie en ik ondersteun de doelen hiervan. EZK en OCW hebben uw Kamer eerder geïnformeerd over de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europe werkprogramma 2021–20222. Om verwarring te voorkomen, de door u genoemde Klimaatmissie wordt in de Europese context (en hierna) aangeduid als de «Cities Mission» – Stedenmissie. Dit omdat er ook een missie is over klimaatadaptatie.3Belangrijkste doelstelling van de Stedenmissie is om 100 Europese steden voor 2030 te transformeren naar klimaatneutraliteit en zo de levenskwaliteit en duurzaamheid in Europa te verhogen.
Kunt aangeven hoe de gewenste Nederlandse actieve betrokkenheid, zoals benadrukt in de brief aan de Kamer van 25 april 2019 (Kamerstuk 22 112 Nr. 2791), bij het vervolgtraject van de Europese Klimaat Missie is ingevuld door de rijksoverheid en de betrokken ministeries? Welk ministerie heeft hier de regie en in welke inzet en acties heeft zich dit vertaald? Op welke manier levert deze Europese Klimaat Missie een bijdrage aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet?
Een belangrijk deel van de benodigde acties om de missies te bereiken, ligt op het gebied van onderzoek en innovatie. OCW en EZK verzorgen als verantwoordelijke ministeries voor Horizon Europe de coördinatie van de verschillende missies, ten behoeve van de opname in het Horizon Europe Werkprogramma. BZK en EZK voeren samen de regie over deze Stedenmissie en zijn vertegenwoordigd in de door de Europese Commissie georganiseerde gremia over de missie en de Horizon Europe programmering. De uitdagingen van de missies gaan verder dan alleen onderzoek en innovatie alleen. De Commissie heeft op 29 september 2021 een formele mededeling gedaan over de missies en daarmee de missies ook in de bredere beleidscontext geplaatst. Hierover wordt Uw Kamer in november middels een BNC-fiche geïnformeerd.
Vooruitlopend op de aanname van de missie is op 14 en 21 juni jl. het online evenement «100 Climate Neutral Cities in Europe by 2030» georganiseerd door RVO en het Enterprise Europe Netwerk. Dit in opdracht van de Ministeries van BZK, BZ en in samenwerking met VNG en FME (ondernemersorganisatie voor de technologische industrie). Doelgroepen voor dit event waren steden en bedrijfsleven.
Vanuit de missieraad voor de Stedenmissie en door verantwoordelijken voor de missie bij de Europese Commissie is zowel bij de opening van het evenement als in specifieke deelsessies toelichting gegeven over de missie, de onderwerpen en de stand van zaken rond de ontwikkeling. Tijdens het evenement stond de vraag centraal hoe steden geholpen kunnen worden om zo snel mogelijk klimaatneutraal te worden. Daarbij lag de focus op missiegedreven innovatie, investeringen en burgerparticipatie. Daarnaast heeft de rijksoverheid in de afgelopen periode met de VNG, met diverse individuele gemeenten en met het Klimaatverbond (de vereniging van decentrale overheden die samenwerken op het gebied van adaptatie en mitigatie) gesproken over hun interesse in deze missie.
Bij de uitwerking van de Stedenmissie is door de EU gekeken naar de Green Deal en in het verlengde daarvan het Fit-for-55-pakket dat deze zomer is gepresenteerd: de missie moet een meerwaarde hebben om het doel van 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 dichterbij te brengen. De geselecteerde steden zijn koplopers voor de transitie die alle steden in Europa gaan doormaken: deze steden zetten in op klimaatneutraliteit in 2030, waar andere steden dat punt uiterlijk in 2050 bereikt moeten hebben. Daarmee zal de missie ook een bijdrage leveren aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet.
Deelt u de mening dat het voor deelnemende Nederlandse steden, organisaties en bedrijven essentieel is dat de Nederlandse overheid een actieve rol neemt bij invulling en vaststelling van het Stedelijk Klimaat Contract als één van de belangrijkste instrumenten om de Klimaat Missie te realiseren?
De doelen en ambities uit de missie onderschrijf ik. Of de rijksoverheid hierin een grote rol moet spelen en hoe dat vorm zou kunnen krijgen, is op dit moment nog niet duidelijk. BZK en EZK gaan hierover nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen. In de Stedenmissiewordt als één van de instrumenten het «Climate City Contract» – Stedelijk Klimaat Contract voorgesteld. Dit is geen juridisch bindend document, maar een Memorandum of Understanding dat wordt omschreven als: «een nieuw mechanisme om EU steun aan steden in de vorm van meer innovatie, betere regelgeving en geïntegreerde financiering. De ondertekening vindt plaats door de burgemeester namens de lokale overheid en lokale belanghebbenden, door de EC en door nationale of regionale autoriteiten.»4 Het Mission platform dat door de Commissie wordt opgericht helpt steden met het vormgeven van de contracten in co-creatie met nationale overheden, regionale overheden en lokale stakeholders. In de uitwerking van de voorgestelde missie is het aanmeld- en selectieproces gericht op de relatie tussen steden en de Europese Commissie. De keuze is aan steden om te participeren. De Commissie zet zich in dat de 100 deelnemende steden bestaan uit een divers palet aan steden. Zowel steden die al goed op weg zijn naar klimaatneutraliteit, als steden die nog in de startblokken staan kunnen geselecteerd worden voor de missie.
Bent u ermee bekend dat Nederland als EU-lidstaat geacht wordt een volwaardig ondertekenende partij te zijn van het op te stellen Stedelijk Klimaat Contract om de Klimaat Missie uit te voeren? Op welke manier bent u bereid dit (financieel) vorm te geven en wat gaan de Europese Commissie en de betrokken lokale overheden hiervan merken? Bij welk ministerie dienen belangstellende steden zich te melden?
Bij het Stedelijk Klimaat Contract staat de ondertekening door de burgemeester van de stad centraal. Daarnaast kunnen andere partijen, publiek en privaat, aanbevelingen ondertekenen. De nationale overheid kan een dergelijke partij zijn. Zoals bij vraag 3 aangegeven gaan BZK en EZK nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen aan deze missie. Op basis daarvan zal ik bepalen of de rijksoverheid ook medeondertekenaar zal zijn.
De opzet van de Integrale Kennis en Innovatieagenda van het Klimaatakkoord is eveneens missiegedreven. De middelen worden hierin dan ook missiegedreven ingezet. De kansen die de Stedenmissie biedt, worden afgewogen tegen andere (veelal nationale) mogelijkheden. We zetten in op de maatregelen met de meeste impact. Ik laat me daarbij op dit onderwerp adviseren door het missieteam voor missie B (Gebouwde Omgeving) van de Integrale Kennis en Innovatieagenda.
Team IRIS van RVO werkt als contactpunt voor organisaties die willen meedoen aan Horizon Europe. Daar kunnen organisaties terecht voor ondersteuning voor deelname aan de acties die voortvloeien uit het Horizon Europe Werkprogramma. Dit geldt ook voor steden die willen meedoen aan de Stedenmissie.
Deelt u tevens de mening dat deelname van de juiste Nederlandse steden aan de Klimaat Missie gebaat is bij effectieve en duidelijke selectiecriteria waaraan voldaan moet worden, waaronder bewezen triple helix inzet met betrokkenheid van burgers, kennisintensiteit op duurzaamheid klimaat en energie en scheiding van publieke geldstromen? Welke criteria zijn er vanuit de rijksoverheid al gedeeld met de Europese Commissie en hoe gaat u ervoor zorgen dat bovenstaande elementen eveneens onderdeel worden van de selectiecriteria?
De Commissie geeft aan dat steden zelf moeten beslissen of ze wel of niet een voorstel indienen. Centrale overheden hebben hierbij geen veto of verplichting om de aanvraag van individuele steden mede te ondertekenen. De door u genoemde selectiecriteria maken deel uit van de voorgestelde missie (zie o.a. Annex V – Selection Process and Criteria vanaf p. 39 van het document in bijlage). Het elegante van deze aanpak is juist de focus op de missie om klimaatneutrale steden te realiseren. De rijksoverheid ziet geen aanleiding hier extra randvoorwaarden aan toe te voegen. Wat het Rijk wel van belang vindt is de mate van betrokkenheid van de gemeente. Het is in dat kader positief te constateren dat een aantal gemeenteraden het indienen van een voorstel voor de Stedenmissie heeft omarmd.
De Commissie geeft aan dat maatschappelijk draagvlak en actieve betrokkenheid van burgers, bedrijfsleven en kennisinstellingen essentieel zijn om deze transitie naar klimaatneutraliteit te laten slagen. Het Rijk onderschrijft dit uitgangspunt. Hoe dit in de praktijk wordt georganiseerd zal per stad verschillen. Voor de acties die onder Horizon Europe worden opengesteld, gelden de reguliere criteria op basis van excellentie en impact.
Welke financiële bijdrage is er via de Europese Commissie vanuit Horizon Europe beschikbaar voor deelnemende Nederlandse steden? Op welke manier bent u voornemens de diverse beschikbare financiële Europese instrumenten, waaronder de Green Deal en Recovery and Resilience Facility, aan te spreken en in te zetten voor de realisatie van de Klimaat Missie in de deelnemende Nederlandse steden?
De missies als zodanig vormen onderdeel van de tweede pijler van Horizon Europe en beogen complementair te zijn aan de inspanningen vanuit de thematische clusters en partnerschappen onder deze pijler, maar ook aan andere onderdelen van Horizon Europe. Voor de eerste drie jaar van Horizon Europe is maximaal 10% van het jaarbudget van pijler twee beschikbaar voor missies5. De bedragen die per missie beschikbaar zijn onder het Horizon Europe Werkprogramma 2021–2022 worden momenteel besproken met lidstaten en vloeien voort uit de implementatieplannen. Voor de Stedenmissie is vooralsnog € 300 mln gereserveerd.
Voor de Stedenmissie zal het budget naar verwachting grotendeels ingezet worden voor onderzoek en innovatie, primair op vlak van transport en energie. Het gaat daarbij niet om vooraf geografisch geoormerkte bedragen aan landen of steden. Ook wordt hiermee de realisatie van een platform ter ondersteuning van steden in co-creatie van Stedelijke klimaatcontracten en met advies op vlak van investeringen en financiering mogelijk gemaakt.
De Europese Commissie verwacht voor de missies dat nationale en regionale overheden en de private sector zelf ook fors investeren en dat er vanuit andere relevante EU-programma’s bijgedragen zal worden. Hier kan de Commissie uiteraard geen garanties voor geven. Wel zal de Commissie aan geselecteerde steden een «mission label» toekennen. Dit kan dienen als een soort waarde keurmerk waarmee steden mogelijk een preferentiële behandeling krijgen bij andere fondsen. Tegelijk blijven de standaardregels van de diverse programma’s en regelingen van kracht.
Het is primair aan de steden om verschillende vormen van financiering aan elkaar te verbinden. RVO en de betrokken departementen kunnen hier in ondersteunen. Nationaal instrumentarium wordt breed ingezet op die onderwerpen waar de meeste impact te behalen is voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. We hebben daarin geen «fast lane» voor de voorlopers gecreëerd en hebben ook niet die intentie. De betrokken departementen staan open voor signalen van steden met interesse in de missie.
Het spioneren van burgers door ambtenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de conclusies van het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit in mei bleek dat Nederlandse gemeenten op grote schaal meekijken met burgers op sociale media?
Ja.
Bent u voorts bekend met de berichten «Ambtenaren spioneren op social media van Delftenaren» en «Delft stopt met online volgen van inwoners: wel risico voor openbare orde»?1 2
Ja.
Klopt het dat het spioneren met onder meer nepaccounts illegaal is en gemeenten flinke boetes -opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens- kan opleveren? Graag een toelichting hierop.
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat monitoring van social media in vrijwel alle gemeenten plaats vindt, maar dat de doelen, middelen en manieren van social media gebruik uiteenlopen. Als bij monitoring persoonsgegevens worden verwerkt, mag dat alleen binnen de kaders van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats en kan tot boetes leiden.
Deelt u de mening dat het volgen van socialmedia-accounts die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde en veiligheid een taak is van de politie en niet van ambtenaren die voor Sherlock Holmes willen spelen? Graag een toelichting.
Zoals ik reeds beantwoordde bij soortgelijke vragen van uw lid mw. Leijten (ingezonden 25 mei 2021, met kenmerk 2021Z08830) valt te constateren dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien, zo gaf ik bij die beantwoording ter illustratie tevens aan, dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Zowel de gemeente als de politie hebben derhalve wettelijke taken in het kader van de handhaving van openbare orde en veiligheid. Deze worden dus ook online uitgeoefend. Dit geschiedt binnen de kaders en grenzen van de Gemeentewet, Politiewet en aanverwante wetgeving, waaronder ook de privacywetgeving. Daar waar sprake is van opsporing van strafbaar gedrag berust deze taak bij de politie, die daarbij optreedt onder gezag van het OM.
Klopt het dat gemeenten wachten op een protocol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken waarin staat hoe ambtenaren het beste om kunnen gaan met openbare informatie over inwoners? Zo ja, wanneer verwacht u dat gemeenten over dat protocol kunnen beschikken?
Om bewustwording te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen, gemeenten en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren. Ik verwacht deze handreiking aan het einde van het jaar aan te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat informatie vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten van groot belang is, daar uit onderzoek blijkt dat gemeenteambtenaren zich er vaak niet van bewust zijn dat ze de wet overtreden?
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat men nog onvoldoende bewust is van de kaders van de AVG. Hoewel gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om wettelijke regels na te leven, ook bij de verwerking van persoonsgegevens, zie ik het als taak van de rijksoverheid om hen daarin te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat privacywaakhond Autoriteit Persoonsgegevens de Delftse situatie zorgelijk noemt vanwege het gegeven dat gemeenten en overheden mensen absoluut niet zomaar mogen volgen? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze illegale spionagepraktijken bij gemeenten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja. De Autoriteit persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de AVG en geeft met deze uitspraak een stevig signaal. Gemeenten hebben echter hun eigen verantwoordelijkheid om wettelijke regels na te leven. Het blijft dan ook aan de gemeenten zelf om waar nodig organisatorische en technische maatregelen te nemen en processen aan te passen. Wanneer naleving en intern toezicht tekort schieten, zal ik hier in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten aandacht voor vragen. We ontwikkelen daarnaast een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
Dat er 9 jaar na de aardbeving bij Huizinge een chronische ramp gaande is in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens met de stelling dat er meer stress en verdeeldheid ontstaat in het aardbevingsgebied wanneer er weer extra ongelijkheid ontstaat en de beloftes uit het bestuursakkoord niet worden waargemaakt?
Op 6 november 2020 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie Groningen en de vijf aardbevingsgemeenten1. De uitvoering van deze afspraken wordt wel degelijk waargemaakt. Met de uitvoering van deze afspraken worden concrete stappen gezet voor de bewoners en de veiligheid van hun woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor de fysieke veiligheid, maar zijn er ook afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning. De bestuurlijke afspraken hebben ook tot doel nieuwe moeilijk uitlegbare verschillen in het gebied als gevolg van wisselende beoordelingsmethoden zo veel mogelijk te voorkomen en indien nodig maatwerk toe te passen. Daartoe is een set aan maatregelen afgesproken van in totaal ruim € 1,5 miljard bovenop wat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Staat u nog steeds achter uw belofte van 21 april 2021 toen u stelde dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Staat u voorts achter uw uitspraak van 3 juni 2021 toen u zei: «de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 zijn positief»?1
Ja, ik sta achter deze uitspraken. Zoals in de brief over de voortgang van de versterking van 25 juni jl. al is aangegeven zijn circa 1.500 adressen daadwerkelijk in uitvoering3. Het streven van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling t.o.v. 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar grotendeels in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Herkent u dat in het tweede kwartaal van 2021 er slechts 54 woningen zijn versterkt? Met een tempo van gemiddeld 18 versterkte woningen per maand kan toch niet gesproken worden van «op stoom komen» en «een hoger tempo»?2
Ik herken het cijfer van 54 woningen niet. In het tweede kwartaal is voor 17 adressen het versterkingstraject afgerond en is bij 61 adressen de bouw afgerond. Dat wil zeggen dat bij 61 gebouwen het versterkingstraject nog formeel c.q. administratief afgesloten moet worden met de bewoner. Dit is te vinden in het online dashboard dat de NCG maandelijks op zijn website publiceert5. Daarin is te zien dat dit jaar tot en met juli voor 287 adressen het versterkingstraject is afgerond. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zal in de tweede helft van het jaar een inhaalslag gemaakt worden.
Weet u dat er mensen zijn die al in 2017 een inspectie gehad hebben voor hun woning nog steeds geen versterkingsadvies hebben ontvangen? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen in het kader van het bestuursakkoord een brief hebben gehad met de belofte dat ze voor 1 juli 2021 zouden horen waar ze aan toe zouden zijn? Is u bekend dat ze nog steeds geen duidelijkheid hebben?
Het is mij bekend dat in 2017 inspecties zijn uitgevoerd, waarvan een groep eigenaren nog steeds geen versterkingsadvies heeft ontvangen. De eerder gecommuniceerde datum van 1 juli 2021 voor het versterkingsadvies aan deze bewoners is helaas niet gehaald. Er is enige tijd onduidelijkheid geweest over de rekenmethodiek voor het versterkingsadvies, waardoor de opdrachtverstrekking van de NCG aan ingenieursbureaus later heeft plaatsgevonden dan gepland. Eigenaren van woningen die in aanmerkingen komen voor een herbeoordeling hebben in juli een brief ontvangen waarin staat dat ze het versterkingsadvies voor januari 2022 ontvangen. In deze brief aan bewoners staat tevens aangegeven dat bewoners bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcenter van de NCG terecht kunnen voor nadere (tussentijdse) informatie.
De andere eigenaren die nog wachten op een versterkingsadvies hebben dit voorjaar een brief gehad naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken waarin is aangegeven dat het de ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden.
Wanneer is het meerjaren versterkingsprogramma gereed? Wordt dit programma openbaar en voor alle bewoners inzichtelijk? Van welke einddatum van de versterking wordt hierin uitgegaan?
Het Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt vastgesteld op basis van de lokale programma’s van aanpak van de vijf aardbevingsgemeenten, waarmee de gemeenten sturing geven aan de planning en de uitvoering van de versterkingsopgaven. Daarnaast worden de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 betrokken in het MJVP. Gemeenten zijn momenteel druk bezig met het opstellen van deze programma’s. Doordat de validatie van de typologie-aanpak langer op zich liet wachten, heeft het proces vertraging opgelopen.
De lokale programma’s van aanpak worden dit najaar door de gemeenteraden vastgesteld. Hierna wordt het MJVP met de planning van alle projecten van de versterking vastgesteld tussen Rijk en regio. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren, inclusief een overzicht van de gemeentelijke doelstellingen en de projecten die in 2022 starten.
De NCG streeft ernaar de versterkingsopgave in 2028 te kunnen afronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan deze termijn hecht. Een belangrijke factor voor het behalen van deze ambitie is de beschikbare capaciteit in de bouwsector. Door de grote landelijke bouwopgaven kan de beschikbare capaciteit onder druk komen te staan. Daarom is het belangrijk dat het MJVP voor de bouwsector voorspelbare werkstromen in beeld brengt. Op basis hiervan voert de NCG overleg met bouwers en ook Bouwend Nederland. Het MJVP wordt frequent bijgewerkt op basis van actuele voortgang en inzichten, onder andere over de bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en aantallen woningen die daadwerkelijk versterkt moeten worden of juist niet. Ik zal uw Kamer hier jaarlijks over informeren.
Kent u het bericht «Boer Henk na aardbeving al zeven jaar van kastje naar muur, niemand wil voor kosten opdraaien»? Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat iemand die door de gaswinning in onveiligheid is gekomen zijn bedrijf kwijt dreigt te raken omdat hij na de versterking geen vergunning meer krijgt in het kader van de stikstofuitstoot? Wat gaat u doen voor deze agrariër? Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken van agrariërs die te maken hebben met schade en versterken?3
Ik ben bekend met het bericht. De Provincie Groningen heeft laten weten dat deze casus is opgepakt binnen het Agroprogramma. Vanuit dit programma onder regie van de Provincie worden samen met de gemeente en de NCG de verschillende oplossingsmogelijkheden verkend. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over onder andere de stand van zaken met betrekking tot schadeafhandeling en de versterkingsopgave voor agrariërs.
Kent u het bericht «Onrust in Overschild: Midden-Groningen betaalt crisisbezweerder voor complexe versterkingsgevallen»? Snapt u dat bewoners die 150.000 euro te kort komen niet zitten te wachten op een mediator, maar op een oplossing en stellen: «Die medewerker kan er niets aan doen, maar ik denk alleen maar: die vreet ons geld op»? Snapt u dat bewoners die al 9,5 jaar in ellende zitten over de overheid zeggen: «het is gewoon een roversbende»?4 5
Geeft u reeds uitvoering aan het aangenomen amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 39) waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat alle eigenaren in Groningen recht hebben op een woning die na versterking ten minste een vergelijkbare gebruiksfunctie, gebruiksmogelijkheden en woonoppervlakte heeft? Hoe voorkomt u dat bewoners alsnog geld moeten bijleggen wanneer ze terug willen wat ze hadden? Wat gaat u doen om de ontwrichting in Overschild en andere dorpen die door de overheid is aangericht, door gedupeerden in te delen in verschillende groepen met andere regels, eindelijk te verhelpen?
