Het bericht dat een fout in de nieuwe gokwet zorgt voor meer risico op matchfixing |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel ««Fout in nieuwe gokwet zorgt voor meer risico op matchfixing», sportbonden boos»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel en op de brandbrief van NOC*NSF en de sportbonden?
De sport stelt legitieme vragen, voornamelijk over het tempo waarin informatie die door aanbieders van sportweddenschappen niet aan de SBIU en sportorganisaties maar aan de FIU-Nederland moet worden gemeld, bij de sport kan terechtkomen. De informatiepositie van de sportorganisaties voor wat betreft gegevensdeling door de aanbieders van sportweddenschappen wordt in de antwoorden op vraag 3 t/m 7 nader toegelicht. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen informatie op event-niveau, die direct naar de sport gaat, en informatie die herleidbaar is naar ongebruikelijke transacties van personen, die wordt gemeld bij de FIU-Nederland.
Omwille van het bredere perspectief merk ik op dat uit onderzoek blijkt dat het (grote) merendeel van de matchfixing sportgerelateerd is (degradatie tegengaan, een bepaalde tegenstander in de volgende ronde wel of niet willen treffen, etc.) en niet gok-gerelateerd.2 Daarnaast is er bijvoorbeeld in Azië een omvangrijk circuit van illegale sportweddenschappen, waarbij ook op Nederlandse wedstrijden wordt gewed.3 Dit betekent dat ook wanneer alle wensen van de sport met betrekking tot wet- en regelgeving voor het vergunde aanbod in Nederland ingewilligd zouden worden, dit nog slechts een deel van de totale omvang van de mogelijke matchfixing zou betreffen.
Overigens wordt de informatiepositie van de sport met de nieuwe wet wel beter dan dat deze nu is (zie ook antwoord op vraag 3). Dit laat onverlet dat samen met de sport wordt gekeken op welke wijze het wedden op eigen wedstrijden (als mogelijke indicatie voor matchfixing) zoveel mogelijk aan de voorkant kan worden voorkomen en op welke wijze de signalen die via de FIU-Nederland moeten lopen zo snel mogelijk bij de sport kunnen landen. Daarbij zal in de keten een zogeheten fast lane worden vorm gegeven.
Deelt u de zorgen van NOC*NSF en de sportbonden dat hun informatiepositie ten aanzien van matchfixing slechter wordt in vergelijking met de situatie van vóór de Wet kansspelen op afstand (Koa)? Zo nee, waarom niet?
Met de inwerkingtreding van de wet- en regelgeving met betrekking tot kansspelen op afstand zijn aanbieders van sportweddenschappen verplicht om informatie over ongebruikelijke gokpatronen op event-niveau (die niet te herleiden zijn naar ongebruikelijke transacties van personen) onverwijld te melden aan de SBIU en de betrokken sportorganisaties. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een aanbieder, die verplicht is aangesloten bij een internationale samenwerkingsverband opgericht om de risico’s van matchfixing zoveel mogelijk te beperken (GLMS, IBIA), ziet dat opeens disproportioneel vaak wordt gewed op een onbelangrijke wedstrijd of dat odds waartegen wordt gewed opeens wijzigen.
Bovendien worden met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand aanbieders van online kansspelen meldingsplichtig met betrekking tot de Wwft. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties kunnen ook meldingen van matchfixing betreffen. Ik concludeer al met al dat de informatiepositie van de sport niet slechter is geworden.
Klopt het dat doordat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) van toepassing is, signalen over matchfixing niet of in een veel later stadium bij de sport terecht komen dan met het amendement «meldplicht» beoogd is en waarin nadrukkelijk de gewenste informatiepositie van de sport wordt genoemd? Klopt het dat hierdoor preventief ingrijpen voorafgaand aan de wedstrijd door sportbonden zo goed als onmogelijk wordt? Klopt het dat het hierdoor voor sportbonden ingewikkelder wordt hun eigen tuchtrecht te handhaven, ook bijvoorbeeld wanneer sporters op eigen wedstrijden gokken?2
Op de signalen van matchfixing die alleen sportgerelateerd zijn, is de Wwft niet van toepassing. Deze kunnen dus net als voorheen bij de sport gemeld worden.
Op grond van de Wet op de kansspelen op afstand dienen online kansspelaanbieders verdachte gokpatronen die niet te herleiden zijn tot ongebruikelijke transacties van personen direct te melden bij betrokken sportorganisaties, die daarop desgewenst maatregelen kunnen nemen om de daadwerkelijke matchfixing te voorkomen.
Met betrekking tot een transactie in de zin van de Wwft (verdachte gokpatronen die te herleiden zijn tot ongebruikelijke transacties van personen) geldt dat FIU-Nederland in de Wwft is aangewezen als dé autoriteit waar verrichte én voorgenomen ongebruikelijke transacties onverwijld dienen te worden gemeld door verschillende meldingsplichtige instellingen, waaronder online kansspelaanbieders. De FIU-Nederland analyseert deze meldingen en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende basisdelicten, zoals matchfixing, alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De opsporingsdiensten kunnen binnen de bestaande wettelijke kaders besluiten om deze transacties te delen met de sportbonden, met name in de samenwerkingsoverleggen die reeds zijn opgericht met als doel mogelijke matchfixing gezamenlijk effectief aan te pakken.
Daarnaast wordt in goed overleg met de sport bekeken op welke wijze het wedden op eigen wedstrijden van sporters (als mogelijke indicatie voor matchfixing) zoveel mogelijk aan de voorkant kan worden voorkomen.
Klopt het tevens dat informatievoorziening naar partijen als politie en OM hierdoor ook vertraging oploopt en daarmee het risico bestaat dat daders al gevlogen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten hoe de Sports Betting Intelligence Unit (SBIU) van de Kansspelautoriteit zich verhoudt tot de Financial Intelligence Unit (FIU)? Nu het deel van informatiedeling wegvalt, wat is de rol, taak en invulling de SBIU?
De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van de Wet op de Kansspelen (Wok) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft) door kansspelaanbieders. Binnen de Kansspelautoriteit is de Sports Betting Intelligence Unit (SBIU) opgericht ter uitvoering van het toezicht op de naleving van de matchfixingsverplichtingen van de vergunde kansspelaanbieders. De SBIU is onderdeel van de Kansspelautoriteit en heeft dan ook dezelfde bevoegdheden als de Kansspelautoriteit zelf. Zij verhoudt zich tot de FIU zoals elke andere Wwft-toezichthouder (DNB, AFM, NOvA, BFT, BTWwft) zich tot de FIU verhoudt. Zij heeft bijvoorbeeld geen toegang tot de inhoud van de meldingen die bij de FIU worden gedaan door kansspelaanbieders, afgezien van de rapportages met meldgedrag van de onder toezicht gestelden van de Wwft, die de FIU-Nederland elk kwartaal aan iedere Wwft-toezichthouder stuurt.
Bent u bereid om in overleg met de Minister van Financiën tot een praktische oplossing te komen die de specifieke nadelige gevolgen van de Wwft voor dit onbedoelde probleem zodanig gaat ondervangen dat aan de oorspronkelijke amendementen bij Koa alsnog invulling gaat worden gegeven? Zo ja, op welke manier gaat u de nadelige effecten van de Wwft ondervangen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 kunnen opsporingsdiensten binnen de bestaande wettelijke kaders besluiten om de door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties te delen met de sportbonden, met name in de samenwerkingsoverleggen die reeds zijn opgericht met als doel mogelijke matchfixing gezamenlijk effectief aan te pakken. Daarbij zal een fast lane worden vorm gegeven. Op die manier wordt invulling gegeven aan de beoogde praktische oplossing.
Bent u bereid een spoedreparatiewet van de Wwft voor te bereiden om de nadelige effecten van de Wwft te ondervangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens de Wwft te wijzigen. Op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel a, Wwft geldt voor alle meldingen van ongebruikelijke transacties afkomstig van alle meldingsplichtige instellingen een verplichting tot geheimhouding richting de cliënt en derden. De verplichting om ongebruikelijke transacties te melden in plaats van verdachte transacties, brengt met zich dat in Nederland voor instellingen een relatief lage drempel bestaat voor het indienen van meldingen op grond van de Wwft bij de FIU-Nederland. In artikel 22, eerste lid, Wwft is de geheimhoudingsverplichting voor onder meer de FIU-Nederland neergelegd. Deze geheimhoudingsverplichting is gestoeld op het legitieme, zogenoemde tipping off verbod: cliënten en derden dienen niet op de hoogte te worden gebracht van een melding van een ongebruikelijke transactie en daarmee de kans te vergroten dat zij de opsporing kunnen belemmeren. Verder vloeit de geheimhoudingsverplichting voor zowel meldingsplichtige instellingen als FIU voort uit de standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijn. Nederland kan daarvan niet afwijken.
Dit laat onverlet dat er oog is voor de mogelijke nadelige effecten. Zoals aangegeven in antwoord 7 wordt om die reden gewerkt aan een praktische oplossing, waarbij voor de informatiedeling via de FIU-Nederland een fast lane zal worden vorm gegeven.
Kunt u de Kamer vóór 1 mei 2021 informeren over de uitkomsten van de gesprekken die u samen met de Kansspelautoriteit voert met de NOC*NSF en de sportbonden?
Naar aanleiding van de brief van NOC*NSF, KNVB en KNLTB zijn we in overleg getreden met de betreffende sportbonden. De uitkomsten van dit gesprek zijn in de antwoorden op de verschillende sets Kamervragen verwerkt.
De berichten ‘Dreigbrief bezorgd bij meerdere moskeeën in Nederland’ en ‘Brandstichting bij moskee in aanbouw in Gouda’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Dreigbrief bezorgd bij meerdere moskeeën in Nederland» & «Brandstichting bij moskee in aanbouw in Gouda»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten? Hoe duidt u deze actie richting moskeeën en hun leden?
Ik veroordeel de brandstichting bij de moskee in aanbouw in Gouda en de brieven die intimiderend en soms zelfs dreigend zijn overgekomen. Anderen in de uitoefening van hun recht op vrijheid van religie te willen belemmeren staat haaks op de waarden van onze rechtsstaat.
Kunt u meer zeggen over de aard van de bedreigingen? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag in ieder geval aangeven hoe groot deze bedreigingsactie was, hoeveel moskeeën deze dreiging gekregen hebben, of deze in alle provincies heeft plaatsgevonden en over welke tijdsperiode deze verschillende moskeeën dreigingen hebben gekregen?
Tussen 31 maart en 4 april 2021 werden bij in ieder geval 24 moskeeën, verspreid over het hele land, pakketjes bezorgd. Zoals in de media al bericht, vond men daarin een (ongebruikte) luier, snippers met koranverzen en kwetsende teksten.2 Daarnaast werd op 3 april 2021 brand gesticht bij een moskee in aanbouw in Gouda en ontving een moskee in Almere op 2 april een dreigbrief.
De werkelijke omvang van de dreiging is niet met zekerheid vast te stellen, omdat moskeeën de afweging kunnen hebben gemaakt geen melding te doen bij de politie. Omdat het hier een lopend onderzoek betreft, kan ik niet ingaan op de verdere details van de bedreigingen.
Was er reden om te vermoeden dat deze actie zou plaatsvinden? Hebben politie en/of veiligheidsdiensten hiertoe signalen ontvangen?
Bij de politie waren geen signalen bekend dat deze specifieke actie zou gaan plaatsvinden.
Op basis van informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt de dreiging richting moskeeën continu nauwlettend in de gaten gehouden. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen voor een terroristische geweldsdreiging op religieuze instellingen. Indien de dreiging en risico daartoe aanleiding geven, worden passende beveiligingsmaatregelen getroffen.
Kunt u bevestigen dat deze bedreigingen een georganiseerde actie betreffen en/of systematisch is opgezet en derhalve niet een incident is?
De afzender of afzenders van de pakketjes en brieven is/zijn vooralsnog onbekend. De overeenkomst in de pakketten met luiers die bij de 24 moskeeën zijn bezorgd, zou erop kunnen wijzen dat het om één en dezelfde dader(groep) zou kunnen gaan. Dit is onderwerp van onderzoek waarover ik nog geen uitspraken kan doen.
De binnengekomen dreigbrief bij de moskee in Almere en de brandstichting in Gouda lijken op zichzelf staande incidenten te zijn.
Ziet u een relatie tussen de dreigingen en de moskeebrand in Gouda? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is er geen aanwijzing dat de brand in de moskee in Gouda gelinkt is aan de verstuurde pakketjes en brieven. Dit is onderwerp van onderzoek waarover ik nog geen uitspraak kan doen.
Zijn er reeds mogelijke verdachten in beeld en/of aangehouden?
In relatie tot de brand bij de moskee in aanbouw in Gouda is één verdachte aangehouden. Verder kan ik over lopende zaken geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven of de lokale driehoek van de desbetreffende gemeenten in gesprek is met de moskeeën en waar mogelijk bijdraagt aan de bewaking en beveiliging van bedreigde moskeeën indien daartoe wordt verzocht?
De politie heeft actief moskeebesturen benaderd om te vragen of er bedreigingen zijn binnengekomen en/of pakketten zijn bezorgd. Waar nodig zijn passende maatregelen genomen.
Kan de nog te benoemen nationaal coördinator discriminatie en racisme, waartoe de Kamer op 1 juli 2020 een motie heeft aangenomen, naar uw oordeel hier ook een rol in spelen en bijvoorbeeld ook de bedreigingen aan het adres van moskeeën in kaart brengen?2
Op 10 maart 2021 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer het rapport met de verkenning naar een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) aangeboden.4 Momenteel wordt vervolg gegeven aan die verkenning, die de basis is voor een instelling van een NCDR. De Minister van BZK zal uw Kamer voor het zomerreces informeren over het vervolg en zal daarbij ingaan op het takenpakket en de rol van een NCDR. Hiermee zal uitvoering worden gegeven aan de motie van het lid Azarkan waarin de regering wordt verzocht voor het zomerreces een takenpakket en een profielschets voor de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme op te leveren en de Kamer hier tijdig over te informeren.5
Wat is de aard en strekking van het veiligheidsprotocol gericht op preventie dat de Landelijke Raad van Marokkaanse moskeeën aangeeft te hebben ontvangen? Voorziet dit protocol voldoende in maatregelen om erger te voorkomen?
Vanuit de nationale overheid zijn de Handreiking Veilige Moskee en het Handboek Veiligheid religieuze instellingen beschikbaar gesteld aan lokale overheden. Deze handreiking en dit handboek bevatten kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden voor het omgaan met onveilige situaties. Hiermee worden lokale overheden ondersteund om samen met moskeebesturen en politie een bijdrage te leveren aan de vermindering van concrete spanningen en incidenten rondom moskeeën.
Het bericht 'Tien (ex)jihadisten komen dit jaar op vrije voeten: vormen ze een gevaar?' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tien (ex)jihadisten komen dit jaar op vrije voeten: vormen ze een gevaar?»?1
Ja.
Hoeveel veroordeelde geradicaliseerde terroristen hebben naar verwachting dit jaar hun straf uitgezeten en komen daarom vrij?
Naar verwachting komen in 2021 in Nederland verschillende veroordeelde terroristen vrij van wie een potentiële dreiging kan uitgaan, zoals vermeld in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 54.2 Het precieze aantal invrijheidstellingen is lastig te noemen, aangezien dit onder meer afhankelijk is van ontwikkelingen in de individuele strafprocessen en het voldoen aan voorwaarden.
Op welke manier is bij deze veroordeelde geradicaliseerde terroristen aandacht besteed aan disengagement en deradicalisering? Welk effect heeft dit gehad op hun radicale gedachten en het risico op recidive? Op welke wijze is dit gemeten, gemonitord en gewogen?
Disengagement en deradicalisering bestaan uit maatwerk, waarbij verschillende lokale en nationale (keten)partners betrokken zijn. Diverse interventies kunnen daarvoor worden ingezet binnen detentie, onder toezicht van de reclassering en bijvoorbeeld binnen een vrijwillig traject bij het Landelijk Steunpunt Extremisme. Vanwege maatwerktrajecten, de complexiteit van effectmetingen en de kleine doelgroep, kan op dit moment nog niet worden vastgesteld wat het effect is op extremistische gedachten en het risico op recidive. Uit eerder onderzoek van de Universiteit Leiden in 2018 bleek het terrorisme gerelateerde recidivepercentage 2,2% te bedragen voor de periode onder reclasseringstoezicht (het algemene recidivepercentage was 4,4%). Er wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar (het meten van) effectiviteit van interventies gericht op disengagement en deradicalisering en recidive van deze doelgroep. Naar verwachting zal uw Kamer hier voor de zomer nader over worden geïnformeerd.
