Criminelen die zich uit de basisadministratie laten schrijven en daarmee belasting ontduiken |
|
Helma Neppérus (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Frans Weekers (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat criminelen belasting ontduiken door zich uit te laten schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?1
Ja.
Hoeveel belastingopbrengsten loopt de Staat hierdoor naar schatting mis?
De essentie van het criminele handelen is gelegen in het feit dat deze groep per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook ten tijde van de inschrijving in de (GBA) deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten. Daarom is het per definitie niet mogelijk om hierover concrete cijfers te geven.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang dan dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Wordt in de plannen voor de nieuwe Basisregistratie Personen rekening gehouden met dit fenomeen?
Met de nieuwe Basisregistratie personen (BRP) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd. Dat levert een completer beeld op van diegenen die niet in Nederland staan ingeschreven als ingezetenen, maar hier bijvoorbeeld wel tijdelijk werken en een adres in het buitenland hebben. Verder is met de nieuwe wet de mogelijkheid gecreëerd om een bestuurlijke boete op te leggen bij verkeerde aangifte door de burger, bijvoorbeeld bij aangifte van vertrek naar het buitenland, terwijl de burger hier feitelijk nog wel blijkt te wonen.
De BRP is overigens – net als de GBA – een feitelijke registratie van gegevens over de burger. De gevolgen die aan de registratie van gegevens in de BRP zijn verbonden (bijvoorbeeld voor de belastingplicht van de burger) worden niet bepaald door de wetgeving betreffende de BRP, maar door de wetgeving die de desbetreffende rechten en plichten regelt (bijvoorbeeld de belastingwetgeving).
Is het mogelijk om informatie uit de GBA uit te wisselen tussen nationale overheden en zijn daar afspraken over met andere landen?
De mogelijkheden om direct gegevens te verstrekken uit de GBA naar andere landen zijn beperkt. Dit wordt met de BRP niet anders. Dit volgt uit het doel van de GBA: verstrekken aan Nederlandse overheidsinstanties ten behoeve van hun taakuitvoering, en tegelijk het waarborgen van de bescherming van de persoonsgegevens. Het is overigens wel mogelijk, en dat gebeurt ook, dat Nederlandse instanties op grond van internationale afspraken en verdragen (persoons-)gegevens uit hun eigen bestanden uitwisselen, waarbij er sprake kan zijn van gegevens die eerder uit de GBA zijn verkregen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door de politie in het kader van internationale opsporing. Een dergelijke gegevensuitwisseling ligt meer voor de hand dan een directe gegevensuitwisseling uit de GBA, omdat de doelbinding, de noodzakelijkheid en de transparantie van de gegevensverwerking daarbij beter kunnen worden gewaarborgd.
Hoe wordt in de toekomst bijgehouden of Nederlandse niet-ingezetenen daadwerkelijk zijn geëmigreerd?
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van de aangifte, kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om extra inlichtingen te komen verstrekken of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is daarbij ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, dan moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Met de komst van de BRP komt kan daar extra informatie bijkomen, namelijk van de zogenaamde aangewezen bestuursorganen die gegevens aanleveren die ze weten over niet-ingezetenen. Deze personen wonen niet in Nederland en worden in de BRP geregistreerd, bijvoorbeeld als zij pensioen ontvangen vanuit Nederland. Niet-ingezeten kunnen overigens ook niet-Nederlanders zijn, bijvoorbeeld seizoensarbeiders met een andere nationaliteit dan de Nederlandse. De aangewezen bestuursorganen, en hun zusterorganen in het buitenland, kunnen op die wijze meer informatie aanleveren over al dan niet daadwerkelijk verblijf in Nederland.
De fiscale vrijstelling voor (agrarisch) natuurbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de subsidies onder het Subsidiestelsel Natuur en Landschap, in het bijzonder Subsidie Natuur en Landschap (SNL) en Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL), zijn vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting, en klopt het dat deze vrijstelling met terugwerkende kracht geldt vanaf 1 januari 2010, de datum waarop het nieuwe stelsel is ingevoerd?
Er geldt vanaf de datum van definitieve invoering van de SNL, 1 januari 2010, een belastingvrijstelling voor de voordelen uit SNL-subsidies gericht op natuurbeheer en op beheer van landschapselementen op natuurterreinen en op landbouwterreinen. Verder geldt een belastingvrijstelling voor de voordelen uit subsidies voor inrichting en functieverandering onder de SKNL.
De goedkeuring van de Europese Commissie voor deze subsidieregelingen loopt af op 1 januari 2014. Het kabinet is voornemens de fiscale vrijstelling die geldt voor deze regelingen te continueren. De voorwaarde voor het continueren van de vrijstelling is dat de Europese Commissie tijdig haar goedkeuring daarvoor verleent. De provincies zijn verantwoordelijk voor het doen van de staatssteunmelding bij de Europese Commissie.
Klopt het dat deze vrijstelling niet geldt voor het agrarisch natuurbeheer van het SNL?1 Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2014 dat er een vrijstelling geldt voor de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de provincies2?
De belastingvrijstelling binnen het agrarisch natuurbeheer betreft alleen landschapsbeheer. Dit is ook de strekking van het antwoord op de vraag van de ChristenUnie bij de behandeling van de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014, Kamerstuk 33 752, nr. 11).
Klopt hetgeen op de website van Dienst Regelingen staat vermeld, namelijk dat subsidies van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, de Provinciale Subsidieregeling natuurbeheer en subsidie voor landschapspakketten van de (Provinciale) Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer met terugwerkende kracht tot en met 2002 volledig zijn vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting? Geldt deze vrijstelling ook vanaf 1 januari 2010? Kunt u tevens concreet aangeven wat dit betekent voor ondernemers die momenteel aan agrarisch natuurbeheer doen, conform de regeling voor agrarisch natuurbeheer onder het SNL?3
De eerste twee vragen kan ik bevestigend beantwoorden. Voor de derde vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten onder welke voorwaarden agrariërs gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor inkomsten- en vennootschapsbelasting voor agrarisch natuurbeheer onder het SNL?
De agrariër moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
Andere subsidies (die niet zijn aangewezen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001) komen niet in aanmerking voor deze vrijstelling, zie het antwoord op vraag 5.
Over subsidies die in aanmerking komen voor de vrijstelling hoeft geen belasting betaald te worden, maar de kosten die samenhangen met de activiteiten die leiden tot deze vrijgestelde winst zijn dan niet aftrekbaar.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als agrariërs belasting moeten betalen over de subsidie die zij voor agrarisch natuurbeheer ontvangen, aangezien de vergoeding aan agrariërs gegeven wordt ter compensatie van het agrarisch natuurbeheer dat zij uitvoeren?
In beginsel deel ik de gedachte achter deze mening. Ik vind echter niet dat subsidies voor agrarisch natuurbeheer, met uitzondering voor landschapsbeheer, fiscaal moeten worden vrijgesteld. Alle andere vormen van agrarisch natuurbeheer, anders dan landschapsbeheer, kennen naast een vergoeding voor gemaakte kosten, een vergoeding voor inkomensderving. Deze vergoeding voor inkomstenderving is gebaseerd op een suboptimale bedrijfsvoering, omdat rekening wordt gehouden met de natuurwaarden op het terrein of in de directe omgeving. Omdat deze subsidie (bruto) inkomsten compenseert, is deze subsidie niet vrijgesteld van belasting. De inkomensderving is vastgesteld op basis van belast inkomen.
Klopt het dat een verzoek voor fiscale vrijstelling voor een (wettelijke) subsidieregeling van tevoren (ex nunc) bij de Europese Commissie moet worden ingediend om duidelijkheid te krijgen over de fiscale gevolgen? Zo ja, is een dergelijk verzoek ingediend voor het onderdeel agrarisch natuurbeheer van het SNL?
Ja, dat klopt. De huidige vrijstelling wordt toegekend op basis van de goedkeuring van de EU voor de fiscale behandeling van het Programma Beheer. Deze goedkeuring is eind 2013 verlopen.
Bent u bereid zich in te zetten voor een specifieke fiscale vrijstellingsregeling voor agrarisch natuurbeheer of de bestaande vrijstellingsregeling op deze groep van toepassing te verklaren en hiervoor bij de Europese Commissie toestemming te vragen?
Neen. Zoals bij het antwoord op vraag 5 wordt aangegeven, zien deze subsidies op het compenseren van bruto inkomen. Het past daarom niet in het fiscale stelsel om deze subsidies vrij te stellen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de veranderingen in het stelsel van agrarisch natuurbeheer, in het bijzonder wat betreft de collectieve aanvraag, voor de fiscale vrijstelling?
Dat kan ik momenteel niet geven. Ik zeg toe dat ik uw Kamer voor het invoeren van het nieuwe stelsel van agrarisch natuurbeheer nader zal informeren.
Kunt u bevestigen dat riettelers in de Weerribben, die grond pachten van Staatsbosbeheer, vrijgesteld zijn van btw-afdracht over de SNL-subsidie, die zij via Staatsbosbeheer (als aanvrager) ontvangen voor het rietlandbeheer dat zij uitvoeren?
Nee, ik kan niet bevestigen dat in alle gevallen de ontvangen subsidies niet onderworpen zijn aan de btw-heffing. De SNL-subsidies zijn belast met btw als voldaan is aan de voorwaarde dat de vergoeding wordt ontvangen voor natuurbeheer en beheer van landschapselementen op natuurterreinen of landbouwterreinen die eigendom zijn van Staatsbosbeheer, omdat daarmee de wezenlijke belangen van Staatsbosbeheer worden gediend als eigenaar van de gronden. In dit verband wordt ook verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Economische Zaken 2014, onderdeel Landbouw en Natuur?
Door de vereiste zorgvuldigheid en afstemming bij de beantwoording van deze vragen, is dit helaas niet gelukt.
Het bericht 'Een uitdagende reis naar Azië, betaald met zorggeld' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het artikel «Een uitdagende reis naar Azië, betaald met zorggeld»?1
In het artikel waarnaar u verwijst, wordt beschreven dat er aanbieders zijn die dagtrips naar attracties of groepsreizen organiseren voor jongeren en volwassenen met een handicap of aandoening, naar uiteenlopende bestemmingen in het binnen- alsook het verre buitenland. Een groot deel van de kosten van deze «vakanties» en dagtrips zou worden betaald vanuit het pgb van de deelnemers.
Het pgb moet altijd aan AWBZ-zorg worden besteed. In dit soort situaties moet derhalve onderscheid worden gemaakt tussen het pgb en inkomen uit pgb-gefinancierde zorgverlening. Indien de budgethouder zijn ouders inzet als hulpverlener kunnen de ouders daarmee inkomen verwerven. Als uit dat inkomen entreebewijzen, vliegtickets en kosten voor overnachting worden bekostigd is dat weer toegestaan.
Hoewel een en ander niet strijdig met de huidige regels hoeft te zijn (zie het antwoord op vraag 2), ontstaat al met al het beeld dat zorggeld wordt gebruikt voor vakantietrips. Ik wil derhalve nader bezien of aanpassing van de huidige regels nodig is om onbedoelde en onwenselijke situaties te voorkomen.
Is de in het artikel genoemde besteding van persoonsgebonden budget (pgb)-middelen in uw ogen in lijn met het doel waarvoor deze middelen worden verstrekt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een pgb-houder kan, net als zorg in natura onder de AWBZ, voor maximaal 13 weken van zorg in het buitenland gebruik maken. Verblijft de budgethouder in een zorginstelling in het buitenland, dan zijn de verblijfskosten normaliter inbegrepen bij het arrangement dat de budgethouder heeft ingekocht. Als het niet gaat om dergelijk verblijf, maar om verpleging, verzorging of begeleiding op de locatie waar de budgethouder verblijft voor bijvoorbeeld vakantie, moet het verblijf van budgethouder en hulpverlener door hen zelf worden betaald.
Daarnaast kan een pgb-houder Kortdurend Verblijf geïndiceerd hebben gekregen. Kortdurend Verblijf is een etmaal verblijf waarmee bijvoorbeeld mantelzorgers waarvan het kind (de budgethouder) thuis woont een etmaal kunnen worden ontzien. Een budgethouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van ingekochte zorg en de besteding van zijn budget. De budgethouder is vrij om andere zorg en ondersteuning in te kopen dan daadwerkelijk is geïndiceerd. Zo is het mogelijk om meer Kortdurend Verblijf in te kopen dan was geïndiceerd of Kortdurend verblijf in te kopen zonder dat het was geïndiceerd. Bovendien is het mogelijk om meerdere etmalen achtereen Kortdurend Verblijf in te zetten. Op deze wijze kan verblijf in binnen- en buitenland met pgb-geld worden bekostigd.
Ten slotte geldt binnen het pgb geldt een vrij besteedbaar bedrag van maximaal 1.250 euro waarover geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.
Hebt u inzicht hoe vaak pgb-middelen aldus worden ingezet? Zo ja, hoeveel geld is hiermee gemoeid? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van mw. Voortman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.1393) heb aangegeven blijkt uit een peiling onder zorgkantoren dat naar schatting minder dan 1% van het aantal budgethouders in het buitenland verblijft. Er is geen landelijke gespecificeerde informatie beschikbaar over de zorginkoop en besteding van het pgb in het buitenland. Ik zal in overleg met de betrokken partijen nagaan of de pgb-regeling op dit onderdeel te ruim is geformuleerd waardoor er onbedoelde mogelijkheden ontstaan om een deel van het budget niet aan zorg te besteden.
