Rotte-eierenlucht bij Deurne |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de incidenten en zorgen omtrent de door H2S (waterstofsulfide) in het grondwater geproduceerde rotte-eierenlucht bij Deurne1 en het rapport «Zwavel, zware metalen en grondwater in Deurne» van een expertpanel dat op verzoek van de gemeente Deurne, het waterschap Aa en Maas en de provincie Noord-Brabant de situatie heeft beoordeeld?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het expertpanel dat «(ernstige) effecten op de volksgezondheid niet kunnen worden uitgesloten»?
De metingen zoals uitgevoerd door het expertpanel zijn goed om te laten zien dat er H2S vrij komt, maar zij geven geen representatief beeld van de concentraties zoals die bij normale omstandigheden zouden kunnen optreden in de open buitenlucht. Die concentraties zullen veel lager zijn. Onder bepaalde omstandigheden kan de H2S concentratie oplopen tot waarden waarbij mensen opmerkelijk ongemak of irritatie kunnen ervaren. De betreffende gezondheidseffecten zijn echter van voorbijgaande aard na beëindiging van de blootstelling.
Wat vindt u van de vaststelling dat het H2S-alarm tijdens het onderzoek door een expertpanel veelvuldig afging en dat er tot 86 ppm H2S werd gemeten, terwijl volgens het expertpanel de grens waarbij «licht ongemak» optreedt bij 0,75 ppm ligt en een concentratie tussen 31 en 76 ppm fataal kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het promotie-onderzoek in het nabijgelegen Oostrum (Coupled biogeochemical dynamics ofnitrogen and sulfur in a sandy aquifer and implications for groundwater quality) door Yan-Chun Zhang (2012), dat er op wijst dat de toename van pyrietoxidatie in combinatie met denitrificatie in de bodem het gevolg is van decennialange overbemesting?
Ja.
Bent u van mening dat het expertpanel met de conclusie dat het probleem kan liggen aan de uitstoot van kolengestookte energiecentrales in de jaren 50 tot en met de jaren 70 van de vorige eeuw de plank mogelijkerwijs misslaat, in aanmerking nemende dat het panel het onderzoek van Yan-Chun Zhang (dat met dezelfde uitstoot te maken moet hebben gehad) niet heeft meegenomen in zijn analyse?
Uit eerder onderzoek blijkt dat de uitstoot van kolengestookte energiecentrales wel degelijk invloed kan hebben op de sulfaatconcentraties in het grondwater2. Daarnaast gaat het expertpanel ook in op de gevolgen van overbemesting als mogelijk andere beïnvloedingsfactor voor sulfaatconcentraties in het grondwater. H2S kan eveneens ontstaan door de omzetting van veen in de ondergrond, zonder dat dit in contact komt met opgelost sulfaat (SO4).
Er zijn geen gegevens bekend over de afkomst of ouderdom van het in Deurne opgepompte grondwater. Deze informatie zou sommige oorzaken kunnen uitsluiten.
Wat zijn volgens u de risico’s ten aanzien van het met pyrietafbraak samenhangende vrijkomen van zware metalen die zich in het grondwater kunnen ophopen tot voor plant, dier en mens gevaarlijke concentraties?
Uit informatie van het RIVM blijkt dat, indien eigen grondwater wordt gebruikt om een zwembad te vullen, er geen effect te verwachten valt van zware metalen. Deze zullen niet via de huid worden opgenomen. Indien eigen grondwater wordt gebruikt voor consumptie, veedrenking of irrigatie dan worden geen problemen verwacht maar ze kunnen niet worden uitgesloten. Gewassen die verhandeld worden, worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Ook water dat zelf wordt opgepompt en aan derden wordt geleverd (campings) moet worden gecontroleerd.
Is de huidige kennis op het gebied van voorkomen en concentraties van pyriet in de Nederlandse bodem voldoende? Zo nee, kan de regering opdracht geven tot aanvullende karteringen?
Er is in het verleden reeds onderzoek beschikbaar gekomen over pyrietafbraak in de bodem. Zie bijvoorbeeld http://web.inter.nl.net/users/pyriet/index.html. Ook het eerder genoemde proefschrift draagt aanvullend informatie aan.
Een aantal jaren geleden is geconstateerd dat de kennis van het voorkomen van pyriet onvoldoende aanwezig is voor lokale uitspraken (Toetsdiepteonderzoek, Alterra, 2008, rapport 1820). Het is algemeen bekend dat op korte afstand grote variaties in grondwaterkwaliteit kunnen voorkomen. Momenteel voert de Geologische Dienst Nederland van TNO een landsdekkende kartering uit van de eerste 30 m van de ondergrond. De eerste fase in een aantal provincies is daarvan afgerond. Hierbij is ook de aanwezigheid van pyriet meegenomen. Het blijft echter noodzakelijk om de kennis over lokale voorkomens van pyriet en andere specifieke hydrochemische omstandigheden aan te vullen. Hierbij ligt het voortouw bij de regionale en lokale overheden.
Zijn de omstandigheden, waaronder pyrietafbraak in de bodem optreedt, voldoende bekend, met name in bodemlagen waar de onverzadigde en de verzadigde zone elkaar tegenkomen? Zo nee, kan de regering opdracht geven tot aanvullend onderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het aannemelijk dat het expertpanel de opmerkelijke sterfte van toch sterk verschillende levende organismen, zoals bepaalde boomsoorten, vissen en eenden niet toeschrijft aan H2S-uitstoot, maar aan ziektes?
Het rapport van het expertpanel verwijst specifiek naar kastanjebomen respectievelijk de situatie in en de omgeving van de Heiakkervijver. Kastanjebomen gedijen goed in doorluchte bodems en daar is op de bemonsterde locaties geen sprake van. De bodem bleek erg compact. De bodemopbouw en de matige beluchting van de bodem die hier het gevolg van is kan daarom wel als verzwakkende omstandigheid worden aangemerkt, en is daarmee een mogelijke oorzaak voor de kwetsbaarheid van de bomen voor schimmels.
Bij de sterfte van vissen en eenden is specifiek gezocht naar gevaarlijke H2S concentraties. Het expertpanel laat zien dat dat de onderwaterbodem van de Heiakkervijver rijk is aan ijzer. Ophoping van H2S is daarom niet te verwachten. Deze verwachting komt overeen met de metingen van sulfideconcentraties die lager waren dan 0,003 mg/l. Het expertpanel maakt aannemelijk dat zuurstofgebrek en het daarmee gepaard gaande botulisme waarschijnlijkere oorzaken zijn. In het verleden heeft de Heiakkervijver al eerder te maken gehad met botulisme.
Wordt er voldoende voorzorg betracht rondom de risico’s van H2S-uitstoot, indachtig de wens van de regering om over te gaan op grootschalige mestvergisting en de tragische ongelukken die zich reeds hebben voorgedaan, onder andere enkele maanden geleden in Makkinga?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over het dodelijke ongeval in een mestsilo te Makkinga heeft CUMULA-Nederland contact gehad met LTO en is een traject in werking gezet om samen met Stigas betere en concretere voorschriften met betrekking tot mestopslag op te nemen in de arbocatalogus. Daarnaast adviseert de onderzoeksraad om met de landbouworganisaties samen een platform te vormen om kennis te verzamelen en lessen te leren uit ongevallen zodat de risico’s beperkt kunnen worden.
Ten aanzien van mestvergisting is een beleidsevaluatie gaande, waarvan de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik u in het eerste kwartaal van 2015 de resultaten zullen doen toekomen. Incidenten met H2S zijn onderdeel van deze evaluatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Stichting Mens, Dier & Peel bij de gemeente Deurne op 16 mei jl. niet tot nauwelijks de mogelijkheid heeft gekregen vragen te stellen naar aanleiding van het rapport van het expertpanel en kunt u aangeven wat hiervan de oorzaak is? Bent u bereid de gemeente hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Deurne heeft op 16 mei een persgesprek gehouden, bedoeld voor de persrelaties van de gemeente.
De directe betrokkenen en Stichting Mens, Dier & Peel, hebben de avond van tevoren, 15 mei, van het expertpanel een uitgebreide toelichting gehad op het rapport van het expertpanel. Tijdens deze bijeenkomst konden zij alle mogelijke vragen stellen. Daarnaast is er via alle communicatiekanalen aangegeven is dat als mensen vragen over dit onderwerp hebben, ze bij klantcontactcentrum van de gemeente Deurne terecht kunnen.
Vindt u dat hier sprake zou kunnen zijn van een tikkende tijdbom, aangezien nitraat als gevolg van langdurige overbemesting nog altijd uitspoelt en daardoor voor een lange periode in aanraking zal blijven komen met pyrietlagen?
Het expertpanel geeft aan dat er twee scenario’s zijn voor het vrijkomen van H2S-gas na het oppompen van grondwater. Dit zijn de vorming van H2S-gas in de bodem en de vorming van H2S-gas in de directe omgeving van de pomp. Beide scenario’s zijn mogelijk, maar ook een combinatie van beide scenario’s kan niet uitgesloten worden.
Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn voorziet voor de periode 2014–2017 in een maatregelenpakket waarmee de doelen van de Nitraatrichtlijn ten aanzien van grond- en oppervlaktewater kunnen worden gerealiseerd. Op basis van dat maatregelenpakket worden de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat aangescherpt. De normen zijn gebaseerd op een wetenschappelijke onderbouwing van wat zowel in milieukundig als landbouwkundig opzicht verantwoord is. De Europese Commissie heeft het vijfde actieprogramma goedgekeurd.
Vindt u het, gezien de mogelijke ernst van de situatie en de relatieve onbeheersbaarheid van het proces van omzetting in de bodem totdat alle pyriet is afgebroken, niet tijd worden de huidige bemestingsniveaus op de zeer doorlatende Pleistocene zandgronden tegen het licht te houden en maatregelen te nemen die veel verder gaan dan het (recente) terugbrengen van de maximale jaarlijkse stikstofbemesting tot nog altijd liefst 230 kilo per hectare, royaal boven hetgeen de Nitraatrichtlijn voorschrijft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
De sluiting van Synergon Metaal te Winschoten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Synergon Metaal te Winschoten haar deuren sluit?1
Ja.
Klopt het dat de SW-medewerkers hun baan behouden, maar overgeplaatst zullen worden naar andere afdelingen? Kunt u uitsluiten dat niet alsnog SW-medewerkers hun baan verliezen? Kunt u aangeven wat de toekomstperspectieven van de andere medewerkers is?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de efficiënte uitvoering van de Wsw en kunnen bepalen hoe de sw-medewerkers worden ingezet. De sw-medewerkers hebben een dienstverband met de betrokken gemeenten. Overplaatsing naar andere afdelingen is mogelijk. Overigens is mij bekend dat op meer plaatsen de metaalbewerking in de sw-bedrijven is gestopt, omdat het een product-marktcombinatie bleek te zijn die in veel gevallen niet rendabel (meer) was.
Deelt u de mening dat, gezien de uitzichtloze arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen, extra overheidsinzet van groot belang is? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de regionale arbeidsmarkt, met name die voor mensen met een grote afstand tot die arbeidsmarkt, te versterken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen moeilijk zijn, maar zeker niet uitzichtloos. De volgende maatregelen om de regionale arbeidsmarkt te versterken maken onderdeel uit van het kabinetsbeleid:
Groene werkgelegenheidsalternatieven kunnen daarvan ook onderdeel uitmaken.
Bent u bereid om groene werkgelegenheidsalternatieven in achterstandsregio’s zoals Oost-Groningen te ontplooien en/of te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Waarom worden medewerkers van zorginstelling Amstelring op straat gezet, terwijl er aan de andere kant door Amstelring flexwerkers ingehuurd worden? Bent u bereid dit tot op de bodem uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij Amstelring blijkt het volgende. Amstelring heeft op 1 juni 2014 voor 139 mensen een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd. Van deze 139 werknemers is het merendeel zorgmedewerker van opleidingsniveau 1 en 2. Rond 1 juli 2014 volgt de ontslagaanvraag voor een tweede groep medewerkers, werkzaam in de ondersteunende diensten (facilitair, administratief en ondersteuning). Het gaat dan om circa 90 mensen.
Directe oorzaak voor de ontslagaanvragen is volgens Amstelring het ingezette beleid gericht op langer thuis wonen. Daardoor zullen er minder cliënten in verzorgingshuizen wonen. Om die reden ziet Amstelring zich genoodzaakt tot een reductie van de formatie. In een periode van 2 jaar leidt dit tot een ingeschat gefaseerd verlies van 500 fte arbeidsplaatsen voor bepaalde groepen medewerkers: 225 fte bij de ondersteunende diensten (overhead), 225 fte zorgmedewerkers niveau 1 en 2 en zorgmedewerkers uit de locaties die gesloten gaan worden en 50 fte facilitaire medewerkers.
Het aantal medewerkers dat door voornoemde reductie van formatie noodgedwongen wordt ontslagen is niet exact te bepalen. Bepaalde zorgmedewerkers van niveau 2 worden in staat gesteld om op kosten van Amstelring een verkorte opleiding tot niveau 3 IG te volgen. Daarmee wordt ingezet op het behoud van deze medewerkers voor de organisatie. Amstelring ziet momenteel dat andere medewerkers elders een baan vinden of via natuurlijk verloop (bijvoorbeeld vanwege pensionering) uit dienst gaan.
Van de achttien woonzorgcentra van Amstelring zullen gedurende een periode van twee jaar, drie Amsterdamse locaties geheel of gedeeltelijk sluiten (Sint Jacob, verpleeghuis De Drie Hoven en Willem Dreeshuis). De toekomstbestendige woonzorgcentra van Amstelring ondergaan tegelijkertijd een kwaliteitsverbetering. Die is nodig omdat er cliënten zullen verblijven met complexere en zwaardere zorgvragen. Dat feit vereist zorgmedewerkers met een hoog opleidingsniveau (niveau 3 en hoger) die conform de wet BIG meer risicovolle en voorbehouden handelingen mogen verrichten.
De rechten van medewerkers zijn vastgelegd in het «Sociaal Plan Amstelring» dat is ondertekend door CNV Publieke Zaak, NU»91 en FBZ. Medewerkers behouden na ontslag nog een half jaar hetzelfde inkomensniveau, door een toelage van Amstelring bovenop de WW-uitkering. Werknemers krijgen ook outplacement-begeleiding gericht op nieuw werk. Als een werknemer elders een baan vindt met een lager salarisniveau, vult Amstelring dit gedurende een jaar aan.