Komen deze veroordeelde geradicaliseerde terroristen onder voorwaarden vrij? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van hen een zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd hebben gekregen, dan wel waar de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden verlengd?
Zoals hierboven aangegeven is het afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval of en onder welke voorwaarden veroordeelde personen vrijkomen. In algemene zin kan worden gesteld dat personen die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke straf van meer dan een jaar in aanmerking kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Of de proeftijd van de v.i. kan worden verlengd is ter beoordeling van de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, op grond van het criterium van artikel 6:1:18 lid 2 Sv. Hierbij speelt het verloop van het toezicht een rol. Aan vreemdelingen die op grond van artikel 6:2:10, derde lid, onder c Sv, niet in aanmerking komen voor v.i., kan een strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend wanneer zij meewerken aan terugkeer naar land van herkomst. Bij de personen waarvan de veroordeling nog niet onherroepelijk is, is sprake van voorlopige hechtenis en beslist het gerechtshof over het voortduren daarvan. Het gerechtshof heeft de mogelijkheid om de voorlopige hechtenis te verlengen, op te heffen of te schorsen onder voorwaarden. De rechter kan bij delicten gepleegd op of na 1 januari 2018 de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in combinatie met een gevangenisstraf of een tbs-maatregel opleggen aan zeden- en zware geweldsdelinquenten, waaronder terrorismeveroordeelden. Indien het delict voor de invoering van de Wet Langdurig Toezicht (WLT) is gepleegd, kon deze maatregel niet bij vonnis worden opgelegd.
Hoe staat het met de aanpassing van de Wet Langdurig Toezicht terroristen om te verduidelijken dat deze maatregelen ook kunnen worden opgelegd bij voor terrorisme veroordeelde misdadigers?
Bij brief van 5 juni 20203 aan uw Kamer is een wetswijziging toegezegd waarmee wordt verduidelijkt dat de rechter de GVM ook kan opleggen bij veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Het desbetreffende wijzigingsvoorstel is inmiddels voorbereid, in consultatie gebracht en daarover zijn consultatieadviezen ontvangen. Het wijzigingsvoorstel zal, bij instemming van de ministerraad, naar verwachting voor de zomer voor advies naar de Raad van State worden gestuurd.
Is voldoende capaciteit beschikbaar om alle opgelegde maatregelen te kunnen handhaven? Zo nee, waarom niet?
Bij de reclassering voert het gespecialiseerde team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (TER-team) toezicht uit op verdachten van en veroordeelden voor terroristische misdrijven. Dat kan bijvoorbeeld in het kader van een v.i., GVM of schorsing van de voorlopige hechtenis. Op dit moment heeft het TER-team voldoende capaciteit om de werkzaamheden ten behoeve van de begeleiding en re-integratie van deze doelgroep uit te voeren.
Kunt u garanderen dat capaciteit bij onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen belemmering vormt om gevaarlijke geradicaliseerde personen te volgen? Zo nee, wat heeft u nodig om te zorgen dat er geen capaciteitsproblemen zijn?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoeken voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging, ook als geradicaliseerde personen zich in detentie bevinden of vrijkomen na het uitzitten van hun straf. Dit binnen de kaders van de Wiv 2017. U mag erop rekenen dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, samen met nationale en internationale partners, de veiligheid van Nederland blijven bewaken, maar 100% veiligheid is nooit te garanderen. Op dit moment hebben de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voldoende capaciteit om geradicaliseerde personen te volgen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat – zoals de NCTV in DTN 53 als risico signaleert – het vrijkomen van veroordeelde geradicaliseerde terroristen ervoor kan zorgen dat de jihadistische beweging opnieuw integreert?
Zoals beschreven in de Beleidsbrief DTN 54, kan verdere desintegratie van de jihadistische beweging leiden tot krimp en ook tot een minder ontvankelijke omgeving voor potentieel gevaarlijke jihadisten die uit detentie terugkeren in de samenleving. Aanhoudende overheidsdruk is hierbij van belang, waaronder voortzetting van de huidige aanpak met betrokken partners. De aanpak omvat zowel preventieve als repressieve maatregelen. Twee die wij hier specifiek willen uitlichten zijn de samenwerking en aansluiting tussen detentie, reclassering en de lokale persoonsgerichte aanpak via het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) van de Dienst Justitiële Inrichtingen als ook de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding. Het eerste richt zich door het opstellen van een gezamenlijk resocialisatieplan onder meer op de protectieve relatie met familie en positieve contacten buiten het extremistische netwerk en gerichte interventies hierop. Het tweede biedt de mogelijkheid een contact- of gebiedsverbod op te leggen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat een persoon negatief wordt beïnvloed.
Het bericht dat de meeste Nederlandse bedrijven niet voldoen aan privacywetgeving. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meerderheid Nederlandse bedrijven voldoet na drie jaar nog niet aan privacywet»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kosten en inspanningen om de AVG-wetgeving op te volgen volledig op het bord komen te liggen van Europese bedrijven, terwijl die in hoge mate afhankelijk zijn van niet-Europese techgiganten?
De kosten en inspanningen om aan de vereisten uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) te voldoen liggen niet volledig op het bord van Europese bedrijven. In voorkomend geval kan de AVG ook rechtstreeks van toepassing zijn op bedrijven die niet in de EU zijn gevestigd.2 De AVG kent een systematiek waarin er een «verwerkingsverantwoordelijke» is die het doel en de middelen van een gegevensverwerking bepaalt. Daarnaast is er de «verwerker», deze wordt door de verwerkingsverantwoordelijke ingeschakeld om gegevens te verwerken. Op deze verwerker rusten ingevolge artikel 28 AVG ook verplichtingen.
De verwerkingsverantwoordelijke mag ingevolge artikel 28 lid 1 alleen beroep doen op verwerkers die voldoende garanties bieden opdat de verwerking aan de AVG voldoet. In lid 3 van ditzelfde artikel wordt voorts bepaald dat tussen beide partijen een overeenkomst wordt opgesteld waarin de verplichtingen van de verwerker worden vastgelegd, in de praktijk bekend als de «verwerkersovereenkomst». Hierin wordt onder meer vastgelegd welke instructies de verwerker krijgt om de gegevens te verwerken, welke beveiligingsmaatregelen moeten worden genomen en hoe de rechten van betrokkenen worden geëffectueerd. Als een verwerker in strijd met de AVG zelf de doeleinden en middelen van een verwerking bepaalt, dan moet die partij zelf als verwerkingsverantwoordelijke worden beschouwd.3 Al met al kent de AVG dus een systeem waarin de verantwoordelijkheden en verplichtingen verdeeld zijn over betrokken partijen.
Bent u het eens met de observatie dat Nederlandse bedrijven een te slechte onderhandelingspositie hebben tegenover Amerikaanse techgiganten op het gebied van de implementatie van AVG-maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 geschetst leggen partijen in de verwerkersovereenkomst vast op welke wijze gegevens verwerkt worden en welke vereisten daarbij in acht worden genomen. De verwerkersovereenkomst moet derhalve worden afgestemd op de verwerking die de verwerker namens de verwerkingsverantwoordelijke verricht.
De overeenkomst kan dus per verwerking die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke wordt verricht verschillen. Hoewel dit maakt dat een algemene gevolgtrekking over de onderhandelingspositie lastig ligt, is dit wel de kern van de problematiek waar veel Nederlandse afnemers van clouddiensten mee worden geconfronteerd. Het standaardcontract van de leverancier biedt de afnemer niet altijd de noodzakelijke garanties die het ingevolge artikel 28 lid 1 nodig heeft. Sommige diensten worden geleverd door een aantal grote spelers die niet altijd bereid zijn het individuele contract aan de noden van de afnemer aan te passen. Bijkomend nadeel voor de afnemer is voorts dat het soms veel middelen vergt om te vergewissen hoe de dienst van de verwerker precies in elkaar steekt en welke contractsbepalingen derhalve nodig zijn. Als vervolgens wordt geconcludeerd dat de leverancier geen geschikte verwerker is omdat deze onvoldoende garanties biedt en daar niets aan wil veranderen, is het gelet op het beperkte aantal aanbieders, maar zeer de vraag of er een geschikt alternatief beschikbaar is. Zoals in het FD-artikel tevens aangegeven is het voor de overheid wel gelukt om AVG-maatwerk af te dwingen in relatie met een leverancier van clouddiensten. Het artikel kaart terecht aan dat bedrijven niet in elk geval in eenzelfde goede onderhandelingspositie verkeren en dit dus niet altijd af kunnen dwingen.
Deelt u de mening van het CIO Platform dat de wetgever oproept om alleen toegang te verlenen aan de Europese markt als softwarebedrijven de AVG-eisen naleven? Zo nee, waarom niet?
Partijen die in de EU zijn gevestigd en gegevens verwerken moeten voldoen aan de vereisten uit de AVG. In voorkomend geval kunnen ook partijen die niet in de EU zijn gevestigd onder het toepassingsgebied van de AVG vallen.4 Als zij als verwerkingsverantwoordelijke of verwerker de AVG schenden kunnen de toezichthouders hierop handhaven. Softwarebedrijven die niet conform de AVG handelen kunnen dus al worden aangepakt.
In voorkomende gevallen kan het echter zo zijn dat de leverancier de dienst AVG-compliant aanbiedt, maar dat een organisatie die de dienst wil afnemen deze niet AVG-compliant kan toepassen. Dit kan optreden in situaties waarin leveranciers gegevens tevens willen verwerken voor andere doelen. Dit is soms ook onderdeel van hun verdienmodel. Zolang de leverancier transparant is over deze doelen en de leverancier zélf een rechtmatige verwerkingsgrondslag heeft kan de dienst AVG-compliant zijn. Van de individuele consument kan bijvoorbeeld toestemming worden gevraagd, die deze betrokkene vrijelijk al dan niet kan geven. Deze dienst echter inzetten als grotere organisatie (bijv. een bedrijf) kan dan problematisch zijn als die «eigen» doelen van de leverancier niet aansluiten op de doelen waarvoor de gegevens verzameld zijn. Per geval zal dus moeten worden bezien of een dienst op rechtmatige wijze in gebruik genomen kan worden. Het is dan ook niet in alle gevallen mogelijk om bij toegang tot de Europese markt te bepalen of software aan de AVG-eisen voldoet.
Deelt u de mening van Ronald Verbeek, directeur van het Platform, namelijk dat niet de gebruiker van software, maar de ontwikkelaar verantwoordelijk moet zijn voor het implementeren van AVG-eisen? Zo ja, wat vindt u ervan dat de gebruikers van niet-veilige software een boete kunnen krijgen van 20 miljoen euro of 4% van hun jaarlijkse omzet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven biedt de AVG een eigen systematiek voor de verdeling van verantwoordelijkheden bij het verwerken van persoonsgegevens. Deze verdeling kan naar gelang het handelen van betrokken partijen veranderen: als de verwerker zich gaat gedragen als de partij die eigenstandig bepaalt dat het gegevens gaat verwerken, dan moet deze partij als verwerkingsverantwoordelijke worden aangesproken.
Basis van dit systeem is wel dat de partij die de gegevens van burgers verwerkt en bepaalt wat daarmee gebeurt in beginsel verantwoordelijk – en daarmee aanspreekbaar – blijft voor de verwerking. De verwerkingsverantwoordelijke kiest er immers voor om met een bepaalde verwerker in zee te gaan en maakt afspraken met deze verwerker. Die systematiek vind ik juist, omdat burgers anders controle over hun gegevens verliezen. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te bepalen ten aanzien van welke partij(en) zij handhavend optreedt.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid meer moet doen om techgiganten te bewegen tot het implementeren van AVG-richtlijnen om op deze manier Nederlandse bedrijven te helpen in het beschermen van persoonsgegevens? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven moet het vraagstuk omtrent het voldoen aan de eisen uit de AVG genuanceerd worden bezien. Het is te kort door de bocht om te stellen dat aanbieders van clouddiensten niet aan de AVG zouden voldoen, of hun klanten niet in staat willen stellen om aan de AVG te voldoen. Wél heb ik in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik ook zie dat het voor met name kleinere bedrijven lastig en kostbaar kan zijn om te vergewissen hoe de dienst van een potentiële verwerker precies functioneert, om vervolgens aangepaste voorwaarden af te dwingen om de dienst tóch af te kunnen nemen.
De Nederlandse overheid heeft middelen tot haar beschikking om solide onderzoek te verrichten naar de werking van bepaalde software pakketten, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA), om op basis daarvan in kaart te brengen hoe de verwerkersovereenkomst vorm moet krijgen. Voorbeeld hiervan betreft de DPIA door Strategisch Leveranciersmangement Rijk (SLM Rijk) is uitgevoerd naar Google G Suite Enterprise waarover uw Kamer door de Minister van Justitie en Veiligheid is geïnformeerd.5 Deze DPIA is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens omdat er door SLM Rijk restrisico´s zijn geconstateerd. De AP brengt hier binnenkort schriftelijk advies over uit. Momenteel worden de mogelijkheden verkend om deze aanpak te verbreden tot de andere strategische leveranciers van de rijksoverheid. Door het systematisch beoordelen van dergelijke softwarepakketten door de overheid en de AP wordt er duidelijkheid verschaft over de mate waarin het gebruik mogelijk is binnen de grenzen van de AVG.
Ik verwacht dat leveranciers eventuele geconstateerde risico´s serieus nemen en met de Nederlandse overheid zullen werken aan het gezamenlijk aanpakken daarvan. Het is van belang te benadrukken dat er in dit geval dus geen sprake is van het gezamenlijk werken aan of ontwikkelen van softwarepakketten. Het is dan ook terecht dat de overheid geen «eigenaar» van de software is. Wél kunnen overheden en private partijen in de toekomst mogelijk profiteren van het werk dat voor deze DPIA´s wordt verricht en van eventuele aanpassingen die als gevolg daarvan aan contracten worden gedaan. Daarom deelt de overheid waar mogelijk haar kennis, inzichten en ervaringen, bijvoorbeeld door het publiceren van voornoemde DPIA´s.
Voorts zet het kabinet ook in op Europese samenwerking om gezamenlijk de kwaliteit en kwantiteit van aangeboden clouddiensten te stimuleren. Eind 2020 heeft het kabinet een verklaring ondertekend voor een Europees initiatief voor een «cloudfederatie», waarmee lidstaten zich hebben gecommitteerd om gezamenlijk te werken aan en te investeren in Europees verbonden data- en cloud infrastructuren.6 Daarnaast is er het initiatief GAIA-X, waarbij door het ontwikkelen van standaarden bestaand «cloud aanbod» verbonden en verrijkt wordt, gebaseerd op Europese regelgeving. Voorts werkt TNO aan het oprichten van een Nederlandse GAIA-X hub, waar gezamenlijk use cases ontwikkeld kunnen worden.
Ook de Online Trust Coalitie (OTC) werkt in Europees publiek-privaat verband aan deze problematiek, waarbij zowel het perspectief van de aanbieder als dat van de afnemer wordt geadresseerd. De OTC zet in op het ontwikkelen van eenduidige, efficiënte methode waarmee leveranciers van clouddiensten kunnen aantonen dat hun diensten betrouwbaar en veilig zijn, en die afnemers de gewenste duidelijkheid geeft bij de invulling van de relevante wet- en regelgeving, zoals de AVG.
Een malafide hostingbedrijf waartegen niet wordt opgetreden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het afvoerputje van het internet zit in een Noord-Hollands dorp»? Wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het artikel toont de complexiteit van de aanpak van hostingbedrijven die criminaliteit faciliteren.
Kunt u bevestigen dat dit hostingbedrijf al jaren bij de autoriteiten op de radar staat wegens cybercriminaliteit, malware en kinderporno op het netwerk?
Zoals u bekend ga ik niet in op individuele gevallen. Ten aanzien van kinderporno verbreedde ik in 2018 de bestaande aanpak met zowel preventieve activiteiten als een gerichte publiek-private aanpak voor een schoner internet2. In 2018 voerde ik hierover rondetafelgesprekken met onder andere vertegenwoordigers namens internetbedrijven, daarbij is de gezamenlijk behoefte onderstreept om een scherp en onafhankelijk beeld te krijgen van welke bedrijven hoeveel kinderporno hosten3. Daarop heb ik aan de Technische Universiteit Delft gevraagd hiervoor een monitorinstrument te bouwen en een meting uit te voeren. Dit hostingbedrijf kwam naar voren in de resultaten van deze monitor4.
Hoe bestaat het dat dit bedrijf, waarvan iedereen leek te weten wat er gaande was, kennelijk al die jaren ongehinderd haar gang kon gaan? Waarom is er al die jaren niet (met succes) strafrechtelijk opgetreden tegen een bedrijf waarvan breed bekend was dat het het internet vervuilde met cybercrime, kinderporno en malware?
Zoals u bekend ga ik niet in op individuele gevallen. Op grond van Europese regelgeving en de Nederlandse implementatie daarvan zijn hostingproviders onder voorwaarden niet aansprakelijk voor de gedragingen van hun klanten. De beperking van aansprakelijkheid voor hostingproviders die wordt geregeld in artikel 14 van de E-Commercerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 54a Sr. Artikel 54a Sr stelt dat hostingproviders in beginsel niet vervolgd kunnen worden vanwege wederrechtelijke materiaal dat door klanten op hun servers wordt geplaatst, indien zij doen wat redelijkerwijs van hen gevergd kan worden wanneer ze op bevel van de officier van justitie (125p Sv) gegevens ontoegankelijk moeten maken. Een bevel om een dienst ontoegankelijk te maken is gericht op individuele inhoud en niet op de hostingprovider als zodanig. Het voorkomt niet dat een hostingprovider opnieuw klanten toelaat die wederrechtelijk materiaal plaatsen op de servers van de hostingproviders.
Is hier sprake van een gebrek aan capaciteit, een gebrek aan expertise, en/of een gebrek aan bevoegdheden in de wetgeving om een dergelijk malafide bedrijf aan te pakken? Wat is uw analyse hiervan?
Het OM en de politie richten zich binnen de opsporingsonderzoeken die zij uitvoeren onder meer op hostingbedrijven die bewust criminaliteit faciliteren. Zoals eerder benoemd zijn hostingproviders op basis van huidige wet- en regelgeving onder voorwaarden niet strafrechtelijk aansprakelijk voor hetgeen zich op hun netwerken bevindt.
De afgelopen jaren is er geïnvesteerd in de aanpak van cybercrime bij politie en OM. Zo heeft de politie in iedere regionale eenheid een cybercrimeteam en is de politie met 145fte uitgebreid. Al eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitdagingen bij opsporing in het digitale domein5. Het Team High Tech Crime en het Landelijk Parket signaleren een toename in de (technische) complexiteit van opsporingsonderzoeken. Dit beïnvloedt de duur en benodigde capaciteit voor opsporingsonderzoeken. Mede met het oog op deze ontwikkeling is het van belang om in te blijven zetten op een effectieve en adequate aanpak van online criminaliteit, zodat het internet geen vrijplaats voor criminelen wordt.
Zijn de plannen en maatregelen die u heeft voorgesteld afdoende om zoiets in de toekomst eerder aan te pakken dan nu is gebeurd? Zo ja, welk plan of maatregel in het bijzonder?
Ik wil u wijzen op drie trajecten die in dit kader lopen. Ten eerste zal het opvolgen van verwijderverzoeken van kinderporno met dwangsommen en bestuurlijke boetes worden gehandhaafd. In het kader van mijn versterkte aanpak van online seksueel kindermisbruik loopt een internetconsultatie voor een wetsvoorstel waarmee een op te richten autoriteit daartoe een stevig bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium krijgt. De autoriteit zal niet alleen boetes uitdelen wanneer hostingbedrijven na een melding kinderpornografisch materiaal niet snel genoeg van hun netwerk verwijderen, maar ook op een zorgplicht handhaven.
Ten tweede werk ik samen met het Ministerie van EZK aan maatregelen om het faciliteren van criminaliteit via hostingbedrijven tegen te gaan. Hierbij wordt gekeken naar de Europese regelgeving waarop de beperking van de aansprakelijkheid voor hostingproviders is gebaseerd. Ter vervanging van de bepalingen uit de huidige E-Commerce richtlijn over de aansprakelijkheid van tussenpersonen heeft de Europese Commissie in december 2020 een voorstel voor een nieuwe verordening gepubliceerd (de Digitale Services Act). Het BNC-fiche is op 12 februari jl. naar uw Kamer gestuurd6. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatiemechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingaanbieders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen. Het voorstel wordt momenteel in EU-verband besproken.
Tot slot zijn door de hostingsector zelf initiatieven gestart om het misbruik van Nederlandse netwerken tegen te gaan. Het meest recente voorbeeld hiervan is het in 2020 opgerichte Anti Abuse Netwerk (AAN). Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur. Daarnaast is er door de sector een gedragscode «abusebestrijding»7 ontwikkeld die breed in de sector wordt gehanteerd met het doel het schoon en veilig houden van Nederlandse internet. Ook bestaat er commitment binnen de sector voor het binnen 24 uur verwijderen van kinderporno na een melding van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM).
Het bericht dat brandweerpersoneel al jaren waarschuwt voor onveilige situaties |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Erkent u dat duikteams bij de brandweer van levensreddende waarde kunnen zijn?1
Ja. Dat geldt ook voor de andere door veiligheidsregio’s ingezette middelen in het kader van de taak ondersteuning bij waterongevallen, te weten oppervlaktereddingsteams en grijpreddingen.
Bij hoeveel brandweerkorpsen zijn de duikteams verdwenen, op non-actief gezet of anderszins qua opzet en inzet verminderd in de afgelopen 10 jaar?2
Gegevens over het aantal duikteams worden niet door mijzelf geregistreerd. Brandweer Nederland geeft aan dat het aantal duikteams de laatste jaren nagenoeg constant is, te weten ca. 50, en het aantal oppervlaktereddingsteams is toegenomen naar nu bijna 90. De grijpredding is een taak die elke basisbrandweereenheid uit kan voeren.
Eerder meldde ik uw Kamer dat in het kader van de regionalisering van de brandweer is gewerkt aan een bij die nieuwe schaal passende doelmatige inrichting van de uitvoering van taken3. Dat betreft onder meer de ondersteuning bij waterongevallen. Ook arbeidsveiligheid speelt een rol bij de verlaging van het aantal duikteams. In de loop der jaren zijn de regels en de eisen aan opleidingen en trainingen aangescherpt om duikers beter te beschermen. Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van de duikers.
Erkent u dat hulpverleners in een ontzettend lastige en eventueel gevaarlijke situatie geplaatst worden als ze mensen willen redden maar dat niet op een veilige manier kunnen doen vanwege een gebrek aan collega’s of hulpmiddelen ter plekke, zoals de brandweerman die zonder duikuitrusting toch het water in sprong? Zo nee, waarom niet?
Hulpverleners zijn sterk gemotiveerd om hulp te verlenen en dan is het meer dan lastig als de mogelijkheden en omstandigheden er niet naar zijn om handelend op te treden. Alles is erop gericht om tijdig de juiste hulp te kunnen verlenen, maar dat is helaas niet altijd mogelijk. Het is de professionele afweging van de hulpverlener om steeds weer af te wegen wat verstandig is zonder onverantwoorde risico’s te nemen.
Deelt u de mening dat er een norm zou moeten zijn aan hoeveel duikteams er minimaal per gebied beschikbaar zouden moeten zijn? Zo ja, bent u bereid met aanvullende regels te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de ondersteuning bij waterongevallen. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij te bepalen wat er nodig is aan bijvoorbeeld duikteams en oppervlaktereddingsteams.
Het stopzetten van AMBER Alert |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sidney Smeets (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie stopt met AMBER Alert, tot grote verrassing van AMBER Alert»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke veranderingen in Burgernet hebben geleid tot het besluit om de functionaliteit Alertering Vermist Kind te integreren in Burgernet 0, zoals door u vermeld in de brief «Stand van zaken functionaliteit Alertering Vermist Kind»?2
AMBER Alert als functionaliteit voor vermist-kind-alertering bestaat in Nederland sinds 2008. Het is in samenwerking met politie en justitie opgezet als particulier initiatief van het bedrijf Netpresenter B.V., in eerste instantie zonder vergoeding op basis van een samenwerkingsovereenkomst (namelijk tussen de Staat der Nederlanden en Netpresenter) en vanaf 2011 tegen betaling op basis van een commercieel contract (tussen de politie en Netpresenter).
Na enkele jaren diende dit contract op grond van de aanbestedingswetgeving door de politie te worden aanbesteed. In oktober 2017 heeft de politie aan Netpresenter het voornemen gemeld tot het starten van een openbare Europese aanbesteding van het commerciële contract voor de technische ondersteuning van vermist-kind-alerteringen. Ook uw Kamer is destijds over dit voornemen geïnformeerd3. Uiteraard zou Netpresenter in de gelegenheid zijn om, net als elke andere commerciële partij, deel te nemen in deze aanbesteding. Na diverse gesprekken met de politie heeft Netpresenter er uiteindelijk voor gekozen zich tegen de voorgenomen aanbesteding te verzetten met o.a. een bodemprocedure en daaropvolgend hoger beroep. In afwachting van deze juridische procedures is de voorgenomen aanbesteding aangehouden en is, ten behoeve van de continuïteit van de vermist-kind-alertering, het contract met Netpresenter jaarlijks verlengd conform de in dat contract vastgelegde bepalingen4. Deze vertraging in de voorgenomen aanbesteding is eveneens aan uw Kamer gemeld, meest recent in juni 20195. Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20206 resteren voor de politie geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Al in 2017 heeft de politie, mede naar aanleiding van de wens van uw Kamer7, onderzocht of de functionaliteit vermist-kind-alertering zou kunnen worden ondergebracht bij Burgernet. Op dat moment bleek dat geen haalbare optie omdat Burgernet toen nog niet geschikt was voor integratie met de functionaliteit vermist-kind-alertering. Met het vernieuwde Burgernet 2.0 dat vanaf 2020 operationeel is, is de optie van integratie wel realistisch. Burgernet 2.0 beschikt over de mogelijkheid om berichten landelijk te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik door het gebruik van de app en de sociale media aanzienlijk vergroot. Hiermee is de optie om de vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet, anders dan in 2017, een kansrijke geworden.
De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch nader onderzocht. Op basis van de totale analyse is besloten de functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet 2.0 te integreren per 22 juli 2021 (de huidige einddatum van het contract met Netpresenter). Dit is op 1 april jl. in een gesprek en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld en aan uw Kamer gemeld8.
Welke technische en organisatorische vereisten waar Burgernet in 2017 nog niet aan voldeed worden nu wel behaald? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op het bereik en de samenwerkingspartners van Burgernet in vergelijking met AMBER Alert?
Burgernet is een alerteringssysteem dat opsporingsberichten via verschillende communicatiekanalen aan burgers kan verzenden. Een deel daarvan betreft berichten over vermiste personen, waaronder ook kinderen. Burgernet 2.0 is in staat om ook landelijke berichten te verzenden en biedt de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te sturen. Beide functies zijn noodzakelijk voor effectieve vermist-kind-alerteringen.
De politie heeft zich, sinds de start van het contract met Netpresenter in 2011, ontwikkeld tot een nationaal werkende organisatie die beter in staat is om bijvoorbeeld landelijke systemen en applicaties te ontwikkelen. Bovendien maakt de politie nu meer gebruik van moderne technieken en actuele sociale media en heeft daarmee een eigen bereik. Integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet past daarnaast binnen het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). De vermist-kind-functionaliteit komt met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alertering, alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Burgernet heeft eigen communicatiekanalen, die voor een deel dezelfde zijn als de kanalen waar Netpresenter gebruik van maakt, en maakt gebruik van de faciliteiten en communicatiekanalen van de politie. Burgernet 2.0 kan zowel landelijk als regionaal berichten versturen en maakt gebruik van sociale mediakanalen. Burgernet is in staat om berichten te versturen naar informatieschermen van het OV, wegbeheerders en commerciële aanbieders en het kan geautomatiseerd berichten versturen via televisie en radio (via e-mail of de reeds genoemde kanalen of via een koppeling). Tijdens het integratietraject wordt nader bekeken van welke middelen bij de vermist-kind-alerteringen gebruik zal worden gemaakt. Tevens zal het bereik van de bestaande communicatiekanalen van Burgernet worden uitgebreid, met name richting landelijke radio en TV en de ANP-dienst. Deze zorgen voor het grootste bereik onder de bevolking.
Netpresenter heeft gedurende de looptijd van het contract met de politie de zogeheten «AMBER Alert community» opgebouwd. Tot dusver heeft men zich niet bereid verklaard deze community ter beschikking te stellen van de politie. Bedrijven en instellingen uit de community kunnen uiteraard zelf beslissen of ze in de toekomst de door de politie verstuurde vermist-kind-alerteringen willen blijven doorgeven aan het publiek. De politie zal nu en in de toekomst de samenwerking zoeken met relevante partijen voor een zo breed mogelijke verspreiding van berichten.
In hoeverre is Burgernet in staat landelijke en internationale zoekacties uit te rollen met dezelfde effectiviteit als AMBER Alert?
Op het moment dat voor een vermist kind opsporing in het buitenland nodig is, betrekt de politie in haar opsporingsonderzoek het buitenland. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult een actieve rol. Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat daarmee los van het in Nederland gebruikte alerteringssysteem.
In hoeverre is de overschakeling naar Burgernet met voldoende waarborgen omkleed? Welke risico’s voorziet u in deze fase? Welke kosten zijn verbonden aan deze transitie?
Vermissingsberichten maken al vanaf de start deel uit van de activiteiten van Burgernet. De technische en organisatorische processen rondom alertering bestaan al geruime tijd. De politie is al verantwoordelijk voor het opsporingsproces en het opstellen van de berichten, de technische uitbreiding ligt in het verlengde van het bestaande Burgernetsysteem. Het ligt dan voor de hand dat de politie ook de landelijke vermist-kind-berichten gaat versturen via Burgernet.
Uitgangspunt bij de integratie is dat de huidige kwaliteit, continuïteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven, zoals ik ook in het verleden steeds aan uw Kamer heb toegezegd9. Voor de functionaliteit landelijke vermist-kind-berichten wordt een reeds bestaande module van Burgernet benut. Berichten worden verstuurd aan alle Burgernetdeelnemers en de landelijke media en worden tevens verspreid via alle sociale-mediakanalen, o.a. van de politie. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt.
Er zal sprake zijn van een beperkte overbruggingsperiode waarin de automatische koppelingen worden gebouwd die de vermist-kind-berichten ook doorsturen naar diverse informatiesystemen van derden (zoals bijvoorbeeld de matrixborden van Rijkswaterstaat, maar ook diverse schermen van bedrijven of organisaties). De organisatie en werkprocessen worden zo ingericht dat tijdens deze overbruggingsfase, wanneer een deel van de automatische koppelingen nog in aanbouw is, waar nodig handmatig gekoppeld wordt naar de betreffende organisaties. Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product zal neerzetten.
De politie heeft in het gesprek met Netpresenter de hoop uitgesproken om gezamenlijk te komen tot een ordentelijke afwikkeling en overdracht. Waarborgen daartoe zijn er echter niet. Netpresenter heeft tot op heden nog niet naar de politie gereageerd op het hen meegedeelde besluit, maar wel in diverse media laten blijken het er niet mee eens te zijn. Om te ageren tegen het besluit van de politie heeft Netpresenter gebruik gemaakt van o.a. Twitter-accounts en andere kanalen die het bedrijf contractueel slechts mag gebruiken voor de verspreiding van vermist-kind-alerteringen. De politie heeft Netpresenter inmiddels schriftelijk gesommeerd deze berichtgeving te beëindigen. Ik hoop dat Netpresenter alsnog correct en professioneel de overdracht zal afwikkelen richting de einddatum van het contract.
Voor de uitbreiding van Burgernet met deze functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. Bijkomend voordeel is dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald, waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Bestaat door de grote naamsbekendheid en ervaring van AMBER Alert niet het risico van kapitaal- en kennisvernietiging door het niet langer ondersteunen daarvan? Hoe denkt u dit te kunnen voorkomen?
