Overvolle treinen |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat reizigersorganisatie Rover deze maand bijna 700 klachten heeft ontvangen over overvolle treinen? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ken dit bericht.
De oorzaken van volle treinen kunnen heel divers zijn: de planning van de materieelinzet is niet goed, de inzet is niet conform de planning, storingen aan materieel, storingen aan infrastructuur, uitgelopen werkzaamheden, nieuwe patronen in het reisgedrag, etc. Sommige van deze factoren zijn structurele oorzaken, andere incidentele. Sommige liggen binnen de invloedssfeer van NS, andere erbuiten.
Onlangs schreef ik u2 dat NS de treinbezetting volgt via signalen als reizigerstellingen, meldingen van personeel, meldingen van klanten via de klantenservice en via Twitter. Hiermee kan NS de bezetting van treinen nauwgezet volgen zodat duidelijk is waar zich structurele problemen voordoen. NS analyseert voortdurend de klachten en waar dat structureel nodig en mogelijk is, past het bedrijf de lengte van treinen aan.
NS meldt dit jaar al een aantal concrete maatregelen genomen te hebben om problemen met te volle treinen op te lossen. Zo heeft NS diverse treinen in de spits verlengd, o.a. op de trajecten Almere – Amsterdam/ Schiphol, Amersfoort – Utrecht en Eindhoven – Den Bosch.
Daarnaast stimuleert NS een betere spreiding van de reizigers over de treinen door bijvoorbeeld omroepberichten, een proef met een nieuwe app en een drukte indicator in de Reisplanner Xtra.
Uit de recente klachten en signalen blijkt dat de maatregelen die NS al genomen heeft nog niet voldoende zijn. Dat vind ik vervelend voor de reizigers die hier last van hebben. Daarom vraag ik NS regelmatig om aandacht hiervoor en volg ik de ontwikkelingen op de voet.
Deelt u de mening dat overvolle treinen zo veel mogelijk voorkomen moeten worden uit oogpunt van service en klantgerichtheid? Zo nee, waarom niet?
Overvolle treinen leiden tot een niveau van reiscomfort dat wat mij betreft onder het aanvaardbare basisniveau ligt dat de reizigers mogen verwachten. Ik deel dan ook de mening dat NS overvolle treinen zo veel mogelijk moet voorkomen.
Ik kan er begrip voor opbrengen dat de materieelinzet bij de start van een nieuwe dienstregeling niet meteen optimaal is maar enige aanpassing behoeft. Of dat er incidenteel meer reizigers zijn dan verwacht. Of dat er incidenteel storingen in infrastructuur en materieel kunnen zijn waardoor treinen erg vol zijn. Maar aan treinen die structureel (te) vol zijn, moet NS iets doen.
Bent u bereid om met de NS in overleg te treden om de oorzaken van de overvolle treinen te achterhalen, en vervolgens maatregelen te (laten) nemen om overvolle treinen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zouden deze maatregelen er uit kunnen zien?
Voor het adequaat oplossen van de problematiek van de volle treinen is het noodzakelijk dat NS de oorzaken achterhaalt. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 heb ik NS gevraagd een nadere analyse van het probleem te maken, incl. beheersmaatregelen.
Mijn inzet is dat NS zo mogelijk vóór de start van de dienstregeling 2014 zodanige maatregelen heeft genomen dat de problemen zich vanaf begin 2014 niet meer in deze mate en gedurende zo’n lange periode voordoen. Ook wil ik dat eventuele problemen in voorkomende gevallen sneller opgelost worden.
Deelt u de vrees dat er, gezien de overvolle treinen in de zomer, opnieuw een chaos dreigt zodra de NS haar winterdienstregeling inzet en een substantieel deel van de treinen uit de regeling haalt bij sneeuwval? Zo nee, waarom niet?
Nee, die vrees deel ik niet. Eventuele volle treinen in de winter hebben een andere oorzaak dan volle treinen in de rest van het jaar.
In mijn vorenstaande antwoorden ben ik ingegaan op het probleem van de volle treinen gedurende het hele jaar, bij normale weersomstandigheden.
Op winterse dagen is het voor de reizigers allerbelangrijkst dat de treinenloop ook dan goed en voorspelbaar functioneert. De spoorsector is druk bezig maatregelen uit te voeren om dit binnen enkele jaren te kunnen garanderen. Op dit moment kan men dit nog niet. Daarom zijn er tijdelijke maatregelen om te voorkomen dat de treinenloop niet meer onder controle is en niet meer kan worden bijgestuurd. Eén van die maatregelen is preventief minder treinen gaan rijden. Daarbij probeert NS waar nodig en mogelijk treinen te verlengen, maar dit heeft onvermijdelijk het effect dat sommige treinen erg vol worden. Dat is heel vervelend voor de reizigers, maar naar mijn stellige overtuiging minder vervelend dan wanneer NS probeert alle treinen te laten rijden en het hele spoorsysteem daardoor vastloopt. Ik ben daarom voor enkele jaren akkoord gegaan met deze maatregel, in de veronderstelling dat de reizigers liever vooraf weten waar ze aan toe zijn (minder treinen) dan verrast worden door chaos.
In een separate brief informeer ik u over de actuele stand van zaken en resultaten van het winterprogramma.
Het bericht dat gemeenten de volle mep betalen voor het onderzoek naar de decentralisaties |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gemeenten betalen volle mep CPB-onderzoek»?1
De VNG en het kabinet hebben, gezien de vraagstukken waarmee het openbaar bestuur in de komende jaren te maken krijgt, gezamenlijk ingezet op een versterking van de beschikbare kennis en expertise op het terrein van de financiële verhoudingen. Het is in dat kader dat het CPB is gevraagd om voor de periode 2013–2017 een meerjarige onderzoeksagenda decentrale overheden en een bijbehorend programma binnen de sector publieke financiën in te richten.
Het totaalbedrag van € 2 mln. euro dat aan het CPB ter beschikking is gesteld, wordt zowel voor de uitvoering van de motie Schouw, als voor de bekostiging van de onderzoekscapaciteit voor de onderzoeksagenda (circa 5 fte) ingezet. Hierbij geldt dat de uitvoering van de motie Schouw feitelijk losstaat van de meerjarige onderzoeksagenda decentrale overheden, aangezien deze agenda niet slechts betrekking heeft op de decentralisaties, maar het hele scala van vraagstukken gerelateerd aan de financiële verhoudingen bestrijkt.
De gezamenlijke financiering (gemeenten en rijk ieder de helft) is overeengekomen in het bestuurlijk overleg tussen de staatssecretaris van Financiën, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg PO en de Unie van Waterschappen van 22 mei van dit jaar. De VNG heeft haar leden voorts gevraagd zich uit te spreken over de financiering van de meerjarige onderzoeksagenda, waarbij een ruime meerderheid (95% van de aanwezige leden) het voorstel heeft ondersteund. Gelet op de verdeling van de kosten geldt dat er geen sprake is van een volledige financiering van de onderzoeksagenda door de gemeenten. Het Rijk dekt zijn deel van de kosten, conform de gebruikelijke praktijk, uit de uitgavencategorie «kosten Financiële – verhoudingswet». De gelden die onder deze uitgavencategorie vallen, zijn onderdeel van het Rijksbudget. Deze gelden zijn niet inzetbaar voor gemeenten en zijn slechts administratief ondergebracht bij het Gemeentefonds. De middelen vloeien bij onderuitputting terug naar het onderzoeksbudget van het komende jaar en de schatkist.
Is het waar dat de in de septembercirculaire vermelde gezamenlijke financiering van de meerjarige onderzoeksagenda van het CPB in de praktijk volledig door de gemeenten betaald wordt, doordat het Rijk zijn aandeel betaalt uit het Gemeentefonds?2 Zo ja, waarom is deze constructie gekozen? Zo nee, op welke wijze financiert het Rijk dan de toegezegde bijdrage?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze manier van financiering van de onderzoeksagenda zich tot de afspraak dat Rijk en gemeenten ieder de helft van de kosten op zich zouden nemen? Wordt hiermee bovendien geen afbreuk gedaan aan de wens van het Rijk om een betrouwbare overheid te realiseren?
Zie antwoord vraag 1.
Uit welke afzonderlijke componenten bestaat het totaal geraamde bedrag van € 500.000 per jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat sociale diensten en de vakbond de regels voor de tegenprestatie in de bijstand te onduidelijk vinden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat gaat u doen nu ook sociale diensten – naar aanleiding van nieuw onderzoek van de FNV – de regels voor de tegenprestatie onduidelijk vinden en proefprocessen willen starten om die grenzen scherper te krijgen?1
De wetgever heeft in de Wet werk en bijstand het principe en de bevoegdheid opgenomen dat gemeenten aan mensen die een bijstandsuitkering ontvangen een tegenprestatie kunnen opleggen. De wetgever heeft er daarbij doelbewust voor gekozen om gemeenten bij toepassing van de tegenprestatie veel ruimte te bieden. De wettelijke kaders zijn duidelijk. Ten aanzien van de (voorbereiding op de) daadwerkelijke toepassing door gemeenten verwijs ik naar mijn brief van 12 november «Onderzoek uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen».
De tegenprestatie is zoals hiervoor al opgemerkt, op dit moment vrijwillig voor gemeenten. Het kabinet streeft ernaar de tegenprestatie voor alle gemeenten te verplichten per 1 juli 2014. Daartoe is het wetsvoorstel WWB-maatregelen aangeboden aan uw Kamer.
Het Ministerie van SZW zal Divosa ondersteunen bij het opstellen van een werkwijzer, waarin voor gemeenten handvaten worden opgenomen die helpen bij de uitvoering van de tegenprestatie. Een opsomming van geschikte werkzaamheden voor de tegenprestatie zal niet kunnen worden opgesteld, omdat alleen lokaal kan worden beoordeeld of deze wel of niet aan de gestelde randvoorwaarden voldoen.
Wat mij aanspreekt is als bijstandgerechtigden zelf ideeën aandragen, of dat gemeenten keuzemogelijkheden aanbieden voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie voor de uitkering. Als de betrokkene geen ideeën aandraagt, dan is de gemeente aan zet.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de FNV «Beter zicht op werken in de bijstand»? Acht u het wenselijk dat – ondanks de aandacht van de afgelopen maanden voor de tegenprestatie in de bijstand – er nauwelijks verbeteringen in de werktrajecten van gemeenten voor bijstandsgerechtigden zijn gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per aanbeveling van het onderzoek van de FNV aangeven of u de aanbeveling over gaat nemen en waarom wel/niet?3
De uitvoering van de WWB en daarmee de tegenprestatie is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dit betekent dat de tegenprestatie op lokaal niveau wordt toegepast en gecontroleerd. Aangezien de aanbevelingen van de FNV primair betrekking hebben op de toepassing en uitvoering op lokaal niveau, ligt het niet in de rede dat ik hierover uitspraken doe.
Acht u het wenselijk dat de trajecten die aan bijstandsgerechtigden worden aangeboden nauwelijks gericht zijn op uitstroom uit de bijstand, er vaak sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt en er nauwelijks maatwerk aan te pas komt? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat re-integratietrajecten die worden aangeboden bereiken waarvoor ze zijn bedoeld: duurzame uitstroom uit de uitkering?
De tegenprestatie is niet primair gericht op re-integratie. Ik ga er daarom vanuit dat in vraag 4 re-integratietrajecten worden bedoeld. Het uitgangspunt bij re-integratie is maatwerk en trajecten die direct zijn gericht op het vinden van regulier werk. Om de dienstverlening verder te verbeteren wordt gewerkt aan professionalisering van klantmanagers. Er worden meer dan voorheen kortdurende trajecten aangeboden, zoals sollicitatietraining, bemiddeling bij een potentiële baan en korte beroepscursussen. Deze trajecten zijn goedkoper en effectiever en deze trajecten zijn direct gericht op uitstroom naar werk. Voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt vergt het meer tijd om deze afstand te overbruggen en leiden de inspanningen niet direct tot het vinden van een baan, maar wel tot verbetering van hun arbeidspositie. Ook tijdelijke banen kunnen een goede opstap zijn en de duurzame inschakeling in het arbeidsproces bevorderen.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat tweederde van de bijstandsgerechtigden geen begeleiding krijgt vanuit de gemeente bij de zoektocht naar werk? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle bijstandsgerechtigden voldoende ondersteuning, scholing en begeleiding ontvangen bij de zoektocht naar werk en niet gedwongen in een werktraject worden geduwd?