Zoals ik in mijn brief van 3 maart 2021 heb aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven11. In de beantwoording van de Kamervragen van 3 mei 2021 heb ik verder aangegeven dat de intentie is dat de staande praktijk wordt voortgezet, maar ook dat het niet in alle gevallen mogelijk is om in absolute zin te garanderen dat een woning hetzelfde blijft12. Soms is er bijvoorbeeld geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd worden waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie. Op deze wijze wordt geen uitzondering gemaakt tussen verschillende batches. Voor een toelichting op de aanpak van de gemeente in Overschild verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die nog steeds niet voldoende geld krijgen om een vergelijkbare woning terug te bouwen? Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die een kleiner huis terug krijgen na de versterking? Kunt u de Tweede Kamer een gespecificeerd overzicht doen toekomen hoe de extra uitgetrokken € 85 miljen wordt uitgegeven? Is dit voldoende om alle gedupeerden recht te doen?
Voor een toelichting op de uitvoering van batch 1588 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Met deze afspraken is € 85 mln. gemoeid. Daarmee is er voldoende geld om een woning terug te bouwen met vergelijkbare gebruiksmogelijkheden en die tevens voldoet aan de huidige bouwregelgeving. Dat geldt tevens voor meerkosten in verband met stijgende bouwkosten die worden geïndexeerd op basis van de BDB-index, evenals de meerkosten in verband met BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en in verband met tijdelijke huisvesting via de NCG in plaats dat eigenaren het zelf regelen. Daarnaast kan voor een aantal te slopen panden de korting Verhuurderheffing niet worden geëffectueerd, omdat de hiervoor wettelijke termijnen worden overschreden. Deze korting op de verhuurderheffing is bij de totstandkoming van het financieel arrangement van batch 1588 ingezet als dekkingsmiddel. Deze niet te effectueren korting wordt gedekt uit deze € 85 mln.
Wanneer hebben bewoners die nu nog niets weten over de versterking van hun huis uiterlijk duidelijkheid? Klopt het dat deze mensen nu niet in aanmerking komen voor de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Hoeveel inwoners van het bevingsgebied kunnen nu al de genoemde subsidie aanvragen? Hoeveel inwoners niet en wanneer komen zij wel in aanmerking?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen van woningen en gebouwen in het versterkingsprogramma van NCG eind 2023 af te ronden. Daarmee krijgen bewoners duidelijkheid over de vraag of hun woning versterkt moet worden om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Het klopt niet dat deze eigenaren hierop moeten wachten om de subsidieaanvraag te kunnen doen. Eigenaren kunnen de subsidie voor verduurzamen en verbeteren van de woning nu al aanvragen. Mochten zij dat nog niet hebben gedaan wanneer NCG het versterkingsadvies met de eigenaar bespreekt, dan zal de NCG bij de gesprekken over de planvorming voor de versterking de eigenaar ook informeren hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden.
Is de beloofde inventarisatie van de hoeveelheid mensen die in een schrijnende situatie zitten inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Tweede Kamer? Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Kunnen gedupeerden in en schrijnende situatie reeds geholpen worden en aanspraak maken op een deel van de gereserveerde € 50 miljoen?
In de bestuurlijke afspraken is voor het oplossen van deze situaties 50 mln. euro gereserveerd13. Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam zal op basis van deze inventarisatie de aangedragen zaken bekijken en bestuderen hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden, zodat bewoners weer perspectief geboden kan worden. Hiermee verwacht het interventieteam in september te beginnen. Eind 2021 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Wat is de stand van zaken van de zogenaamde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» uit het bestuursakkoord? Zijn de inhoudelijke programma’s inmiddels uitgewerkt? Hoe gaat de beschikbare € 50 miljoen worden verdeeld?
Op 16 maart jl. in het Versterkingsoverleg Groningen (VOG) met regionale bestuurders is afgesproken dat de € 50 mln. onder de «integrale programma’s» als volgt worden verdeeld:
Agro
Middelen agroprogramma t.b.v. algemene programmakosten en fondsvorming
19 miljoen
Erfgoed
Middelen erfgoedprogramma t.b.v. meerjarige regeling onderhoud karakteristieke panden
10 miljoen
Sociaal en gezondheid
Middelen sociale en emotionele ondersteuning t.b.v. continuering inzet aardbevingsgemeenten en GGD
10 miljoen
MKB
Middelen integraal programma MKB
11 miljoen
Vanuit de bestuurlijke afspraken wordt € 10 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning beschikbaar gesteld. Deze middelen worden de komende 5 jaar ingezet. Momenteel wordt de verdeling hiervan uitgewerkt door de bestuurlijke tafel sociaal en gezondheid. Deze tafel bestaat uit de directeur Publieke Gezondheid (GGD), de betrokken wethouders van de aardbevingsgemeenten en de Gedeputeerde Gezondheid van de Provincie Groningen.
Op 4 februari jl. is onder regie van de Provincie Groningen een programmatische aanpak vastgesteld voor agrariërs. De Minister van LNV heeft u hiervan per brief op de hoogte gesteld14. Er zijn na inventarisatie 175 complexe gevallen in beeld waar het programma hulp aan wil bieden. Inmiddels is er gestart met circa 25 gevallen om de aanpak uit te proberen. Dit aantal wordt gedurende het jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.
Er is € 11 mln. vrijgemaakt voor de versterking van het MKB in het aardbevingsgebied. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen. Hierbij wordt ook de synergie gezocht met het Nationaal Programma Groningen (NPG) en andere bestaande trajecten zoals Stut-en-Steun. Een eerste stap is het aanstellen van MKB-consulenten. Ook is er op 13 september een aftrap van de eerste MKB-tafel.
De € 10 mln. voor erfgoed wordt binnen het Erfgoedprogramma uitgewerkt en besteed. Daarvan gaat € 9 mln. naar de meerjarige financiële regeling voor onderhoud aan karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten en € 1 mln. naar het Cultuurfonds voor Monumenten. Het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen is een revolverend fonds. Vanuit dit fonds worden laagrentende leningen verstrekt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor groot onderhoud.
Bereiken u ook signalen dat mensen die de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning aanvragen om onverklaarbare redenen een afwijzing krijgen en opnieuw een aanvraag moeten doen? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels gedaan? Hoeveel zijn er toegewezen? Is er voldoende budget om iedereen die in aanmerking komt ook subsidie toe te kennen?
De uitvoeringsorganisatie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voert de regeling uit. Op het moment dat een eigenaar niet aan de voorwaarden voldoet, stuurt de SNN altijd eerst een voornemen tot afwijzen met een mogelijkheid om daarop te reageren. Wanneer de aanvraag daadwerkelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager in bezwaar en beroep. De NCG is bekend met enkele gevallen waarbij de aanvraag niet geheel correct is afgehandeld. De NCG heeft contact met SNN om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Beckerman en Nijboer over de subsidie verduurzaming en verbetering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) wordt uitgebreid ingegaan op wie in aanmerking komt voor de subsidie, het subsidieplafond en hoeveel aanvragen er inmiddels zijn gedaan.
Waarom zijn er gedupeerden met erkende bevingsschade die nu op basis van hun postcode niet in aanmerking komen voor de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Is dit rechtvaardig? Klopt het dat inwoners van de dorpen Ulrum, Zoutkamp, Lauwersoog, Niekerk, Kommerzijl, Nieuwklap niet in aanmerking komen voor de subsidie Waardevermeerdering en de subsidie Verduurzamen en Verbeteren voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? In welke (andere) dorpen en postcodes zijn er schades erkend maar kunnen bewoners geen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling en de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren?
De regeling voor de verduurzaming en woningverbetering is bedoeld voor mensen die in de verwachting waren dat zij in de versterkingsoperatie zaten en daardoor onderhoud aan hun huis hebben uitgesteld. Dit gebied komt sterk overeen met de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarom hebben Rijk en de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen besloten dat bewoners uit dit herkenbare gebied een subsidie aanvraag kunnen indienen. Er zijn drie postcodes (9679, 9681 en 9682) in de gemeente Oldambt aan toegevoegd, omdat hier ook veel huizen worden versterkt.
Voor de waardevermeerderingsregeling geldt dat hiervan gebruik kan worden gemaakt door woningeigenaren met erkende bevingsschade van minimaal 1.000 euro voor schade door bodembeweging van het Groningenveld of Norg. Op de website van SNN staan de gedetailleerde voorwaarden.15
Komen gedupeerden die kiezen voor de vaste vergoeding van schade door Instituut Mijnbouwschade Groningen in aanmerking voor de subsidieregelingen van Samenwerkingsverband Noord-Nederland?
De uitvoeringsorganisatie SNN voert meerdere regelingen uit die samenhangen met de schadeafhandeling of versterkingsoperatie. Bewoners die kiezen voor een vaste vergoeding van fysieke schade door IMG komen in aanmerking voor de Waardevermeerderingsregeling van SNN. Voor de overige regelingen van SNN, zoals de subsidieregeling voor Verduurzaming, Onderhoud en Verbetering Gebouwen, geldt dat de vaste vergoeding van het IMG niets verandert aan de vraag of en wanneer mensen in aanmerkingen komen voor de subsidie.
Klopt het dat u op 3 juni 2021 uitsprak dat «de ambitie is om de regeling voor woningcorporaties en huurders ook op 1 juli aanstaande in werking te laten treden»? Klopt het dat deze regeling nog niet in werking is getreden? Per wanneer kunnen huurders de € 750 vergoeding ontvangen? Per wanneer krijgen huurders de vergoeding zelfaangebrachte voorziening?
De subsidieregeling woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045384/2021-07-10) is op 10 juli 2021 in werking getreden. Met de woningcorporaties is afgesproken dat zij de tegemoetkoming van 750 euro aan hun huurders uitbetalen. Hiervoor vragen zij subsidie aan. Inmiddels hebben alle twaalf woningcorporaties een subsidieaanvraag ingediend. De subsidiebeschikkingen worden in september afgegeven waarna de woningcorporaties de 750 euro aan hun huurders kunnen overmaken.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met zelf aangebrachte voorzieningen wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Kent u het bericht «Kredietbanken willen niet dat aardbevingsslachtoffers Groningen hun schadevergoeding meteen kwijt zijn aan schuldeisers»? Deelt u de mening van deze vier kredietbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?6
Ja, dat bericht ken ik. Voor de afhandeling van fysieke schade geldt dat het IMG de mogelijkheid biedt om de schade te laten repareren in plaats van een schadevergoeding te ontvangen.
Wanneer schade in het aardbevingsgebied wordt vergoed, wordt feitelijk «de schade in het vermogen» van de gedupeerde gerepareerd. Bijvoorbeeld het verschil tussen wat bewoners voor hun huis zouden krijgen als er geen aardbevingen zijn geweest en wat ze nu krijgen. Als deze vergoeding moet worden gebruikt voor het afbetalen van schulden is «deze schade in het vermogen» nog steeds gerepareerd.
De algemene regels voor de behandeling van vermogen en schuld zijn ook op de vergoedingen van het IMG van toepassing. Dit betekent dat het ontvangen van een vergoeding effect heeft op de verplichting om schulden af te lossen.
Bent u bekend met signalen dat sommige gedupeerden problemen ondervinden en/of lang moeten wachten op aanvraag voor de waardedalingsregeling? Hoe vaak stelt Instituut Mijnbouwschade Groningen gemiddeld een besluit op een aanvraag uit? Hoe lang is de gemiddelde doorlooptijd? Zijn er specifieke groepen die een langere doorlooptijd hebben? Waarom moeten alle erfgenamen van een overleden eigenaar een aparte aanvraag doen als de langstlevende ouder de woning waarover de waardedalingsregeling wordt aangevraagd nog steeds bezit?
Sinds 1 september 2020 heeft het IMG de waardedalingsregeling voor woningen. Sindsdien heeft het IMG ruim 96.000 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er ruim 93.000 afgehandeld en is in totaal 431 miljoen euro schadevergoeding toegekend. In het overgrote deel (87%) behaalt het IMG de nagestreefde termijn van acht weken voor de behandeling van een melding van schade door waardedaling. Er zijn verschillende oorzaken waardoor het IMG in de overige gevallen deze termijn niet behaalt. Zo ligt de doorlooptijd bij de panden met zogenaamde dubbelfuncties (panden waar wonen en werken gecombineerd worden) doorgaans hoger. Bij die gevallen wordt namelijk een taxateur ingezet hetgeen tot gevolg heeft dat automatische afhandeling niet mogelijk is. Als er sprake is van het overlijden van een eigenaar, laat het IMG weten dat er een vergoeding voor waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam. Als er meerdere personen rechthebbende zijn, dient inderdaad ieder een aanvraag te doen voor zijn/haar eigen deel. Bij de behandeling van de aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling wordt namelijk onderzocht wie rechthebbenden van de woning zijn. Hiervoor worden de eigendomsgegevens uit het Kadaster gebruikt. Zo weet het IMG zeker dat de vergoeding aan diegenen wordt uitgekeerd die daar formeel recht op hebben.
Waarom zijn bewoners van woningen gebouwd na 1 januari 2016 uitgezonderd voor het aanvragen van de verschillende subsidieregelingen? Ook bewoners in een nieuwe woning kunnen toch te maken hebben met materiële en immateriële schade?
Deze uitsluitingsgrond geldt alleen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Eigenaren van wie hun gebouw nieuw is gebouwd en opgeleverd na 1 januari 2016 hebben de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud en als zodanig ook minder (achterstallig) onderhoud. Daarnaast kunnen eigenaren sinds april 2014 een bijdrage ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien hun gebouw op norm is.
Het voorgaande staat los van vergoeding van mijnbouwschade door het IMG. Daar geldt deze uitsluitingsgrond niet. Ook bijvoorbeeld een nieuwbouwwoning kan namelijk aardbevingsschade hebben die voor vergoeding in aanmerking komt. Immateriële schade ziet op de persoon en niet op de woning, dus ook daar geldt die uitsluitingsgrond niet.
Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven voor de versterking en het verbeteren en verduurzamen van woningen? Hoe wordt gezorgd voor voldoende capaciteit? Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven om offertes te maken voor gedupeerden die subsidies willen anvragen? Kent u de signalen dat aanvragen voor de waardevermeerderingsregeling lang kunnen duren? Herkent u dat de eisen streng zijn en gedupeerden niet altijd aan dubbel getekende offertes kunnen komen? Hoe wordt gezorgd dat gedupeerden geen problemen ondervinden door stijgende materiaal- en bouwkosten?
De bouwcapaciteit staat momenteel onder druk door grote landelijke bouwopgaven. De beschikbare capaciteit in de bouwsector is daarmee ook bepalend voor de voortgang bij het versterken een heeft dan ook volop aandacht in de aanpak van de versterkingsoperatie. Op 2 september 2020 heeft het Ministerie van BZK met Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Een van de kernafspraken is een pool van bouwbedrijven inrichten. Hieruit kan de eigenaar nu als opdrachtgever van de te versterken woning een aannemer/bouwbedrijf kiezen. De komende tijd zal NCG met het MJVP de bouwstromen in beeld brengen. Dit biedt aannemers de mogelijkheid voor langere termijn werk te plannen. Voor de subsidie voor verduurzaming en verbetering geldt dat de regeling voor eigenaren in de versterkingsoperatie 5 jaar openstaat en eigenaren vervolgens 3 jaar de tijd hebben de activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de aanvraag van deze subsidie hebben aanvragers geen offerte nodig, enkel een prijsopgave wat ze met de subsidie van plan zijn.
Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling geldt inderdaad dat bewoners als de werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd een getekende offerte of opdrachtbrief moeten leveren. Als de energiebesparende maatregelen al zijn uitgevoerd dan kan de eindfactuur met betalingsbewijs worden aangeleverd. Ook kan ervoor worden gekozen om de werkzaamheden zelf uit te voeren; dit is op basis van de facturen en betaalbewijzen van de aangeschafte materialen.
Ondanks de stijgende materiaal- en bouwkosten blijft deze subsidie toereikend om energiebesparende maatregelen in zijn geheel of deels uit te voeren afhankelijk van de keuze van de bewoners.
Kunt u de uitkomsten van de recent door Instituut Mijnbouwschade Groningen uitgevoerde pilot voor de vergoeding van immateriële schade met de Tweede Kamer delen? Hoe beoordeelt u de resultaten? Herkent u dat er nu gedupeerden zijn uit de pilot waarbij wordt erkend dat er sprake is van «Bijzonder ernstige persoonsaantasting» die toch maar € 1.500 (kinderen) of € 3.000 (volwassenen) vergoeding krijgen? Is dit geen zeer schraal bedrag voor jarenlang leed (mede) veroorzaakt door de overheid? Wanneer kunnen gedupeerden de vergoeding voor immateriële schade gaan aanvragen? Hoe wordt gezorgd dat de doorlooptijd kort zal zijn? Hoe wordt gezorgd dat er ook daadwerkelijk erkenning komt voor het aangedane leed?
Immateriële schade is een van de schadevormen die het IMG aan de hand van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) afhandelt. Het IMG bepaalt binnen de wettelijke kaders zelf de werkwijze en bepaalt dus ook zelf op basis van jurisprudentie, ingewonnen advies en inzichten uit de praktijk de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade. Het IMG geeft aan dat zij in de uitwerking van de regeling voor immateriële schade een balans moet zien te vinden tussen een eenvoudige regeling die bewoners niet te veel belast, een regeling waarin ruimte en aandacht is voor persoonlijke omstandigheden en een regeling die voldoet aan het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De bedoeling is dat bewoners met de uiteindelijke regeling erkenning van het leed ervaren. Het IMG is 1 juni jl. gestart met een pilotgroep van honderd huishoudens. Het IMG start de uitvoering gefaseerd om zo de grote uitrol zo goed mogelijk voor te bereiden. De eerste evaluatie wijst uit dat de regeling, de organisatie en IT op hoofdlijnen naar behoren werken. Verbeterpunten zijn er ten aanzien van de vooraf verzamelde data en de inhoud van de vragenlijst waarmee het IMG de gevolgen van het persoonlijk leed inventariseert. Het IMG geeft aan dat dit najaar de regeling verder opengesteld wordt.
Hoe gaat u uw belofte uit het bestuursakkoord waarmaken en gedupeerden «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief bieden»? Per wanneer zal iedereen veiligheid, duidelijkheid en perspectief hebben? Bent u van mening dat er sinds het bestuursakkoord meer «rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van de ambitie met betrekking tot versterking is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de werking van de typologieaanpak, het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen en de beschikbare bouwcapaciteit. Voor een toelichting op de inzet gericht op het waarmaken van de bestuurlijke afspraken, verwijs ik naar antwoord 2, 3, 5, 6 en 20.
Erkent u dat door de verschillende situaties waarbij gedupeerden weer moeten wachten en/of niet in aanmerking komen voor regelingen er weer stress en ongelijkheid ontstaat? Erkent u dat door het uitblijven van «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief» er weer nieuwe immateriële schade ontstaat?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 22 worden met de uitvoering van de bestuurlijke afspraken concrete stappen gezet om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te bieden en wordt perspectief geboden dat verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid.
De uitkeringsafhankelijkhed en huisvesting van statushouders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat het aantal statushouders met een uitkering de afgelopen jaren fors is toegenomen, namelijk van 38 procent van de leeftijdsgroep 18–40 jaar die tussen 2004 en 2011 stond ingeschreven naar 53 procent van dezelfde groep die van 2012 tot 2019 stond ingeschreven?1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst, maar vind de vergelijking niet juist.
De verblijfsduur van statushouders in Nederland is immers relevant. Hoe langer men in Nederland is, hoe lager de uitkeringsafhankelijkheid, zoals uit onderstaande tabel van het CBS blijkt. Voor alle groepen geldt dat na 1,5 jaar tot 2 jaar (18 maanden–24 maanden) de uitkeringsafhankelijkheid daalt en na 5,5 jaar gemiddeld genomen minder dan de helft van de statushouders aangewezen is op een uitkering.
3
21,9
35,3
24
12,2
26,1
28,2
6
59
68,2
53,6
43,2
56,6
62,9
12
89,9
84,7
73,1
79
86,2
84
18
92,9
86,1
69,6
91,9
87,4
84,2
24
90,7
86,2
67,2
91,4
84,9
80,5
30
85,9
81,3
63,2
88,7
81,8
72,9
36
77,9
77,4
56,8
79,6
76,6
64,7
42
68,9
70,5
52,5
69,6
69,9
56,3
48
59,5
64,5
46,4
56,2
61,3
49,9
54
52,9
58,7
41,7
46,6
57,1
44,6
60
47,2
56,1
39,8
38,2
50,6
40,4
66
45,4
51,5
37,3
36,3
46,6
37,7
Hoeveel procent van de groep tussen 2012 en 2019 boven de 40 jaar ontving een uitkering? Kunt u de cijfers in- en exclusief AOW weergeven?
Er zijn alleen cijfers beschikbaar vanaf het cohort 2014.