AMBER Alert Nederland is een merknaam, geen organisatie op zich. Er is uiteraard sprake van naamsbekendheid van dit merk, maar niet van «ervaring van AMBER Alert». De heer Hoen, eigenaar van de firma Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract. Uiteraard is de firma Netpresenter, zowel door haar bedrijfsactiviteiten als door de oprichting en uitvoering van AMBER Alert in Nederland, een ervaren partij. Netpresenter heeft echter geen monopolie op dit soort dienstverlening.
De politie heeft zelf inmiddels ruime ervaring met het uitdoen van vermissings-alerteringen via Burgernet en ook Burgernet heeft naamsbekendheid. Het vernieuwde Burgernet 2.0 biedt technisch de juiste functionaliteiten voor vermist-kind-alerteringen. Met de integratie in Burgernet verschijnen berichten voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet. In de komende periode wordt gewerkt aan het verder vergroten van het landelijk bereik van Burgernet. Van kennisvernietiging is in mijn ogen dan ook geen sprake.
Voor wat betreft de vraag naar kapitaalvernietiging vermeld ik dat, zoals ook onder vraag 5 al gemeld, door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald en zullen – met een relatief beperkte eenmalige investering voor de integratie in Burgernet – de structurele kosten voor het beheer na de integratie aanzienlijk lager uitvallen. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Het stopzetten van het Amber Alert |
|
Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politie stopt met Amber Alert, tot grote verrassing van Amber Alert»?1 en herinnert zich uw antwoorden over Amber Alert geuit tijdens het vragenuur van 12 december 2017?2
Ja.
Deelt u de mening dat het waarschuwingssysteem Amber Alert ten aanzien van de vermissing van een kind een grote naamsbekendheid en bereik binnen Nederland heeft? Zo ja, in hoeverre is bij het besluit te stoppen met Amber Alert daar rekening mee gehouden en waarom wordt dit weggegooid? Zo nee, waarom niet?
In tegenstelling tot wat veel van de berichtgeving doet vermoeden, stopt de politie niet met de functionaliteit vermist-kind-alertering. De politie heeft besloten het commerciële contract met het bedrijf Netpresenter B.V. voor de dienstverlening voor deze functionaliteit, die momenteel de merknaam AMBER Alert draagt, niet te verlengen3 en kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt. Daarbij merk ik op dat een deel van de alerteringen vanuit Burgernet ook nu al vermissingen betreft, waaronder vermissingen van kinderen.
Waar is uw veronderstelling, dat berichten over vermissingen herkenbaarder worden als ze allemaal onder één systeem komen te vallen, op gebaseerd? Welk onderzoek ligt hieraan ten grondslag?
In mijn brief van 1 april jl.4 heb ik gemeld dat vermist-kind-berichten vanaf 22 juli a.s. onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet zullen verschijnen en dat integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet bijdraagt aan het overzichtelijker inrichten van de alerteringsfamilie. Tevens heb ik gemeld dat, door het integreren in een systeem dat eigendom van de politie is, de politie zich in dit belangrijke proces losmaakt van commerciële partijen en meer controle heeft over de alerteringen, alerteringssystematiek en de privacy-aspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Deelt u de mening dat bij kindontvoeringen het slachtoffer vaak naar het buitenland wordt ontvoerd? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het nationale systeem van Burgernet daar geen rol in kan spelen terwijl Amber Alert wel internationaal actief is? Zo nee, waarom niet?
Het gebeurt inderdaad soms dat kinderen worden ontvoerd naar het buitenland. Als de politie indicaties heeft dat gebeurd is, zal zij in haar opsporingsonderzoek ook het buitenland betrekken. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult hierbij een actieve rol.
Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat los van het gebruikte systeem.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat AMBER Alert (Nederland) een merknaam is, geen organisatie op zich. De heer Hoen, eigenaar van Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract.
Hoe kan voorkomen worden dat waarschuwingen over vermiste kinderen verloren raken tussen de hoeveelheid berichten over tal van andere onderwerpen via Burgernet?
Landelijk te verzenden vermist-kind-berichten krijgen na de integratie bij Burgernet een eigen onderscheidende titel en in het oog springende weergave (met foto van het kind), waardoor de ontvanger direct ziet dat het om een vermist kind gaat. Ook kiest de politie bij een landelijke vermist-kind-alertering voor landelijke verspreidingskanalen, zoals de landelijke media, of bijvoorbeeld voor de inzet van de matrixborden boven snelwegen wanneer er een concreet voertuig en eventueel kenteken bekend is waarnaar uitgekeken moet worden.
Voor wat betreft de hoeveelheid berichten via Burgernet (over andere onderwerpen) merk ik op dat via Burgernet alerteringen voor incidenten of vermissingen – anders dan de landelijk te verzenden vermist-kind-berichten – lokaal worden verstuurd. Dit betekent dat burgers alleen een bericht ontvangen als er iets in hun omgeving gebeurt. Door de lokale Burgernet alerteringen zo gericht mogelijk te versturen, blijft het aantal burgers dat als gevolg van een incident of vermissing een lokale alert ontvangt, en daarmee het totale aantal alerts dat een individuele burger ontvangt, beperkt. Een landelijk verzonden vermist-kind-bericht zal dan ook naar verwachting voldoende aandacht trekken tussen eventuele andere berichten.
Welk bedrag wordt bespaard door Amber Alert stop te zetten en waarschuwingen over kindvermissingen onder te brengen bij Burgernet? Staat dit in verhouding tot de investeringen in Amber Alert die geleid hebben tot een effectief systeem van waarschuwingen in het geval van vermiste kinderen?
Kostenbesparing is niet de aanleiding voor de keuze om de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij Burgernet. Wel beschouw ik het als bijkomend voordeel dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment niet nader te kwantificeren.
In de huidige situatie bedragen de totale kosten voor het verzenden van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts jaarlijks ca. € 1,1 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vast bedrag van jaarlijks € 1.060.497,24 inclusief BTW voor de dienstverlening door Netpresenter en een variabel bedrag voor de kosten van het verzenden van sms-berichten door de politieorganisatie. Het contract betreft het door de politie, via de digitale infrastructuur van Netpresenter, doen uitgaan van alerts en opsporingsberichten rond de vermissing van kinderen. Gemiddeld gaat het per jaar om 1 tot 3 AMBER Alerts en 8 tot 10 Vermist Kind Alerts. AMBER Alerts zijn landelijke berichten die worden verzonden als het vermoeden bestaat dat het vermiste kind in direct levensgevaar is. Vermist Kind Alerts zijn veelal regionale berichten, die worden verzonden indien er geen sprake is van levensgevaar, maar de politie zich wel ernstige zorgen maakt om het welzijn van het kind en snel en gericht handelen noodzakelijk is.
Voor de uitbreiding van Burgernet met de vermist-kind-functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. De structurele kosten voor het beheer (meerkosten op het huidige beheer van Burgernet) zijn nog niet exact te kwantificeren, maar zullen aanzienlijk lager zijn dan de kosten van het huidige contract.
Is er overleg met Amber Alert geweest over de stopzetting van Amber Alert? Zo ja, wanneer en zijn argumenten van Amber Alert om door te gaan meegenomen in de overweging om toch daarmee te stoppen? Zo ja, hoe is er dan toch tot dat besluit gekomen?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de politie het verzorgen van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie heeft besloten het contract met de firma Netpresenter te beëindigen omdat verlenging onrechtmatig zou zijn. De politie kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en in eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen.
De vraag of er «overleg met AMBER Alert» is geweest interpreteer ik als de vraag of er overleg met de firma Netpresenter B.V. is geweest. Netpresenter is in de huidige situatie contractpartij van de politie. Als zodanig heeft de politie Netpresenter vroegtijdig in 2017 op de hoogte gebracht van de noodzaak en het voornemen tot aanbesteden van de functionaliteit vermist-kind-alertering. Netpresenter heeft in reactie daarop, zowel in gesprekken als met juridische procedures, kenbaar gemaakt zich tegen deze aanbesteding te verzetten. Na de uitspraak in hoger beroep in 20205 resteerden geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Het besluit om de functionaliteit vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet is op 1 april jl. mondeling en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld. Aansluitend op dat gesprek is de brief aan uw Kamer verzonden, met daarin de motivatie op dit besluit. Voor een uitgebreidere toelichting hoe dit besluit tot stand is gekomen, verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), die in samenhang met onderhavige vragen zijn beantwoord.
Waarom was u in 2017 nog «zeer enthousiast […] over Amber Alert» en benadrukte u nog uitdrukkelijk het succes van Amber Alert en stelde dat Amber Alert «zich de afgelopen jaren [heeft] bewezen en zal dat in de toekomst ook doen»?3 en waarom bent u nu blijkbaar minder enthousiast geworden?
Zoals ik in mijn brief van 1 april jl. heb gesteld, is vermist-kind-alertering van grote waarde om ontvoerde of in levensgevaar verkerende kinderen terug te vinden, door de vermissing razendsnel en op grote schaal onder de aandacht van burgers en bedrijven te brengen. In de periode van 2008 tot nu heeft de firma Netpresenter deze functionaliteit op een goede manier aangeboden onder de merknaam AMBER Alert. In mijn beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van 12 december 20177 heb ik dan ook mijn lof hiervoor uitgesproken, zoals diverse van mijn ambtsvoorgangers eerder.
Ik ben onverminderd enthousiast over en overtuigd van nut en noodzaak van een vermist-kind-functionaliteit. Deze functionaliteit wordt dan ook gecontinueerd. De keuze om deze functionaliteit te integreren in Burgernet vloeit voort uit de gewijzigde omstandigheid dat door de vernieuwing van Burgernet dit systeem goed geëquipeerd is om de vermist-kind-berichten te gaan versturen en dit ook past in het bredere beleid rondom alerteren. Burgernet 2.0 beschikt over onder meer de mogelijkheid om landelijke berichten te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Bovendien is Burgernet in eigendom van de politie.
Mijn waardering zoals ik die destijds heb uitgesproken voor het werk dat Netpresenter gedurende de contractperiode heeft verricht is onveranderd. De keuze voor beëindiging van het contract met Netpresenter vloeit voort, zoals ik ook op 12 december 2017 aan uw Kamer heb uitgelegd, uit de geconstateerde onrechtmatigheid van verdere verlenging van het contract.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt dat Burgernet ten aanzien van waarschuwingen van kindontvoeringen effectiever zal worden dan Amber Alert en wellicht zelfs minder effectief? Zo ja, waarom stopt u dan toch met Amber Alert? Zo nee, waar blijkt het tegendeel dan precies uit?
Ik ben van mening dat niet blijkt dat de functionaliteit vermist-kind-alertering na integratie binnen Burgernet minder effectief zal worden dan de huidige alertering door Netpresenter onder de naam AMBER Alert.
De reden voor beëindiging van het huidige contract met Netpresenter is, zoals al in 2017 aan Netpresenter is gemeld, de geconstateerde onrechtmatigheid van dit contract. Het feit dat de beëindiging van het contract is uitgesteld naar aanleiding van de door Netpresenter gevoerde juridische procedures verandert niets aan deze constatering uit 2017.
Wilt u terugkomen op het besluit om met Amber Alert te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst herhaal ik, zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, dat de politie het verzenden van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie beëindigt het contract met de firma Netpresenter voor de dienstverlening daarvoor en kiest ervoor de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert.
Ik onderschrijf dit besluit van de politie, dat op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en bovendien een onrechtmatige situatie opheft, en ben niet van mening dat de politie terug zou moeten komen op dit besluit.
Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product kan neerzetten, waarbij het uitgangspunt is dat de huidige kwaliteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben» van 2 april jl.?1
Ja.
Onderkent u dat de nationale politie al jaren kampt met een capaciteitstekort en dat dit naar verwachting pas in 2024 op peil is?
Ja, zoals ik u in mijn brief van 4 november 2020 heb geïnformeerd, is er in de afgelopen jaren veel geld geïnvesteerd in het uitbreiden van de politieformatie.2 Op dit moment zijn nog niet alle nieuwe formatieplekken gevuld waardoor de politie de komende jaren nog kampt met onderbezetting. Vanaf 2024 is de politie naar verwachting volledig op sterkte, inclusief de uitbreiding van zo’n 2400 fte.
Wat is uw oordeel over het feit dat de nationale politie de aankomende jaren alle zeilen bij moet zetten om voldoende capaciteit te hebben en daarnaast een diversiteitsbeleid moet hanteren om aan de gewenste 35% te komen?
De politie zal nieuwe medewerkers aannemen en daarnaast medewerkers die met pensioen gaan vervangen. Er is op dit moment sprake van ruim voldoende instroom en de Politieacademie doet een uiterste krachtinspanning om nieuwe politiemedewerkers zo snel mogelijk op te leiden. De opleiding van aspiranten is mede om die reden sinds dit jaar vernieuwd en verkort van drie naar twee jaar, waardoor politiemedewerkers de komende jaren sneller kunnen worden opgeleid en ingezet.
Daarbij heeft de politie de ambitie om een vergroting van de culturele diversiteit in de instroom van nieuwe politiemensen te realiseren. Als eerste is een hoger streefcijfer afgesproken voor vier regionale eenheden in de Randstad: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Midden Nederland. Voor deze vier eenheden is de ambitie gesteld om per 2025 te komen tot een structureel instroompercentage van 35% mensen met een cultureel diverse achtergrond. Juist het gegeven dat de komende jaren veel medewerkers de politie zullen verlaten vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, biedt kansen om nieuwe medewerkers met cultureel diverse achtergrond aan te trekken, waardoor dit streefcijfer gehaald kan worden.
Deelt u de mening dat bij de selectie van kandidaten de kwaliteit voorop dient te staan? Zo ja, hoe borgt u dat de diversiteitsdoelstelling daaraan geen afbreuk gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Voorop staat dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van politie niet getornd wordt en voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, gelden dezelfde eisen.
Daarnaast is een van de voornaamste doelstellingen van de politie om herkenbaar en benaderbaar te zijn voor alle gemeenschappen in de samenleving en daarom diversiteit en inclusie in het korps te bevorderen. Er wordt de komende jaren gestreefd naar een betere mix van diversiteit, toegesneden op de lokale context en samenstelling van de bevolking in een bepaald gebied. In plaats van landelijke streefcijfers van zichtbare diversiteit ligt de focus op streefcijfers per eenheid, zoals de aangegeven doelstelling om vanaf 2025 een structurele instroom van 35% medewerkers te realiseren met een diverse culturele achtergrond in de vier Randstedelijke eenheden. De komende jaren zal worden bezien of mogelijk is om dit streefcijfer vanaf 2025 structureel te realiseren. De Kamer zal hierover periodiek worden geïnformeerd. Ook maakt de politie steeds meer gebruik van competentiegericht werven en selecteren, zoals op de kennis van en inlevingsvermogen in verschillende leefstijlen en culturen, beheersing van meerdere talen en de beschikking over een netwerk in een bepaalde gemeenschap.
Bent u van mening dat agenten zonder migratieachtergrond, die dezelfde opleiding hebben genoten als agenten met migratieachtergrond, net zo bekwaam zijn in het opnemen van een aangifte van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitgangspunt is dat iedereen bij alle politiemedewerkers terecht moet kunnen. Alle politiemedewerkers hebben kennis over de aanpak van discriminatie. Dit is belangrijk omdat in Nederland vaak aangifte wordt gedaan van commune delicten die ook een discriminatoir aspect kunnen behelzen.Daarnaast komt het omgaan met discriminatie in diverse onderdelen van de opleiding aan bod, zodat aspiranten de aanpak ervan integraal leren toe te passen in hun werk. Ook worden medewerkers getraind in het kader van de individuele beoordeling van kwetsbaarheid van slachtoffers; op empathie, bejegening maar ook om na te gaan of er sprake is van discriminatie.
Politiewerk is mensenwerk en mensenwerk wordt ook gekleurd door persoonlijke kwaliteiten en competenties. Nuances in het optreden van politiemensen maken soms het verschil voor burgers tussen goed en beter politiewerk. Door de veelzijdigheid van het politiewerk is het goed om een personeelsbestand te hebben met ruimte voor persoonlijke verschillen. Diversiteit in de personele samenstelling biedt de politie de mogelijkheid om deze persoonlijke kwaliteiten in te zetten waar dat voor het politiewerk goed is.
Wat is uw oordeel over de toename van netwerken binnen de nationale politie? Draagt dit bij aan afname van de onderlinge verbondenheid en eenheid in teams bij de nationale politie?
Natuurlijk moet er altijd opgelet worden dat de manier waarop onderwerpen in gesprek gebracht worden, niet leidt tot verwijdering tussen mensen. Juist in de Netwerken Divers Vakmanschap (NDV) komen medewerkers bij elkaar met specifieke kennis en ervaringen die bijdragen aan het politiewerk. Netwerken bewegen mee met de vraagstukken die actueel zijn voor de politie en staan in verbinding met de samenleving. Ook zorgen zij dat specifieke kennis en expertise van alle informele netwerken over diversiteit en inclusie worden geborgd, zodat deze beschikbaar is voor alle politiemedewerkers. Ze versterken daarmee de politie en houden het denken over politiewerk gaande. Medewerkers van de diverse netwerken zijn getraind en toegerust om vragen te beantwoorden en door te verwijzen naar het juiste loket of informele netwerk.
De politie investeert in het versterken van de relatie tussen de formeel ingebedde Netwerken Divers Vakmanschap en andere loketten (zoals bijvoorbeeld de vertrouwenspersonen) en informele netwerken (zoals Roze in Blauw en het Joods Netwerk). De netwerken zijn ook een belangrijke informatiebron voor organisatie- en cultuurontwikkeling binnen de politie. Hierdoor kan er constructiever gebouwd worden aan een meer inclusieve politie. Ik sta positief tegenover deze bewegingen: het is goed dat mensen zich willen inzetten voor het bereiken van dit doel.
Het artikel ‘Gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat zich twee prostitutiebedrijven in een woonwijk bevinden? Wat doet dit volgens u met de leefbaarheid van een wijk en/of straat?
Bij vragen over lokale situaties past de rijksoverheid grote terughoudendheid. Een generieke uitspraak over de invloed van prostitutiebedrijven op de leefbaarheid in een wijk en/of straat is ook niet mogelijk. De gemeenteraad kan – rekening houdend met de lokale situatie – een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Het zal van de lokale context en de daarop toegesneden voorschriften afhangen of de gemeente tot het oordeel komt dat de leefbaarheid van een wijk of straat wezenlijk wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een of meer prostitutiebedrijven. De gemeenteraad heeft ook via het bestemmingsplan mogelijkheden om het vestigen van bedrijven te sturen.
Onderkent u dat met het vestigen van prostitutiebedrijven in woonwijken de leefbaarheid over het algemeen drastisch vermindert omdat prostitutiebedrijven vaak ook voor drugsproblematiek in de wijk zorgen? Hoe wilt u voorkomen dat prostitutiebedrijven drugsproblematiek veroorzaken?
Dat prostitutiebedrijven vaak met drugsproblematiek gepaard gaan, is een te algemene bewering om te kunnen onderschrijven. Het is uiteraard van belang dat een gemeente, net als bij de vestiging van andere bedrijven, ook bij de vestiging van prostitutiebedrijven de afweging maakt waar deze zich binnen de gemeentegrenzen het beste kunnen vestigen. Zaken als overlast voor de omgeving en gevolgen voor de openbare orde worden hierbij meegewogen. Gemeenten hebben de ruimte om hier keuzes in te maken op basis van de lokale situatie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de problematiek die gemeenten ervaren omtrent het aanwijzen van gebieden waarin prostitutie plaats kan vinden en het wachten op landelijke wetgeving hierover? Kunt u aangeven of gemeenten, vooruitlopend op de wet, al bepaalde maatregelen en voorbereidingen kunnen treffen?
Nee, ik ben er niet mee bekend dat gemeenten op dit moment problemen ervaren met het aanwijzen van gebieden waar prostitutie plaats kan vinden. Zoals bij vraag 2 en 3 aangegeven, is dit een bevoegdheid van de gemeenteraad. Hiertoe hebben zij zelf instrumenten in handen. Dit verandert niet met de komst van de Wet regulering sekswerk (Wrs). Ook dan blijft het verstrekken van vergunningen voor seksbedrijven en het eventueel aanwijzen van gebieden waar prostitutie is toegestaan, een gemeentelijke bevoegdheid. Een belangrijk verschil is dat er onder de nieuwe wet meer uniformiteit komt: nu heeft nog niet iedere gemeente een vergunningplicht en zijn er dus ook gemeenten waar seksbedrijven zich vrij en zonder voorwaarden kunnen vestigen. Dat kan straks niet meer. Ook moeten seksbedrijven straks overal aan dezelfde vergunningseisen voldoen. Tot slot biedt de Wrs gemeenten de mogelijkheid om, op bepaalde gronden, geen vergunningen voor prostitutiebedrijven te verlenen. Zolang de wet niet in werking is getreden, is die mogelijkheid er niet.
Klopt het dat een nuloptie mogelijk is in het prostitutiebeleid van gemeenten? Bent u bereid gemeentebesturen hierover te informeren nu blijkt dat de burgemeester van Meppel spreekt over het feit dat gemeenten een gebied moeten aanwijzen waar prostitutiebedrijven zich kunnen vestigen en dat dit gebied groter moet zijn dan de bestaande locaties, zodat er keuze is?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 4. Zolang de «nuloptie» niet wettelijk mogelijk is gemaakt, kan een gemeente het niet onmogelijk maken voor prostitutiebedrijven om zich in de gemeente te vestigen. Er mogen voorwaarden worden gesteld, maar die mogen niet zover gaan dat deze feitelijk toch tot een algeheel vestigingsverbod leiden. De nuloptie is een voorgenomen wettelijke mogelijkheid om, op bepaalde gronden, de vestiging van prostitutiebedrijven tegen te gaan. Deze is opgenomen in de Wrs die op dit moment in de Tweede Kamer ligt.
Onderkent u dat dit zorgen baart bij inwoners van de betreffende wijken en dat dit problemen oplevert wat betreft de leefbaarheid in deze wijken?
In het artikel lees ik dat dit zorgen baart bij een deel van de inwoners van Meppel. Of een prostitutiebedrijf problemen oplevert voor de leefbaarheid is daarmee niet gezegd. Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie een inschatting te maken van de mate waarin een prostitutiebedrijf past in de omgeving. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten bij het toewijzen van schaarse vergunningen rekening houden met de leefbaarheid in wijken en het aanwijzen van prostitutiebedrijven in woongebieden te vermijden?
Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie dergelijke afwegingen te maken. Zowel de huidige als de toekomstige wet- en regelgeving biedt hier mogelijkheden toe.
Bent u bereid aanvullende juridische kaders te bieden om gemeenten bij te staan in hun beleid rondom prostitutiebedrijven?
Nee. De wettelijke situatie is leidend voor het gemeentelijke prostitutiebeleid. De Wrs zal gemeenten reeds aanvullende wettelijke kaders bieden.
Verkeerboetes voor buitenlandse kentekens die niet worden geïnd |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat iemand die een overtreding begaat een boete moet krijgen en deze ook moet betalen, ongeacht waar deze persoon precies vandaan komt, en dat mensen dus niet met een verkeersovertreding weg moeten kunnen komen omdat het bijvoorbeeld lastiger is om een boete te innen in het buitenland?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u verduidelijken, aan de hand van de inningspercentages per land van de afgelopen vijf jaar, hoe het gaat met het innen van boetes van verkeersovertreders van buitenlandse kentekenhouders?
Bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met vraag 5 ga ik ervan uit dat deze betrekking hebben op de inningspercentages, zoals verwoord in mijn brief van 10 februari 2021.1 De inningspercentages zijn vastgesteld ten aanzien van verkeersboetes die onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) vallen.
In 2015 is in Europa de richtlijn Cross Border Enforcement (CBE) vastgesteld. Deze richtlijn maakt het mogelijk om adresgegevens van kentekenhouders tussen lidstaten uit te wisselen voor het opleggen van verkeersboetes voor acht soorten verkeersovertredingen. Dit zijn snelheidsovertredingen, het rijden door rood licht, het niet dragen van een veiligheidsgordel of veiligheidshelm, rijden onder invloed van drank of drugs, rijden over een verboden rijstrook en het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden.
Sinds 2016 publiceert mijn ministerie een gedetailleerd overzicht van het aantal verzonden verkeersboetes op grond van de Wahv.2 Hierin wordt ook een overzicht gegeven van het aantal verkeersboetes dat aan houders van buitenlandse kentekens is verzonden en de inningspercentages per land. In de bijlage die bij deze brief is gevoegd treft u dit overzicht aan.
In mijn brief van 10 februari 2021 kon ik u melden dat in 2019 gemiddeld 81,4% van deze boetes is geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Over de afgelopen jaren laat het inningspercentage van verkeersboetes gericht aan niet-ingezetenen een constant beeld zien: het gewogen inningspercentage ligt in de periode 2015–2019 rond de 82,5%.3
Heeft u, buiten het contact dat u gezocht heeft met uw Franse en Britse collega-ministers, nog meer acties ondernomen om de inningspercentages te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 10 februari 2021 vraag ik in Europese overleggen over dit onderwerp regelmatig aandacht voor de inning van boetes. De ervaring leert dat aandacht vragen voor dit onderwerp tijdens Europese overleggen effectiever is dan het schrijven van een brief. De brieven aan mijn Franse en Britse collega komen voort uit een verzoek van uw Kamer, gedaan tijdens het Algemeen overleg Handhaving in het verkeer op 5 maart 2020.
Wat was voor u de reden om contact op te nemen met uw Britse en Franse collega-ministers, maar bijvoorbeeld niet met uw collega-ministers uit Ierland, Estland, Letland, Malta, Roemenië en Spanje, landen met vergelijkbare of zelfs nog slechtere inningspercentages dan Frankrijk en Groot-Brittannië, of uw collega’s uit België, Duitsland en Polen, de herkomstlanden waar in absolute aantallen de meeste boetes niet betaald worden?1
Zie antwoord vraag 3.
Tellen boetes voor snelheidsovertredingen op dezelfde manier mee voor het uiteindelijke inningspercentage als andere verkeersovertredingen? Zo nee, waarom niet? Is dit voor alle landen hetzelfde, of zitten hier verschillen in per land en waarom zijn die verschillen er dan?
Boetes voor snelheidsovertredingen tellen op dezelfde manier mee in het inningspercentage als andere verkeersovertredingen. Het gaat hierbij alleen om snelheidsovertredingen en andere verkeersovertredingen die onder de Wahv vallen. Inning van boetes voor snelheidsovertredingen die binnen het strafrechtelijk domein vallen en niet onder de Wahv worden niet in het jaarlijkse overzicht meegenomen. Strafrechtelijke boetes worden namelijk niet op kenteken, maar aan de bestuurder opgelegd. Het opnemen van deze zaken in het overzicht zou een vertekend beeld geven van de herkomst van de voertuigen waarmee overtredingen worden gepleegd.
Zijn er verschillen in de inningspercentages van aan de ene kant snelheidsovertredingen, en aan de andere kant parkeerboetes? Zo ja, waarom zijn die verschillen er?
Voor beantwoording van deze vraag is het van belang dat onder de term parkeerboetes twee verschillende «boetes» vallen: een parkeerboete en de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
In de context van eerdere vragen ga ik ervan uit dat in de vraag parkeerboetes in de zin van de Wahv worden bedoeld. In de monitoring van deze cijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen snelheidsovertredingen en deze parkeerboetes. Ik kan daarom geen uitspraken doen over mogelijke verschillen in inningspercentages verdeeld naar soort overtreding.
Hoe verklaart u dat het aantal parkeerboetes bij kentekens uit België en Duitsland ongeveer 3,4% van het totale aantal verkeersboetes voor kentekens geregistreerd in die landen uitmaakt, terwijl voor kentekens uit overige landen dit percentage nihil is?
Nederland heeft een aanvullend verdrag met de buurlanden België en Duitsland dat grondslag geeft voor het over en weer uitwisselen van kentekenhouderinformatie in relatie tot verkeersovertredingen. Door dit verdrag, kunnen zowel parkeerboetes als naheffingsaanslagen parkeerbelasting naar de kentekenhouder worden gestuurd.
Tijdens het VSO Verkeersveiligheid op 15 april jl. heb ik aangegeven dat Nederland geen bilaterale verdragen heeft met andere EU-lidstaten voor het uitwisselen van kentekengegevens. Om die reden worden dan ook geen parkeerboetes naar deze lidstaten gestuurd. Handhavers beschikken wel over andere middelen, zoals het plaatsen van een wielklem of het wegslepen van een voertuig.
In de beantwoording van schriftelijke vragen ten behoeve van het Schriftelijk Overleg Verkeersveiligheid op 12 november 2020, heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat de CBE-richtlijn moet worden uitgebreid met onder andere parkeerovertredingen (parkeerboetes en naheffingsaanslagen parkeerbelasting). Daarbij heb ik aangegeven dat het echter de vraag is of alle lidstaten mijn mening delen dat dit aansluit bij het doel van de CBE-Richtlijn, namelijk het bevorderen van de verkeersveiligheid.
Hebben handhavers instructies gekregen om geen parkeerboetes uit te schrijven aan kentekenhouders die niet uit Nederland, België of Duitsland komen? Zo ja, waarom?
Vanuit het Rijk hebben handhavers geen instructie gekregen om geen parkeerboetes te schrijven. Selectief handhaven op basis van kenteken zou discriminerend werken en dat keur ik af.
Gemeenten bepalen het parkeerbeleid binnen de gemeente. Of daarbij sprake is van dergelijke instructies of verzoeken is mij niet bekend. Wanneer hiervan sprake is, dan keur ik dat af.
Komt het voor dat handhavers door leidinggevenden verzocht worden bonnen voor bijvoorbeeld Poolse parkeerovertreders onmiddellijk te seponeren voordat deze het «systeem zouden vervuilen»? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 8.
Sancties voor racisme en discriminatie binnen de politie |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Dit werd gezegd in de omstreden appgroep van Rotterdamse agenten» en het bericht «Korpsleiding gaat praten met agenten na onrust over «milde» aanpak racisme»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat racisme en discriminatie binnen de politie het draagvlak van de politie naar buiten toe aantasten en tot verdeeldheid of onbegrip kunnen leiden binnen de politieorganisatie als dit probleem niet goed wordt aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Grondwet is voor elke Nederlander duidelijk. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Dit geldt ook voor de politie. Alle politiemedewerkers verbinden zich daaraan via de beroepscode en de eed of de belofte die ze bij hun aanstelling afleggen.
De signalen vanuit de politie en vanuit de samenleving over discriminerend gedrag binnen de politie en de sancties die hierop volgen, zijn gehoord en worden opgevolgd door de politie. De korpsleiding zal het sanctiestelsel tegen het licht houden. De korpsleiding is hierover ook in gesprek met de politietop en het Netwerk Divers Vakmanschap. Samen met de korpschef zal ik over dit onderwerp ook nadere gesprekken voeren met onder andere het gezag en betrokkenen en organisaties die zich inzetten tegen racisme en discriminatie.
Deelt u de mening dat binnen en buiten de politieorganisatie geuit onbegrip over de laagte van straffen in geval van racisme binnen de politie een indicatie kan voor het feit dat die straffen te laag zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De oproep door politiemedewerkers en de samenleving om over de aanpak van discriminerend gedrag door politiemensen nader in gesprek te gaan is duidelijk gehoord. De politie zal hierover in gesprek gaan, met oog voor emoties en ontwikkelingen in de samenleving en rekening houdend met de mogelijkheden die hiervoor al beschikbaar zijn. Klachten en aangiften met betrekking tot de politie worden onderzocht door het OM en een onafhankelijke klachtencommissie. Zij beoordelen het gedrag en optreden van de politie. Het OM heeft eerder geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Wel blijkt uit het disciplinaire onderzoek dat door de politie is uitgevoerd dat sprake is van ernstig laakbaar handelen en van plichtsverzuim. Hiervoor zijn de betrokken medewerkers disciplinair gestraft. De onafhankelijke adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA) adviseert over voorgenomen disciplinaire straffen en heeft hierover positief geadviseerd. Zie verder antwoord 2.
Deelt u de mening dat bij disciplinaire straffen voor racisme en discriminatie binnen de politie voorkomen moet worden dat de schijn ontstaat dat de politieorganisatie dergelijk wangedrag zelf te laag bestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ook bij de politie is racisme en discriminatie niet toegestaan, daarover zijn de wet en de beroepscode voor de politie helder. Deze casus toont aan dat een dialoog nodig is over de manier waarop de politie ongewenst gedrag corrigeert. Ik deel de mening dat een disciplinaire maatregel tot doel heeft om ongewenst gedrag te corrigeren en herhaling te voorkomen. Een disciplinaire maatregel moet altijd in de juiste verhouding staan tot het aangetroffen gedrag. Die verhouding tussen gedrag en reactie hierop zal besproken worden en geactualiseerd waar dat nodig is.
Wilt u bezien of het disciplinaire sanctiemodel van de politie aangescherpt dient te worden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft reeds aangegeven dat hij de dialoog zal aangaan over de manier waarop ongewenst gedrag m.b.t. discriminatie en racisme wordt gecorrigeerd. Daarbij zal aandacht zijn voor formele disciplinaire maatregelen maar ook voor leer- of bewustwordingstrajecten, al dan niet gekoppeld aan disciplinaire maatregelen. Belangrijk is immers dat een disciplinaire maatregel naast dat het een signaal afgeeft over de onwenselijkheid van het getoonde gedrag, zorgt voor een blijvende verandering van dat gedrag. De gesprekken die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2 en 3 zullen hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
Deelt u de mening dat een eigen tuchtrecht voor de politie kan bijdragen aan een onafhankelijke en transparante beoordeling van plichtsverzuim door politiemedewerkers, waaronder uitingen van racisme en discriminatie? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2019 een reactie gegeven op de vraag van Kamerlid Van Dam m.b.t. extern tuchtrecht voor de politie.3 De politie heeft reeds een systeem van intern tuchtrecht. Het nemen van disciplinaire maatregelen is een taak voor de werkgever. Reflectie daarop en transparantie daarover is sinds 1992 geborgd via de adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefeningen Ambtenaren (AGFA). Dit is een onafhankelijke commissie die voorgenomen disciplinaire maatregelen uitgebreid beoordeelt en dit oordeel ook publiceert. Op deze manier wordt de politieleiding op onafhankelijke en transparante wijze geholpen om het sanctiestelsel goed toe te passen en in gelijke gevallen ook gelijke maatregelen te treffen. Het – gedeeltelijk – weghalen van de verantwoordelijkheid om disciplinaire maatregelen te bepalen bij ongeoorloofd gedrag en deze extern neerleggen, draagt naar het oordeel van de politie niet bij aan een open, transparant klimaat waarin mensen zich durven uitspreken, elkaar aanspreken en waar de werkgever zijn verantwoordelijkheid neemt voor het gedrag van politiemedewerkers.
De belaging van journalisten in Urk en Krimpen aan den IJssel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Journalisten belaagd, de politie doet weinig»?1
Ja
Bent u het ermee eens dat dit geweld tegen journalisten onacceptabel is en een aantasting vormt van de persvrijheid?
Agressie, bedreiging en intimidatie tegen journalisten zijn onacceptabel. Het is niet uit te leggen dat deze mensen vanwege de aard van hun werk met fysiek geweld te maken krijgen. Wij hebben het eerder gezegd en zeggen het nu weer: blijf met je handen van journalisten af.
Hoe duidt u de situatie waarbij de politie in Urk geen directe actie heeft ondernomen tegen geweldplegers? Hoe strookt dit met uw toezegging in antwoord op schriftelijke vragen dat bij agressie en geweld tegen journalisten «de politie ter plaatse [zal] komen om op te treden tegen de agressie en het geweld»?2
De inzet van de politie ter plaatse was gericht op de-escalatie. Door dit optreden is de situatie beheersbaar gebleven. De risico-inschatting en de beslissing over de in te zetten politiecapaciteit en de handelwijze zijn een verantwoordelijkheid van de driehoek van burgemeester, openbaar ministerie en de politie.
In hoeverre heeft de politie bij de aanvallen op journalisten in Urk en Krimpen den IJssel gehandeld in lijn met het protocol «agressie en geweld tegen journalisten»? Klopt het dat het protocol vooral toeziet op opsporings- en vervolging afspraken? Ziet u naar aanleiding van deze gebeurtenissen aanleiding om ook concrete afspraken te maken over hoe de politie ter plekke dient te handelen bij geweld tegen journalisten?3
De politie zet zich in om journalisten zo veilig mogelijk hun werk te laten doen. De politie heeft gehandeld in lijn met het protocol PersVeilig. In dit protocol zijn inderdaad de afspraken opgenomen over het optreden van journalisten, werkgevers, de politie en het OM bij de opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen journalisten. Concrete afspraken over de handelwijze ter plekke zijn reeds gemaakt: in het Handelingskader Veilig werken door journalisten bij demonstraties, evenementen en in wijken staat vermeld wat journalisten en de politie kunnen doen opdat journalisten veilig kunnen werken.
Hoe staat het met de toezegging die u deed tijdens het vragenuur van 27 oktober 2020 over PersVeilig en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» dat u «in een brief terugkom[t] op de vraag of dat nu allemaal daadwerkelijk naar behoren werkt»?4
Uw Kamer is per brief van 31 maart jl. geïnformeerd over de huidige toepassing van het protocol PersVeilig en de te nemen aanvullende maatregelen.5 In deze brief concludeer ik dat het functioneren van het protocol Persveilig naar verwachting is. Het belangrijkste aandachtspunt betreft het vergroten van de kennis en bewustwording van dit beleid binnen de politie, het OM en de beroepsgroep zelf. Echter ben ik mij er ook van bewust dat nieuwe werkwijzen tijd kosten om in te dalen in alle gelederen van de organisatie en die tijd ook gegund moet worden. Binnen de stuurgroep Persveilig, de politie en het OM is hier aandacht voor en zij houden een vinger aan de pols met betrekking tot de naleving van de afspraken uit het protocol Persveilig en sturen daar waar nodig bij. In de genoemde brief beschrijven wij ook dat aanvullende maatregelen zijn genomen met betrekking tot het versterken van de positie van freelance journalisten en dat samen met de politie bekeken wordt hoe een gelijkwaardig aanspreekpunt aan het Team Bedreigde Politici te realiseren is voor de zwaardere categorie bedreigde journalisten.
Als blijkt dat de huidige regelingen functioneren zoals beoogd, bent u dan nog steeds van mening dat «er misschien toch andere afspraken of dingen nodig zijn», zoals tevens door u gesteld in het vragenuur van 27 oktober 2020? Zo ja, om welke eventuele aanvullende afspraken of maatregelen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat Huawei toegang had tot gegevens van miljoenen Telfort-klanten. |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Huawei had toegang tot gegevens miljoenen Telfort-klanten»?1
Ja, ik ben met het artikel bekend.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat Huawei toegang had tot de klant- en facturatiegegevens van miljoenen Telfort abonnees?
Aanleiding van het artikel is een intern audit-rapport van KPN uit 2011 waarin KPN een reguliere audit doet naar de beveiliging van een destijds nieuw systeem van Telfort, toen onderdeel van KPN, waarop klant- en facturatiegegevens (zoals persoons- en verkeersgegevens) werden bewaard. KPN heeft ons gemeld dat het Amerikaanse bedrijf HP hoofdaannemer was voor de realisatie van het systeem en diverse onderaannemers gebruikte, waaronder Huawei, voor de bouw en het beheer. Uit dat rapport zou blijken dat beveiligingsmaatregelen niet op orde waren, zoals logging en monitoring van wie toegang heeft tot het systeem en wie wat met de gegevens doet. Uit het rapport kwam een groot aantal verbeterpunten waarvan de meeste waren gericht aan HP als hoofdaannemer. Volgens KPN zijn alle verbetermaatregelen in de jaren erna opgevolgd. Huawei had als leverancier toegang tot het systeem voor reguliere beheer- en onderhoudsactiviteiten. Ons is niet bekend of via deze beheertoegang klantgegevens zijn ontvreemd. Navraag bij KPN leert dat dit KPN niet is gebleken. Het systeem is in het voorjaar van 2018 vervangen.
Klopt het dat uit het aangehaalde KPN-rapport blijkt dat Huawei geregeld bestanden uit de klantomgeving van Telfort haalde? Zo ja, wat is uw reactie op de verklaring van hetzelfde bedrijf dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er gegevens van Telfort-klanten waren ontvreemd, door wie dan ook? Bent u bereid om hier bij KPN opheldering over te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten tot welke specifieke datavariabelen Huawei precies toegang had?
Zie antwoord vraag 2.
Is het denkbaar dat de Chinese autoriteiten op deze manier, via Huawei, de Oeigoerse diaspora of andere specifieke groepen in beeld konden brengen of konden volgen?
Het is ons niet bekend of, voor zover sprake is geweest van ontvreemding van klantgegevens, Chinese autoriteiten op deze manier Oeigoerse diaspora of andere groepen in beeld konden brengen of konden volgen. In algemene zin is bekend dat statelijke actoren zich richten op het vergaren van (onder meer) persoonsgegevens voor het monitoren en profileren van doelwitten. Daarbij is bekend dat de inlichtingen- en beïnvloedingsactiviteiten van China zich mede op zijn diaspora richten. Ongewenste buitenlandse beïnvloeding en inmenging hebben de aandacht van het kabinet en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het bijzonder. Op het moment dat concrete activiteiten in dat verband worden waargenomen, wordt bezien of passende maatregelen nodig en mogelijk zijn.
Welke acties zijn ondernomen in 2019 toen medewerkers van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en specialisten van KPN een verborgen toegangspad naar klantgegevens ontdekten waar alleen Huawei bij kon?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau of de activiteiten van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In het algemeen kan gesteld worden dat de Telecommunicatiewet sinds 2012 een zorgplicht kent die ertoe strekt dat aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten passende technische en organisatorische maatregelen dienen te nemen om de risico’s voor de veiligheid en de integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. In het kader van die zorgplicht past het niet dat er toegangspaden tot een netwerk en diensten bestaan die niet zijn geautoriseerd of gecontroleerd door de desbetreffende aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Het ongeautoriseerd aanbrengen van geheime toegangspaden kan daarnaast een verdenking opleveren van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 350c Sr en/of 138ab Sr.
Is het bestaan van dat toegangspad destijds gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is destijds bij Huawei om opheldering gevraagd over het ontdekte toegangspad? Zo ja, door wie, en wat was de reactie? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze is het toegangspad gesloten? In hoeverre is het aanbrengen van geheime toegangspaden in strijd met de wet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het bewuste klantsysteem momenteel niet meer in gebruik is? Tot wanneer was het systeem wel in gebruik?
Het klopt dat dit bewuste klantsysteem, uit het audit rapport van 2011, momenteel niet meer in gebruik is. Het betreft hier een oud klantsysteem van Telfort. Het systeem was in gebruik tot voorjaar 2018.
Kunt u uitsluiten dat Huawei op dit moment dergelijke toegang heeft tot klantgegevens van Nederlandse burgers? Hoe wordt voorkomen dat dit weer kan gebeuren? In hoeverre is de logging van toegang tot klantgegevens van telecombedrijven nu verplicht?
Wij kunnen aan de hand van een intern KPN-rapport uit 2011 geen conclusies verbinden over hoe Huawei in het algemeen producten aanlevert. Het kabinet neemt actief maatregelen om de weerbaarheid van telecommunicatienetwerken te verhogen en misbruik via leveranciers van producten en diensten tegen te gaan. In 2019 heeft de Taskforce Economisch Veiligheid (TFEV), met medewerking van de drie mobiele netwerk operators (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) een risicoanalyse naar de kwetsbaarheid van de netwerken voor dergelijk misbruik uitgevoerd. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan. Op basis van deze analyse heeft het kabinet besloten tot het nemen van de volgende drie maatregelen:
Voor de eerste twee genoemde maatregelen is een grondslag gecreëerd in het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, met daarin nadere regels met betrekking tot de in het antwoord op vraag 6–8 genoemde zorgplicht voor telecomaanbieders krachtens de Telecommunicatiewet. De derde maatregel is essentieel om de telecomnetwerken ook in de toekomst veilig te houden.
De standaarden op het gebied van veiligheid die in de praktijk in het kader van deze zorgplicht worden gehanteerd door telecomaanbieders, en worden getoetst door de toezichthouder (Agentschap Telecom), zijn er mede op gericht te voorkomen dat onbevoegden in systemen kunnen komen. Specifieke eisen aan toegang tot systemen, zoals autorisatie, monitoring en logging, ongeacht de leverancier, zijn daar onderdeel van.
Deelt u de mening van hoogleraar Bas Jacobs, tevens lid van de Cyber Security Raad, dat het interne KPN-rapport ook iets zegt over de wijze waarop Huawei in het algemeen haar producten aanlevert, dat het bedrijf zichzelf een plek diep in de geleverde systemen verschaft? Zo ja, is het dan verantwoord om Huawei een rol te laten spelen in het aanleggen van 5G-netwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Was u al op de hoogte van dit rapport, of is deze informatie nieuw voor u? In hoeverre waren de bevindingen van het rapport al meegenomen in het structurele proces ten aanzien van de risicobeoordeling van kwetsbaarheden van de netwerken van telecomaanbieders?
Wij waren niet op de hoogte van dit rapport. Van belang is om te realiseren dat het hier gaat om een bedrijfsintern rapport uit 2011. Het feit dat KPN dit type audits liet uitvoeren geeft inzage in de wijze waarop KPN invulling geeft aan de toetsing van haar eigen systemen. In de eerder benoemde risicoanalyse van de TFEV is het risico op ongeautoriseerde toegang tot systemen en data en hoe misbruik daarvan te voorkomen meegenomen.
Deelt u de mening dat dit interne KPN-rapport laat zien dat het onverstandig is om gebruik te maken van andere dan volledig betrouwbare leveranciers in het telecomnetwerk, niet alleen in de kritieke delen van het netwerk, maar ook in het radio- en antennenetwerk? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV is besloten om mobiele netwerk operators bij beschikking te verplichten om in kritieke onderdelen van hun netwerken enkel gebruik te maken van vertrouwde leveranciers. Het kabinet doet geen openbare uitspraken welke onderdelen als kritiek zijn aangemerkt. Er is op dit moment geen noodzaak om eenzelfde verplichting op te leggen voor het gehele netwerk. Eén van de maatregelen die het kabinet heeft genomen naar aanleiding van de eerder genoemde risicoanalyse van de TFEV in 2019 is het inrichten van een structureel proces, waarin nieuwe informatie over dreiging en technologie wordt beoordeeld door overheid en de telecomsector samen. Als daar aanleiding toe is, kunnen er op basis van dit structurele proces aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
De vrijwilligheid bij de brandweer die onder druk staat |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herkent u zich in de kritiek van de voorzitter van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV), dat hij, na aanvankelijk niet eens uitgenodigd te zijn, niet meer bij het voorstel voor besluitvorming werd betrokken door de denktank die gaat over de zogenaamde taakdifferentiatie? Zo nee, waarom niet?1
Het was aan de Denktank om een analyse te maken, niet om een voorstel voor besluitvorming aan te dragen. De voorzitter van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) heeft deelgenomen aan de laatste bijeenkomst van de denktank voorafgaand aan het overleg van het Veiligheidsberaad (VB) en mij op 22 februari jl. Op basis van de laatste denktankbijeenkomst heeft de portefeuillehouder Brandweer van het VB een voorstel voor de vervolgslag voorgelegd aan het VB en mij.
Kunt u nog eens reflecteren op de vraag waarom de VBV niet is uitgenodigd terwijl de plannen de brandweervrijwilligers zeer zullen raken?
In eerste instantie is er voor gekozen om in de gezamenlijkheid van de 25 werkgevers – de besturen van veiligheidsregio’s en de Brandweerkamer en met mij als stelselverantwoordelijke – vanuit werkgeversoptiek naar dit vraagstuk te kijken. Vervolgens is gesproken met de diverse vakorganisaties en is de voorzitter VBV toegetreden tot de inmiddels ingestelde denktank taakdifferentiatie.
Klopt het dat voor álle vrijwillige brandweerposten iets gaat veranderen door deze eventuele nieuwe regels, maar dat dit slechts in een voetnoot vermeld wordt in het rapport? Vindt u dit een eerlijke manier van informatievoorziening?2
Er is geen sprake van nieuwe regelgeving. Het gaat om bestaande Europese en internationale wet- en regelgeving die ook door de veiligheidsregio’s als werkgevers van het brandweerpersoneel moet worden nageleefd.
De kern van de opdracht is om in lijn met die regelgeving te komen tot een nadrukkelijk en fundamenteel onderscheid tussen vrijwilligers enerzijds en beroepskrachten anderzijds bij de brandweer.3 Het rapport bevat onder meer een indicatie van de personele consequenties van de onderdelen van de denkrichting die als startpunt zijn genomen. Welke onderdelen van die denkrichting uiteindelijk gekozen worden en in welke uitvoering moet nader worden bezien. Wat de uiteindelijke verandering betekent kan dan ook nu nog niet worden bepaald. Het rapport geeft duidelijk de indicaties aan voor de onderdelen van de specifieke analyse.
Kunt u reflecteren op de argumenten van twee rechtsgeleerden die bepleiten dat de Europese regels geen afbreuk hoeven doen aan de vrijwilligheid van onze brandweer, en dat als dat wel zo is het Europees recht aangepast moet worden en niet onze regels met betrekking tot de brandweer?3
Er is geen twijfel over dat er op dit moment door de veiligheidsregio’s wordt gewerkt in strijd met Europese en internationale wet- en regelgeving. In het licht van de bescherming van de rechten van werknemers acht ik het van het grootste belang dat deze regelgeving wordt nageleefd en gerespecteerd.
Ik vind het ook niet passend om te tornen aan de rechtsbescherming van werknemers.
Op het gebied van de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers is de schending van Europese en internationale wet- en regelgeving het meest manifest. Voor die groep geldt dat zij aangemerkt moet worden als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn. Er kan daarom niet worden gewerkt met gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers; de betreffende taken moeten door de veiligheidsregio’s worden uitgevoerd door beroeps of anders worden ingericht.
Een vrije instroomvrijwilliger blijft ook in de toekomst vrijwilliger. Alleen het takenpakket van deze vrijwilliger verandert door taakdifferentiatie. Welke verandering dat precies is, is nu nog niet aan te geven. Het is afhankelijk van enerzijds de huidige taken en anderzijds het nog te bepalen onderscheid aan taken tussen de vrijwilligers en de beroeps.
De twee rechtsgeleerden stellen in het artikel dat de oplossing ligt in «de erkenning dat de niet-toepassing van bepaalde EU-regels voor werknemers inherent is aan de aard van het vrijwilligerschap, dit in lijn met arresten als Wouters en Deliège». De argumenten voor deze redenering van de rechtsgeleerden zijn mij niet bekend, daarom kan ik er hier niet op in gaan.
Wel kan ik melden dat uit deze arresten5, kortgezegd, volgt dat als bepaalde entiteiten een niet-economische activiteit verrichten, zij hierdoor niet onder het vrij verkeer (o.a. van diensten) en het mededingingsrecht vallen. Uit de arresten kan echter niet worden afgeleid dat werknemers niet vallen onder de bescherming die hen wordt geboden op grond van Europese richtlijnen (zoals de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG) en de Deeltijdrichtlijn (97/81/EG)). Deze bescherming voor werknemers geldt ongeacht wie hun werkgever is.
Het antwoord op de vraag of een brandweermens werknemer is, hangt af van de vraag of iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning. Is daar sprake van, dan wordt een persoon gezien als werknemer, ongeacht de benaming die betrokken partijen daarvoor gebruiken. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het arrest Nijvel6 waarin is bepaald dat het feit dat de brandweervrijwilliger naar nationaal recht niet de hoedanigheid heeft van beroepsbrandweerman maar van vrijwilliger, niet relevant is voor zijn kwalificatie als werknemer in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn.
Deelt u de mening dat we moeten waken voor eerste- en tweederangs brandweerpersoneel en dat dit risico groot is door de taakdifferentiatie? Zo nee, waarom niet?
Het is onjuist en stigmatiserend om een dergelijk onderscheid te maken tussen beroepsbrandweermensen en vrijwilligers. Zowel vrijwilligers als beroeps hebben een volwaardig takenpakket. Zo worden bijvoorbeeld de in de eerder aan uw Kamer toegezonden notitie «Inzicht in consequenties denkrichting» door beide groepen alle repressieve basis brandweertaken uitgevoerd.7
Deelt u de mening dat wanneer er getornd wordt aan het vrijwilligersschap, het risico op een nog grotere leegloop van de brandweer reëel is en dat een gevaar oplevert, zeker nu er al een tekort aan brandweervrijwilligers is? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment nog niet bekend hoe de veiligheidsregio’s invulling geven aan hun verantwoordelijkheid om te werken in lijn met de vigerende wet- en regelgeving, en daarmee ook nog niet wat de gevolgen zijn voor het personeelsbestand van de brandweer.
Kunt u het vervolgtraject uiteenzetten en garanderen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet zonder dat de Kamer zich hierover uitspreekt? Zo nee, waarom niet?
Nee, over de exacte invulling van het vervolgtraject vindt nog besluitvorming door de veiligheidsregio’s plaats. Ik zal uw Kamer hierover op een later moment informeren. Ik merk overigens op dat het de beleidsvrijheid van de veiligheidsregio’s betreft om binnen de vigerende wet- en regelgeving de inrichting van hun organisatie te bepalen.
Het inreisverbod vanuit landen buiten Europa, en dan met name Zuid-Afrika |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat er een inreisverbod geldt voor mensen die van buiten Europa naar Nederland willen reizen?
Ja, dat klopt. Momenteel zijn er verschillende beperkingen van kracht voor personen die van buiten Europa naar Nederland willen reizen; i) het EU-inreisverbod en aanvullend hierop ii) een vliegverbod voor reizigers afkomstig uit India, Zuid-Afrika, de Dominicaanse Republiek, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela.
Op 18 maart 2020 heeft Nederland in navolging van de aanbevelingen van de Europese Commissie het EU-inreisverbod ingesteld voor personen die reizen uit derde landen om verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan. Het gaat om een inreisbeperking voor alle niet essentiële reizen van personen vanuit derde landen naar Europa. Unieburgers en hun gezinsleden alsmede die van derdelanders met een verblijfsvergunning zijn vrijgesteld van het inreisverbod. Het inreisverbod kent verder een aantal uitzonderingscategorieën. Er is daarnaast een EU-veilige landenlijst, waarop de enige landen staan die momenteel niet onder het EU-inreisverbod vallen.
Naast het EU-inreisverbod geldt er voor een aantal landen – waar door de WHO bestempelde Variants of Concern (VOCs) meer voorkomen dan in Nederland – een vliegverbod. Dit is een aanvullende nationale maatregel, bovenop het EU-inreisverbod. Door het vliegverbod zijn de uitzonderingscategorieën van het EU-inreisverbod niet meer van toepassing. Echter kunnen er in bijzondere gevallen voor Nederlanders die naar Nederland willen reizen en Schengenburgers – mits zij aantoonbaar op doorreis zijn – uitzonderingen zijn. Om de import van VOCs te voorkomen heeft het OMT eerder geadviseerd om vliegverboden voor eerdergenoemde landen in te stellen en te handhaven. Een vliegverbod wordt ingesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, op aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Geldt dit inreisverbod in gelijke mate voor alle landen, of is bijvoorbeeld voor Zuid-Afrika een strenger regime in verband met de Zuid-Afrikaanse variant van het coronavirus? Zo ja, waarom is het inreisverbod voor Engeland dan wel opgeheven?
Ja, het EU-inreisverbod geldt -behoudens voor de landen die zijn uitgezonderd1 – in gelijke mate voor alle landen. Het vliegverbod is een aanvullende maatregel en is ingesteld voor landen waar VOCs, waaronder de Zuid-Afrikaanse variant, meer voorkomen dan in Nederland. Deze maatregel is ook voor Zuid-Afrika van kracht.
Het EU-inreisverbod is voor het VK onverminderd van kracht, terwijl het vlieg- en aanmeerverbod voor het VK op 9 maart is opgeheven. Wat betreft het vlieg- en aanmeerverbod heeft het OMT geadviseerd dat door de uitgebreide verspreiding van de Britse variant in Nederland, het vlieg- en aanmeerverbod voor het VK niet langer invloed hebben op de varianten van de epidemie in Nederland, en dat die verboden met ingang van 9 maart 2021 konden worden opgeheven.2 Het kabinet heeft dit advies overgenomen.
Klopt het dat een ontheffing mogelijk is voor langeafstandsgeliefden op het inreisverbod vanuit bijvoorbeeld Zuid-Afrika?
De langeafstandsgeliefden vallen wel onder de uitzonderingscategorieën van het EU-inreisverbod voor Nederland, maar niet onder de uitzonderingen op het vliegverbod.
Klopt het dat geen ontheffing op het inreisverbod mogelijk is voor familiebezoek vanuit bijvoorbeeld Zuid-Afrika? Zo ja, waarom niet? Zo nee, onder welke voorwaarden is familiebezoek vanuit bijvoorbeeld Zuid-Afrika dan wel mogelijk?
Dat klopt. Bepaalde familieleden zijn wel uitgezonderd van het EU-inreisverbod3, maar niet van het vliegverbod. Slechts in bijzondere gevallen kunnen er voor personen met de Nederlandse nationaliteit die naar Nederland willen reizen en Schengenburgers, mits zij aantoonbaar op doorreis zijn, uitzonderingen op het vliegverbod zijn.
Klopt het dat een bewuste keuze is gemaakt voor een strenge interpretatie van III (7) uit de COVID-19 Richtsnoeren betreffende personen die zijn vrijgesteld van de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU wat betreft de uitvoering van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad van 30 juni 2020 waardoor noodhulp voor een familielid in Nederland uitgesloten is van de opheffing van een inreisverbod voor dringende gezinsredenen?
De implementatie van de aanbeveling is aan de lidstaten. Familieleden van EU-burgers en van derdelanders (met een verblijfsvergunning) mogen inreizen, wanneer zij vallen onder de in dit verband gehanteerde definities van gezinslid. Ook geldt het EU-inreisverbod niet voor EU-burgers, personen met een verblijfsvergunning of visum voor lang verblijf (MVV). Daarnaast zijn er uitzonderingen op het EU-inreisverbod. Zo kan, wanneer familieleden niet onder de gehanteerde definitie van gezinslid vallen, een uitzondering worden gemaakt wanneer sprake is van zwaarwegende omstandigheden voor familiebezoek of humanitaire overwegingen. Hierbij gaat het echt om reizen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld om afscheid te nemen van een terminaal ziek familielid of het bijwonen van een begrafenis. Deze uitzonderingsgronden gelden alleen voor het inreisverbod en niet voor landen waarvoor een vliegverbod geldt.
Kunt u het verschil verklaren tussen de behandeling van langeafstandsgeliefden enerzijds en familiebezoek anderzijds?
Langeafstandsgeliefden en de in antwoord 5 genoemde familieleden, die niet onder gehanteerde definities van gezinslid vallen, zijn beiden uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod. Voor beide categorieën geldt ook dat zij geen uitzondering vormen op het vliegverbod.
Het bericht 'Journalisten aangevallen bij kerkdiensten Urk en Krimpen: ‘Dit is een aantasting van de rechtsstaat'' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Journalisten aangevallen bij kerkdiensten Urk en Krimpen: «Dit is een aantasting van de rechtsstaat»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat agressie en geweld tegen journalisten direct opvolging moet krijgen? Zo ja, hoe is dit na deze gewelddadige incidenten gebeurd?
De politie heeft de inschatting gemaakt dat direct aanhouden van de verdachten tot escalatie ter plaatse zou leiden.
Klopt het dat bij deze kerken maar zeer beperkte politiecapaciteit aanwezig was ondanks dat bekend was dat zij diensten zouden organiseren en er eerder sprake was van intimidatie en agressie? Zo ja, hoe beoordeelt u de risico-inschatting en de beperkt aanwezige politiecapaciteit?
Nee dat klopt niet. De politie was ter plaatse bij de inloop van de dienst.
De risico-inschatting en de beslissing over de in te zetten politiecapaciteit en de handelwijze zijn een lokale verantwoordelijkheid van de driehoek van burgemeester, openbaar ministerie en de politie.
Is van de strafbare feiten door de politie inmiddels proces verbaal opgemaakt en opgestuurd naar het Openbaar Ministerie (OM)?
Ja. Van de strafbare feiten is proces verbaal opgemaakt.
Urk: er zijn 3 verdachten aangehouden en heengezonden met een proces-verbaal. Van 2 verdachten die betrokken zijn geweest bij het schopincident is de zittingsdatum bij de politierechter op 31 juli 2021. Van 1 verdachte is nog geen zittingsdatum bekend.
Krimpen aan den IJssel: de verdachte wordt opgeroepen voor een zogenoemde OM-zitting. Deze vindt plaats op 4 juli 2021.
Hoeveel meldingen van bedreigingen en geweld tegen journalisten zijn dit jaar al binnengekomen bij PersVeilig? Is hierbij sprake van een stijging ten opzichte van vorig jaar? Zo ja, hoe komt dit en welke stappen neemt u om deze trend tegen te gaan?
Journalisten hebben in de eerste 3 maanden van 2021 73 keer melding gemaakt van bedreiging, mishandeling en intimidatie bij (het meldpunt) PersVeilig. Ten aanzien van bedreiging, mishandeling en intimidatie zijn er in 2020 121 meldingen gedaan. PersVeilig registreerde in 2020 22 meldingen van fysiek geweld. In het eerste kwartaal van 2021 zijn tot nu toe 20 meldingen van fysiek geweld gedaan.
Deze cijfers laten een voorlopig stijgende lijn zien. Een deel hiervan kan verklaard worden door de stijgende naamsbekendheid van PersVeilig (gelanceerd november 2019). Een ander deel kan gezocht worden bij incidenten rondom de eerste dagen van de lockdown in januari van dit jaar.
De samenwerking tussen de Stuurgroepleden van PersVeilig en de maatregelen die zij nemen, is van groot belang. De toegevoegde waarde van PersVeilig heb ik benadrukt in de recent verstuurde Kamerbrief over het functioneren van het protocol PersVeilig. In deze brief wordt benoemd dat er veel goed gaat, en dat er een aantal verbeterpunten zijn. In de gezamenlijke aanpak van bedreigingen en geweld tegen journalisten is het dan ook belangrijk dat de samenwerking wordt voortgezet en dat de verschillende maatregelen (nog meer/beter) worden toegepast.
Conform mijn toezegging tijdens de behandeling van de wet uitbreiding taakstrafverbod op 26 januari 2021, laat ik onderzoek doen naar het geweld tegen journalisten.
Deelt u de mening dat bij agressie/geweld tegen journalisten lik op stuk moet worden toegepast? Zo ja, wordt het snelrecht in deze zaken toegepast om de verdachten zo snel mogelijk te vervolgen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt om dit toe te passen?
Ja, conform de hierover gemaakte opsporings- en vervolgingsafspraken, zoals ook is vastgelegd in het protocol PersVeilig, dient bij agressie en geweld tegen journalisten indien mogelijk het lik-op-stuk beleid te worden toegepast.
Snelrecht wordt toegepast in zaken waarbij voorlopige hechtenis aan de orde is. In deze casus geldt dat bij geen van de verdachten werd voldaan aan de vereisten voor toepassing van voorlopige hechtenis; het betrof lichtere strafbare feiten.
Klopt het dat in zaken zoals deze waarbij sprake is van agressie tegen journalisten de ernst van het feit als 200% zwaarder wordt beoordeeld door het OM? Zo nee, waarom niet?
Iedere zaak kent zijn eigen dynamiek qua feiten en omstandigheden en het OM past in de praktijk in ieder zaak, ongeacht het type slachtoffer, maatwerk toe.
Bij agressie en geweld tegen journalisten wordt, bij de ernst van het feit, in beginsel een plus 200% verzwaring van de strafeis toegepast door het OM, conform het OM-beleid dat geldt sinds april 2019.
Bij de bepaling van de uiteindelijke strafeis wordt niet alleen rekening gehouden met de ernst van het delict maar worden ook andere zaken, zoals de persoon van de verdachte of de omstandigheden van het geval, meegewogen.
Het OM monitort niet apart de toepassing van elke wegingsfactor in iedere individuele zaak.
Hoe vaak is de afgelopen jaren door het OM die 200% strafeis geëist bij geweld tegen journalisten? Welk percentage is dit van het aantal zaken waarbij agressie of geweld tegen journalisten ten laste is gelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat geweld tegen journalisten onder het taakstrafverbod moet worden gebracht? Zo ja, hoe staat het met uitvoering van de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden om te onderzoeken of dit mogelijk is?2
In navolging van de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden laat ik onderzoek doen naar geweld tegen journalisten en bekijk ik daarbij ook of geweld tegen journalisten onder de werking van het taakstrafverbod kan worden gebracht. Dit onderzoek is nog niet voltooid, en ik loop nog niet vooruit op de conclusies van het onderzoek.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Yeşilgöz-Zegerius c.s. om een team bedreigde journalisten bij de politie in te stellen? Op welke manier kunnen journalisten (straks) met dit team in contact komen?3
Het ligt in het voornemen voor lichte gevallen de coördinatoren Veilige Publieke Taak in de eenheden van de politie het aanspreekpunt te laten zijn voor journalisten. Ik bezie als Minister van Justitie en Veiligheid samen met de korpschef thans of voor zwaardere bedreigingen een centrale voorziening noodzakelijk is.
Onlangs is door de politie een handelingskader vastgesteld. Journalisten kunnen wanneer zij willen weten of zij bij een evenement of in een wijk veilig hun werk kunnen doen contact opnemen met de mediadesk van de eenheid waar zij hun werk willen doen.
Wat kan het team bedreigde journalisten betekenen voor journalisten om een risico-inschatting te maken van verslaggeving zodat zij de juiste begeleiding krijgen om altijd verslag te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat ook freelance journalisten altijd verslag moeten kunnen doen? Zo ja, hoe staat het met uitvoering van de motie-Yeşilgöz-Zegerius c.s. om te onderzoeken hoe freelance journalisten ondersteund kunnen worden bij het nemen van voorzorgsmaatregelen? Welke financiële bijdrage gaat het Rijk daaraan geven?4
Het ongehinderd kunnen werken voor functioneren van journalisten, ongeacht of zij in dienst zijn mediabedrijven of freelancer zijn, is van groot belang in onze samenleving. Ik heb in de brief over het functioneren van Persveilig aan uw Kamer laten weten dat met Persveilig gesproken is over de behoefte van freelancejournalisten aan veiligheidsmaatregelen en de wijze waarop zij ondersteund kunnen worden bij het realiseren van die maatregelen.5 Vanwege het ontbreken van een werkgever die verantwoordelijk is voor het bieden van een veilige werkomgeving, stelt het kabinet € 200.000 beschikbaar met een looptijd van 3 jaar om bij (risico op) dreiging voorzieningen te kunnen aanbieden aan freelancejournalisten zodat zij veilig hun beroep kunnen uitoefenen. Daarbij spoort het kabinet de sector aan om ook zelf, vanuit de eigen verantwoordelijkheid, zich hard te maken om deze freelancers te ondersteunen.
Kunt u toelichten hoe ervoor gezorgd gaat worden dat journalisten rond de betreffende kerken vrij en veilig hun werk kunnen doen?
De politie zet zich in om journalisten zo veilig mogelijk hun werk te laten doen. Zoals in het protocol PersVeilig, het Handelingskader Veilig werken door journalisten bij demonstraties, evenementen en in wijken en op de site van PersVeilig staat vermeld is een van de stappen die een journalist kan doen vooraf contact opnemen met de Mediadesk van de betreffende eenheid om informatie te krijgen over omstandigheden die relevant zijn voor het veilig werken of om zijn aanwezigheid kenbaar te maken. De Mediadesk legt daarbij zo nodig contact met de operationeel verantwoordelijke politiefunctionaris zodat de aanwezigheid van de politie ter plaatse hierop kan worden afgestemd.
Bent u bereid nog deze week met kerkbesturen in gesprek te gaan om te zorgen dat kerkdiensten gehouden worden conform het Communiqué «Behoedzaam vieren van geloof», gezien de bestaande zorgen over de massale kerkdiensten en het effect hiervan op de verspreiding van COVID-19, zeker met het oog op Pasen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van de coronacrisis is er doorlopend overleg met de religieuze en levensbeschouwelijke koepelorganisaties, waaronder het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO). In die gesprekken worden onder meer de overheidsmaatregelen besproken en wordt dringend geadviseerd aan te sluiten bij deze maatregelen. Vanaf medio december heb ik de koepels dringend geadviseerd de diensten/bijeenkomsten alleen digitaal te houden. In de brief van 1 april jl. aan de voorzitter van het CIO heb ik nogmaals gewezen op dit dringende advies. Deze brief is in afschrift gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Met ingang van 28 april jl. heeft de rijksoverheid versoepelingen doorgevoerd, onder andere ten aanzien van onderwijs, horeca en detailhandel. Dit heeft ertoe geleid dat bijvoorbeeld het CIO haar advies aan de achterban heeft versoepeld, in de zin dat niet langer wordt aangedrongen op uitsluitend digitale bijeenkomsten. De rijksoverheid blijft het belang benadrukken van rekening houden met de huidige kwetsbare epidemiologische situatie en ik heb de koepels verzocht om terughoudend om te gaan met de versoepelingen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, het liefst deze week, beantwoorden gezien de urgentie en de onder druk staande persvrijheid?
Persvrijheid is van groot belang. Daarom is het belangrijk om de vragen zorgvuldig te beantwoorden, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de uitvoeringsorganisaties die informatie en cijfers moeten aanleveren. Dit heeft echter meer tijd in beslag genomen.
Het bericht dat online discriminatie geen prioriteit heeft |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat online discriminatie het verdient om aangepakt te worden omdat het zeer kwalijke gevolgen heeft? Zo nee, waarom niet?1
Ja, die mening deel ik.
Hoeveel aangiftes en meldingen van online discriminatie en haat zijn er geweest in 2019 en 2020? Hoeveel daarvan zijn behandeld door de politie? Hoeveel daarvan hebben tot sancties geleid tegen de dader?
Het Meldpunt internet discriminatie (MiND) ontving in 2019 een aantal van 692 meldingen; de cijfers over 2020 zijn nog niet bekend. Daarnaast worden veel meldingen direct gedaan bij online platformen en providers. Voor zover platformen transparant zijn over deze meldingen, zijn deze niet te specificeren naar online discriminatie en haat en/of naar meldingen van Nederlandse gebruikers. Aangiftes en meldingen van discriminatie en haat bij de politie worden niet gedifferentieerd naar online en offline.
Meldingen bij MiND en rechtstreekse meldingen bij platformen en providers zijn in beginsel gericht op het ontoegankelijk maken («verwijderen») van content, en niet op strafrechtelijke vervolging.
Omdat via social media in potentie (zeer) veel strafbare uitingen kunnen worden gedaan, helpen wegingsfactoren – zoals de ernst van het feit, de mate van verspreiding ervan en de maatschappelijke onrust die de uiting heeft veroorzaakt – het OM bij het maken van een selectie in welke zaken tot strafvervolging wordt overgegaan. Bij de vervolgingsbeslissing houdt het OM oog voor de brede aanpak van discriminatie; meegewogen wordt dat in sommige gevallen andere dan strafrechtelijke middelen een meer betekenisvolle bescherming kunnen bieden.
In de onlangs gepubliceerde jaarcijfers van het Openbaar Ministerie over 2020 geeft het OM aan dat het coronavirus er voor zorgde dat discriminatie op een andere manier zichtbaar werd dan voorheen; terwijl het OM in 2019 nog veel discriminatie rond de voetbalvelden registreerde, werd in 2020 bij het OM vooral online discriminatie geregistreerd. Er zijn geen cijfers beschikbaar die inzicht geven in het aantal strafrechtelijke veroordelingen van online discriminatie dan wel het aantal uitingen dat door providers en platformen ontoegankelijk is gemaakt.
Hoeveel fte is beschikbaar bij de politie en de opsporing om online discriminatie en haat tegen te gaan?
Bij het opmaken van een aangifte door de politie wordt geen onderscheid gemaakt of strafbare uitingen online worden gedaan dan wel in de fysieke ruimte. Daarnaast zijn bij de politie geen fte’s exclusief beschikbaar voor de opsporing van online discriminatie en het online aanzetten tot haat. De aanpak van misdrijven als discriminatie en aanzetten tot haat maken onderdeel uit van de reguliere politietaak. De inzet van de politie is mede afhankelijk van werkaanbod, prioritering door het lokaal gezag en beschikbare capaciteit.
Vindt u het aantal fte voldoende? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Nemen de online platforms op dit moment voldoende verantwoordelijkheid volgens u? Hoe verloopt de samenwerking tussen de platforms en de politie, bijvoorbeeld als het gaat om het delen van (persoons)gegevens?
Ik ben blij met de voortgang die op Europees en op nationaal niveau is geboekt om afspraken te maken met de grote platformen over het melden en verwijderen (Notice and Take Down) van illegale content, waaronder hate speech. Platformen als Facebook doen zichtbaar hun best om beter inzichtelijk te maken welke afwegingen ze maken bij het al dan niet verwijderen van content op hun platform. Toch ben ik van mening dat platformen meer kunnen – en ook zouden moeten – doen om online hate speech tegen te gaan, door het ontoegankelijk maken van strafbare en anderszins onrechtmatige uitingen, maar ook door het actief beperken van de verspreiding van intolerantie, het blootleggen van onjuiste assumpties en het organiseren van tegengeluid. Ik ben voornemens om – waar mogelijk samen met andere landen – verdergaande afspraken te maken om platformen ertoe te bewegen zich (nog) meer in te spannen om ongewenst online gedrag te voorkomen.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van motie van het lid Jasper van Dijk om te inventariseren op welke manier de aanpak van racisme op internet geïntensiveerd kan worden?2
Ik realiseer mij dat deze motie al geruime tijd op verdere uitvoering wacht. De reden daarvoor is het belang van een aanpak die aansluit bij wat andere Europese landen doen om een goede invulling te geven aan een aanpak op nationaal niveau. Op EU-niveau wordt momenteel onderhandeld over de Digital Services Act (DSA), waarin onder andere de aansprakelijkheid van tussenpersonen als providers en platformen wordt geregeld. Ook heeft de Europese Commissie het voornemen om hate speech op te nemen in de lijst van EU-delicten, waardoor een effectievere handhaving mogelijk is. Tenslotte is een expertgroep, waarvan Nederland de vicevoorzitter levert, bezig om een nieuwe Aanbeveling (Recommendation) op te stellen inzake de aanpak van online discriminatie.
Op 10 maart 2021 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer het rapport met de verkenning naar een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme aangeboden. Zij zal u voor het zomerreces informeren over het vervolg. Bij de versterking van de aanpak van discriminatie en racisme hoort ook een effectieve aanpak van discriminatie en racisme op het internet.
Gelet op het bovenstaande ga ik ervan uit dat voor het zomerreces een hernieuwde aanpak van online discriminatie en racisme aan uw Kamer wordt gepresenteerd.
Buitensporig geweld door politie en ME bij demonstraties |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de verhoren van verschillende politieagenten door de BPOC (Buiten Parlementaire Onderderzoekscommissie)?1
Ja.
Hoe duidt u deze verhoren?
BPOC2020 is een online-burgerinitiatief dat kritisch is over het beleid van het kabinet t.a.v. de aanpak van Covid-19. De initiatiefnemers interviewen (door hen «verhoren» genoemd) artsen, wetenschappers en andere personen uit verschillende beroepsgroepen.
BPOC2020 stelt dat er ook politieagenten zijn geïnterviewd. Van deze interviews zijn anonieme transcripten openbaar gemaakt. Het is niet mogelijk om hiervan de bron en/of de validiteit vast te stellen.
Bent u bekend met de beelden van demonstraties onder andere op het Malieveld in Den Haag en Museumplein in Amsterdam waarop te zien is dat zowel door de politie als door de ME excessief geweld wordt gebruikt tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Ja, ik ben bekend met beelden waarop het politieoptreden en de reactie van burgers daarop is te zien.
Hoe duidt u dit geweld? Bent u ook van mening dat hier sprake is van excessief geweld jegens burgers?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om die beoordeling te maken. Ik kan en zal die beoordeling niet maken.
Bij verboden demonstraties wordt de menigte altijd eerst en uitgebreid gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Dat brengt met zich mee dat ook vreedzaam demonstrerende burgers daaraan gehoor dienen te geven. Mochten demonstranten desondanks geen gevolg geven aan deze vordering dan is de politie bevoegd om het doel van het politieoptreden desnoods met gebruikmaking van geweld te bereiken. Het politieoptreden biedt personen die van een locatie worden verwijderd geen vrijbrief om zich daartegen met geweld of dreiging daarmee te verzetten.
Omdat met het geweldgebruik gepast moet worden omgegaan, bevat artikel 7 van de Politiewet 2012 waarborgen, zoals de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. De Ambtsinstructie bevat een nadere invulling van die beginselen. Dit geeft de politieambtenaar de benodigde houvast bij het uitoefenen van zijn of haar functie. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid zijn, zoals bij iedere vorm van politieel optreden en zo nodig geweldgebruik, richtinggevend bij de keuze voor de vorm en intensiteit daarvan. Zo probeert de politie in principe elke situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen. De politie en de ME worden goed opgeleid en getraind voor hun taakuitvoering en het eventueel noodzakelijk gebruik van hun geweldbevoegdheid.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de politie?
Indien de politie in een gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij onder gezag van de burgemeester. Deze legt verantwoording af aan de gemeenteraad. Voor het beoordelen van het optreden en gedrag van individuele politieambtenaren is de korpschef vanuit zijn rol van werkgever verantwoordelijk. Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik uiteindelijk politiek verantwoordelijk voor het algehele functioneren van de politie.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de ME?
De inzet van de mobiele eenheid (ME) geschiedt slechts na toestemming van het gezag. De burgemeester heeft gezag over de politieambtenaren die in zijn gemeente zijn belast met de handhaving van de openbare orde en kan de politieambtenaren de daarvoor nodige bevelen te geven. Met betrekking tot die taakvervulling door de politie en eventueel door hem gegeven bevelen, is de burgemeester verantwoording verschuldigd tegenover de gemeenteraad.
Hoe ziet u uw eigen rol, als Minister van J&V, bij het voorkomen van excessief geweld door de politie en de ME tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Als Minister van J&V ben ik politiek verantwoordelijk voor het gebruik van geweld door de politie.
Het bericht dat een klokkenluider bij de politie ernstig gepest werd |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat er een klokkenluider is overgeplaatst naar een ander team omdat de situatie door het klokkenluiden onhoudbaar werd?1
Nee, door de korpschef, de eenheidschef van Rotterdam en de burgemeester van Rotterdam is aangegeven dat de betrokken politiemedewerker uit eigen beweging is overgestapt naar een andere politie-eenheid omdat betrokkene daar een aantrekkelijke loopbaanstap kon maken.
Bent u het ermee eens dat klokkenluiders bescherming dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, dienen te worden beschermd als zij dit melden. Dit zogenaamde «benadelingsverbod» is opgenomen in artikel 47 van de Politiewet 2012. De politie heeft een uitgebreid stelsel van vertrouwenspersonen, tot en met de politieombudsfunctionaris, waarmee geborgd is dat eenieder die een misstand aan de orde wil stellen dat altijd veilig en beschermd kan doen. De procedure voor het melden van een misstand is vastgelegd in paragraaf 2.2 van het Besluit algemene rechtspositie politie. Door deze misstanden te melden dragen zij namelijk bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers.
Hoe beoordeelt u de incidenten bij het Rotterdamse politiekorps, dat vaker in opspraak kwam door racistische uitlatingen van agenten?2, 3, 4, 5
Bent u op de hoogte van de onrust die er zowel maatschappelijk als binnen de politie is doordat de betrokken agenten er slechts met een berisping vanaf kwamen? Zo ja, wat heeft u hierop ondernomen?6
Begrijpt u de agenten die zich hier ongemakkelijk bij voelen en begrijpt u dat dit het werk van de politie bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat uitlatingen van agenten als «weer een Turk minder» op geen enkele manier mogen worden getolereerd? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat dit soort uitlatingen het vertrouwen in de hele politie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Wat is er veranderd en ondernomen door de politietop sinds het zwartboek van diverse politiemedewerkers over een onveilige werksfeer en het negeren van meldingen van racisme?7