Het is niet doelmatig om mensen met recente werkervaring meteen een re-integratietraject aan te bieden. Een groot deel van de werklozen komt namelijk op eigen kracht aan een baan. In een brief van 24 juni 2013 (Kamerstuk II 30 545, nr. 128) over de vierweken zoektermijn voor jongeren is de Kamer inzicht verschaft in het instroombeperkend effect van deze maatregel in de WWB; een derde van de bijstandsaanvragen wordt ingetrokken4. Uit cijfermatige gegevens uit de G-4 gemeenten blijkt dat de vierweken zoektermijn voor jongeren een fors instroombeperkend effect heeft5. Ook trajecten zoals Work First leiden ertoe dat mensen afzien van een uitkering, maar liefst zelf enige tijd op zoek gaan naar een baan. Het is effectiever de bijstandsgerechtigden eerst zelf naar werk te laten zoeken. Lukt dit niet dan zullen betrokkenen een uitkering aanvragen en is het belangrijk een traject te starten.
Wat is uw reactie op het SP-onderzoek «de bijstandsgerechtigde aan het woord»? Kunt u per conclusie een reactie geven en per aanbeveling aangeven of u deze gaat overnemen?4
Ik ben verheugd dat de mensen het liefst een betaalde baan willen en zich willen inzetten om dit te bereiken. De overheid kan geen baan garanderen, maar kan mensen wel ondersteunen bij het vinden van een reguliere baan. De aanbevelingen uit het rapport hebben veelal betrekking op de uitvoering. Omdat de verantwoordelijkheid van de WWB is gedecentraliseerd aan de gemeenten, betreft het een lokale aangelegenheid. De gemeente heeft hier beleidsvrijheid binnen de gestelde randvoorwaarden. Het heeft mijn voorkeur dat de bijstandsgerechtigde zelf een voorstel kan doen om de tegenprestatie in te vullen. Lukt het de bijstandgerechtigde niet om een goede invulling te vinden, dan is de gemeente aan zet.
Wat is uw reactie op het feit dat sociale diensten de toestroom naar de bijstand niet meer aan kunnen en mensen die een bijstandsuitkering aanvragen langer dan een maand moeten wachten op uitsluitsel?5
De economische crisis en hoge werkloosheid heeft effecten op het beroep op bijstand. Ik ben me er zeer van bewust dat sommige gemeenten een grote toename hebben van het aantal bijstandsaanvragen. Het bedrag dat in 2013 aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen is ruim € 700 miljoen hoger dan in 2012. Over het recht op bijstand dient op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te bestaan. De gemeente dient in beginsel binnen uiterlijk acht weken nadat een bijstandsaanvraag is ingediend hierover een schriftelijke beslissing te nemen. In sommige situaties heeft de gemeente langer dan 8 weken de tijd, bijvoorbeeld als de belanghebbende niet tijdig informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is voor een beslissing over de uitkeringsaanvraag. Uit het artikel van Divosa van 19 september 2013 waar het lid Siderius (SP) op doelt volgt dat slechts een enkele gemeente de termijn van 8 weken zou overschrijden.
De gemeente verleent in de periode dat de belanghebbende wacht op een beslissing op de bijstandsaanvraag, behoudens wettelijke uitzonderingen, een voorschot. Dit voorschot wordt binnen vier weken na de aanvraag uitbetaald en daarna iedere vier weken. Het voorschot bedraagt minimaal 90% van de hoogte van de algemene bijstand. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende in ieder geval over voldoende inkomen beschikt.
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van gemeenten die de wettelijke termijn van 56 dagen voor de aanvraag van een bijstandsuitkering overschrijden? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de doorlooptijd van aanvragen voor de bijstandsuitkering daalt in plaats van stijgt?
Het College van B&W en de gemeenteraad dienen de wettelijke termijnen te bewaken. Het ontbreekt mij aan informatie over gemeenten die de wettelijke termijn voor de aanvraag van een bijstandsuitkering overschrijden. Gemeenten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWB, omdat deze taak is gedecentraliseerd. Het voornoemde artikel van Divosa geeft mij onder verwijzing naar antwoord 7 niet direct aanleiding tot aanvullende maatregelen. Op basis van het artikel krijg ik de indruk dat gemeenten alles op alles zetten om het groeiende beroep op bijstand te ondervangen. Hier spreek ik mijn waardering voor uit.
De herkeuringen van jonggehandicapten |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bereid om de ramingen zelf van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) omtrent de herkeuringen van jonggehandicapten zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het algemeen overleg over de Participatiewet op 10 oktober a.s., door te zenden naar de Kamer?
Ik heb de ramingen waarnaar u vraagt aan de Kamer gezonden in antwoord op vragen van het lid Karabulut (Tweede Kamer, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 3011), in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de Kamer in reactie op de brief over de veranderingen op de Participatiewet en quotum als gevolg van het sociaal akkoord (Kamerstuk 29 817, nr. 60, onder meer antwoord 55 en antwoord 92) en in mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie van sociale zaken en werkgelegenheid (Kamerstuk 29 817, nr. 127). Mijn ministerie heeft deze ramingen gemaakt op basis van microdata van het UWV.
Kunt u in deze ramingen een overzicht geven van het aantal jonggehandicapten per arbeidsongeschiktheidspercentage vóór en ná keuring?
Bij de beoordeling op arbeidsvermogen zal UWV alleen beoordelen of iemand arbeidsvermogen heeft. Wanneer iemand geen arbeidsvermogen heeft, behoudt hij zijn Wajong-uitkering. Wanneer iemand wel arbeidsvermogen heeft, kan hij een beroep doen op ondersteuning en eventueel een uitkering bij de gemeente. Het gaat dus om de vraag of er wel of geen arbeidsvermogen is. Bij deze beoordeling wordt niet een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld.
Wat zijn de precieze criteria voor de herkeuringen voor jonggehandicapten? Wanneer worden jonggehandicapten hierover geïnformeerd en op welke wijze?
Het criterium voor wel of geen overdracht aan gemeenten is het al dan niet hebben van arbeidsvermogen. De precieze vormgeving van dit criterium wordt thans nader uitgewerkt. Voorts ben ik in overleg met UWV en de VNG over de wijze van overdracht van Wajongers met arbeidsvermogen naar gemeenten. Zodra dit nader is uitgewerkt zullen Wajongers nader geïnformeerd worden.
Kunt u een schematisch overzicht verstrekken van de 60.000 werkende jonggehandicapten (uitgesplitst in aantal uren, inkomen, regulier of beschut werk, vast of tijdelijk dienstverband)?
Het aantal van 60 duizend werkende Wajongers is het aantal dat er naar verwachting werkt in de periode waarin het zittend bestand van de Wajong beoordeeld wordt op arbeidsvermogen. Het aantal werkende Wajongers per eind december 2011 bedraagt 54 duizend. Wajongers die werken krijgen vaak nog een aanvullende uitkering, omdat ze niet het WML verdienen. Eind 2011 verdiende 72% van de Wajongers werkzaam bij een reguliere werkgever minder dan het WML. Het niet verdienen van het WML kan twee redenen hebben. De eerste is dat een Wajonger met loondispensatie werkt. De tweede is dat een Wajonger wel per uur minimaal het WML krijgt betaald, maar dat hij of zij een beperkt aantal uren werkt, waardoor hij of zij per maand niet het WML verdient. Beide redenen komen ongeveer even vaak voor. Onderstaande tabel geeft aan hoeveel procent van het WML Wajongers verdienden (december 2011) bij een reguliere werkgever. Daarnaast ontvangen zij, in de meeste gevallen, een aanvullende uitkering (zie ook antwoord op vraag 6).
<= 20% van WML
15%
>= 21% – 50% van WML
27%
>= 50% – 75% van WML
19%
>= 75% – 100% van WML
11%
>= 100%
28%
100%
Per eind december 2011 werkten er voor het eerst meer Wajongers bij een reguliere werkgever (13,2%, 29 duizend) dan in of via de Sociale Werkvoorziening (11,7%, 25 duizend), zie tabel. Deze trend past bij het beleid om Wajongers zoveel mogelijk naar werk bij een reguliere werkgever te begeleiden.
Precieze cijfers over het aantal tijdelijke en vaste dienstverbanden zijn er niet. Wel is er over te zeggen dat het overgrote deel van de Wajongers die in 2010 in of via de SW werkten een vast contract had. Van de Wajongers die bij een reguliere werkgever werkten, was dat ruim de helft.1
Kunt u de effecten van het lage werkbehoud van jonggehandicapten – slechts 52% van de jonggehandicapten is na het aanvaarden van een baan een jaar later nog of weer aan het werk – hierin meenemen? Zo nee, waarom niet?1
In de ramingen is rekening gehouden met reguliere in- en uitstroom van werk. De raming van 60 duizend is het aantal Wajongers dat naar verwachting werkzaam is ten tijde van de beoordeling op arbeidsvermogen.
Hoeveel werkende jonggehandicapten moeten ondanks dat zij loon ontvangen een beroep doen op de sociale dienst, omdat zij onvoldoende verdienen en onder de armoedegrens terechtkomen? Kunt u dit uitsplitsen in groepen van vóór en ná herkeuring?
De huidige werkende Wajongers die minder dan WML verdienen, ontvangen een aanvulling tot minimaal 75% WML. In veel gevallen is dit, afhankelijk van de individuele situatie, hoger. Bij de uitwerking van de overgang naar de Participatiewet zal specifiek worden gekeken hoe met deze werkende Wajongers om te gaan. Daarbij staat baanbehoud voorop.
Mensen die na de inwerkingtreding van de Participatiewet aan het werk gaan en daarbij niet het WML kunnen verdienen, kunnen in aanmerking komen voor loonkostensubsidie, waarmee het inkomen op 100% WML kan uitkomen.
De arrestatie van journalist Ali Anouzla in Rabat, Marokko |
|
Michiel Servaes (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kunt u het bericht bevestigen dat de Marokkaanse autoriteiten op dinsdag 17 september de journalist Ali Anouzla arresteerden in zijn huis in Rabat (Marokko)1, vermoedelijk omdat hij een bericht publiceerde waarin een link was opgenomen naar een video van al- Qaida in the Islamic Magreb (AQIM), getiteld «Marocco: Kingdom of corruption and despotism»?
Ja.
Is het waar dat Ali Anouzla nog niet is aangeklaagd, maar hem mogelijk strafbare feiten ten laste worden gelegd op basis van de anti-terrorismewetgeving in Marokko, die bekritiseerd wordt door organisaties – waaronder Amnesty International – vanwege het feit dat de anti-terrorismewet de rechten van verdachten onvoldoende waarborgt? Wat is uw oordeel over de betreffende Marokkaanse anti-terrorismewet?
Op 24 september jl. is Anouzla voorgeleid aan de rechter-commissaris, waar hij is aangeklaagd voor «materiële steun, apologie en aanzetten tot uitvoering van terroristische activiteiten» op basis van de Marokkaanse anti-terrorisme wet.
De anti-terrorisme wetgeving op basis waarvan Anouzla is gearresteerd is in werking getreden na de terroristische aanslagen in Casablanca in 2003. Volgens de Marokkaanse autoriteiten zijn er sindsdien 133 terroristische cellen ontmanteld en 266 geplande terroristische aanslagen voorkomen. Marokko heeft in reactie op kritiek van o.m. mensenrechtenorganisaties aangegeven dat het land in lijn handelt met de internationale verdragen en dat verdachten toegang tot advocaten hebben. Nederland steunt de Marokkaanse strijd tegen terrorisme, maar vindt ook dat internationale mensenrechtenstandaarden daarbij gewaarborgd moeten zijn. Waar nodig stelt Nederland daarom zaken in EU en VN verband aan de orde.