Wat betreft de inhuur van flexwerkers, geeft Amstelring aan dat flexwerkers alleen nog worden ingezet voor vervanging van ziekte of op plaatsen waar het nog onmogelijk is gebleken om zorgmedewerkers van het juiste opleidingsniveau aan te trekken of in te zetten. Vakantiekrachten worden ingezet daar waar locaties dat financieel zo hebben ingepland en voorbereid.
Bent u bereid uw beleid terug te draaien, nu ook blijkt dat bij Amstelring 500 medewerkers ontslagen worden? Zo nee, waarom niet? Om welke medewerkers gaat het? Wordt er bezuinigd op de overheadkosten? Wordt er bezuinigd op het salaris van de bestuurders? Wordt er bezuinigd op de uitgaven door bestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Amstelring geeft aan dat de organisatie in de komende jaren een forse krimp zal ondergaan. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de noodzakelijke omvang van de Raad van Bestuur (en daarmee de kosten). Dit is toegezegd aan de Raad van Toezicht (deze gaat over de benoeming van bestuurders en hun arbeidsvoorwaarden), de Ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad van Amstelring. Dit was voordat de benoeming van nieuwe bestuurders eind 2013 en voorjaar 2014 plaatsvond. Verder zal mogelijk nog dit jaar een kleiner en goedkoper kantoorpand betrokken worden door de centrale ondersteuning van Amstelring, waaronder inbegrepen de Raad van Bestuur. Amstelring geeft aan dat op deze wijze ook de Raad van Bestuur bijdraagt aan een verlaging van het kostenniveau van de organisatie.
De salarissen van de bestuurders van Amstelring voldoen aan de sectorale- en rijksnormen die daaraan gesteld worden. Eind 2013 en voorjaar 2014 zijn twee bestuurders uit dienst gegaan. In beide gevallen gebeurde dit zonder «gouden handdruk», doorbetaling van salaris of andere vergoedingen.
Ik heb uw Kamer, door diverse brieven en debatten, geïnformeerd over nut en noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk. Ik blijf er echter van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn en ben daarom ook niet bereid mijn beleid terug te draaien.
Komt de veiligheid van de bewoners in gevaar doordat er met minder (vaste) medewerkers gewerkt wordt?
Een zorgaanbieder moet de zorg zo georganiseerd hebben dat het niet uitmaakt in welk dienstverband een medewerker zorg verleent. Dit is de verantwoordelijkheid van de bestuurder. Hij moet bij de inzet van minder vaste medewerkers goed kijken naar de deskundigheid van de medewerkers en er voor zorgen dat de inzet van meerdere medewerkers geen gevolgen heeft voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Zo worden onnodige risico’s op onveilige zorg voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet hier op toe.
Deelt u de mening dat de hoge werkdruk ten koste gaat van de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat de bewoners de dupe worden van het kabinetsbeleid?
Te hoge werkdruk kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van de zorg. Mede daarom moet een zorgaanbieder maatregelen nemen om de zorg zo te organiseren dat de werkdruk verminderd wordt. Dit betekent niet automatisch dat er extra personeel bij moet, maar dat de zorg ook slimmer georganiseerd kan worden. Voor uw informatie kan ik melden dat ik momenteel samen met het veld en de IGZ bekijk hoe we de intramurale ouderenzorg nog meer in beweging kunnen krijgen om de zorg verder te verbeteren.
Bent u bereid sancties te treffen tegen de bestuurders van Amstelring, wanneer blijkt dat een ander doel van de ontslagronde een hogere omzet is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
In de beantwoording van de voorgaande vragen ben ik ingegaan op de situatie bij Amstelring. Gezien deze situatie is het treffen van sancties niet aan de orde.
De Global Summit to End Sexual Violence in Conflict |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u de Global Summit to End Sexual Violence in Conflict zal bijwonen, die wordt georganiseerd door de Britse regering en plaatsvindt in Londen van 10–13 juni aanstaande? Zo ja, wat wordt de Nederlandse inzet tijdens de conferentie?1
Nederland heeft tijdens de Global Summit to End Sexual Violence in Conflict Nederland vooral ingezet op het belang van accountability voor de misdaad van seksueel geweld als oorlogswapen en op het belang van voldoende aandacht voor dit onderwerp binnen de inzet in multilaterale missies. Daarnaast heeft Nederland benadrukt dat vrouwen – die het vaakst doelwit zijn van seksueel geweld in conflict – niet alleen slachtoffer zijn, aan wie alle zorg geboden moet worden, maar juist ook een bijdrage kunnen leveren aan conflictoplossing en wederopbouw.
Deelt u de mening van de Secretaris Generaal Ban Ki Moon van de Verenigde Naties, dat het noodzakelijk is om een «comprehensive protection and service response» voor overlevenden van seksueel geweld op te zetten, inclusief gezondheidszorg, psychische en juridische ondersteuning? Zo ja, welke stappen zouden volgens u als eerst gezet moeten worden om dit beleid tot stand te laten komen?2
Ja. Comprehensive protection and services moeten voor alle slachtoffers van seksueel geweld beschikbaar en toegankelijk zijn, in het bijzonder voor vrouwen en meisjes, die hiermee het vaakst te maken hebben. Dit beleid moet tot stand komen via meerdere parallelle routes. Dit comprehensive response package moet steeds opgebracht worden in discussies op internationaal, regionaal en landenniveau, onder andere in debatten in de Veiligheidsraad over de implementatie van VNVR-resolutie 1325. Het comprehensive response package is ook van belang in relatie tot humanitaire hulp, zoals met UNHCR, OCHA en de WHO. Daarnaast is het van belang dat het comprehensive package of health services, inclusief veilige afbreking van zwangerschap, daadwerkelijk verleend kan worden, vooral door NGO’s.
Op welke wijze levert Nederland een bijdrage aan het beëindigen van seksueel geweld in conflict situaties en welk budget wordt hiervoor gereserveerd? Welke aanvullende maatregelen is Nederland voornemens uit te voeren en bent u bereid hiervoor extra financiële middelen vrij te maken?
Nederland zet in op bestrijding van seksueel geweld in conflict vanuit verschillende beleidsinvalshoeken: binnen de geïntegreerde benadering voor inzet in multilaterale vredesmissies, via het Nationaal Actieplan voor VNVR resolutie 1325, via het mensenrechtenbeleid, via humanitaire inzet, via gerichte ontwikkelingssamenwerkingsprogrammering ter bevordering van gendergelijkheid zoals het programma FLOW («Funding Leadership and Opportunities for Women»), en binnen de OS-speerpunten Veiligheid & Rechtsorde en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten. De financiële middelen die hiervoor worden ingezet zijn divers en zullen worden geïntensiveerd.
Bent u van mening dat in beleid aangaande seksueel geweld tegen vrouwen ook andere vormen van seksueel geweld – naast de inzet als wapen in conflictsituaties – dienen te worden meegenomen, zoals (groeps)verkrachtingen die in niet-conflict situaties regelmatig plaatsvinden, waaronder onlangs in India?3
Ja. Nederland zet breed in op gendergelijkheid, vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen, ook in niet-conflict situaties. Tegengaan van geweld tegen vrouwen is een belangrijk onderdeel van de inzet voor gelijke rechten van vrouwen, een prioriteit in het Nederlands mensenrechtenbeleid en het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Bent u bereid om u binnen de pijler «vrouwenrechten» van uw mensenrechtenbeleid specifiek in te zetten voor het beëindigen van seksueel geweld? Zo ja, welke stappen zult u hiertoe op korte termijn, in bilateraal en multilateraal verband zetten?
Ja. Dit is staand beleid. Voorbeelden van activiteiten die het kabinet op dit punt onderneemt, zijn opgenomen in de mensenrechtenrapportage 2013.
Schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Read the secret trade memo calling for more fracking and offshore drilling»?1
De VS hebben een exportverbod op olie en een sterke beperking op de export van gas. Deze regel werd ingesteld als reactie op het olie-embargo vanuit het Midden-Oosten in 1973, zodat alle beschikbare olie in eigen land bleef. Hoewel het embargo allang opgeheven is, geldt in de VS nog altijd de regel dat olie niet geëxporteerd mag worden, tenzij het Bureau of Industry and Security (BIS) toestemming geeft.
Het BIS geeft alleen toestemming voor export als het bedrijf onomstotelijk kan bewijzen dat de verkoopprijs niet in eigen land haalbaar is, uitvoer goed is voor de VS en op elk moment stopgezet kan worden als er sprake is van een leveringsrisico in de VS.
Met de huidige ontwikkeling van schaliegas heeft dit tot gevolg dat de Amerikaanse industrie over veel goedkopere energie kan beschikken dan de Europese. De EU streeft naar een gelijk speelveld. Dit zou kunnen leiden tot meer import vanuit de VS. Hoeveel dit zal zijn is op dit moment nog niet te zeggen.
Hoe oordeelt u over de uitgelekte teksten waaruit blijkt dat de EU bij de VS aandringt op een bepaling in het TTIP-verdrag (Vrijhandelsverdrag EU-VS) met de volgende strekking: «Exports of energy goods to the other Party shall be deemed automatically to comply with any conditions and tests foreseen in the Parties» respective legislation for the granting of export licenses»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg dat de EU regulering omtrent de import van fossiele brandstoffen die schadelijk zijn voor milieu en klimaat (zoals teerzanden, schaliegas en olie afkomstig van offshore boringen) ernstig inperkt?
Deze zorg deel ik niet. De huidige doelstellingen en regelgeving ten aanzien van energie en klimaat staan in de TTIP-onderhandelingen niet ter discussie. Dit geldt ook voor de bestaande Nederlands doelstellingen om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Het gaat dan om de drie doelstellingen voor 2020:
In Europees verband zet Nederland voor 2030 in op een CO2-reductiedoelstelling van 40%. Besluitvorming over het Europees energie- en klimaatpakket voor 2030 wordt op de Europese Raad in oktober voorzien. Het kabinet streeft internationaal naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050.
Naast de regelgeving op het gebied van energie en klimaat blijven ook de bestaande Europese doelstellingen en eisen aan transportbrandstoffen (de Richtlijn hernieuwbare energie en de Richtlijn brandstofkwaliteit) onverkort van kracht.
Ten slotte behoudt de EU haar eigen beleidsvrijheid om wetgeving op te stellen om mens, dier, plant en milieu te beschermen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde bepaling de deur openzet naar meer import vanuit de VS van schaliegas en olie afkomstig van teerzanden en offshore boringen en andere schadelijke fossiele brandstoffen, zeker gezien de defintie van «energy goods» in de betreffende onderhandelingsteksten als «coal, crude oil, oil products, natural gas, whether liquefied or not, and electrical energy»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze aansporing van de EU ertoe kan leiden dat de winning van fossiele brandstoffen in de VS zal toenemen en dat dit de ontwikkeling van duurzame energie in Europa mogelijk zal ondermijnen? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet tijdens de komende RBZ Handelsraad?
Die mening deel ik niet. De eerder genoemde doelstellingen voor 2020 en de te maken afspraken voor 2030 zullen het aandeel hernieuwbare energie borgen. Daarbij geldt dat het kabinet inzet op versterking van het EU-emissiehandelsysteem teneinde tot een adequate beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen te komen. Dit draagt ertoe bij dat de inzet van fossiele brandstoffen de ontwikkeling van hernieuwbare energie niet onnodig zal belemmeren. Versterking van het EU-emissiehandelsysteem is een speerpunt van de Nederlandse inzet in de Energie Raad en in de Milieu Raad, en ik ben graag bereid om dit aan de orde te stellen in de RBZ handel.
Overigens, als er gas uit de VS gaat worden geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en weer gasvormig maken van het gas.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van Ilana Solomon, directeur van het Responsible Trade Program van de Sierra Club: «The oil and gas industry is the only winner in this situation»?
Het multilaterale handelssysteem zou gebaat zijn bij sterkere afspraken op het gebied van energie en grondstoffen. TTIP kan hier – binnen de door de EU en VS vastgestelde kaders – een belangrijke bijdrage aan leveren. Afspraken in TTIP zouden een basis kunnen vormen voor een open, stabiel, voorspelbaar, duurzaam, transparant en niet-discriminerend kader voor de handel in energie en grondstoffen.
Dit kader kan bijdragen aan de bredere geostrategische meerwaarde van TTIP en onze gezamenlijke politieke doelen voor de lange termijn. Enerzijds kan TTIP als model dienen voor onderhandelingen met derde landen en anderzijds zou het een sterk signaal afgeven naar andere landen. De handel in grondstoffen en energie kan en zal onderdeel worden van global governance, waarbij transparantie, markttoegang en non-discriminatie belangrijke uitgangspunten zijn.
Dit geldt ook voor hernieuwbare energie, een fundamenteel onderdeel van het energiebeleid van zowel de EU, als de VS. De EU en de VS hebben een gezamenlijk belang om de global governance ten aanzien van hernieuwbare energie te versterken. Zo zal het liberaliseren van de handel in groene goederen en diensten een aanzienlijke bijdrage leveren aan het milieu. Een open internationale markt, gebaseerd op regels, kan leiden tot meer kosten-efficiënte en beschikbare groene goederen.
In hoeverre heeft de crisis in Oekraïne bijgedragen aan deze inzet van de EU tijdens de TTIP-onderhandelingen inzake energieleveranties?
De crisis in Oekraïne vergroot het belang om de Europese energiebevoorrading vanuit verschillende regio’s en bronnen veilig te stellen. Dit heeft echter geen invloed gehad op de inzet van de EU in de TTIP-onderhandelingen. De EU heeft namelijk in zeer vroeg stadium van de onderhandelingen haar inzet bekend gemaakt ten aanzien van grondstoffen en energie. Deze inzet is reeds op 16 juli 2013 door de Commissie op de website van DG TRADE gepubliceerd2.
Deelt u de mening dat democratische controle wordt bemoeilijkt omdat de onderhandelingen over TTIP achter gesloten deuren plaatsvinden? Wat onderneemt u om meer transparantie te bereiken?
Voor onderhandelingen over diverse akkoorden moet altijd een zekere mate van vertrouwelijkheid in acht genomen worden. Dit is heel gebruikelijk in onderhandelingen. Het is immers niet verstandig om de tegenpartij inzicht te geven in de onderhandelingsstrategie.