Uit het antwoord op vraag 1 (tabel 1) is gebleken dat na 5,5 jaar het aantal statushouders met een uitkering varieert tussen 45,4 procent (Syrische statushouders) en 51,5 procent (statushouders uit Irak). Statushouders hebben in de meeste gevallen de Syrische nationaliteit. Het aantal schommelt de laatste jaren tussen de 40 procent en 60 procent van de totale groep statushouders. Na Syriërs is de groep statushouders uit Eritrea de grootste groep. Dit betekent dat naar schatting op basis van tabel 1 de uitkeringsafhankelijkheid 43 procent bedraagt voor de groep statushouders van 35 jaar en ouder. Het gaat hierbij om maximaal 20 procent van de totale groep statushouders. Dit percentage is laag, omdat van de statushouders uit de jaren vanaf 2014 de helft tot driekwart tussen de 18 en 35 jaar is. Slechts één procent is 65 jaar of ouder.
Figuur 1 Verdeling leeftijd onder gehuisveste Statushouders in Nederland
Cijfers over de totale kosten bijstandsuitkeringen zijn niet te geven. Er spelen te veel factoren waarmee rekening gehouden moet worden. Er moet bijvoorbeeld gecorrigeerd worden voor verblijf in het COA, waar men alleen leefgeld krijgt. Pas wanneer de statushouder in een gemeente wordt geplaatst krijgt hij of zij een uitkering. Het verblijf in een COA is gemiddeld zeven maanden.
Verder moet rekening gehouden worden met de gemiddelde participatiegraad/uitkeringsafhankelijkheid. Uit het antwoord op vraag 1 is gebleken dat met het toenemen van de verblijfsduur in Nederland, statushouders steeds minder afhankelijk van een bijstandsuitkering zijn. Een nog een andere factor betreft deeltijdarbeid. Een deel van de uitkeringen is niet volledig, maar dient als aanvulling op de kleine deeltijdbanen die statushouders vaak hebben.
Wat bedragen sinds 2012 per jaar de totale kosten aan uitkeringen voor statushouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat één van de belangrijke oorzaken van deze forse stijging het lage opleidingsniveau van de groepen asielmigranten is die de laatste jaren de instroom gedomineerd hebben, waaronder veel Syriërs?
Het opleidingsniveau van asielmigranten is inderdaad laag. Net als bij mensen zonder migratieachtergrond is de arbeidsparticipatie bij laagopgeleiden lager dan bij beter opgeleiden.
Echter, het lage opleidingsniveau is niet de enige oorzaak. Andere vaak genoemde belemmeringen zijn 1) onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, 2) het niet hebben van sociale netwerken, 3) het zoekgedrag naar een baan (dat onvoldoende kan aansluiten bij de gangbare manier van werven), 4) de arbeidsmarktoriëntatie (uitsluiting van bepaalde sectoren) en 5) onbekendheid en vooroordelen bij werkgevers (waaronder discriminatie). Ook specifieke belemmeringen spelen een rol. Vluchtelingen verlaten vaak onvoorbereid het land van herkomst. Dit kan leiden tot mentale of fysieke gezondheidsproblemen, een langdurige onderbreking van de loopbaan en een onzeker toekomstperspectief. Deze specifieke knelpunten kunnen de mogelijkheden voor participatie belemmeren. Gezondheid bijvoorbeeld, is een voorwaarde om te kunnen participeren.2 Met de nieuwe Inburgeringswet, die 1 januari 2022 in werking treedt, wordt beoogd de participatie en zelfredzaamheid van statushouders te versterken. Er wordt ingezet op een betere toeleiding naar werk en een vroege kennismaking met de Nederlandse arbeidsmarkt, onder andere door middel van duale trajecten, waarbij het leren van de taal gecombineerd wordt met het opdoen van werkervaring. Hiermee wordt getracht statushouders op een snelle en volwaardige manier mee te laten doen in de Nederlandse samenleving.
Hoeveel procent van de Syrische statushouders die sinds het uitbreken van de Syrische burgeroorlog naar Nederland zijn gekomen verricht hier hoogopgeleid werk?
Een klein deel verricht hoogopgeleid werk. De meerderheid van de Syrische statushouders (80 procent) is laagopgeleid. Zij die hoogopgeleid zijn, komen ook moeilijk aan werk. Dit heeft te maken met het feit dat diploma’s niet hetzelfde worden gewaardeerd (zie bijvoorbeeld motie Paternotte over buitenlandse zorgprofessionals) en/of zij door het vluchten geen diploma’s mee hebben kunnen nemen.
Vindt u dat het toenmalige kabinet een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven over het opleidingsniveau van Syrische asielzoekers?
Zo ja, hoe rijmt u het opvoeren van «de apotheker uit Aleppo» als stereotype statushouder door het toenmalige kabinet dan met het lage opleidingsniveau en de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder deze statushouders?
Zo nee, deelt u de conclusie dat deze onjuiste voorstelling van zaken een kwalijke beïnvloeding van de publieke opinie is geweest?
Ziet u in dat de aanhoudende grootscheepse immigratie in combinatie met de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder migrantengroepen de Nederlandse verzorgingsstaat onbetaalbaar en onhoudbaar maakt? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in de oplopende uitkeringsafhankelijkheid onder statushouders aanleiding de asielinstroom fors in te perken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze houdt u in uw beleid rekening met een toenemende druk op de verzorgingsstaat als gevolg van het afnemende opleidingsniveau van groepen statushouders en de daarmee gepaard gaande hogere uitkeringsafhankelijkheid?
Wat is uw reactie op het feit dat talloze gemeenten met de handen in het haar zitten vanwege uw opdracht om dit jaar 24.500 statushouders te huisvesten?
De taakstelling voor 2021 gaat ervan uit dat gemeenten 24.500 statushouders moeten huisvesten. Deze personen hebben recht op bescherming in Nederland, en moeten dientengevolge uitgeplaatst worden naar huisvesting in een gemeente. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Zo kunnen statushouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Hoewel het belang van het huisvesten van statushouders groot is, heeft het kabinet ook begrip voor de lastige opgave waar gemeenten voor staan. Gemeenten zijn in 2021 geconfronteerd met een hoge taakstelling, terwijl de woningmarkt niet aansluit bij de woonbehoefte. Ondanks de forse opgave zijn gemeenten in het eerste halfjaar van 2021 in staat geweest om 9.600 statushouders te huisvesten.
Op dit moment verblijven bijna 11.000 statushouders in de opvang van het COA. Daarvan verblijven er 6.000 langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Het verblijf van statushouders in de COA-opvang drukt op de opvangcapaciteit van het COA. Mede daarom hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a. de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november 2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20203, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering4 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling om versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan € 15 miljoen voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2021, 35079635
In navolging daarvan hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesproken met de Commissarissen van de Koning om hen op te roepen om deze opgave met urgentie resultaatgericht in te vullen. Provincies en gemeenten zijn vervolgens voortvarend aan de slag gegaan met het plannen van gesprekken hierover op regionaal niveau.
Erkent u dat het gemeenten officieel weliswaar vrijstaat de urgentieregeling voor statushouders af te schaffen, maar dat dit in de praktijk feitelijk geen verschil maakt zolang u gemeenten blijft dwingen de taakstelling te halen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van statushouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald.
Dat statushouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke impact en financiële kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden.
Vindt u het aan de inwoners uit te leggen dat een gemeente als de Utrechtse Heuvelrug, die de taakstelling eerder bijna onmogelijk noemde, alleen op een lichte vermindering kan rekenen in ruil voor honderd extra asielzoekers in het asielzoekercentrum (AZC) in Leersum?2
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt twee keer per jaar een taakstelling vast, van het aantal in het komende half jaar te huisvesten statushouders aan de hand van de prognose van in te willigen asiel- en nareis verzoeken. Volgens een vaste verdeelsleutel, gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten, worden statushouders verdeeld over gemeenten.
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten met elkaar afspraken maken over het uitruilen of overnemen van een aantal te huisvesten statushouders, zolang de som hiervan gelijk blijft. Het is aan gemeenten onderling om afspraken te maken over bijvoorbeeld het uitruilen van te huisvesten statushouders in ruil voor het realiseren van opvangplekken.
Wat vindt u ervan dat gemeenten, soms zelfs tegen de lokale regelgeving in, voor statushouders ineens in hoog tempo tijdelijke woningen uit de grond kunnen stampen, woningen kunnen splitsen en leegstaande panden kunnen ombouwen tot appartementen, terwijl Nederlandse starters al jaren snakken naar dergelijke woningen?
De Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich al geruime tijd in om de woningproductie aan te zwengelen en het tekort in te lopen. Het is goed dat gemeenten zich inzetten om in een hoog tempo tijdelijke woningen te realiseren, niet alleen voor statushouders maar voor alle doelgroepen die wachten op een woning. Belangrijk is de beschikbaarheid van voldoende passende woningen voor eenieder, waaronder specifieke doelgroepen. Daarom heeft het kabinet breed ingezet op het aanjagen van de woningbouwproductie. Zo heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer met Aedes, de koepelorganisatie van woningcorporaties, en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd kunnen worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Wat is uw reactie op het feit dat corporaties, zoals onder andere in Apeldoorn, de huurprijs van vrijkomende vrije sectorwoningen fors verlagen voor statushouders terwijl dergelijke woningen voor veel Nederlandse woningzoekende gezinnen totaal onhaalbaar zijn?3
Het huisvesten van grote gezinnen statushouders is lastig omdat voor deze gezinnen weinig geschikte woonruimte beschikbaar is. Daarom is de gemiddelde verblijfstijd van grote gezinnen statushouders (van acht personen of meer), na vergunningverlening, in de COA-opvang langer dan gemiddeld. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat statushouders niet kunnen starten met integratie en participatie.
De financiële impuls van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar de vraagsteller naar verwijst, is een pilot die erop is gericht om geselecteerde gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen statushouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen. Bij wijze van een proef hebben 24 gemeenten voor 31 grote gezinnen 1 miljoen euro (32.500 euro per groot gezin) ontvangen om huisvesting te versnellen, daar kan (tijdelijke) huuraftopping een onderdeel van zijn.
Vindt u het ethisch gemeenten te dwingen om in één jaar tijd aan 24.500 statushouders woningen weg te geven, terwijl steeds meer Nederlandse jongeren noodgedwongen tot hun dertigste bij hun ouders blijven wonen, zoals deze maand bijvoorbeeld in Odijk waar sprake was van 1.175 inschrijvingen voor twaalf sociale huurwoningen4 en de wachttijden voor sociale huurwoningen inmiddels kunnen oplopen tot 22 jaar?5 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de taakstelling huisvesting vergunninghouders voor gemeenten te schrappen?
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Het is belangrijk om balans tussen verschillende aandachtsgroepen op de woningmarkt en reguliere woningzoekenden te waarborgen. Dit is ook één van de conclusies uit het rapport Ter Haar. Belangrijk is daarom ook het aanjagen van de woningbouwproductie, óók voor die reguliere woningzoekende waaronder de starters. Daarom heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en de druk op de woningmarkt te verlagen. Naast de inzet van middelen voor de Woningbouwimpuls heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met Aedes en de VNG afspraken gemaakt over de bouw van 150.000 sociale huurwoningen en het toevoegen van 10.000 flexwoningen in de komende twee jaar. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Daarnaast heeft het kabinet voor 2021 wederom 50 miljoen euro beschikbaar gesteld als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder statushouders. Mogelijkheden voor flexibele huisvesting zijn onder andere de inzet van tussenvoorzieningen. Deze bieden gemeenten de mogelijkheid om versneld aan hun taakstelling voor vergunninghouders te voldoen en de druk op COA-locaties te verlichten, zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere woningzoekende.
Beleggers op de woningmarkt |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Met dank aan Blackstone ging de huur in deze straat van 500 naar 2.500 euro, Zelf de expat vindt het duur»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het Kadaster dat in de vier grote steden particuliere investeerders in de afgelopen tien jaar een kwart van de aangeboden woningen hebben gekocht en onderschrijft u voorts de conclusie van het Kadaster dat dit percentage, gemeten over heel Nederland, 15% is?2 3
Ik onderschrijf beide conclusies. Het gaat hier om het aandeel aankopen van particuliere investeerders4 in alle woningtransacties. Hier zitten naast woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners ook woningen bij die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. Als enkel gekeken wordt naar de aankopen van eigenaar-bewoners gaat het om circa 13 procent in de vier grote steden en circa 7 procent in heel Nederland.
Kunt u zich herinneren dat ik in 2017 vroeg om ingrijpen tegen de toename van het aantal beleggers op de woningmarkt en kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger toen over verdringing van potentiële koopstarters stelde dat «alleen in Amsterdam deze situatie zich lijkt voor te doen»?4
Ja.
Bent u ook van mening dat door deze opstelling van het kabinet er veel te lang gewacht is met het aanpakken van dit probleem en erkent u dat hierdoor de wooncrisis is vergroot?
Het is belangrijk dat er voldoende passende woonruimte is. Zo moeten er voor bijvoorbeeld starters en mensen met een middeninkomen voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Gezien het feit dat de vraag naar woningen groter is dan het aanbod, moeten er de komende jaren een groot aantal woningen worden bijgebouwd. Beleggers zijn hard nodig voor deze opgave. Zij zorgen voor kapitaal om nieuwe woningen te bouwen en hebben de afgelopen jaren gezorgd voor een belangrijke ontwikkeling van het middenhuursegment. Naast dat er voldoende woningen beschikbaar moeten zijn, moeten deze woningen ook betaalbaar zijn. Maatregelen die ten goede komen aan de betaalbaarheid beïnvloeden meestal de investeringsbereidheid van beleggers en daarmee de beschikbaarheid van woningen. Bij de keuze voor maatregelen heeft het kabinet een balans gezocht tussen het vergroten van het aanbod aan (middenhuur)woningen, het aanpakken van excessen en het verbeteren van kansen voor starters en middeninkomens. De betaalbaarheid voor onder meer starters en middeninkomens is de afgelopen tijd door stijgende koop- en huurprijzen meer onder druk gaan staan. Het kabinet heeft daarom gedurende haar regeerperiode meer maatregelen genomen die gericht zijn op het verbeteren van de betaalbaarheid. Zo heeft het kabinet onder meer de overdrachtsbelasting gedifferentieerd voor starters en beleggers, is de jaarlijkse huurprijsstijging in de sociale sector bevroren, is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent, kunnen gemeenten binnenkort een opkoopbescherming invoeren en heb ik een verhuurdervergunning in consultatie gebracht. Ik deel niet dat het kabinet te lang gewacht heeft met het nemen van deze maatregelen. Ik ben van mening dat het kabinet bij het nemen van maatregelen oog heeft gehad voor de combinatie van het verbeteren van de betaalbaarheid en het vergroten van het aanbod aan woningen.
Bent u ook van mening dat het massaal opkopen van woningen door beleggers om eraan te verdienen, een probleem is en geen oplossing en bent u het ermee eens dat huren die stijgen van 500 naar 2.500 euro zeer problematisch zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 heb benadrukt zijn beleggers nodig om het aanbod aan nieuwbouwwoningen te vergroten. Tegelijkertijd kan het aanbod aan huurwoningen ook vergroot worden doordat bestaande woningen worden omgezet naar huurwoningen. Dit hoeft niet altijd een probleem te zijn. Als de aangekochte woning bijvoorbeeld als middenhuurwoning wordt verhuurd, biedt dit kansen voor mensen met een middeninkomen. Tegelijkertijd kan de opkoop van koopwoningen door beleggers ook zorgen voor schaarste aan goedkope en middel-dure koopwoningen en kan het de leefbaarheid van de wijk aantasten, bijvoorbeeld wanneer zittende huurders snel muteren en geen binding hebben met de buurt. In deze gevallen kunnen gemeenten binnenkort gebiedsgericht een opkoopbescherming invoeren. Wanneer de opkoopbescherming is ingevoerd mogen nieuw aangekochte goedkope- en middel-dure koopwoningen niet zomaar meer verhuurd worden.
De Volkskrant schetst in haar artikel dat de door Blackstone overgekochte huurwoningen na mutatie zijn gestegen van 500 euro naar circa 1.700 tot 2.500 euro. Ik begrijp dat een dergelijke stijging fors is. Het kan zijn dat de woning bij het aangaan van het contract met de vorige huurder op basis van WWS-punten in het gereguleerde huursegment viel en daarom een lage huurprijs had. Over de tijd heen kan de woning door renovatie of een stijgende WOZ-waarde op basis van WWS-punten te liberaliseren zijn. Het is ook mogelijk dat de woning eerder al een hoger puntenaantal had en geliberaliseerd had kunnen worden verhuurd, maar dat de verhuurder de woning toch in het gereguleerde segment verhuurde. In beide gevallen kan de verhuurder na mutatie zelf de huurprijs bepalen, wat kan resulteren in een hogere huurprijs. Als de woning voor een lange tijd bewoond was door de vorige bewoner, kan het daardoor voorkomen dat het verschil in huurprijs groot is. Een (sterke) verhoging van de huurprijs bij mutatie is niet op voorhand in strijd met de wet.
In uw Kamer leeft momenteel de vraag of aanvangshuurprijzen in (het middensegment van) de vrije huursector niet ook gereguleerd moet worden. In het kader van de motie Van Eijs6 onderzoek ik wat de effecten zijn van verschillende reguleringsmogelijkheden voor de vrije sector. Hierbij kijk ik met het oog op motie Grinwis/Heerma7 naar varianten die met name middeninkomens op de huurmarkt meer bescherming én een grotere kans op betaalbare huurwoningen bieden. Ik heb reeds toegezegd uw Kamer voor Prinsjesdag hierover te willen informeren.
Hoeveel woningen zijn de afgelopen jaren specifiek door Blackstone gekocht en in welke gemeenten hebben zij bezit? Welke andere grote investeerders hebben de afgelopen jaren veel woningen opgekocht? Hoeveel investeerders/verhuurders hebben meer dan 100 woningen in bezit? Welk deel van de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers zijn naar kleine beleggers gegaan?
In de periode tussen 1 april 2019 en nu heeft Blackstone een woningportefeuille van 1.778 woningen opgebouwd in de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. De verdeling is als volgt:
Ik heb geen overkoepelend en volledig overzicht van welke grote investeerders de afgelopen jaren veel woningen hebben opgekocht.
De Volkskrant heeft in 2019 in kaart gebracht wie de grote verhuurders op de Nederlandse woningmarkt zijn8. Uit hun artikel blijkt dat 138 particulieren en 28 beleggers meer dan 100 woningen in bezit hebben. Ook bijna alle corporaties hebben meer dan 100 woningen in bezit. In 2019 ging het om 290 van de 294 corporaties.9
In 2020 hebben beleggers10 65.799 woningen aangekocht. Het gaat hier om zowel woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners als woningen die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. In de onderstaande tabel worden deze transacties uitgesplitst op basis van de omvang van de portefeuille van de belegger.
tot met 5 woningen
25.995
40%
6 tot 100 woningen
26.178
40%
meer dan 100 woningen
13.626
21%
Bron: eigen bewerking op basis van data Kadaster
door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal
Bent u alsnog bereid (wettelijk) te regelen dat ook zittende huurders in de vrije sector recht hebben op huurverlaging, zoals dat onder voorwaarden ook mogelijk is voor sociale huurders?
Uit WoON2018 blijkt dat huurders in de vrije sector, een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten ten opzichte van 2012. Op basis van EIB-onderzoek blijkt dat 40% procent van de huurders met een middeninkomen in de vrije huursector een zeer hoge woonquote heeft. In de andere sectoren liggen deze aandelen veel lager. In de koopsector gaat het om 20% van de middeninkomens, terwijl er in de gereguleerde huursector bijna geen middeninkomens zijn die een zeer hoge woonquote hebben11.
Er zijn diverse redenen wat maakt dat ik het toepassen van een eenmalige huurverlaging in de vrije sector niet passend acht. Bij het uitbreiden van de wet Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen staat niet langer de kwaliteit van de woning centraal bij het bepalen van de huurprijs, maar het inkomen van de zittende huurder. Eenzelfde wijze van huurverlaging in de vrije sector zou een grote stelselwijziging behelzen. Daarbij komt dat het grootste deel van de vrijesectorwoningen verhuurd wordt door de particuliere verhuurders en beleggers, die anders dan woningcorporaties geen maatschappelijke taak hebben om huishoudens met een laag inkomen betaalbaar te huisvesten.
Hiernaast spelen ook andere uitvoeringsaspecten een rol. Circa 540.000 huurders huren een woning in de vrije sector. Naast woningcorporaties zijn er naar schatting 300.000 andere verhuurders actief in de gehele huursector12. Indien een huurder een afdwingbaar recht krijgt om de huur te verlagen is er sprake van een regulering van het eigendomsrecht van de verhuurder. Mogelijk zullen, om deze regulering gerechtvaardigd te laten zijn vanuit het oogpunt van proportionaliteit (fair balance), voor verhuurders aanvullende maatregelen nodig zijn. Woningcorporaties hebben een tegemoetkoming gekregen voor de eenmalige huurverlaging via een verlaging van de verhuurderheffing. Op dit moment zijn er geen instrumenten of bestaande processen waarop kan worden aangesloten om verhuurders, die niet belastingplichtig zijn voor de verhuurderheffing, gericht tegemoet te komen voor inkomensdervingen die zouden ontstaan door een huurverlaging. Er zullen daarom aanvullende middelen aangewend moeten worden om de uitvoering en handhaving in te regelen. Het grote aantal verhuurders in de particuliere sector toont aan dat het moeilijk is om een dergelijke maatregel in te voeren.