Staat de arrestatie van Ali Anouzla op zichzelf of past deze arrestatie binnen een bredere context van intimidatie van journalisten door de autoriteiten van Marokko en de beperking van persvrijheid in dit land? Betreft het hier een incident of is eerder sprake van arrestaties van journalisten in Marokko? Zo ja, bent u voornemens het gebrek aan persvrijheid in Marokko zo spoedig mogelijk met uw Marokkaanse ambtsgenoot te bespreken?
De media in Marokko kunnen over in het algemeen in redelijke vrijheid hun werk doen. Niettemin gelden politiek gevoelige onderwerpen als het Koningshuis, de Westelijke Sahara en de Islam vaak als taboe en komen juridische procedures tegen journalisten voor. Nederland en de EU volgen de situatie in Marokko op dit terrein en bespreken het onderwerp in de dialoog tussen EU en Marokko in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid.
De zaak Anouzla heeft een specifieke invalshoek, want moet tevens worden bezien in het kader van de Marokkaanse strijd tegen de verspreiding van extremisme en terrorisme. In de AQIM video worden Marokkaanse jongeren opgeroepen om aanslagen in Marokko te plegen. Wat zwaar weegt is dat de website van Anouzla geen uitdrukkelijke afstand nam van de boodschap in de video. Ook verwijderde die site de video niet, in tegenstelling tot de Spaanse krant El Pais waar de videolink oorspronkelijk vandaan kwam. De weging of er hier sprake is van strafbare feiten in het kader van de terrorismewet of dat dit binnen het recht op vrije meningsuiting valt, is nu aan de Marokkaanse rechter.
Heeft u contact gehad met de Marokkaanse autoriteiten over de arrestatie van Ali Anouzla? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit overleg geweest? Zo nee, bent u voornemens contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten en te pleiten voor zo spoedig mogelijke vrijlating van Ali Anouzla?
Nederland volgt deze zaak nauwlettend, maar zal zich niet mengen in een lopende rechtszaak. Anouzla wordt door drie advocaten vertegenwoordigd en de Marokkaanse Procureur-Generaal heeft in een communiqué aangegeven dat alle rechten van de verdachte zoals vastgelegd in nationale wetgeving en internationale conventies zijn gegarandeerd. Ook wordt de zaak nauwlettend gevolgd door Marokkaanse NGO’s en de Marokkaanse media. Niettemin zijn er nog steeds veel onduidelijkheden over het verdere proces. Nederland heeft deze zaak daarom inmiddels met andere Europese partners besproken. Indien in het vervolg van deze zaak daartoe aanleiding bestaat, zal Nederland ervoor pleiten dat deze zaak in Europees verband met de Marokkaanse autoriteiten wordt besproken.
Deelt u de mening dat het democratiseringsproces in Marokko zeer fragiel is en dat persvrijheid voorwaardelijk is voor versterking van het democratiseringsproces in het land? Zo ja, kan Nederland een meer intensieve bijdrage leveren aan versterking van het democratiseringsproces in Marokko, en met name de verbetering van persvrijheid, bijvoorbeeld door middel van kennisoverdracht, scholing en de uitwisseling van experts?
Marokko bevindt zich sinds het aantreden van Koning Mohammed VI in 1999 in een gestaag proces van politieke, maatschappelijke en economische hervormingen. Ook de mensenrechtensituatie is sterk verbeterd. Toch zijn er in de praktijk ook zorgen, bijvoorbeeld op het gebied van persvrijheid. Persvrijheid is een belangrijk onderdeel van verdere democratisering. Dit onderwerp is daarom ook onderdeel van de politieke dialoog tussen EU en Marokko.
Nederland levert een actieve bijdrage ter bevordering van het democratiseringsproces en de bevordering van de mensenrechtensituatie in Marokko. In het kader van het Matra-Zuid programma draagt Nederland bijvoorbeeld bij aan de training van onder meer advocaten, aanklagers en rechters op het gebied van wetgeving en justitiële hervormingen. In een government to government project wordt momenteel door de Nederlandse Dienst Justitiële Inrichtingen samengewerkt met de Marokkaanse autoriteiten ter bevordering van mensenrechtenmonitoring in het gevangeniswezen. Daarnaast werkt Nederland vanuit het Mensenrechtenfonds samen met lokale partners in projecten ter bevordering van de positie van vrouwen, mensenrechtenonderwijs aan studenten en docenten en het tegengaan van corruptie.
Op het terrein van journalistiek heeft Nederland in 2011–2012 een project ondersteund op het gebied van onderzoeksjournalistiek. Momenteel wordt met een Marokkaanse NGO gewerkt aan een project gericht op journalisten en studenten journalistiek. Ook ondersteunt Nederland activiteiten van Radio Nederland Wereldomroep in Marokko ter bevordering van de vrijheid van meningsvorming- en uiting en geeft het een bijdrage aan een cursus in veilig en ethisch verslaggeven voor (burger)journalisten in de MENA-regio (Tunesië, Egypte, Irak en Marokko).
Het incident in Khirbet Al-Makhul |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Diplomats protest over West Bank clash with Israel troops»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het bericht «IDF says it blocked EU-Palestinian effort to rebuild demolished homes»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de gebeurtenissen in het plaatsje Khirbet al-Makhul op de Westelijke Jordaanoever op 16 september 2013?
Op 16 september 2013 vond de sloop van Khirbet al-Makhul plaats door het Israëlische leger. Het kabinet heeft Israël meermaals opgeroepen de sloop van huizen van Palestijnen in de bezette gebieden te stoppen.
Klopt het dat de diplomaat in kwestie zich heeft aangesloten bij de woedende menigte die demonstreerde tegen de door het Israëlische Hooggerechtshof geautoriseerde sloop van woningen in Khirbet Al-Makhul? Hoe verhoudt deze informatie tot die uit het bericht van de BBC, waarin vermeld wordt dat de diplomaat slechts humanitaire hulp verleende aan de bewoners van Khirbet Al-Makhul?
Het kabinet heeft met bezorgdheid kennisgenomen van de berichtgeving over het incident in het plaatsje Khirbet al-Makhul. Navraag door de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah bevestigt dat de diplomaat in kwestie zich niet heeft aangesloten bij de verzamelde menigte. De door de Europese delegatie georganiseerde reis naar Khirbet al-Makhul, waarvan de Franse diplomate deel uitmaakte, diende ter begeleiding van een humanitair konvooi. Er zijn conflicterende berichten verschenen in de media over wat er zich zou hebben afgespeeld. Intussen hebben EU-vertegenwoordigers om uitleg gevraagd aan de Israëlische autoriteiten.
Behoort het verlenen van humanitaire hulp tot de werkzaamheden van Franse diplomaten? Is het mogelijk dat de diplomaat misbruik heeft gemaakt van haar privileges als diplomaat, zoals gesuggereerd door een Israëlische woordvoerder?
Het is niet ongewoon dat diplomaten ter plekke aanwezig zijn bij humanitaire hulpverlening.
Hoe beoordeelt u het optreden van het Israëlische leger onder de omstandigheden in kwestie? Bent u van mening dat het Israëlische leger op 16 september disproportioneel heeft gehandeld?
De diplomate maakte onderdeel uit van de begeleiding van een humanitair konvooi en geniet diplomatieke onschendbaarheid. Het kabinet is van mening dat het Israëlische leger in dezen disproportioneel heeft gehandeld en keurt gebruik van wapens en geweld tegen een humanitair konvooi te allen tijde af.
Is, via de Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah, na te gaan wat hier precies is voorgevallen? Kunt u de Kamer daarvan op de hoogte stellen?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
Het kopiëren van paspoorten bij het afsluiten van een telefoonabonnement |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat telecombedrijven een kopie maken van het identiteitsbewijs van een nieuwe klant bij het afsluiten van een telefoonabonnement? Welke telecombedrijven doen dit structureel of incidenteel?
Wanneer consumenten een abonnement afsluiten bij een telecomaanbieder dienen zij zich te identificeren. De identificatie vindt plaats met een identiteitsbewijs, zoals bijvoorbeeld een ID-kaart, een paspoort of een rijbewijs.
Daarnaast is het gebruikelijk dat telecombedrijven een afgedekte scan maken van het identiteitsbewijs om misbruik van abonnementen te voorkomen. Het komt helaas voor dat criminelen zich voordoen als klanten en met valse documenten een abonnement afsluiten. De kopie van dat document kan dan als (potentieel) bewijsstuk dienen in de daarop volgende juridische procedure. Voor telecombedrijven is daarom van belang om ook na het aangaan van de overeenkomst aan te kunnen tonen met welk document de identificatie heeft plaatsgevonden.
Een afgedekte scan wil zeggen, dat er over het scanapparaat een mal is geplaatst. Door deze mal worden privacygevoelige gegevens (zoals in ieder geval altijd het burgerservicenummer en vaak ook de pasfoto) afgedekt.
De hier geschetste werkwijze wordt onderschreven door brancheorganisatie Nederland ICT waarbij veel telecombedrijven zijn aangesloten. De partijen in deze werkgroep werken samen aan het verder verbeteren van de privacy van hun klanten.
Zo wordt de mal die sommige telecombedrijven al gebruiken en die zowel BSN nummer als pasfoto afschermt, op korte termijn beschikbaar gemaakt voor zowel de eigen winkels van telecombedrijven, als voor alle winkels die de diensten van telecombedrijven doorverkopen (als reseller). Deze mal dekt bij een kopie bijzondere persoonsgegevens (die door het CBP in de richtlijnen zijn aangemerkt) af. Ook brengt de mal een watermerk aan op de kopie.
Er is geen uitputtend overzicht van de wijze waarop de verschillende telecombedrijven werken. Het is echter uiteindelijk aan het College bescherming persoonsgegevens hiernaar onderzoek te doen, mocht zij daartoe aanleiding zien.
Overigens wordt ook bij het online afsluiten van een telefoonabonnement vaak gevraagd een kopie van het identiteitsbewijs op te sturen. Het CBP adviseert de consument, als die er toch voor kiest dat te doen, om het risico op misbruik van persoonsgegevens zo klein mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het burgerservicenummer door te strepen. Het centraal meldpunt identiteitsfraude adviseert om groot op de kopie te schrijven dat het een kopie is, voor wie de kopie is bedoeld (naam telecombedrijf) en de datum. Ook kan de klant de pasfoto afschermen. De telecomsector onderschrijft deze adviezen.
Klopt het dat de hierboven geschetste handelwijze in strijd is met de richtlijnen opgesteld door het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?1 Wat is uw reactie op dit punt?
Zoals in de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» van juli 2012 is beschreven is het maken van een kopie van het identiteitsbewijs door private bedrijven in beginsel niet toegestaan. Dit om misbruik van persoonsgegevens (waardonder identiteitsfraude) te voorkomen. Het is aan het College bescherming persoonsgegevens om te controleren of de werkwijze van telecombedrijven in lijn is met de door het CBP opgestelde richtsnoeren. Telecombedrijven geven aan in ieder geval te werken volgens de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» waarin de geldende wettelijke regels worden verduidelijkt. Immers, zij maken bij een afgedekte scan geen kopie van het burgerservicenummer.
Hoe kan het dat het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement nog steeds plaatsvindt, ondanks dat dit in strijd is met de richtlijnen van het CBP?
Telecombedrijven geven aan de kopie nodig te hebben om misbruik van abonnementen te voorkomen.
Wat voor nut heeft het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement?
Zie antwoord op vraag 1
Bent u van mening dat deze handelwijze de privacyrechten van burgers schendt? Zo nee, waarom niet?