Dit gezegd zijnde, hecht ik veel waarde aan transparantie in de onderhandelingen. Om hun controlerende rol goed te kunnen vervullen, is het van belang om zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen zo volledig mogelijk te informeren.
In Nederland heeft de Kamercommissie Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer vertrouwelijk inzage gehad in het onderhandelingsmandaat. Aanvullend heeft deze commissie een vertrouwelijke, technische briefing ontvangen op 6 februari en 26 juni jl.
Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd, kan de Kamer – indien gewenst – voor elke nieuwe ronde vertrouwelijk worden geïnformeerd en vertrouwelijk inzage krijgen in de onderhandelingsdocumenten van de EU. Zo wil ik de Kamer zo goed mogelijk op de hoogte te houden over de voortgang en de inhoud van de onderhandelingen.
Tevens consulteer ik op reguliere basis zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld. Zo hebben er op 25 februari en 17 april jl. consultaties plaatsgevonden over een aantal onderwerpen in de onderhandelingen. De verslagen van deze consultaties stuurde ik uw Kamer toe op 16 mei. Ik zal deze consultaties gedurende het gehele onderhandelingsproces voortzetten.
Het bericht dat recyclebaar afval wordt verbrand als gevolg van extra overheidssteun voor biomassa |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Greenpeace: Verbrand het recyclebare afval niet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Biomassa als grondstof of als Brandstof», waaruit onder meer blijkt dat door SDE+-subsidies biomassa-reststromen naar bio-energie worden getrokken, die voorheen nuttig werden ingezet als materiaal of veevoeder? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling tegengesteld is aan uw doelstelling om tot een circulaire economie te komen? Zo ja, welke actie onderneemt u?
Op Europees niveau is een doelstelling geformuleerd voor de opwekking van hernieuwbare energie. De hieruit volgende Nederlandse doelstelling is dat 14% van het energieverbruik in 2020 op hernieuwbare wijze moet zijn opgewekt. In het Energieakkoord is dit bevestigd en daarbij is een doelstelling van 16% in 2023 vastgesteld. De productie van bioenergie is noodzakelijk voor het behalen van deze doelstellingen. De inzet van biomassa voor bioenergie is een kosteneffectieve manier om de korte termijn doelstellingen te halen en is dus ook een vorm van nuttige toepassing. Ook op de lange termijn blijft bioenergie belangrijk in een duurzame energievoorziening.
Tegelijkertijd streeft het kabinet naar efficiënter grondstoffengebruik in een circulaire economie en het optimaal benutten van biomassa in de biobased economy. Om de transitie naar een circulaire economie te stimuleren is het programma Van Afval Naar Grondstof (hierna: VANG) opgericht. De derde pijler van dit programma is meer en betere recycling van reststromen. Ook biogene reststromen dienen zo lang en hoogwaardig mogelijk te worden ingezet. Waar dit niet mogelijk is, is afvalverbranding met energieterugwinning de meest wenselijke verwerkingsmethode. Verbranding van reststromen vindt dus idealiter pas aan het eind van de levenscyclus plaats, nadat via cascadering er zoveel mogelijk waarde uit is onttrokken.
De visie van het kabinet op cascadering van biomassa is op 18 juni 2014 naar de Tweede Kamer gezonden. In de brief is onder andere aangegeven dat, indien door stimulering van bioenergie hoogwaardige toepassingen structureel worden gehinderd, bekeken zal worden of, en zo ja, hoe dit kan worden verholpen. Monitoring en analyse van biomassamarkten is hiervoor noodzakelijk.
Het rapport van de heer Brinkmann draagt hieraan bij door inzicht te bieden in een viertal casestudies. Daarnaast heeft ECN een verkenning uitgevoerd getiteld «Verkenning van biomassamarkten en hernieuwbare-energiebeleid» (publicatie: 1 juli jl.). Hieruit blijkt onder meer dat stimulering van bioenergie innovatieve biobased ketens niet noodzakelijk hoeft te belemmeren. Het energiebeleid zou de ontwikkeling van bepaalde biobased technologie ook stimuleren. In de verkenning wordt er wel op gewezen dat door de stijgende vraag naar biomassa voor energie verschillende soorten binnenlandse biomassa rond of na 2020 schaars worden (met name binnenlands hout en specifieke agrofood reststromen) wat kan leiden tot een prijsstijging. Hierdoor kunnen delen van biomassastromen worden verlegd van grondstofgebruik naar energie.
In mijn brief aan de Tweede Kamer over cascadering heb ik aangegeven dat een randvoorwaarde bij overheidssturing is dat er geen structurele verdringingseffecten ontstaan die hoogwaardige toepassingen belemmeren. Ik zal blijven monitoren of dit het geval is en indien nodig maatregelen overwegen.
Hoe valt het streven naar een circulaire economie te rijmen met de ontwikkeling dat A-hout voorheen werd gebruikt in de plaatindustrie en nu vrijwel volledig wordt verbrand voor bio-energie? Wat is uw reactie op de ontwikkeling dat het percentage hergebruik van transportpallets is gedaald van 60% in 2007 tot minder dan 30% nu?
Transportpallets vallen onder de definitie van verpakkingshout, wat doorgaans een stroom is binnen A-hout. Het rapport van de heer Brinkmann geeft aan dat pallets die op economische wijze kunnen worden gerepareerd voor hergebruik in principe niet voor energieopwekking worden ingezet. Pallets die niet meer op economische wijze kunnen worden gerepareerd, maar nog wel geschikt zijn voor recycling, raken in de praktijk al snel vermengd met A- (en B-)hout. Daar geldt echter een andere minimumstandaard voor, namelijk nuttige toepassing (waaronder verbranding voor energieopwekking). Dit maakt het in de praktijk erg lastig te voorkomen dat afvalverpakkingshout wordt verbrand.
In het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen II (ROII) wordt momenteel samen met het verpakkend bedrijfsleven onderzocht welke concrete afspraken gemaakt kunnen worden om de problematiek van dalend hergebruik versus niet toelaatbaar inzetten van herbruikbaar afvalverpakkingshout in energiecentrales en andere verbrandingsinstallaties aan te pakken en te regelen. Inzichten die in dit traject worden opgedaan, kunnen mogelijk worden benut om recycling van A-hout te verbeteren. Gezien de goede kwaliteit van het hout, dat gelijkwaardig is aan afvalverpakkingshout (relatief schone houtvezels), is het in principe wenselijk dat A-hout zoveel mogelijk wordt gerecycled. Het is lastig om dit af te dwingen via de minimumstandaard omdat niet kan worden gegarandeerd dat er voldoende verwerkingscapaciteit en afzetmogelijkheden zijn. Dit zou kunnen leiden tot problemen bij de vergunningverlening en handhaving, en uiteindelijk tot uitholling van het instrument minimumstandaard.
Wat vindt u van het feit dat bij bronscheiding van A- en B-hout juist al het A-hout wordt ingezet voor bio-energie, terwijl dit het meest hoogwaardige hout is dat voorheen werd hergebruikt? Hoe valt dit te rijmen met de Raamovereenkomst Hergebruik Verpakkingen II waarin een doel van 45% hergebruik in 2022 geformuleerd staat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt in de SDE+ bij bio-energie de onrendabele top berekend door uit te gaan van de marktprijs voor biomassa? Bent u bereid de SDE+ zodanig aan te passen dat cascadering geborgd wordt?
De SDE+ subsidieert de onrendabele top van hernieuwbare energie. Voor verschillende categorieën hernieuwbare energie wordt een referentieproject gedefinieerd en hiervan wordt de onrendabele top berekend. Ten aanzien van de biomassacategorieën worden de investeringen in de kapitaalgoederen meegenomen in de berekening van de onrendabele top en ook de grondstofkosten (de biomassa). De gemiddelde marktprijs van de relevante biomassasoort wordt berekend op basis van verschillende openbare bronnen, waarbij bij grote prijsfluctuaties soms wordt gewerkt met een gemiddelde over een periode van meerdere jaren. Om de onrendabele top te kunnen financieren, moet uitgegaan worden van de marktprijs van de biomassa omdat anders een groot deel van de projecten onrendabel is en niet van de grond komt. Dit zou direct consequenties hebben voor het behalen van de duurzame energiedoelstelling uit het Energieakkoord.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat snoeihout tegenwoordig wordt ingezet voor bio-energie, waardoor er een tekort is aan hout voor compost en er meer veen moet worden geïmporteerd met negatieve gevolgen voor natuur en klimaat? Bent u bereid om cascadering van groenafval te borgen in het Landelijk Afvalbeheerplan, zodat snoeihout alleen mag worden ingezet voor bio-energie als dit niet meer nodig is voor compostproductie?
De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld groenafval (waaronder snoeiafval) is nuttige toepassing, waaronder inzet voor de productie van hernieuwbare energie. De minimumstandaard is gebaseerd op een levenscyclusanalyse waaruit blijkt dat composteren (milieutechnisch) niet per se beter scoort dan het omzetten in hernieuwbare energie. Deze analyse zal in het kader van het Landelijk Afvalbeheersplan worden geëvalueerd. De voorgestelde maatregel – snoeihout mag alleen mag worden ingezet voor bioenergie als het niet nodig is voor compostproductie – kan bovendien niet worden gerealiseerd via de minimumstandaard, omdat de minimumstandaard zou gelden voor het hele aanbod van snoeihout.
Het rapport van de heer Brinkmann geeft op basis van interviews met belanghebbenden aan wat potgrondproducenten zouden kunnen betalen voor snoeihout, maar ondersteunt dit niet met objectieve cijfers. Eventuele stijgende biomassaprijzen hoeven ook niet per definitie te leiden tot het importeren van veen; de ondernemer heeft meerdere opties. De ondernemer kan besluiten om stijgende prijzen te verwerken in de prijs van het eindproduct en hij kan ook kiezen voor andere ingrediënten voor de compost. Mede hiervoor is een «Green Deal Veenvervangers» afgesloten waarin gezocht naar veenvervangers in compost.
Wat vindt u van het feit dat aardappelschillen en ander organisch restmateriaal steeds vaker worden vergist, terwijl dit voorheen nuttig ingezet werd als diervoeder? Bent u bereid te heroverwegen of deze reststromen op de positieve lijst voor co-vergisting horen te staan?
Het inzetten van aardappelschillen door de aardappelverwerkende industrie om in de eigen energie te voorzien is ook een vorm van nuttige toepassing. Zoals het rapport van de heer Brinkmann aangeeft, kan het biogas dat wordt geproduceerd met hoge efficiëntie worden ingezet voor de energie-intensieve processen in de aardappelverwerking. Deze sector kan hierdoor (deels) in eigen energie voorzien en draagt bij aan de doelstelling hernieuwbare energie, en dat is zeer waardevol.
In het kader van VANG wordt een project gestart over hoogwaardige benutting van biotische reststromen. Daarin zal deze casus en vergisting van biotische reststromen (waaronder levensmiddelenafval) worden meegenomen.
Het bericht dat smartshops levensgevaarlijke drugs verspreiden |
|
Marith Volp (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws waarin werd aangetoond dat verdovende middelen die op de opiumlijst staan worden verkocht als vitaminepillen? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending. Een smartshop mag alleen legale middelen verkopen. Het is niet toegestaan middelen te verkopen die onder de werking van de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet vallen.
Was u op de hoogte van het feit dat verdovende middelen worden verkocht in ten minste vier smartshops in Amsterdam en Utrecht? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan en heeft u een overzicht van andere smartshops die verboden middelen verkopen?
Nee, dit was mij niet eerder bekend. Op dit moment wordt nader onderzocht op welke wijze kan worden opgetreden tegen de vier smartshops in Amsterdam en Utrecht. Mij zijn geen andere voorbeelden bekend van smartshops die illegale middelen verkopen.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) pas smartshops controleert als een melding van verboden transacties bij binnenkomt? Zo ja, beschouwt u deze werkwijze als effectief? Waarom komt de NVWA pas in actie na een melding en niet op eigen initiatief? Zo nee, op welke manier controleert de NVWA dan wel?
De bevoegdheden op het gebied van toezicht zijn vervat in verschillende wetten. Dit kan de Warenwet zijn, de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet. Afhankelijk van de wet op basis waarvan toezicht wordt gehouden, is of de NVWA of de IGZ aangewezen als toezichthouder. Daarom is bij controles van smartshops meestal sprake van gecombineerd toezicht, hetgeen betekent dat de NVWA samen met de IGZ en de politie controles uitvoert. Meestal vinden dergelijke controles plaats op basis van meldingen, soms op basis van andere signalen en gesignaleerde risico’s.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een rol bij de controle van smartshops? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan invulling gegeven? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat smartshops ook vitamines en amfetamines verkopen, evenals middelen die op de opiumlijst staan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de gezondheid van de gebruiker in gevaar is als hij verslavende middelen gebruikt die hem zijn verkocht als vitaminepillen? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u op welke termijn om de smartshops die op deze wijze te werk gaan aan banden te leggen? Acht u het mogelijk en wenselijk de huidige algemene plaatselijke verordeningen in landelijke regels te vatten, zodat in heel Nederland voor alle smartshops met één maat wordt gemeten en op deze regels kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Indien een gebruiker verslavende middelen gebruikt, terwijl hij denkt dat hij vitaminepillen slikt, kan dit ongewenste gevolgen hebben voor zijn gezondheid. Echter, wanneer iemand vitaminepillen wil kopen is de drogist of de apotheek daarvoor het geëigende kanaal, niet de smartshop. Een koper heeft op dit punt ook een eigen verantwoordelijkheid. Aangezien de NVWA en de IGZ betrokken zijn bij het toezicht op de smartshops, waar nodig ondersteund door de politie, acht ik extra maatregelen of aanvullende landelijke regels niet opportuun. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Kan de controle op de kwaliteit van partydrugs gezondheidsproblemen voorkomen? Moeten de organisatoren van feesten en exploitanten van horeca-ondernemingen of de overheid deze controle uitvoeren? Hoe staat u tegenover het verbinden van voorlichting over de risico’s van partydrugs aan deze controle? In hoeverre is uit onderzoek bekend of controles van partydrugs, al dan niet in combinatie met voorlichting, bijdragen aan een stijging of daling van het gebruik van dit soort drugs?