Uit het artikel uit de Volkskrant valt niet op te maken of er bij de beschreven casus sprake is van fraude of oneigenlijk gebruik. Daarvoor is meer informatie nodig. Ik zal de betreffende zorgkantoren verzoeken dit na te gaan.
Is in uw ogen in dit geval sprake van fraude of oneigenlijk gebruik? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De miljoenen voor de Wit-Russische dictatuur |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hulpgeld EU naar Wit-Russische dictator»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absurd is dat Nederlands belastinggeld besteed wordt aan het regime van een Wit-Russische dictator? Zo neen, waarom niet?
De EU verleent beperkt steun aan Wit-Rusland: een volwaardig partnerschap met het regime van president Loekasjenko is uitgesloten. De bilaterale Europese steun aan Wit-Rusland richt zich juist op de ondersteuning van de bevolking (modernisering economie) en van democratiseringsprocessen (goed bestuur en people to people contacten). Daarnaast neemt Wit-Rusland deel aan een aantal regionale programma’s die openstaan voor de nabuurschapslanden van het Oostelijk Partnerschap (OP).
Het project waar het Telegraaf-bericht naar verwijst, valt onder het regionale programma «geïntegreerd grensbeheer». Dit programma wordt gefinancierd uit het nabuurschapsinstrument van de Unie en staat open voor de zes OP-landen. In totaal is voor dit programma 44 mln euro gereserveerd. In 2012 werd in Wit-Rusland 2 mln euro uitgegeven vanuit dit regionale programma. De algemene doelstelling is het verkeer van personen en goederen tussen de OP-landen te faciliteren en tegelijkertijd veilige grenzen te handhaven door samenwerking binnen en tussen de OP-landen en met EU-lidstaten te bevorderen. Het versterken van de westgrens van Wit-Rusland om mensenhandel, drugssmokkel en overige criminele activiteiten tegen te gaan is een doelstelling waarmee nadrukkelijk een Europees belang is gediend.
Welk deel van het bijna half miljard belastinggeld dat Nederland jaarlijks afdraagt aan de EU, is er naar deze dictatuur gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer stopt u nu eindelijk de gekte om Nederlands belastinggeld te storten in de bodemloze putten van ontwikkelingshulp?
Het kabinet voert graag een debat over effectiviteit van steun aan derde landen, en zet in op verbeteringen van die effectiviteit waar tekortkomingen worden geconstateerd. Het kabinet ondersteunt de inzet van EU-middelen voor de doelen zoals omschreven in het antwoord op de vragen 2 en 3.
De vestiging van een nieuwe nertsenhouderij in Gemert |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tweede nertsenfarm was al eentje teveel – Ruim miljoen nertsen in Gemert»?1
Ja.
Beschikte de ondernemer die in dit artikel wordt genoemd, op 15 januari 2013 zowel over de omgevingsvergunning als de benodigde huisvestingsplaatsen?
Uit informatie van de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB) blijkt dat de omgevingsvergunning voor het houden van nertsen op de nieuwe locatie is verleend op 6 augustus 2013, dus ná 15 januari 2013. Op de nieuwe locatie was op 15 januari 2013 nog geen huisvesting voor nertsen aanwezig. Tegen het besluit tot vergunningverlening is momenteel beroep ingesteld, zodat de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is.
Gaat het in dit geval om een verplaatsing, waarbij niet méér nertsen worden gehouden, of is er na verplaatsing sprake van uitbreiding van het dierenaantal op dit bedrijf?
Volgens de informatie van de ODZOB heeft de aanvraag voor de nieuwe locatie betrekking op een verplaatsing en is het de bedoeling van de aanvrager om de nertsenhouderij op de oude locatie te beëindigen. Het aantal nertsen dat op de nieuwe locatie is vergund, is gelijk aan het aantal nertsen dat op de oude locatie is vergund.
Ondernemers zijn verplicht de verplaatsing binnen vier weken na de verplaatsing te melden bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken en de oude locatie onherroepelijk te sluiten. Bij de beoordeling of de verplaatsing voldoet aan de voorwaarden gesteld in de Wet verbod pelsdierhouderij is het van belang dat het aantal nertsen bij de verplaatsing niet mag uitbreiden ten opzichte van het initiële recht (de situatie per 15 januari 2013). Naast het aantal dieren uit de omgevingsvergunning is daarbij bepalend het aantal dieren dat kan worden gehouden op basis van het aantal huisvestingsplaatsen op het moment van melding (periode 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013). Om te kunnen beoordelen of de ondernemer binnen het initiële recht handelt zal NVWA de situatie ter plaatse beoordelen.
Klopt het dat het er voor de vergunningverlening niet toe doet of het dier dat wordt gehouden een koe, varken of een nerts is en dat veehouders, bijvoorbeeld dit geval in Gemert, vrij zijn om te schakelen naar het houden van een andere diersoort?
Voor (het verkrijgen van) een omgevingsvergunning is het soort dier dat wordt gehouden wel degelijk van belang, alleen al omdat de omvang van de emissie (ammoniak, geur of fijnstof), en daarmee de milieubelasting, van een koe, varken en nerts van elkaar verschillen. Wel kan op eenzelfde locatie in beginsel worden omgeschakeld van de ene naar een andere diercategorie, indien de milieubelasting daarbij niet toeneemt. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een omschakeling, maar van een uitbreiding van een bestaande varkenshouderij met nertsen.
Klopt het dat een nertsenhouderij maar maximaal 50 meter van een woning dient te worden gesitueerd? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk kleine afstand, gezien de relatief grote geurhinder van een nertsenhouderij, onwenselijk is?
De afstand die een nertsenhouderij op grond van de Wet geurhinder en veehouderij tot een naburige woning ten minste dient aan te houden varieert van 100 tot 275 meter, afhankelijk van de ligging van die woning (binnen of buiten de bebouwde kom) en de omvang van de nertsenhouderij.
Alleen in het geval de naburige woning een bedrijfswoning is die behoort bij een veehouderij, geldt een minimumafstand van 50 meter. Omdat een dergelijke woning reeds geurhinder ondervindt van het bedrijf waartoe het behoort, geldt er een lager beschermingsniveau. Op grond van voornoemde wet hebben gemeenten de mogelijkheid om bij verordening grotere minimumafstanden vast te stellen, ook ten aanzien van woningen die onderdeel vormen van een veehouderij.
Deelt u de mening dat, gezien het verbod op het houden van nertsen dat in 2014 ingaat, de nieuwbouw of uitbreiding van nertsenfarms, die voor veel maatschappelijke onvrede zorgt, onwenselijk is?
Het verbod is van kracht sinds 15 januari 2013. De pelsdierhouders die op dit moment produceren dienen te voldoen aan de voorwaarden van de overgangstermijn en moeten op 1 januari 2024 gestopt te zijn met het houden van pelsdieren.
Uit de Wet verbod pelsdierhouderij vloeit voort dat het vanaf 15 januari 2013 verboden is om nieuwe bedrijven op te starten dan wel bestaande bedrijven uit te breiden in aantallen dieren. Het is voor een bestaand bedrijf niet verboden om nieuwbouw te plegen op een nieuwe locatie, mits het hier de verplaatsing van een bestaande locatie betreft en het bedrijf op de oude locatie(s) na verplaatsing opgeheven wordt en melding wordt gedaan bij Dienst Regelingen. Het is ook niet verboden om bestaande locaties te verbouwen, zolang er niet meer nertsen gehouden gaan worden dan toegestaan volgens de omgevingsvergunning zoals deze gold op 15 januari 2013 én zolang er niet meer nertsen gehouden worden dan mogelijk was met het beschikbare aantal huisvestingsplaatsen op moment van melding bij Dienst Regelingen (periode van melden 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013).
De NVWA controleert de normen uit de Wet verbod pelsdierhouderij en zal constateren of specifieke situaties binnen doel en strekking van de Wet verbod pelsdierhouderij passen. Deze wet wordt strafrechtelijk gehandhaafd.
Past de uitbreiding, verplaatsing of nieuwvestiging van nertsenhouderijen binnen het doel en de strekking van de Wet op het verbod op de nertsenhouderij? Zo nee, wat gaat u doen om de uitbreiding te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht " Leugens en bedrog bij burgerzaken" |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de blog «Leugens en bedrog bij burgerzaken» en het RTL nieuws van 20 oktober 2013 over dit onderwerp1?
Ja.
Kunt u de notitie over belastingnomaden onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u dit rapport bij brief ter vertrouwelijke behandeling toegezonden.
Wanneer is de notitie over belastingnomaden bij u bekend geworden en welke actie heeft u ondernomen om de geconstateerde fraude tegen te gaan?
In de brief aan de Tweede Kamer van 4 mei 2013 (Kamerstuk 17 050, nr. 432) is toegelicht dat het LIEC (Landelijk Inlichtingen en Expertisecentrum) op 21 januari 2013 het dossier aan het ministerie van BZK heeft toegestuurd. Daarbij is gemeld dat op 14 maart 2013 het ministerie van BZK een antwoordbrief heeft gestuurd aan het LIEC, waarin staat vermeld dat ambtenaren van het ministerie van BZK gesprekken hebben gevoerd met gemeenten en de Belastingdienst in algemene zin over de relatie tussen registratie in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA) en potentiële fraude.
Wat betreft het dossier belastingnomaden is aan het LIEC in die antwoordbrief specifiek toegelicht wat de werkzaamheden zijn van de Taskforce VOW (Vertrokken onbekend waarheen). Deze Taskforce – waaraan BZK, gemeenten en diverse uitvoeringsorganisaties deelnemen – is praktisch aan de slag om de mensen boven water te krijgen die wel aangifte hebben gedaan van vertrek, maar toch in Nederland lijken te verblijven. Aan het LIEC is verder toegelicht dat deze groep wordt aangepakt door het verrichten van adresonderzoeken door gemeenten, het doen van bestandsvergelijkingen tussen bijvoorbeeld GBA en UWV, en door het uitbrengen van circulaires, waarbij gemeenten best practices worden aangereikt bij het doen van adresonderzoek. De maatregelen en resultaten zijn medegedeeld aan uw Kamer in de brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65).
Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgden een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD. In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het rapport betrokken. Het ministerie van Financiën is in mei 2013 op de hoogte gebracht van dit rapport en het onderzoek.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2010, 2011 en 2012 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?
Het is voor mensen niet mogelijk om zichzelf uit te schrijven uit de GBA. De procedure is dat zij aangifte doen van vertrek, waarna de gemeente de aangifte beoordeelt en verwerkt in de GBA. De gemeente kan ook zonder aangifte constateren dat iemand vertrokken is en dit feit registreren. In de gevraagde jaren zijn de volgende aantallen mensen uit de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd als vertrokken:
2010
91.450
2011
106.185
2012
110.356
Hoeveel van de mensen die zich hebben laten uitschrijven uit de GBA in 2010, 2011 en 2012, hebben nog een belastingaangifte gedaan over de laatste periode voor emigratie?
Over de gevraagde jaren hebben de volgende aantallen mensen aangifte gedaan omdat zij emigreerden:
2010
20.564
2011
22.161
2012
15.124 (schatting tot en met 1 oktober 2013)
De mensen die in de GBA als vertrokken zijn geregistreerd, zijn niet een op een belastingplichtig. Deze nieuwe status hoeft derhalve in zichzelf geen gevolgen te hebben voor de belastingheffing. Bijvoorbeeld doordat er onder de als vertrokken geregistreerden vaak kinderen of weinig verdienende partners zitten.
Moeten mensen die zich hebben laten uitschrijven en belastingaangifte doen, ook opgeven in welk land zij zijn gaan wonen en wat hun fiscale nummer in dat land is (burgerservicenummer, sofinummer, of een relevant nummer)? Zo nee, waarom niet?
Burgers die bij hun gemeente aangifte doen van vertrek naar het buitenland (emigratie), moeten daarbij ook het land en adres opgeven waarnaar zij vertrekken, voor zover die dan bekend zijn. Het identificerende persoonsnummer (of relevante variant) in dat nieuwe woonland (voor zover er in dat land een dergelijk nummer bestaat c.q. dat al op voorhand aan betrokkene is toegekend) hoeven zij niet te melden als het gaat om de registratie van de emigratie in de GBA.
Met de komst van de BRP (Basisregistratie personen, de opvolger van de GBA) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd, bijvoorbeeld personen die hier tijdelijk werken. Dat levert een completer beeld op van deze niet-ingezetenen, ondermeer over hun adres in het buitenland.
De Belastingdienst onderzoekt naar aanmelding van het uit de GBA ontvangen signaal van uitschrijving of deze burger nog fiscale banden met Nederland houdt/heeft. Als dat zo is dan ontvangt hij van de Belastingdienst een M-biljet op het laatst bekende adres.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Van hoeveel mensen die geëmigreerd zijn in 2010, 2011 en 2012 heeft de Belastingdienst gegevens uitgewisseld met de landen waar ze nu wonen, ten einde te verifiëren of ze daar wonen, of zij het juiste inkomen in het gebroken jaar hebben aangegeven et cetera? En van hoeveel mensen heeft de Belastingdienst dus geen gegevens uitgewisseld?
Zoals bij vraag 6 is aangegeven vindt er in eerste instantie een administratief onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gericht (op dossierniveau) informatie uit te wisselen met buitenlandse Belastingdiensten.
Echter, indien concrete gegevens over o.a. het vermoedelijke buitenlandse adres ontbreken, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om daarover met het buitenland informatie uit te wisselen.