Bent u alsnog bereid het puntenstelsel ook van kracht te laten zijn voor de vrije sector zodat de huren gereguleerd worden en excessieve huren worden teruggedrongen en bent u voorts bereid de wettelijke huurstijging voor de sociale en vrije sector de komende jaren te bevriezen? Zo nee, bent u bereid de huurstijging te beperken tot een laag percentage? Zo ja, welk percentage?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5 onderzoek ik momenteel wat de effecten zijn van verschillende reguleringsmogelijkheden voor de vrije sector. Ik schets in antwoord op vraag 4 ook de uitdaging waar we voor staan om meer woningen te creëren. Ik wil de resultaten van dit onderzoek afwachten.
De huren in de sociale sector zijn dit jaar bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman13. Ik vind deze huurbevriezing voor dit jaar gerechtvaardigd gezien de onzekerheid die de coronacrisis, die langer voortduurde, met zich mee bracht. Ik zie geen aanleiding om de huren voor een langere te bevriezen, temeer omdat het effect van een eenmalige bevriezing jarenlang doorwerkt. Na de huurbevriezing van dit jaar, geldt volgend jaar, zoals aangekondigd, dat de maximale huurverhoging in de sociale sector wordt beperkt tot inflatie + 1 procentpunt14. Tevens heb ik, naar aanleiding van de initiatiefwet van de heer Nijboer, de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector al voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procentpunt.
Kunt u voor de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers aangeven welke huren hiervoor zijn gevraagd en kunt u hierbij aangeven wat de (gemiddelde) totale huurprijs is, de huur per m2 en wat de huur was voor de verkoop? Kunt u deze gegevens uitsplitsen per gemeente en woningmarktregio? Zou u, indien u niet beschikt over deze gegevens, hier onderzoek naar willen laten doen?
Ik zie geen mogelijkheden betrouwbaar in de door u gevraagde informatie te voorzien. De door u gevraagde informatie is niet beschikbaar. Voor de door u gevraagde uitsplitsing is niet voldoende data bekend over de gevraagde huurprijzen. Voor de gevraagde uitsplitsing is een gedetailleerd beeld nodig van de gevraagde huurprijzen en deze is niet beschikbaar. De mogelijkheid van bijvoorbeeld de jaarlijks door het CBS uitgevoerde jaarlijkse huurenquête is voor wat betreft deze beleggers gebaseerd op een steekproef en daarmee op een te kleinschalig bestand om op het gevraagde detailniveau antwoorden te geven.
Kunt u voor de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers, aangeven hoe vaak ze met welk type huurcontract zijn verhuurd en kunt u aangeven hoe vaak er is gekozen voor een tijdelijk huurcontract? Kunt u aangeven hoe vaak er na afloop opzegging van een huurcontract bij een nieuw contract wordt gekozen voor een huurstijging? Hoe hoog zijn deze stijgingen? Zou u, indien u niet beschikt over deze gegevens, hier onderzoek naar willen laten doen?
Evenals voor de gevraagde informatie in vraag 9 zie ik geen mogelijkheden om betrouwbaar in de hier gevraagde informatie met betrekking tot het type huurcontract te voorzien. Van de woningen aangekocht door beleggers wordt niet bijgehouden wat het type huurcontract is dat wordt afgesloten. In het evaluatierapport van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is bij benadering in de vorm van een grofmazige bandbreedte informatie gegeven over de omvang van het huidige gebruik van tijdelijke huurcontracten. Het is op basis van de beschikbare data volgens onderzoeksbureau Companen niet aan te tonen dat het vaker verhogen van de huren in de particuliere huursector direct verband houdt met de invoering van tijdelijke huurcontracten.
In algemene zin is wel bekend in welke mate er bij afsluiten van nieuwe contracten door verhuurders wordt gekozen voor een huurstijging. Zonder onderscheid naar soort contract of soort verhuurder was tussen juli 2020 en juli 2021 bij bewonerswisseling sprake van een huurstijging van 7,2%.
Bent u van mening dat het door u gekozen instrumentarium afdoende is om de problemen die nu door het opkopen van woningen door beleggers worden veroorzaakt te verhelpen? Zo ja, welke effecten verwacht u? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen?
Ik heb zowel maatregelen genomen die het voor beleggers minder aantrekkelijk maken om (koop)woningen op te kopen, waarmee ik de positie van starters ten opzichte van beleggers verbeter, als maatregelen die borgen dat huurders geen excessieve huurprijs(stijging) betalen.
Zo krijgen gemeenten met de opkoopbescherming de mogelijkheid om ervoor te kunnen zorgen dat in aangewezen gebieden goedkope en middeldure koopwoningen niet zomaar kunnen worden opgekocht voor de verhuur. Is per 1 januari de overdrachtsbelasting gedifferentieerd waardoor starters geen overdrachtsbelasting betalen en voor beleggers het tarief is verhoogd tot 8%. Ook heb ik een cap op de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel aangekondigd waardoor wordt voorkomen dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren. En is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent.
Een deel van de hierboven genoemde maatregelen moet nog in werking treden waardoor starters, middeninkomens en huurders de voordelen van een deel van de maatregelen nog moeten gaan ervaren. Vooralsnog ben ik niet voornemens om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de angst dat de opkoopbescherming die vanaf 1 januari van kracht wordt kan zorgen voor een «waterbedeffect», waarbij beleggers zich gaan verplaatsen naar wijken en gebieden waar de opkoopbescherming niet geldt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Binnen een gemeente kunnen er gebieden zijn waar er door de opkoop van goedkope en middeldure koopwoningen door beleggers problemen ontstaan, terwijl er in andere gebieden geen problemen hoeven te ontstaan en/of er juist behoefte is aan een groter huursegment. Gezien het feit dat de opkoopbescherming een ingrijpend instrument is, is het de bedoeling dat gemeenten de opkoopbescherming alleen daar invoeren waar dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van schaarste aan goedkope en middeldure koopwoningen of vanwege de leefbaarheid. Met deze gebiedsgerichte aanpak wordt voorkomen dat de opkoopbescherming ingevoerd wordt in delen van de gemeente waar dit niet noodzakelijk is. Het zou kunnen voorkomen dat beleggers zich verplaatsen van gebieden waar een opkoopbescherming is ingevoerd naar naastgelegen gebieden waar de opkoopbescherming niet is ingevoerd. Dit hoeft niet direct te leiden tot schaarste- of leefbaarheidsproblemen in die gebieden. Als dat onverhoopt wel het geval is kan de gemeente ook in die gebieden een opkoopbescherming invoeren.
Deelt u de analyse dat huurders die reeds in een door een belegger opgekochte woning wonen, niet of nauwelijks profijt hebben van de maatregelen die u nu neemt? Zo ja, wat gaat u voor hen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 11 heb beschreven heb ik ook maatregelen genomen ten gunste van zittende huurders. Zo is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent. Daarnaast heb ik wettelijke belemmeringen weggehaald zodat huurders en verhuurders een tijdelijke huurkorting af kunnen spreken wanneer er sprake is van een tijdelijke inkomensdaling. Tevens heb ik de huren in de sociale sector voor één jaar bevroren. Ik houd de effecten van deze maatregelen in het oog. Vooralsnog ben ik niet voornemens om aanvullende maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat huurders in de vrije sector nu voldoende rechten en bescherming hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 11 en vraag 13 heb ik verschillende maatregelen genomen of aangekondigd ten gunste van huurders. Voor huurders in de vrije sector met een huurcontract voor onbepaalde tijd gelden daarnaast dezelfde opzeggingsgronden als voor huurders in de gereguleerde sector. Verder is het voor huurders in de vrije sector mogelijk om hun aanvangshuurprijs te laten toetsen door de Huurcommissie binnen zes maanden. Met de maximering van de huurverhogingen genieten huurders in de vrije sector de komende drie jaar bovendien een vorm van huurprijsbescherming, en is het ook mogelijk geworden om die huurverhoging te laten toetsen door de Huurcommissie. Verder kunnen huurders en verhuurders bij geschillen in de vrije sector advies vragen van de Huurcommissie, indien zij dit overeenkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 15 waarin ik mijn voornemens schets op het gebied van gemeentelijk instrumentaria. Ik bied hiermee een breed palet aan instrumenten om huurders in de vrije sector te beschermen en ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit verder uit te breiden.
Bent u van mening dat er nu voldoende mogelijkheden zijn, voor bijvoorbeeld gemeenten, om in te grijpen wanneer verhuurders zich niet aan wet- en regelgeving houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben vanuit verschillende wetten, zoals bijvoorbeeld de Woningwet en de Huisvestingswet, instrumentarium tot hun beschikking om op te treden tegen verhuurders die zich niet aan wet- en regelgeving houden. Over het algemeen is dit instrumentarium toereikend om een overtreding van wet- en regelgeving te adresseren en de overtreder ertoe te bewegen de overtreding ongedaan te maken. Evenwel zie ik in de praktijk dat gemeenten in aanvulling op het reeds bestaande instrumentarium behoefte hebben aan extra instrumenten om op te treden tegen verhuurders die blijvend malafide gedrag vertonen. Om deze reden heb ik momenteel het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding, dat ik bij brief aan uw Kamer heb aangekondigd en dat momenteel voorligt voor consultatie. Met dit voorstel krijgen gemeenten onder meer de bevoegdheid om een gebiedsgerichte verhuurdervergunning te introduceren. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om op te treden tegen malafide verhuurders en kan in een uiterst geval een dergelijke verhuurder uit de sector geweerd worden door het intrekken van de vergunning.
Het opkopen van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herkent u het beeld dat in Nederland een trend gaande is van «verroompotisering» van vakantieparken en campings waarbij (sta-)caravans, huisjes en chalets moeten wijken voor (duurdere) huisjes/resorts? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet bevestigen of er sprake is van bovengenoemde trend, omdat deze data niet voorhanden zijn. Wel is mij bekend dat ondernemers meebewegen met de vraag van consumenten, die aan verandering onderhevig is.
Krijgt u ook uit het hele land signalen van eigenaren van (sta-)caravans, huisjes en chalets die te horen hebben gekregen dat hun huurcontract niet zal worden verlengd?
Het is ons bekend dat er eigenaren van (sta-)caravans, huisjes en chalets zijn waarvan de huurovereenkomst niet wordt verlengd.
Krijgt u ook uit het hele land signalen dat mensen, die recent hebben geïnvesteerd, vooraf niet geïnformeerd zijn over de op handen zijnde verkoop van het park, waardoor hun investering in rook opgaat?
Het is mij bekend dat er eigenaren zijn van (sta-)caravans, huisjes en chalets waarvan het park tegen hun wil verkocht wordt. Verkoop van het park dient altijd te geschieden volgens de vigerende wet- en regelgeving.
Herkent u het beeld dat buitenlandse investeerders campings en vakantieparken kopen? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen en hoeveel campings en vakantieparken zijn de afgelopen jaren verkocht en hoeveel aan buitenlandse partijen? Bij hoeveel parken is sprake van transformatie?
Het is mij en mijn collega van EZK bekend dat buitenlandse partijen op de markt verschijnen. In een open economie staat het buitenlandse investeerders vrij om campings en vakantieparken te kopen. Het is bij branchevereniging HISWA-RCERON onbekend om hoeveel campings en vakantieparken dit gaat en bij hoeveel parken er precies sprake is van revitalisering.
Ziet u er een gevaar in dat wanneer buitenlandse investeerders geen interesse meer hebben in een Nederlandse camping of vakantiepark ze de markt weer verlaten en ziet u er een gevaar in dat transformatie juist kan zorgen voor meer leegstand?
Gezien de grote vraag naar recreatiewoningen, zoals door NVM omschreven in «De Nederlandse Markt voor Recreatiewoningen – 2020»1 zie ik weinig reden tot zorg over leegstand van recreatiewoningen.
Ziet u er een gevaar in dat er «eenheidsworst» ontstaat waarbij langs de kust en in andere gebieden overal dezelfde soorten parken staan en bent u van mening dat diversiteit en lokale verankering van campings en vakantieparken meerwaarde heeft?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de diversiteit in het aanbod van vakantieverblijven. De eigenaar van een vakantiepark is in beginsel vrij om het park te moderniseren of andere aanpassingen te doen, zolang dit in overeenstemming is met lokale regelgeving als het bestemmingsplan en mits de betrokken decentrale overheden de voor de aanpassingen vereiste toestemmingen, zoals bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het kappen van bomen, hebben verleend.
Deelt u de angst dat het opkopen en transformeren zal leiden tot hogere prijzen en ziet u de zorgen van Nederlandse vakantiegangers die straks hun vakantie niet meer kunnen betalen?
Een eigenaar van een vakantiepark kan besluiten om, binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan daartoe biedt, het vakantiepark op te knappen en bepaalde prijzen te verhogen, voor zover de bestaande contracten met recreanten daaraan niet in de weg staan. Ik heb onvoldoende gegevens om te kunnen beoordelen in hoeverre dat ertoe leidt dat het voor Nederlandse vakantiegangers niet langer mogelijk is om hun vakantie op een dergelijk vakantiepark te betalen.
Bent u bekend met het rapport «De gevolgen van verkoop en modernisering van vakantieparken en campings» gemaakt door recreanten zelf en herkent u het in dit rapport geschetste beeld?1
Ik kan niet beoordelen of het in het rapport geschetste beeld correct is. Wel kan ik opmerken dat partijen zich bij overname, revitalisering en transformatie te houden hebben aan de geldende wet- en regelgeving.
Herkent u dat voor de verkoop en transformatie van parken soms beloftes worden gedaan aan recreanten, zoals «niemand hoeft weg», die achteraf niet worden nagekomen en herkent u dat ook aan gemeenten soms beloften worden gedaan door (nieuwe) eigenaren van parken die niet altijd worden nagekomen waarna soms een lange juridische strijd volgt? Herkent u dat parken na verkoop en herstructurering soms veel leegstand kennen of worden verhuurd aan arbeidsmigranten?
Ik ben mij ervan bewust dat verkoop en revitalisering van parken voor eigenaren en bewoners grote gevolgen kan hebben. Partijen hebben zich bij overname, revitalisering en transformatie te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden en zijn zij voldoende op de hoogte van de problemen die in andere gemeenten ontstaan door verkoop en modernisering? Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om recreanten te beschermen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, welke instrumenten kunnen gemeenten inzetten?
De Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 heeft een stevig netwerk tot stand gebracht tussen gemeenten, provincies en andere partners, waarbinnen kennis wordt uitgewisseld over de uiteenlopende vormen van problematiek die zich kunnen voordoen met betrekking tot vakantieparken. Daarnaast werk ik samen met mijn collega´s in het kabinet om de problematiek gerelateerd aan economische vitaliteit, veiligheid en kwetsbare mensen op vakantieparken het hoofd te bieden.
Ook onder de Actie-agenda Vakantieparken 2020–2021 blijft kennisdeling een belangrijke doelstelling en worden handvatten geboden om uitdagingen onderling te bespreken en aan te pakken. Daarnaast vindt ook buiten de Actie-agenda overleg en kennisuitwisseling plaats tussen decentrale overheden.
Via het omgevingsbeleid en ruimtelijk instrumentarium bepalen gemeenten welke ontwikkelingen zij toelaten en welke niet, vanuit het perspectief van de goede ruimtelijke ordening. Hierop kunnen zij bijvoorbeeld sturen via het bestemmingsplan of door al dan niet een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan te verlenen. Is een gemeente zelf eigenaar van het vakantiepark, dan brengt dit aanvullende verantwoordelijkheden en bevoegdheden met zich. In dat geval heeft de gemeente namelijk ook privaatrechtelijke instrumenten tot haar beschikking. Besluit zij bijvoorbeeld om over te gaan tot verkoop aan of exploitatie door een private partij, dan kan zij ervoor kiezen om voorwaarden omtrent de belangen van recreanten te stellen in de aanbestedingsprocedure of de erfpacht- of exploitatieovereenkomst.
Herkent u het beeld dat een deel van de Nederlandse campings en vakantieparken -zoals Recreatieoord Hoek van Holland- erfgoedwaarde hebben en bent u van mening dat deze beschermd dient te worden? Zo ja, hoe?
Campings en vakantieparken zijn deel van onze materiële en immateriële cultuur en kunnen dus ook erfgoedwaarde hebben. In het geval van het Recreatieoord Hoek van Holland heeft de gemeente Rotterdam inmiddels door een extern bureau een cultuurhistorische verkenning laten opstellen. Dit rapport bevat ook een waardering van de ter plaatse aanwezige immateriële en materiële waarden (de laatste op de aspecten cultuurhistorie, architectuur historie, stedenbouw en landschap).
In het algemeen geldt dat gemeenten als eerste aan zet zijn bij het beschermen van cultureel erfgoed dat deel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Zij doen dit door bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. De meeste gemeenten kennen bovendien de mogelijkheid om gemeentelijke monumenten aan te wijzen.
Op nationaal niveau heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de mogelijkheid om (gebouwde of aangelegde) monumenten aan te wijzen als rijksmonument. Het Rijk is echter zeer terughoudend bij de aanwijzing van rijksmonumenten, zoals vastgelegd in de Beleidsregel aanwijzing rijksmonumenten en wijziging rijksmonumentenregister Erfgoedwet. De aanwijzing van monumenten of archeologische monumenten als rijksmonument geschiedt bij voorkeur niet op incidentele basis, maar op grond van een aanwijzingsprogramma of verbeterprogramma.
Herkent u dat de huurbescherming van huurders op vakantieparken ontzettend zwak is? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u de rechten en bescherming die huurders op campings en vakantieparken hebben uiteen zetten?
De precieze rechten van huurders op vakantieparken zijn afhankelijk van het huurcontract dat zij zijn aangegaan. Wanneer zij een stuk grond op een vakantiepark huren, waarop zij een eigen chalet of caravan plaatsen om in te recreëren, is geen sprake van de huur(prijs)bescherming die de wet toekent ingeval van de huur van woonruimte. Dat is ook niet wenselijk, alleen al omdat het hier recreatieve huur betreft, en geen bewoning. Ik ben daarom niet van voornemens om de huur(prijs)bescherming in dergelijke gevallen van toepassing te laten zijn. Huurders op vakantieparken worden in hun rechten beschermd op grond van het algemene contractenrecht. Dit volgt uit wetgeving en uit het specifieke contract dat de huurders zijn aangegaan.
Welke mogelijkheden hebben huurders om in verzet te komen tegen de verkoop van een camping of vakantiepark?
Op grond van het eigendomsrecht staat het de eigenaar van een camping of vakantiepark in principe vrij om deze te verkopen. Wanneer het huurcontract van huurders hierdoor wordt geraakt, bijvoorbeeld omdat de eigenaar de huur wil verhogen of het contract wil opzeggen, kunnen huurders de rechten uitoefenen die zij op grond van de wet of het huurcontract hebben. Indien een huurder van mening is dat de verhuurder in strijd met de wet of het huurcontract het contract opzegt, kan dat door de rechter worden beoordeeld.
Bent u van mening dat het eigendomsrecht van recreanten die de grond huren nu voldoende geborgd is en krijgt u ook signalen dat recreanten soms vele duizenden euro’s schade lijden?
Het eigendomsrecht van recreanten die de grond huren heeft betrekking op het chalet of de caravan die daarop staat. Dit recht wordt te allen tijde geborgd door de wet.
Bent u bereid de wet- en regelgeving te herzien zodat huurders bij verkoop meer rechten hebben en bent u bereid te bezien of huurders die langer op een park huren een langere opzegtermijn krijgen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 12, zie ik geen aanleiding om het huur(prijzen)recht voor woonruimte op recreatiewoningen van toepassing te maken. Ook zie ik momenteel geen aanleiding om na te streven dat het algemene contractenrecht op dit punt wordt aangepast.
De gevolgen voor Nederland van het Pegasus-hack-schandaal |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de gevolgen van het hackschandaal met behulp van de Pegasus-software waarbij door landen die de software van het Israëlische particuliere bedrijf NSO hebben aangeschaft tal van politici, journalisten, advocaten en mensenrechtenverdedigers in tal van landen hebben afgeluisterd?1 Deelt u de opvatting over soft ware van NSO dat «Targeted surveillance is a serious threat facing human rights defenders globally. Though often carried out by states, this practice is enabled by digital surveillance tools provided by private companies?»2 Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving.
In algemene zin kan gesteld worden dat de (online) veiligheid van mensenrechtenverdedigers en journalisten een mensenrechtenprioriteit is van het Nederlandse buitenlandbeleid. Onder leiding van Nederland en Estland heeft een coalitie van 32 landen (de Freedom Online Coalition) in 2020 een gezamenlijke verklaring uitgebracht over «the human rights impact of cybersecurity laws, practices and policies». In de verklaring werd onder andere gewezen op mensenrechtenrisico’s die voortkomen uit het gebruik van bepaalde technische middelen, als die op onwettige of willekeurige wijze worden ingezet. Landen werden opgeroepen om wetgeving en beleid voor cyberveiligheid te ontwikkelen die in overeenstemming zijn met internationaal mensenrechtenkader. Potentiële negatieve effecten op kwetsbare groepen en het maatschappelijk middenveld, waaronder mensenrechtenverdedigers en journalisten, zouden tot een minimum moeten worden beperkt.
Bepaalde cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het potentiële gebruik in civiele of militaire toepassingen onder exportcontrole. Dit geldt ook voor goederen voor het maken en besturen van binnendringsoftware. Nederland spant zich internationaal in om aanvullend cybersurveillancegoederen in relatie tot mensenrechtenschendingen onder exportcontrole te brengen. In het Wassenaar Arrangement vergt dit consensus van alle deelnemende landen. Deze goederen zijn in de EU gecontroleerd via de EU Dual-Use-verordening. De herziene EU Dual-Use-verordening die op 9 september 2021 in werking treedt, bevat een expliciete uitbreiding van controles op de export van cybersurveillancetechnologie.