Via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) kunnen (potentiële) gebruikers zich wenden tot een testservice die is verbonden aan een instelling voor verslavingszorg. Zij krijgen dan informatie over de samenstelling van het middel, over de werking van het middel en over de risico’s van het gebruik van het middel. Het landelijk coördinatiepunt, dat bij het Trimbos-instituut is ondergebracht, wordt gefinancierd door het ministerie van VWS, terwijl de lokale testservices worden gefinancierd door de lokale overheden.
Ik zie het niet als een taak van horecaondernemers of organisatoren van feesten om dergelijke controles uit te (laten) voeren. De uitvoerders van het DIMS beschikken over veel expertise over de samenstelling van drugs, de werking en de gezondheidsrisico’s. Dat is kennis die van horecaondernemers niet verwacht kan worden. Omdat het meestal gaat om het testen van verboden middelen is het DIMS-systeem strak in protocollen vastgelegd en beschikken de testservices over een ontheffing op grond van de Opiumwet.
Het gebruik van (party)drugs, of ze nu wel of niet vervuild zijn, brengt altijd gezondheidsrisico’s met zich mee. Er bestaan geen «gezonde» psychoactieve middelen. Het Trimbos-instituut doet regelmatig onderzoek naar het gebruik van partydrugs, zoals het Grote Uitgaansonderzoek van eind 2013, onderzoek naar het gebruik van partydrugs onder een grote groep frequent uitgaande jongeren. Aanvullend onderzoek naar het gebruik van partydrugs lijkt me daarom niet nodig.
Overigens leverde het onderzoek «Pillen testen in Nederland» (DJ Korf e.a., 2003) geen duidelijke aanwijzingen op voor een stijging van het gebruik van ecstasy als gevolg van pillentesten.
Acht u verder onderzoek naar gebruik van deze middelen onder specifieke doelgroepen zinvol als hierbij ook gekeken wordt naar de invloed van de angst voor vervuilde partydrugs op het kopen van ogenschijnlijk «gezondere» alternatieven via smartshops? Zo ja, op welke manier moet dat georganiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke rol ziet u weggelegd voor de politie bij de handhaving van de Opiumwet in relatie tot deze smartshops? Hoe verhoudt de rol van de politie zich tot die van de IGZ?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Het terugsturen van minderjarige kinderen naar Italië op grond van de Dublin-verordening |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de interimmaatregelen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft afgegeven in meerdere Deense zaken over de overdracht van asielzoekers met minderjarige kinderen aan Italië op grond van de Dublinverordening?1
Ja.
Kunt u deze juridische ontwikkeling schetsen en aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn voor Nederland?
Bij beslissing van 2 april 2013 oordeelde het EHRM in de «Nederlandse» zaak Mohammed Hussein (appl. nr. 27725/10) dat geen sprake was van een schending van de artikelen 3 en 13 van het EVRM bij overdracht aan Italië van een Somalische moeder met kinderen. Het Hof merkt op dat de Nederlandse autoriteiten Italië vooraf op de hoogte hadden gesteld van het voornemen tot overdracht, waardoor Italië zich had kunnen voorbereiden op verzoeksters aankomst. Ook stelt het Hof vast dat de situatie van asielzoekers in Italië over het algemeen beschouwd geen systematische tekortkomingen toont. Het Hof heeft kennis genomen van alle gouvernementele en non-gouvernementele rapporten over de opvangfaciliteiten van asielzoekers in Italië. Daaruit blijkt dat er sommige tekortkomingen bestaan. Naar het oordeel van het Hof kan echter niet worden gesproken van een «systemic failure to provide support or facilities». Bovendien hebben zowel UNHCR als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa verbeteringen geconstateerd in Italië. Vanwege de snelheid waarmee verzoeksters asielaanvraag in Italië is afgehandeld, de hulp die zij daar heeft ontvangen, en het feit dat zij niet heeft kunnen aantonen dat zij en haar kinderen niet op dezelfde behandeling zouden kunnen rekenen bij overdracht aan Italië, oordeelt het Hof dat artikel 3 EVRM niet is geschonden.
Deze beslissing werd nadien (tot eind augustus 2013) meermaals bevestigd in «Nederlandse» Dublin-Italië zaken. In september 2013 bleek echter een Zwitserse Dublin-Italië zaak te zijn toebedeeld aan de Grote Kamer van het EHRM, de zaak Tarakhel (appl. nr. 29217/12). In november 2013 verzocht Nederland schriftelijk te mogen interveniëren in deze zaak, hetgeen werd toegestaan.
De zaak Tarakhel ziet op een Afghaanse familie die op grond van de Dublinverordening vanuit Zwitserland zou worden overgedragen aan Italië. De familie Tarakhel bestaat uit de beide ouders en hun vijf minderjarige kinderen. Ten tijde van het indienen van de klacht, was het jongste kind 4 jaar oud. De familie stelt dat overdracht aan Italië een schending zou opleveren van artikel 3 EVRM. Dit voornamelijk in verband met de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië. Het is niet bekend wanneer het Hof zich uitspreekt in deze zaak.
In de maand april 2014 heeft het EHRM in vier zaken waarin een asielzoeker vanuit Nederland zou worden overgedragen een interim measure opgelegd. Een interim measure geeft geen inhoudelijk oordeel over de merites van de zaak, maar schort handelingen gericht op het overdragen van vreemdelingen op totdat het EHRM zich heeft kunnen buigen over de merites van de zaak. Aldus zijn voorlopige maatregelen tijdelijke bevriezingsmaatregelen en geen «uitspraken» van het Hof.
In de eerste maanden van 2014 heeft het EHRM in zeven «Deense» Dublin-Italië zaken een interim measure getroffen. In reactie heeft Denemarken, op 13 april 2014, een brief gestuurd aan het Hof, en gevraagd om een nadere toelichting. In reactie hierop heeft het EHRM schriftelijk aan Denemarken gemeld dat interim-maatregelen getroffen zullen worden in zaken van gezinnen die in een overeenkomstige situatie verkeren als het gezin in de zaak Tarakhel. Op 18 juni 2014 heb ik een kopie van deze brief ontvangen. Een kopie van deze brief doe ik u bij deze antwoorden toekomen.
Naar aanleiding van de brief van het Hof heeft Denemarken, in afwachting van de uitspraak in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, besloten tot uitstel van de overdracht aan Italië op grond van de Dublinverordening van families met minderjarige kinderen, indien sprake is van een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte van een van de gezinsleden of indien sprake is van een kind jonger dan vijf jaar. Denemarken legt in deze zaken nog wel een Dublin-claim op Italië. Denemarken zal in die zaken echter niet overgaan tot een gedwongen terugkeer naar Italië.
De uitspraak in de zaak Tarakhel, die naar verwachting een leading judgment geeft, wacht ik met belangstelling af. De overwegingen die het Hof aan zijn uitspraak ten grondslag zal leggen, zal ik betrekken bij de afweging of een wijziging van het beleid rondom Dublin-Italië zaken in de rede ligt.
Klopt het dat Denemarken momenteel tijdelijk geen gezinnen met minderjarige kinderen meer aan Italië overdraagt, in afwachting van de bodemprocedure bij het EHRM in de zaak Tarakhelt tegen Zwitserland? Welke rechtsvraag staat in die zaak centraal?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de omstandigheden voor asielzoekers met kinderen in Italië? Acht u het, mede gelet op de genoemde Europese juridische ontwikkelingen, nog steeds verantwoord gezinnen met kinderen over te dragen aan Italië? Zo ja, op welke wijze heeft u de garantie dat zij daar opvang krijgen en in de asielprocedure komen?
Ja, ik acht ook het overdragen van asielzoekers met kinderen aan Italië, in voorkomend geval, verantwoord. Asielzoekers die in het kader van de EU-Dublinverordening worden overgedragen aan Italië zijn niet als groep uitgesloten van de voorzieningen die asielzoekers daar ter beschikking staan. Uiteraard zal wel in iedere individuele zaak door de IND worden beoordeeld of de individuele omstandigheden van de vreemdeling, aanleiding geven om van de overdracht af te zien.
Asielzoekers hebben de mogelijkheid om tegen de overdracht aan Italië beroep in te stellen bij de rechtbank. In het Nederlands wettelijk stelsel schort het instellen van beroep de overdracht niet op. Hiertoe dient de vreemdeling een voorlopige voorziening aan te vragen bij de rechtbank. In lijn met de situatie in Denemarken zal ik mij niet verzetten tegen een toewijzing van een voorlopige voorziening door de rechtbank, indien het gaat om een familie met een kind jonger dan vijf jaar dan wel indien bij een van de familieleden sprake is van een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte.
Welke noodzaak en mogelijkheden ziet u teneinde dit onderwerp in Europees verband te bespreken en tot een gezamenlijk standpunt te komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 zal de uitspraak in de zaak Tarakhel, naar verwachting een leading judgment geven. De zaak Tarakhel is gericht tegen Zwitserland. Een Hofuitspraak is dan ook alleen juridisch bindend ten opzichte van dat land, maar het ligt in de lijn der verwachting dat ook andere Europese landen deze jurisprudentie zullen eerbiedigen.
Daarnaast biedt sinds juni 2013 het EASO technische en operationele ondersteuning in Italië. Deze ondersteuning ziet onder andere op het opzetten en besturen van een flexibel opvangsysteem voor asielzoekers. De ondersteuning ter plekke vindt plaats via de inzet van asiel-ondersteuningsteams. Ook Nederlandse deskundigen maken hier deel van uit. Voorts is het binnen het stelsel van de EU de taak van de Europese Commissie om, indien aangewezen, artikel 33 van de Dublinverordening in werking te stellen. In artikel 33 is »het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing» vastgelegd.
Een uitspraak van de Raad van State over woonboten |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State over de status van woonboten?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van deze uitspraak waarin de Raad van State een boot als bouwwerk definieert met als primaire argument dat «een boot ter plaatse functioneert als bouwwerk»?
Door een boot als bouwwerk aan te merken is het bouwen of verbouwen daarvan omgevingsvergunningplichtig. In dat verband moet voldaan worden aan de bouwregels van een bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Tegelijkertijd moet voldaan worden aan de regels voor bouwkwaliteit uit het Bouwbesluit 2012. Het gevolg van de uitspraak is verder dat lokale regels met betrekking tot (bouw)technische kwaliteit van (woon)boten en lokale vergunningenstelsels voor het afmeren van een (woon)boten, voor zover deze als bouwwerk zijn aan te merken, niet langer gelden. Een consequentie is ook dat formeel veel bestaande woonboten en andere drijvende bouwwerken als illegaal bouwwerk moeten worden aangemerkt. Legalisatie daarvan binnen het door de uitspraak van toepassing geworden wettelijk kader is in de regel niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat de woonboot niet voldoet aan de technische voorschriften die op grond van het Bouwbesluit 2012 voor bouwwerken gelden.
Deelt u de constatering dat de Raad van State in haar uitspraken door de jaren heen meer gewicht geeft aan het criterium «ter plaatse functioneren», waardoor nu een woonboot standaard als bouwwerk wordt geclassificeerd? Ziet u aanleiding om in wet- en regelgeving deze categorie drijvende bouwwerken nader te definiëren om zodoende recht te doen aan de bijzondere bouwkundige eigenschappen ervan?2
Ja, ik deel deze constatering. Mede naar aanleiding van een brief van het gemeentebestuur van Amsterdam van 2 juni 2014, waarin om wetswijziging wordt gevraagd, ben ik momenteel samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu in overleg met betrokken partijen (VNG, een aantal betrokken gemeenten en de Landelijke Woonboten Organisatie LWO) om te bezien op welke wijze wet- en regelgeving dient te worden aangepast naar aanleiding van deze uitspraak. Mijn vertrekpunt daarbij is het door de gemeente Amsterdam gedane voorstel om bestaande drijvende objecten via overgangsrecht in stand te houden zonder omgevingsvergunning en zonder eisen vanuit het Bouwbesluit, drijvende objecten die van origine boten zijn maar in de loop van de tijd een andere functie hebben gekregen niet te beschouwen als bouwwerken, en voor de nieuw te bouwen watervilla’s, woonarken en scharken in het Bouwbesluit 2012 een aantal specifieke voorschriften op te nemen. Ik verwacht het voorstel voor de daarvoor benodigde wetswijziging eind 2014 naar de Tweede Kamer te sturen.
Kunt u aangeven in hoeverre de verordeningen voor woonboten op basis van artikel 149 Woningwet niet meer geldig zijn, omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht benodigd zijn voor gebruik en (ver)bouw en kunt u toelichten welke gevolgen dit heeft voor bestemmingsplannen en daarmee voor gemeenten en verpachters van woonbootpercelen?
Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat een drijvend object met een plaatsgebonden karakter (zoals een woonboot, woonschip of een schark) als bouwwerk dient te worden aangemerkt. Daarmee geldt dat voor het «bouwen» (in casu het innemen van een vaste ligplaats) of verbouwen een omgevingsvergunning nodig is. De aanvraag van zo’n vergunning wordt getoetst aan het Bouwbesluit 2012, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand uit de gemeentelijke welstandsnota. Veel gemeenten hebben de ruimtelijke aspecten voor het afmeren van boten aanvullend op het bestemmingsplan gereguleerd in aparte verordeningen met vergunningenstelsels. Die verordeningen bevatten veelal ook regels met betrekking tot technische en woonkwaliteit alsmede voor redelijke eisen van welstand. Nu als gevolg van de uitspraak van de Raad van State hogere wetgeving hierop van toepassing is, zullen deze verordeningen onverbindend moeten worden geacht. De lokale regelgeving met een ruimtelijk motief zal opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en de welstandsnota. Om die reden zal de genoemde uitspraak voor veel gemeenten moeten leiden tot een aanpassing van bestemmingsplannen en de welstandsnota. Dit vermindert op zichzelf de lokale versnippering in regels omtrent het innemen van ligplaatsen van drijvende objecten. Voor woonbooteigenaren en verpachters van woonbootpercelen kan de uitspraak van de Raad van State betekenen dat zij financiële verplichtingen zijn aangegaan waarbij de juridische basis en zekerheid, noodzakelijk voor hypotheken en andere financiering, zijn weggevallen. Het in het antwoord op vraag 3 genoemde wetsvoorstel zal voorzien in overgangsrecht waarmee die juridische basis voor bestaande objecten wordt hersteld, zodat dit probleem slechts tijdelijk van aard is.
Stijging van de inkomens van zorgbestuurders |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Topinkomens in de ouderenzorg stijgen ruim 19%»?1
Ja.