De privacygevoelige onderdelen van het identiteitsbewijs worden in principe afgeschermd en kunnen dus niet verspreid of misbruikt worden. De privacyrechten van de klant worden in dat geval in acht genomen. Wel vind ik het van belang dat telecombedrijven zich bewust zijn van de richtsnoeren van het CBP. Het CBP zou hierover nader uitleg kunnen geven, bijvoorbeeld binnen het verband van de Privacy werkgroep van Nederland ICT.
Gaat u telecomaanbieders aanspreken op deze handelwijze?
Het is niet aan mij om de telecomaanbieders aan te spreken op de manier waarop uitvoering wordt gegeven aan de privacywetgeving. Het CBP is de onafhankelijke toezichthouder, en alleen dit college kan hierover uitspraken doen. Bij overtreding van de wettelijke normen kan het CBP handhavende maatregelen treffen. Het CBP geeft in zijn handhavingsbeleid prioriteit aan onderzoeken naar ernstige en structurele overtredingen van de Wbp, die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavende maatregelen een effectief verschil kan maken. Daarnaast stelt het CBP jaarlijks aandachtsgebieden vast waarop verscherpt toezicht plaatsvindt. Daarbij heeft het CBP ook aandacht voor signalen over het onrechtmatig verzamelen en gebruiken van «kopietjes paspoort».
Handhaving alcoholleeftijd |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen »18-minner kan blijven drinken» en «drankcontrole traag op gang»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Herkent u het in de artikelen geschetste beeld dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 zich bij hun handhaving zullen concentreren op 16-minners, en de teugels voorlopig laten vieren bij de groep daarboven? Zo ja, welke signalen heeft u hierover ontvangen? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zoals ik ook heb gesteld in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Rebel (d.d. 23 september 2013) is mijn beeld dat gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 de teugels zullen laten vieren wat betreft de 16- en 17- jarigen.
Deelt u de mening dat, zodra de nieuwe wettelijke leeftijdsgrens van 18 jaar geldt voor het aankopen van alcohol, deze grens ook adequaat gehandhaafd moet worden?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u voorts de mening dat het voor de maatschappelijke acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd noodzakelijk is dat gemeenten ook daadwerkelijk die leeftijd gaan handhaven? Zo nee, waarom niet?
Handhaving is een belangrijk middel voor de acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd, maar zeker niet het enige middel, net zo min als gemeenten de enige partij zijn om de nieuwe maatschappelijke norm te realiseren. Voor een goede naleving van de leeftijdsgrens doe ik een beroep op alle partijen, zowel gemeenten als verstrekkers, ouders en de jeugd zelf.
Dit najaar zal ik (samen met diverse partijen, zoals supermarkten, horeca, sportkantines, GGD’en, etc.) een communicatiecampagne starten om de sociale norm te versterken dat het normaal is als jongeren voor hun 18e geen alcohol drinken.
Is het signaal dat gemeenten vanaf januari 2014 zich beperken tot handhaving van de alcoholleeftijd bij 16-minners voor u aanleiding de verhoging van de alcoholleeftijd naar 18 jaar later in te laten gaan dan 1 januari 2014, op een moment waarop alle gemeenten deze nieuwe grens adequaat kunnen en zullen handhaven? Zo ja, wat wordt dan de nieuwe invoeringsdatum? Zo nee, waarom niet?
Nee, de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende drank van 16 naar 18 jaar is door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. Het is staand beleid, waar ik groot voorstander van ben.
Het gevaar dat het Amsterdamse internetknooppunt AMS-IX gegevens moet afstaan aan de Amerikaanse geheime dienst NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich nog uw opmerking dat de Amsterdam Information Exchange (AMS-IX) «het belangrijkste internet-knooppunt van Nederland en het op één na grootste ter wereld» is?1
Ja.
Klopt het dat deze AMS-IX overweegt haar activiteiten uit te breiden naar de Verenigde Staten?2
Dit is bekend uit de mediaberichten. Inmiddels is ook bekend dat op 27 september jongstleden in een buitengewone algemene ledenvergadering van de vereniging AMS-IX een meerderheid van de leden voor de opzet van een juridische entiteit in de VS heeft gestemd. De Raad van Bestuur van de vereniging AMS-IX zal de formatie van een juridische entiteit in de VS verder onderzoeken.
Deelt u de vrees dat de AMS-IX door deze uitbreiding de kans loopt onder de Amerikaanse wetgeving te vallen en gedwongen kan worden informatie af te staan aan de NSA?
Indien een bedrijf activiteiten op het grondgebied van de VS uitvoert, dan vallen deze activiteiten onder de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Patriot Act en de Foreign Intelligence and Surveillance Act. Op basis van deze Amerikaanse wetgeving kan de aanbieder, na tussenkomst van een Amerikaanse rechter, verplicht worden mee te werken aan verzoeken van de Amerikaanse autoriteiten. De reikwijdte van de Amerikaanse wetgeving en de mogelijke schendingen van de persoonlijke levenssfeer zijn onderwerp van gesprek van de gezamenlijke EU-VS-expertgroep, die naar aanleiding van de onthullingen van de heer Snowden is ingesteld. Deze groep bespreekt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en elektronische gegevens van burgers, met als doel inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat.
De werkmaatschappij van AMS-IX, AMS-IX BV, heeft op haar website gemeld de juridische mogelijkheden en de risico’s van de uitbreiding naar de VS te verkennen. AMS-IX B.V. heeft bij diverse partijen juridisch advies ingewonnen over de toepasselijkheid van de Amerikaanse wetgeving.
Bent u bereid het Nationaal Cyber Security Centrum advies te vragen over deze kwestie?
Nee. Het Nationaal Cyber Security Centrum is het kennis- en expertisecentrum op het gebied van cyber security, geeft invulling aan de zogeheten computer emergency response-taak en is verantwoordelijk voor de crisiscoördinatie in het geval van een cybercrisis. Adviseren over de uitbreiding van een Nederlandse rechtspersoon in de VS behoort niet tot de taken van het Nationaal Cyber Security Centrum.
Kunt u verzekeren dat de AMS-IX geen activiteiten in de Verenigde Staten gaat ontplooien voordat de Kamer volledige zekerheid heeft dat gegevens van Nederlandse burgers te allen tijde veilig zijn?
Nee. Het staat Nederlandse bedrijven Vrij om zich in het buitenland te vestigen. Nederlandse bedrijven die ook in de Verenigde Staten actief zijn, dienen er op bedacht te zijn dat in het geval van vordering van gegevens of doorgifte van gegevens, de verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaats bij het bedrijf dat voor de verwerking verantwoordelijk is (art. 76 Wbp).
De OV-chipkaart voor blinden en slechtzienden |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Waarom heeft u het probleem voor blinden en slechtzienden om te reizen met de OV-chipkaart in het streekvervoer nog niet opgelost?
Op 25 maart jl. heb ik overleg gehad met de Oogvereniging en een afvaardiging van de decentrale overheden en vervoerders. Het verslag van dit overleg heb ik aan uw kamer toegestuurd. Tijdens dit overleg is met name gesproken over het belang voor blinden en slechtzienden om gemakkelijk te kunnen reizen in het openbaar vervoer. En er zijn mogelijke oplossingen voor de ervaren problemen aangereikt. Een aantal van die oplossingen diende eerst nog nader te worden uitgewerkt. In het overleg heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat ik op de hoogte zou worden gehouden van de in het overleg gemaakte afspraken. Dit is gebeurd. Er zijn inmiddels al diverse maatregelen genomen, onder meer op het gebied van communicatie en trainingen. Er is een maandelijks papieren transactieoverzicht, een duidelijk voelbaar kenmerk op de kaart en een voorgeladen anonieme OV-chipkaart. Daarnaast hoeven houders van een OV-begeleiderskaart, die ervoor kiezen hun kaart op te laden bij een balie, hiervoor geen servicekosten meer te betalen. Momenteel worden er afspraken gemaakt over de uniformiteit van de boodschappen in beeld en geluid van de OV-chipkaart apparatuur.
Het vinden van een oplossing voor blinden en slechtzienden voor het reizen met een OV-chipkaart in het stad- en streekvervoer duurt langer dan ik had verwacht. Bij NS is het goed geregeld met de OV-chip Plus. Deze oplossing blijkt niet direct door te vertalen naar het stad- en streekvervoer. Daar ligt nu de kern van het probleem waar u op doelt. Mijn indruk is dat dit mede komt doordat alle betrokken partijen intern en met elkaar nog aan het zoeken zijn naar de goede oplossing voor de doelgroep, en voorkeuren soms veranderd zijn. Tijdens het gesprek van 25 maart jl. is een aantal mogelijke oplossingen de revue gepasseerd.
Vervolgens hebben de decentrale overheden voor de zomer een aantal oplossingen, na een nader uitwerking, aan de Oogvereniging voorgelegd. Begin augustus hebben de partijen afgesproken om de mogelijkheden van reizen op rekening met in- en uitchecken nu eerst te onderzoeken, en verbeteringen van het Sentireproduct voorlopig te laten rusten. Er start nu een werkgroep, waarin zowel de overheden, vervoerders als de Oogvereniging zijn vertegenwoordigd. NS en TLS zijn hier eveneens bij betrokken. De overheden streven ernaar om begin 2014 duidelijkheid te hebben over de mogelijkheden van «reizen op rekening». Zij stellen mij via het NOVB op de hoogte van de voortgang
Bent u van mening dat u zich voldoende heeft ingezet om reizen voor deze groep op reservering mogelijk te maken, waar de motie van het lid Dik-Faber c.s.over reizen op rekening met reservering voor blinden en slechtzienden1 om vroeg? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Waar ik me voor inzet is een eventuele uitbreiding van doelgroepen van de specifieke producten voor blinden en slechtzienden, eveneens onderdeel van deze motie. Om te bepalen wie hier naast de groep van blinden en slechtzienden voor in aanmerking komen is nader onderzoek nodig, onder andere naar de noodzaak van indicatiestelling en de kosten. In het najaar evalueren de decentrale overheden de werking van het Sentireproduct voor mensen met een visuele functiebeperking. Die evaluatie en het onderzoek naar de mogelijkheden van reizen op rekening zullen input vormen voor de te maken afweging over de uitbreiding van de specifieke producten.
Als het gaat om het product reizen op rekening met vooraf reserveren, heb ik begrepen dat de Oogvereniging vooraf reserveren niet als een reële optie ziet voor het stad- en streekvervoer. Ik vind het belangrijk dat er een product komt dat zo goed mogelijk aansluit bij de wensen van de doelgroep.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om goed en plezierig te kunnen reizen voor mensen die blind of slechtziend zijn van groter belang is dan de opbrengst voor de vervoerder? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat alle reizigers, dus ook blinden en slechtzienden, goed en plezierig met het openbaar vervoer moeten kunnen reizen. Hierbij dient zo goed mogelijk rekening te worden gehouden met de belangen van deze doelgroep. Daarnaast is onmiskenbaar dat de effectiviteit en betaalbaarheid van de keuzes die worden gemaakt in het openbaar vervoer ook een rol spelen. Daarin zijn niet alleen de vervoerders een partij, maar ook de overheden.
Bent u bereid om u in te zetten voor herinvoering van het Viziris-abonnement voor het streekvervoer? Indien neen, wat gaat u dan doen voor deze groep?
Waar het om gaat, is dat deze groep goed en plezierig kan reizen met het openbaar vervoer en er een product tot stand komt dat hier zo goed mogelijk invulling aan geeft. Hoe dit product eruit komt te zien, is een verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de vervoerders. In het overleg van 25 maart jl. hebben de decentrale overheden reeds aangegeven dat de herinvoering van het Viziris-abonnement niet tot de mogelijkheden behoort, omdat de kosten voor deze kaart niet in verhouding stonden tot het werkelijke reisgedrag. Dit werd zowel door de vervoerders als door veel blinden en slechtzienden als oneerlijk ervaren. Zij geven te kennen niet zozeer goedkoper te willen reizen dan andere reizigers, maar dat zij net als ieder ander gebruik willen kunnen maken van het openbaar vervoer. Ik ondersteun dat van harte.