Krijgt iemand met de Nederlandse nationaliteit, die geen belastingaangifte gedaan heeft bij emigratie en/of nergens woont, gewoon een paspoort als hij dat aanvraagt? Zo ja, waarom?
De Paspoortwet kent verschillende gronden om een nieuw paspoort te weigeren, danwel een reeds uitgegeven paspoort in te houden zodat het vervolgens vervallen kan worden verklaard. Dit kan onder meer in het geval dat personen die nalatig zijn in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van in een der landen van het Koninkrijk verschuldigde én er het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken (art 22 Paspoortwet).
Indien iemand zich uitschrijft uit de GBA met als doel zich onzichtbaar te maken voor de Nederlandse overheid, om zo (onder meer) niet aan zijn verplichtingen jegens die overheid te voldoen, dan kan de betrokken bewindspersoon bij de Minister van BZK een verzoek doen de personalia van de betrokken persoon op te nemen in het Register paspoortsignaleringen. Het gevolg hiervan is dat een (nieuw) paspoort kan worden geweigerd dan wel in het in bezit zijnde paspoort kan worden ingehouden opdat het vervallen kan worden verklaard. Op dit moment zijn er circa 40 mensen gesignaleerd om deze reden.
Vindt u dat de Belastingdienst en andere overheden adequaat gehandeld hebben in dit dossier?
Het rapport beschrijft criminele elementen die onder radar willen blijven voor de hele Nederlandse overheid, dus niet alleen voor de Belastingdienst.
Dergelijke problematiek kan alleen maar in gezamenlijkheid, door op te treden als één overheid, worden aangepakt. Bijvoorbeeld in samenwerkingsverbanden waarin door verschillende partners zoals gemeenten, politie, OM, Belastingdienst wordt geparticipeerd. Hierin kan relevante informatie van verschillende overheidsdiensten bij elkaar worden gebracht, waardoor er een beter en completer beeld ontstaat en het lastiger wordt gemaakt om geheel buiten het zicht van de overheid te blijven. De structuur van de RIECs (Regionale Informatie- en Expertise Centra) kan hierbij een goede rol vervullen.
Het kabinet voert een actief beleid om fraude over de volle breedte te voorkómen en bestrijden en regelingen fraudebestendiger maken. In december 2013 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de Rijksbrede aanpak van fraude en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Wilt u deze vragen voor maandag 28 oktober 9.00 uur beantwoorden, omdat de Kamer op die dag een wetgevingsoverleg heeft over onder andere de aanpak van belastingfraude en het zeer zinnig is om deze informatie daar bij te betrekken?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Belastingontduiking door misdaadondernemers |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van RTL Nieuws van 20 oktober «Machtige misdaadondernemers blijven buiten bereik Belastingdienst»1?
Ja.
Klopt het dat criminelen kinderlijk eenvoudig hun belastingplicht kunnen ontlopen door zich uit te schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)? Wat is de omvang van dergelijke ontduiking? Wordt er door de Belastingdienst en/of andere instanties actief op toegezien of daadwerkelijk emigratie plaatsvindt? Is het, meer in het algemeen, mogelijk in Nederland om inkomen en/of vermogen te verwerven zonder daarover belastingaangifte te hoeven doen middels uitschrijven uit Nederland? Is het bijvoorbeeld ook voor zelfstandigen vallend onder de inkomstenbelasting simpelweg mogelijk om in Nederland een bedrijf te voeren en door uitschrijving uit de GBA belastingplicht te ontlopen?
De essentie is dat het gaat om een groep die per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook gedurende de inschrijving in de GBA deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang van dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Gemeenten zijn in de wet GBA aangewezen als verantwoordelijken voor de bijhouding van de gegevens in de GBA. De GBA betreft een feitelijke registratie van waar mensen wonen in Nederland. Uit de Wet GBA vloeien voor de burger geen rechten of verplichtingen voort, anders dan de rechten en verplichtingen die verband houden met de in- en uitschrijving in de GBA zelf.
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van aangifte dan kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om nadere inlichtingen te komen verstrekken, of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is voor de kwaliteit van dit gegeven echter ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie van de betrokkene in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens uit de GBA dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de desbetreffende burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Belastingplichtig voor de inkomstenbelasting is de natuurlijke persoon die in Nederland woont (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 4, eerste lid, van de AWR). Het geheel van omstandigheden is bepalend voor het vaststellen of sprake is van een woonplaats in Nederland. Bij het bepalen of sprake is van een woonplaats in Nederland spelen objectieve en subjectieve factoren zoals woon- en werkomgeving, gezin, financiën, nationaliteit en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) een rol. Deze afweging is dus feitelijk van aard en inschrijving in de GBA – in casu juist geen inschrijving – is een factor die kan worden meegewogen. Het al dan niet-ingeschreven zijn in de GBA is op zichzelf dus niet doorslaggevend voor de belastingplicht.
Een in Nederland wonende persoon is dus belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, indien deze persoon naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is (artikel 6, eerste lid, van de Awr). Indien de inspecteur nalaat om de belastingplichtige uit te nodigen tot het doen van aangifte (bijvoorbeeld omdat deze zich heeft uitgeschreven in de GBA en daarom voor de inspecteur niet duidelijk is dat deze persoon binnenlands belastingplichtig is), is de belastingplichtige verplicht om de inspecteur om een uitnodiging te verzoeken (artikel 6, derde lid, van de AWR j° artikel 2 van de Uitvoeringsregeling AWR). Met betrekking tot het in de vraagstelling genoemde voorbeeld van een zelfstandige die in Nederland een bedrijf voert, betekent het voorgaande dat een dergelijke zelfstandige die in Nederland woont niet simpelweg de belastingplicht kan ontlopen door uitschrijving uit de GBA.
Volledigheidshalve merk ik op dat indien de zelfstandige niet in Nederland woont maar wel in Nederland een bedrijf voert, deze persoon buitenlands belastingplichtige is met betrekking tot de in het Nederland gedreven onderneming (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, jo artikel 7.1 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Waarom wordt bij emigratie niet standaard een conserverende aanslag opgelegd? Waarom is de conserverende aanslag slechts beperkt tot de door de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen, namelijk bij opbouw van pensioen en lijfrente, bij spaarrekeningen, bij kapitaalverzekeringen eigen woningen en bij een aanmerkelijk belang in vennootschappen?
Een conserverende aanslag is een aanslag waarin (een latente of toekomstige) belastingschuld op basis van de aangifte wel wordt vastgesteld en opgelegd, maar nog niet wordt ingevorderd.
Dit type aanslag wordt opgelegd in gevallen waarbij een belastingplichtige tijdens zijn verblijf in Nederland een latente belastingschuld opbouwt en vervolgens emigreert.
Het betreft over het algemeen fiscaal gefaciliteerd opgebouwde bestanddelen, zoals bijvoorbeeld de opbouw van een lijfrente, waartegenover een toekomstige heffing staat.
Slechts in de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen is van een dergelijke situatie sprake en daarom ligt het ook niet in de rede deze handelswijze standaard toe te passen in geval van emigratie.
Deelt u de mening dat het nog beter zou zijn als het systeem van (tijdelijke) conserverende aanslagen bij emigratie wordt vervangen door een systeem van meteen afrekenen van de op de emigrant rustende belastingclaim? Deelt u de mening dat de Europese interne markt hierdoor niet verstoord zou worden en bent u bereid om in Europees verband te agenderen dat het systeem van conserverende aanslagen bij vertrek naar het buitenland dient te worden vervangen door bovenbedoelde afrekening ineens?
Het valt sterk te betwijfelen of een directe afrekening van de belastingclaim bij emigratie houdbaar is in Europeesrechtelijk verband. Bij vennootschappen is al eerder beslist dat een eindheffingsregeling, waarbij meteen moet worden afgerekend over latente meerwaarden bij verplaatsing van de vennootschap naar het buitenland, in strijd is met EU-recht.2
Tevens zijn bij de belastingplichtige vaak ook niet de middelen voor directe afrekening aanwezig, omdat het voordeel waarop deze gebaseerd is, zoals de aanspraak op het pensioen of het vervreemdingsvoordeel van een aanmerkelijk belang nog niet is gerealiseerd.
Een directe invordering van de belastingclaim bij emigratie vormt dan een belemmering voor de vrijheid van vestiging en daarmee een verstoring van de Europese interne markt.
Klopt het dat het onderzoek van het RIEC (Regionale Informatie en Expertise Centra) naar fraude door uitschrijving reeds anderhalf jaar loopt, maar nog niet heeft geleid tot een effectieve aanpak van deze fraude? Aan welke opties wordt gedacht en wanneer kan de Kamer voorstellen tegemoet zien?
Er is sprake van een nader onderzoek door de FIOD. Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgde een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD.
In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het dossier betrokken.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
De vrijheid voor internetdienstverleners om geaggregeerde informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Bits of Freedom over onduidelijkheid voor internetbedrijven of het publiceren van informatie over ontvangen gegevensvorderingen strafbaar is?1
Ja.
Is het correct dat u een eerder verzoek van deze burgerrechtenbeweging om helderheid te krijgen over dit onderwerp niet inhoudelijk heeft beantwoord? Zo ja, waarom is er geen inhoudelijk antwoord gegeven? Zo nee, wat is dan de gang van zaken?
De betreffende brief is, mede doordat deze niet aan mij geadresseerd was maar persoonlijk aan een medewerker van mijn departement, niet in het werkproces voor burgerbrieven terechtgekomen. Dit werkproces zorgt ervoor dat brieven van burgers of private organisaties die aan mij of aan de Minister zijn gericht tijdig en inhoudelijk worden beantwoord. Met mijn antwoord op uw vragen 4, 5 en 6 geef ik de informatie die ook in de brief van Bits of Freedom was gevraagd.
Deelt u de mening dat het voor internetdienstverleners van belang is verantwoording af te leggen aan hun klanten over de wijze waarop met gegevensvorderingen omgegaan wordt en daarbij geaggregeerde gegevens te verstrekken die niet tot individuele zaken herleidbaar zijn?
Ik deel de mening dat bedrijven zoals internetdienstverleners aan hun klanten duidelijk moeten maken welke gegevens zij van hen bewaren en wat zij met die gegevens doen. Wij spraken daar ook tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling over en over de verbeteringen die de nieuwe Europese privacyverordening in dit opzicht kan brengen. Het moet voor burgers duidelijk zijn wat het geven of intrekken van toestemming aan een bedrijf om persoonsgegevens te verwerken voor consequenties heeft. Onderdeel van dat verhaal kan wat mij betreft ook zijn dat internetdienstverleners hun klanten wijzen op de mogelijkheid dat de door hen verstrekte gegevens gevorderd worden ten behoeve van strafrechtelijke onderzoeken. Voor het overbrengen van die boodschap is het naar mijn mening evenwel niet nodig om aantallen vorderingen te rapporteren. Ik verwijs hiervoor verder naar mijn antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Bent u nog steeds2 van mening dat het publiceren van informatie over gegevensvorderingen niet in het belang van de opsporing is? Lopen bedrijven die zulke gegevens publiceren risico op vervolging? Zo ja, op welke gronden kan deze vervolging plaatsvinden?
De geheimhoudingsplicht voor providers in de Telecomwet ziet alleen op individuele bevragingen, niet op het verstrekken van geaggregeerde informatie. Het Openbaar Ministerie heeft mij evenwel laten weten nog steeds van oordeel te zijn dat ook de verstrekking van geaggregeerde informatie de belangen van opsporing en vervolging ernstig in de weg kan staan. Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de aanbieders kan de overheid niet anders dan een dringend appèl op de aanbieders doen om dit soort informatie niet te verstrekken. Van de aanbieders mag worden verwacht dat ze de belangen van de overheid in deze niet zullen doorkruisen.
Hoe beoordeelt u de uitgebrachte transparantierapporten van onder andere Leaseweb, Google, RIPE NCC, XS4ALL en Facebook op hun rechtmatigheid?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aan internetdienstverleners helderheid bieden over de ruimte die ze hebben om informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken en de juridische grenzen die ze hierbij hebben te eerbiedigen?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse dhimmi-ambassadeur in Ryadh |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het tweetbericht van de Nederlandse onze ambassadeur in Ryadh, luidende: «Congratulations to all Saudi people on a very sucessful #Hajj2013 a showcase of Muslim unity, faith. Islam shows it is religion of peace»?
Ja.
Wilt u uitleggen hoe het door moslims rondjes lopen rond een zwarte steen, het gooien van kiezelsteentjes naar andere stenen, het zeven maal heen en weer lopen tussen twee heuvels en de andere plichtplegingen van de Hadj, aantonen dat de Islam een «religion of peace» is?
Het kabinet deelt het door u geschetste beeld van de Islam niet.
Bent u bekend met de tot geweld aanzettende teksten in de koran, de onderdrukkende strekking van de sharia en de miljoenen mensen wier keel is doorgesneden door moslims die daarbij riepen «Allah is groot»?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze ambassadeur, die van al die zaken kennelijk geen weet heeft oftewel zich als een dhimmi gedraagt, onmiddellijk terugroepen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet ziet daar geen reden toe.