Is het waar dat de «dat de 50 grootverdieners in 2013 ruim 19% meer verdienden dan de 50 grootverdieners in 2012»? Zo nee, met hoeveel zijn die inkomens dan wel gestegen?
Het bericht is te summier om die conclusie nu te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Het is gebruikelijk dat VWS jaarlijks een rapportage over de inkomens van de zorgbestuurders naar de Kamer stuurt. De analyse daarvoor start in de zomermaanden wanneer alle jaarverslagen binnen zijn. De rapportage is meestal in het najaar klaar om naar de Kamer te worden gestuurd.
Overigens heb ik op dit moment geen meldingen binnen gekregen van de accountants dat de Wnt zou zijn overtreden.
Biedt de overgangsregeling in de Wet normering topinkomens (WNT) ruimte voor een zo sterke stijging? Zo ja, was die regeling niet juist bedoeld om de bestaande topinkomens boven de WNT-norm af te bouwen? Zo ja, deelt u dan de mening dat een sterke stijging in ieder geval niet in de geest van die overgangsregeling is? Zo nee, waaraan is die stijging dan wel te wijten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet gewenst is dat ten tijde van de omvangrijke hervormingen in de zorg de topinkomens van de zorgbestuurders stijgen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om verdere stijgingen te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, de Wnt is daarvoor het wettelijke instrument.
Deelt u de mening dat de topinkomens gedurende de overgangsfase niet meer zouden moeten stijgen dan de cao-lonen in de desbetreffende zorg? Zo ja, bent u voornemens om met de organisaties in de (ouderen)zorg afspraken te maken om niet alleen naar de letter van de WNT maar vooral ook in de geest daarvan te zorgen dat de topinkomens in de pas gaan lopen met de ontwikkelingen van alle inkomens in die sector? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik die mening. Uit het bericht van de AbvakaboFNV kan ik niet opmaken of een en ander salarisstijgingen zijn of reguliere periodieke verhogingen (i.c. wanneer de bestuurder in een schaal is ingeschaald en dus niet op een bepaald bedrag is aangenomen). Daarnaast geldt dat de Abvakabo FNV niet de cao-stijging in 2013 als vergelijkingsmaatstaf neemt, maar de stijging van 1 september 2013 to 1 september 2014. Voor de bestuurders hanteert men echter de stijging van 2013 ten opzichte van 2012.
Acht u het wenselijk om gedurende de periode dat de overgangsregeling nog bestaat, attent te zijn op verhogingen van de topinkomens, extra geld voor pensioenvoorzieningen of andere manieren om het topinkomen op de valreep alsnog op te plussen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ja; de overgangsregeling van de Wnt maakt het alleen mogelijk om reeds bestaande afspraken van vóór de inwerkingtreding gedurende een periode te respecteren. Alle wijzigingen in het inkomen die niet berusten op al bestaande afspraken kunnen daarom niet worden doorgevoerd. Indien zich toch zo’n situatie voordoet, dan moet de accountant dat melden. Daarna zullen de bewindslieden van VWS in het kader van hun toezichthoudende taak optreden en zo nodig onverschuldigde betalingen opeisen.
Het bericht “UN backlash as Uganda’s ‘anti-gay’ minister heads for human rights top job” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «UN backlash as Uganda’s «anti-gay» Minister heads for human rights top job»?1
Het artikel uit de Guardian beschrijft de kritiek die van verschillende zijden is geuit op de kandidatuur van Z.E. de heer Sam Kutesa, de huidige Minister van Buitenlandse Zaken van Oeganda, voor het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het artikel pleit er terecht voor dat een Voorzitter van de Algemene Vergadering van onbesproken gedrag dient te zijn.
Het kabinet keurt de Oegandese positie ten aanzien van LHBT-personen ten sterkste af. Het kabinet gaat er evenwel vanuit dat het nationale, Oegandese beleid terzake geen invloed heeft op de uitoefening van de functie van Voorzitter van de Algemene Vergadering door de heer Kutesa. De Voorzitter van de Algemene Vergadering treedt niet op in zijn nationale capaciteit, maar als vertegenwoordiger van de leden van de Algemene Vergadering. De Voorzitter van de Algemene Vergadering dient bovendien te allen tijde te handelen conform het VN-Handvest en kan geen beleid of activiteiten ontplooien zonder de VN-lidstaten te consulteren. Indien zou blijken dat de heer Kutesa in zijn rol van Voorzitter van de Algemene Vergadering niet conform het VN-Handvest en het daarin vastgelegde non-discriminatiebeginsel zou handelen, dan kan hij daar op worden aangesproken. De heer Kutesa heeft tijdens zijn presentatie in New York reeds laten weten dat hij in zijn toekomstige functie het non-discriminatiebeginsel zal respecteren.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat een persoon met dergelijke standpunten het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) op zich neemt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instrumenten heeft Nederland om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Conform de vastgestelde procedures is de Afrikaanse Groep dit jaar aan de beurt om een kandidaat voor te dragen voor de positie van Voorzitter van de Algemene Vergadering. De heer Kutesa is door de Afrikaanse Unie geëndosseerd als enige kandidaat. Nederland noch de EU beschikt over instrumenten om dat benoemingsproces te beïnvloeden anders dan het blijven uitdragen van de overkoepelende boodschap dat discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit strijdig is met de grondbeginselen van de Verenigde Naties en derhalve ten stelligste wordt afgekeurd.
De groep van west-Europese en andere landen (WEOG) zal tijdens de sessie van de Algemene Vergadering op 11 juni waarin de heer Kutesa naar verwachting benoemd zal worden een verklaring afgeven. Nederland heeft verzocht om in deze verklaring te benadrukken dat de bevordering van mensenrechten zonder aanziens des persoons dient te geschieden.
Welke instrumenten heeft de Europese Unie om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u publiekelijk uit te spreken tegen deze benoeming en om er in EU-verband op aan te dringen dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton dit ook doet?
De EU heeft via stille diplomatie aan de heer Kutesa de boodschap afgegeven dat de Voorzitter van de Algemene Vergadering namens alle VN-lidstaten moet optreden en dient te handelen conform het VN-handvest. Er bestaan op dit moment geen aanwijzingen dat de toekomstige Voorzitter van de Algemene Vergadering zich hier niet aan zou willen houden.
Bent u bereid om de benoemingsprocedure voor de voorzitter van de AVVN op te nemen in de Nederlandse hervormingsagenda voor de VN?
Het kabinet ziet hiertoe op dit moment geen reden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de benoeming die gepland is op 11 juni 2014?
Ja.
Het bericht dat een gezin de dupe is van teveel uitgekeerde kinderopvangtoeslag |
|
Paul Ulenbelt , Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage over een gezin dat in de clinch ligt met de Belastingdienst over een administratieve fout in de aanvraag van de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Deelt u de mening dat alleen het ontbreken van de adresgegevens van de kinderen in het contract met het gastouderbureau onvoldoende grond is om te constateren dat onterecht gebruik is gemaakt van kinderopvangtoeslag? Kan de Belastingdienst op een andere wijze dan het contract met de kinderopvanginstelling controleren of de kinderen op woonadres van de ouder die kinderopvangtoeslag aanvraagt zijn ingeschreven?
De Belastingdienst/Toeslagen vordert geen kinderopvangtoeslag terug enkel vanwege het ontbreken van het adresgegeven van een kind in een contract. Bij het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag gaat het om de vraag of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Iedereen die (een voorschot) kinderopvangtoeslag aanvraagt, moet namelijk aan de wettelijke voorwaarden uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) en de Wet kinderopvang voldoen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de voorwaarde dat duidelijk is voor hoeveel uur en tegen welke prijs kinderopvang is afgenomen, dat een eigen bijdrage is betaald en dat de aanvrager en de toeslagpartner gewerkt hebben. Indien aan één van de voorwaarden niet is voldaan, bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen houdt toezicht op de naleving van de wettelijke voorwaarden en bestrijdt misbruik en oneigenlijk gebruik.
Deelt u de mening dat het eventueel niet volledig zijn van de gegevens niet hoeft te duiden op fraude, maar dat het ook kan gaan om een administratieve fout? Zo ja, deelt u de mening dat wanneer ouders kunnen aantonen dat het gaat om een administratieve fout en zij bereid zijn deze te herstellen, zij daarvoor niet gestraft moeten worden met terugbetalen van kinderopvangtoeslag?
Ik deel uw mening dat het niet volledig zijn van aangeleverde gegevens niet hoeft te duiden op fraude. Van fraude is pas sprake indien door de ouder opzettelijk verkeerde gegevens zijn aangeleverd met het oogmerk om hierdoor wederrechtelijk voordeel te krijgen.
Op grond van de AWIR is de ouder verantwoordelijk voor de juistheid van gegevens in een aanvraag voor een voorschot kinderopvangtoeslag. Als onjuiste of onvolledige gegevens worden verstrekt, wordt de ouder hierover door de Belastingdienst/Toeslagen bevraagd. De ouder krijgt dan de kans de gegevens aan te vullen of de juistheid aan te tonen middels aanvullende documenten of verklaringen. De Belastingdienst/Toeslagen zal vervolgens aan de hand van de alsnog aangeleverde gegevens en documenten nagaan of aan de wettelijke voorwaarden voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag is voldaan.
Klopt het dat er modelcontracten bestaan voor de kinderopvang waaraan de Belastingdienst heeft meegewerkt? Klopt het dat daarin niet is opgenomen dat het adres van de kinderen ook onderdeel moet zijn van het contract? Zo ja, bent u dan van mening dat deze mensen fout gehandeld hebben?
Het klopt dat er modelcontracten kinderopvang zijn die door brancheverenigingen en individuele kinderopvangorganisaties zijn ontwikkeld en vervolgens ter beoordeling zijn voorgelegd aan de Belastingdienst/Toeslagen. Indien een dergelijk contract niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden, heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarop de brancheorganisatie of kinderopvanginstelling attent gemaakt. Overigens kan alleen op grond van een individuele aanvraag de Belastingdienst/Toeslagen beoordelen of er daadwerkelijk een recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik, de staatssecretaris van Financiën, hier niet ingaan op de situatie van de mensen uit de reportage van Hart van Nederland. Indien gewenst kan ik wel de Kamer hierover vertrouwelijk informeren.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen per jaar mensen gestraft worden met terugbetalen van de kinderopvangtoeslag vanwege een administratieve fout?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, krijgen ouders die onjuiste of onvolledige gegevens hebben aangeleverd, de gelegenheid om deze gegevens alsnog aan te leveren of om de juistheid van de gegevens aan te tonen middels aanvullende documenten of verklaringen. Pas als wederom de gevraagde gegevens niet worden geleverd, wordt het voorschot kinderopvangtoeslag teruggevorderd. Voorschotten kinderopvangtoeslag worden ook teruggevorderd in het geval het inkomen hoger blijkt te zijn dan eerder opgegeven door de ouder. In de reguliere halfjaarsrapportages van de Belastingdienst aan de Tweede Kamer staan per toeslagjaar de aantallen en de percentages terugvorderingen bij de kinderopvangtoeslag. Zo blijkt uit de 13e Halfjaarsrapportage van 20 maart 2014 (TK 2013–2014, 31 066, nr. 198), dat bij het definitief toekennen van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 in 164.000 gevallen kinderopvangtoeslag geheel of gedeeltelijk is teruggevorderd. Dit is 36% van het totaal aan definitief vastgestelde kinderopvangtoeslagen voor het jaar 2011.
Bent u van mening dat deze manier van opsporen van fraude effectief is? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel bureaucratie deze handelswijze oplevert voor de Belastingdienst en voor betreffende mensen?
Zoals gesteld in het antwoord op de vraag 3, betekent het ontbreken van gegevens of het bestaan van twijfel omtrent de juistheid van gegevens, nog niet dat er sprake is van fraude.
Hiervan is pas sprake als de aanvrager opzettelijk verkeerde gegevens heeft aangeleverd met het oogmerk om hierdoor wederrechtelijk voordeel te krijgen.
Bent u bereid de Belastingdienst opdracht te geven om die gevallen waarin terugbetaling van de kinderopvangtoeslag is opgelegd vanwege een administratieve fout opnieuw te beoordelen?
Gezien de voorgaande antwoorden is dit niet aan de orde.
Het bericht dat het 112 alarmnummer slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het alarmnummer 112 slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden?1
Op dit moment is 112 voor mensen met een communicatieve beperking op verschillende manieren bereikbaar:
112 is bereikbaar via de analoge Teksttelefoon (0800–8112);
Via de bemiddelingsdienst kan 7 x 24 uur indirect met realtime tekst contact worden gelegd met 112. Deze dienst is gebaseerd op het Total Conversation protocol (beeld, tekst en geluid). Tijdens kantoortijden is 112 ook via bemiddeling van een gebarentolk te bereiken;
Met de Signcall app is het mogelijk om 7 x 24 uur 112 rechtstreeks middels tekst te bereiken met een smartphone, tablet, laptop of PC. De Signcall app wordt vergoed door de verzekeraars en is 7 x 24 uur bereikbaar middels tekst.
Hoe vaak komt het voor dat een verbinding traag of met onderbrekingen tot stand komt?
Een ongestoorde verbinding is relevant voor het gebruik van de Signcall app. Er zijn bij de politie geen incidenten bekend waaruit blijkt dat gebruikers van de Signcall app hinder hebben ondervonden bij het bellen met het alarmnummer 112 als gevolg van een trage of haperende verbinding. Wel is er tijdens het testen van de Signcall app geconstateerd dat er een risico is op verstoorde gesprekken. Op dit moment wordt daarom met prioriteit gewerkt aan een oplossing die er voor zorgt dat dit risico niet meer bestaat. Naar verwachting is deze oplossing binnen enkele maanden gerealiseerd.
Is het waar dat de meldkamer de naam en het adres van de dove of slechthorende beller niet automatisch kan vaststellen? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om de locatie van een dove of slechthorende beller automatisch vast te stellen. Met het treffen van een oplossing om de risico’s op verstoorde gesprekken voor doven en slechthorenden te ondervangen, wordt ook onderzocht in hoeverre het mogelijk is locatie-informatie en Naam Adres Woonplaats-gegevens mee te sturen met de melding.
Is het waar dat 112 uitsluitend te bereiken is met het netwerk van de eigen internetprovider? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee dat is niet waar. 112 kan m.b.v. de Signcall app worden bereikt zodra er een willekeurige internetverbinding tot stand is gekomen, vast of mobiel. De verbinding voor mobiel internet wordt verzorgd door de vaste internetprovider. Het kan echter ook gaan om een hotspot (dat kan elke provider zijn) of gewoon Wi-Fi. Voor Wi-Fi moet worden ingelogd en op sommige locaties ook betaald, maar als het om Wi-Fi thuis gaat, zal dit doorgaans volledig automatisch gebeuren.
Is het waar dat bellen ook niet lukt als er geen tegoed meer is op de databundel? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Veel providers van mobiel internet brengen de snelheid terug wanneer de bundel is opgebruikt. De verlaagde snelheid is echter voldoende voor tekstberichten die rechtstreeks vanuit Signcall naar het alarmnummer 112 worden gezonden. Via Wi-Fi is er ook altijd de mogelijkheid om 112 te bereiken.
Hoe reageert u op de constatering van Tolknet dat de meldkamer de digitale oproepen via de software niet goed kan verwerken en dat de overheid daar tot nu toe weinig aan doet?
Er zijn zoals gezegd bij de politie geen incidenten geregistreerd waaruit blijkt dat gebruikers van de Signcall app hinder hebben ondervonden bij het bellen met het alarmnummer – en dus ook niet dat er schade is veroorzaakt aan personen als gevolg van de slechte bereikbaarheid.
Wel is er tijdens het testen van de Signcall app geconstateerd dat er een risico is op verstoorde gesprekken. Verstoorde gesprekken kunnen ontstaan op het moment dat de zender en ontvanger tegelijkertijd een boodschap intypen. Op dit moment wordt daarom met prioriteit gewerkt aan een oplossing die er voor moet zorgen dat dit risico niet meer bestaat. Binnen deze oplossing wordt ook de mogelijkheid voor doorgifte van Naam Adres Woonplaats en locatie-informatie onderzocht en waar mogelijk geïmplementeerd. Naar verwachting is deze oplossing binnen enkele maanden gerealiseerd.
Hoe lang bestaat de situatie al dat 112 slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben zich incidenten voorgedaan die schade hebben veroorzaakt aan personen als gevolg van de slechte bereikbaarheid van 112 voor doven en slechthorenden? Zo ja, hoeveel en om wat voor schade gaat het?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen om de bereikbaarheidsproblemen op korte termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Noodplan moet leegloop bij jeugdzorg voorkomen’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noodplan moet leegloop bij jeugdzorg voorkomen»?1
Dat bericht is bij ons bekend.
Kunt u aangeven hoe u de professionele jeugdzorgmedewerkers kunt behouden?
In de Jeugdwet zijn meerdere instrumenten opgenomen om te bewerkstelligen dat professionele jeugdzorgmedewerkers behouden kunnen blijven voor de sector. De sociale partners in de jeugdzorg, welzijn en kinderopvang hebben gezamenlijk een sectorplan ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierdoor is in 2014–2015 € 3,8 miljoen beschikbaar voor het deelplan jeugdzorg. Het gaat daarbij om behouden van 2.250 medewerkers voor de jeugdzorg door hen bij en na te scholen. Daarnaast is de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) ingesteld om advies uit te brengen voor het eventueel doorvoeren van noodzakelijke herstructureringen bij organisaties van jeugdhulp. Met deze maatregel wordt mede beoogd het verlies aan werkgelegenheid zoveel mogelijk te beperken en er voor te zorgen dat het nieuwe stelsel een «zachte landing» krijgt.
Daarnaast is bij inkoop van jeugdhulp bijvoorbeeld de kwaliteit een criterium van de afweging waarop de beslissing wordt genomen bij welke instelling jeugdhulp wordt ingekocht. Bovendien is bepaald dat indien een nieuwe/andere jeugdhulpaanbieder wordt gecontracteerd, de gemeente erop toeziet dat de nieuwe jeugdhulpaanbieder in overleg treedt met zijn voorganger over overname van personeel.
Verder merken wij op dat de bezuiniging in het eerste jaar beperkt is (3%) waardoor er ook ruimte is voor verantwoorde fasering. De bezuinigingen lopen in drie jaar op van circa 3% tot circa 11%. Dat betekent dat er ook tijd is voor zorgvuldige ingroei en voor werk-naar-werk-trajecten. Voor de specifieke situatie bij de Bureaus Jeugdzorg wordt een apart traject gelopen waarbij een budgetgarantie van 80% wordt geboden. Gemeenten verschaffen daarbij per 1 augustus a.s. duidelijkheid over de inkoop van de functies die tot en met 2014 onder Bureau Jeugdzorg vielen. Dat geldt ook met betrekking tot de inkoop bij jeugdzorginstellingen.
Deelt u de mening dat er nu al ingegrepen moet worden voor het behoud van professionele jeugdzorgmedewerkers, in plaats van dit over te laten aan de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Wij monitoren de zorginkoop die door gemeenten plaatsvindt. Het is denkbaar dat dit op termijn kan leiden tot het geven van een aanwijzing aan gemeenten als blijkt dat de voorbereiding op de stelselherziening ernstig tekort zou schieten. Wij gaan hier echter niet van uit en, zoals aangegeven bij vraag 2 hebben wij al diverse maatregelen genomen om medewerkers waar mogelijk te behouden voor de jeugdhulp.
Bent u bereid de gemeenten duidelijk te maken dat zij de jeugdzorg niet lichtzinnig moeten opnemen, en ervoor zorgen dat kwaliteit wordt ingekocht? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wij hebben overigens niet de indruk dat gemeenten de jeugdzorg lichtzinnig opvatten. Wel komt uit monitoren naar voren dat het voor kleinere gemeenten moeilijk is om invulling te geven aan de nieuwe taken die zij per 1 januari 2015 moeten vervullen. Hier wordt vanuit het Rijk en de VNG gerichte ondersteuning geboden.
Deelt u de mening dat er een minimale kwaliteitseis moet worden geformuleerd bij de inkoop van jeugdzorg, gebaseerd op resultaten in het verleden? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de mening dat er minimale kwaliteitseisen moeten zijn en hebben daarin ook voorzien. De kwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Jeugdwet in de artikelen 4.1.1. tot en met 4.1.8.
Bent u bereid te pleiten voor het behoud van de opgebouwde rechten van jeugdzorgmedewerkers als zij overgaan naar de nieuwe werknemer? Zo nee, waarom niet?
In de Jeugdwet is bepaald dat indien een nieuwe/andere jeugdhulpaanbieder wordt gecontracteerd, de gemeente er op toeziet dat de nieuwe jeugdhulpaanbieder in overleg treedt met zijn voorganger over overname van personeel.
Kunt u deze vragen voor het verzamel-Algemeen overleg Jeugdzorg van 11 juni a.s. beantwoorden?
Deze vragen worden beantwoord voor het Algemeen Overleg Jeugdzorg van 25 juni waarbij de transitie op de agenda staat.
Het bericht ‘Gemeenten in Oost-Groningen failliet door werkvoorziening’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het oplopend tekort bij werkvoorzieningschap Synergon?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over dit tekort bij werkvoorzieningschap Synergon.
Kunt u weerleggen dat de problemen bij het werkvoorzieningsschap het gevolg zijn van kabinetsbeleid? Zo ja, op welke manier?
De gemeenten zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Naar de mening van de regering is het beschikbare financieel kader daarvoor toereikend. De werkvoorzieningschappen krijgen bij het inwerking treden van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 te maken met een efficiency korting. Deze korting is bij elk bedrijf gerelateerd aan de bijdrage per standaard eenheid (SE).
Ik ben van mening dat efficiencyverbetering haalbaar is. Onderzoek door de koepelorganisatie Cedris bevestigt dit. Efficiencyverbetering kan onder meer worden bereikt door het afbouwen van onrendabele product-marktcombinaties, het hanteren van een marktconforme inleenvergoeding bij detacheringen, verdergaande professionalisering van de acquisitie, aanpassing van de begeleidingsstructuur en afstoten van infrastructuur. Het ministerie van SZW ondersteunt de sw-sector via een ondersteuningsprogramma. Cedris voert dit programma uit.
Zijn er nog meer werkvoorzieningsschappen in Oost-Groningen die in financiële problemen dreigen te raken? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze informatie.
Welke gevolgen hebben de oplopende tekorten bij de sociale werkplaatsen in Oost-Groningen voor de gemeenten? Denkt u dat gemeenten hierdoor in zware financiële problemen kunnen komen? Indien nee, waarom niet?
De sociale werkvoorziening staat de komende jaren voor de opgave om de efficiency te verbeteren. Gemeenten dragen bij in de tekorten van de sociale werkvoorziening. De gemeenten krijgen voldoende middelen om de uitvoering van de Wsw te kunnen voortzetten. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bent u bereid om snel met de gemeenten in Oost-Groningen in gesprek te gaan? Wilt u met deze gemeenten praten over een financiële compensatie?
Met de gemeenten in Oost-Groningen heb ik diverse malen overleg gevoerd en afgesproken dit overleg in de toekomst regelmatig voort te zetten.
Welke gevolgen hebben de problemen met de sociale werkvoorziening in Oost-Groningen voor het kabinetsbeleid?
Geen. In de verdeelsystematiek van het participatiebudget is rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van deze regio.
Het bericht ‘Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef’ |
|
Ronald van Raak , Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef» op The Post Online?1
Ja.
Met welk doel worden bezigheden van journalisten in de publieke ruimte door politieagenten geobserveerd en vervolgens geregistreerd?
Ik vind het belangrijk om hier te benadrukken dat de overheid in het algemeen en in dit geval de politie in het bijzonder op geen enkele wijze journalisten een strobreed in de weg mogen leggen om onderzoek te doen en daarover te schrijven. Een kritisch pers is van grote waarde in een democratische rechtsstaat.
Het is dan ook geen beleid bij de politie om journalisten in de publieke ruimte te observeren en te registreren. Dit laat onverlet dat het binnen de legitieme taakuitvoering van de politie valt dat opvallende gedragingen van een persoon waargenomen worden en dat van die waarneming verslag wordt gedaan in de daarvoor bestemde systemen van in dit geval de politie. De grondslag hiervoor ligt in de Politiewet 2012 en voor wat betreft de grondslag waarop en de zorgvuldigheid waarmee deze gegevens worden geregistreerd, in de Wet Politiegegevens.
De persvrijheid is daarbij op geen enkele wijze in het geding.
De bescherming van overheidsinformatie tegen ongeoorloofde toegang en gebruik, is een taak van deze uitvoerende diensten.
In het geval van onderzoeksjournalisten zoals de heer De Winter is bekend dat zij het als hun taak zien om bijvoorbeeld de veiligheidsmaatregelen van de overheid op hun effectiviteit te testen. Ik vind het te billijken dat de betrokken uitvoerende diensten zich in een dergelijk geval hier bewust van zijn en dat zij het scenario van penetratie van veiligheidsmaatregelen als gevolg hiervan overwegen en dit risico proberen te beheersen.
Op welke grondslag vindt registratie van bezigheden van journalisten plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rechtvaardigt u de inbreuk op de persvrijheid die ontstaat bij registratie van bezigheden van journalisten in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel journalisten zijn de afgelopen jaren dergelijke registraties gedaan?
Het zijn van journalist is geen zelfstandige grond voor eventueel optreden door de politie. Er wordt mitsdien geen afzonderlijke registratie van bijgehouden.
Loopt eenieder die op een bankje in de buurt van een overheidspand op zijn of haar laptop zit te werken het risico geregistreerd te worden voor het geval dat hij of zij een onderzoeksjournalist zou zijn?
Nee, het zelfstandige feit dat een persoon op een laptop werkt in de buurt van een overheidspand, of dat iemand mogelijk onderzoeksjournalist is, is geen reden om deze persoon te registeren.
Waarom was het nodig om, zoals in informatie aan de heer De Winter is meegedeeld, juist ten aanzien van de NSS de mogelijkheid om onderzoeksjournalistiek uit te voeren te beperken, en op welke rechtsgrond rust die beslissing?
Er zijn in het kader van de NSS geen maatregelen genomen om onderzoeksjournalistiek te beperken.
Waarom vond de beveiliger van de Dienst Bewaken & Beveiligen die het pand aan de Noordwal (Den Haag) verliet het nodig de aanwezigheid van de heer De Winter op 13 januari 2014 te registeren, terwijl de dia met aandachtsvestiging geldig was vanaf 18 januari 2014, en geldig in de publieke ruimte in plaats van bij de ingang van het pand?
Het past binnen de taakuitvoering van de dienst Bewaken en Beveiligen om extra alert te zijn. Dit, om voor de hand liggende redenen, te meer in de omgeving waar ze te werk zijn gesteld.
Het persoonsgebonden budget (pgb), Thomashuizen en vastgoed |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het geoorloofd dat pgb's worden ingezet voor het betalen van woonlasten?1
Het is niet geoorloofd pgb in te zetten voor woonlasten. Het pgb kan alleen aan zorg worden besteed. Hoe vaak door individuele Thomashuizen en Herbergiers pgb-geld aan woonlasten uit wordt gegeven is mij niet bekend. De Drie Noteboomen, de organisatie die de formules Thomashuis en Herbergier in eigendom heeft, sluit niet uit dat er in een enkel geval vanuit het pgb-geld tijdelijk wordt bijgesprongen als iemand lastig zit met de huur. Woonlasten en pgb-geld worden weliswaar gesplitst op de factuur van het Thomashuis aan de cliënt, maar het zorgkantoor kan uit de factuur, op basis waarvan de client zich verantwoord, niet opmaken of het betreffende pgb-geld ook aan woonlasten is besteed. De verantwoording van de budgethouder is niet specifiek genoeg. Bij het antwoord op vraag 3 ga ik hierop verder in. Het is ook daarom dat ik geen overzicht kan geven. Ik geef u wel een algemeen beeld zoals mij dat door de Drie Noteboomen is aangereikt.
De kosten verbonden aan het verblijf in een wooninitiatief – huur van een kamer, eten, service en energie – moeten uit eigen middelen worden betaald. Deze woonlasten kunnen dus niet uit het pgb worden betaald. De kosten worden direct door de budgethouder of via het Thomashuis of de Drie Noteboomen aan de woningcorporatie betaald die het pand in eigendom heeft. In het geval van de Thomashuizen worden de woonlasten uit de wajong-uitkering van de bewoner betaald. De woonlasten zijn dusdanig dat er ruimte blijft vanuit de wajong-uitkering voor zak-en kleedgeld, verzekeringen en uitstapjes. In geval van de Herbergier betreft wel een mix van goedkopere en duurdere kamers, toegankelijk voor mensen met een AOW/aanvullend pensioen tot bewoners die eigen geld of vermogen inbrengen.
Daarnaast, zo geeft De Drie Noteboomen aan, wordt het pgb-geld, dat de bewoners inbrengen, gemiddeld genomen aan het volgende besteed:
Het is overigens zo dat ik door meerdere wooninitiatieven ben gevraagd meer duidelijkheid te geven waaraan de toeslag mag worden besteed. Hiermee geef ik deze. Omdat de toeslag aan het pgb zelf wordt toegevoegd zou daaruit de conclusie kunnen worden getrokken dat deze alleen aan zorg kan worden besteed. De toeslag van € 4.000 moet besteed kunnen worden waarvoor deze in het leven is geroepen: het organiseren van zorg en gemeenschappelijke ruimtes. Voorwaarde voor mij is echter wel dat deze toeslag afzonderlijk moet kunnen worden verantwoord om vermenging met de rest van het pgb, dat alleen aan zorg kan worden besteed, te voorkomen. Voor de duidelijkheid: ook de toeslag kan niet worden besteed aan woonlasten.
Ik ga in overleg met betrokken partijen (Drie Noteboomen, eventuele vertegenwoordigers van andere wooninitiatieven en de zorgkantoren) om te bezien hoe gezorgd kan worden voor heldere verantwoording over het individuele en/of totale pgb-geld in algemene zin en de toeslag van € 4.000 in het bijzonder. De Drie Noteboomen heeft in haar publieke brief (3 juni 2014) in reactie op artikel in de Volkskrant aangegeven een voorstel te willen doen voor de verantwoording.
Hoe vaak komt het bij de Thomashuizen (en eventueel de Herbergiers) voor dat geld van het pgb wordt aangesproken voor woonlasten? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze beoordelen zorgkantoren de verantwoording van de pgb's wanneer er woonlasten worden opgevoerd? Hanteren zorgkantoren verschillen?
Feitelijk moet elk pgb individueel worden verantwoord. Met elke bewoner wordt daarom een zorgovereenkomst gesloten, die geaccordeerd wordt door de wettelijk vertegenwoordiger, waarin het pgb naar de diverse zorgfuncties wordt uitgesplitst. Op basis van de zorgovereenkomst krijgt de cliënt facturen. Deze kunnen en worden als verantwoording overlegd aan het zorgkantoor.
Wat meespeelt bij wooninitiatieven is dat bewoners (van) dezelfde (personen) zorg ontvangen en van dezelfde faciliteiten gebruik maken. Ook kan het zijn dat de ene persoon vanwege een budgetgarantie uit het verleden meer pgb te besteden heeft dan een persoon met dezelfde zorgvraag die recent een pgb heeft gekregen op basis van de huidige tarieven. De verantwoording zoals net omschreven is daarom meer algemeen. Dit wordt door zorgkantoren gedoogd. Het is voor zorgkantoor daardoor niet te achterhalen hoe het pgb-geld daadwerkelijk per persoon wordt besteed. Een enkel zorgkantoor wil nog wel eens meer specifieke individuele verantwoording vragen. Ook wordt net als bij alle budgethouders steekproefsgewijs door zorgkantoren een intensieve controle uitgevoerd.
Het is om dit alles dat het goed is dat wooninitiatieven en zorgkantoren in overleg gaan om de verantwoording voor pgb-houders in wooninitiatieven eenduidig te regelen. Dat is temeer nodig en actueel vanwege het trekkingsrecht, waarmee niet achteraf meer wordt verantwoord maar aan de voorkant wordt gekeken of het pgb-geld goed wordt besteed.
Is het mogelijk dat zorgkantoren woonlasten bij Thomashuizen/Herbergiers door de vingers zien vanwege het positieve imago van deze kleinschalige woonvoorzieningen?
Ik heb hier geen signalen over ontvangen. Wel is het zo, zoals ik in antwoord op 3 aangaf, dat het voor zorgkantoren door de huidige algemene wijze van verantwoorden lastig is uit te sluiten of bijvoorbeeld toch niet enig pgb-geld voor woonlasten wordt ingezet.
Leidt de volgende uitspraak logischerwijs tot legitieme inzet van pgb voor woonlasten: «om zorg te kunnen leveren, wordt tweederde van het pand gebruikt. Hiermee is het onderdeel van de bedrijfsvoering. Al onze facturen worden maandelijks gecontroleerd door het zorgkantoor»?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vorige vragen.
Hoe oordeelt u over huurprijzen bij Thomashuizen die hoger liggen dan de Wajong-uitkering (1.114 euro bruto)? Vindt u dit normale huurprijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Drie Noteboomen geven aan dat per bewoner huur, service en eten/drinken samen altijd ongeveer € 750 bedragen. Dit is zodanig dat ruimte is voor zak- en kleedgeld, verzekeringen en uitstapjes.
Is het gebruikelijk dat een woningbouwcorporatie een investering in woningen in 10 jaar terugverdient? Erkent u dat er dan sprake is van commerciële verhuur, en in feite vastgoedhandel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Drie Noteboomen geeft aan dat alle panden in eigendom van een woningcorporatie zijn. Het is aan de woningcorporatie in overleg met elk Thomashuis en De Drie Noteboomen welk huurbedrag zij afspreken. Huurcontracten worden afgesloten voor 10 jaar. Coöperaties rekenen de kosten van het Thomashuis door zoals zij ook sociale huisvestingprojecten doorberekenen. Ze komen zo in aanmerking voor financiering Diensten van Algemeen Economisch Belang. De voorwaarden voor deze financieringsvorm zijn een bruto rendement van 5,5 a 6% van het geïnvesteerde vermogen en een afschrijvingsperiode van 50 jaar.
Wat vindt u ervan dat Thomashuizen gerund worden via het franchisemodel, waarbij franchisenemers een forse persoonlijke investering moeten meebrengen eer zij ondernemer zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overheid is hierin geen partij. Het is een zaak tussen De Drie Noteboomen en de franchisenemers. De Drie Noteboomen geeft desgevraagd aan dat ze, zoals onder 1 reeds aangegeven, ieder jaar een investeringsfee van 5% van de franchisenemer vraagt. Deze wordt door de drie Noteboomen gezien als overhead van de formule en ingezet om met haar team alle franchisenemers te scholen en op diverse wijzen te ondersteunen, en haar formules te blijven ontwikkelen en verbeteren. Voordat franchisenemers starten en inkomsten krijgen wordt een investeringsfee van 25% gevraagd. Deze fee gebruikt de Drie Noteboomen om franchisenemers te helpen opstarten, zoals hulp bij schrijven van een plan, verwerven en inrichten van een pand, scholing, werven van hulpverleners en vrijwilligers, marketing, alsmede de eerder genoemde zaken bij de jaarlijkse herhalingsfee van 5%. Alle investeringen door de franchisenemers worden binnen de looptijd van de franchise afgelost.
Hoe hoog is de investering die een franchisenemer moet doen, eer deze een Thomashuis mag beginnen? Aan wie komt dit bedrag ten goede?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u niet dat de afhankelijkheid van het Thomashuis als onderneming erg groot wordt, doordat de franchisenemer zoveel eigen geld in het zorgproject heeft zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u het risico dat een ondernemer bewoners met een hoog pgb nodig heeft, en een mogelijk vertrek zal willen voorkomen omdat deze dan (veel) geld misloopt? Zo neen, waarom niet?
Om voldoende inkomsten via het pgb te krijgen, heb ik van de Drie Noteboomen begrepen dat een mix nodig is van ZZP’s 3 t/m maximaal 6. Het is niet mogelijk om meerdere cliënten met een zeer zware zorgvraag in Thomashuis of Herbergier te hebben ten behoeve van voldoende aandacht voor iedereen en omdat zorgondernemers de zorg voor vele zware cliënten niet waar kunnen maken. Omdat mensen met een grotere zorgvraag meer inkomsten inbrengen is het voorstelbaar dat zorgondernemers deze persoon minder graag zien vertrekken. Maar een hoger pgb betekent ook navenant meer inzet van zorg en capaciteit. Mij hebben voorts geen signalen bereikt waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat bewoners onder druk worden gezet om een wooninitiatief wel of niet te verlaten.
Erkent u dat er een dubbel verdienmodel in de Thomashuizen/Herbergiers zit, doordat en de franchisenemer en «De Drie Notenboomen» geld verdienen aan de kleinschalige woonvoorziening? Wat vindt u hiervan?
De franchisenemers, de primaire hulpverleners, ontvangen inkomen voor de zorg die zij leveren. De Drie Noteboomen ontvangt inkomsten via de eerder genoemde herhalingsfee (5% van het pgb, circa € 22.000 per Thomashuis) en de investeringsfee van franchisenemers. De Drie Noteboomen benadrukt dat haar overhead relatief beperkt is ten opzichte van reguliere zorginstellingen. Daar moet dan wel bij worden opgemerkt dat het pand en de woonlasten niet in de kostprijs zitten zoals bij een reguliere instelling wel het geval is, maar daar is ook, uitgezonderd de toeslag van € 4.000, geen rekening mee gehouden in de pgb-tarieven. In tegenstelling tot andere pgb-houders die vaak een deel van het pgb-geld niet besteden (gemiddeld 10%) kan gezegd worden dat de meeste pgb-houders in en Thomashuis het pgb volledig benutten, volledig overmaken aan het Thomashuis, uitgezonderd het vrijbesteedbare bedrag.
Maken bewoners van Thomashuizen meer of minder hun pgb op in vergelijking met andere mensen met een vergelijkbaar pgb? Kunt u dit (laten) uitzoeken?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is het bedrag dat een franchisenemer moet betalen aan het overkoepelende bedrijf «De Drie Notenboomen»? Is dat 25.000 euro per kleinschalige woning? Vindt het acceptabel dat dit bedrag onttrokken wordt aan de zorg?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is het totale bedrag dat «De Drie Notenboomen» per jaar krijgt van de Thomashuizen en de Herbergiers? Klopt het dat «De Drie Notenboomen» een bedrijf is van 80 miljoen euro?3 Klopt het dat dit geld uit pgb’s wordt opgebracht? Zo neen, hoeveel is het per jaar en hoe wordt dit geld opgebracht?
Als de pgb’s van alle bewoners van alle Thomashuizen en Herbergiers bij elkaar worden opgeteld wordt de uitkomst ongeveer geschat op € 80 miljoen. Als omzet van De Drie Noteboomen moeten echter de genoemde fees worden gezien. Ook wordt de huur van corporaties meegenomen in de omzet. Uit de jaarrekening die in 2013 bij de Kamer van Koophandel is gedeponeerd is ook van een dergelijk bedrag sprake.
Wie heeft de aandelen van «De Drie Notenboomen» nu in handen? Welke verwevenheid is er tussen dit bedrijf en Vestia? Vindt u die verwevenheid geoorloofd?
De Drie Notebomen heeft 100% van de aandelen van de Thomashuizen en Herbergiers in handen. De aandelen werden in het verleden gedeeld tussen drie samenwerkingspartners: Meavita, Vestia en de initiatiefnemer van de Thomashuizen. Bij haar faillissement is Meavita uit beeld geraakt. Ook Vestia, voorheen altijd de betrokken coöperatie, is niet langer aandeelhouder. De MC-groep, het bedrijf van de heer Loek Winter, heeft nu samen met de initiatiefnemer van de Thomashuizen de aandelen in handen.
Vindt u het niet vreemd dat «De Drie Notenboomen» geen jaarverslag deponeert?4 Waarom hoeft zij dat niet te doen; zij werkt toch met zorggeld?
De Drie Notebomen deponeert een jaarrekening bij de Kamer van Koophandel. Zij hoeft geen maatschappelijk jaarverslag in te dienen omdat zij niet als zorgaanbieder geregistreerd staat.
Welke rol speelt ondernemer Louk Winter in dit geheel? Is het wenselijk dat zorg als onderneming wordt gezien? Is het niet risicovol dat Louk Winter langzaam maar zeker een imperium aan het opbouwen is? Is de gezondheidszorg – ook vanuit democratisch oogpunt – hierbij gebaat?
Ik vind het niet opportuun om me uit te laten over individuele personen die werkzaam bij of eigenaar zijn van een zorgaanbieder. De MC-groep heeft nu 2/3 van de aandelen van de formules Thomashuis en Herbergier in handen. Indien en voor zo ver er sprake is van een onwenselijke samenklontering van zorg, in de zin dat de mededinging significant beperkt wordt of dat er sprake is van aanmerkelijke marktmacht, zullen de toezichthouders ACM en NZa optreden. Vernieuwingen en verschuivingen in het zorglandschap kunnen bijdragen aan een verbetering in kwaliteit voor de patiënt en cliënt. Combinatie van verschillende soorten zorg onder één paraplu kan er voor zorgen dat organisaties van elkaar leren en dat er verbeteringen worden doorgevoerd waar de cliënt bij gebaat is.
Zou het niet beter zijn om kleinschalige woonvoorzieningen zoals de Thomashuizen en Herbergiers onder te brengen in de mogelijke nieuwe Wet langdurige zorg via een naturavergoeding? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tot aanpassing van de wet ontvangen waarin dit wordt geregeld?
Het is van belang dat er een gevarieerd zorglandschap is. Via het pgb wordt innovatie bewerkstelligd en bijgedragen aan dat gevarieerde zorglandschap. Daaruit zijn allerhande wooninitiatieven, waaronder de Thomashuizen, ontstaan. Soms ook omdat mensen niet tevreden waren met het natura-aanbod. De Wlz biedt ruimte voor verschillende vormen van zorg in verschillende settings. Ik zie juist het recht op die keuzevrijheid als belangrijke verbetering in de Wlz. Een verplichting tot naturazorg past hier niet bij.
Hoe beoordeelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de kwaliteit van de zorg, geleverd in de Thomashuizen? Zijn er signalen (geweest) van gebrekkige zorg van de Thomashuizen die de IGZ hebben bereikt? Zo ja, wilt u dit toelichten? Zo neen, wilt u hier onderzoek naar laten doen door de IGZ?
Bij de IGZ bestaan op basis van de meest recente inspectiebezoeken aan een aantal locaties geen grote zorgen over de kwaliteit en veiligheid bij de Thomashuizen. De IGZ krijgt jaarlijks een zeer gering aantal meldingen over de Thomashuizen, variërend van 0 tot 2 per jaar. De meeste meldingen komen voort uit conflictsituaties over geleverde zorg die niet aan de verwachtingen van cliënten of hun omgeving voldoet. In het algemeen kan worden gesteld, dat bij het brengen van inspectiebezoeken in eerste instantie wel normoverschrijdingen werden geconstateerd, maar dat bij een herbezoek altijd de door de IGZ gevraagde verbeteringen waren gerealiseerd. De locaties voldeden aan de wettelijke eisen. Ook in 2014 brengt de IGZ inspectiebezoeken aan de Thomashuizen.
Segregatie in het onderwijs |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Minder segregatie scholen, maar winst fragiel», waarin staat dat de segregatie in het basisonderwijs is gedaald, maar dat de tweedeling de komende jaren juist weer zal toenemen?1
Deze dalende trend blijkt ook uit de gegevens van DUO. Uit deze gegevens blijkt niets van een toekomstige toename van een tweedeling.
Deelt u de mening dat de succesvolle pilots in twaalf grote steden om segregatie in het basisonderwijs tegen te gaan, voortgezet dienen te worden?
Uit het onderzoek dat Regioplan in 2012 naar de pilots «gemengde scholen» heeft uitgevoerd, blijkt dat de resultaten van maatregelen die lokaal zijn genomen maar zeer gering zijn. In de beleidsreactie (Kamerstukken II, 2011/12, 31 293, nr. 139) is door mijn voorganger uitvoerig gereageerd op de resultaten van dit onderzoek. De conclusie was om de pilots geen vervolg te geven. Ik deel deze mening. Gemeenten mogen daarmee zelfstandig wel doorgaan.
Hoe kan het dat er geen structureel overleg meer plaatsvindt tussen gemeenten en scholen over de bestrijding van segregatie, terwijl dit wettelijk verplicht is? Gaat u zich ervoor inspannen dat dit overleg weer wordt hervat?
Uit het rapport van Forum «Bestrijding van onderwijssegregatie in gemeenten» blijkt dat gemeenten een eigen afweging maken om onderwijssegregatie wel of niet expliciet te bespreken met de schoolbesturen en eventueel maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van een gedecentraliseerde taak en gemeenten gezien vanuit hun wettelijke verplichting de keuze over deze gesprekken niet eenzijdig kunnen maken, heb ik de uitkomst van dat onderzoek onder de aandacht gebracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het is namelijk aan de gemeenteraad om B&W aan te spreken op het gevoerde beleid.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Forum «Basisscholen en hun buurt: ontwikkeling van afspiegeling en segregatie»?2
Forum geeft aan dat er sprake is van een dalende trend, maar dat de oorzaak daarvoor niet makkelijk te benoemen is. Het allerbelangrijkste is een verbetering van de kwaliteit van de scholen. Het beleid is dan ook daarop gericht en niet op de samenstelling van scholen. Scholen werken ook hard aan die kwaliteit.
Kunt u een overzicht geven van de lopende initiatieven van ouders om te komen tot gemengde scholen?
Nee, deze gegevens worden niet geregistreerd.
Hoe staat het met uw toezegging om «welwillend» om te gaan met het verzoek om met Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Forum en de PO-Raad te spreken over het steunen van lokale initiatieven rond de bestrijding van segregatie?3
Er is toegezegd om met VNG en PO-Raad te praten over het steunen van lokale initiatieven. Het ministerie van OCW heeft deze toezegging opgepakt. In overleggen van het ministerie met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de PO-Raad komt dit onderwerp met regelmatig ter sprake.
Op welke wijze kan het succes van de pilots ten goede komen aan het integratiebeleid in heel Nederland? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd bij de betreffende ministeries en op welke wijze kunnen zij hierin het voortouw nemen?
De algemene conclusie uit het onderzoek van Regioplan naar de pilots4 is dat het effect van de verschillende instrumenten die de betreffende gemeenten hebben ingezet bescheiden is. De maatregelen die op lokaal niveau zijn genomen dragen maar in zeer beperkte mate bij aan het tegengaan van segregatie op basisscholen. De samenstelling van scholen is in hoge mate het resultaat van de samenstelling van wijken en buurten en de keuzes die ouders maken. Het allerbelangrijkste is een sterke verbetering van de kwaliteit van de scholen. Gelet op deze conclusies zie ik geen aanleiding om het integratiebeleid daarop aan te passen. Het staat gemeenten uiteraard vrij om hiermee wel door te gaan.
Het feit dat de toegezegde pilot met het persoonlijk assistentiebudget nog niet van start is gegaan |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de toegezegde pilot met het persoonlijk assistentiebudget nog niet van start is gegaan, terwijl deze aan het begin van dit jaar gestart zou zijn?1
In mijn brief van 6 november jl. heb ik aangegeven dat ik in de aanloop naar de Wlz de mogelijkheden van de ZZP-meerzorgregeling in het pgb in wil zetten om ervaring op te doen met persoonlijke assistentie2 voor cliënten die volledig in staat zijn om regie te voeren over het eigen leven maar om medische redenen zijn aangewezen op permanent toezicht. Nadien heb ik u in reactie op het VSO ADL-assistentie d.d. 3 juli jl.3 toegelicht dat (inderdaad) aanvankelijk werd gedacht aan een pilot met een beperkt aantal deelnemers en een beperkte duur om ervaring op te doen met persoonlijke assistentie. Vertegenwoordigers van zorgkantoren, het Zorginstituut Nederland en VWS hebben de mogelijkheden van een dergelijke pilot verkend. Op grond daarvan is gekozen voor een andere route. Gezamenlijk is namelijk ingezien dat voor de doelgroep de huidige regelgeving reeds mogelijkheden biedt voor de toekenning van pgb op basis van ZZP-meerzorg. De meerzorgregeling staat namelijk open voor cliënten die meer zorg nodig hebben dan is opgenomen in ZZP LG5 of ZZP LG7 of omdat de integrale zorgbehoefte tevens bestaat uit chronische invasieve beademing of non-invasieve beademing. Daarom is verder gesproken over een meer gerichte toepassing van de ZZP-meerzorgregeling en de keuze voor pgb voor deze doelgroep. Zorgkantoren kunnen namelijk op basis van artikel 2.6.6, vijfde lid van de Regeling Subsidies AWBZ de hoogte van het pgb verhogen als cliënten de door het zorgkantoor toegekende meerzorg via pgb zelf willen inkopen.
Er zijn dus geen belemmeringen in de wet- en regelgeving om een start te maken met persoonlijke assistentie. De bestaande mogelijkheden zijn thans slechts zeer incidenteel benut omdat zorgkantoren nog weinig ervaring hebben met deze groep clienten, die door ontwikkelingen in medische technologie nu een langere levensverwachting hebben gekregen. Ook speelt mee dat er voor deze doelgroep nog geen geschikte procedure is ontwikkeld in de uitvoeringspraktijk. De procedures voor meerzorg zijn namelijk voortgekomen uit de zorgzwaarte van cliënten met een verstandelijke beperking met bijkomende gedragsproblematiek. De huidige aanvraagprocedure is dan ook toegespitst op professionals in zorginstellingen die gehandicaptenzorg met bijkomende gedragsproblematiek leveren in natura. Daar moet wat aan worden gedaan. De afgelopen periode heeft Vilans daarom gewerkt aan een op maat gesneden procedure voor cliënten die meerzorg met pgb willen inkopen. Zorgkantoren zullen aanvragen voor pgb-meerzorg volgens dit format in behandeling nemen. Dit format is echter primair nog niet geschikt bevonden voor cliënten die opteren voor persoonlijke assistentie. Daarom heb ik in overleg met de zorgkantoren Vilans ook de opdracht gegeven in het verlengde van het eerder gevolgde proces, in samenwerking met veldpartijen, een toegespitst format te ontwikkelen voor de doelgroep van persoonlijke assistentie. De inzet is dat zorgkantoren hiermee vanaf begin oktober individuele aanvragen kunnen afwikkelen. In veel gevallen zal de medisch adviseur het individuele zorgplan zelf kunnen beoordelen. Het CCE heeft op mijn verzoek echter aangegeven bereid te zijn te adviseren over individuele aanvragen vanuit de doelgroep met ZZP LG5 of ZZP LG7 indien zorgkantoren daar behoefte aan hebben.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat de pilot nog niet van start is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget voor de groep cliënten met een zeer complexe zorgvraag een ontzettend belangrijke stap is?
Ja, voor een kleine cliëntgroep heeft het persoonlijke assistentiebudget voordelen vanuit oogpunt van cliëntveiligheid. Het gaat om zwaar lichamelijk gehandicapte cliënten die ondanks zeer ernstige lichamelijke beperkingen kunnen en willen deelnemen aan de samenleving maar zijn aangewezen op zorg met een zeer korte responstijd. Deze groep cliënten heeft door ontwikkelingen in medische technologie nu een langere levensverwachting gekregen. Het is in voorkomende situaties vanuit medisch oogpunt noodzakelijk om direct in te grijpen omdat er anders een levensbedreigende situatie ontstaat. Het Zorginstituut (voorheen College voor Zorgverzekeringen) heeft ook over de afbakening van de doelgroep van persoonlijke assistentie geadviseerd in het rapport over ADL-assistentie van 18 april 2013. Voor mij staat voorop dat cliënten die behoefte hebben aan zorg met een zeer korte responsetijd omdat er medische noodzakelijkheid is tot direct ingrijpen, deze zorg ook moeten krijgen.
Welke organisaties worden op dit moment betrokken bij de uitvoering van deze pilot?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is gekozen voor een andere route. Het zijn de zorgkantoren die een beslissing nemen over de omvang van meerzorg. Van belang is dat de mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt, op verantwoorde wijze in de uitvoeringspraktijk worden benut en dat zorgkantoren ervaring op gaan doen en delen over deze relatief nieuwe groep cliënten, die door medische ontwikkelingen nu een langere levensverwachting hebben. Hierbij zijn alle relevante partijen betrokken.
Wie heeft op dit moment de regie over de uitvoering van deze pilot met het persoonlijk assistentiebudget? Wordt ook regie gehouden over de andere betrokken partijen, hun houding ten opzichte van de pilot en over de uitvoering van hun taken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de problemen die cliënten uit de doelgroep op dit moment al ondervinden als gevolg van het uitblijven van de start van de pilot?
Het is mij bekend dat persoonlijke assistentie van belang is voor enkele cliënten die met name vanuit oogpunt van cliëntveiligheid persoonlijke assistentie verkiezen boven ADL-assistentie in de Fokuswoning. In enkele gevallen kunnen zij een geschikte aangepaste woning aanvaarden maar ondervinden zij het probleem dat het toegekende pgb ontoereikend om 24 uur per dag toezicht in te kopen.
Bent u ervan op de hoogte dat het persoonlijk assistentiebudget van groot belang is bij de overgang naar de Wet langdurige zorg (Wlz), in geval van herindicaties, en dat het voor problemen kan zorgen voor cliënten wanneer het persoonlijk assistentiebudget niet tijdig wordt geborgd in de Wlz?
Ik ben ervan op de hoogte dat persoonlijke assistentie vanuit oogpunt van cliëntveiligheid van belang is de kleine groep cliënten waar het hier om gaat. Zoals aangegeven is de inzet is dat zorgkantoren hiermee vanaf begin oktober nog onder de AWBZ individuele aanvragen kunnen afwikkelen. De doelgroep zoals het CVZ die in het rapport van 18 april 2013 heeft omschreven komt in de huidige situatie in aanmerking voor een verblijfsindicatie en kan een aanvraag doen voor meerzorg. Als de Wlz in werking is getreden, zal op grond van artikel 3.2.1 toegang kunnen krijgen tot de Wlz omdat ze een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Ook dan kan men een aanvraag doen voor meerzorg.
Deelt u de mening dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget, mede om bovengenoemde redenen, moet plaatsvinden vóór de Wlz in werking treedt?
Zoals is aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 zijn er geen belemmeringen in de huidige wet- en regelgeving om op basis van de zzp-meerzorgregeling een start te maken met persoonlijke assistentie. Ook de Wlz kent deze mogelijkheden. In alle gevallen beslist het zorgkantoor of de cliënt aanspraak kan maken op meerzorg.
Deelt u voorts de mening dat de mogelijkheid van het persoonlijk assistentiebudget wettelijk moet worden verankerd, zodat er in de toekomst geen onzekerheden ontstaan over wie er toegang, onder welke voorwaarden heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de pilot op korte termijn alsnog van start te laten gaan? Op welke manier kan deze pilot zo snel mogelijk worden gestart, en op welke termijn heeft u dit voor ogen?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 7.
Op welke wijze en termijn zal de Kamer door u over de start en voortgang van deze pilot worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget binnen de meerzorgregeling erg lastig is vanwege de systematiek van de zzp-meerzorgregeling?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat, wanneer de pilot binnen de meerzorgregeling zou starten, hiervoor wel voldoende ruimte moet worden gecreëerd om van bestaande regels af te kunnen wijken?
Zie antwoord vraag 10.
Hamas die toetreedt tot de Palestijnse regering |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Regering Hamas-Fatah bijna rond»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat aanstaande week de islamitische terreurorganisatie Hamas toetreedt tot de Palestijnse Fatah-regering?
Nee. Hamas is niet toegetreden tot de Palestijnse regering. Deze regering is technocratisch van karakter en bestaat uit onafhankelijke leden die niet aan Hamas zijn gelieerd.
Deelt u de visie dat, helemaal na toetreding van Hamas tot het Palestijnse bestuur, de Palestijnse Gebieden geschrapt dienen te worden als partnerland en daarmee ook de 15,5 miljoen euro aan steun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ook de Nederlandse gelden die via de EU, de VN en de Wereldbank richting de Palestijnse Gebieden gaan (en dus binnenkort ook de terroristen van Hamas), zo spoedig mogelijk stop te zetten? Zo nee, hoe kijkt u aan tegen steun aan terroristische organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze bent u van plan de Nederlandse afschuw van deze ontwikkeling kenbaar te maken aan de Palestijnse Autoriteit?
De vorming van deze Palestijnse regering is een stap in de richting van hereniging van de Palestijnse Gebieden. Het kabinet zal deze technocratische regering beoordelen op haar daden, waarbij de Kwartetbeginselen leidend zijn. Het kabinet ziet dan ook geen reden om hierover zijn afschuw uit te spreken.