Zou u deze vragen ruim vóór het algemeen overleg OV, taxi en OV-chipkaart van 1 oktober 2013 willen beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De bekendheid en toepassing van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ) voor ZZP’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De zelfstandige sappelt liever zonder steun«?1
Ja.
Hoeveel ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) zijn de afgelopen 12 maanden in financiële problemen gekomen en welk deel heeft een beroep gedaan op het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ)?
Het ontbreekt aan gegevens over hoeveel zzp» ers de afgelopen 12 maanden in financiële problemen zijn gekomen. Gemiddeld deden in 2012 iets meer dan 3.600 personen een beroep op de Bbz-regeling. In grofweg de helft van de gevallen is sprake van een gevestigde ondernemer.
Heeft u gegevens over het percentage ZZP’ers dat bekend is met de BBZ-regeling? Zo nee, bent u bereid dat te laten onderzoeken?
Onderzoek onder het zzp-panel2 in 2010 liet zien dat ongeveer een kwart van de zzp’ers met onvoldoende financiële middelen (destijds 14% van het totaal) heeft overwogen om enige vorm van extra inkomensondersteuning te vragen. Zo'n 16% van degenen die inkomensondersteuning heeft overwogen, was bekend met inkomensondersteuning door gemeenten. Bij deze cijfers moet worden aangetekend dat het onderzoek van enige tijd geleden dateert en dat de percentages betrekking hebben op zeer kleine aantallen en dus als indicatief moeten worden beschouwd.
Ik onderschrijf het achterliggende belang van deze vraag, namelijk voldoende bekendheid met het Bbz onder de beoogde doelgroep. Hiermee kunnen mogelijk faillissementen worden voorkomen van zzp’ers die in de knel zitten. In de antwoorden op de vragen 5 en 6 wordt aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen of inmiddels gepland staan om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Deelt u de mening dat aanzienlijke maatschappelijke kosten, door onnodige faillissementen en bedrijfsopheffingen, én persoonlijk leed (deels) voorkomen kunnen worden als ZZP’ers eerder en beter bekend zijn met de BBZ-regeling? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik deel niet onverkort deze mening. Genoemde negatieve effecten hadden zich ook kunnen voordoen als bedoelde zzp’ers wel op de hoogte waren geweest van de Bbz-regeling. Bekend zijn met een regeling staat niet gelijk aan het gebruik (willen) maken van de regeling. Ondersteuning van zzp’ers onder gebruikmaking van het Bbz is bovendien slechts mogelijk als sprake is van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Wel deel ik uiteraard de mening dat een grotere bekendheid met het Bbz kan bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld faillissementen en daarmee samenhangend persoonlijk leed.
Deelt u de mening dat extra voorlichting, zowel gericht op de ZZP’ers als op gemeenten, geïntensiveerd moet worden? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ik ben met u van mening dat goede voorlichting van belang is. Recent zijn al verschillende maatregelen genomen om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Voorbeelden hiervan volgen uit de brief die de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 januari 2012 heeft verzonden naar de Eerste Kamer3. In bedoelde brief is aangegeven dat de teksten over het Bbz op websites als www.antwoordvoorbedrijven.nl en www.rijksoverheid.nl zijn verbeterd. Verder zijn gesprekken gevoerd met organisaties voor zelfstandigen om het Bbz bij hen onder de aandacht te brengen. Naar aanleiding hiervan heeft het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) zijn serie infobladen uitgebreid met een infoblad over het Bbz en een infoblad over de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Daarnaast is informatie over het Bbz onder genoemde organisaties verspreid, aan de hand waarvan zij zelfstandigen kunnen wijzen op de mogelijkheden van het Bbz.
Met de publicatie «Haal meer uit het Bbz; meer rendement voor gemeenten bij de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 », waarover de Tweede Kamer bij brief van 3 juli 2012 is geïnformeerd4, gaven VNG en SZW de aanzet tot het stimuleren van ondernemerschap en het vergroten van het rendement dat gemeenten uit het Bbz kunnen halen. In het door het Ministerie van SZW gesubsidieerde programma Vakmanschap van Divosa en VNG wordt hier op praktische wijze nadere invulling aan gegeven. In het kader van dit programma is een serie werkwijzers verschenen over de uitvoering van het Bbz die Divosa in 2012 en 2013 heeft gepubliceerd. Deze werkwijzers zijn onder meer te vinden op de websites van Divosa, VNG en het Gemeenteloket van het Ministerie van SZW.
Via het Ondernemersklankbord (OKB) worden jaarlijks ruim 3.000 ondernemers begeleid die zich melden met een hulpvraag. In 2012 was daarbij in 1.100 gevallen sprake van een faillissementspreventietraject. In 2013 zal dat aantal naar verwachting oplopen tot 1.200 ondernemers. Voor deze begeleiding wordt door het Ministerie van EZ subsidie verstrekt aan het OKB. Van de faillissementspreventies, die veelal ondernemingen betreffen die feitelijk al insolvent zijn, wordt ruim de helft met succes afgerond.
In het antwoord op vraag 6 volgt informatie over de geplande maatregelen om de bekendheid van het Bbz te vergroten.
Bent u bereid met de gemeenten in overleg te treden om de (doelstelling van de) BBZ-regeling extra onder de aandacht te brengen en uitwisseling van best practices te stimuleren?
Ik ben vanuit dit departement voornemens subsidie te verlenen aan Divosa en VNG om in het najaar van 2013 en het eerste en tweede kwartaal van 2014 diverse activiteiten te organiseren die meer bekendheid aan het Bbz zullen geven.
Er zullen regiobijeenkomsten worden georganiseerd door Divosa en gemeenten voor de uitvoerders van de Bbz-regeling bij gemeenten en hun leidinggevenden. Het thema is verdere professionalisering en vakmanschap bij het uitvoeren van de Bbz-regeling. Kennisdeling is het primaire doel van de bijeenkomsten.
In dezelfde periode zal de VNG bijeenkomsten voor bestuurders houden waarbij de bredere maatschappelijke voordelen van de Bbz-regeling naar voren worden gebracht. Het gaat daarbij om het stimuleren van actief gebruik en inzet van het Bbz door gemeenten, mede aan de hand van inzicht in maatschappelijke opbrengsten zoals behoud en stimulans van lokale en regionale werkgelegenheid. De focus zal daarbij ook liggen op samenwerking tussen gemeenten en andere partijen en het verbinden van het sociale en economische terrein om ondernemerschap in bredere zin te bevorderen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 oktober 2013?
Mijn streven is gericht geweest op een zo spoedige mogelijke beantwoording.
Gevolgen van de cultuurbezuinigingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Elf podiumgroepen stoppen», waaruit blijkt dat door cultuurbezuinigingen circa tien procent van de gezelschappen is gestopt en dat bij 39 groepen mensen zijn ontslagen?1
Het NRC heeft instellingen die in de periode 2009–2012 onder andere werden gesubsidieerd door het Fonds Podiumkunsten een aantal vragen gesteld over de gevolgen van de teruggang in subsidie voor hun gezelschap. Het artikel schetst een beeld van de gevolgen van de crisis en bezuinigingen door de overheden. Dat heeft, hoewel noodzakelijk, soms pijnlijke gevolgen. Tegelijkertijd laat het artikel zien dat veel instellingen met minder of geen subsidie toch ook kansen zien. Bijvoorbeeld op het gebied van samenwerking.
Hoe oordeelt u over het feit dat voor verschillende instellingen – ondanks een positief advies van het Fonds Podiumkunsten – subsidie uitbleef vanwege een tekort aan middelen?
In tijden van bezuinigingen heeft het Fonds Podiumkunsten ervoor gekozen scherpe keuzes te maken en geen kaasschaaf toe te passen om ervoor te waken dat de instellingen die subsidie krijgen ook budget hebben om echt wat te doen.
Erkent u dat sponsors en andere particuliere giften het gat dat is geslagen door de bezuinigingen niet (zullen) opvullen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook blijkt uit het artikel zijn er ook instellingen die succesvol zijn geweest in het zoeken en vinden van nieuwe sponsoren. Wat over het algemeen precies de kansen zijn voor het vinden van nieuwe sponsoren is nog onduidelijk en zal op de langere termijn moeten blijken.
Erkent u dat door de bezuinigingen steeds meer personeel óf ontslagen wordt óf steeds vaker als freelancer wordt aangesteld? Deelt u de mening dat het slecht is voor de continuïteit als er steeds meer freelancers werkzaam zijn in de cultuursector?
Ik zie die ontwikkeling, maar constateer dat eenzelfde ontwikkeling ook speelt in andere sectoren. Bij mij zijn nog geen signalen binnen gekomen dat de continuïteit in de cultuursector hierdoor gevaar loopt.
Deelt u de mening dat sprake is van een proces van verschraling, als gezelschappen minder nieuwe producties maken, meer herhalingen spelen en het aanbod steeds meer richten op de middelmaat?
Het in reprise nemen van succesvolle producties vind ik een goede zaak, zowel in termen van publieksbereik als zakelijk succes. Verder is het van belang de ontwikkelingen van veranderend type aanbod dat op de podia staat te onderzoeken en te volgen, zoals dat ook in het verleden gedaan is. Zo heeft de Raad voor Cultuur een aantal jaar geleden gesignaleerd dat er sprake was van overaanbod. Dit heeft geleid tot veranderingen in de regelingen van het Fonds Podiumkunsten.
Is dit het cultuurbeleid dat u voor ogen heeft, aangezien u akkoord gaat met de richting die uw voorganger heeft ingezet?
In mijn beleid focus ik op thema’s die in het hart van het cultuurbeleid staan. Dit zijn cultuuronderwijs, talentontwikkeling, creatieve industrie en digitalisering. Ik heb u in mijn visiebrief uitgebreid bericht over de richting die ik op wil met deze thema’s.
Is het waar dat gemeenten in 2013 3,7% minder aan cultuur uitgeven dan in 2012?2
Het CBS heeft inderdaad berekend dat gemeenten gezamenlijk bijna 3,7% minder dan in 2012 uitgeven aan kunst en cultuur. Het bedrag dat besteed wordt per inwoner neemt af van 103 euro tot 98 euro.
Het CBS heeft de netto-uitgaven in kaart gebracht. Dit zijn de lasten die overblijven na aftrek van de baten (saldo) en die de gemeenten uit de algemene middelen moeten financieren.
Tot het terrein van kunst en cultuur rekent het CBS de volgende activiteiten (functies):
Deelt u de mening dat de gemeentelijke bezuinigingen op cultuur verder kunnen toenemen als gevolg van de decentralisering?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de begroting en de verdeling van de middelen over verschillende onderwerpen, waaronder cultuur. Daarnaast denk ik dat steden het belang van cultuur voor de stad, zowel economisch als sociaal sterk zullen laten meewegen in hun besluitvorming.
Hoe ver mag het proces van vermarkting en verschraling doorgaan in de cultuursector, voordat u op de rem gaat staan?
Ik ben niet van mening dat er een proces van vermarkting en verschraling gaande is. Ik volg de ontwikkelingen in de cultuursector op de voet en zal dat ook blijven doen.
De brief ‘de aantallen opgelegde boetes aan luchtvervoerders die de Vreemdelingenwet overtreden’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kan het dat er nog steeds ongedocumenteerde reizigers uit vliegtuigen komen, terwijl voor de luchtvervoerders een afschrift- en zorgplicht bestaat?1 Maken luchtvervoerders een kopie van de reisdocumenten van alle vervoerde passagiers? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geldt de afschriftplicht voor 27 luchthavens van de ruim 180 luchthavens waar vandaan naar Nederland wordt gevlogen (zie bijlage voor de lijst met afschriftplichtige luchthavens).2 Luchtvervoerders die van deze 27 luchthavens naar Nederland vliegen, zijn conform de afschriftplicht verplicht kopieën te maken van de reisdocumenten van alle vervoerde passagiers. Indien bij een ongedocumenteerde vreemdeling wordt vastgesteld dat hij afkomstig is van een vlucht waar de afschriftplicht voor geldt, wordt bij de betrokken luchtvervoerder een kopie van het reisdocument gevorderd. Over het algemeen voldoen de luchtvervoerders aan de verplichting. Indien dit niet het geval is, wordt door de Koninklijke Marechaussee (KMar) in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) een proces verbaal opgemaakt.