Area C en de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Area C and the future of the Palestinian economy» van de Wereldbank?1
De bevindingen in het rapport zijn ernstig, maar niet nieuw. Het rapport van de Wereldbank maakt eens te meer duidelijk hoe urgent een oplossing van het conflict is.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de Wereldbank dat beperkingen die Israël in de C-gebieden ten aanzien van vervoer, ontwikkeling, bouw, water, landbouw en handel oplegt, de Palestijnse economie jaarlijks voor miljarden euro’s aan schade toebrengen en daarmee de grote afhankelijkheid van de Palestijnen van internationale hulp in stand houden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Wereldbank dat herstel en duurzame groei van de Palestijnse economie in belangrijke mate afhangt van het potentieel om de C-gebieden economisch te kunnen benutten?
Ja.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband actief te bevorderen dat de Israëlische regering genoemde beperkingen conform het verzoek van de Wereldbank opheft of verzacht, zodat de Palestijnen het economische potentieel van de C-gebieden voortaan beter kunnen benutten?
Nederland heeft er bij de Israëlische regering zowel in bilateraal als EU-verband meermaals op aangedrongen om Palestijnen ongelimiteerd toegang te verschaffen tot Area C en geen obstakels op te werpen voor de sociaal-economische ontwikkeling van dit gebied.
Wat is uw reactie op zorgwekkende berichten over recentelijke ontwikkelingen in de C-gebieden, waaronder een stijging van het aantal huizen in nederzettingen en een stijging van het aantal vernielde huizen, zoals onder andere geconstateerd door de Verenigde Naties?2
Het kabinet acht de uitbreiding van nederzettingen evenals het vernielen van huizen van Palestijnen, inclusief de Bedoeïenengemeenschap, in strijd met het internationaal recht en een bedreiging voor het vredesproces. Nederland heeft Israël opgeroepen de bouw van nederzettingen te bevriezen. Het kabinet keurt de sloop van huizen van Palestijnen in de bezette gebieden af.
Herinnert u zich de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012 over het Midden-Oosten vredesproces, waarin de lidstaten verklaarden dat sociaaleconomische ontwikkeling in de C-gebieden van doorslaggevend belang is voor de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat?
Ja.
Deelt u de mening dat de EU, terwijl vredesonderhandelingen plaatsvinden, zich concreet moet blijven inzetten om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing te optimaliseren?
Ja.
Wat is de voortgang bij de implementatie van aanbevelingen uit de EU «Heads of Mission» rapporten betreffende Area C en Oost-Jeruzalem, die door de diplomatieke vertegenwoordigers van de lidstaten met grote urgentie zijn aangedragen om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing te kunnen behouden?
De EU «Heads of Mission» rapporten zijn interne EU-documenten bedoeld voor interne beleidsvorming en worden niet gepubliceerd. Om die reden kan het kabinet geen uitspraak doen over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen.
Hoe bevordert u dat de EU gecoördineerd en proactief de sociaaleconomische ontwikkeling van Palestijnen in de C-gebieden ondersteunt en daarmee de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing versterkt?
Nederland zet zich actief in voor het verbeteren van de coördinatie van de inspanningen van de internationale gemeenschap ten aanzien van Area C en voert hiertoe regelmatig overleg in EU-verband, als ook met het kantoor van de Kwartetgezant en het kantoor van de UN Special Coordinator (UNSCO).
De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. Daarom is besloten – in coördinatie met internationale partners en in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit en vertegenwoordigers van de lokale bevolking – in te zetten op de planologische ontwikkeling van gemeenschappen in area C (masterplanning). Voor dezelfde gemeenschappen stelt de EU fondsen beschikbaar voor infrastructurele ontwikkeling.
Wat doet Nederland in bilaterale zin om de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing op die manier te versterken? Kunt u in uw toelichting ingaan op de beoogde verbeteringen die worden vermeld in de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012?
Nederland zet zich in bilaterale zin actief in ten behoeve van de sociaal-economische leefomstandigheden in de C-gebieden. Nederland draagt financieel bij aan de rehabilitatie en het opnieuw in gebruik nemen van landbouwgronden waaronder Area C (Land Development Programme) en aan de assistentie van boeren met de ontwikkeling van een marktgerichte productie van tuinbouwproducten (High Value Crops programme). Binnenkort start Nederland de financiering van een volgend Land Development Programme waarvan 45% van het totale budget (€ 8 mln) wordt ingezet ten behoeve van gemeenschappen in Area C. Ten zuiden van de Hebron Hills zet Nederland in op watervoorziening van traditionele gemeenschappen in de C-gebieden aldaar.
Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich onze eerdere schriftelijke vragen over de boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt?1
Ja.
Wat is het reguliere inspectiepatroon van de Inspectie SZW als het gaat om signalen en meldingen van illegale tewerkstelling?
Bij het toezicht op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), vinden inspecties plaats op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders. Bij een signaal of melding van overtreding van de Wav combineert de Inspectie SZW de verstrekte informatie met reeds beschikbare informatie. Op basis van deze gecombineerde informatie, wordt al dan niet besloten om een controlebezoek te brengen aan een bepaalde locatie. Om te kunnen constateren of er sprake is van een overtreding, bekijken inspecteurs ter plaatse de feiten en omstandigheden.
Waarom legt de Inspectie SZW ook de maximale boetes op in een individuele casus, terwijl geen sprake is van onderbetaling, illegaliteit of slechte arbeidsomstandigheden, waartegen de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) werknemers beoogt te beschermen?
Volgens de Wet arbeid vreemdelingen mag een werkgever een vreemdeling alleen tewerkstellen indien hij over een tewerkstellingsvergunning (twv) beschikt voor deze persoon. De wet kent een aantal omschreven uitzonderingen hierop, maar wanneer die niet van toepassing zijn, dient een werkgever over een twv te beschikken. Een werkgever kan een twv aanvragen bij het UWV. Indien een werkgever een vreemdeling voor wie een twv is vereist aanstelt zonder twv, is de werkgever in overtreding. De oplegging van een boete voor een overtreding van de Wav is niet afhankelijk van het feit of de werkgever andere wetten al dan niet heeft overtreden. Of bij een boeteoplegging wordt gematigd, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Kunt u meerdere voorbeelden geven van concrete situaties, waarbij boetes op grond van de WAV wel worden gematigd? Bij hoeveel procent van de boetes van de Inspectie SZW vindt een matiging plaats? Welke aspecten worden bij matiging van een boete allemaal betrokken?
In verschillende fases kan een boete gematigd worden: bij de boeteoplegging, in de bezwaarfase en bij beroep- en hoger beroepsprocedures. Over de jaren 2010 tot en met 2012 is de boete in ongeveer 20% van de zaken gematigd of ingetrokken.
Een boete dient evenredig te zijn met de verwijtbaarheid van de overtreder. De Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen bevat gronden waarop boetes kunnen worden gematigd. Bij matiging worden de mate van verwijtbaarheid, de evenredigheid en de aard en de ernst van de overtreding meegewogen. Daarbij valt te denken aan de volgende zaken:
Uitsluitend indien de werkgever kan aantonen dat hij zich bij aanvang en bij uitvoering van de arbeid waarbij de Wet arbeid vreemdelingen is overtreden, voldoende heeft ingespannen om overtredingen te voorkomen, kan sprake zijn van matiging in verband met verminderde verwijtbaarheid.
Zoals toegezegd in mijn brief van 4 december jl. naar aanleiding van de begrotingsbehandeling, zal ik uw Kamer bij het Jaarverslag 2013 nader informeren over de huidige matigingsmogelijkheden en de uitwerking daarvan in de praktijk.
In welke mate kan bij de beslissing tot matiging een rol spelen dat het om één enkele overtreding gaat, het de eerste overtreding van de overtreders betreft die kennelijk ontstaan is door een omissie van een overheidsambtenaar en er geen sprake is één van de doelstellingen waar de WAV op toeziet?
Bij elke overtreding wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot matiging. De omstandigheid dat voor het eerst een overtreding wordt begaan, biedt geen grond tot matiging; de wetgever heeft expliciet bepaald dat ook een eerste overtreding beboet wordt. Bij een herhaalde overtreding wordt een verhoogde boete opgelegd.
Een omissie van een overheidsambtenaar kan een reden zijn voor matiging van een boete, maar dat hangt van de feiten en omstandigheden van het geval af.
In de casus waar u bij vraag 1 naar verwijst, is naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften besloten tot een matiging van de boetes met vijftig procent.
Welke ruimte bestaat er om, indien geen sprake kan zijn van matiging op grond van de geldende regelgeving, toch een uitzondering te maken in de boeteoplegging en de hoogte daarvan, bijvoorbeeld op grond van een hardheidsclausule?
Bij het opleggen van een boete dient artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht te worden genomen. Met het oog op dit artikel dient de boete, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, evenredig te zijn aan het door de wetgever beoogde doel. Bij elke zaak wordt zodoende rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden. Op grond van het evenredigheidsbeginsel kan dus een uitzondering worden gemaakt in de boeteoplegging en de hoogte hiervan.
Deelt u de mening dat, hoewel de controle op illegale tewerkstelling en uitbuiting uiteraard stevig moet zijn, de menselijke maat en de proportionaliteit van sancties wel steeds in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Is hier naar uw oordeel op dit moment voldoende sprake van? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het opleggen van meer dan 30.000 euro totale boete aan een vreemdeling met een asielstatus, een stichting en een gemeente op grond van een enkele overtreding?
Ja, vanzelfsprekend deel ik deze mening. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 beschrijft de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen een aantal situaties waarin boetes kunnen worden gematigd. Ook nadat een boete is opgelegd, is het bovendien mogelijk dat deze wordt gematigd naar aanleiding van een ingediende zienswijze, dan wel in een bezwaar- en beroepsprocedure. Naar mijn mening is hiermee voldoende gewaarborgd dat elke individuele zaak zorgvuldig wordt beoordeeld. Overigens wil ik u erop wijzen dat op grond van de Wav de werkgevers die iemand illegaal tewerkstellen kunnen worden beboet, maar nooit de tewerkgestelde zelf.
De arbeidsomstandigheden bij de Aldi |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Inspectie SZW stevige kritiek heeft op de arbeidsomstandigheden bij de Aldi?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie van mening is dat er sprake is van zorgwekkende arbeidsomstandigheden bij de Aldi, te hoge werkdruk, ongewenste omgangsvormen en te weinig aandacht voor gezondheidsschade bij medewerkers? Wat uw het oordeel over deze bevindingen?
Het onderzoek door de Inspectie SZW loopt nog. De Inspectie heeft de directie en de medezeggenschap van Aldi, conform de reguliere werkwijze in deze, de mogelijkheid geboden een zienswijze in te dienen op de voorlopige bevindingen. Na verwerking van deze zienswijze stelt de Inspectie haar definitief oordeel op en beslist over de in te zetten handhavingsinstrumenten.
Klopt het dat er binnenkort een gesprek plaats vindt tussen de inspectie en de Aldi over haar bevindingen?
Er is reeds in het kader van het onderzoek diverse keren overleg geweest met de directie. Ook is de directie aangeboden een zienswijze te kunnen indien (Zie het antwoord op vraag 2).
Deelt u de mening dat er gestart moet worden met een plan van aanpak om tot verbeteringen te komen als het gaat om de arbeidsomstandigheden bij de Aldi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om er op toe te zien dat hiermee wordt gestart?
Zodra het onderzoek is afgerond en de inzet van de interventies is bepaald, zal ik de Kamer zoals al eerder toegezegd informeren over de conclusies ten aanzien van de onderzochte klacht.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van dit plan van aanpak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat consumenten onwetend zijn over genetisch gemodificeerd voedsel |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bewuste klant koop tóch vaak genetisch gemodificeerd eten»1 en heeft u kennisgenomen van het artikel «Consumer choice: Linking consumer intentions to actual purchase of GM labeled food products »?2
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat 57% van de Nederlandse consumenten niet weet of men een product koopt waarin genetisch aangepaste bestanddelen zitten, terwijl uit het onderzoek ook blijkt dat 50% van de respondenten in het onderzoek aangeeft dat men geen voedselproducten zou willen kopen als er genetisch aangepaste bestanddelen in zitten?
Nee. De verplichte etikettering van voedingsmiddelen die GGO’s bevatten, geheel of gedeeltelijk uit GGO’s bestaan of met GGO’s zijn geproduceerd, waarborgt de keuzevrijheid van consumenten. De auteurs van het onderzoek geven bovendien aan dat een negatieve mening van burgers/consumenten jegens genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen (GG-voedingsmiddelen), zoals geuit in enquêtes, geen betrouwbare indicator is voor het werkelijke koopgedrag van consumenten.
Hoe beoordeelt u dit hoge percentage van 57% in vergelijking met de veel lagere onwetendheid in de vier andere onderzochte landen Polen, Spanje, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk?
In het onderzoek worden geen concrete conclusies getrokken over de vergelijking van de resultaten tussen de onderzochte lidstaten. Zodoende bevat het onderzoek geen basis voor een wetenschappelijk gefundeerde opvatting over deze vergelijking.
Klopt het gestelde in het artikel dat er in de periode september 2006–oktober 2007 18 voedselproducten op de Nederlandse markt waren met een zogeheten «ggo-etiket»? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze producten?
De etiketteringvoorschriften, die volgen uit de Europese verordening 1829/2003, verplichten niet tot het aanmelden en/of registreren van GG-voedingsmiddelen. Het volgen van de ontwikkeling van het aantal GG-voedingsmiddelen op de Nederlandse markt maakt daarom geen deel uit van het handhavingsbeleid van de NVWA bij de controles op GG-voedingsmiddelen. Zodoende beschikt de NVWA niet over gegevens inzake het aantal GG-voedingsmiddelen.