Is u bekend dat ook Nederlandse politici, advocaten, mensenrechtenverdedigers en journalisten via andere landen die Pegasus-software gebruiken zijn gehackt? Kunt u melden om hoeveel personen het gaat en welke beroepen zij hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is het kabinet niet bekend. Het kabinet beschikt niet over de lijst waarop nummers zouden staan van personen die zijn gehackt met het middel. Overigens is ook de status van deze lijst niet geheel duidelijk. Daarnaast beschikt het kabinet evenmin over een lijst van telefoonnummers van Nederlandse politici, journalisten, advocaten en mensenrechtenverdedigers, die dan zou kunnen worden vergeleken met de nummers op de eerdergenoemde lijst.
Zijn er Nederlandse instellingen die gebruik maken van Pegasus-software?3 Zo ja, welke? Hebt u contact opgenomen met deze instellingen naar aanleiding van dit nieuws?
In het algemeen geldt dat het Nederlandse instellingen niet is toegestaan binnen te dringen in geautomatiseerde werken. Uitzonderingen zijn gemaakt voor justitie en politiediensten ter opsporing van strafbare feiten, en voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten ter bescherming van de nationale veiligheid. Deze organisaties kunnen onder omstandigheden en omgeven door waarborgen bijzondere bevoegdheden inzetten. Over de wijze waarop deze organisaties gebruikmaken van hun wettelijk toegekende bijzondere bevoegdheden kan ik in het openbaar geen mededelingen doen. Tot slot kan het, voor zover het mandaat daartoe opdracht geeft en de juridische kaders dat toelaten, ook de Krijgsmacht toegestaan zijn om in het kader van militaire missies en operaties geautomatiseerde werken binnen te dringen.
Hebben deze Nederlandse instellingen contact opgenomen met NSO, de leverancier? Zo ja, wat was de inzet en wat het resultaat? Deelt u de opvatting dat een einde moet worden gemaakt aan het gebruik van deze software? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u kennis genomen van de veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf voor de Marokkaanse journalist Omar Radi, een veroordeling op basis van chats die zijn verkregen met behulp van een met Pegasus-software gehackte telefoon?4
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving in de media over veroordeling en vermeende hacks van de telefoon van Omar Radi. Nederland volgt de ontwikkelingen in de rechtsgang tegen Omar Radi. Het kabinet beschikt echter niet over het vonnis en kan niet aangeven op basis van welke bewijslast Omar Radi is veroordeeld.
Deelt u de opvatting dat het hier om een politieke veroordeling gaat en dat deze moet worden afgekeurd zeker nu blijkt dat gebruik wordt gemaakt van hacking? Zo nee, waarom niet?5
Nederland volgt rechtszaken tegen journalisten in Marokko nauwlettend. Nederland heeft geen beschikking gekregen over de tekst van het vonnis en kan geen uitspraken doen of de veroordeling heeft plaatsgevonden op basis van gegevens verkregen door hacking. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een eerlijke rechtsgang te garanderen.
Deelt u de opvatting dat de buitenlandse politiek ten opzichte van Marokko aan herziening toe is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat voor uw houding ten opzichte van de Marokkaanse regering in het licht van «onuitzetbaren» uit Nederland naar het veilige land Marokko? Is Marokko een veilig land en kunnen uitgeprocedeerde asielzoekers worden teruggestuurd?
De betrekkingen tussen Nederland en Marokko zijn veelzijdig en complex en omvatten veel wederzijdse belangen. Deze relatie is, net als relaties met andere landen, voortdurend in beweging. In die brede context blijft Nederland onverminderd inzetten op medewerking van Marokko aan effectieve terugkeer van Marokkanen zonder geldige verblijfstitel.
De beoordeling met betrekking tot Marokko als veilig land is terug te vinden in de brief aan uw Kamer van 6 mei 2021.6
Deelt u de kritiek van de EU dat gebruik van het Pegasus-software onaanvaardbaar is? Zo ja, op welke manier hebt u daarvan mededeling gedaan en aan wie?6
De wijze waarop in de mediaberichtgeving wordt bericht dat de hacksoftware wordt ingezet, namelijk het onrechtmatig afluisteren van advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten, acht het kabinet eveneens onaanvaardbaar.
De fatale brand in Arnhem en lessen voor brandveiligheid |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u geschrokken van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Fatale flatbrand in Arnhem – Lessen voor brandveiligheid»?1
Een fatale brand zoals in Arnhem is zeer verdrietig en herhaling van een dergelijke situatie dient uiteraard zo goed als mogelijk in de toekomst voorkomen te worden. Ik vind de brandveiligheid van woongebouwen een belangrijk onderwerp en heb daarom in de afgelopen jaren al verschillende maatregelen ter verbetering genomen. Ik heb daarom ook met grote belangstelling en waardering kennisgenomen van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). Verder loopt er momenteel in opdracht van mij een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) naar de brand- en vluchtveiligheid van bestaande woongebouwen, waarbij gemeenten en brandweer zijn betrokken. Ik heb uw Kamer eerder over dit onderzoek geïnformeerd in mijn brief van 26 oktober 2020 (TK 28 325, nr. 215). Dit onderzoek zal in oktober klaar zijn. Ik zal de aanbevelingen van de OvV goed bestuderen in samenhang met dit IFV-onderzoek.
Ingevolge artikel 73 Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid, zal ik binnen zes maanden een reactie geven aan de Onderzoeksraad op de aan mij gerichte aanbevelingen. Dit geldt ook voor de Minister voor Medische Zorg en Sport waaraan een aanbeveling is gedaan ten aanzien van de brandveiligheid van zitmeubels en matrassen. Ik zal uw Kamer eveneens deze reactie doen toekomen. Een eerste reactie op het rapport is hieronder gegeven in de beantwoording van uw overige vragen.
Deelt u de mening dat het toezicht op de brandveiligheid van gebouwen in Nederland verbeterd moet worden? Bent u ook van mening dat we al te lang wachten en de aandacht telkens verslapt?
Ik onderstreep het belang van een goede naleving van de brandveiligheidsvoorschriften. De brandveiligheid van gebouwen is primair de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren en de bewoners/gebruikers. Het publiekrechtelijke toezicht hierop is belegd bij de gemeenten die beleidsvrijheid hebben hoe dit uit te voeren. De Onderzoeksraad spreekt van verbetering van het toezicht op de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase door zowel gebouweigenaren (intern toezicht) als gemeenten. Ik ga in gesprek met gemeenten en gebouweigenaren over dit toezicht. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens ingaan op de betreffende aanbeveling van de Onderzoeksraad en mogelijke acties ter verbetering.
Deelt u de conclusie dat de situatie in deze flat in Arnhem géén uitzondering is? Erkent u dat Nederland veel galerijflats kent met maar één vluchtroute en dat daar veel beter toezicht op moet worden gehouden?
Bij het hiervoor genoemde IFV-onderzoek wordt de vlucht- en brandveiligheid beoordeeld van zo’n 30 bestaande woongebouwen/flats, deels met een enkele vluchtroute. Dit IFV-onderzoek zal een breder beeld opleveren van de vlucht- en brandveiligheid van deze gebouwen. In de kabinetsreactie zal ik de resultaten van dit IFV-onderzoek betrekken en ook nader in gaan op woongebouwen met een enkele vluchtroute.
Deelt u de conclusie dat bij veel woningcorporaties – en andere gebouweigenaren – het brandveiligheidsbewustzijn verder kan verbeteren?
Over dit onderwerp ga ik in gesprek met gebouweigenaren. Ik bezie daarbij dan ook de resultaten van het hiervoor genoemde IFV-onderzoek. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens een nadere reactie geven.
Bent u het eens met de constatering dat gemeenten in het algemeen ook geen actief toezicht houden op de naleving van de brandveiligheidseisen in de gebruiksfase, waardoor minder brandveilige situaties – zoals op de vluchtroute van de flat in Arnhem – lang onopgemerkt blijven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2. Ik ga in gesprek met gemeenten en gebouweigenaren over dit toezicht. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens ingaan op de mogelijke acties ter verbetering van het toezicht en daarbij ook de wet- en regelgeving beschouwen.
Bent u bereid te zorgen voor verbetering van het toezicht op de brandveiligheid in de gebruiksfase van woongebouwen? Wat wilt u doen om het intern toezicht door gebouweigenaren te verbeteren? Wat wilt u doen om extern toezicht door gemeenten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Is aanpassing van de geldende wet- en regelgeving nodig voor het verbeteren van het toezicht in de gebruiksfase van gebouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om specifiek de brandveiligheid in gebouwen met slechts één vluchtroute te verbeteren? Welke strengere eisen kunnen worden gesteld? Kan bijvoorbeeld een brandalarm verplicht worden gesteld? Bent u bereid wet- en regelgeving op het gebied van brandveiligheid op dit punt te herzien?
Gebouwen met een enkele vluchtroute zijn in Nederland toegestaan als voldaan wordt aan bepaalde eisen die beogen dat deze enkele vluchtroute gedurende een bepaalde tijd is gevrijwaard van brand en rook. Recent heb ik mede daartoe de eisen voor brand- en rookwerendheid in het Bouwbesluit aangescherpt2.
De Onderzoeksraad doet in zijn rapport de aanbeveling om de uitgangspunten bij deze enkele vluchtroute te herijken. Ik ga over deze aanbeveling nog in gesprek met het Instituut Fysieke Veiligheid. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens een nadere reactie geven.
Herkent u dat meubels en matrassen vaak zijn gevuld met kunststofschuim (PUR) dat gemakkelijk vlam vat en veel giftige rook veroorzaakt? Herkent u dat in Nederland jaarlijks circa tien doden vallen en honderd mensen gewond raken bij woningbranden als gevolg van brandgevaarlijk meubilair?
Zitmeubelen en matrassen zijn veelvuldig gevuld met poly-urethaanschuim (PUR). Dit polymeer wordt gebruikt omdat het makkelijk te verwerken, zacht, licht en goedkoop is. Het schuim is inderdaad brandbaar en kan bij brand giftige gassen vrijgeven. De aantallen doden en gewonden zijn bekend.
Waarom zijn er in Nederland in tegenstelling tot de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk geen wettelijke eisen aan de brandveiligheid van zitmeubels en matrassen?
Hier zijn verschillende redenen voor. Genoemde landen stellen in veel gevallen wel eisen aan de brandveiligheid, maar specificeren verder niet hoe deze brandvertraging bereikt moet worden. Dit leidt ertoe dat fabrikanten in veel gevallen kiezen voor de goedkoopste optie en de meubels behandelen met brandvertragende chemicaliën. De langetermijngevolgen voor de volksgezondheid van deze praktijk zijn niet of beperkt onderzocht. Zorgelijk gevolg is dat de volledige bevolking wordt blootgesteld aan deze chemicaliën. Alternatief is dat er andere methoden van brandvertraging gebruikt worden die duurder zijn, terwijl vaak nog niet bekend is hoe effectief zij zijn.
De afgelopen jaren zijn er door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verschillende initiatieven gestart om tot branche-brede afspraken of aanvullende regelgeving te komen, maar deze acties verliepen onbevredigend, vooral omdat onvoldoende duidelijk is hoe effectief de verschillende maatregelen zijn en hoe dit zich eventueel verhoudt tot andere negatieve effecten op de volksgezondheid. Omdat de fabricage en handel in meubelen grensoverschrijdend is zou het de voorkeur van Nederland genieten om deze problematiek Europees aan te pakken. Tot nu toe is hier echter Europees geen draagvlak voor.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de OVV wet- en regelgeving in te voeren om zitmeubels en matrassen brandveiliger te maken?
Dit is een belangrijke aanbeveling. Er zal dan ook wederom onderzocht worden of aanvullende regelgeving mogelijk en effectief is. Hierbij blijft echter een vereiste dat de gekozen oplossingsrichting geen bron is van andere risico’s, ook op langere termijn. In de kabinetsreactie zal hier nader op worden ingegaan.
Wat gaat u doen voor bewoners van gebouwen met slechts één vluchtroute? Hoe gaat u zorgen dat mensen weten wat ze moeten doen als er brand is uitgebroken? Wat gaat u doen specifiek voor mindervaliden en ouderen? Hoe kunt u zorgen dat de eigenaar de voorlichting/communicatie afstemt op de sociaal-maatschappelijke kenmerken van de bewoners?
Ik wacht de resultaten van het hiervoor genoemde IFV-onderzoek af en bezie dan, in samenhang met de bevindingen van de Onderzoeksraad, de mogelijke acties om bewoners beter te informeren over het vluchten bij brand. Hierover ga ik ook in gesprek met gebouweigenaren. In de kabinetsreactie zal hier nader op worden ingegaan.
Brandveiligheid en overbewoning |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Negen mensen woonden in brandpand Allard Piersonlaan, dwangsom én boete voor eigenaar»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente voor de brand al zes maanden wist dat er sprake was van overbewoning van het pand? Heeft de gemeente adequaat gehandeld?
De gemeente heeft verschillende mogelijkheden en instrumenten om op te treden tegen ongewenste woonsituaties. Het is aan de gemeente om te bepalen op welke wijze wordt ingegrepen om aan een onwenselijke woonsituatie een einde te maken. Het is niet aan mij om te oordelen of een gemeente in een geval adequaat handelt. In dit geval heeft de gemeente Den Haag middels een dwangsom en een bestuurlijke boete geprobeerd de eigenaar van de woning te bewegen om in te grijpen. Daartoe is de eigenaar een rechtszaak gestart. Dat heeft er echter niet (tijdig) toe geleid dat de overbewoning ongedaan is gemaakt.
Kent u het bericht «Slachtoffers brand woonden onder schrikbarende omstandigheden: «Matrassen zelfs in het tuinhuisje»»?2
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat er in de maand mei 2 ernstige branden hebben plaatsgevonden in Den Haag waarbij sprake bleek te zijn van overbewoning?
Hoewel ik op de hoogte ben van de problematiek die speelt op het gebied van de huisvesting van arbeidsmigranten, ben ik uiteraard wel geschrokken van de ernst van de branden en het aantal mensen dat daarbij gewond had kunnen raken. Mede om dit soort overtredingen en overtreders aan te pakken is in 2015 het handhavingsinstrumentarium van gemeenten op dit gebied versterkt.
Heeft u zicht op hoe vaak overbewoning voorkomt? Heeft u scherp in beeld of de problematiek veroorzaakt door malafide pandeigenaren in de afgelopen jaren is af- of toegenomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Omdat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van overbewoning heb ik niet direct zicht op hoe vaak dit voorkomt, dan wel of problematiek veroorzaakt door malafide pandeigenaren is af- of toegenomen. Dit kabinet heeft wel een aantal maatregelen genomen om deze problematiek aan te pakken. Zo heb ik onlangs een wetsvoorstel goed verhuurderschap in consultatie gebracht die de aanpak van malafide verhuurders verder moet verbeteren. Daarin wordt onder meer voorgesteld dat gemeenten voor de huisvesting van arbeidsmigranten een mogelijkheid krijgen een vergunningstelsel in te richten. Overtreding van de bouwregelgeving wordt dan onderdeel van het toetsingskader voor het wel of niet verkrijgen van zo’n vergunning (alsook de intrekking daarvan). Ook zal de herhaaldelijkseis bij overtreding van de artikelen 1a en 1b van de Woningwet naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen3. Vanaf dan zal een gemeente eenieder die de bouwregels overtreedt kunnen bestraffen en is het instrument niet langer enkel van toepassing voor de herhaaldelijke overtreder/malafide pandeigenaar. Ook zijn de boetes op basis van de Huisvestingswet onlangs, per 1 januari 2021, verhoogd (zie antwoord 9 en 13). Ik wacht de effecten van deze maatregelen af alvorens nader onderzoek te doen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om in te grijpen bij brandgevaarlijke situaties in woningen? Welke mogelijkheden hebben gemeenten om in te grijpen bij overbewoning? Hoe vaak wordt van elk van de instrumenten gebruik gemaakt?
Brandveiligheid en overbewoning zijn op dit moment geregeld in de Woningwet juncto het Bouwbesluit. Gemeenten kunnen handhavend optreden met het bestuursrechtelijke instrumentarium dat hen in dit kader is toegedeeld. Het instrumentarium bevat de last onder bestuursdwang of dwangsom, bestuurlijke boete, sluiting en beheerovername en de mogelijkheid tot het laten staken van het gebruik van een bouwwerk. Daarnaast is overtreding van de bouwregelgeving ook strafrechtelijk vervolgbaar via de Wet op de economische delicten.
Biedt de Wet Victoria (artikel 174a Gemeentewet) en/of de Woningwet (artikel3 de burgemeester/het college voldoende mogelijkheden een pand te sluiten wanneer overbewoning plaatsvindt en/of wanneer er brandgevaar ontstaat? Zo ja, hoe snel na constatering van overbewoning en/of brandgevaar kan tot sluiting worden overgegaan?
Artikel 174a Gemeentewet biedt de burgemeester alleen de mogelijkheid om een pand of woning te sluiten indien er sprake is van ordeverstoring, niet in het geval van overbewoning of brandgevaar. Wel biedt artikel 17 Woningwet het college van B&W de mogelijkheid om over te gaan tot sluiting van een woning in het geval van overbewoning of brandgevaar. Voor 2015 kon de gemeente het pand sluiten als er een klaarblijkelijke kans op herhaling was. Sinds 2015 moet sprake zijn van herhaaldelijke overtreding van artikelen 1a of 1b van de Woningwet, die gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid. Bij constatering van een herhaaldelijke overtreding kan in principe meteen tot sluiting worden overgegaan. Uit jurisprudentie na 2015 blijkt wel dat er aantoonbaar sprake moet zijn van herhaaldelijke overtreding van de eerdergenoemde artikelen. De herhaaldelijkheidseis zal naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen. Overigens kan ook op grond van artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het gebruik worden gestaakt bij toepassing van bestuursdwang. Wanneer wegens spoedeisendheid een pand wordt gesloten of het gebruik moet worden gestaakt, dan dient dit besluit nadien zo spoedig mogelijk alsnog bekendgemaakt te worden ingevolge 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht.
In de Woningwet zijn instrumenten voor de aanpak van malafide pandeigenaren opgenomen; werkt dit instrumentarium voldoende? Biedt het opleggen van een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang voldoende (afschrikkende) werking?
Ja, over het algemeen is dit instrumentarium toereikend om een overtreding van de bouwparagraaf in de Woningwet te adresseren en de overtreder ertoe te bewegen de overtreding ongedaan te maken. Dat is ook gebleken uit het onderzoek van de RUG5, waarin naar voren komt dat dit veruit het meest gebruikte instrumentarium is. Het is uiteraard afhankelijk van de hoogte van een last en de reële dreiging die ervan uitgaat of er ook afschrikkende werking vanuit zal/kan gaan. Dat geldt ook voor de last onder bestuursdwang, die de mogelijkheid biedt om de kosten daarvan te verhalen op de overtreder. Dit zijn reparatoire sancties en die hebben dus primair herstel als doel. Daarnaast is er zoals gezegd ook de mogelijkheid om bij herhaling over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete en sluiting. Tevens is er de mogelijkheid om het beheer over te nemen na sluiting of bij het niet opvolgen van een last onder dwangsom. Uit het onderzoek van de RUG blijkt ook dat «dreiging» met bijvoorbeeld de beheerovername afschrikwekkend kan werken en kan zorgen voor beëindiging van de geconstateerde overtreding.
In de praktijk zie ik dat gemeenten in aanvulling op het instrumentarium uit bijvoorbeeld de Woningwet behoefte hebben aan extra instrumenten om op te treden tegen verhuurders die blijvend malafide gedrag vertonen. Om deze reden heb ik momenteel het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding, dat ik bij brief6 aan uw Kamer heb aangekondigd en dat momenteel voorligt voor consultatie7. Met dit voorstel krijgen gemeenten onder meer de bevoegdheid om een gebiedsgerichte verhuurdervergunning te introduceren. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om op te treden tegen malafide verhuurders (bijvoorbeeld bij overtreding van de Woningwet) en kan in een ultiem geval een dergelijke verhuurder uit de sector geweerd worden door het intrekken van de vergunning.
In de Huisvestingswet zijn de mogelijkheden voor het opleggen van bestuurlijke boetes voor overtredingen, waaronder overbewoning, opgenomen; zijn deze boetes hoog genoeg om af te schrikken?
In de Huisvestingswet zijn geen regels opgenomen over overbewoning. In de Huisvestingswet staan regels over woonruimteverdeling en woonruimtevoorraadbeheer. Die regels gelden pas als de gemeenteraad daartoe een huisvestingverordening opstelt. Dit kan de gemeenteraad doen in geval van schaarste of bijvoorbeeld bij toeristische verhuur voor het behoud van de leefbaarheid. De boetes op basis van de Huisvestingswet zijn onlangs, per 1 januari 2021, nog verhoogd. De regels voor overbewoning (vanuit het oogpunt van gezondheid), zijn opgenomen in de Woningwet en het Bouwbesluit. In het geval van overbewoning kan o.a. worden opgetreden met een last onder bestuursdwang of dwangsom en bij herhaaldelijkheid met een bestuurlijke boete. Die herhaaldelijkheidseis zal naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen.
Is de capaciteit voor toezicht en handhaving bij alle gemeenten op orde?
Ik heb daar geen zicht op, omdat gemeenten zelf mogen beslissen over de besteding van middelen en de inzet op toezicht en handhaving.
Kent u het bericht «Den Haag na brand: optreden tegen overbewoning»? Deed de gemeente Den Haag eerder te weinig tegen overbewoning? Doen andere gemeenten voldoende tegen overbewoning en malafide pandeigenaren? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Voor zover ik weet treden gemeenten al jaren op tegen malafide pandeigenaren, zo ook gemeente Den Haag. Overbewoning van woningen die bijvoorbeeld als doorloophuizen worden gebruikt is echter een hardnekkig probleem. Het is niet aan mij om te oordelen of een gemeente voldoende heeft gedaan. Het is aan gemeenten zelf om over hun handhavingsbeleid en inzet te beslissen. Daarnaast is het de provincie die, in het geval van taakverwaarlozing door een gemeente, het interbestuurlijk toezicht uitoefent.
Klopt de conclusie van het in 2017 uitgevoerde onderzoek door Boom in opdracht van het ministerie dat «malafide pandeigenaren vaak een calculerende houding ten opzichte van toezicht en handhaving door het gemeentebestuur hebben», nog steeds? Klopt de eveneens getrokken conclusie dat malafide pandeigenaren «door het gebrek aan kennis en/of capaciteit aan gemeentekant sanctionering van hun normoverschrijdend gedrag kunnen voorkomen» nog? Klopt het nog steeds dat malafide pandeigenaren gebruik maken van «schimmige beheers- en hypotheekconstructies» om gemeentelijke handhaving af te wenden? Zo ja, waarom is er niet ingegrepen en wat gaat u nu doen?4
Deze uitspraken hadden betrekking op de bredere problematiek die gemeenten ervaren met malafide pandeigenaren, en gingen dus niet uitsluitend over overtredingen van de Woningwet. In het onderzoek is aangegeven dat het optreden tegen dit soort praktijken beleid en actie van gemeenten vraagt met meerdere grondslagen; in o.a. de Huisvestingswet, Opiumwet, lokale verordeningen en in gevallen ook de Woningwet. Gemeenten kunnen dus optreden tegen malafide pandeigenaren en de genoemde problemen, maar dit vraagt om een integrale aanpak en stevig beleid.
Malafide pandeigenaren die willens en wetens de grenzen van het recht opzoeken of daarover heen gaan zijn er helaas nog steeds. Ik ga dit tegen door gemeenten op de juiste manier te instrumenteren om tegen deze praktijken op te kunnen treden. Zie ook mijn antwoord op vraag 5 waarin ik aangeef welke aanvullende maatregelen in dit verband zijn genomen.
Klopt de conclusie van Boom uit 2017 dat «de herstelsanctie geen echte prikkel aan de malafide pandeigenaren geeft om een nieuwe overtreding te voorkomen», nog steeds? Zo nee, waarom niet?
Dat ligt aan de formulering van de last. Over het algemeen zal dit bij de bouwtechnische regels een goed instrument zijn. Dat dit niet altijd een prikkel is om overtreding van de niet-technische voorschriften achterwege te laten, is ook een van de redenen dat het instrumentarium in 2015 is aangepast. Specifiek ook om herhaaldelijke overtreders aan te pakken. Daarbij is ook de bestuurlijke boete geïntroduceerd bij herhaalde overtreding. De herhaaldelijkheidseis voor de bestuurlijke boete zal zoals gezegd naar verwachting komen te vervallen per 1 januari 2022. Vanaf dan zal een gemeente eenieder die de bouwregels overtreedt kunnen bestraffen en is het instrument niet langer enkel van toepassing voor de herhaaldelijke overtreder/malafide pandeigenaar. Daarnaast is overtreding van de bouwparagraaf van de Woningwet nog altijd stafrechtelijk vervolgbaar.
Wat heeft u gedaan met de suggesties die gemeenten in 2017 deden om effectiever op te kunnen treden tegen malafide pandeigenaren? Is de gewenste grotere betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij de aanpak van ernstige en veelvuldige overtredingen begaan door malafide pandeigenaren er inmiddels?5
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de samenwerking met het OM en de politie ten aanzien van de handhaving van de Woningwet. Wanneer zij de bestuurlijke boete willen inzetten, moeten ze ingevolge artikel 5:44 van de Awb dit voorleggen aan de officier van justitie, tenzij met het OM is overeengekomen dat daarvan kan worden afgezien. Om die samenwerking te stimuleren is hier ook geen wettelijke uitzondering voor gemaakt.
Is het nodig het instrumentarium van gemeenten verder uit te breiden om in te kunnen grijpen bij overbewoning en/of brandonveilige situaties? Welke ondersteuning kunt u bieden aan gemeenten?
Nee, gemeenten hebben alle instrumenten die zij nodig hebben om op te treden tegen overbewoning en brandonveilige situaties op grond van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ik heb na de inwerkingtreding in 2015 een uitgebreid leertraject (2015–2017) gedaan met verschillende gemeenten. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen maakte daar onderdeel vanuit. Destijds heb ik bij brief van 26 september 2017 aangegeven dat ik zou bezien hoe de kennis opgedaan in dat traject breder verspreid zou kunnen worden.10 In 2018 hebben daartoe een aantal regionale bijeenkomsten plaatsgehad. Dit traject is opgevolgd door kennisuitwisseling op het gebied van de leefomgeving via het platform Handhaving leefomgeving van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland.11 Veel ook kleinere gemeenten zijn lid van deze vereniging en kunnen via die weg worden bereikt.
Onder de aanpak goed verhuurderschap, waar ook het eerdergenoemde in consultatie gebrachte voorstel goed verhuurderschap uit voort vloeit, is in 2018–2020 een pilot ondersteund voor het beter inzetten van het bestaande handhavingsinstrumentarium in de gemeente Amsterdam.
Hoe kan gezorgd worden dat huurders niet de dupe worden van de handelwijze van malafide pandeigenaren? Hoe kan te allen tijde gezorgd worden dat bewoners vervangende woonruimte krijgen als buiten hun schuld om hun verhuurder wordt aangepakt?
Gemeenten zijn bevoegd gezag voor de naleving van de meeste wet- en regelgeving op het gebied van het bouwen en huisvesten. Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden en instrumentarium om hiertegen op te treden. Wanneer handhavend wordt opgetreden is het in beginsel de verantwoordelijkheid van de eigenaar/verhuurder om vervangende woonruimte te regelen voor de zittende huurder(s) en zo te voldoen aan zijn plichten op grond van de huurovereenkomst, of moeten de huurder en verhuurder het eens worden over een schadevergoeding. De eigenaar is dus verantwoordelijk voor het herhuisvesten van bewoners. Indien mensen echter dakloos dreigen te raken kan de gemeente ook hulp bieden bij het vinden van vervangende woonruimte of opvang. Tevens is het mogelijk om in voorkomende gevallen het beheer van een pand over te nemen. Voor de bestrijding van overbewoning biedt dat instrument uiteraard geen uitkomst voor de zittende bewoners, gezien de overtreding juist is dat er teveel personen in het pand verblijven.
De subsidie Verduurzaming en Verbetering voor gedupeerden in Groningen, die binnen 5 dagen op is. |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat het budget van dit jaar voor de subsidie Verduurzaming en Verbetering Groningen binnen vijf dagen op is?1 Wat is hier op uw reactie?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Het is een goed teken dat veel eigenaren gebruik maken van de subsidieregeling die wordt uitgevoerd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). De regeling heeft voor particuliere eigenaren die binnen het aardbevingsgebied wonen, maar wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen (Blok E1), vijf dagen opengestaan voor het subsidieplafond voor dit jaar is bereikt. Dit jaar was € 75 mln. beschikbaar, waar door meer dan 8.100 eigenaren een aanvraag hebben ingediend. Eigenaren die dit jaar nog geen aanvraag hebben ingediend, kunnen in de volgende ronde hun aanvraag indienen. Dit jaar was er € 75 mln. beschikbaar, volgend jaar is € 150 mln. beschikbaar en in 2023 nogmaals € 75 mln. Er is in overleg met maatschappelijke organisaties voor gekozen om de subsidie over drie jaar verspreid open te stellen om eigenaren, die nu nog niet weten welke maatregelen zij aan hun huis willen treffen, ook in de volgende jaren de mogelijkheid te bieden de subsidie aan te vragen. Daarnaast heeft de gefaseerde openstelling ook tot doel om de uitvoeringscapaciteit van aannemers, installateurs en andere uitvoerders over de jaren te verspreiden. Hiermee wordt ook voorkomen dat er mogelijk een prijsopdrijvend effect ontstaat door de sterke vraag in een bepaald jaar.
Deelt u de mening dat iedereen recht heeft op hetzelfde bedrag en het een domme keus is onvoldoende budget beschikbaar te stellen? Bent u bereid het budget te verhogen uit de algemene middelen zodat alle rechthebbenden aanspraak kunnen maken op de regeling?
De subsidie voor woningverbetering is onderdeel van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Naast de subsidie voor eigenaren die in het versterkingsprogramma zitten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied. Voor deze particuliere eigenaren was het niet altijd duidelijk of hun huis nog in het versterkingsprogramma van NCG opgenomen zou worden. Eigenaren hebben daardoor mogelijk onderhoud en verbeteringen uitgesteld. Deze subsidie- vormgegeven in overleg met de Regio- is bedoeld om eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren. Deze tegemoetkoming is niet, zoals u stelt, iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij vergoeden voor schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. Het komt eigenaren tegemoet en stimuleert hen om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgend deze investeringen plegen. Daarnaast kan, met nog twee rondes te gaan, nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het budget.
Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 7.000? Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 10.000? Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 17.000?
Alle eigenaren die in het versterkingsprogramma zijn opgenomen, kunnen een subsidie aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 830). Eigenaren in Blok A komen in aanmerking voor een subsidie tot € 7.000 om hun gebouw te verduurzamen. In totaal zitten in Blok A circa 13.500 adressen, waarvan 11.700 in aanmerking komen voor subsidie2. In de bestuurlijke afspraken is opgenomen dat eigenaren van wie het gebouw op oude inzichten is beoordeeld en waarvan de uitvoering van de versterkingswerkzaamheden nog niet is gestart, een nieuwe beoordeling op nieuwe inzichten kunnen aanvragen. Daarvoor kunnen zij naast een tegemoetkoming van € 13.000 die vrij te besteden is, in plaats van de € 7.00 subsidie voor verduurzaming, € 17.000 aanvragen voor de woningverbeteringssubsidie. Aangezien dit een keuze van eigenaren is, is nog niet op voorhand te zeggen hoeveel eigenaren hiervoor zullen kiezen. Daarnaast kunnen eigenaren van wie het gebouw op norm is op basis van oude inzichten, in plaats van € 7.000 verduurzamingssubsidie, een aanvraag doen voor € 17.000 woningverbeteringssubsidie. Aangezien nog niet alle beoordelingen beschikbaar zijn, is dit aantal nog niet in te schatten.
Eigenaren in Blok C kunnen een subsidie van € 17.000 aanvragen om hun gebouw te verbeteren. Dit geldt voor circa 9.000 adressen. Daarnaast zijn er circa 4.000 adressen door de aardbevingsgemeenten geselecteerd, die een soortgelijke subsidie ontvangen (Blok B). Hiervoor stellen de gemeenten momenteel een subsidieregeling op.
Zoals benoemd, is voor Blok E1 in totaal € 300 mln. beschikbaar. Daarbij kan per adres een maximale subsidie van € 10.000 worden aangevraagd. Indien elke aanvrager het maximale bedrag aanvraagt, kunnen hier 30.000 eigenaren van gebruik maken. De eerste ronde leert echter dat niet iedereen het volledige bedrag aanvraagt. Voor de eerste € 75 miljoen zijn door meer dan 8.100 eigenaren een aanvraag ingediend. Ingeschat wordt dat er circa 53.000 gebouwen met woonbestemming onder de voorwaarden voor de subsidie voor Blok E1 vallen.
Hoeveel woningen staan er totaal in het aangewezen gebied? Hoeveel woningen, binnen het gebied, komen niet voor genoemde regelingen in aanmerking en waarom niet?
In de beantwoording van deze vraag richt ik me met name op de groep particuliere eigenaren in Blok E1. Dit omdat eigenaren van wie het gebouw in het versterkingsprogramma is opgenomen, de genoemde subsidie kunnen aanvragen. Eigenaren in Blok E komen in aanmerking voor de betreffende subsidie, mits hier voldoende budget voor beschikbaar is. In gezamenlijkheid met de regionale bestuurders zijn na de bestuurlijke afspraken de randvoorwaarden verder uitgewerkt die aangeven welke eigenaren de subsidie kunnen aanvragen. Dat zijn particuliere eigenaren met een gebouw in de postcodes waar de waardedalingsregeling van IMG geldt, aangevuld met de postcodes 9679, 9681 en 9682 in de gemeente Oldambt, omdat in deze postcodes ook andere adressen in het versterkingsprogramma zijn opgenomen. Daarnaast is bepaald dat alleen particuliere eigenaren een aanvraag kunnen doen en dat gebouwen die vanaf 2016 zijn gebouwd, uitgezonderd zijn van de regeling. Voor deze laatste voorwaarde is om twee redenen gekozen. De eerste reden is dat nieuwe gebouwen de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud nodig hebben, en zodoende ook minder (achterstallig) onderhoud kennen. De tweede reden is dat sinds april 2014 eigenaren een bijdrage kunnen ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Omdat eigenaren de regeling pas echt hebben kunnen toepassen in het ontwerpen van hun huis, wordt zodoende als begindatum 1 januari 2016 opgenomen in de regeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien zij via de nieuwbouwregeling al aanspraak hebben kunnen maken op aardbevingsbestendige maatregelen aan hun nieuwgebouwde woning. Dit geldt voor ongeveer 8.500 eigenaren.
Tevens is woningcorporatiebezit (circa 22.000 adressen) uitgesloten van deze regeling omdat met de woningcorporaties separate afspraken zijn gemaakt over een tegemoetkoming voor onderhoud en verduurzaming van hun bezit. Zoals beantwoord in vraag 3, wordt ingeschat dat circa 53.000 gebouwen onder deze voorwaarden vallen.
Kan overzichtelijk worden weergegeven: Hoeveel regelingen zijn er in totaal voor Groninger gedupeerden ter compensatie of als subsidie inmiddels in het leven geroepen? Welke zijn dat precies? In welke gemeente en/of postcodegebied gelden ze? Hoeveel mensen komen er in aanmerking voor iedere regeling? Hoeveel Groningers hebben van al die regelingen gebruik gemaakt? Hoeveel dus niet? Hoeveel geld is er voor elke regeling gereserveerd? Is dat voldoende gebleken?
Bij de beantwoording van deze vragen is een overzicht opgenomen (bijlage 1)3 van de regelingen, subsidies en schadevergoedingen die zich primair richten op bewoners en gerelateerd zijn aan de gaswinningsproblematiek. Daarnaast zijn (in bijlage 2)4 alle regelingen en subsidies opgenomen die ter compensatie volledig vanuit het Rijk zijn opgesteld. Hierbij wordt ingegaan op de financiële aspecten, het doelbereik en de beschikbare budgetten. Verschillende regelingen voor schadevergoeding door het IMG en subsidies voor de uitvoering van de versterkingsoperatie zijn hierin zodoende niet opgenomen. Deze worden achteraf verhaald op de NAM.
Wanneer de uitgaveplafonds van alle vergoedings- en subsidieregelingen zijn bereikt, wat is dan het vervolg? Worden tekorten vanuit andere regelingen binnen het bestuursakkoord gehaald? Of wordt er dan geld buiten het akkoord beschikbaar gesteld?
Voor de eigenaren waarvan hun gebouw onderdeel uitmaakt van het versterkingsprogramma (Blok A en C), geldt dat per adres het gehele subsidiebedrag kan worden aangevraagd. Op basis van inschattingen van het aantal eigenaren dat een aanvraag zou kunnen indienen, is een subsidieplafond opgenomen van € 266 miljoen. Mocht dit budget niet toereikend zijn, bijvoorbeeld als meer eigenaren een herbeoordeling aanvragen dan in eerste instantie ingeschat was, dan zal wijziging van het subsidieplafond geschieden door middel van publicatie van een wijziging van deze regeling in de Staatscourant. Zoals eerder geschetst, geldt dit niet voor Blok E1, daarvoor is in totaal maximaal € 300 mln. beschikbaar. In het overzicht zijn de andere regelingen opgenomen, waarbij is aangegeven in hoeverre hiervoor een uitgaveplafond geldt.
Wanneer er gekeken wordt naar groep E1, uit het bericht, is dan de beschikbare € 300 miljoen genoeg voor iedereen uit die groep? Zo nee, wat gebeurt er met degenen die te laat zijn? Waarom is er voor gekozen om jaarlijks een bepaald bedrag beschikbaar te stellen?
Zoals beantwoord bij vraag 3 en 4 zal – indien elke aanvrager het maximale bedrag aanvraagt – niet iedereen binnen de doelgroep gebruik kunnen maken van de subsidie. Mocht een eigenaar nu nog geen aanvraag hebben ingediend, kan hij of zij daar volgend jaar een aanvraag voor doen. In het antwoord op vraag 1 is benoemd waarom ervoor is gekozen, om de subsidie over drie jaar verspreid open te stellen.
Begrijpt u Groningers die het aanvragen van deze subsidie als «wedstrijdje» ervaren? Denkt u dat dat bijdraagt aan herstel van vertrouwen? En aan het verbeteren van de gezondheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
De duiding van deze subsidie als zijnde een «wedstrijdje» herken ik niet. Het karakter en de beoogde doelstelling van de subsidieregeling heb ik in de beantwoording van de tweede vraag geschetst. Met de subsidieregeling kunnen eigenaren hun gebouw verduurzamen, achterstallig onderhoud aanpakken of bijvoorbeeld een nieuwe keuken plaatsten. Ik begrijp dat dit voor eigenaren aantrekkelijk is, waardoor veel eigenaren gebruik willen maken van de subsidie. De regeling is voor iedereen gelijk. De volgende ronde wordt wederom voor alle eigenaren die nog niet de gehele € 10.000 subsidie hebben ontvangen, geopend. Iedereen heeft evenveel kans om een aanvraag voor de subsidie in te dienen. Het aanvraagproces is zo makkelijk mogelijk gemaakt waarbij minimale vereisten zijn opgesteld. Zo hoeven aanvragers alleen een prijsopgave te doen voor wat zij met de subsidie voornemens zijn te doen. Voor de volgende rondes hebben eigenaren voldoende tijd om hun aanvraag voor te bereiden. Daarnaast zijn bewoners via verschillende kanalen geïnformeerd over het bestaan en de toepassing van de regeling. Ook kunnen eigenaren advies krijgen over de mogelijke besteding van de subsidie van het Energieloket Groningen.
Deelt u de mening dat ook deze regeling weer leidt tot nog meer verdeeldheid in de samenleving? En tot meer stress? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie de beantwoording op vraag 8.
Zijn mensen die al jaren in de ellende zitten, allen in staat om op tijd deze subsidie aan te vragen? Zijn mensen zonder computer, in staat om dit op tijd aan te vragen? Zijn ouderen in staat om dit op tijd aan te vragen? Hoe gaat u om met mensen die achter het net vissen?
Het SNN is de uitvoeringsorganisatie die de regeling uitvoert. SNN is een regionale organisatie, zij kent de problematiek en voert verschillende subsidieregelingen rondom het versterkingsprogramma uit. SNN heeft een contactcentrum waar aanvragers hun vragen kunnen stellen en de medewerkers van SNN kunnen aanvragers ondersteuning bieden met de aanvraag. Eigenaren hebben de mogelijkheid om schriftelijk de subsidieaanvraag in te dienen. In aanloop naar de openstelling van de subsidieregeling konden eigenaren het SNN al goed vinden en hebben zij telefonisch veel vragen gehad waardoor mensen hun aanvraag al goed konden voorbereiden. Daarnaast kunnen eigenaren iemand machtigen om de aanvraag in te dienen. Zo worden eigenaren maximaal in staat gesteld om een aanvraag in te dienen.
Hoe draagt deze « chaotische brei aan vergoedings- en subsidieregelingen»2 bij aan duidelijkheid voor de inwoners van Groningen? Hoe helpen deze regelingen bij een adequate oplossing van de echte problemen?
De NCG en de IMG zetten zich volop in om de versterkingsoperatie en de schadeafhandeling zo snel en soepel mogelijk te laten verlopen voor bewoners. De negatieve gevolgen van de aardbevingen zijn echter voor iedereen anders: voor woningeigenaren die te maken hebben met waardedaling van hun huis, voor huurders die tijdelijk uit hun huis moeten omdat hun huurwoning wordt versterkt tot moeilijk uitlegbare verschillen tussen buren. Daarom beoogt het Rijk met verschillende regelingen Groningers tegemoet te komen. Zodoende zijn de verschillende regelingen en tegemoetkomingen (zoals weergeven in het overzicht) in het leven geroepen om een adequate maatwerkoplossing te kunnen bieden. Deze zijn dan ook niet in één regeling te vatten. Het is van belang dat Groningers weten waar zij aanspraak op maken en hoe zij dit kunnen aanvragen. Daarover worden Groningers door alle betrokken partijen goed geïnformeerd. Bij vragen kunnen zij zich wenden bij de partij die de regeling uitvoert zoals in het overzicht op is genomen en bij de NCG.
In uw beantwoording op de vragen van het lid Beckerman (SP), geeft u aan eigenaren die vallen onder blok A, B, C en E1, zoals in het Bestuursakkoord wordt gesproken, worden of zijn geïnformeerd over onder welk blok zij vallen (Aanhangsel handelingen 3065). Welke groepen mensen zijn nog niet geïnformeerd? Hoe krijgen zij informatie over deze regelingen?
Alle eigenaren in het versterkingsprogramma zijn door hun gemeente geïnformeerd dat hun gebouw in het versterkingsprogramma is opgenomen. Zoals in de eerdere beantwoording op de vragen over het Bestuursakkoord van lid Beckerman geschetst, zijn de bewoners op wie de bestuurlijke afspraken van invloed zijn, geïnformeerd over wat het voor hen betekent. Zo heeft de NCG aan eigenaren die in aanmerking komen voor een herbeoordeling op basis van de nieuwe inzichten (Blok A) voor 1 januari jl. een brief gestuurd. Ook worden eigenaren tijdens hun contact met de bewonersbegeleiders van de NCG gedurende het versterkingstraject geïnformeerd over de regelingen. Verder worden eigenaren tijdens hun contact met de bewonersbegeleiders van de NCG gedurende het versterkingstraject geïnformeerd over de regelingen uit de bestuurlijke afspraken. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens het bespreken van het versterkingsadvies. In de gesprekken over de planvorming voor de versterking bespreekt de NCG ook met de eigenaar hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking en hoe deze regelingen op dat moment goed kunnen werken voor de eigenaar. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden. De eigenaren van Blok B zijn door hun gemeente en de NCG geïnformeerd over wat de bestuurlijke afspraken voor hen betekenen en wat voor aanvullend maatwerk wordt aangeboden. Dit wordt momenteel verder door de gemeenten uitgewerkt.
Specifiek voor eigenaren in Blok E1 is een campagne opgezet om mensen te attenderen op de subsidieregeling. Naast informatie op de websites van het SNN, de NCG en gemeenten, zijn er radiospots geweest op RTV Noord, advertenties op social media (Facebook en Instagram) en in huis-aan-huistitels van NDC en NoordPers. Op het moment dat het subsidieplafond bereikt was, is de campagne aangepast waarbij wordt verwezen naar de volgende ronde in 2022. In aanloop naar de tweede ronde start er een vervolgcampagne in het najaar van 2021. Daar maakt ook een persoonlijke brief onderdeel van uit.
Hoeveel subsidieaanvragen zijn er inmiddels bij de andere blokken gedaan? Hoeveel zijn daarvan gehonoreerd? En hoeveel afgewezen? Hoe staat het met het budget dat daarbij gereserveerd is?
Tot 27 augustus jl. zijn door eigenaren in Blok A 192 aanvragen ingediend voor de € 7.000 subsidie voor verduurzaming. In totaal is voor € 1.043.215,82 aangevraagd. Er is nog geen subsidie toegekend. Het SNN beoordeelt momenteel deze aanvragen. SNN streeft ernaar binnen 8 weken na aanvraag tot een besluit te komen. Dit betekent dat op dit moment nog alle 192 aanvragen in behandeling zijn. Voor de eerdere Regeling energiebesparing woningen bouwkundig versterkingsprogramma Groningenveld zijn 484 aanvragen ingediend en is voor € 2.039.204,46 aan subsidie gehonoreerd. Eigenaren in Blok C kunnen € 17.000 aanvragen. Hier zijn 2.199 aanvragen voor ingediend voor een aangevraagd bedrag van € 30.832.225,76. Daarvan zijn 542 aanvragen gehonoreerd. En zijn 1.657 aanvragen nog in behandeling. De subsidieregeling is sinds 1 juni 2021 inwerking getreden. Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat de regeling vijf jaar openstaat, zodat eigenaren de subsidie kunnen aanvragen wanneer zij in hun woning willen investeren en wanneer zij bijvoorbeeld hun beoordeling hebben ontvangen en duidelijkheid hebben of hun gebouw moet worden versterkt.
De sloop van de Tweebosbuurt en de VN brief aan Rotterdam |
|
Sandra Beckerman , Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wanneer komt u met uw reactie op de officiële mededeling van de Verenigde Naties over mogelijke mensenrechtenschendingen door het Rotterdamse woonbeleid met specifieke aandacht voor de sloop van de Rotterdamse Tweebosbuurt, die u heeft toegezegd in het commissiedebat Woningbouwopgave?1
Er is op 18 juni jl. een reactie verstuurd aan de VN op de brief met de vragen. Deze is terug te vinden op de website van de VN2. In het commissiedebat heb ik aangegeven uw Kamer te zullen informeren over eventueel contact met de VN over dit onderwerp. De Rapporteurs zijn door de gemeente Rotterdam uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek vindt mogelijk plaats in het derde kwartaal. Naar aanleiding daarvan zal ik u informeren.
Welke gesprekken heeft u inmiddels gevoerd met de betrokkenen, waaronder bewoners, de gemeente, Vestia en de VN-Rapporteurs? Welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken? Welke gespreken gaat u nog voeren?
De beantwoording van de vragen van de VN is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken, Volksgezondheid, Welzijn en Sport (i.v.m. dakloosheid), de gemeente Rotterdam, het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, en Vestia.
Het is met name aan Vestia om in gesprek te blijven met haar huurders. Ik zal de ontwikkelingen in de Tweebosbuurt blijven volgen en ik zal me hierover ook regelmatig laten informeren door de lokale partijen.
Welk belang hecht u aan de officiële mededeling van de Verenigde Naties over mogelijke mensenrechtenschendingen in Rotterdam? Bent u van mening dat wanneer Nederland wordt aangesproken op mensenrechtenschendingen deze serieus moeten worden genomen? Voelt u zich verantwoordelijk voor de aanklachten tegen schending van het mensenrecht op huisvesting en non-discriminatie gezien de rol van het Ministerie van BZK als partner in het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid? Zo nee, waarom niet?
VN-rapporteurs zijn deskundigen, aangesteld om onderzoek te doen naar een bepaald onderwerp of land en daarvan verslag uit te brengen. Nederland is een betrokken VN-lidstaat met een sterke inzet voor de bevordering van mensenrechten wereldwijd. Nederland heeft ook een open uitnodiging aan de VN-mensenrechtenexperts. Het kabinet treedt dan ook waar mogelijk in dialoog met de VN over het Nederlandse woonbeleid, omdat de VN-experts waardevolle observaties en aanbevelingen kunnen doen. Daarbij gaat het om observaties en mogelijke schending van mensenrechten en is er geen sprake van een aanklacht. Het Communiqué van VN-rapporteurs en de Nederlandse reactie daarop geven een beter beeld van de daadwerkelijke Rotterdamse situatie.
Is er overleg geweest met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Verenigde Naties over het opstellen van de officiële reactie van Nederland op het Communiqué van de VN-rapporteurs?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van de reactie van de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb in de Raadsvergadering van 24 juni op het VN-Communiqué en de suggestie van mensenrechtenschendingen in Rotterdam? Deelt u de mening dat Nederland, en in casu de gemeente Rotterdam, zich niet zou moeten vergelijken met dakloosheid in Zuid-Afrika en Mumbai, zoals Aboutaleb deed, maar moet streven naar verbetering van mensenrechten ten opzichte van zichzelf?
Nederland is een betrokken VN-lidstaat met een sterke inzet voor de bevordering van mensenrechten wereldwijd. Het kabinet zoekt altijd naar mogelijkheden om in dialoog te treden met partijen zoals de VN over het Nederlandse woonbeleid, omdat de VN-experts waardevolle observaties en aanbevelingen kunnen doen.
Bent u net als de VN-rapporteurs van mening dat het proces rondom de sloop van de Tweebosbuurt niet zorgvuldig is verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om het leed voor de gedupeerde bewoners te verzachten?
Ik vind het belangrijk dat de gemeente en de woningcorporatie de plannen zorgvuldig, rechtmatig en met oog voor de bewoners uitvoeren. Daar hebben de gemeente en de corporaties prestatieafspraken over gemaakt. Tevens is in de Overlegwet bepaald dat de verhuurder de huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de betrokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. De Overlegwet bepaalt bovendien dat het recht op informatie van huurdersorganisaties en bewonerscommissies (en huurders) in ieder geval een aantal onderwerpen omvat, waaronder voorgenomen renovatie en voorgenomen sloop. Op dit moment is in deze casus een hoger beroep ingesteld, het is daarom aan de rechter om te beoordelen of de bewoners voldoende zijn betrokken.
Hoe rijmt u een zorgvuldig proces met het feit dat bewoners gedwongen zijn en worden om te verhuizen uit de buurt?
Bij zo’n ingrijpende operatie, waarin woningen worden gesloopt en nieuwe woningen worden teruggebouwd, moeten vanzelfsprekend de belangen van de bestaande bewoners goed worden meegewogen. Bijvoorbeeld omdat zij al dan niet tijdelijk moeten verhuizen of permanent naar een andere buurt verhuizen. Dat is voor bewoners, die soms al tientallen jaren in een bepaalde buurt wonen, een zeer ingrijpende gebeurtenis. Daarom zijn er wettelijke regels voor een verhuurder hoe deze in zo’n situatie moet handelen; bijvoorbeeld het aanbieden van vervangende woningen en een verhuiskostenvergoeding. In het huurrecht is bepaald dat de verhuurder moet aantonen dat er vervangende passende woonruimte voor de huurder beschikbaar is. Passend betekent niet per se dat de woning in ieder opzicht hetzelfde is. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van Vestia om hier zorg voor te dragen, waarbij uiteraard discussie kan ontstaan over wat passend is. Om deze reden bevat Overlegwet ook de mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan de huurcommissie en/of de rechter.
Deelt u de mening dat «Tweebossen» geen werkwoord mag worden en het VN-Communiqué consequenties moet hebben voor het woonbeleid? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid tot wijk- en stadsvernieuwing is een onmisbaar onderdeel van het woonbeleid dat op lokaal niveau gevoerd kan worden. Met wet- en regelgeving worden hier op nationaal niveau kaders voor opgesteld, zoals de Overlegwet. Deze kaderstellende wet- en regelgeving moet voldoen aan de eisen die de Grondwet en mensenrechtenverdragen daaraan stellen. Het woonbeleid moet op lokaal niveau worden ingevuld, via het lokale democratisch proces. Daarbij bestaat de mogelijkheid om geschillen aan de rechter voor te leggen. De situatie in de Tweebosbuurt geeft mij geen aanleiding deze inrichting van het woonbeleid aan te passen.
Bent u bereid om vanuit uw positie als partner in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) de woonpijler van het NPRZ te herzien? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan lokale partijen zoals de gemeente Rotterdam en corporaties als Vestia om concrete invulling aan de volkshuisvestelijke opgave te geven. Lokaal kan de beste afweging in de lokale context worden gemaakt.
Bent u het met de VN-Rapporteurs eens dat hun Communiqué niet louter een oproep is tot een dialoog, maar ook beoogt mogelijke mensenrechtenschendingen te stoppen? Bent u het met de VN-Rapporteurs eens dat een dialoog niet mogelijk is, wanneer mogelijke mensenrechtenschendingen ongehinderd voortgezet worden?
De VN-rapporteurs hebben meerdere zaken benoemd in hun brief. De gemeente Rotterdam heeft aan de VN-rapporteurs een uitnodiging verstrekt om hierover in dialoog te treden.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, moet de kaderstellende wet- en regelgeving onder meer voldoen aan de eisen die de Grondwet en mensenrechtenverdragen daaraan stellen. Daarbij is het aan de rechter om te toetsen of er voldaan is aan de wettelijke bepalingen. Gelet op deze waarborgen is er geen reden waarom de dialoog niet zou kunnen plaatsvinden.
Bent u van mening dat de sloop van de Tweebosbuurt stopgezet zou moeten worden, nu het VN-Communiqué afsluit met de oproep om maatregelen waaruit mensenrechtenschendingen voort kunnen vloeien, stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen richting de gemeente Rotterdam om de sloop stop te zetten?
Ik vind het van groot belang dat de juiste dialoog wordt gevoerd. Dat is in dit geval tussen de huurders, Vestia en de gemeente. Dit gesprek vindt plaats maar kent ook haar beperkingen in de tijd dat de zaak onder de rechter is. Juist omdat het onder de rechter is wil ik hier niet in treden.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke schending van het recht op huisvesting en non-discriminatie en andere mensenrechten door het huidige Rotterdamse woonbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit onderzoek op zo kort mogelijke termijn uit te voeren, gezien de voortgaande uitvoering van het Rotterdamse woonbeleid?
Rotterdam heeft binnen de kaders van de wet de ruimte om haar lokale woonbeleid verder in te vullen. Het is aan de rechter om uitspraken te doen over in hoeverre bepaalde activiteiten passen binnen de wettelijke kaders.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke (indirecte) discriminatie op basis van sociaaleconomische positie en/of migratieachtergrond door het woonbeleid dat volgens het VN-Communiqué gemeenschappen met een migratieachtergrond onevenredig treft? Wilt u zich hierbij specifiek richten op de (indirect) discriminerende aspecten van de «Rotterdamwet» en op potentiële (indirect) discriminerende gevolgen van herstructurering gericht op kwetsbare wijken, specifiek vanwege het NPRZ? Zo nee, waarom niet? Wilt u het woonbeleid laten toetsen op (indirect) discriminerende aspecten of effecten door het College voor de rechten van de mens? Zo nee, waarom niet?
Het woonbeleid van de gemeente Rotterdam is op democratische wijze vastgesteld. De gemeente Rotterdam streeft naar een inclusieve stad waar iedereen een plek heeft om zijn/haar thuis van te maken. Daarbij hoort ook het bieden van een kwalitatief goede en veilige omgeving, die perspectief biedt op een positieve sociaaleconomische ontwikkeling voor de bewoners. Deze inzet ligt ook ten grondslag aan het NPRZ, het project in de Tweebosbuurt is onderdeel van deze aanpak.
Voor dat deel van de bewoners dat direct met sloop en herhuisvesting te maken krijgt, kan dit een ingrijpende gebeurtenis zijn. Daarom biedt de wet- en regelgeving waarborgen voor de betrokkenheid van de bewoners en voor het aangeboden krijgen van passende nieuwe huisvesting. Uiteindelijk moet de herstructurering – en de aanpak van het NPRZ in zijn geheel – leiden tot betere en veerkrachtigere wijken op Rotterdam Zuid. In Rotterdam Zuid wonen veel mensen met een migratieachtergrond. Zij krijgen daardoor te maken met zowel de ingrijpende gevolgen van de herstructurering als met de beoogde positieve effecten van deze ingrepen. Dit staat los van hun migratieachtergrond.
Ook de «Rotterdamwet» is democratisch vastgesteld, waarbij bij het opstellen daarvan en tijdens de parlementaire behandeling veel aandacht is geweest voor mogelijke discriminerende aspecten. Daarbij zijn de opmerkingen van onder meer de Afdeling advisering van de Raad van State en van het College voor de Rechten van de Mens meegewogen. Verder merk ik in dit verband op dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens eerder heeft geoordeeld dat toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp geen schending is van het EVRM en dat de beperking van de vrijheid van vestiging gerechtvaardigd is4.
Om deze redenen ben ik niet bereid om de in de vraag genoemde onderzoeken te laten doen.
Bent u bereid er bij de gemeente Rotterdam op aan te dringen om alle herstructureringsprojecten on hold te zetten, zolang het onderzoek naar mensenrechtenschendingen loopt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan lokale partijen zoals de gemeente Rotterdam en corporaties als Vestia om concrete invulling aan de volkshuisvestelijke opgave te geven. Lokaal kan de beste afweging in de lokale context worden gemaakt.
Bent u bereid om na het verschijnen van de Leefbaarometer 3.0 de onderbouwing van de vele herstructureringsplannen in Rotterdam-Zuid opnieuw te bekijken, op grond van een analyse met de nieuwe Leefbaarometer en de projecten tot die tijd on hold te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Rotterdam om wel of geen gebruik te maken van de Leefbaarometer voor de onderbouwing van het lokale (woon)beleid. Dat geldt ook voor het eventueel herzien van plannen of projecten na het verschijnen van de Leefbaarometer 3.0. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
Bent u bereid om grondig te laten onderzoeken, ook over een langere termijn, in het geval van de uitverhuisde Tweebosbuurtbewoners, wat de effecten zijn geweest van de herstructurering op het gebied van hun sociaaleconomische positie en welzijn op andere vlakken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Rotterdam heeft reeds een onderzoek aangekondigd over de effecten van de ingreep in de Tweebosbuurt en andere herstructureringsprojecten waar herhuisvesting een onderdeel is. Vestia en de andere corporaties ondersteunen dit voornemen en zullen dit onderzoek in samenwerking met de gemeente uitvoeren. De lokale partijen hebben het meeste inzicht in de gevoerde aanpak en zijn daarmee de aangewezen partij om hiermee aan de slag te gaan.
Wat moet er gebeuren voor de bewoners van de Tweebosbuurt en andere Rotterdammers die te maken kregen met het Rotterdamse woonbeleid, als er schendingen van hun mensenrechten worden vastgesteld?
Indien er op welke wijze dan ook bewijs zou zijn voor schendingen van mensenrechten moeten de verantwoordelijke organisaties op basis daarvan hun beleid aanpassen en de getroffenen bijstaan. Indien er vervolgens aanleiding zou zijn om aan te nemen dat dit niet zou gebeuren zou ik hierop toe zien. Ik merk wel op dat hier op dit moment geen sprake van is.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de totstandkoming van het sloopbesluit van Vestia en de gemeente Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment is in deze casus een hoger beroep ingesteld, het is daarom in deze casus aan de rechter om te oordelen over het sloopbesluit. Overigens heeft de rechter op 13 april 2021 al bepaald dat de sloop kon starten.
Deelt u de mening dat zeggenschap van bewoners cruciaal is? Erkent u dat bewoners in de Tweebosbuurt onvoldoende zeggenschap hebben gehad? Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat zeggenschap voor bewoners in (toekomstige) herstructureringswijken wel goed geregeld wordt?
Op dit moment is in deze casus een hoger beroep ingesteld, het is daarom in deze casus aan de rechter om te beoordelen of de belangen van de bewoners geschaad zijn op en op gespannen voet staat met de wet. Zoals reeds aangegeven worden huurders beschermd door de wet en schrijft deze eveneens voor op welke wijze zij betrokken moeten worden.
Hoe kan het dat u die partner is binnen het NPRZ, heeft toegestaan dat de belofte van samenwerking met bewoners uit Rotterdam-Zuid niet of onvoldoende wordt nagekomen en vooral niet op het gebied van de pijler wonen?
Bewoners(organisaties) kunnen de rechter om een oordeel vragen of hun belangen zijn geschaad, zie hiervoor het antwoord op vraag 19.
Kunt u aangeven op welke manieren zeggenschap van bewoners volgens u verankerd is in het NPRZ, met name op de pijler wonen? Hoe verklaart u dat er telkenmale bewonersprotesten ontstaan, als er een (herstructurerings)project binnen de pijler wonen wordt aangekondigd?
De herstructurering van een buurt heeft een grote impact op alle betrokkenen, met name op de bewoners. Het is heel begrijpelijk dat er conflicterende belangen kunnen zijn en die tot een geschil kunnen leiden, daarom is er ook de mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan de huurcommissie en/of de rechter.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van bewoners uit Rotterdam-Zuid dat zij niet centraal worden gesteld als zij gedwongen moeten verhuizen, terwijl het centraal stellen van bewoners juist wel het uitgangspunt is van het NPRZ?
Zie het antwoord op vraag 20.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Rotterdamse huurders dat zij ondanks de «Wet op het overleg huurders verhuurder» heel makkelijk buiten spel gezet kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat bewoners van de Tweebosbuurt na het besluit tot de sloop van de Tweebosbuurt het recht op zeggenschap en recht op terugkeer naar de Tweebosbuurt of naar de nieuw te bouwen woningen in het zogenaamde Blok S zelf hebben moeten afdwingen? Zo nee, waarom niet?
In het huurrecht is bepaald dat de verhuurder moet aantonen dat er vervangende passende woonruimte voor de huurder beschikbaar is. Passend betekent niet per se dat de woning in ieder opzicht hetzelfde is. Recht op terugkeer volgt niet uit de wet en ook niet uit het Sociaal plan van de Tweebosbuurt. In dat Sociaal plan, dat dateert van juli 2018 en dus van voor het sloopbesluit van de gemeente, was wel al een terugkeerregeling opgenomen, gericht op de nieuw te bouwen sociale huurwoningen. Als uitkomst van procesbegeleiding in 2020 is aan de terugkeerregeling een terugkeergarantie toegevoegd voor bewoners die eind oktober 2020 nog in de Tweebosbuurt woonden.
Ten aanzien van zeggenschap geldt dat op dit moment in deze casus een hoger beroep is ingesteld, het is daarom in deze casus aan de rechter om te beoordelen of de belangen van de bewoners geschaad zijn op en op gespannen voet staat met de wet. Zoals reeds aangegeven worden huurders beschermd door de wet en schrijft deze eveneens voor op welke wijze zij betrokken moeten worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat bewonerscommissies niet worden uitgenodigd bij het maken van de prestatieafspraken in Rotterdam? Zo ja, wat heeft u gedaan om dat te voorkomen en wat gaat u daar nog tegen doen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat woningcorporaties en gemeenten dit nu wel zullen uitvoeren?
In de Woningwet is bepaald dat de prestatieafspraken worden vastgelegd in de lokale driehoek van gemeente, corporatie(s) en huurdersorganisatie(s). De definitie van een huurdersorganisatie is dezelfde als die in de Wet op het overleg huurders verhuurder. Indien er geen overkoepelende huurdersorganisatie is, hebben bewonerscommissies deze positie. Naar ik heb begrepen is er in Rotterdam bij alle corporaties sprake van een overkoepelende huurdersorganisatie en nemen deze organisaties deel aan het lokale overleg. Er is daarmee geen formele aanleiding om ook een bewonerscommissie uit te nodigen.
Vindt u dat de bewoners uit de Tweebosbuurt door het gemeentebestuur van Rotterdam uitgenodigd dienen te worden voor een gesprek waar de VN toe hebben opgeroepen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het gemeentebestuur om deze afweging te maken. Lokaal kan de beste afweging in de lokale context worden gemaakt. Daarbij acht ik het van groot belang dat de dialoog tussen alle partijen voortgezet wordt.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Vestia-directeur Straver die in het BNN/VARA-programma Opstandelingen stelt dat door «een flinke zak geld» vanuit het rijk met «uitvoeringstermijnen» ze haast moesten maken met de sloop? Erkent u dat de rijksmiddelen hiermee doorslaggevend zijn geweest? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid onderzoek te doen wat de effecten zijn voor bewoners van de speciaal voor Rotterdam-Zuid bedongen kortingen op de verhuurderheffing? Zo nee, waarom niet?3
Er is een regeling geweest waarmee een korting op de verhuurderheffing kon worden gevraagd voor sloop/nieuwbouw. Vestia heeft daar, naast andere corporaties, een aanvraag voor ingediend. De afweging om een aanvraag al dan niet in te dienen is aan de corporatie zelf. Ik zal met Vestia het gesprek aan gaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces. Het is aan de lokale partijen zelf om onderzoek te doen naar de effecten van de ingreep op zichzelf.
Hoeveel Rijkssubsidie en kortingen op de verhuurderheffing (RVV) zijn er exact aangevraagd voor de sloop van de Tweebosbuurt? Heeft Vestia hiervoor reeds bedragen ontvangen? Kunt u alsnog besluiten de subsidie niet toe te kennen wanneer blijkt dat mensenrechten van bewoners zijn geschonden?
De door Vestia aangevraagde korting op de verhuurderheffing voor sloop is € 13,4 mln. Na afronding vindt de definitieve toekenning plaats. De definitieve toekenning vindt plaats op basis van de vooraf bepaalde kaders voor de activiteit.
Bent u op de hoogte van het feit dat Vestia gebruikmakend van de RVV op de plek van de te slopen woningen niet-DAEB woningen terugbouwt? Zo ja, voldoet dit aan de voorwaarden die de RVV stelt aan deze nieuwbouw? Zo nee, wat zijn de consequenties van dit nieuwe feit?
De heffingsvermindering voor sloop in de verhuurderheffing stelt geen voorwaarden aan wat er voor de gesloopte woningen in de plaats komt. Herstructurering valt ook als activiteit onder het gebied van de volkshuisvesting, net als het streven naar een qua inkomenssamenstelling meer gemengde wijk in een herstructureringsgebied. Corporaties kunnen binnen de grenzen van de Woningwet dus ook bijdragen aan wijkherstructurering, inclusief het vergroten van de diversiteit aan woningtypen in een wijk.
Naast de heffingsvermindering voor sloop kende de verhuurderheffing ook een heffingsvermindering voor nieuwbouw. Om voor deze heffingsvermindering in aanmerking te komen moet het gaan om woningen met een huur niet hoger dan de liberalisatiegrens. Indien het gaat om woningen waarvoor een dergelijke vermindering is aangevraagd zal, als de huur bij eerste toewijzing hoger dan de liberalisatiegrens ligt, de definitieve heffingsvermindering niet worden toegekend.
Bent u bereid om de eisen voor de RVV aan te scherpen? Kunt u hiermee voorkomen dat geen overhaaste besluiten tot sloop worden genomen, waarbij bewoners geen zeggenschap in de plannen hebben gehad?
De RVV is gesloten voor nieuwe aanvragen. Voor de huidige werkzaamheden zijn de aanmeldingen al op grond van de gestelde kaders beoordeeld. Bij afronding van de activiteit binnen de gestelde voorwaarden vindt definitieve toekenning plaats. Het is niet mogelijk om op al gedane toekenningen een aanscherping van de regels toe te passen. Partijen zijn immers begonnen met het investeren op basis van de bekende regels. Het overleg dat plaats moet vinden met de bewoners is reeds geregeld bij wet.
Deelt u de mening dat de eisen zo moeten worden ingericht dat als er DAEB woningen gesloopt worden er voldoende DAEB woningen worden teruggebouwd zodat een recht op terugkeer voor bewoners gegarandeerd kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 29.
Bent u bereid om te voorkomen dat met rijksgeld technisch goede betaalbare woningen worden gesloopt nu er zo’n groot tekort is aan deze woningen?
Landelijk is er een tekort aan woningen, niet alleen aan sociale huurwoningen. Dat betekent dat het voor veel groepen op de woningmarkt nu lastig is om een passende woning te vinden. Ik vind het belangrijk dat zowel de doelgroep voor sociale huurwoning alsook starters en mensen met een middeninkomen betere kansen krijgen op een woning. Naast de bouwopgave (de kwantiteit) die hierbij hoort, moet ook gekeken worden naar kwalitatieve aspecten. Daarom ligt mijn focus bij de woondeals en bij de inzet van de Woningbouwimpuls op het realiseren van meer betaalbare woningen en op woningen die aansluiten bij doelgroepen waar de behoefte het grootst is. Ook in Rotterdam is sprake van een tekort aan woningen. Voor deze lokale situatie is het in eerste instantie aan de gemeente Rotterdam om over de benodigde woningvoorraad in samenspraak met de provincie Zuid-Holland een goede afweging te maken.
Neemt u deze ontwikkelingen in Rotterdam en het VN-Communiqué mee in uw inzet voor een landelijke aanpak van kwetsbare wijken, waarbij ook de woonpijler van het NPRZ door het Ministerie van BZK wordt opgevoerd als lichtend voorbeeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u mensenrechten en inspraak vanaf nu garanderen bij de aanpak van de woningvoorraad in kwetsbare buurten en wijken in Nederland?
Ik vind het van groot belang om alle signalen, zeker ook een signaal van de VN, mee te nemen in de invulling van beleid.
Hoe voert u de aangenomen moties Beckerman 35 517, nrs. 60 en 61 uit? Heeft u reeds in kaart gebracht of en op welke wijze het kabinet zelf financieel bij kan dragen om deze langlopende ellende voor Vestia en tienduizenden huurders voorgoed op te lossen? Zo ja, hoe? Zo nee wanneer wordt dit uitgevoerd en de Kamer geïnformeerd?
Hierover heb ik op 8 juli jongstleden geïnformeerd (Vergaderjaar 2020–2020, met kenmerk 29 453, nr. 539)6.
Klopt het dat de Rotterdamse woningcorporaties al jaren geleden waarschuwden voor een aankomend tekort van 9.000 sociale huurwoningen in 2030 terwijl de Woonvisie beoogt 13.500 betaalbare woningen te onttrekken aan het goedkoopste segment? Bent u het eens met de VN-Rapporteurs dat dit het vinden van onderdak door grote groepen Rotterdammers nog moeilijker zal maken?
Ik heb begrepen dat er in de aanloop naar het Regioakkoord uit 2019 bij de bespreking van het regionale woningbehoefteonderzoek een verschil van mening heeft bestaan tussen de corporaties in Rotterdam en de gemeente Rotterdam over de aannames omtrent de ontwikkeling van de sociale huurvoorraad tot aan de 2e aftoppingsgrens in handen van particuliere verhuurders. De corporaties waren van mening dat deze sneller zou afnemen dan de gemeente en kwamen tot de conclusie dat de corporaties in 2030 nog 105.600 woningen zouden moeten bezitten om aan de totale woningbehoefte in het segment tot de 2e aftoppingsgrens te kunnen voldoen, terwijl de gemeente volgens haar aannames op 96.400 woningen van corporaties uitkwam.
Bovenstaande verschil van inzicht doet niets af aan de conclusie zoals voor Rotterdam in het Regioakkoord 2019 geland (en die is ondertekend door de corporaties, regiogemeenten en Provincie Zuid-Holland), namelijk dat gezien het feit dat de omvang van de sociale doelgroep in Rotterdam kleiner is dan de voorraad en met het oog op het uitgangspunt van een evenwichtige verdeling van de sociale voorraad over de regio Rotterdam, in Rotterdam ingezet wordt op een afname van de sociale voorraad tot 2030.
Het bericht dat criminelen een slaatje proberen te slaan uit de oververhitte woningmarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Internetcriminelen profiteren van woningnood, politie waarschuwt voor nepverhuursites»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het grote aantal aangiften over nepverhuursites die zijn binnengekomen bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting en bij het klachtenloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt?
Het is natuurlijk zorgelijk dat mensen de huidige krapte op de woningmarkt misbruiken en zichzelf daarbij financieel verrijken ten koste van anderen. Het is daarom heel goed dat het Landelijk Meldpunt Internetoplichting van de politie, de Fraudehelpdesk en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) ieder vanuit hun eigen rol optreden tegen deze problematiek en, waar relevant, ook de samenwerking zoeken om verder slachtofferschap te voorkomen. Het is daarbij goed om een onderscheid te maken tussen oplichting/fraude enerzijds en misleiding anderzijds. Van fraude is sprake als er wordt voldaan aan art. 326 van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat beschreven dat er sprake moet zijn van een wederrechtelijk voordeel, dat er enige vorm van imitatie en/of een samenweefsel van listige kunstgrepen is gebruikt. Het niet nakomen van een overeenkomst of alleen het achterlaten van informatie valt niet hieronder. Mocht er sprake zijn van (een verdenking van) fraude, dan kan de politie een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Er is sprake van misleiding indien een aanbieder valse of onvolledige informatie verstrekt over de belangrijkste kenmerken van zijn product of dienst. Ook is sprake van misleiding als een aanbieder informatie verstrekt die weliswaar strikt genomen juist is, maar die door een consument gemakkelijk verkeerd kan worden begrepen, bijvoorbeeld omdat de informatie onduidelijk, onbegrijpelijk of dubbelzinnig is. De ACM ziet toe op de naleving van regels over misleiding. Alle handelaren dienen zich aan de regels over misleiding van de ACM te houden, ook websites waar huurwoningen worden aangeboden. Als huurwoningwebsites zich niet aan de regels houden, kan de ACM handhavend optreden.
Sinds november 2016 zijn er 150 aangiften voor kamer- en woningverhuurfraude binnen gekomen bij de politie. De politie ziet geen toename in het aantal aangiftes van oplichting door websites met niet-bestaande woningen. De afgelopen jaren is het aantal aangiftes redelijk stabiel. Wel moet men er rekening mee houden dat het afgelopen jaar in het teken stond van thuiswerken en thuis studeren. De kans bestaat dat daardoor minder studenten op kamers zijn gegaan en daarmee ook in mindere mate is gezocht naar kamers, wat de kans op oplichting verkleint. Ook het aantal woningoverdrachten was vorig jaar laag2. De politie blijft actief het aantal aangiften monitoren.
De Fraudehelpdesk biedt fraudeslachtoffers een helpende hand door hen te adviseren en naar de juiste instantie te verwijzen. De Fraudehelpdesk probeert slachtofferschap te voorkomen door burgers en bedrijven bewust te maken van fraude-risico’s en praktische tips te geven over hoe zij die risico’s kunnen beperken. Het aantal meldingen bij de Fraudehelpdesk voor kamer- en woonverhuurfraude neemt af sinds 2019 (zie onderstaande tabel).
2019
2020
2021 tot 1 juni
Meldingen
383
271
101
Slachtoffers
146
101
33
Schadebedrag
234.105,–
185.930,–
57.135,–
ACM Consuwijzer heeft in de periode 2018 tot aan maart 2020 meer dan 300 meldingen ontvangen over huurwoningwebsites. De ACM heeft naar aanleiding van de ontvangen signalen recentelijk aangekondigd onderzoek te doen naar misleiding door huurwoningwebsites3. Dit onderzoek richt zich op abonnementen die aan consumenten worden aangeboden, waarbij de consument toegang krijgt tot informatie over het woningaanbod van derden, zoals verhuurmakelaars. Uit de signalen blijkt dat consumenten na het afsluiten van het abonnement niet in contact komen met de verhuurmakelaar, of dat de woning niet beschikbaar is of niet bestaat. Het betreffende onderzoek loopt nog. Wanneer de ACM tijdens een onderzoek of naar aanleiding van signalen vermoedens heeft van fraude of oplichting zal zij hierover contact zoeken met het Landelijke Meldpunt Internetoplichting, omdat de ACM niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen fraude.
Deelt u de zorgen van de politie dat dit slechts het topje van de ijsberg betreft? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid bij online woonoplichting te verhogen?
Het is zorgelijk dat oplichters misbruik maken van woningzoekenden door inschrijvingsgelden te vragen voor websites met niet-bestaande woningen. Of dit het topje van de ijsberg is, kan ik op basis van de beschikbare gegevens niet vaststellen. Om meer inzicht te krijgen in de daadwerkelijke aantallen is het van belang dat slachtoffers zich melden bij de politie, de Fraudehelpdesk of de ACM. Om de aangiftebereidheid te vergroten wordt vaak online aangifte ingezet, omdat dit de drempel tot aangifte verlaagt. Het is al mogelijk om online aangifte te doen van online aankoop- en verkoopfraude waar ook oplichting door middel van nepverhuurwebsites onder valt. Andere manieren om aangiftebereidheid te vergroten voor kamer- en woonverhuurfraude is de bewustwording bij het publiek te vergroten, door naast de waarschuwingen, ook erop te wijzen dat het maken van een melding en aangifte doen van groot belang is. In de gerichte social media campagnes van scholieren.com en het Centrum van Criminaliteitspreventie en Veiligheid, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, wordt hier aandacht aan besteed. Zie antwoord 4 & 7 voor de verdere toelichting over deze gerichte social media campagne.
Herinnert u zich de waarschuwing van de Fraudehelpdesk en de Woonbond uit 2019 dat oplichting via neppe verhuursites toeneemt?2Zo ja, welke maatregelen zijn er destijds genomen om deze vorm van woonfraude aan te pakken? Bent u van mening dat deze maatregelen het beoogde effect hebben gehad?
Ik herinner me de waarschuwing van de Fraudehelpdesk en de Woonbond uit 2019 nog goed. Mijn departement heeft hier direct op ingespeeld door opdracht te geven aan het CCV en het platform scholieren.com om een social mediacampagne uit te rollen op o.a. het druk bezochte social media account eindexamens. Dit was een gerichte preventieactie op de doelgroep eindexamen scholieren, die na de zomer startte met studeren in een nieuw stad en op zoek ging naar een kamer.
Ook de politie heeft via het social media account vraaghetdepolitie.nl jongeren gewaarschuwd voor kamerverhuurfraude. Deze gerichte social media campagne is afgelopen maand herhaald met het oog op de introductieweken van de universiteiten en hogescholen.
Het effect van deze preventieactiviteiten en interventies is lastig vast te stellen, omdat niet gemeten kan worden hoeveel oplichtingen hiermee voorkomen worden. Het aantal meldingen bij de Fraudehelpdesk voor kamer-/woningverhuurfraude neemt de afgelopen twee jaar wel af. Echter stond 2020 in het licht van thuiswerken en thuis studeren, waardoor de verwachting is dat minder studenten gezocht hebben naar een studentenkamer.
Deelt u de opvatting dat meer maatregelen tegen online woonoplichting noodzakelijk zijn? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om malafide verhuursites en de online oplichters achter deze websites harder aan te pakken?
Ik acht het niet noodzakelijk op dit moment om meer maatregelen te nemen tegen kamer- en woonverhuurfraude in strafrechtelijke zin. Er worden al verscheidene maatregelen genomen om kamer- en woningverhuurfraude tegen te gaan, zowel op het gebied van preventie als opsporing. Er wordt ingezet op het geven van voorlichting aan de mensen over de risico’s bij het zoeken naar een woning op het internet. Daarnaast zet de politie zich in op het uit de lucht halen van deze malafide websites. In 2021 heeft de politie voor drie websites actief een notice and take down doen uitgaan naar de hostingproviders. Deze website zijn dus uit de lucht gehaald. De overige elf websites die bekend zijn bij de politie waren slechts kort actief en online. Daarvoor was het niet nodig om een notice and take down uit te laten gaan. Naast het uit de lucht halen van deze websites is van belang dat de verhuurplatformen de maatregelen aanscherpen om oplichting en misleiding te voorkomen. Zoals eerder aangegeven heeft de ACM hier ook een onderzoek naar ingesteld.
Heeft u inzicht in het totaal aantal meldingen van oplichting via neppe verhuursites? Zo ja, is er sprake van een toename ten opzichte van voorgaande jaren? Zo nee, hoe bent u van plan beter inzicht te krijgen in het aantal oplichtingen via nepverhuursites?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg van de politie en de ACM dat voornamelijk studenten die deze zomer op zoek gaan naar woonruimte het slachtoffer zullen worden van deze oplichtingspraktijken? Zo ja, hoe bent u van plan deze specifieke doelgroep te waarschuwen voor online woonoplichting en misleiding? Vraag 8 Kunt u de uitkomsten van het onderzoek dat op dit moment door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wordt gedaan naar online woonoplichting de Kamer doen toekomen zodra deze beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Toenemend antisemitisme |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Geen weg meer terug»1 en «Mijn kind wil niet meer Joods zijn»2?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Joden, zoals opperrabbijn Evers, uit Europa vertrekken vanwege het toenemend antisemitisme?
Ik vind het zorgelijk als mensen het huidige klimaat als zodanig ervaren dat zij uit Europa willen vertrekken. Iedereen in Nederland, maar ook in Europa, moet zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen.
De aanpak van discriminatie, en daarbinnen antisemitisme, staat in Nederland dan ook hoog op de agenda. Dit geldt ook voor het EU-niveau. De Europese Commissie zal eind dit jaar een EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme presenteren.
Wat is, nu antisemitisme toeneemt, ook in detail uw extra inzet om dit te bestrijden?
Het Kabinet werkt aan het vergroten van de gecoördineerde aanpak van racisme en discriminatie. Er wordt een Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR) ingesteld, die aan de slag zal gaan met een meerjarig nationaal programma.
Sinds 1 april jl. is reeds de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) gestart. De NCAB heeft een onafhankelijke rol bij het signaleren van antisemitisme, het verbinden van projecten, initiatieven en organisaties en het coördineren van de aanpak van antisemitisme. Door de komst van de NCAB kunnen signalen over antisemitisme uit de samenleving nog beter worden opgepakt, en kan een passende inzet worden gekozen op de terreinen die vallen onder mijn mandaat.
Ook lopen er verschillende projecten die voortkomen uit de extra antisemitismegelden voor de jaren 2019–2021. Deze projecten kunnen geschaard worden onder drie pijlers: capaciteitsopbouw, weerbaarheid en bewustwording. Onder deze laatste pijler valt bijvoorbeeld een project dat ziet op het opstellen van een handreiking voor lokale bestuurders met mogelijke interventies bij antisemitisme incidenten. Een ander project is erop gericht om antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) beter in positie te brengen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Bent u op de hoogte van het feit dat diverse Joodse leerlingen op scholen, met name in de Randstad, de afgelopen periode onder druk zijn gezet, uitgescholden en verstoten uit de groep?
Ja.
Wat gaat u doen om Joodse kinderen een veilig schoolklimaat te bieden?
Een school moet voor iedereen een veilige omgeving zijn. Daar hebben scholen een wettelijke opdracht toe. Met de nieuwe burgerschapswet komt daarbij dat scholen in het funderend onderwijs de opdracht hebben te zorgen voor een schoolklimaat dat in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en dat ze moeten zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet. De inspectie van het onderwijs houdt risicogericht toezicht hierop. Als er signalen zijn die daartoe aanleiding geven, zal de inspectie onderzoek doen of anderszins optreden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ernstige signalen rond onveiligheid, of rond uitingen die strijdig zijn met basiswaarden, waarbij er sprake is van onvoldoende optreden van school en bestuur. Leerlingen of hun ouders hebben altijd de mogelijkheid contact te zoeken met een vertrouwensinspecteur.
Specifiek op dit thema zal mijn collega voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in gesprek gaan om te bespreken hoe antisemitisme in het onderwijs zo effectief mogelijk bestreden kan worden. De Minister voor BVOM ondersteunt daarnaast scholen via Stichting School & Veiligheid en via de ondersteuningsstructuur in het kader van de nieuwe burgerschapswet. Ook wordt de Anne Frank Stichting door de overheid gesteund. Zij hebben een heel goed aanbod van zeer bruikbaar lesmateriaal voor scholen, en hebben een goede samenwerking met Stichting School & Veiligheid.