Voor alle luchtvervoerders geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat luchtvervoerders op basis van artikel 4 van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen en het nodige toezicht te houden dat redelijkerwijs van hen kan worden gevorderd om te voorkomen dat zij reizigers zonder geldige reisdocumenten vervoeren.
Ondanks de afschrift- en zorgplicht voor luchtvervoerders komt het voor dat vreemdelingen zich tijdens de reis, of tijdens het verblijf op het internationale gedeelte van Schiphol, ontdoen van hun reisdocumenten en zich vervolgens ongedocumenteerd bij de grensbewaking melden. In zo’n geval zoekt de KMar uit van welke vlucht de ongedocumenteerde afkomstig is. Indien een ongedocumenteerde voor een langere periode in het internationale gedeelte van de luchthaven heeft verbleven is het achterhalen van de vlucht lastig en soms niet mogelijk. Zodra bekend is met welke luchtvervoerder de ongedocumenteerde heeft gereisd, en de afschriftplicht van toepassing is, wordt er altijd een kopie van het reisdocument gevorderd bij de luchtvervoerder.
Doorzoeken luchtvervoerders na een vlucht hun vliegtuigen op achtergebleven of achtergelaten reisdocumenten om aan hun afschrift- en zorgplicht te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat personeel van een door de luchtvervoerder gecontracteerd schoonmaakbedrijf, onder toezicht van beveiligingsmensen, het vliegtuig bij aankomst schoonmaakt. Aangetroffen documenten worden door het beveiligingspersoneel overgedragen aan de KMar. Indien de KMar aanwijzingen heeft dat op een bepaalde vlucht een ongedocumenteerde passagier is vervoerd dan wordt het vliegtuig door de KMar doorzocht.
Wordt in alle gevallen dat een luchtvervoerder zijn verplichtingen niet nakomt proces-verbaal opgemaakt en strafrechtelijke vervolging ingesteld? Zo nee, wat zijn redenen om dit niet te doen?
Ja, in beginsel worden alle zaken waarvan het OM kennis neemt, vervolgd of wordt er een transactie aangeboden. Vóór april 2013 zijn er echter verschillende zaken geweest waarin niet onmiddellijk een vervolging werd ingesteld of een transactie werd aangeboden. Dat had te maken met het feit dat de rechter het OM in een aantal zaken niet ontvankelijk in de vervolging had verklaard3, omdat de vervolgde luchtvervoerders nog in overleg waren met de Nederlandse Staat met het doel om tot een zogeheten MOU (Memorandum of Understanding) te komen4. Dit is een overeenkomst tussen een luchtvaartmaatschappij en de Nederlandse Staat waarbij wordt afgesproken dat een bepaald quotum aan zaken niet wordt opgepakt in ruil voor het treffen van extra preventieve maatregelen om dit soort overtredingen te voorkomen. De Nederlandse Staat en de KLM hebben sinds 2000 een MOU5. Het OM heeft naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraak besloten om niet tegen deze luchtvaartvervoerders op te treden zolang zij nog in onderhandeling waren. Vanaf april 2013 zijn voornoemde zaken met terug werkende kracht alsnog afgedaan. Er zijn vooralsnog geen MOU’s afgesloten met andere luchtvervoerders omdat is gebleken dat, hoewel zij bereid zijn tot nauwere samenwerking met de Nederlandse Staat, een MOU niet de aangewezen weg is om dit te bewerkstelligen.
Wat is de hoogte van de transacties die de luchtvervoerders worden aangeboden wegens overtreding van de afschrift- of de zorgplicht?
Ik verwijs hierbij naar de «Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen». De transactiebedragen zoals die per 1 januari 2013 worden gehanteerd, lopen uiteen van € 4.000 voor een first offender, € 6.000 voor recidive, tot € 8.000 bij meervoudige recidive. Op zitting liggen deze bedragen hoger (resp. € 4.900, € 7.000 en € 9.500).
Waarom heeft de strafrechtelijke vervolging van luchtvervoerders in zeven gevallen tot een dagvaarding geleid? Wat is de luchtvervoerders ten laste gelegd in deze dagvaardingen?
Er zijn twee redenen waarom de officier van justitie in deze gevallen tot dagvaarding is overgegaan. In een aantal zaken is door het Openbaar Ministerie in eerste instantie een transactievoorstel aangeboden, dat vervolgens niet door de luchtvervoerder is betaald. Hierop volgde een dagvaarding. In andere zaken is sprake geweest van hardnekkige c.q. zeer verwijtbare recidive. In dat geval is gedagvaard zodat ter terechtzitting een aanzienlijk hogere boete kon worden geëist.
De luchtvervoerders is in bovengenoemde zaken de overtreding van artikel 4 lid 1 en/of lid 2 Vreemdelingenwet 2000 ten laste gelegd. Lid 1 ziet toe op de zorgplicht met het oog op de controle van (de geldigheid) van reisdocumenten. Lid 2 ziet toe op de plicht van de vervoerder om op «risicodragende lijnen» desgevraagd een afschrift van reisdocumenten van inreizende passagiers te verstrekken aan ambtenaren die zijn belast met de grensbewaking.
Wat waren de redenen om zestien zaken te seponeren?
De processen-verbaal, waaruit deze 16 zaken bestaan, zijn opgemaakt op grond van artikel 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000. Vanwege een leemte in de wetgeving was er ten tijde van het seponeren van deze zaken weliswaar een wettelijke strafbaarstelling voor het reizen zonder geldig document voor grensoverschrijding, maar geen wettelijke strafbaarstelling voor het reizen zonder geldig visum, en kon er dus niet worden vervolgd of getransigeerd voor het reizen zonder geldig visum. Deze leemte is in juli 2012 gerepareerd en sindsdien worden deze zaken door het OM weer in behandeling genomen.
Wat is de effectiviteit van handhaving van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000? Weegt het naleven van de verplichtingen voor de luchtvervoerders financieel op tegen de maatregelen of boetes die hen opgelegd kunnen worden bij overtreding van de afschrift- of zorgplicht? Is het voor sommige luchtvervoerders goedkoper de maatregelen of boetes op de koop toe te nemen? Zo ja, kunnen de boetes worden verhoogd?
Handhaving van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000 heeft ertoe geleid dat luchtvervoerders controleren op de geldigheid van reisdocumenten en visa en dat zij afschriften van deze documenten maken wanneer er vanaf een afschriftplichtige luchthaven naar Nederland wordt gevlogen. Of de hoogte van de boetes afschrikwekkend genoeg is om ervoor te zorgen dat zij deze vervoerdersverplichtingen altijd naleven valt niet met zekerheid te zeggen. Feit is wel dat er de afgelopen vijf jaar een dalende trend zichtbaar is voor wat betreft de aanvoer naar Nederland van ongedocumenteerden door luchtvervoerders.
Daarbij komt dat de Nederlandse Staat sinds enkele jaren de mogelijkheid tot het verhalen van kosten op de vervoerder, die een vreemdeling naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd (artikel 65 tweede lid Vreemdelingenwet 2000) heeft geïntensiveerd. Dit vloeit voort uit de terugvoerplicht voor vervoerders (artikel 5 Vreemdelingenwet 2000)6. De hoogte van de kosten die voor rekening van de luchtvervoerder komen kan, afhankelijk van de situatie, behoorlijk oplopen. Deze kosten worden verhaald op de luchtvervoerder. Een intensievere handhaving van de terugvervoerplicht en het consequent verhalen op de luchtvervoerder van de kosten die door de Staat worden gemaakt als gevolg van toegangsweigering, hebben naar verwachting meer effect dan het verhogen van de boetes.
Handhaving van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000 gecombineerd met een intensievere handhaving van artikel 65 Vreemdelingenwet 2000 moet ervoor zorgen dat de aanvoer van ongedocumenteerden door luchtvervoerders nog verder afneemt.
Handhaving door gemeenten van de leeftijdsgrens voor verkoop van alcohol |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «18-minner kan blijven drinken» waaruit blijkt dat gemeenten aangeven, vooruitlopend op de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcohol naar 18 jaar per 1 januari 2014, hierop niet of nauwelijks gaan controleren?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat handhaving van de leeftijdsgrens door gemeenten niet moet leiden tot een gebrek aan handhaving?
Ja, die mening deel ik.
Herkent u het beeld van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid dat de handhaving nu al «niet optimaal» is? Welke recente cijfers zijn voorhanden en wordt hierin ook per gemeente gekeken naar mate van handhaving?
Mijn beeld is dat de gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Inmiddels zijn 230 toezichthouders aangewezen om toezicht op de Drank- en Horecawet (DHW) te houden. De verwachting is dat eind 2013 ongeveer 350 mensen zullen zijn opgeleid tot toezichthouder DHW. Gelet op de adressen die de examenkandidaten bij hun aanmelding hebben opgegeven, is het beeld dat de toezichthouders gespreid over Nederland zullen worden ingezet.
Deelt u de mening dat handhaving essentieel is om de verkoop aan 18-minners te kunnen tegengaan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de handhaving te verbeteren?
Komen de problemen met handhaving van de leeftijdsgrens van alcohol ook voor bij de handhaving van de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar op tabak? Hoe verwacht u dat de handhaving van de leeftijdsgrens van tabak zich ontwikkelt als deze wordt verhoogd naar 18 jaar, zoals het kabinet voorstelt?
De handhaving van de Tabakswet, dus ook van de leeftijdsgrens, gebeurt door de NVWA. Het toezicht op de Tabakswet is niet gedecentraliseerd. De problemen met de handhaving zijn enigszins vergelijkbaar met die bij alcohol, zij het dat de naleving door de jongeren zelf bij tabak heel hoog is. Dat wil zeggen dat maar weinig jongeren onder de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar proberen tabak te kopen. Maar degenen die dat doen, slagen daar meestal wel in. De naleving van de leeftijdsgrens door tabaksverkopers is dus onvoldoende.
Van de huidige 16- en 17-jarigen rookt ongeveer een kwart dagelijks. Onder deze groep zal de spontane naleving van de leeftijdsgrens van 18 jaar in eerste instantie waarschijnlijk gering zijn. Om de handhaving te versterken, zal de NVWA vanaf volgend jaar extra capaciteit inzetten: een speciaal opgeleid team van ongeveer 45 jongere toezichthouders zullen worden ingezet bij zowel de controle op het rookverbod in de horeca als op de naleving van de (nieuwe) leeftijdsgrens.
Ik verwijs u ook naar de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag van 26 juni 2013 (Kamerstuk 33 590, nr. 6) en de antwoorden op de Kamervragen van mw. Dijkstra van 27 mei 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2379).
Het plan om de leefbaarheid van het dorp Moerdijk op te offeren voor economische ontwikkeling |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer E. Nijpels, die namens zijn adviescommissie heeft gezegd dat de economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk voorrang moet krijgen boven de leefbaarheid van het dorp?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad.
Wat vindt u van de opvatting van de heer Nijpels dat de gezondheid en het welbevinden van de inwoners van Moerdijk aan de kant geschoven kunnen worden voor de uitbreiding van haven- en industriegebieden in de buurt van dit dorp? Bent u dit met hem eens of deelt u de mening dat een dergelijke uitspraak onbehoorlijk, om niet te zeggen lomp is?