Kunt u aangeven hoe het aantal voedselproducten met een ggo-etiket op de Nederlandse markt zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe het komt dat er in Nederland in vergelijking met andere landen in Noordwest-Europa zoals Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk relatief veel voedselproducten met een ggo-etiket op de markt zijn?
Het productassortiment in de supermarkt is in essentie een keuze van de marktpartijen in de voedselketen. Deze producten moeten uiteraard voldoen aan alle wettelijke voorschriften van de levensmiddelen wetgeving.
Hoe beoordeelt u de huidige wijze van ggo-etikettering waarbij producenten verplicht zijn op de ingrediëntenlijst te vermelden als een product 0,9% genetisch aangepaste bestandsdelen bevat? Deelt u de mening dat het voor consumenten ondoenlijk is om van alle voedselproducten die zij kopen de ingrediëntenlijst te controleren indien zij geen ggo-producten willen kopen?
De huidige regelgeving en praktijk voorziet naar mijn mening in een adequate informatievoorziening naar de consument. De bestaande etikettering dient volgens verordening 1829/2003 objectief te vermelden dat een voedingsmiddel geheel of gedeeltelijk uit GGO's bestaat of daarmee is geproduceerd. Het Warenwetbesluit Nieuwe voedingsmiddelen biedt de mogelijkheid aan voedselproducenten om gebruik te maken van de aanduiding «bereid zonder gentechniek». Voor consumenten die meer willen weten geeft het Voedingscentrum op haar website informatie over genetische modificatie en de etikettering.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat consumenten sneller en beter kunnen zien of een product genetische aangepaste bestanddelen bevat, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken tussen ggo en niet-ggo producten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid bij de levensmiddelensector te pleiten voor een herkenbaar ggo-logo op de voorkant van de verpakking, vergelijkbaar met logo’s voor bijvoorbeeld biologische of gezonde producten?
Zie antwoord vraag 7.
De uitzending van Kassa ‘Kwaliteit holt achteruit in de kinderopvang’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa «Kwaliteit holt achteruit in de kinderopvang»?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van deze uitzending van Kassa.
Deelt u de overtuiging dat de beroepskracht kind ratio één van de belangrijkste minimale kwaliteitseisen in de kinderopvang is? Zo ja, vindt u het verontrustend dat wederom blijkt dat niet altijd aan deze wettelijke norm wordt voldaan?
Ja, ik deel de overtuiging dat de beroepskracht-kindratio één van de belangrijkste kwaliteitseisen in de kinderopvang is. Signalen dat organisaties in de kinderopvang niet voldoen aan de beroepskracht-kindratio, zoals uit het onderzoek van Abvakabo FNV naar voren komt, zijn zorgelijk. Kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de geldende eisen ten aanzien van de beroepskracht-kindratio. De GGD houdt hier toezicht op. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, handhaven gemeenten. Locaties waar veelvuldig en/of zware overtredingen (zoals op de beroepskracht-kindratio) worden geconstateerd, worden in het kader van het risicogestuurd toezicht extra vaak bezocht door de GGD.
Bereiken u ook signalen over pedagogisch medewerkers die door hun leidinggevende geacht worden te sjoemelen met de cijfers over de beroepskracht kind ratio? Zo ja, wat doet u met deze signalen? Zo nee, acht u het noodzakelijk onderzoek te doen naar misstanden om een goed beeld te krijgen van de omvang van eventuele problemen?
Ik heb geen signalen het op grote schaal voorkomt dat werknemers onder druk worden gezet om een onjuiste stand van zaken voor te stellen. Met de GGD en VNG worden periodiek signalen vanuit het toezicht en de handhaving besproken. Ik acht het niet noodzakelijk om aanvullend hierop onderzoek te doen.
Ik vind situaties waarin de inspectie bewust om de tuin wordt geleid onaanvaardbaar. In het algemeen kunnen inspecteurs echter een redelijk goed beeld opbouwen van de heersende praktijk. Ten aanzien van de beroepskracht-kindratio benut de inspecteur meerdere informatiebronnen bij de controle. De GGD kijkt niet alleen naar het aantal personen dat op dat moment op een groep kinderen staat, maar bijvoorbeeld ook naar de personeelsplanningen en beroepskwalificaties. Bij de controle op basis van deze informatiebronnen zal een locatiemanager door de mand vallen indien er mensen van kantoor en de huishoudelijke dienst op de groep staan.
Het is echter evident dat de GGD niet alles ziet. Toezicht en handhaving zijn de laatste schakels in de keten. Ook pedagogisch medewerkers hebben vanuit hun professie een eigen verantwoordelijkheid om zelf (eventueel anoniem) overtredingen te melden bij de GGD. Op basis van deze meldingen kan de GGD vervolgens gericht actie ondernemen. Ik zal over deze werkwijze in gesprek gaan met vertegenwoordigende organisaties van de pedagogisch medewerkers, ondernemers en de GGD’en.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de inspectie in sommige gevallen bewust om de tafel wordt geleid? Zo ja, deelt u de mening dat de inspectie geen goed beeld kan krijgen van de werkelijke situatie in de kinderopvang, als in het geval van controle er bijvoorbeeld paniek ontstaat en zelfs mensen van kantoor en de huishoudelijke dienst worden geplukt om op dat moment maar te kunnen voldoen aan de beroepskracht kind ratio?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen opdat wordt voorkomen dat de voorschriften rond kinderopvang nog langer worden ontdoken?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben kinderdagverblijven, ondanks bezuinigingen van 1 miljard euro in 2 jaar tijd, volgens u voldoende middelen en personeel om aan de beroepskracht kind ratio kunnen voldoen? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak dat niet altijd aan de beroepskracht kind ratio wordt voldaan? Zo nee, acht u uzelf medeverantwoordelijk voor het tekort aan middelen en personeel en de gevolgen daarvan?
De bezuiniging op de toeslag die ouders krijgen heeft gevolgen gehad voor kinderopvangondernemers. Daarbij is de vraag naar kinderopvang ook ten gevolge van de toename van de werkloosheid gedaald en hebben sommige ouders mogelijk een nieuwe afweging gemaakt over hun gebruik van kinderopvang.
De daling van de vraag naar opvang heeft ervoor gezorgd dat de opbrengsten van instellingen daalden. Hierdoor is het voor kinderopvangondernemers noodzakelijk om ook de kosten omlaag te brengen. Dit betekent niet dat kwaliteitseisen losgelaten (kunnen) worden en de beroepskracht-kindratio niet hoeft te worden nageleefd. Het is aan kinderopvangondernemers om het aanbod te bepalen, zolang de opvang maar voldoet aan de geldende wettelijke (kwaliteits)eisen.
Hoe voorkomt u dat de bezuiniging van 1 miljard euro op kinderopvang in de afgelopen 2 jaar er toe zal leiden dat kinderdagverblijven de beroepskracht kind ratio loslaten, aangezien zij zich genoodzaakt voelen om overal op te bezuinigen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er voldoende wordt gecontroleerd op de beroepskracht kind ratio? Denkt u dat de inspectie beter zou kunnen en/of moeten controleren? Welke verantwoordelijkheid heeft u zelf in het aanpakken van de misstanden rondom de beroepskracht kind ratio?
Er wordt voldoende gecontroleerd op de beroepskracht-kindratio. Binnen het risicogestuurd toezicht behoort de beroepskracht-kindratio tot de inspectie-items die bij het jaarlijks toezicht aan bod komen. Locaties waar veelvuldig overtredingen op de beroepskracht-kindratio worden geconstateerd, worden extra vaak bezocht door de GGD. Risicogestuurd toezicht maakt het voor de GGD mogelijk om locaties waar zorgen over de kwaliteit zijn, bijvoorbeeld over de beroepskracht-kindratio, frequenter te bezoeken en/of intensiever (diepgaander) te inspecteren. Dit gebeurt dan ook in de praktijk.
De GGD maakt bij de controle gebruik van verschillende informatiebronnen (zie ook het antwoord op vraag 3, 4 en 5). Ik ben eindverantwoordelijk voor het systeem van toezicht en handhaving. Binnen dat systeem wil ik meer toe naar kwaliteitstoezicht. Hierover ontvangt u een separate brief voor de begrotingsbehandeling van mijn departement. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving binnen de gemeente. Daar waar sprake is van misstanden rondom de beroepskracht-kindratio, zijn primair gemeenten aan zet vanuit hun rol als handhaver. Meer informatie hierover ontvangt u met het landelijk oordeel van de Inspectie van het Onderwijs over de jaren 2012 en 2013, dat in het eerste kwartaal van 2014 gereed is en aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Heeft de GGD in het kader van het risicogestuurd toezicht locaties waar veelvuldig (zware) overtredingen (zoals op de beroepskracht kind ratio) worden geconstateerd, extra vaak bezocht? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre is het op 1 juli van dit jaar ingevoerde vier ogen principe inmiddels dagelijkse praktijk? Bent u tevreden over de wijze waarop gemeenten toezicht houden en handhaven op het vier ogen principe? Ziet u gevaren voor het vier ogen principe en dus voor de veiligheid van kinderen nu er wederom berichten verschijnen dat pedagogisch medewerkers nog steeds te vaak alleen staan op een (te grote) groep?
De invoering van het vierogenprincipe is nog niet geëvalueerd. Op 3 december 2013 vindt een expertmeeting plaats, waarbij de eerste ervaringen met het vierogenprincipe in de praktijk worden besproken met GGD Nederland, de VNG, de Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK. Wat betreft de uitvoering van het vierogenprinicpe staat centraal dat kinderopvangondernemers zich aan de bestaande wet- en regelgeving moeten houden. Dat geldt ook voor het vierogenprincipe: er moet altijd iemand mee kunnen kijken of mee kunnen luisteren met een beroepskracht.
Wat vindt u ervan dat er in de praktijk vaak niets terecht komt van een stamgroep, maar dat er juist steeds vaker met kinderen «geschoven» wordt en kinderen hierdoor steeds vaker wisselende gezichten zien? Welke actie gaat u hiertegen ondernemen?
Situaties waarin kinderen te veel wisselende gezichten zien acht ik ongewenst. Daarom geldt de hoofdregel dat een kind in één stamgroep2 zit en de regel dat aan een kind ten hoogste drie vaste beroepskrachten worden toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de groep van dat kind. De uitzonderingen die hierop geformuleerd zijn in de regelgeving moeten uitzonderingen blijven. Daarom blijf ik de werking van de wet- en regelgeving nauwlettend volgen.
Erkent u dat pedagogisch medewerkers soms ogen en oren tekort komen op de werkvloer? Wat is uw antwoord aan deze medewerkers?
In de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Staatscourant 2012 nr. 21891) is geregeld dat de groepsgrootte en groepssamenstelling in de juiste verhouding staat tot het aantal pedagogisch medewerkers. De GGD houdt hierop toezicht. Als de GGD concludeert dat niet aan de eisen wordt voldaan, zal de gemeente handhaven. Medewerkers die met te weinig beroepskrachten op een groep staan, kunnen dit aan de GGD melden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Brancheorganisatie Kinderopvang, die zegt dat mensen die met hart en ziel in de kinderopvang werken, merken dat wat ze graag willen doen steeds minder lukt? Erkent ook u dat dit een landelijk beeld is? Erkent ook u dat dit een rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg is van de bezuinigingen?
Ik merk dat veel mensen die in de kinderopvang werken dat met hart en ziel doen. De uitspraak van de directeur van de Brancheorganisatie wil ik graag onderschrijven. In de opmerking dat deze mensen niet kunnen doen wat nodig is, herken ik geen landelijk beeld. Ik onderken dat in de huidige economische situatie ondernemers genoodzaakt zijn om op de kosten te letten. Maar zij moeten te allen tijde aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen. Daarop kunnen zij dus niet bezuinigen. Ten aanzien van de gevolgen van de bezuinigingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u de constatering van de Abvakabo bevestigen dat door het ontslaan van een deel van het personeel er een enorme werkdruk ontstaat voor degenen die achter blijven, met minder taakuren maar met meer taken die eigenlijk door bijvoorbeeld pedagogen of huishoudelijk personeel zouden moeten worden uitgevoerd?
De constatering van Abvakabo FNV kan ik niet bevestigen. Echter, ik vind het niet wenselijk als de pedagogisch medewerker de vereiste pedagogische werkzaamheden niet kan verrichten. Het is ook niet wenselijk als de huishoudelijke taken niet uitgevoerd kunnen worden. Het is aan ondernemers om hun bedrijfsvoering zo in te richten dat zowel het pedagogische werk met kinderen als de huishoudelijke taken goed worden uitgevoerd, binnen de geldende wet- en regelgeving. Het al dan niet aanstellen van een vast hulp op de groep is een keuze die de ondernemer maakt.
Vindt u het aanvaardbaar dat pedagogische medewerkers wegens personeelstekort als gevolg van de bezuinigingen steeds meer tijd kwijt zijn aan extra huishoudelijk taken, wat ten koste gaat van bijvoorbeeld extra aandacht voor de wenperiode van kinderen, zindelijkheidstraining en het voorbereiden van knutselwerk?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u van de suggestie van het aanstellen van een vaste hulp op de groep die huishoudelijke taken op zich kan nemen?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u van de suggestie om meer hoger opgeleid personeel in de kinderopvang aan te stellen?
De kwaliteit van de kinderopvang is gebaat bij een goede functiedifferentiatie. Dat betekent bijvoorbeeld een goede mix van mbo’ers en hbo’ers op de locatie.