De commissie van Advies Havenstrategie Moerdijk 2030 geeft in haar eindadvies bij de concept Havenstrategie Moerdijk2 aan dat indien het havenschap blijft inzetten op maximale benutting van de economische potenties van Moerdijk, dan de kosten en baten en de voor- en nadelen van een transitiemodel met relevante stakeholders, inclusief de bewoners van het dorp en de leefbaarheidsgroeperingen besproken dienen te worden. De commissie van advies constateert zelf dat het hier om een maatschappelijk zeer gevoelige discussie gaat, maar constateert dat die discussie nu ten principale en fundamenteel gevoerd moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Moerdijk ernstig verontrust zijn over de plannen over de ontwikkeling van haven- en industriegebieden en over het geringe belang dat de commissie Nijpels aan hun dorp en hun leefbaarheid blijkt te hechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de inwoners van Moerdijk zo snel mogelijk gerust te stellen door duidelijk te maken dat het advies van de commissie Nijpels niet past in de manier waarop de overheid in Nederland met haar burgers om wil gaan?
De Provincie Noord-Brabant, de gemeente Moerdijk en het havenschap Moerdijk hebben onlangs de concept havenvisie voor Moerdijk gepresenteerd. In deze visie gaat de ontwikkeling van het havengebied en het behoud van de leefbaarheid hand in hand. De commissie van advies geeft als reactie op deze visie aan dat het goed is om nog eens kritisch te kijken naar het toekomstperspectief voor het dorp Moerdijk. De concept havenvisie ligt nu voor ter consultatie tot 31 oktober. De betrokken overheden hebben diverse bijeenkomsten belegd waar belanghebbende partijen, waaronder de inwoners van Moerdijk, hun zorgen kunnen uiten en met de provincie, de gemeente en het havenschap over de plannen in gesprek kunnen. Gelet op dit consultatieproces zie ik thans geen rol voor de rijksoverheid weggelegd.
Kunt u voor de zekerheid nog eens duidelijk maken wat het doel is van de huidige milieunormen op het gebied van onder andere geluid, fijnstof in dorpen en steden?
De huidige milieunormen, die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer, hebben als doel een evenwichtige balans te creëren tussen de belangen van de volksgezondheid en van de industrie. Bij het verlenen van een vergunning voor een nieuwe activiteit (of het uitbreiden van een bestaande activiteit) wordt door het bevoegd gezag getoetst of de beoogde activiteit binnen de van toepassing zijnde milieunormen past.
Kunt u bevestigen dat de verdere economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk het behalen van de genoemde milieunormen in dat gebied onmogelijk maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u dat, en hoe ziet u de gezondheid van de omwonenden in relatie tot de beoogde economische ontwikkeling? Zo nee, waarom niet en op welke manier kunt u dat garanderen?
Welk effect de verdere economische ontwikkeling van de haven- en industriegebieden in Moerdijk heeft op het behalen van de genoemde milieunormen is nog niet te bepalen. Een en ander hangt af van de daadwerkelijke ontwikkelingen en te nemen compenserende maatregelen. Het is aan betrokken overheden om bij de benodigde planvorming en vergunningverlening voor deze ontwikkelingen om hieraan binnen de wettelijke kaders voorwaarden te verbinden. De concept havenvisie voor Moerdijk geeft daar nog geen uitsluitsel over.
Vindt u dat mensen recht hebben op een gezonde leefomgeving? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit recht van de inwoners van Moerdijk niet geschonden wordt doordat het in de toekomst ingesloten zal zijn tussen zware industrie, een groot bedrijventerrein en een snelweg? Zo nee, waarom niet?
Een gezonde leefomgeving is voor mensen van groot belang en derhalve wordt dit ook erkend als onderwerp van overheidsbeleid. Het recht op een gezonde leefomgeving is een richtinggevend uitgangspunt dat steeds afgewogen moet worden tegen andere belangen zoals economische activiteiten. De lokale overheden dragen de verantwoordelijkheid voor deze afwegingen en voor eventueel te nemen maatregelen. Wij gaan ervan uit dat dit wordt meegenomen in het verdere proces van consultatie rondom de ontwerp havenvisie en uiteindelijk de noodzakelijke aanpassingen in bestemmingsplannen en vergunningverlening. De wetgeving, waaronder de Wet publieke gezondheid, voorziet hier in de noodzakelijke waarborgen.
Kent u het onderzoek van De Stec Groep2 over de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk? Deelt u de mening dat dit onderzoek uitwijst dat een groot deel van de logistieke bedrijven die zich zullen vestigen op het Logistiek Park Moerdijk binnen Nederland zullen verhuizen? Zo ja, kunt u aangeven wat er met de leegstand op de andere locaties zal gebeuren en of werknemers hierdoor hun baan zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek van De Stec Groep concludeert dat het bestaande aanbod van logistieke centra in Zuid-Nederland, en West-Brabant in het bijzonder, op de middellange en lange termijn onvoldoende is om de vraag naar logistiek vastgoed goed te kunnen faciliteren. Het plan voor Logistiek Park Moerdijk speelt in op deze marktvraag. Logistieke bedrijven en investeerders in logistiek vastgoed kiezen op basis van hun eigen bedrijfseconomische afwegingen hun vestigingslocatie. Het is voor de economische ontwikkeling van ons land van belang dat er ondermeer in West-Brabant ook op langere termijn vestigingsplaatsen zijn die de concurrentie met locaties buiten Nederland aan kunnen.
Kunt u uiteenzetten welke invloed de toename aan vrachtverkeer op de A16 en de A17 zal hebben op de filedruk, de uitstoot van fijnstof en de leefbaarheid van de inwoners van de gemeente Moerdijk? Hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Uit de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse 2011 is gebleken dat er op de A16 en A17 ter hoogte van Moerdijk tot 2030 nog capaciteit is om groei van extra verkeer op te vangen. Alleen in het hoge groeiscenario worden op de A17 en de A16 nabij de Moerdijkbrug wel de NoMo reistijdfactoren overschreden. Omdat uit de havenstrategie niet blijkt welke toename verwacht wordt aan vrachtvervoer op de weg kan niet aangegeven worden wat de exacte invloed is op de filedruk in dit gebied. Deze trajecten behoren echter niet tot de belangrijkste knelpunten op het Nederlandse wegennet en er zijn hier dan ook geen projecten voorzien. In 2012 voldeed de luchtkwaliteit in Moerdijk ruimschoots aan de grenswaarden, zowel in relatie tot verkeer (Monitoringsrapportage NSL 2012) als in relatie tot de industrie (Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2012, RIVM). Gezien de betrekkelijk lage waarden is het niet te verwachten dat nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarden.
De civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden bij militaire uitzendingen |
|
Han ten Broeke (VVD), Foort van Oosten (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Hoge Raad van 6 september 2013?1
Ja.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor de civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden bij toekomstige militaire uitzendingen? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u over deze gevolgen?
De arresten van de Hoge Raad van 6 september jl. berusten op de feiten en omstandigheden zoals die door het Gerechtshof Den Haag zijn vastgesteld. Deze feiten en omstandigheden zagen op de specifieke situatie die zich destijds in Srebrenica heeft voorgedaan. Bij toekomstige militaire uitzendingen zullen andere feiten en omstandigheden aan de orde zijn. Het is dan ook niet mogelijk op voorhand uitspraken te doen over de eventuele aansprakelijkheid van de Staat bij toekomstige uitzendingen.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor de wijze waarop gewerkt kan worden met lokaal burgerpersoneel in conflictgebieden bij toekomstige militaire uitzendingen? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u over deze gevolgen?
De arresten geven geen aanleiding om de huidige werkwijze ten aanzien van lokaal burgerpersoneel bij toekomstige militaire uitzendingen aan te passen.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor de commandostructuur in noodsituaties tijdens bij toekomstige militaire uitzendingen? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u over deze gevolgen?
De arresten hebben geen gevolgen voor de commandostructuur bij toekomstige militaire uitzendingen. De lessons learned van eerdere missies hebben geleid tot aanpassingen van de wijze van uitvoering van missies. De Commandant der Strijdkrachten behoudt te allen tijde Full Command over alle uitgezonden Nederlandse militairen en wijst een officier aan die namens hem in het inzetgebied kan optreden. Op deze manier kan Nederland in noodsituaties ingrijpen.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor het toetsingskader dat tot stand is gekomen na het parlementair onderzoek van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (Commissie Bakker)? Moet de eventuele civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden worden meegewogen in dit toetsingskader?
Deze arresten hebben geen gevolgen voor het toetsingskader. Het toetsingskader is ontworpen – en sindsdien twee keer aangepast – ter structurering van de gedachtewisseling met het Parlement over deelname van Nederlandse militaire eenheden aan internationale militaire operaties waartoe het kabinet heeft besloten. De inrichting en afbakening van verantwoordelijkheden van een missie maken hiervan onderdeel uit.
In welke overige landen is sprake van civiele aansprakelijkheid voor het land dat troepen onder VN-vlag uitzendt, analoog aan wat de Hoge Raad nu voor de Nederlandse Staat heeft geoordeeld?
Het kabinet is geen rechterlijke uitspraken bekend in andere landen betreffende aansprakelijkheid van het land dat troepen onder VN-vlag uitzendt, analoog aan het arrest van de Hoge Raad van 6 september jl. Voor de Belgische rechter is een civiele procedure aanhangig tegen de Belgische Staat en drie Belgische militairen betreffende de Belgische deelname aan de VN vredesoperatie in Rwanda. In deze zaak heeft de rechter nog geen einduitspraak gedaan.
Is het mogelijk de civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden bij toekomstige militaire uitzendingen uit te sluiten? Zo ja, hoe? Bent u van plan dat te doen?
Nee.
Het bericht dat de posttarieven van PostNL per 1 januari 2014 wederom gaan stijgen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Postzegel volgend jaar 4 cent duurder» waarin wordt belicht dat het basistarief voor brieven per 1 januari opnieuw met 4 cent zal stijgen?1
Vanwege toenemende volumedalingen binnen de Universele Postdienst (UPD) zijn de kosten uit de pas gaan lopen met de tarieven. In de huidige tariefregulering op de postmarkt wordt met volumedalingen onvoldoende rekening gehouden. Ik heb uw Kamer bij brief van 3 juni 2013 geïnformeerd dat ik een extra toename in de UPD-tarieven daarom onvermijdelijk acht en voor 2014 8% aan tariefruimte zou creëren om een verder stijging van de postzegelprijs per 1 januari 2014 mogelijk te maken (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 110). Als gevolg hiervan mag de postzegelprijs per 1 januari 2014 met 4 cent stijgen. De postzegelprijs zal hiermee maximaal € 0,64 bedragen.
Vindt u een prijsstijging van 44 cent in 2010 naar 64 cent in 2014 acceptabel? Is een prijsstijging van 45% in 5 jaar tijd niet buitenproportioneel hoog? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie laat zien dat in vrijwel alle Lidstaten een trend waarneembaar is van dalende volumes binnen het brievenpostverkeer en toenemende druk op de financiële houdbaarheid van de UPD. Door betere beschikbaarheid van het internet stappen consumenten in West-Europese landen, met name in Nederland en Denemarken, volgens de onderzoekers sneller over naar elektronische communicatiediensten zoals e-mail (Wik-Consult (2013), «Main Developments in the Postal Sector (2010–2013)»). Hoewel volumes in Nederland sterker dalen dan in andere Europese landen, blijft Nederland met een postzegelprijs van € 0,64 per 1 januari 2014 onder het gemiddelde van West-Europa. In België en het Verenigd Koninkrijk bedraagt de postzegelprijs € 0,77 respectievelijk € 0,74. Tevens is in Denemarken onlangs een prijsstijging aangekondigd van 12,5%, waarmee de postzegelprijs vanaf 1 januari 2014 € 1,20 gaat bedragen.
Heeft PostNL u geïnformeerd waarom zij de maximale ruimte benut die de UPD (Universele Postdienst) biedt om het tarief te verhogen? Is de situatie bij PostNL dusdanig verontrustend dat zij het onderste uit de kan moeten halen?