Wat is uw reactie op de bijzonder hoogleraar kinderopvang die zegt dat de kwaliteit van kinderopvang tussen 2009 en 2012 eindelijk weer is gestegen, maar omdat er het laatste jaar heel veel druk op de kinderopvang staat, de sector gillend hard wordt afgebroken en er barsten in het kinderopvangstelsel ontstaan waardoor mensen in de knel komen en op een gegeven moment afglijden?
De meest recente kwaliteitspeiling van de kinderdagverblijven (0 – 4 jaar) laat een positief beeld zien, mede als gevolg van de aandacht voor kwaliteit in de laatste jaren. Er zijn ondernemers die, vanwege een teruglopende vraag, genoodzaakt zijn de kosten omlaag te brengen en minder bereid zijn in kwaliteit te investeren. Er dient altijd aan de wettelijke kwaliteitseisen te worden voldaan. Om ervoor te zorgen dat ondernemers blijven investeren in de kwaliteit heb ik voor de periode 2013–2017 € 20 miljoen beschikbaar gesteld. Hieronder valt tevens de verbetering van taal- en interactievaardigheden (Kamerstukken 2011–2012, 31 322, nr. 173).
Wat is uw reactie op de bijzonder hoogleraar kinderopvang die zegt dat wanneer men zich aan de beroepskracht kind ratio houdt, kinderen zich beter kunnen ontwikkelen, een hogere mate van welbevinden kunnen ervaren? Hoe rijmt u deze visie met de misstanden die door Kassa aan de kaak zijn gesteld?
Ik deel dit standpunt. Het is daarom van belang dat de beroepskracht-kindratio altijd wordt nageleefd. De GGD ziet hierop toe en gemeenten handhaven in het geval van overtredingen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van zowel de bijzonder hoogleraar kinderopvang als de directeur van de Brancheorganisatie Kinderopvang dat de 100 miljoen euro die momenteel alsnog in kinderopvang wordt geïnvesteerd, een mooi begin is, maar wel «too little too late», omdat een kapitaalvernietiging van 1 miljard euro in 2 jaar tijd, niet zomaar wordt hersteld met 100 miljoen euro?
De crisis en de bezuinigingen hebben gevolgen gehad voor het aanbod in de kinderopvangsector. Met de € 100 miljoen heeft het kabinet ervoor gezorgd dat alle toeslaggerechtigde ouders weer recht krijgen op kinderopvangtoeslag en dat de marginale druk wordt verlaagd. Dit kan mogelijk leiden tot een stijging in de vraag naar kinderopvang op termijn, hetgeen weer een beroep doet op ondernemers om hun aanbod daar op af te stemmen.
Bent u bereid om het door u eerder dit jaar gedane beroep op de eigen verantwoordelijkheid van beroepskrachten te herhalen, nu wederom blijkt dat personeel uit angst voor de werkgever niet openlijk hun zorgen durft te uiten? Zo ja, bent u bereid om uw boodschap deze keer gerichter over te brengen aan de doelgroep, zodat uw boodschap ook daadwerkelijk zal leiden tot het (anoniem) melden bij de GGD van eventuele overtredingen van de wettelijke kwaliteitseisen in de kinderopvang? Zo nee, wat is dan uw reactie op de boodschap dat personeel in de kinderopvang het niet langer verantwoord vindt om te zwijgen?2
Ja, zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Zijn u berichten bekend over contracten met daarin opgenomen clausules over spreekverboden met de media? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, ziet u de noodzaak om hier onderzoek naar te doen?
Berichten over spreekverboden zijn mij niet bekend. Afspraken over omgang met de media en communicatie over zaken binnen de organisatie behoren tot het domein van werkgevers en werknemers.
Het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors gekort worden op hun tarieven |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors worden gekort op hun tarieven?1
Zorgverzekeraars hebben de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. Voor eerstelijns vrijgevestigde fysiotherapie en ergotherapie gelden vrije tarieven. Voor logopedie gelden maximumtarieven. Zorgverzekeraars zijn vrij om logopedisten voor een lager tarief te contracteren.
Als zorgverzekeraars een aanleiding zien voor kostenmatiging binnen de logopedie, fysiotherapie en ergotherapie door middel van een scherper inkoopbeleid vind ik dat passen bij de rol die zij op grond van de Zorgverzekeringswet vervullen. Zorgverzekeraars hebben immers een belangrijke rol toegewezen gekregen om de zorg in Nederland betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit te houden. Het staat zorgverzekeraars en aanbieders vrij contracten af te sluiten met tarieven die lager zijn dan de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vast stelt.
Overigens heeft de NZa ten behoeve van het onderhandelingsproces een handreiking geformuleerd (Good Contracting Practices) waarin de voornaamste knelpunten bij het contracteren met vrije beroepsbeoefenaren in kaart zijn gebracht en aanbieders en zorgverzekeraars aangeven hoe die opgelost kunnen worden. De NZa verwacht dat partijen zich aan de geschetste kaders houden. Indien dat niet gebeurt, kan de NZa optreden door nadere regels te stellen.
Kunt u per zorgverzekeraar een overzicht verstrekken van de tarieven die zij de logopedisten, fysio- en ergotherapeuten voorleggen? Zijn deze tarieven in uw ogen redelijk?
Nee, dat kan ik niet. Ten eerste beschik ik niet over dergelijke gegevens, zorgverzekeraars maken ieder voor zich afspraken over tarieven met zorgaanbieders. Daarnaast is het publiceren van dergelijke gegevens uit concurrentie oogpunt ongewenst. Zie verder mijn reactie op vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak van bestuursvoorzitter Oomen van zorgverzekeraar DSW dat «als de tarieven zo dalen logopedisten te weinig geld over hebben om van te leven»?
De uitspraak van de heer Oomen laat ik aan hem. Het kan voorkomen dat bepaalde logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet de contracten krijgen die zij graag hadden willen hebben, dit kan voor betrokken zorgaanbieders vervelende gevolgen hebben. Wat we echter beogen te bereiken is betaalbare, toegankelijke zorg van goede kwaliteit, waarin de patiënt en verzekerde centraal staat.
Is het in uw ogen redelijk dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een maximaal tarief voor logopedisten heeft vastgesteld van 38,03 euro per half uur omdat het eerdere tarief van 28,05 euro te laag bleek en zorgverzekeraar Achmea nu 29,22 euro per sessie biedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft een maximum tarief vastgesteld van 38,03 euro, dat wil niet zeggen dat zorgverzekeraars dit maximum tarief ook moeten vergoeden. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 zijn zorgverzekeraars vrij om lagere tarieven af te spreken in onderhandeling met de zorgaanbieders. Via het concurrentiemechanisme bepalen kwaliteitsverschillen en relatieve schaarste uiteindelijk de prijs. Overigens zijn er zorgverzekeraars die gedifferentieerde tarieven hanteren. Indien de zorgaanbieder voldoet aan bepaalde kwaliteits- en/of servicecriteria kan er een hoger tarief worden toegepast.
Wat vindt u ervan dat 52% van de fysiotherapeuten stelt dat het «Het basistarief is te laag en al jaren niet verhoogd» en dat slechts 2,5% van de fysiotherapeuten het basistarief voldoende vindt?2
Zoals reeds aangegeven in mijn reactie op vraag 1 en vraag 3 hebben zorgverzekeraars de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. De tarieven voor eerstelijns fysiotherapie zijn vrij. Zorgverzekeraars onderhandelen scherp. Dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg.
Vindt het wenselijk dat zorgverzekeraars zoveel marktmacht hebben dat de praktijk is dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten geen andere keus hebben dan tekenen bij het kruisje wanneer een zorgverzekeraar hen een contract voorlegt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de relatief grote omvang van het aantal paramedici (zoals fysiotherapeuten, logopedisten en ergotherapeuten) is het voor zorgverzekeraars erg lastig om met elke aanbieder individuele contractonderhandelingen te voeren, vandaar dat de contractering veelal digitaal verloopt. Dit kan door zorgaanbieders worden ervaren als dat er geen andere keuze is dan te tekenen bij het kruisje. Uiteraard is het wel van belang dat de zorgverzekeraar goed bereikbaar is voor de zorgaanbieder, dit is ook een aandachtspunt in de «Good contracting practices», waarnaar ik in vraag 1 verwees. Naast de digitale contractering wordt door zorgverzekeraars ook scherp onderhandeld, dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg. Mocht er echter eventuele marktmacht worden aangewend ten nadele van de patiënt of verzekerde, dan kunnen de ACM en de NZa hierin optreden op basis van de Mededingingswet of de Wet Marktordening Gezondheidszorg.
Is het waar dat individuele logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet mogen oproepen om een contract van een zorgverzekeraar niet te tekenen omdat ze dan het risico lopen op een boete vanwege overtreding van de mededingingswet? Hoe oordeelt u daarover?
Het oproepen tot een gezamenlijke leveringsweigering zou kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit en een verhoging van de kosten ten nadele van de patiënt en de verzekerde. Afhankelijk van de exacte feiten kan het daarom verboden zijn op grond van de nationale en Europese mededingingsregels. Deze regelgeving is er om te voorkomen dat patiënten of verzekerden worden gedupeerd. Individuele beroepsbeoefenaren kunnen hun zaak voorleggen aan de zorgspecifieke toezichthouder, de NZa. Overigens heb ik bij de begrotingsbehandeling 2014 aangekondigd samen met de ACM en de NZa een «rondgang samenwerkingen» te maken in het veld. Binnenkort ontvangt Uw Kamer hierover een brief. Tijdens de «rondgang samenwerkingen» kunnen partijen uit het veld rechtstreeks vertellen tegen welke belemmeringen zij aanlopen, terwijl de marktmeesters veldpartijen informeren over waar zij op letten. Ik heb toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over mijn bevindingen.
Waarom kiest u er niet voor een vast tarief vast te stellen op basis van een redelijk inkomen op basis waarvan logopedisten, fysio- en ergotherapeuten hun praktijk kunnen voortzetten en een redelijk bestaan hebben?
Het stelsel daagt zorgaanbieders uit om zich te onderscheiden door goede kwaliteit tegen een goede prijs te leveren en zich te onderscheiden door in te spelen op de eisen van de tijd en de wensen van de patiënt. Daarmee houden we de zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit. Het stellen van een vast tarief past daar mijn inziens niet bij. Een vast tarief dat garandeert dat zorgaanbieders hun praktijk kunnen voortzetten kan aanbod dat niet aansluit bij de vraag in de hand werken en zorgen voor onnodig hoge kosten voor de verzekerde en patiënt. Een zorgverzekeraar zal doorgaans bereid zijn in te gaan op een kwalitatief onderscheidend aanbod dat aansluit op de vraag en kan daarbij kwaliteit en service met een hoger tarief belonen. Immers, de zorgverzekeraar moet op haar beurt weer rekening houden met de mogelijkheid dat verzekerden stemmen met de voeten en overstappen naar een andere verzekeraar.
De door het Openbaar Ministerie gepubliceerde dodenlijsten uit Afghanistan |
|
Harry van Bommel |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is er geen verder onderzoek verricht naar de gepubliceerde dodenlijsten uit Afghanistan?1
De betreffende lijsten zijn tijdens een strafrechtelijk onderzoek in bezit van het Openbaar Ministerie gekomen. Door de dood van de verdachte is dit strafrechtelijk onderzoek noodgedwongen in 2012 geëindigd. Dit betekent echter niet dat de lijsten niet zijn onderzocht of dat er niets meer kan worden gedaan met de onderzoeksresultaten. De resultaten van het opsporingsonderzoek worden overgedragen aan andere Europese landen waar medeverdachten van de overleden verdachte wonen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er vóór publicatie van de dodenlijsten overleg geweest met Afghanistan? Zo ja, wat was de reactie van Afghanistan op de dodenlijsten? Zo nee, waarom niet en vindt u dit zorgvuldig?
Voorafgaand aan de publicatie van de dodenlijsten heeft de Nederlandse ambassade in Kaboel contact gehad met het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en enkele (internationale) organisaties (VN, Rode Kruis, Afghanistan Independent Human Rights Commission) om hen te informeren over de geplande publicatie. Het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken gaf aan geen bezwaren te hebben tegen publicatie. Na publicatie van de dodenlijsten hebben de Afghaanse autoriteiten twee dagen van nationale rouw afgekondigd voor de slachtoffers.
Klopt het dat de door het Openbaar Ministerie gepubliceerde dodenlijsten een onderdeel zijn van de op 16 november 1979 door het ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan gepubliceerde dodenlijsten die uit 12.000 personen bestaan?2
De Nederlandse opsporingsautoriteiten beschikken over onvoldoende informatie om dit te kunnen vaststellen. Het gaat in ieder geval om lijsten van personen die in de periode 1978–1979 zijn gedood door het toenmalige regime.
Kunt u met zekerheid bevestigen dat de dodenlijsten origineel zijn? Kunt u met zekerheid bevestigen dat er geen namen geschrapt zijn door de bronnen die de lijsten hebben geleverd?
Het Openbaar Ministerie beschikt niet over de originele lijsten maar slechts over kopieën die via een getuige uit Duitsland zijn verkregen. Op grond van het uitgevoerde onderzoek heeft het Openbaar Ministerie evenwel geen enkele twijfel dat dit kopieën zijn van authentieke documenten. Dit wordt bovendien bevestigd door reacties van talloze nabestaanden wereldwijd sinds de publicatie van de lijsten, die onder meer zijn verschenen in diverse nationale en internationale media.
De door de getuige uit Duitsland verstrekte dodenlijsten zijn integraal openbaar gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft getracht in het bezit te komen van meer omvattende lijsten, maar het onderzoek leverde geen informatie op over de vraag waar deze lijsten zich zouden kunnen bevinden. Deze lijsten konden daarom ook niet worden opgevraagd.
Waarom is er niet geprobeerd de volledige lijst op te vragen? Waarom is een halve lijst gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid om de volledige lijsten bij het ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan op te vragen en deze te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De hoge kosten van wind op zee |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Goedkopere windmolens op zee zijn niet waarschijnlijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak die in dit artikel wordt gedaan dat een kostendaling van windmolens op zee van veertig procent, zoals verondersteld in het Energieakkoord, nogal ambitieus is?
De windenergiesector zelf heeft aangegeven een kostenreductie van veertig procent in 2020 te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht dan ook veel waarde aan het inzicht van de sector en de ondertekening van dit energieakkoord.
In het Energieakkoord wordt op basis van een doorrekening van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) uitgegaan van een gemiddelde kostprijsreductie van wind op zee met 40% per Megawattuur (MWh), te realiseren over de periode 2014–2024; op welke aannames en cijfermatige onderbouwing is die veronderstelling gebaseerd?
Zoals hierboven is aangegeven, heeft de sector zelf aangegeven 40 procent kostenreductie te kunnen halen. Daaraan heeft zij zich ook gecommitteerd. Het Energieakkoord is door verschillende onafhankelijke organisaties doorgerekend, waaronder ECN. Uit de doorrekening is gebleken dat de gestelde doelstellingen voor duurzame energie binnen bereik zijn met de afspraken uit het SER-akkoord. De expertise van ECN wordt breed erkend en ik heb ook geen reden om hieraan te twijfelen. ECN heeft zijn eigen aannames gehanteerd waarin diverse aspecten en ervaringen zijn meegenomen die representatief zijn voor de ontwikkelingen in de komende jaren. Ik verwijs hier ook graag naar het persbericht over dit onderwerp welke ECN 7 oktober jl. op de website www.ecn.nl heeft geplaatst.
Wat zijn de kosten van wind op zee, wanneer conform het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opschaling naar een operationeel windvermogen van 4450 Megawatt (MW) in 2023, als wordt gerekend met het minst gunstige scenario? Kunt u de bandbreedte geven van de kosten van wind op zee volgens het meest gunstige tot en met het minst gunstige scenario?
Om 4.450 MW aan windmolens op zee te hebben draaien in 2023 moet 3.450 MW worden aanbesteed in de periode 2015–2019. Rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling zal daarvoor een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit betreft alle subsidiebeschikkingen die worden aangegaan tot 2020. De uitbetaling vindt plaats over een periode van 15 jaar. Door de SDE+ systematiek staat dit subsidiebudget van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Het verplichtingenbudget geeft de maximale uitgaven weer. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen, waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen.
Zoals reeds eerder aangegeven, is het Energieakkoord doorgerekend door ECN en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op basis van hun eigen expertise. Zij hebben bevestigd dat het resulterende kasbudget voldoende hoog is om de doelstellingen van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 te halen. Het is mogelijk dat lagere kasuitgaven volstaan om de doelstellingen te halen. Indien dat het geval is, zullen de budgetten daarop worden aangepast.
Tien procent van de kosten van windturbines wordt bepaald door de staalprijs, kunt u aangeven hoe u de prijsontwikkeling van staal ziet? Kunt u ook aangeven hoeveel dodelijke slachtoffers er jaarlijks vallen bij de winning van ijzererts, nodig voor het staal? Wat is uw verwachting als de vraag naar staal door de hoge windturbineambitie zal toenemen, heeft dat een positief of juist negatief effect op het aantal slachtoffers in mijnen?
In de mondiale staalindustrie is op dit moment sprake van een jaarlijkse overcapaciteit van ongeveer 270 mln ton, waarvan naar schatting 38 mln ton in Europa. De verwachting is dat de vraag naar staal voor 2020 niet het oude niveau van voor de crisis zal bereiken, terwijl tegelijkertijd nog capaciteit wordt bijgebouwd in met name ontwikkelende landen. Een (sterke) stijging van de prijs van staal wordt dan ook niet verwacht. Daarnaast stimuleert het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen innovatie in de gehele waardeketen van staal, van exploratie en winning tot efficiënte verwerking, recycling en vervanging. In het kader van de Topsectorenaanpak wordt onderzoek gedaan naar funderingen waarbij beton een belangrijke rol speelt en naar nieuwe, hoge sterkte staalsoorten voor onder meer funderingen en masten van windmolens. Gebruik van deze nieuwe staalsoorten resulteert in een flinke kostenreductie.
Met betrekking tot de dodelijke slachtoffers kan ik zeggen dat de EU handelsbelemmeringen en oneerlijke praktijken aanpakt door haar markttoegangstrategie op daadkrachtige wijze uit te voeren en ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen worden nageleefd.
In het Energieakkoord staat dat het Rijk zorgt voor «een allocatie of een aparte categorie binnen het budget van de regeling voor de Stimulering van Duurzame Energieproductie (SDE+) voor wind op zee, dat voldoende is om de hierboven afgesproken uitrol te realiseren»; wat betekent dit als windmolens op zee duurder blijken te zijn dan verondersteld? Komt er dan minder operationeel windvermogen op zee? Of gaat dit dan ten koste van andere vormen van hernieuwbare energie? Of stelt u dan extra middelen beschikbaar, bijvoorbeeld uit uw begroting of uit de SDE+?
De gereserveerde budgetten voor duurzame energie zijn met het Energieakkoord reeds aan uw Kamer gestuurd. Conform mijn antwoord op vraag vier zal er voor wind op zee een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit subsidiebudget staat van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Daarnaast is er in 2019 en 2020 in totaal € 350 miljoen extra kasbudget gereserveerd om het doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zeker te stellen. Ik zal dat budget alleen inzetten als het nodig blijkt te zijn.
Klopt het dat u werkt aan een plan B als alternatief voor dure windparken op zee, bijvoorbeeld het zoeken van samenwerking met Duitsland, waar ook de EU op aandringt?
De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismes. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de Richtlijn voor duurzame energie biedt.
Ik ben voornemens de systematiek verder uit te werken en het Besluit SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes zo nodig gebruikt kunnen worden om het doelbereik te realiseren. Ik heb dit reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer over de SDE+ van 31 oktober 2013 (Kamerstuk 31 239, nr. 171).
De Turkse steun aan jihadisten in Syrië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkey's Spymaster Plots Own Course on Syria»?1
Ja.
Sinds wanneer was u er van op de hoogte dat Turkije via zijn nationale inlichtingendienst de jihad in Syrië faciliteert, terwijl onze Patriotraketten in Turkije de eventuele Syrische klappen moeten opvangen?
Turkije is bezorgd over de veiligheid van de bevolking als gevolg van het conflict in Syrië. Het Turks grondgebied ligt binnen bereik van Syrische raketten, die zeker voor de bevolkingsconcentraties langs de 900 kilometer lange grens met Syrië een gevaar vormen. Dit bracht Turkije er eind 2012 toe de NAVO om hulp te verzoeken. Nederland deelt de bezorgdheid van de Turkse regering en heeft daarom besloten – in reactie op het verzoek van Turkije aan de NAVO – samen met Duitsland en de Verenigde Staten Patriot-raketafweersystemen te plaatsen in het grensgebied van deze NAVO-bondgenoot. Daarmee worden de Turkse burgerbevolking en het bondgenootschappelijk grondgebied beschermd.
Turkije heeft groot belang bij een politieke oplossing van het conflict in Syrië binnen het raamwerk van het Genève Communiqué. Het is gastland voor de Syrische Oppositie Coalitie en draagt als lid van de «Friends of the Syrian People» bij aan het ondersteunen van de oppositie. Verder biedt Turkije onderdak aan 600.000 vluchtelingen.
Nederland wisselt regelmatig van gedachten met Turkije over het conflict in Syrië, zowel bilateraal als binnen EU- en NAVO-kader.
Nederland kent de mediaberichten over vermeende Turkse steun aan jihadistische groeperingen in Syrië, maar is niet bekend met daadwerkelijke steun van Turkije aan dergelijke groepen. De Turkse autoriteiten ontkennen deze steun. Zo heeft onder meer de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Davutoğlu recentelijk stevige kritiek geuit op radicale islamitische groeperingen die in Syrië opereren en ontkent hij dat Turkije deze steunt.
Waarom koos de minister-president na deze berichtgeving voor een fotomomentje bij de Patriots in Adana, in plaats van opheldering te vragen in Ankara?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat Turkije met vuur speelt door kelendoorsnijdende jihadisten van wapens, geld en medische zorg te voorzien? Deelt u de mening dat het niet onze taak is hieraan rugdekking te geven en onze minstens 42 miljoen kostende Patriot-missie niet verlengd, maar juist afgebroken moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een internationaal strafrechtelijk onderzoek dient te worden ingesteld naar de rol van premier Erdogan en het hoofd van de inlichtingendienst Fidan in het steunen van jihadistische organisaties, waaronder het Al Nusra Front dat door de VN als terreurorganisatie is aangemerkt?
Nee.
Kunt u een appreciatie geven van de beschuldigingen in het rapport van Human Right Watch «You can still see their blood» die betrekking hebben op de Turkse facilitering van mensenrechtenschendende jihadisten?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de minister van Buitenlandse Zaken meermaals aan heeft gegeven geen weet te hebben van de Turkse facilitering van jihadistische rebellengroepen, terwijl Westerse diplomaten, Syrische veiligheidsdiensten, de Turkse bevolking en politici, media, journalisten en humanitaire werkers hiervan wel op de hoogte zijn?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Davutoğlu om opheldering te vragen waarom hij niet gereageerd heeft op de brief van Human Right Watch, waarin hij wordt opgeroepen de stroom van jihadisten, wapensmokkel en geldstromen via Turks grondgebied aan te pakken?
Het is aan de Turkse regering om te besluiten of zij wel of niet reageert op brieven van derden.
Welke acties zijn er door de regering tot nu toe ondernomen richting de Turkse autoriteiten om vrije doorgang van buitenlandse jihadisten in het algemeen, en Nederlandse jihadisten in het bijzonder, een halt toe te roepen? Met welk resultaat?
Turkije heeft de suggestie van de EU verwelkomd om te komen tot meer samenwerking tussen politiediensten en meer uitwisseling van informatie om het fenomeen van transit van «foreign fighters» naar Syrië en ook het eventueel terugreizen van jihadisten naar de EU en Nederland tegen te gaan.
Er is sprake van nauwe samenwerking tussen Turkije en verschillende EU-lidstaten, waaronder Nederland, bij het monitoren en verijdelen van pogingen van individuen om zich aan te sluiten bij de strijd in Syrië.
Verder heeft de Turkse regering onlangs wetgeving aangenomen met als doel het bevriezen van bezittingen van individuen en bedrijven waarvan bekend is dat ze banden hebben met al-Qai’da en de Taliban. Nederland heeft daarnaast in het kader van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), waar Turkije lid en mede-voorzitter van is, onlangs samen met Marokko het initiatief genomen om te komen tot een gezamenlijke analyse van de problematiek van buitenlandse strijders met als doel tot een effectieve aanpak in de verschillende stappen in dit proces te komen.
Deelt u de mening dat Nederland medeplichtig wordt aan de facilitering van de jihad in Syrië indien onze Patriots deze Turkse politiek met betrekking tot Syrië rugdekking blijven verlenen?
Nee.
Bent u bereid om in NAVO-verband en in internationaal verband aandacht te vragen voor de Turkse faciliterende rol van jihadistische groeperingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wilt u deze vragen voor 1 november 2013 beantwoorden?
Ja.
De voorgenomen sluiting van spoorwegovergangen tussen station Heemstede-Aerdenhout en Hillegom met een aanmerkelijk recreatief belang |
|
Paulus Jansen , Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Teleurstelling bij Wandelnet en Fietsersbond: afwijzing openbaarheid Laantje van Alverna door B&W Heemstede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de overwegen Laantje van Alverna en Laantje van Leyduin van recreatieve betekenis zijn en daarom conform de Derde Kadernota Railveiligheid niet mogen worden opgeheven, tenzij er grote risico’s zijn voor de spoor- en wegveiligheid en er alternatieven zijn voor het recreatieve verkeer?
Ik deel deze mening niet. Uitgangspunt in de Derde Kadernota Railveiligheid is inderdaad dat er geen overwegen met een recreatieve functie worden opgeheven tenzij deze grote risico’s hebben voor de spoor- en verkeersveiligheid en er alternatieven beschikbaar zijn. Het beleid is er echter evenzeer op gericht om te voorkomen dat door een wijziging van de verkeersfunctie van bestaande overwegen de overwegveiligheid verslechtert. In de praktijk blijkt dat op onbeveiligde openbare dan wel niet-openbare overwegen regelmatig sprake is van een toenemend recreatief gebruik.
Het Laantje van Alverna en het Laantje van Leyduin zijn beide particuliere overwegen, met een recht van overpad voor direct omwonenden. Geen van beide overwegen is bedoeld om een recreatieve functie te hebben. Een dergelijke wijziging van de verkeersfunctie past niet in het veiligheidsbeleid van mijn ministerie en van ProRail, gericht op permanente verbetering van de overwegveiligheid.
Deelt u de mening dat het feit dat er een hek staat bij de overweg Laantje van Alverna juridisch gezien onvoldoende is om de overweg niet openbaar te verklaren, aangezien het hek voor iedereen te openen is?
Nee, de overweg Laantje van Alverna betreft een particuliere overweg waarvoor sinds 1841 een recht van overpad is gevestigd voor 7 omliggende percelen. De overweg sluit aan op een particuliere onverharde weg welke in eigendom is van de aanwonenden.
ProRail heeft de overweg altijd met een hek afgesloten waarvan de rechthebbenden een sleutel hebben. Ook heeft ProRail de sloten met regelmaat vernieuwd na herhaald vandalisme.
De overweg is niet opgenomen in de wegenlegger van de gemeente of van het waterschap. De gemeente heeft nooit enig initiatief genomen om de weg openbaar te maken. Er is dus nooit sprake geweest van een openbaar karakter van de overweg. Omdat dit notarieel al jarenlang vastligt, is er geen reden om de overweg niet openbaar te verklaren.
Bent u op de hoogte van het advies van de gemeenteadvocaat, die adviseert uit te zoeken of «de overgang niet gedurende dertig achtereenvolgende jaren feitelijk voor een ieder toegankelijk is geweest, of dat die termijn tijdig is doorbroken» bijvoorbeeld door verbodsbordjes of sloten op het hek?
Ja, deze is gepubliceerd op de website van de gemeente Heemstede als onderdeel van de vergaderstukken van B&W d.d. 8-10-2013 met betrekking tot het preventief handhavingsverzoek van de Fietsersbond en Wandelnet. B&W hebben op basis van onder andere deze stukken besloten het handhavingverzoek af te wijzen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf, is naar mijn mening geen sprake van enige onduidelijkheid over het niet openbare karakter van de overweg.
Bent u ervan op de hoogte dat er tot op de dag van vandaag bij de zijtoegang voor voetgangers en fietsers geen verbodsbord hangt, dat het hek nooit op slot is omdat de brandweer te allen tijde toegang moet hebben tot het Laantje van Alverna en dat minstens één rechthebbende nooit een sleutel heeft gehad van het hek? Klopt het dat de huidige bordjes op het hek «Verboden voor onbevoegden, hek sluiten» er pas sinds 2008 hangen, maar er dertig jaar of langer daaraan voorafgaande geen bordjes hebben gehangen die de vrije doorgang beperkten? Deelt u de mening dat hiermee is aangetoond dat genoemde overwegen al meer dan 30 jaar toegankelijk zijn en daarmee openbaar zijn?
Nee, ik deel deze mening niet. Het verbodsbord op de overweg Laantje van Alverna geldt voor de gehele overweg. De huidige bordjes hangen er sinds 2008. Daarvoor hebben er andere bordjes gehangen. Bovendien is er altijd een hek met slot aanwezig geweest waardoor de overweg duidelijk geen openbaar karakter heeft. Het is altijd voor een ieder kenbaar geweest dat de overweg niet openbaar toegankelijk is.
In het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek heeft de gemeente gemotiveerd waarom de overweg niet openbaar is en ook niet vanwege verjaring openbaar is geworden. De Fietsersbond en Wandelnet beroepen zich op deze verjaring maar hebben niet kunnen aantonen dat er sprake is van verjaring.
Klopt het dat zelfs in de huidige situatie dit deel van de spoorlijn Haarlem-Leiden niet voldoet aan de maaswijdtenormen zoals vastgelegd in de CROW-publicatie nr. 299 «barrièrewerking van lijninfrastructuur» en dat met het verdwijnen van beide genoemde overwegen de maaswijdte toeneemt tot ruim 2,5 km?
De CROW publicatie betreft een handreiking en geen bindende norm. Het hanteren van deze handreiking moet steeds afgewogen worden tegen de belangen van overwegveiligheid en de lokale situatie. Ik bestrijd overigens dat er sprake zou zijn van een toename van de maaswijdte omdat beide overwegen nooit openbaar zijn geweest. Wandelaars en fietsers hebben hier geen recht van overpad.
Kunt u aangeven wat de nieuwe omloop- en omfietsfactor wordt als beide overwegen worden gesloten? Deelt u de mening dat deze factoren onaanvaardbaar hoog worden, zeker gezien het feit dat het hier gaat om de toegang tot een duingebied van grote recreatieve waarde? Deelt u de mening dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg tussen het Laantje van Alverna en de Constantijn Huygenslaan geen goede oplossing is voor het langzaam verkeer?
De afstand tussen de overweg Laantje van Alverna en de volgende spooronderdoorgang bij station Heemstede Aardenhout is ca. 600m. Zoals ik reeds heb aangegeven zijn beide overwegen altijd bedoeld geweest voor particulier gebruik en niet voor openbaar gebruik door wandelaars en fietsers. De nieuwe ontsluitingsweg bij het Laantje van Alverna heeft de instemming van alle rechthebbenden op de overweg.
Deelt u de mening dat op een druk spoortraject als dit onbeveiligde overwegen met spoed beveiligd zouden moeten worden, ongeacht of het een particuliere of openbare overweg is? Klopt het dat ProRail zich nooit heeft ingespannen om de overweg Laantje van Alverna te beveiligen (met lampen, bellen, spoorbomen) dan wel te onderhouden?
Het is wel degelijk relevant om onderscheid te maken tussen particuliere en openbare overwegen. Het aanpakken van onbeveiligde overwegen richt zich op het enerzijds bereiken van overeenstemming met rechthebbenden over opheffen van de particuliere overweg, eventueel in combinatie met het realiseren van een alternatieve ontsluiting, en anderzijds het voorkomen dat particuliere overwegen in de praktijk verworden tot overwegen met openbaar gebruik.
In specifieke situaties kan, wanneer opheffen en alternatieve ontsluiting niet mogelijk is, actieve beveiliging worden toegepast. Het gaat daarbij veelal om locaties waar sprake is van een woonhuisaansluiting met bedrijfsuitvoering en de zichttijd niet aan de normen voldoet. De zichttijd op de overweg Laantje van Alverna voldoet aan de normen waardoor bij particulier gebruik op basis van het huidige beleid geen aanleiding is voor actieve beveiliging.
ProRail heeft zich de afgelopen 15 jaar wel degelijk ingespannen om de spoorwegveiligheid en de veiligheid voor kruisend verkeer juist te verbeteren.
Klopt het dat er sinds 1975 bij de overweg Laantje van Alverna tien incidenten hebben plaatsgevonden, negen incidenten met een auto (waarvan vijf ongevallen), en één incident met een voetganger (bijna-aanrijding)?
Dit aantal is correct voor wat betreft aanrijdingen en gemelde bijna-aanrijdingen. Het aantal incidenten is voor de spoorbeheerder mede de aanleiding deze particuliere overweg op te heffen.
Klopt het dat de door ProRail vastgestelde procedure voor advies bij voorgenomen sluiting van overwegen2 bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming nog loopt voor de overweg Laantje van Alverna en dat deze nog opgestart moet worden voor de overweg Laantje van Leyduin? Klopt het dat ProRail desondanks al met het project is gestart door aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente Heemstede, waardoor de deelnemers aan de stuurgroep gedwongen worden om naast de landelijk afgesproken reguliere procedure tegelijk ook in de formele procedures van de gemeente Heemstede mee te draaien? Deelt u de mening dat deze volgorde niet conform genoemde procedure is?
Nee, ik deel die mening niet. Gezien het particuliere karakter van de overweg Laantje van Alverna is ProRail primair gehouden aan het bereiken van overeenstemming met de rechthebbenden. Dit heeft begin 2013 geresulteerd in een akkoord over het opheffen van de overweg en de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. Aangezien ProRail constateerde dat de betreffende overweg, ondanks haar particuliere karakter en een recht van overpad dat beperkt is tot de 7 aanliggende percelen, ook gebruikt werd door wandelaars en fietsers, heeft ProRail in oktober 2009 gemeend het voornemen tot opheffing van de betreffende overweg bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming te melden.
Aangezien het hier dus gaat om het opheffen van een particuliere overweg die niet gelegen is in een openbare recreatieve route is er geen sprake van een parallelle procedure.
De procedures voor de overweg Laantje van Leyduin zijn nog niet gestart.
Waarom is in de door ProRail opgestelde risicoanalyse:
De risicoanalyse opgesteld door ARCADIS (d.d. 16 september 2013) heeft als uitgangspunt dat de overweg een particuliere overweg is die geen onderdeel uitmaakt van een openbare recreatieve route. De analyse is dus overeenkomstig het particuliere karakter van de overweg opgesteld.
Deelt u de mening dat de risicoanalyse op deze punten niet is opgesteld conform de voorgenoemde procedure?
Nee, zie antwoord op vraag 11.
Bent u bereid, nu wandel- en fietsersorganisaties het recreatieve belang hebben aangetoond, beide overwegen open te houden en deze vanuit het budget voor overwegen uit het regeerakkoord te voorzien van betere beveiliging, bijvoorbeeld door het plaatsen van mini-AHOB’s (mini-Automatische Halve OverwegBomen), of door deze overwegen te vervangen door een onderdoorgang?
Nee, voor het Laantje van Alverna is met rechthebbenden overeenstemming bereikt over het opheffen van de overweg en de aanleg van een alternatieve ontsluitingsweg. Over het Laantje van Leyduin heeft nog geen besluitvorming plaats gevonden.
De luchtkwaliteit langs wegen |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie dat door het verhogen van de maximumsnelheid de luchtkwaliteit langs wegen verslechtert?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven voor welke wegen dat precies geldt?
Het effect van de snelheidsverhoging op de luchtkwaliteit is beperkt. Uit onderzoek van RWS (november 2011) is naar voren gekomen dat de toename tot 1.000 meter van de weg in 2015 maximaal 1,1 microgram/m3 bedraagt. Dit is slechts enkele procenten van de wettelijke grenswaarde voor NO2. Het gaat hier om de directe wegbijdrage, die locatiespecifiek kan verschillen.
Verder heeft in 2012 het RIVM een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Volgens het RIVM is de bijdrage van de snelheidsverhoging aan de luchtvervuiling in de Randstad in 2015 beperkt. De toename van de NO2-concentraties voor Rotterdam (gemiddeld voor regio, dus niet locatiespecifiek) is in deze analyse minder dan 0,04 microgram/m3. Ook hier geldt dat is gekeken naar het effect in 2015, wanneer aan de NO2-norm moet worden voldaan.
Onderkent u dat de werkelijkheid uit modellen afwijkt van de dagelijkse werkelijkheid langs de wegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie verbindt u daaraan?
Het RIVM heeft vastgesteld dat berekeningen en metingen in het algemeen gemiddeld goed met elkaar overeenkomen, maar ook aangegeven dat op specifiek individuele locaties afwijkingen kunnen voorkomen. Bij het maken van prognoses, die nodig zijn om de luchtkwaliteit in de toekomst te kunnen berekenen, moet hier dus rekening mee worden gehouden. Indien generiek grote afwijkingen tussen metingen en berekeningen worden vastgesteld, dan kan dat aanleiding zijn de rekenmethodiek aan te passen.
Onderschrijft u dat de verslechtering van de luchtkwaliteit langs wegen gevolgen heeft voor de gezondheid van mensen die nabij die wegen wonen, met name voor mensen met luchtwegaandoeningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gezondheidseffecten vindt u acceptabel?
De wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn in Europees verband vastgesteld op basis van een afweging van verschillende belangen, waaronder het effect ervan op de gezondheid. Deze normen zijn voor mij het uitgangspunt, en daaraan wordt voldaan.
Onderschrijft u dat de verslechtering van de luchtkwaliteit levensverkortend werkt voor mensen die nabij die wegen wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gezondheidseffecten vindt u acceptabel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid, met het oog op de volksgezondheid van de omwonenden, de maximumsnelheid weer terug te brengen naar de oude situatie? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan zorgen dat de omwonenden niet ongezonder en korter leven vanwege de luchtvervuiling door het autoverkeer dat van u harder mag rijden dan goed voor hen is?
Nee. Ik blijf binnen de wettelijk vastgestelde normen, die mede zijn gebaseerd op de effecten voor de gezondheid. Met de jaarlijkse monitoring van het NSL houd ik continu een vinger aan de pols. Indien de normen onverhoopt toch zouden worden overschreden, dan neem ik passende maatregelen.
Vindt u de Nederlandse positie in het rapport «Air quality in Europe – 2013 report» van de European Environment Agency2 acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het rapport is bedoeld om een beeld te geven over trends met betrekking tot luchtkwaliteit in Europa, niet om landen op individuele basis te beoordelen. Het rapport is dan ook niet geschikt om een conclusie over afzonderlijke landen te trekken. Daarvoor hebben we in Nederland het jaarlijkse monitoringsrapport NSL, dat een veel gedetailleerder beeld geeft over de luchtkwaliteit in Nederland.
Klopt het dat Nederland bij voortzetting van het huidige beleid, ondanks de derogatie, de doelen voor uitstoot van fijnstof niet gaat halen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit beleid aan te vullen? Zo nee, op welke gegevens baseert u zich?
Over 2012, het eerste volle kalenderjaar dat de derogatie van Brussel niet meer geldt voor de fijn stof norm (PM10), zijn er langs Rijkssnelwegen geen fijn stof knelpunten geconstateerd. De wettelijke norm wordt hier dus niet overschreden. Ik baseer mij op de gegevens uit de NSL-monitoringsrapportage, die in het najaar door de Staatssecretaris aan de Kamer wordt aangeboden.