De toenemende daling in postvolumes zet de financiële houdbaarheid van de UPD onder druk. In de afgelopen vijf jaar is het volume van de UPD met meer dan 30% gedaald. Recente cijfers laten zien dat de vraag naar UPD-diensten in toenemende mate afneemt, met circa 9 tot 10% per jaar (Jaarverslag van PostNL over 2012). In de huidige tariefregulering wordt onvoldoende rekening gehouden met deze toenemende volumedalingen. Als gevolg hiervan bedroeg het gerealiseerde bedrijfsresultaat van de UPD-verlener –9% in 2012. Zonder nadere maatregelen zou, ondanks de kostenbesparingsmaatregelen die PostNL zelf neemt, het bedrijfsresultaat naar verwachting op circa –7% uitkomen in 2015. Als onderdeel van een pakket aan maatregelen om een economisch rendabele uitvoering van de UPD mogelijk te maken heeft de UPD-verlener een voorstel ingediend voor 13% tariefruimte voor 2013 en 8% tariefruimte voor 2014.
Is de stijging van het basistarief een gevolg van het intrekken van de claim van PostNL aan Sandd om mee te betalen aan de kosten van de UPD? Zo ja, acht u het wenselijk dat deze kosten worden afgewenteld op de consument?
Bij brieven van 27 maart en 3 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 109 en 110) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat nadere maatregelen noodzakelijk zijn om de UPD in stand te kunnen houden. Vanwege de specifieke kenmerken van de postmarkt, zoals de schaalvoordelen op de markt, maken de structurele en toenemende volumedalingen de UPD steeds kostbaarder. Hierdoor zijn tariefstijgingen binnen de UPD onvermijdelijk.
Het ligt in de rede dat een toename in de kosten van de UPD wordt betaald door gebruikers van de UPD. Tegelijkertijd worden ook maatregelen genomen die de kosten van de UPD verminderen, zoals een vermindering van het aantal postvestigingen en brievenbussen. Hiertoe bereid ik momenteel een wetsvoorstel voor.
De opvang van Syrische asielzoekers door Bulgarije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Marit Maij (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over de opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije?1
Ja.
Op welke wijze worden Syrische vluchtelingen en andere asielzoekers in Bulgarije opgevangen? Hebben zij voldoende en tijdig toegang tot de asielprocedure? Krijgen zij op fatsoenlijke wijze bescherming en onderdak?
Volgens de Bulgaarse regering zijn er sinds begin 2013 4.400 vreemdelingen Bulgarije (illegaal) binnengekomen, waaronder 2.500 Syriërs. De meeste van hen reizen Bulgarije binnen via de grens met Turkije. Voor 4.000 personen zou een asielprocedure zijn opgestart, waaronder 1.500 Syriërs. Door UNHCR is kritiek geuit op de opvangcapaciteit en voorzieningen, en op de tijdsduur van de procedures.
De Bulgaarse autoriteiten hebben laten weten dat de opvangcentra overbezet zijn. Als ad hoc oplossing worden asielzoekers ondergebracht in scholen, caravans en tenten. Ook zijn er meer tolken en medisch personeel in dienst genomen. Tevens wordt er een trilateraal contactcentrum opgezet dat de samenwerking met politie en douane met Turkije en Griekenland coördineert. De Bulgaarse regering heeft een beroep op Europese solidariteit gedaan en om financiële steun verzocht.
In reactie op deze ontwikkelingen hebben de Europese Commissie, Frontex en EASO een gezamenlijke missie gepland aan Bulgarije. Naar ik ben geïnformeerd is een doel van deze missie inzichtelijk te maken welke ondersteuning aan Bulgarije kan worden geboden. De missie staat gepland voor de eerste week van oktober 2013. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in de vergadering van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2013 de ministers informeren over de missie.
Welke problemen heeft Bulgarije op dit moment met het huisvesten van asielzoekers en het tijdig beslissen op hun asielverzoek? Welke gevolgen heeft dit voor vluchtelingen? Op welke wijze stelt Bulgarije voor gezinnen met kinderen extra voorzieningen beschikbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke noodzaak ziet u om in Europees verband acuut aan te dringen op het zo snel mogelijk ondersteunen van landen als Bulgarije met het verwerken van de asielinstroom, om te waarborgen dat asielzoekers, waaronder de Syrische vluchtelingen, overal in de EU fatsoenlijk worden opgevangen? Kan hierbij worden betrokken de invulling van de motie Schouw cs., die onder andere oproept tot het inzetten op een gezamenlijke Europese lijn inzake de opvang van Syrische vluchtelingen?2
De in het vorige antwoord genoemde gezamenlijke missie getuigt naar mijn mening van een adequaat optreden van de Commissie en de agentschappen. Ik verwacht dat onder andere de urgentie van eventuele maatregelen en de aangewezen vorm van ondersteuning door de missie in kaart wordt gebracht.
Voorts maakt Nederland zich sterk voor een betere coördinatie in EU- verband, en neemt proactief deel aan het coördinatieproces, van hulp aan en opvang van Syrische vluchtelingen in de regio.
Hoe verhouden de enorme verschillen in de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang tussen Europese lidstaten zich tot het bestaande Europees asielbeleid? Voldoet Bulgarije aan de Europese minimumnormen voor de opvang en bescherming van asielzoekers? Zo ja, op welke wijze?
Op 29 juni 2013 zijn de gewijzigde Opvangrichtlijn, nr. 2013/33/EU, en Procedurerichtlijn, nr. 2013/32/EU, gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. De lidstaten dienen de bepalingen uit deze richtlijnen ten laatste 20 juli 2015 te hebben omgezet in hun nationale stelsels.
Het is niet aan mij, maar juist de taak van de Europese Commissie om over correcte toepassing van het EU-recht te waken. De Commissie kijkt of het EU-recht wordt nageleefd en kan zonodig een EU-lidstaat verzoeken maatregelen te nemen als deze in gebreke blijft.
Deelt u de mening dat verschillen tussen de Europese lidstaten soms onaanvaardbaar groot zijn en dat de EU inspanningen zal moeten verrichten om die te verkleinen, zodat asielzoekers overal in de EU op gelijke, menselijke wijze worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er momenteel tussen de EU-lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan op terreinen als de asielprocedure en de opvang. Essentie van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is om deze verschillen te minimaliseren. De in het antwoord op vraag 5 genoemde recente publicatie van de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn is een belangrijke stap. Alle EU-lidstaten zijn gehouden om de (nieuwe) bepalingen van deze richtlijnen om te zetten in hun nationale stelsels.
Lidstaten die te maken hebben met een hoge migratiedruk en dientengevolge moeite hebben om aan hun verplichtingen jegens asielzoekers te voldoen, kunnen een beroep doen op de solidariteitsinstrumenten van de EU, zoals technische en operationele ondersteuning van EASO. Dit laat overigens onverlet dat de betrokken lidstaat zelf verantwoordelijk is om de verbeteringen in het nationale asielstelsel door te voeren.
Welke andere landen in de EU hebben momenteel vergelijkbare problemen met de opvang en bescherming van Syrische vluchtelingen?
De in antwoord 2 en 3 genoemde missie zal ook een bezoek brengen aan Griekenland en Cyprus.
Het besluit van de gemeente Amsterdam om alsnog door te gaan met exorbitante vergoedingen voor leden van bestuurscommissies |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het feit dat u afstand hebt genomen van het voornemen van de gemeente Amsterdam om leden van bestuurscommissies in de toekomst een vergoeding van € 1.500,– per vergadering/per maand te geven?1
Neen. Ik heb afstand genomen van een voornemen, gebaseerd op het advies van de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland (AWVN), om leden van bestuurscommissies per vergadering een vergoeding van € 1.373 tot € 1.555 te geven. Zie ook mijn antwoord op de hier aangehaalde schriftelijke vragen.
Herinnert u zich ook uw voornemen om over deze kwestie met de gemeente Amsterdam in overleg te treden, voordat deze gemeente een definitief besluit zou nemen?2
Ja.
Kent u de brief van het College van B&W aan de gemeenteraad van Amsterdam van 19 september 2013, waarin het besluit wordt bevestigd dat leden van bestuurscommissies een vergoeding krijgen van € 1.500,–?3
Van een besluit is nog geen sprake. Bij voornoemde brief heeft het college van B&W aan de raad een ontwerp-verordening voorgelegd, waarin wordt voorgesteld leden van bestuurscommissies een vergoeding van € 500 toe te kennen voor het bijwonen van een reguliere vergadering en een vergoeding van € 250 voor het bijwonen van een bijzondere vergadering. Een commissielid kan per maand niet meer ontvangen dan € 1.500 bruto. Of dat maximum wordt bereikt hangt af van het aantal vergaderingen dat een bestuurscommissie uitschrijft en van de presentie van de commissieleden. Dit voorstel is essentieel anders dan het AWVN-advies.
Heeft voor het versturen van deze brief een gesprek tussen u en de gemeente Amsterdam plaatsgehad? Zo ja, waarom heeft dit gesprek niets opgeleverd? Zo nee, voelt u zich gepasseerd door het gemeentebestuur van Amsterdam?
In mijn opdracht is met de gemeente Amsterdam gesproken. Ik constateer dat het college in de ontwerp-verordening het AWVN-advies niet heeft overgenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dit graaibeleid in Amsterdam?
De thans voorgestelde invulling van de vergadervergoedingen is nu in overeenstemming met de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Wanbetalende diplomaten |
|
Harry van Bommel , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de vele eerdere vragen die zijn gesteld over het niet betalen van (verkeers)boetes door diplomaten en de (on)mogelijkheden om wettelijke dwangmiddelen toe te passen om betaling af te dwingen?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat ook diplomaten zich aan de wet moeten houden en dat zij gewoon, net als ieder ander, de aan hen opgelegde boetes moeten betalen? Zo ja, op welke manieren zorgt u er tot nu toe voor dat deze boetes ook daadwerkelijk betaald worden nu artikel 41, eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke betrekkingen hier zo duidelijk over is?
Ja.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt ieder kwartaal een overzicht van openstaande verkeersboetes naar ambassades. Daarnaast kunnen ambassades uitgenodigd worden voor een gesprek over dit onderwerp, waarbij zij worden gewezen op de bepalingen in het Verdrag van Wenen volgens welke ook diplomaten gehouden zijn de wetten en regels van Nederland te eerbiedigen. Beide maatregelen zijn overigens voor het overgrote deel van de ambassades effectief.
Bent u tevreden over het effect van uw eerdere pogingen om betalingen af te dwingen, zoals het aanschrijven van ambassades over onbetaalde boetes en het zo nodig zelfs ontbieden van een vertegenwoordiger van een ambassade?
Het Kabinet benadrukt dat het overgrote deel van de in Nederland aanwezige diplomaten zich houdt aan de Nederlandse verkeersregels. Het Kabinet is echter teleurgesteld dat een klein aantal diplomaten en/of ambassades ongevoelig lijkt te zijn voor ons nadrukkelijke verzoek om verkeersboetes te voldoen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal dit onderwerp stelselmatig blijven opbrengen in contacten met de desbetreffende ambassades.
Welke acties onderneemt u naar de landen die in een openbare top tien staan met de ambassades die het hoogste bedrag aan onbetaalde boetes hadden uitstaan? Kunt u de Kamer te zijner tijd berichten over de reactie van deze landen en indien zij niet bereid zijn te betalen, wat de reden hiervan is en welke vervolgstappen u hieraan verbindt?
Medio oktober worden opnieuw alle ambassades opnieuw aangeschreven over dit onderwerp, waarbij zij (zoals elk kwartaal) een overzicht ontvangen van de nog uitstaande verkeersboetes. Publicatie van de openbare top tien heeft effect gehad; enkele ambassades hebben aangegeven dat zij de uitstaande boetes willen betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u zo nodig bereid om andere (creatieve) middelen te gebruiken om betaling af te dwingen, zoals het weigeren van kentekens aan ambassades met openstaande boetes of het niet verstrekken van parkeervergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gehouden aan het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en heeft daardoor te handelen binnen de grenzen van dit verdrag, ook ter bescherming van Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland.