Het burgerservicenummer |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat het burgerservicenummer (BSN) in het nieuwe model paspoort niet alleen wordt vermeld aan de ommezijde van de houderpagina, maar ook op de houderpagina zelf bij de overige persoonsgegevens?
Herinnert u zich uw toezegging om het BSN niet meer op de houderpagina bij de overige persoonsgegevens te vermelden, maar aan de ommezijde ervan?1 Wat is precies de waarde van die toezegging, nu het BSN blijft staan in de zogeheten machineleesbare zone op de houderpagina van het paspoort? Doet deze gang van zaken u niet denken aan «Yes Minister»?
Deelt u de mening dat het, in het kader van het voorkomen van identiteitsfraude, van belang is dat het BSN zo min mogelijk wordt verspreid in combinatie met de overige persoonsgegevens?
Ja, met persoonsgegevens moet zorgvuldig worden omgegaan. Het verwerken van persoonsgegevens is in de wet Bescherming persoonsgegevens en in bijzondere wetten zoals de Wet algemene bepalingen gebruik burgerservicenummer (Wabb) en de Wet Basisregistratie personen gereguleerd. Het BSN mag op grond van de Wabb alleen door overheidsorganen worden verwerkt tenzij het verwerken – door bijvoorbeeld een werkgever voor het doen van opgaven aan de Belastingdienst – bij of krachtens wet is geregeld. De vermelding van het BSN op het paspoort dient ertoe dat overheidsorganen de gegevens over deze persoon efficiënt en effectief kunnen verwerken. Het BSN moet in voorkomende gevallen kenbaar worden gemaakt aan de burger omdat deze anders niet in de gelegenheid wordt gesteld om direct te reageren op bijvoorbeeld brieven – al dan niet digitaal – die aan hem door overheidsorganen en andere bij of krachtens wet aangewezen gebruikers van het BSN worden gericht. In de gevallen dat het niet nodig is om het BSN te gebruiken, dient dit gebruik achterwege te blijven. Overigens kunnen aan het vermelden van een BSN, al dan niet in combinatie met een naam of andere gegevens, geen rechten worden ontleend.
Is de informatie op http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/01/10/laat-u-niet-zomaar-kopieren-voorkom-fraude-met-een-kopie-van-uw-identiteitsbewijs.html actueel? Zo nee, bent u bereid die met spoed te actualiseren?
De link betreft een verwijzing naar een nieuwsbericht. Dat kan niet geactualiseerd worden. Overigens is op de website https://www.overheid.nl/identiteitsfraude geactualiseerde informatie vinden. Ik heb u onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 17 050, nr. 484) dat dit najaar opnieuw een voorlichtingscampagne zal worden gevoerd met materiaal over het voorkomen van identiteitsfraude.
Onzalige accijnsverhogingen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hogere accijns kost Rijk miljoenen»?1
Ja.
Klopt het dat de verhogingen van de accijns op autogas en diesel de overheid geen honderden miljoenen gaat opleveren maar per saldo drie miljoen euro kost?
In mijn aanbiedingsbrief ben ik ingegaan op deze vragen.
Ziet u inmiddels in dat de onzalige verhoging van de accijnzen heeft geleid tot een dramatische daling van de verkoop van brandstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn krijgt de Kamer te horen dat de voor volgend jaar geplande inflatiecorrectie van de brandstofaccijns van de baan is?
Noch de ontwikkeling van de accijnsopbrengst van brandstoffen in het eerste halfjaar van 2014 noch de trend van teruglopende brandstofverkopen als gevolg van onder meer een zuiniger wordend wagenpark en de economische situatie geven aanleiding om de inflatiecorrectie per 1 januari 2015 buiten werking te stellen.
Bent u nu eindelijk bereid de accijnzen te verlagen en daarmee zowel de consument als de pomphouder te ontlasten en de economie een dienst te bewijzen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Brug Kornwerderzand sluit uur lang niet’ |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de storing van de brug op de Afsluitdijk?1
Ja.
Klopt het dat er bij de diverse kunstwerken op de Afsluitdijk de laatste twee jaar vaker onverwachte storingen optreden met files als gevolg? Kunt u hier een overzicht van geven, inclusief de oorzaak en de aanpak daarvan?
In 2013 en 2014 hebben zich vier onverwachte storingen voorgedaan, twee in 2013 en twee in 2014. Deze storingen hebben in totaal geleid tot files van ongeveer 8 km in 2013 en 3 km in 2014.
Naast het achterhalen en verhelpen van de storing, wordt er bij een storing naar gestreefd het verkeer zo snel mogelijk weer op gang te laten komen. Dit kan bij de bruggen op de Afsluitdijk door het verkeer in beide richtingen over één brug te leiden. Bij de onverwachte storingen in 2013 en 2014 kwam het verkeer na 1 tot 1,5 uur weer op gang.
De oorzaken van drie van de vier storingen zijn gelegen in uitzetting van de brug als gevolg van (zonne-)warmte, en het falen van het hydraulisch systeem. Het uitzetten van de bruggen wordt thans voorkomen door deze vroegtijdig te koelen met water. In 2013 is, direct na de storing in het hydraulisch systeem, de hydrauliek van de brug vervangen. Bij de laatste storing in 2014 was de brug afgesloten als voorzorgsmaatregel. Na onderzoek en testen bleek er geen zichtbare schade aan de brug te zijn en is de brug weer vrijgegeven.
Voldoet de Afsluitdijk met al haar kunstwerken aan de veiligheids- en onderhoudsnormen die er zijn en is er de komende jaren voldoende geld beschikbaar voor adequaat beheer en onderhoud?
Voor veiligheid en onderhoud van kunstwerken gelden wettelijke kaders en Rijkswaterstaatkaders en -richtlijnen waaraan de kunstwerken moeten voldoen. Deze vereisten kunnen in de loop der jaren worden geactualiseerd, bijvoorbeeld als gevolg van technische ontwikkelingen. Als de vereisten worden aangepast betekent dit uiteraard niet dat er direct sprake is van een onveilige situatie. Rijkswaterstaat toetst kunstwerken aan de laatste vigerende kaders en voert zo nodig extra onderhoud uit aan de kunstwerken opdat deze aan de vigerende kaders voldoen. Daarbij wordt gewerkt vanuit een risicogestuurde aanpak: de grootste risico’s worden als eerste opgepakt en de maatregelen worden geprioriteerd op basis van de kans van optreden. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar het aantal optredende storingen, vergelijkbare kunstwerken of het gebruik.
Voor de brug bij Kornwerderzand is volgens de hierboven beschreven aanpak in 2013 opdracht gegeven voor groot onderhoud, dat tot 2018 wordt uitgevoerd. Diverse relatief oude onderdelen in het besturingssysteem die kunnen leiden tot storingen zullen in het kader van dit onderhoud worden vervangen. Middels dit onderhoud wordt de sluis in overeenstemming gebracht met de vigerende kaders en richtlijnen. Naar verwachting zullen er dan ook minder storingen optreden.
Het groot onderhoud van de komende jaren vindt plaats vooruitlopend op de versterking van de Afsluitdijk, zodat de dijk en de kunstwerken ook weer voldoen aan de normen voor waterveiligheid. De start van de realisatie van het project is voorzien in 2017, en de oplevering in 2021. In het MIRT is hiervoor budget gereserveerd.
Is in beeld gebracht wat de economische schade is – of kan zijn – bij de recente verstoringen?
De economische schade van storingen wordt niet als zodanig in beeld gebracht. Uiteraard streef ik ernaar de consequenties van storingen voor het verkeer zoveel mogelijk te beperken. Met een totale filelengte van 8 km in 2013 en 3 km in 2014 is de filelengte als gevolg van deze storingen beperkt gebleven.
Wat is uw oordeel over deze storingen? Moet er rekening gehouden worden met een toename van het aantal storingen?
In het antwoord op vraag 2 heb ik de oorzaken en de aanpak van de recente storingen toegelicht. In het antwoord op vraag 3 heb ik ook aangegeven dat er tot 2018 groot onderhoud wordt uitgevoerd aan de kunstwerken. Bij dit groot onderhoud worden diverse onderdelen van de brug vervangen. De verwachting is dat het aantal storingen als gevolg van het onderhoud zal afnemen. Storingen kunnen echter nooit helemaal worden uitgesloten, ook niet bij nieuwe kunstwerken. Met het plegen van regelmatig onderhoud blijft de kans op storingen beperkt.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond het mogelijk verbreden van de sluis bij Kornwerderzand?
Zoals toegezegd in het algemeen overleg Waterveiligheid van 19 juni jl. zal uw Kamer bij brief nader worden geïnformeerd over de door de regio gewenste verbreding van de sluis bij Kornwerderzand. Op dit moment wordt nog gewerkt aan de laatste berekeningen van de varianten en vindt er overleg plaats met de regio.
Salmonella en gezondheidsrisico’s bij de firma Foppen naar aanleiding van WOB stukken NVWA van Omroep Gelderland |
|
Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Uit de stukken verkregen via een WOB-procedure van Omroep Gelderland blijkt dat bij Foppen ongekoelde vis, listeria, onhygiënische productieruimten en vogelpoep zijn aangetroffen; kunt u naar aanleiding van dit voorbeeld het beleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitleggen, waarbij eerst waarschuwingen worden gegeven alvorens tot maatregelen over te gaan?
Het interventiebeleid van de NVWA is openbaar en is te raadplegen op de website van de NVWA2. Dit beleid houdt niet in dat altijd als eerste sanctie een waarschuwing wordt gegeven. Afhankelijk van het risico en de historie van een bedrijf wordt bij het constateren van een overtreding een vooraf vastgestelde maatregel genomen. De maatregel is zwaarder naarmate de overtreding ernstiger is. Mogelijke maatregelen zijn een waarschuwing, verscherpt toezicht, een bestuurlijke boete, een verplichte recall tot zelfs het sluiten van een bedrijf.
Wat betreft het bedrijf Foppen heeft de NVWA in de periode voorafgaand aan de uitbraak van Salmonella in zalm (2012) de volgende maatregelen getroffen.
Op basis van deze maatregelen van de NVWA en de wijze waarop het bedrijf Foppen hierna zijn procedures heeft aangepast, was er geen aanleiding voor de NVWA om het bedrijf onder verscherpt toezicht te plaatsen. Het bedrijf stond in 2012 voorafgaand aan de Salmonella-uitbraak in zalm bekend als een zogenaamd «oranje» bedrijf, met regulier toezicht (zie verder vraag 11).
Waarom wordt niet gelijk tot maatregelen of boetes overgegaan bij het aantreffen van listeria bacteriën, ongekoelde viswaren, vogelpoep en onhygiënische werkruimten? Hoeveel waarschuwingen en boetes moeten er uitgedeeld worden voordat er hardere maatregelen worden genomen? Hoelang kan een bedrijf maximaal in een dergelijke overtreding zijn voordat de NVWA ingrijpt met harde maatregelen?1
Zie antwoord vraag 1.
Past het beeld dat uit de via de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) verkregen stukken naar voren komt van listeria besmette producten die niet teruggeroepen worden, ongekoelde viswaren, vogelpoep en onhygiënische werkruimten onder een bedrijf dat «voldoet aan de algemene verwachtingen en vereisten ten aanzien van de in de sector gangbare voedselveiligheidsaanpak» en «van een modern en goed gestructureerd bedrijf met een positief imago»?
Zie antwoord vraag 1.
Dient bij een listeriabesmetting niet onmiddellijk een recall plaats te vinden in het belang van de voedselveiligheid en volksgezondheid?
Er zijn wettelijke normen opgenomen voor de aanwezigheid van Listeria in kant-en-klare levensmiddelen in Verordening (EG) nr. 2073/2005. In dit specifieke geval had de firma Foppen het product uit de handel moeten nemen. Ook had de firma Foppen dit aan de NVWA moeten melden. De recall en de melding hebben niet plaatsgevonden; hiervoor is een boete opgelegd zoals ook is vermeld bij het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
De WOB documenten onthullen incidentele en periodieke controles, maar heeft er ook systeemtoezicht plaatsgevonden bij Foppen (waarbij de hele keten van het bedrijf wordt doorgelicht en kritische procespunten naar voren worden gehaald)? Zo ja, kunnen wij deze dan ontvangen? Zo nee, voert de NVWA nog systeemcontroles uit, bij wat voor soort bedrijven en hoe vaak en zo nee, waarom wordt geen systeemtoezicht meer uitgevoerd?
De NVWA voert bij visverwerkende bedrijven in principe eenmaal per drie jaar een audit en jaarlijks een systeeminspectie uit. Bij een audit wordt het gehele HACCP-systeem beoordeeld, bij een systeeminspectie een onderdeel daarvan. De laatste audit bij de firma Foppen heeft in 2010 plaatsgevonden; de laatste systeeminspectie in september 2014. Vanwege het extra toezicht als gevolg van de Salmonellabesmetting in 2012 is de voorziene audit in 2013 niet uitgevoerd. Deze zal dit jaar plaatsvinden.
De systeeminspectie uit april 2014 heeft geleid tot een waarschuwing wegens het gebruik van verkeerde etiketten van de locaties van het bedrijf Foppen. Het inspectierapport is alleen openbaar te maken na een uitvoerige procedure, waarbij het bedrijf Foppen om een zienswijze wordt gevraagd (procedure conform artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur).
Klopt het dat herkomstland Nederland op de etiketten van de met salmonella besmette en in Griekenland bewerkte en verpakte zalm stond? Zo ja, is dit niet in strijd met de Wet en is hier tegen opgetreden en hoe en was dit voldoende?
Tijdens de Salmonella-uitbraak is gebleken dat de firma Foppen verpakkingsfolie met het Nederlandse identificatiemerk in de Griekse vestiging heeft gebruikt voor het verpakken van bepaalde gerookte zalmproducten. Deze consumentenproducten zijn vervoerd naar de Nederlandse vestiging in Harderwijk en zijn van daaruit verder uitgeleverd. Dit is een overtreding van Verordening (EG) nr. 853/2004. Hiervoor is een boete van € 1.050,– opgelegd.4. Dit is conform interventiebeleid van de NVWA, waarin voor de overtredingen is bepaald welke sanctionering passend is.
Heeft de NVWA maatregelen genomen om te zorgen dat de ongekoelde vis, de met listeria besmette vis en de vis die bewerkt was in onhygiënische productieruimten niet bij consumenten terecht kwam?
Voor de maatregelen genomen op grond van deze constateringen, verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Klopt het dat de boetes gebaseerd zijn op overtreding klasse D? Zo neen, op welke klasse is het dan gebaseerd?
Conform het interventiebeleid hanteert de NVWA een klasse-indeling, waarbij klasse A de zwaarste categorie is en D de lichtste. De hier geconstateerde overtredingen zijn klasse B- dan wel klasse C-overtredingen. Het niet melden/niet uit de handel nemen van de vis die besmet was met Listeria is een klasse B-overtreding; hiervoor is een boete gegeven en heeft een herinspectie plaatsgevonden. Het bewerken van vis in een onhygiënische ruimte is een klasse C-overtreding; hiervoor is een schriftelijke waarschuwing gegeven.
Waarom zijn de boetes zo laag, is onderzocht of hier enige afschrikwekkende werking van uit gaat en hoe hoog zouden zij nu zijn met het nieuwe, verhoogde boete regime?
De hoogte van de bestuurlijke boetes is vastgelegd in het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. Per overtreding zijn vaste boetebedragen vastgesteld. De vastgestelde boetebedragen zijn in overeenstemming met de ernst van de overtreding.
Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de mate van afschrikwekkende werking van deze boetes. Wel heb ik op dit moment een voorstel ter verhoging van het plafond van de bestuurlijke boete in uw Kamer (Kamerstuk 33 775) liggen. Overigens ben ik voornemens voor de Warenwet een omzetgerelateerde boete te introduceren voor overtredingen die met opzet of grove schuld worden begaan op het terrein van de eerlijkheid in de handel en de goede voorlichting aan de consument. Deze overtredingen kunnen dan binnen het bestuursrecht steviger worden beboet. De hoogte van de boete wordt vastgesteld op een nog nader te bepalen percentage van de omzet. De boete kan maximaal de hoogte van het (nieuwe) boeteplafond (= € 81.000,–) zijn.
Heeft u gezien de waarschuwingen en boetes de indruk dat Foppen het niet zo nauw nam met de voedselveiligheid (aangetroffen listeria bacterie die niet gemeld worden terwijl er geen recall plaatsvindt, vogelpoep die wordt aangetroffen op de werkplek waar zalm wordt bewerkt, zwarte schimmelachtige substantie in de werkruimten)? Zo nee, is deze «track record» naar uw mening passend bij een gemiddeld bedrijf?
Gezien de inspectieresultaten uit het verleden en de corrigerende maatregelen die het bedrijf tot aan het Salmonella incident toe heeft genomen, was er voor de NVWA geen aanleiding om het bedrijf als een verhoogd risicobedrijf te kenmerken.
Zie ook de antwoorden op de vragen 1, 2, 3, 11 en 15. In 2012 stond het bedrijf, daarom op «oranje» (regulier toezicht). In 2012 volgde het Salmonella-incident.
Hoeveel waarschuwingen en overtredingen heeft een gemiddeld vis- en vleesverwerkend bedrijf van ongeveer dezelfde grootte over een vergelijkbare periode?
In Nederland zijn in totaal veertien EG-erkende bedrijven voor het zogenaamd heet roken van vis die vergelijkbaar zijn met het bedrijf Foppen. Op basis van de maatregelen die de NVWA bij een bedrijf heeft opgelegd wordt een bedrijf ingedeeld in een risicocategorie. Hierbij worden de kleuren groen, oranje, donkeroranje en rood gebruikt. Groen leidt tot verminderd toezicht, oranje tot regulier toezicht, donkeroranje tot verscherpt toezicht en rood tot onmiddellijke actie.
Van de veertien vergelijkbare bedrijven zijn er momenteel vier ingedeeld in de categorie «groen», vijf in de categorie «oranje» en drie in de categorie «donkeroranje». Twee bedrijven worden nog ingedeeld. Van de beide productielocaties van het bedrijf Foppen in Harderwijk is één locatie momenteel ingedeeld in de categorie «groen» en de andere in de categorie «donkeroranje». De aanduiding «donkeroranje» is met name het gevolg van het aantal interventies (meer dan twee) per jaar.
Is bekend of er ziektegevallen en miskramen zijn opgetreden door de verspreiding van de met listeria besmette zalm en is dit onderzocht?
Op basis van de meldingen van Listeria via de meldingsplicht is niet na te gaan of één bepaald product ziekte heeft veroorzaakt.
De incubatietijd (de tijd die verstrijkt tussen consumptie van een besmet product en de eerste ziektedag) van een listeriose kan variëren van enkele dagen tot enkele maanden. Daarnaast kan Listeria een groot spectrum van voedselproducten besmetten. Bij melding van patiënten wordt navraag gedaan naar de consumptie van voedselproducten die worden gezien als risicoproducten, waaronder gerookte vis, die zijn gegeten in de vier weken voor het ziek worden. Door deze lange periode hebben patiënten vrijwel altijd meerdere van deze risicoproducten gegeten. De consumptie van een risicoproduct zegt niet dat het betreffende product ook daadwerkelijk besmet was met Listeria. Door de lange incubatietijd zijn eventuele restanten van de risicoproducten die gegeten zijn bijna nooit meer aanwezig. Het microbiologisch bewijs wordt dan ook zelden gevonden.
Gebeurt het vaker dat voedsel waar listeria in is aangetroffen, toch gewoon in de handel wordt gebracht zonder waarschuwing en notificatie? In hoeverre is dit standaard dan wel uitzonderlijk? Is listeria besmetting niet erg gevaarlijk?
Aanwezigheid van Listeria in producten is niet per definitie gevaarlijk. Er zijn normen voor Listeria vastgesteld. Dit betekent dat Listeria in voedsel voor mag komen. Indien het aantal Listeria bacteriën boven de norm komt kan het betreffende product een risico gaan vormen voor de mens. Het is dan vooral een risico voor mensen met een verminderde weerstand, kinderen, zwangeren en oudere mensen.
De fabrikant is er voor verantwoordelijk dat in zijn product het aantal Listeria bacteriën aan het einde van de houdbaarheidstermijn niet boven de norm komt. Om dit te kunnen aantonen zal hij de nodige proeven moeten doen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat Foppen als maatstaf voor enterowaarden 500.000 per gram zalm hanteerde, terwijl deskundigen aangeven dat 1.000 een goede norm zou zijn?2 Had Foppen niet meer actie moeten ondernemen toen de enterowaarden in 2012 in Griekenland steeds hoog waren en had niet de conclusie moeten luiden dat als om onverklaarbare redenen te hoge waarden steeds terugkomen verdere actie nodig is?
Er zijn geen wettelijke normen voor entero's in zalm(producten). Er is ook geen rechtstreeks verband tussen de hoeveelheid entero's en de aanwezigheid van schadelijke bacteriën. Het niveau van enterobacteriën geeft een indicatie van de hygiëne in het productieproces en is daarmee een indicator voor een mogelijk risico. De hoge enterowaarden waren voor de firma Foppen aanleiding om het schoonmaakregime te intensiveren. Uit het feit dat de hoge enterowaarden toch steeds terugkwamen kan geconcludeerd worden dat deze maatregel onvoldoende was.
Hoe vaak is er bij Foppen in 2013 gecontroleerd en in 2014 en wat was de uitkomst?
In 2013 hebben er twee systeeminspecties plaatsgevonden; in 2014 tot nu toe ook twee.
Bij de eerste inspectie in 2013 is een schriftelijke waarschuwing gegeven voor één overtreding, bij de tweede inspectie is een schriftelijke waarschuwing gegeven voor twee overtredingen. De overtredingen hadden betrekking op niet-schone bedrijfsruimten en het niet goed reinigen van apparatuur. Tijdens deze systeeminspecties zijn ook monsters genomen voor microbiologisch onderzoek, waarvan de resultaten goed waren. In het kader van de afhandeling van de Salmonella-uitbraak in 2012 zijn daarnaast eenmalig extra monsters genomen om te verifiëren of de nadere behandeling van de geblokkeerde partijen effectief was geweest. Ook deze resultaten waren goed.
In 2014 heeft de NVWA tot nu twee systeeminspecties uitgevoerd. In april 2014 is geconstateerd dat vis werd verpakt in folie waarop het erkenningnummer van de andere productielocatie stond geprint. Hiervoor is een waarschuwing gegeven (zie vraag 5). In september 2014 is een boeterapport opgemaakt voor onder andere de aanwezigheid van schimmelachtige aanslag in kitranden boven productiebanden. Daarnaast werd condensvorming boven een inpakband van garnalen onvoldoende tegengegaan. Ook voor deze overtredingen is een boeterapport opgemaakt. De rapportage van deze inspectie is nog niet gereed.
In 2014 zal nog een audit bij het bedrijf plaatsvinden.
Zijn afnemers van Foppen en het publiek op de hoogte gesteld van de aangetroffen overtredingen (vogelpoep, ongekoelde vis, onhygiënische omstandigheden, listeria)? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe? Is de informatie openbaar?
Een bedrijf moet in het geval van risico’s voor de volksgezondheid het publiek en zijn afnemers informeren. Als een bedrijf hierin in gebreke blijft, dan zal de NVWA dit alsnog doen en het bedrijf hiervoor beboeten.
In het geval van genoemde overtredingen is, zoals ook in antwoord 1 toegelicht, geconstateerd dat het voor een recall op met Listeria besmette producten te laat was en dat de andere overtredingen geen direct gevaar voor de volksgezondheid opleverden. Afnemers en het publiek zijn dan ook niet op de hoogte gesteld.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de zaak Foppen bestudeerd; waarom is het OM uiteindelijk niet tot vervolging over gegaan?
Degene aan wiens schuld te wijten is dat voor de gezondheid schadelijke (etens)waren op de markt worden gebracht, zonder dat de koper of verkrijger met dat schadelijk karakter bekend is, pleegt een misdrijf op grond van artikel 175 van het Wetboek van Strafrecht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat de NVWA-IOD onder leiding van het Functioneel Parket heeft beoordeeld of het bedrijf Foppen kon worden aangemerkt als verdachte van dit strafbare feit. Het Functioneel Parket heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten waren waaruit blijkt dat het aan het bedrijf Foppen te wijten was dat er besmette zalm op de markt is gebracht. Aangezien er geen sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, is besloten niet tot vervolging over te gaan. Op enkele ondergeschikte punten had het bedrijf Foppen overtredingen begaan. De zaak is vervolgens in handen gegeven van de NVWA ten behoeve van het eventueel opleggen van bestuurlijke sancties.
In welke gevallen en in welk stadium wordt een zaak door de NVWA aangedragen bij het OM? Hoe vaak en in welke zaken is dit gebeurd de afgelopen jaren?
Tussen de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD) en het OM vindt regulier afstemming plaats over zaken die zich kunnen lenen voor strafrechtelijke vervolging. Dit gebeurt vanaf het moment dat er een (anoniem) signaal binnenkomt over mogelijk strafbaar gedrag op het werkterrein van de NVWA. Het OM bepaalt uiteindelijk of het haalbaar en opportuun is om daadwerkelijk tot vervolging over te gaan en de zaak voor de strafrechter te brengen. Sinds de start van de NVWA (per 1 januari 2012) zijn er onder het gezag van het OM door de NVWA-IOD jaarlijks gemiddeld vijftien tot twintig opsporingsonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn uitgevoerd binnen ondermeer de volgende domeinen: vleesketen, visketen, dierenwelzijn, diervoeders, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
Zijn er nog mogelijkheden om Foppen strafrechtelijk te vervolgen? Zo nee, waarom niet. Zo ja, op welke wijze?
De NVWA heeft vier bestuurlijke boetes van € 1.050,– opgelegd6. Voor deze specifieke gedragingen kan Foppen niet meer strafrechtelijk vervolgd worden. Foppen kan nog wel vervolgd worden voor andere strafbare feiten voor zover niet getornd wordt aan de geldende rechtsbeginselen van het «ne bis in idem» of «una via».
De media berichten dat slachtoffers overwegen aangifte te doen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft van het OM vernomen dat, zodra deze aangifte wordt ontvangen, het Functioneel Parket deze zal beoordelen. Hierbij zal het rekening houden met de bevindingen zoals vermeld in het antwoord op vraag 17.
Is er voor de salmonella-affaire aangifte gedaan bij het OM naar aanleiding van de processen-verbaal?
Het Functioneel Parket is niet bekend met aangiften tegen (leidinggevenden van) het bedrijf Foppen vanwege de Salmonella-besmetting.
In hoeverre is aantoonbaar dat het bedrijf Foppen aan de wettelijke traceerbaarheidseisen voldaan heeft en in hoeverre voldeden de bedrijven waar Foppen zalm aan leverde aan de wettelijke traceerbaarheidseisen?
Tijdens de Salmonella-uitbraak is gebleken dat de firma Foppen niet kon voldoen aan de verplichting om de bevoegde autoriteit binnen de gestelde tijd te informeren over de bestemming van de geleverde producten. Dit was in strijd met artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002. Deze overtreding is opgenomen in het boeterapport 270190941, dat ook in de WOB-stukken is opgenomen.
De firma Foppen heeft zalm geleverd aan supermarkten en verwerkende bedrijven. Ook deze bedrijven voldeden niet alle aan de traceerbaarheidsvereisten. Aan de bedrijven die onvoldoende hebben meegewerkt zijn boetes opgelegd. Voor de openbaarmaking van dit inspectierapport geldt ook hier de procedure conform artikel 8 van de Wob (zie het antwoord op vraag 5).
Hoe presteerde Foppen in de ogen van de NVWA met vergelijkbare bedrijven op het gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid? Krijgt elke inkomende en uitgaande batch zalm een uniek nummer bij het bedrijf?
Zie voor het eerste deel van uw vraag de antwoorden op de vragen 10 en 11.
Bij het bedrijf Foppen wordt gewerkt met een uniek nummer/unieke code voor elke inkomende en uitgaande batch visserijproducten.
Waarom is het, ondanks wettelijke traceringssystemen, niet mogelijk gebleken om de besmette partij zalm tijdig te traceren en uit de handel te nemen? Is de wettelijke traceringssystematiek onvoldoende? Heeft het bedrijf Foppen, of andere bedrijven in de keten, zich er niet aan gehouden? Als het geen van deze antwoorden is, hoe verklaart u dan dat de besmette zalm niet tijdig (binnen de wettelijk voorgeschreven 4 uur) uit de handel genomen kon worden om doden en vele zieken te voorkomen of was dit onvermijdelijk?
De firma Foppen beschikte weliswaar over een wettelijk verplicht gesteld traceringssysteem, maar dit systeem bleek in praktijk dusdanig ingewikkeld dat onvoldoende snel in kaart gebracht kon worden welke producten exact onder de recall zouden moeten vallen. Daarnaast werd de tracering bemoeilijkt door het feit dat een deel van de producten die in Griekenland waren geproduceerd een Nederlands identificatiemerk hadden gekregen. Hierdoor kon de firma Foppen haar aanvankelijke voornemen – de recall beperken tot de producten uit Griekenland – niet uitvoeren. Het onderscheid was immers niet te maken op basis van het identificatiemerk. Omdat Foppen in gebreke bleef heeft de NVWA de communicatie over de recall zelf ter hand genomen. Producten met zowel een Nederlands als een Grieks identificatienummer moesten tot op consumentenniveau worden teruggehaald.
Kunt u stap voor stap omschrijven op welke wijze de NVWA heeft gepoogd de besmette zalm uit de handel te nemen?
Op 15 augustus 2012 ontving de NVWA de eerste melding van het RIVM over een lichte verhoging van het aantal ziektegevallen waarbij Salmonella Thompson werd aangetoond. Het RIVM heeft zich vanaf dat moment, in nauwe samenwerking met de GGD en de NVWA, ingezet om de bron van deze (mogelijk voedselgerelateerde) Salmonella-infectie te achterhalen. Het aantal gemelde ziektegevallen was in de eerste weken na de signalering beperkt.
Eind september werd een plotselinge toename van het aantal gemelde patiënten gezien.
Op 24 september 2012 hadden de NVWA en het RIVM, op basis van brononderzoek, duidelijke aanwijzingen dat gerookte zalm de mogelijke oorzaak was.
Op 25 september 2012 werd duidelijk dat de firma Foppen de gezamenlijke factor was tussen de verschillende supermarkten, en de volgende dag werd gelijk een inspectie, inclusief monstername, bij de firma Foppen te Harderwijk uitgevoerd.
Op 27 september 2012 was duidelijk dat verschillende partijen gerookte zalm van de firma Foppen besmet waren met DNA van Salmonella. De NVWA sprak Foppen onmiddellijk aan op zijn verantwoordelijkheid om verdachte zalmproducten uit de handel te nemen.
Op 28 september 2012 werd duidelijk dat er levende Salmonella in de monsters zalm aanwezig was. Omdat de firma Foppen op dat moment onvoldoende inzicht kon geven over welke producten onder de recall zouden moeten vallen heeft de NVWA zelf een persbericht uitgebracht. De NVWA adviseerde afnemers over de recall. Ook voerde de NVWA inspecties uit om te controleren of de recall goed werd opgevolgd. Nadat duidelijk werd dat er ook mogelijk besmette zalm was uitgeleverd aan industriële verwerkers en afnemers in andere landen is de recall uitgebreid en is opnieuw een persbericht geplaatst.
Op 1 oktober 2012 zijn andere landen geïnformeerd via een melding aan het Rapid Alert Systeem for Food and Feed (RASFF).
Een overzicht van alle ondernomen acties is opgenomen in figuur 2 van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid.
Is het verwijtbaar dat Foppen op 30 september aangeeft nog niet toegekomen te zijn aan de lijst met distributiegegevens?
Ja, dat is verwijtbaar. Hierbij kan worden verwezen naar de overtreding van artikel 18 (traceerbaarheid) van Verordening (EG) nr. 178/2002, zoals opgenomen in het boeterapport 270190941, dat ook in de WOB-stukken is opgenomen.
Op 26 september 2014 's avonds is de salmonella geconstateerd maar pas 1 oktober a.s. wordt er verder gesproken over maatregelen, op die datum is nog steeds geen overzicht van distributeurs aangeleverd; bent u van mening dat dit verwijtbaar is, aangezien dit in strijd is met de wettelijke 4 uur? Onderschrijft u dat bij een snellere reactie van Foppen, het aantal consumenten dat besmette zalm had gegeten, lager had gelegen?
Zie het antwoord op vraag 23 en 24 voor het juiste verloop van de acties die zijn ondernomen vanaf het moment dat zalm als mogelijk bron van deze uitbraak in beeld kwam en voor de ervaringen met het traceringsysteem van de firma Foppen. Een helder overzicht van de distributie van deze zalm heeft te lang op zich laten wachten. Dat is inderdaad verwijtbaar, zie het antwoord op vraag 25. Het is niet uitgesloten dat hierdoor meer consumenten besmette zalm hebben gegeten, dit is echter niet verifieerbaar.
De recall is vanwege de trage reactie van Foppen door de NVWA gepubliceerd en naar de supermarkten gecommuniceerd, met als doel de uitbraak een halt toe te roepen.
Kunt u de interne evaluatie die de NVWA heeft uitgevoerd nav de affaire naar de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
De uitkomsten van de interne evaluatie van de NVWA zijn meegenomen in de kabinetsreactie op het OVV rapport Salmonella in zalm, dat op 16 december 2013 aan u is toegestuurd (Kamerstuk 26 991, nr. 389).
De NVWA heeft de lessen uit de affaire vertaald naar actielijnen in het Plan van Aanpak NVWA, dat op 19 december 2013 aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr.1). U wordt van de voortgang op de hoogte gehouden via de voortgangsrapportages Plan van Aanpak NVWA.
Heeft u grond om te denken dat bij toekomstige soortgelijke gevallen de recall wel binnen de wettelijk voorgeschreven termijn zal plaatsvinden? Zo ja, waarop baseert u dat?
Ik hecht eraan hier nogmaals te benoemen dat bedrijven op grond van Verordening (EG) nr. 178/2002 een adequate procedure dienen te hebben om de traceerbaarheid van voedingsmiddelen te garanderen. Bedrijven zijn goed op de hoogte van deze traceringsverplichting. De NVWA controleert in haar reguliere toezicht of bedrijven inderdaad beschikken over procedures die tracering en recall mogelijk maken. Over het algemeen zijn bedrijven op papier goed voorbereid, zij dienen zich erop voor te bereiden dat ze bij incidenten snel in staat zijn een recall in te zetten. Ik ga er vanuit dat dit incident bij bedrijven een verhoogde alertheid teweeg brengt en dat zij nog nagaan of zij hun procedures goed op orde hebben. De NVWA ziet hierop toe bij de periodieke bedrijfsinspecties.
Bent u bereid om periodiek een grote recall oefening te laten uitvoeren om de reactiesnelheid te testen, verbeterpunten te ontdekken en bedrijven scherp te houden?
Het is de verantwoordelijkheid van de bedrijven om te voldoen aan de eisen voor traceerbaarheid en recallprocedures en om procedures, zoals oefeningen, te organiseren ter verificatie van hun systeem. Als organisaties van het bedrijfsleven in samenwerking met hun leden een recall-oefening organiseren, is de NVWA bereid om mee te denken over mogelijke scenario’s.
Wordt er onderscheid gemaakt tussen bedrijven afhankelijk van de economische belangen die een bedrijf vertegenwoordigt? Zo neen, hoe kan het dan bij een van de grootste voedselvergiftigingszaken van Nederland zo mild is geopereerd? Is het niet ongerijmd dat bij de grootste voedselbesmetting aller tijden in Nederland met naar schatting 23.000 besmettingsgevallen en tenminste vier doden een bedrijf wegkomt met een boete van enkele duizenden euro’s?
Bij maatregelen die moeten worden getroffen bij gevaar voor de volksgezondheid, wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine bedrijven. Het volksgezondheidsbelang staat te allen tijde voorop, daarom zijn ook acties door de NVWA genomen om nog grotere schade te voorkomen.
Het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten maakt voor de hoogte van de op te leggen boete een onderscheid in bedrijfsgrootte. Dit wordt gemeten aan de hand van het aantal medewerkers. Bij bedrijven met meer dan vijftig werknemers is het boeteregime hoger. Daarnaast vind ik het nodig om een aanvullende boetecategorie in te stellen (zie het antwoord op vraag 9).
Daarnaast kan de boete verhoogd worden bij recidive. Ook de ernst van de overtreding, de mate waarin de natuurlijke of rechtspersoon de overtreding kan worden verweten, of de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden, kan daartoe aanleiding geven. Bij overtredingen volgt in de regel een schriftelijke waarschuwing en een herinspectie, bij ernstige overtredingen volgt een bestuurlijke boete en een herinspectie.
Naar aanleiding van het zalmincident in 2012 is een boeterapport opgemaakt met daarin vier overtredingen, elk met een beboetbaar bedrag van
€ 1.050,–. In totaal bedroeg de boete dus € 4.200,–. Het ging daarbij om twee overtredingen van het Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen, één keer het Warenwetbesluit Hygiëne van levensmiddelen en één keer het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen. In de beantwoording van vraag 17 is verder toegelicht waarop het OM niet tot verdere vervolging is overgegaan.
Bestaat er kans op herhaling bij de firma Foppen? Hoe is geborgd dat dit niet meer kan gebeuren?
De firma Foppen heeft naar aanleiding van het incident in alle vestigingen maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Desondanks staat het bedrijf in 2014 opnieuw onder verscherpt toezicht (zie antwoord vraag 15). Foppen moet de geconstateerde overtredingen herstellen. Bij de aankomende audit zal dit worden gecontroleerd. Ongeacht alle genomen maatregelen en het geïntensiveerde toezicht valt het nooit 100% uit te sluiten dat zich nogmaals een dergelijke uitbraak voordoet.
Klopt het dat er voor publicatie van «Salmonella in gerookte zalm» interne onenigheid was binnen de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de te publiceren conclusies? Zo ja, waaruit bestond de onenigheid en hoe is het conflict beslecht?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid is een onafhankelijk orgaan. De inhoud van de besprekingen binnen de Onderzoeksraad is mij niet bekend.
Is het niet opvallend dat de constateringen bij de grootste voedselvergiftiging aller tijden met 23.000 besmettingen en tenminste vier doden in contrast staan met de getrokken conclusies van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid waarbij Foppen als een keurig bedrijf wordt gekwalificeerd dat «een kwaliteitssysteem hanteert dat voldoet aan de eisen die worden gesteld»?3 kunt u dit toelichten?
De Onderzoeksraad heeft in haar rapport over Foppen het volgende gemeld: «Bij de Nederlandse en Griekse toezichthouders stond het bedrijf bekend als een modern bedrijf en zij rekenden het bedrijf binnen de vissector tot de betere bedrijven met betrekking tot de voedselveiligheid.» De Raad concludeert in zijn rapport «dat de firma Foppen een kwaliteitssysteem hanteert dat in algemene zin voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld, maar dat dit desondanks niet voldoende was om het risico van deze Salmonellabesmetting te voorkomen.»
Ten algemene concludeert de Onderzoeksraad «dat zich in de voedselverwerkende industrie besmettingen kunnen voordoen die onvoorzienbaar, moeilijk te voorkomen en derhalve niet altijd met de een gangbare veiligheidsaanpak uit te sluiten. De uitbraak wordt in het algemeen beschouw als een onfortuinlijke samenloop van omstandigheden.»
Het is dus incidenteel toch mogelijk dat, ondanks alle veiligheidswaarborgen die een bedrijf in acht neemt, een besmetting kan voorkomen.
In hoeverre kan de functie van lid van de Raad van Advies van de Struik Food Group en Food Valley gecombineerd worden met de functie van voorzitter in de Onderzoeksraad voor Veiligheid in relatie tot dit onderzoek? Is hier niet de onpartijdigheid in het geding?4 5 6
Artikel 15 van de rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid bepaalt onder meer dat een lid van de Onderzoeksraad zich onthoudt van het behandelen van een onderzoek als het een voorval betreft waarbij hij op enigerlei wijze betrokken is geweest. De Onderzoeksraad ziet als onafhankelijk orgaan zelf toe op de naleving daarvan.
Achterstallige vergoedingen en declaraties van werknemers van kinderdagopvangorganisatie Estro |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat ingediende declaraties en onkostenvergoedingen door medewerkers van kinderdagopvangorganisatie Estro buiten de loongarantieregeling van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vallen en niet in aanmerking komen voor uitbetaling terwijl de bestuurders van Estro – die in het geheim een flitsfaillissement hebben voorbereid – zichzelf nog wel een bonus in de 13 weken voor het faillissement hebben toebedeeld?1 2 3
De situatie zoals hier geschetst herken ik niet. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft rond het faillissement een aantal stappen doorlopen, die gebruikelijk zijn bij grote faillissementen: UWV heeft in samenwerking met de curator en Estro een tweetal bijeenkomsten georganiseerd voor de werknemers. Daarbij zijn de werknemers geïnformeerd over hun rechten en plichten rond de faillissementsuitkering. Er zijn in totaal ruim 3.600 aanvragen om een faillissementsuitkering WW gedaan.
Onkostenvergoedingen vallen in principe onder faillissementsuitkering als deze kosten tot dertien weken voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking zijn gemaakt (art. 64 WW).
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan reiskosten voor woon–werkverkeer, kosten voor dienstreizen, kilometerdeclaraties, fietsplan, etc. Aan de werknemers zijn de bedragen en opgaven (o.a. vanuit de salarisadministratie) voorgelegd voor akkoord. Het gros van de werknemers is met die opgave akkoord gegaan en op basis daarvan is het recht op uitkering en de omvang daarvan vastgesteld. In die gevallen waarin men niet akkoord was, doet UWV nader onderzoek. Daarbij kan bijvoorbeeld nadere informatie worden opgevraagd uit de administratie van Estro of bij de werknemer zelf. In een enkel geval is nadere informatie opgevraagd, omdat niet direct kon worden vastgesteld dat de betreffende kosten zijn gemaakt in de dertien weken voorafgaand aan het faillissement. In het gros van de gevallen is dat onderzoek afgerond en heeft er reeds een betaling van de faillissementsuitkering plaatsgevonden, op voorschotbasis. De definitieve besluitvorming, inclusief het nemen van een formeel besluit, waartegen bezwaar en beroep open staat, heeft nog niet plaatsgevonden. Deze volgt zo spoedig mogelijk.
De rechtmatigheid van bonussen, die vlak voor het faillissement zijn uitgekeerd, is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze oneerlijke situatie voor werknemers van Estro te wijzigen en welke maatregelen bent u van plan om te nemen, zodat werknemers krijgen waar zij recht op hebben en bestuurders de dans niet ontspringen? Kunt u dit toelichten?
Mijn beeld is dat UWV de relevante procedures, inclusief de mogelijkheid tot bezwaar en beroep, zoals hierboven geschetst op een juiste manier uitvoert. Het grootste deel van de faillissementsuitkeringen is – op voorschotbasis – al uitbetaald. De rechtmatigheid van bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Bent u bereid om deze vragen voor het Algemeen overleg over de kinderopvang op 24 september te beantwoorden?
Ja.
De enorme geweldsdruk op gevangenisbewakers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Overbelaste cipiers slaan alarm»?1
Ja.
Wat gaat u doen tegen het absurde gegeven dat in 2012 bijna 500 keer geweld werd gebruikt tegen gevangenispersoneel, waarbij in dertien gevallen zelfs zo ernstig dat er sprake was van letsel?
In antwoord op eerdere Kamervragen over onrust onder gevangenispersoneel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2070) heb ik reeds uiteengezet dat uit cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel daalt. In 2013 waren er 7,2 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling per 100 bezette cellen, terwijl dit in 2012 nog 7,7 en in 2011 8,8 per 100 bezette cellen was. Voor de geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geldt dat het er in 2013 3,8 per 100 bezette cellen waren, in 2012 4,4 en in 2011 5,4 per 100 bezette cellen. De geregistreerde aantallen geweldsincidenten tijdens de eerste vier maanden van dit jaar, namelijk 1,8 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en 0,8 geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel (beide aantallen per 100 bezette cellen) tonen geen trendbreuk met eerdere jaren. De daling lijkt zich door te zetten.
Het voorgaande neemt niet weg dat de ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. Geweld tegen gevangenispersoneel is onaanvaardbaar en wordt berispt met een straf- of ordemaatregel. Indien sprake is van een misdrijf, dan wordt altijd aangifte gedaan bij de politie. Om geweldspleging te voorkomen wordt het personeel getraind in het de-escaleren van conflictsituaties en voorgelicht over methoden waarmee geweldsincidenten kunnen worden voorkomen. Daarnaast dient iedere inrichting te beschikken over een actuele risico-, inventarisatie- en evaluatieonderzoek (RI&E). Indien de RI&E hiertoe aanleiding geeft, worden extra maatregelen getroffen om de veiligheid van personeel te waarborgen.
Ziet u het gevaar in van de reeds bestaande enorme (gewelds)druk op onze gevangenisbewakers? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de plannen om binnen deze sector nog meer banen te schrappen?
Zoals ik eveneens in de antwoorden op Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) over de onrust onder gevangenispersoneel heb aangegeven, is één van de randvoorwaarden bij de financiële opgave van DJI dat de veiligheid van personeel en gedetineerden geborgd blijft. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen nauwlettend gevolgd. Ik heb hiervoor al gemeld dat de afgelopen jaren een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel is geregistreerd.
Deelt u de visie dat het verder bezuinigen op gevangenisbewakers meer dan onverstandig is en bent u bereid om alles in het werk te stellen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten ‘Inspectie kondigt bezoek tevoren aan’ |
|
Michiel van Nispen , Farshad Bashir , Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) besloten is dat controles altijd van tevoren worden aangekondigd en dat daar intern wrevel over is ontstaan?1
Het feit dat inspecties bij bedrijven van tevoren worden aangekondigd is niet nieuw binnen de ILT, maar is nog niet in alle organisatieonderdelen gebruikelijk. Waar sprake is van inspecties bij bedrijven worden deze uit oogpunt van klantgerichtheid en efficiency in beginsel aangekondigd. De kerntaak van de ILT is de bevordering van de naleving van wet- en regelgeving en zij voert deze taak uit op basis van vertrouwen, tenzij. Uitgangspunt is dat het merendeel van de bedrijven de bedoeling heeft om goed na te leven. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor naleven bij het bedrijf en niet bij de toezichthouder.
Voor veel inspecties moet een deskundige van het bedrijf aanwezig zijn en moeten de juiste documenten voor de inspecteur beschikbaar zijn. Dan is het efficiënt voor zowel de ILT als de ondertoezichtstaande dat het bezoek wordt aangekondigd.
Uitzonderingen op de regel zijn er ook. Waar aanleiding bestaat om te veronderstellen dat regels herhaaldelijk of moedwillig worden overtreden, kunnen bedrijven onaangekondigd geïnspecteerd worden. Ook vinden onaangekondigde inspecties plaats in gevallen waarin internationale regelgeving dat voorschrijft, maar ook bijvoorbeeld in het wegtransport, de luchtvaart en de scheepvaart. Op de weg en op het water kan per definitie niet worden aangekondigd.
De inspectie is een meervoudig samengestelde organisatie. De leiding van de inspectie heeft een koers ingezet waarbij processen, werkwijzen en ICT-applicaties worden geüniformeerd. Van deze aanpak is niet iedere medewerker op voorhand overtuigd.
Daarnaast is de afgelopen jaren een aantal taken weggevallen, waardoor medewerkers andere werkzaamheden hebben gekregen. De samenloop van deze twee ontwikkelingen zorgt voor spanningen. De leiding van de inspectie zet veel energie op de communicatie met de medewerkers en de recente berichtgeving heeft daar weer een extra impuls aan gegeven. De inspectieleiding heeft er ook voor gekozen om inspectiebesluiten in het primaire proces tot het niveau van de inspecteur door te mandateren. Deze keuze is ingegeven door de gedachte dat de inspecteurs over zodanig vakmanschap beschikken dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor hun inspecties en de afwikkeling kunnen dragen.
Ik onderschrijf de koers die de inspectie heeft ingezet en deel de koersvastheid die de inspectieleiding daarbij betracht.
Wat vindt u van dit besluit van de ILT-directie en van de opvatting van medewerkers dat dit leidt tot het wegmoffelen van zaken bij bedrijven en organisaties?
Bij een aantal onderdelen van de ILT vinden inspecties nog veelal plaats door middel van fysieke waarnemingen of goederen of stoffen al dan niet (terecht) aanwezig zijn. Om te voorkomen dat ondertoezichtstaanden de goederen of stoffen bewust (tijdelijk) buiten het zicht van de inspectie brengen, moet het controleren van onderdelen van de administratie of de boekhouding ook deel uit maken van de inspectie. De ILT leidt ook inspecteurs op om de financiële / administratieve kennis te verstevigen.
Als door de aankondiging zaken in orde worden gebracht, leidt dat tot een verbetering van de naleving. Daarmee wordt het beoogde doel van het toezicht gerealiseerd.
Wat vindt u van de opvatting van diverse inspecteurs die zich «niet meer serieus genomen» voelen en die de manier van leiding geven bij de ILT als autoritair ervaren? Bent u van plan in te grijpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het beroep van inspecteur voldoende waardering krijgt in de maatschappij? Zo nee, heeft u ideeën hoe dit verbeterd kan worden?
Een toezichthouder is vaak de brenger van een vervelende boodschap. Dat maakt dat de inspecteur niet bij iedereen even geliefd zal zijn. Professioneel handelen en kennis van zaken zijn belangrijke kerncompetenties voor een inspecteur. De bevordering van de naleving van wet- en regelgeving staat bij het handelen van een inspecteur voorop en dat doet hij op basis van vertrouwen, tenzij. In dat verband past ook een efficiënte inzet van inspecteurs en een zo laag mogelijk gepercipieerde inspectiedruk. Het aankondigen van inspecties bij bedrijven brengt beide aspecten samen. Daarnaast constateer ik dat er een roep bestaat vanuit de samenleving om meer toezichthouders. Ik heb dan ook niet de indruk dat het schort aan waardering voor toezichthouders in het algemeen.
Is er sprake van eenduidigheid in de werkwijze bij de verschillende inspecties in Nederland die belast zijn met toezicht en handhaving (zoals ILT, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inspectie Veiligheid en Justitie, Onderwijsinspectie)? Bent u bereid om na te gaan of hier verbeterslagen mogelijk zijn door van elkaars werkwijze te leren?
Bij de Inspectieraad beogen de rijksinspecties niet alleen meer samenwerking, maar ook meer gebruik te maken van elkaars ervaringen en werkwijzen. Zo zijn er tussen de ILT, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) contacten over het uniformeren van processen. En zo willen de Inspectie SZW, de NVWA en de ILT hun aanpak van certificerende instellingen op één lijn brengen. Het zijn enkele voorbeelden, maar de bereidheid om van elkaar te leren is één van de basisgedachten geweest om de inspectieraad te vormen.
Daarnaast loopt er in het kader van de Hervormingsagenda rijksdienst een project om de bevoegdheden van de rijksinspecties meer op elkaar af te stemmen.
Wat wordt er in Nederland jaarlijks uitgegeven aan alle organisaties die via de departementen belast zijn met toezicht en handhaving? Hoe vaak is de afgelopen jaren aangedrongen op versterking van de capaciteit voor toezicht en handhaving en hoe heeft zich dit vertaald in budget om de taken goed uit te voeren?
Voor een overzicht van de uitgaven aan de rijkstoezichthouders verwijs ik u naar pagina 100 van het rapport van de WRR «Toezien op publieke belangen» van september 2013. De maatschappelijke wens om extra toezicht is wekelijks meermalen geuit. Gelet op de beperkte capaciteit van de rijkstoezichthouders en de taakstelling van dit kabinet op de rijksdienst moeten daarom keuzes worden gemaakt. Recente voorbeelden van intensivering zijn de uitbreiding van het toezicht van de Belastingdienst, de intensivering van de fraudebestrijding in de zorg en de vermindering van de taakstelling op de NVWA.
Zou een model waarbij toezicht en handhaving over de hele linie dichter bijeen georganiseerd wordt voordelen kunnen opleveren, zowel in termen van efficiency als werkplezier als waardering door de Nederlandse bevolking? Als dit niet duidelijk is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Rijksinspecties werken per onderwerp of doelgroep zoveel mogelijk samen. De Inspectieraad bevordert die samenwerking. Voor de slagkracht of tevredenheid is het niet nodig om inspecties verder samen te brengen.
Grote geldproblemen bij de recherche |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Recherche op zwart zaad»?1
Ja.
Klopt het dat het geld bij de recherche om dit jaar en volgend jaar overuren uit te betalen op is?
De politie is een organisatie die 24x7 moet kunnen inspelen op zich voordoende situaties. Dit vraagt om het tijdig afstemmen van de inzet van personeel op de vraag naar politiediensten en om de nodige flexibiliteit. Overuren maken daar onderdeel vanuit. Overuren zijn echter niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Met het oog op gezondheid, veiligheid en welzijn van de medewerkers en hetgeen hierover is geregeld in de Arbeidstijdenwet, dienen overuren tot het noodzakelijke te worden beperkt.
Uitgangspunt van de werkgever is daarom dat overuren, binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels en zo veel mogelijk rekening houdend met de wensen van de medewerker, primair binnen het rooster worden gecompenseerd door vrije tijd (tijd voor tijd) en dat voor ieder uur overwerk een toeslag van € 6 wordt betaald. Compenseren in vrije tijd is niet altijd mogelijk. In dat geval worden de overuren in geld gecompenseerd. Hiervoor is er per eenheid budget beschikbaar.
In Amsterdam zijn dit jaar veel onderzoeken gestart naar aanleiding van onder andere liquidaties en was inzet nodig voor diverse grootschalige optredens. Op grond daarvan heeft politiechef Aalbersberg in reactie op het genoemde krantenartikel aangegeven dat een groot deel van het overurenbudget 2014 in Amsterdam al is aangesproken, waardoor nog zorgvuldiger moet worden omgegaan met het resterende budget.
Ik verwijs u tevens naar de beantwoording van de vragen over het beleid omtrent overuren van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228) en van het lid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229).
In hoeverre deelt u de zorgen dat zowel observatie- als arrestatieteams dreigen het werk neer te leggen?
Politiemensen zijn zeer betrokken bij hun vak en zijn flexibel als het gaat om werktijden. Dat waardeer ik zeer. Ik begrijp daarom dat deze discussie de medewerkers raakt. Ik ga ervan uit dat leiding en medewerkers in deze gezamenlijk tot oplossingen komen.
Hoe duidt u de alarmerende uitlating van politiechef Aalbersberg dat er een capaciteitstekort dreigt en politiewerk zal blijven liggen? Om welk soort onderzoeken gaat het dan?
Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie beschikbaar. De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. Ook is er de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de kwaliteit van de opsporing. De vraag naar politiecapaciteit en politiexpertise is echter divers en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit en expertise door het bevoegde gezag worden geprioriteerd. Waar nodig kan steun vanuit anderen eenheden worden verleend.
Deelt u de visie dat er minimaal een miljard geïnvesteerd dient te worden in de capaciteit van de politiemacht? Zo nee, waarom niet?
Die visie deel ik niet. De politie beschikt over een adequate capaciteit en middelen. Prioritering daarvan zal altijd aan de orde zijn.
Het bericht dat er te veel defecten zijn bij trucks |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er te veel defecten zijn bij trucks?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het percentage onveilige vrachtwagens op de Nederlandse wegen in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u tevens het onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse vrachtwagens?
In onderstaande tabel treft u de gegevens aan van de door de politie gecontroleerde vrachtauto’s die een rijverbod opgelegd hebben gekregen vanwege de staat van het voertuig in de periode 2009–2013. Deze cijfers zijn echter niet representatief voor alle vrachtauto’s die op de Nederlandse wegen rijden, omdat de vrachtauto’s selectief worden gecontroleerd.
Land van registratie
Aantal gecontroleerde vrachtauto’s
Percentage vrachtauto’s met rijverbod na controle
Nederlandse vrachtauto’s
10.336
2,5%
Buitenlandse vrachtauto’s
6.740
3,1%
Totaal
17.076
2,7%
Deelt u de mening dat, als een vrachtwagen gebreken vertoont aan de remmen en/ of aan de banden, deze vrachtwagen onder geen enkel beding meer de weg op mag zolang hij niet gerepareerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland stelt eisen aan de remmen en de banden van vrachtauto’s (in hoofdstuk 5, afdeling 3 van de Regeling Voertuigen staan deze permanente eisen). Als een vrachtauto niet aan die eisen voldoet, mag deze niet op de openbare weg rijden.
Deelt u de mening dat een landelijke campagne over transportveiligheid niet voldoende is en dat de controles van de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport per direct geïntensiveerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw kamer op 25 januari 2013 geïnformeerd (Kamerstuk 29 398, nr. 353) over de omvang van de problematiek met betrekking tot ongevallen met vrachtauto’s. Ik heb toen ook aangegeven dat ik op basis van die getallen geen reden zie om extra maatregelen te nemen. Deze nieuwe informatie lijkt geen trendbreuk, mede omdat bij deze incidentele controles vaak (In België en Nederland) juist de vrachtauto’s eruit worden gepikt die er al «slecht onderhouden» uitzien.
Ik wil nogmaals aangeven de conclusie van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) van harte te ondersteunen. De Onderzoeksraad dicht een belangrijke rol toe aan de transportsector en ik waardeer daarom het initiatief van TVM Verzekeringen voor een landelijke campagne over transportveiligheid. Maar ook, en juist, de transporteurs zelf zijn ervoor verantwoordelijk dat hun voertuigen (en hun chauffeurs) veilig de weg op gaan. In 2011 heb ik Koers op Veilig laten ontwikkelen en het eerste jaar gefinancierd. De sector kreeg hiermee een website met instrumenten voor ondernemers om veiligheidsmaatregelen te nemen en een netwerk waarbij ondernemers een inspanningsverplichting aangaan en worden begeleid bij de implementatie van veiligheidsmaatregelen.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie als vervoerders vanwege de crisis onderhoud aan de wagens uitstellen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat een bestuurder de scholenkoepel LMC heeft opgelicht voor bijna een half miljoen euro |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten of en wanneer het door de voormalige voorzitter van de Rotterdamse scholenkoepel LMC verduisterde bedrag van € 460.000 volledig zal worden teruggehaald bij deze bestuurder-oplichter?1
De inspectie informeert mij dat bestuur en raad van toezicht al het mogelijke in het werk stellen om tot een maximaal verhaal te komen van de geleden schade. Het is op dit moment niet bekend welke omvang dit bedrag precies zal hebben, omdat de juridische procedures waarin komt vast te staan welk verhaal uiteindelijk plaatsvindt nog niet zijn afgerond.
Kunt u garanderen dat de Rotterdamse scholen van LMC op geen enkele wijze financieel nadeel zullen ondervinden van de verduistering en oplichting door de ex-voorzitter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u – gezien ook het lopende onderzoek naar bouwfraude op de Rotterdamse scholengemeenschap BOOR en eerdere gevallen van nepotisme en zelfverrijking van bestuurders bij onder andere InHolland en Amarantis – de wijze waarop op financieel toezicht wordt gehouden in het Nederlandse onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het financieel toezicht op het Nederlandse onderwijs is ingericht in overeenstemming met de Kaderstelling voor versterking extern financieel toezicht zoals verwoord in Bijlage 2 bij de brief die de Minister van Financiën op 27 november 2013 aan de Tweede Kamer zond over «Financieel beheer en financieel toezicht bij instellingen die een publiek belang dienen» (Kamerstuk 33 822, nr. 1). Het financieel toezicht op het onderwijs voldoet daarmee aan de actuele en belangrijkste vereisten. Daarnaast licht de inspectie van het onderwijs, in het kader van de intensivering van het continuïteitstoezicht, de financiële positie van de schoolbesturen in het funderend onderwijs door (Kamerstuk 31 293, nr. 193). Dit laat onverlet dat zich gevallen kunnen voordoen waarin zowel de interne toezichthouder (de Raad van Toezicht) als de externe toezichthouders (de instellingsaccountant en de inspectie van het onderwijs) zich voor voldongen feiten geplaatst zien door doelbewust frauduleuze handelingen van individuen.
Kunt u uiteenzetten of en in welke mate besturen en Raden van Toezicht in het Nederlandse onderwijs voldoende in staat zijn om dit soort gevallen van fraude en oplichting te voorkomen? Kunt u daarbij ook aangeven of en in hoeverre naar uw mening het huidige instrumentarium volstaat om dit soort gevallen van oplichting en fraude in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen?
Een gedegen financieel beheer van onderwijsinstellingen, waaronder begrepen de inrichting van een werkend systeem van intern toezicht en control, draagt in belangrijke mate bij aan het uitsluiten van misstanden. Echter, niet alle fraudegevallen kunnen worden voorkomen. De Minister en ik hebben uw Kamer recent geïnformeerd over de maatregelen die wij hebben genomen ter Versterking van de bestuurskracht (Kamerstuk 33 495, nr. 10). Ik heb geen aanleiding te vermoeden dat er sprake is van belangrijke tekortkomingen in het beschikbare instrumentarium.
Kunt u een overzicht geven van alle nog bij uw ministerie of de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) lopende onderzoeken en eventuele vermoedens van fraude, oplichting, zelfverrijking of nepotisme in het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre de betrokken scholen nadelige financiële gevolgen (zullen) ondervinden?
Als de inspectie in de uitoefening van het toezicht kennis krijgt van een misdrijf doet zij daarvan aangifte, in overeenstemming met artikel 162 Wetboek van strafvordering. Strafrechtelijke vervolging is aan het OM voorbehouden. OCW verricht zelf geen onderzoek naar strafbare feiten. Het is niet mogelijk de precieze omvang van mogelijk financieel nadeel door frauduleuze handelingen te duiden.
Door de FIOD wordt in daarvoor in aanmerking komende gevallen op verzoek van het Openbaar Ministerie onderzoek ingesteld naar fraude met «onderwijsgelden». Er is geen overzicht te genereren van het aantal lopende onderzoeken, omdat zaken met betrekking tot fraude in het onderwijs geen afzonderlijke registratie kennen. Over de inhoud van zaken kan in het belang van het onderzoek en de privacy van de betrokkenen geen mededeling worden gedaan.
In hoeverre kunt u verzekeren dat bestuurders, die bewezen betrokken zijn bij recente gevallen van oplichting, fraude of ongeoorloofde zelfverrijking, niet meer in dienst zijn of kunnen komen bij een ander schoolbestuur of andere openbare instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in dienst nemen van een bestuurder is de verantwoordelijkheid van de raad van toezicht. Het is moeilijk voorstelbaar dat een raad van toezicht een onderwijsbestuurder die eventueel veroordeeld is wegens een vermogensdelict, in dienst zal nemen. In mijn brief van 10 juni 2014 (Kamerstuk 33 495, nr. 57) heb ik uitgebreid stilgestaan bij de mogelijkheden die bestaan om te voorkomen dat falende bestuurders weer in dienst treden van een onderwijsinstelling (voorkomen draaideurconstructies).
Het feit dat aanbieders van een alternatieve eindtoets PO hun verantwoording voor 1 augustus 2014 moesten inleveren bij het ministerie om een goedkeuring te kunnen krijgen voor afname in april 2015 |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel toetsaanbieders hebben een alternatieve eindtoets ter goedkeuring aangeboden aan het ministerie?
Twee toetsaanbieders hebben een aanvraag tot toelating van een andere eindtoets bij mij ingediend.
Hoeveel toetsaanbieders hebben een complete aanvraag gedaan en gaan daadwerkelijk beoordeeld worden door de Expertgroep PO?1
In dit stadium zijn beide aanvragen nog niet compleet. Beide toetsaanbieders is gevraagd hun aanvraag aan te vullen. Er ontbreken pre-tests waarmee de toetsaanbieder wetenschappelijk onderbouwt of de eindtoets valide, betrouwbaar en goed genormeerd is. Deze tests zijn noodzakelijk om vast te kunnen stellen of de eindtoets van voldoende kwaliteit is. Beide aanvragers zijn in de gelegenheid gesteld deze gegevens alsnog aan te leveren en aan te geven binnen welke termijn dat kan. Omwille van een voorspoedige advisering over beide aanvragen houdt het secretariaat van de Expertgroep Toetsen PO op mijn verzoek de onderwijskundige inhoud al tegen het licht. Uiteindelijk zal de expertgroep een advies over toelating aan mij uitbrengen.
Hoe is de Expertgroep PO uiteindelijk samengesteld? Wie heeft welke rol en functie gekregen?
De Expertgroep Toetsen PO bestaat uit drie leden die allen expertise hebben over de rol en functie van toetsen in het onderwijs. De voorzitter, prof. dr. Cees van der Vleuten, is hoofd van de vakgroep Onderwijsontwikkeling en -onderzoek van het Onderwijsinstituut van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences van de Universiteit Maastricht. Hij maakt deel uit van de Raad van Advies van het project 10 voor de leraar waarin toetsen worden ontwikkeld voor de kennisbases voor de pabo.
De twee overige leden van de Expertgroep zijn prof. dr. Cees Glas en dr. Desirée Joosten-ten Brinke. Prof. dr. Glas is hoofd van de vakgroep Onderzoeksmethodologie Meetmethoden en Data-Analyse van de Universiteit Twente. Hij werkt aan de ontwikkeling en toepassing van statistische modellen in het onderwijs en aan psychologische toetsen. Dr. Joosten-ten Brinke is halftijds lector Eigentijds toetsen en beoordelen bij Fontys Lerarenopleiding Tilburg.
De Expertgroep schakelt de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) in om te komen tot een advies over de psychometrische aspecten van een eindtoets. De Expertgroep schakelt daarnaast twee onafhankelijke onderwijsdeskundigen in die de onderwijsinhoud van de toetsen beoordelen. De leden van de Expertgroep gebruiken de inzichten op beide onderdelen om een uiteindelijk advies aan mij uit te brengen over de toelating van de eindtoets. Dit doet de Expertgroep met behulp van een door haarzelf vastgesteld beoordelingskader.
Hoe is geborgd dat de beoordelaars die door COTAN worden ingezet voldoende onafhankelijke zijn en er geen sprake is van belangenverstrengeling vanuit het perspectief van de toetsaanbieders?2
De COTAN hanteert standaard de werkwijze dat beoordelaars nooit een door henzelf of door een directe collega geconstrueerde test beoordelen, noch die van een concurrerende organisatie.
In hoeverre kunt u garanderen dat scholen daadwerkelijk een keuze hebben in eindtoetsen die voldoen aan de wettelijke eisen?
Ter uitvoering van het amendement Rog & Schouten (TK 2012–2013, 33 157, nr. 38), heb ik in nauwe samenspraak met en instemming van uw Kamer een kader gecreëerd voor de toelating van andere eindtoetsen. Dit kader schept een gelijk speelveld ten opzichte van de centrale eindtoets. Het kader is vormgegeven door middel van regelgeving zoals het Toetsbesluit PO (Staatblad 2014, 209) en de instelling van de Expertgroep Toetsen PO. Tevens stel ik binnenkort een subsidieregeling vast die het mogelijk maakt om andere eindtoetsen gratis aan te bieden op scholen. Daarnaast heb ik mede op verzoek van de Kamer een overgangsregeling ingesteld waarbij scholen dit schooljaar nog gebruik mogen maken van bestaande toetsen. Dit geeft toetsaanbieders meer tijd om te werken aan de ontwikkeling van een andere eindtoets. Sommige aanbieders hebben aangegeven dat zij het komende jaar hiervoor zullen benutten. Dit signaal, samen met de al voor 2015 ingediende aanvragen, biedt mij voldoende basis om te veronderstellen dat scholen straks daadwerkelijk iets te kiezen zullen hebben. Overigens is het niet aan mij om dit te garanderen. Het is immers een afweging van iedere toetsaanbieder zelf of zij een andere eindtoets wil ontwikkelen en voor toelating in aanmerking wil brengen.
Uit hoeveel eindtoetsen kan een school kiezen in 2015 die voor lange termijn inzetbaar zijn (dus naast de toetsen die nog één jaar worden toegestaan als overgangsregeling)?
Dit is nu nog niet te zeggen. Vanuit de wettelijk, publieke taak van de overheid zal in ieder geval de centrale eindtoets worden aangeboden. Uiterlijk eind november van dit jaar zal duidelijk worden of er dit jaar door mij ook andere eindtoetsen worden toegelaten. Dit beslismoment is ingegeven door het feit dat scholen op basis van het Toetsbesluit PO vóór 1 januari moeten aangeven welke toets zij dit schooljaar zullen afnemen.
Klopt het dat de «Toetswijzer», waarin de te toetsen inhoud voor de PO-eindtoets is voorgeschreven, pas eind juni is afgerond?
Het concept van de Toetswijzer was in juni voor betrokken eindtoets ontwikkelaars beschikbaar. De Toetswijzer is eind augustus bij regeling vastgesteld door het CvTE. De formele basis van de Toetswijzer ligt in het op 1 augustus jl. in werking getreden Toetsbesluit PO.
Hoe kunnen aanbieders van toetsen die inhoud in hun toetsen hebben verwerkt, als die pas zo laat definitief beschikbaar is gekomen?
De Toetswijzer bestaat in feite uit 2 delen. Het eerste deel is een algemeen deel dat de kwaliteitseisen voor alle eindtoetsen expliciteert. Het tweede deel is een specifiek gedeelte dat de inhoudelijke verantwoording van de centrale eindtoets bevat.
Het algemene deel van de Toetswijzer biedt vooral het overkoepelende kader dat richtinggevend is voor alle eindtoetsen waaruit scholen kunnen kiezen. De inhoud van iedere eindtoets dient hierop gebaseerd te zijn. Zoals hiervoor aangegeven is dit deel juni jl. afgerond. De toetsaanbieders zijn vanaf het begin nauw betrokken geweest bij het opstellen en ontwikkelen van het algemene deel van de Toetswijzer en zijn vanaf het begin van het proces hierover goed geïnformeerd. Ook de aanbieders die onlangs een aanvraag hebben ingediend konden daarmee inhoudelijk dus al in belangrijke mate rekening houden. Ook de inhoud van de centrale eindtoets moet ingevolge het Toetsbesluit gebaseerd zijn op het algemeen deel van de Toetswijzer. Het CvTE ziet daarop toe.
Gezien het tijdstip van de uiteindelijke vaststelling van het algemeen deel van de Toetswijzer kan bij de beoordeling blijken dat de nu voorliggende eindtoetsen en ook de centrale eindtoets niet op elk onderdeel volledig voldoen aan de Toetswijzer. Mocht dit zich voordoen dan zal in de besluitvorming tot toelating en ook bij de vaststelling door het CvTE, hier – eenmalig – met de nodige souplesse mee worden omgegaan. Wel staat vast dat de kwaliteit van de betreffende eindtoets hierdoor niet wezenlijk mag worden aangetast. Immers scholen en leerlingen hebben recht op een eindtoets die op betrouwbare wijze inzicht geeft in de kennis en vaardigheden van leerlingen bij taal en rekenen.
Hoe is dat geborgd in de Centrale Eindtoets? Meet de Centrale Eindtoets wel voldoende de inhoud zoals die nu is vastgelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Wie controleert het Cito hierop? Is het beoordelingskader dat de CvTE hanteert voor de Centrale Eindtoets gelijk aan het beoordelingskader van de Expertgroep PO voor de alternatieve eindtoetsen?3
Het CvTE ziet, als opdrachtgever van de centrale eindtoets, toe op de kwaliteit van de centrale eindtoets. Dit doet het CvTE ook bij de centrale examens en toetsen in het VO en MBO. Toezicht op de kwaliteit van toetsen en examens is immers een wettelijke taak van het CvTE. Het CvTE ziet er bij de vaststelling van de centrale eindtoets op toe dat Stichting Cito zich bij de ontwikkeling van de centrale eindtoets houdt aan de (kwaliteits)eisen. Ingevolge het Toetsbesluit zijn deze eisen dezelfde welke worden gesteld aan de andere eindtoetsen. Hierdoor zijn bij de vaststelling van de centrale eindtoets dezelfde aspecten aan de orde als die uit het beoordelingskader van de Expertgroep PO.
Heeft het late bekend worden van de te toetsen inhoud gevolgen gehad voor de deadline van 1 augustus voor de toetsaanbieders van alternatieve eindtoetsen?
Nee. De deadline van 1 augustus voor de indiening van andere eindtoetsen voor het lopende schooljaar is vastgelegd in het Toetsbesluit PO. Dit tijdstip is zo gekozen om scholen straks nog enige tijd te geven om een keuze voor een toets te kunnen maken. Scholen moeten namelijk vóór 1 januari melden welke toets zij gebruiken. Van deze deadline kan ik niet afwijken.
Welke ruimte is er voor alternatieve toetsaanbieders in het beoordelingskader nu de toch al krappe ontwikkeltijd hierdoor nog korter is geworden?
Gezien het eenmalige en bijzondere karakter van dit invoeringsjaar van de eindtoetsing, ben ik bereid om hen zoveel mogelijk ruimte te bieden. Deze ruimte bestaat eruit dat er meer tijd wordt geboden om de aanvullende testgegevens te leveren. Tevens heb ik hiervoor aangegeven dat bij de uiteindelijke besluitvorming de nodige souplesse wordt betracht wanneer de betreffende eindtoets nog niet aan alle (sub)onderdelen van de Toetswijzer voldoet. Het beoordelingskader wordt hierop aangepast. Dit alles moet mij wel in staat stellen om uiterlijk 1 december, mede op basis van het advies van de Expertgroep, een beslissing te kunnen nemen over de toelating van de beide aanvragen. Het spreekt voor zich dat een beslissing tot toelating inhoudelijk verantwoord moet zijn. De leerlingen van scholen die straks een andere eindtoets kiezen, moeten kunnen rekenen op een toets van voldoende kwaliteit.
Het bericht 'Haatimam in de ban' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Haatimam in de ban»?1
Ja.
Deelt u de mening dat onderricht in sharia en koran per definitie betekent dat er haat wordt gezaaid, en dat om die reden iedere imam moet worden uitgezet en iedere moskee zou moeten worden gesloten? Zo neen, waarom niet?
Nee.
Gaat u de Turkse sultan Erdogan de wacht aanzeggen, die via zijn Ministerie van geloofszaken in ongeveer 1/3 van de moskeeën in Nederland de touwtjes in handen heeft door middel van het leveren van imams? Zo neen, waarom niet?
In Nederland gelden de basiswaarden en grondprincipes van de democratische rechtsstaat, waaronder de scheiding tussen kerk en staat. Hieruit vloeit voort dat de overheid een neutrale positie inneemt ten opzichte van de inhoud en organisatie van religies. Dat geldt dus evenzeer ten opzichte van de islam. Op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten worden nageleefd en voortvloeiend uit het grondwettelijk recht op vrijheid van godsdienst speelt de Nederlandse overheid geen rol bij het aannamebeleid van imams door moskeebesturen.
De Turkse overheid ziet het als taak om Turken in het buitenland te ondersteunen, bijvoorbeeld via Diyanet. Op initiatief van de Nederlandse overheid worden gesprekken gevoerd met de Turkse overheid over de ambities en invloed vanuit de Turkse overheid richting de Turkse diaspora. De Nederlandse overheid kiest ervoor zich normstellend en indien nodig interveniërend op te stellen wanneer een organisatie de regels van de rechtsstaat niet respecteert.
Denkt u dat een imam onder de indruk zal zijn van een «stevig gesprek» met falende dhimmi-burgemeesters als Van Aartsen? Zo ja, waarom?
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Bent u bereid de immigratie uit islamitische landen te stoppen, vrijwillige remigratie naar islamitische landen te bevorderen, criminelen met een dubbel paspoort het Nederlandse paspoort af te pakken en uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
In het vreemdelingenbeleid is geen plaats voor het maken van ongerechtvaardigd en onrechtmatig maken van onderscheid naar ras, sexe of religie. De vreemdelingenwet bepaalt onder welke voorwaarden iemand in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in Nederland.
Uitgangspunt van de remigratiewet is personen die niet zelf in hun remigratie kunnen voorzien, de helpende hand te bieden voor hun vrijwillig vertrek. Op de vraag of criminelen met een dubbel paspoort het Nederlandse paspoort te ontnemen tenslotte, melden wij u dat het aan de rechter is om per zaak een passende straf voor de dader te bepalen. Het kabinet is voornemens de rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen om de mogelijkheden te verruimen voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven.
Wanneer zal islam in uw ogen vrede betekenen?
De vraag of en wanneer islam vrede betekent is niet aan de orde. Het is niet aan de regering om zich uit te spreken over de inhoud van het geloof dat mensen belijden. Dat geldt evenzeer ten aanzien van andere religies. Het staat mensen vrij ieder geloof aan te hangen en te belijden, zolang niet wordt opgeroepen tot het zaaien van haat of het gebruik van geweld. Nederland kent een ruime vrijheid van godsdienst die begrensd wordt door de wetgeving van ons land, alsmede door de vrijheid van anderen om anders, niet of niet meer te geloven. Waar de grenzen van de rechtsstaat worden overschreden, treedt de overheid op, ongeacht waardoor bepaalde handelingen of uitspraken zijn geïnspireerd.
Het bericht ‘Extra bezuinigingen bij Justitie door tegenvallers’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Extra bezuinigingen door tegenvallers» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Het bericht uit de Telegraaf is mij bekend. Verder, zie het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Deelt u de mening dat na de forse bezuinigingen op zowel de Dienst Justitiële Inrichtingen als het Openbaar Ministerie (OM) er absoluut niet nog meer bezuinigd kan en mag worden op veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Voor de budgettaire ontwikkelingen op de begroting van VenJ verwijs ik u naar de (suppletoire) begrotingswetten van mijn ministerie. Op Prinsjesdag 2014 wordt de begroting van VenJ voor 2015 verzonden aan het parlement. Hierin wordt ingegaan op de voorziene ontwikkelingen voor 2015, inclusief eventueel bijgestelde ramingen, maatregelen en intensiveringen. Naast doelmatigheidswinst op bijvoorbeeld de strafrechtketen, wat meer doen met minder middelen betekent, intensiveert dit kabinet de uitgaven voor veiligheid.
De overheid is verder gebonden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact, evenals aan de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof).
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen (politie, OM, rechterlijke macht en het gevangeniswezen) niet verder bezuinigd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van niet (verder) bezuinigen op veiligheid in Nederland zwaarder weegt dan het belang van het braafste jongetje van de klas te willen zijn in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien blijkt dat er sprake is van (een) financiële tegenvaller(s) op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie deze op te vangen door te stoppen onnodige strafwetgeving uit de Europese Unie te implementeren om op deze manier kosten te besparen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle voorstellen voor nieuwe Europese regelgeving, beoordeelt Nederland ook ieder voorstel voor een richtlijn op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking op noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij is van groot belang of het voorstel bijdraagt aan belangen waaraan Nederland hecht, zoals een effectieve opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit. Ook de mogelijke financiële gevolgen van het voorstel worden in kaart gebracht en bij de onderhandelingen is de inzet erop gericht deze zoveel mogelijk te beperken. Als een richtlijn eenmaal door de Raad en het Europese parlement is aanvaard, rust op Nederland de verplichting deze binnen de geldende implementatietermijn om te zetten in nationale regelgeving. De suggestie te stoppen met implementatiewetgeving van vastgestelde richtlijnen zal dan ook niet worden gevolgd.
Deelt u de mening dat van het bestaan van een wachtlijst bij Reclassering Nederland een totaal verkeerd signaal uitgaat naar de maatschappij, aangezien dit betekent dat er blijkbaar steeds meer taakstraffen worden opgelegd en er dus lichter wordt gestraft aangezien de criminaliteit is verhard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen, door onder andere wetgeving aan te passen om aan deze trend een einde te maken?
Nee, deze mening deel ik niet. Wetenschappelijk onderzoek uit binnen- en buitenland wijst erop dat werkstraffen effectiever zijn dan (korte) gevangenisstraffen. Naar mijn oordeel is de werkstraf een nuttige straf voor naar verhouding lichte delicten. Met het opleggen van een werkstraf wordt aan de ene kant tot uitdrukking gebracht dat het gepleegde feit door de samenleving niet wordt geaccepteerd en dat de schuldige hiervoor dient te worden gestraft. Aan de andere kant kan door het opleggen van de werkstraf worden voorkomen dat de veroordeelde uit de samenleving wordt gehaald en wordt hij gedwongen zich nuttig te maken voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht. Een werkgestrafte kan zijn straf ondergaan zonder daarbij zijn baan en woning te verliezen. Het niet hebben van arbeid/inkomen en huisvesting zijn immers criminogene factoren.
In dit kader merk ik wel op dat ik van mening ben dat de werkstraf alleen dient te worden opgelegd voor delicten waarbij dit passend is. Voor delicten die een grote impact hebben op de samenleving is de werkstraf mijns inziens geen geschikt middel. Om die reden is op 1 januari 2012 de mogelijkheid tot het opleggen van een werkstraf dan ook beperkt. Sinds die datum is het niet langer mogelijk om een werkstraf op te leggen bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven die een «ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit» ten gevolge hebben.
Een snelle executie van taakstraffen is een van mijn beleidsprioriteiten. Zoals ik reeds uiteen heb gezet in mijn brief van 1 september 20142 komt deze prioriteit door de stijgende vraag onder andere werkstraffen, onder druk te staan. Mede om deze reden heb ik in de voornoemde brief ook maatregelen aangekondigd waarmee ik verwacht het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Bent u bereid maatregelen te treffen inhoudende de samenvoeging van de drie reclasseringsorganisaties, aangezien dit ook kosten bespaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) heb aangegeven, hebben de drie reclasseringsorganisaties op mijn verzoek in 2013 een plan van aanpak opgesteld voor de verdere verbetering van de onderlinge samenwerking (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Zoals ik heb aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) over een mogelijke nieuwe speler op de reclasseringsmarkt, wordt momenteel een verkenning uitgevoerd naar alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Een vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders is daarbij één van de alternatieven, evenals het bij één organisatie concentreren van de uitvoering van reclasseringstaken. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 16 september 2014 te beantwoorden?
Ja.
Een kogel voor een allochtoon gezin |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Kogel voor allochtone familie: jihad niet in onze straat»?1
Ja.
In hoeverre zijn er al verdachten opgepakt voor de trieste bedreiging van dit gezin met kleine kinderen?
De politie heeft meerdere keren contact gehad met het gezin. Alleen ten aanzien van de bezorging van een kogel is aangifte gedaan. Het onderzoek naar aanleiding van deze aangifte loopt. Over de stand van zaken van dit opsporingsonderzoek kan ik u geen mededelingen doen.
Op welke wijze wordt de veiligheid van het betreffende gezin gewaarborgd nu blijkt dat na de bekrassing van de auto, dreigbrieven met hakenkruizen en een steen door het raam er zelfs een kogel is bezorgd?
Over eventuele beveiligingsmaatregelen ten aanzien van dit gezin kan ik u geen mededelingen doen.
In hoeverre ziet u de multiculturele spanning in onze samenleving groeien en welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het tij te keren?
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote diversiteit aan (godsdienstige) levensbeschouwingen, opvattingen en levensstijlen. Dit is een groot goed. Vrijheid en openheid van de samenleving, verankerd in de Grondwet en in mensenrechtenverdragen, maken deze pluriformiteit mogelijk. Dit neemt niet weg dat er ook spanningen aanwezig kunnen zijn tussen de verschillende uitgangspunten. Ik onderken de maatschappelijke spanningen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan. Mede om die reden heeft het kabinet in het recent aangeboden actieprogramma integrale aanpak jihadisme een breed pakket aan maatregelen aan uw Kamer gepresenteerd. Deze maatregelen zijn onder meer gericht op het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Verder treedt de lokale driehoek op indien er sprake is van dreiging voor de veiligheid en openbare orde. Indien een dergelijke dreigende situatie ontstaat, zal onder regie van de burgemeester een casus-gericht interventieplan worden opgesteld.
Het bericht ‘Samenleving elk jaar voor 30 miljard getild’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Samenleving elk jaar voor 30 miljard getild» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Ja, het bericht ken ik. Ervaringen van diverse onderzoekers in Nederland en in het buitenland leren dat van de totale omvang van fraude hoogstens een zeer globale inschatting gemaakt kan worden en dat deze inschattingen zeer uiteenlopen. Het onderzoek waar het artikel naar verwijst, bestaat uit een optelsom van allerlei nationale en internationale onderzoeken die soms zeer grove schattingen en grote bandbreedtes geven. Het bedrag van 30 miljard kan ik dan ook niet bevestigen.
Deelt u de mening dat fraude, in welke vorm dan ook, nooit mag lonen en altijd keihard aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het voorkomen en bestrijden van fraude van groot belang, evenals het terughalen en afpakken van onrechtmatig of anderszins ten onrechte ontvangen overheidsgelden en langs criminele weg verkregen vermogen. Het kabinet zet daarom in op een rijksbrede en programmatische aanpak van fraude. Het actieplan van het Kabinet tegen fraude heb ik uw Kamer gestuurd bij brief van 20 december 20132 en is aan de orde geweest tijdens het debat met uw Kamer over fraude in Nederland op 15 mei jongstleden. De aanpak richt zich onder meer op het fraudebestendiger maken van wet- en regelgeving en systemen, een krachtdadige aanpak van fraudeurs, het verhogen van de pakkans en het afpakken van frauduleus verkregen gelden. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van dit jaar een voortgangsrapportage sturen over de rijksbrede aanpak van fraude.
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat fraude nooit zal lonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de pakkans van fraudeurs omhoog moet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de pakkans van fraudeurs te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat indien de in het betreffende artikel vermelde vormen van fraude keihard aangepakt zouden worden, in één klap alle andere bezuinigen op veiligheid onnodig zouden worden en er juist geïnvesteerd zou kunnen worden in veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1. De aanpak van fraude brengt kosten en baten met zich mee. De baten vallen niet vanzelfsprekend toe aan dezelfde partijen die de kosten maken. Baten zoals versterking van het vertrouwen in de overheid, het handelsverkeer en financiële instellingen zijn bovendien lang niet altijd te kwantificeren in financiële zin. Om deze redenen kan een kosten-batenbenadering niet doorslaggevend zijn bij het vormgeven van de fraude-aanpak. Het voorkomen en bestrijden van fraude dient een breder doel, namelijk het handhaven van de norm dat fraude niet acceptabel is en het optreden tegen personen die zich niet aan de gestelde normen houden. Dit is van groot belang voor het vertrouwen in de rechtsstaat en om het draagvlak bij burgers voor collectieve voorzieningen te behouden.
Door Israël gevangengenomen Palestijnse parlementariërs |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «PLO condemns deportation of Palestinian MP by Israel»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de in het bericht aangekondigde deportatie van de Palestijnse parlementariër Khalida Jarrar door de Israëlische autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over het besluit van een Israëlische militaire rechtbank om PLC-lid Khalida Jarrar vanwege veiligheidszorgen over te brengen naar Jericho en haar daar voor een periode van zes maanden onder toezicht te plaatsen, zonder haar inzage in de bewijslast te verlenen. Op basis van het humanitair oorlogsrecht is de aanwijzing van een gedwongen verblijfplaats geoorloofd als uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke maatregel dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Het kabinet volgt de situatie nauwgezet en verwacht van Israël dat het de betreffende regels van het humanitair oorlogsrecht strikt zal naleven.
Kunt u aangeven hoeveel Palestijnse parlementariërs op dit moment door Israël gevangen worden gehouden dan wel onder huisarrest zijn geplaatst?
Op 1 september bevonden 36 PLC-leden zich in Israëlische detentie.
Deelt u de mening dat deze parlementariërs niet opgesloten dienen te zijn, maar vrijelijk hun werk als volksvertegenwoordiger moeten kunnen doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Israëlische ambassadeur hierom te ontbieden om erop aan te dringen dat de gevangengenomen Palestijnse parlementariërs worden vrijgelaten? Zo neen, waarom niet?
Er is regelmatig contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Israëlische ambassade in Nederland. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om de Israëlische ambassadeur te ontbieden.
Stappen van het Openbaar Ministerie tegen GeenStijl |
|
Martin Bosma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar foto’s op website GeenStijl.nl»?1
Ja.
Acht u het ook opvallend dat «Dood aan de Joden» tot weinig actie leidt bij de politiek en het bestuur, terwijl deze fotomontage van een regent met krijtstrepen wel onmiddellijk tot actie leidt?
Iedere zaak wordt door het Openbaar Ministerie op zijn eigen merites beoordeeld. Voor beide genoemde zaken heeft het OM bezien of er aanleiding was om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Er is dus geen sprake van dat de ene zaak niet tot actie heeft geleid en de andere wel.
Is de vrijheid van meningsuiting wel in goede handen bij dit kabinet?
Jazeker. Overigens is de vrijheid van meningsuiting niet absoluut. Vandaar dat het OM is nagegaan of hier strafrechtelijke grenzen waren overschreden. Dat bleek niet het geval.
Het uitblijven van de rechtszaak tegen een parlementariër op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat het bijzonder slecht is voor het vertrouwen van mensen op Sint Maarten in de politiek dat de rechtszaak tegen parlementariër Patrick Illidge niet eerder zal starten dan na maart 2015?1
Het is niet aan mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een oordeel te vellen over de termijn waarop strafzaken in Sint Maarten door het OM en het Gemeenschappelijk Hof worden afgedaan, hoe groot het belang van een tijdige afwikkeling ook mag zijn. Evenmin beschik ik over informatie over welke personen door het OM van Sint Maarten als verdachten worden gehoord.
Deelt u de opvatting, dat een onderzoek naar een parlementariër dat al twee jaar duurt, bij mensen het oordeel bevestigt dat op Sint Maarten zaken tegen politici op de lange baan worden geschoven?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de verdenkingen in deze zaak (het aannemen van 150.000 dollar smeergeld, het bevorderen van illegale prostitutie en illegaal wapenbezit) serieus genoeg zijn om haast te maken met deze zaak?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat andere politici, die bij de komende verkiezingen mogelijk verkozen worden, als (mede)verdachte in deze zaak zijn gehoord?
Zie antwoord vraag 1.
Kan Patrick Illidge na de verkiezingen gewoon gebruik maken van de riante wachtgeldregeling op Sint Maarten?
Een beslissing hierover is aan de daartoe bevoegde instantie in Sint Maarten.
Het bericht ‘Kweekschool voor criminelen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de inhoud van het artikel «Kweekschool voor criminelen», waaruit blijkt dat een jeugdgevangenis met te weinig therapie een kweekschool is voor harde criminaliteit, mede in het licht van uw eerdere beoordeling dat «we anno 2014 er gewoon veel beter voorstaan met de kwaliteit»?1 2
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling. In antwoord op vragen van het lid Kooiman (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2983) eerder deze maand, over dit artikel, geef ik aan dat er de afgelopen jaren juist talrijke maatregelen zijn genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Voorbeelden zijn de verkleining van de groepen, de hogere opleidingseisen voor pedagogische medewerkers en de gedragsinterventies.
In het artikel wordt expliciet verwezen naar JJI De Hartelborgt. De personeelsbezetting is bij deze JJI een aandachtpunt geweest. In antwoord op recente vragen van het lid Marcouch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 49) ben ik ingegaan op de personeelsbezetting bij JJI Hartelborgt naar aanleiding van doorlichtingsonderzoeken van de gezamenlijke inspecties3. In de brief van het Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie mede namens de Hoofdinspecteur van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 7 april 2014 (www.ivenj.nl) staat benoemd dat het personeelstekort bij De Hartelborgt per 1 maart 2014 structureel is opgelost.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn achter het veronderstelde hoge ziekteverzuim van medewerkers binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Executieve functies binnen DJI (en dus ook binnen JJI) worden gezien als substantieel bezwarende functies. In de JJI’s verblijft de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland die veelal zware strafbare feiten hebben gepleegd. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Het merendeel van de JJI populatie heeft licht verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychische problemen en/of weinig sociale vaardigheden. Dat maakt dat de begeleiding van deze groep jongen een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren is een groot aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Ik heb echter geen aanwijzingen dat hierdoor het ziekteverzuim recent is toegenomen en evenmin dat de jeugdigen hierdoor te weinig behandeling of begeleiding krijgen.
Kunt u meer inzicht geven in de gemiddelde ziekteverzuimpercentages binnen de JJI's in de periode tot en met juli 2014, uitgesplitst per JJI?
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
Er is een dalende lijn te zien in het ziekteverzuim over 2014. In de eerste vier maanden van 2014 lag het gemiddelde op 7,8%. Dit gemiddelde is gedaald naar 7,2%.
Amsterbaken
8,6%
De Hartelborgt
8,7%
De Heuvelrug
9,5%
De Hunnerberg
4,9%
Den Hey-Acker
10,0%
Het Keerpunt
5,6%
Lelystad
6,2%
Juvaid*
7,5%
Teylingereind
4,1%
* exclusief ondersteunende diensten
De verzuimcijfers lopen per inrichting redelijk uiteen. Dit heeft onder meer te maken met lokale omstandigheden waaronder de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en de diversiteit in kort, midden en lang ziekteverzuim. Daarbij komt dat de sluiting van JJI’s, het afstoten van locaties van inrichtingen en de reorganisatie tot onrust heeft geleid bij het JJI personeel.
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus ligt op preventief handelen. Oftewel niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of dit voorkomen kan worden door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen. Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming.
Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de vier maandelijkse P&C gesprekken de aanpak van het ziekteverzuim een terugkerend bespreekpunt.
Klopt het dat de ziekteverzuim-streefnorm voor 2014 nog steeds 4,5% bedraagt? Hoe verhouden de resultaten uit de beantwoording op de vorige vraag zich tot deze streefnorm?3
Ja, de genoemde 4,5% is de Verbaannorm. Dit is een algemene norm die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert waarbij slechts beperkt rekening gehouden is met substantiële bezwarende functies. Het is dan ook niet reëel om onderdelen waar veel executief personeel werkt strikt langs de Verbaannorm te meten. De sectorale streefnorm voor het ziekteverzuim ligt voor 2014 op 6,5%. Hierin zijn de substantieel bezwarende functies verdisconteerd. De hiervoor gepresenteerde tabel laat zien dat een aantal inrichtingen nog niet op het niveau van de sectorale streefnorm zit.
Klopt het dat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage 10,6% bedroeg in 2012 in plaats van de gestelde 8,5% en in 2013 tot en met juli van dat jaar 9,7% in plaats van de gestelde 7,5%?4
In het jaarplan 2012 was de streefnorm 8,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2012 bedroeg 10,4%. In het jaarplan 2013 was de streefnorm 7,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2013 bedroeg 8,9%. Medio 2013 is een tussenbalans opgemaakt en bedroeg het verzuimpercentage 9,7%. Het ziekteverzuim bij de JJI’s vertoont sinds 2012 een dalende lijn. De streefnorm voor 2014 ligt op 6,5%. In de eerste vier maanden van 2014 lag het verzuim gemiddeld op 7,8%, dit is gedaald naar gemiddeld 7,2% tot en met augustus 2014.
Kunt u aangeven wat de ziekteverzuimpercentages bedragen van de overige organisatieonderdelen binnen DJI (Gevangeniswezen, Directie Forensische Zorg, Directie Bijzondere Voorzieningen, Landelijke Diensten, Hoofdkantoor DJI) tot en met juli 2014?
Informatie over de afgelopen jaren staan in de DJI jaarverslagen op www.dji.nl.
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
JJI
7,2%
DBV
6,1%
Forzo*
6,0%
GW
7,2%
Landelijke diensten
5,0%
Hoofdkantoor DJI
5,3%
* exclusief particuliere instellingen
Klopt het dat bij De Hartelborght in Spijkernisse één op de vijf groepsleiders thuis zit en soms hele teams tegelijkertijd zijn uitgeschakeld? Deelt u de mening dat dit niet alleen heel vervelend is voor de medewerkers zelf, maar dat dergelijke situaties ook nadelig zijn voor de behandeling van de jongeren en daarmee samenhangend een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de samenleving als geheel?
Nee, de beweringen over De Hartelborgt herken ik niet. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1 voor wat betreft JJI De Hartelborgt. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u, als het Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) binnen DJI voor 2014 al heeft plaatsgevonden, de resultaten hiervan doen toekomen aan de Kamer? Kunt u voorts in de beantwoording van deze vragen aangeven wat de uitkomsten zijn van de beoordeling van medewerkers ten aanzien van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s?
Het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) van DJI vindt plaats in de periode april 2014 tot en met het voorjaar van 2015. Voor de rijks JJI’s is de afname van het MTO gepland in het voorjaar van 2015. De bevindingen zijn voor intern gebruik en leiden indien nog tot aanpassingen van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s.
Kunt u meer inzicht geven waarom de afgelopen jaar de gestelde normen ten aanzien van het ziekteverzuimpercentage binnen de JJI's niet gehaald zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de werking van het «Eigen Regiemodel» dat ziekteverzuim moet terugdringen en hoe wordt dit programma ervaren door leidinggevenden zelf?
Het «Eigen Regiemodel» betreft een vorm die in de praktijk zijn meerwaarde bewijst op het moment dat leidinggevenden de rol van «casemanager» op de juiste manier oppakken. Aandacht en sturing in combinatie met de benodigde begeleiding heeft ook geleid tot een daling van het verzuim in de periode 2012–2013.
Welke instrumenten, behalve de Fysieke Vaardigheids Toets en functioneringsgesprekken, zijn er nog meer voorhanden binnen de JJI’s om preventieve maatregelen te nemen tegen ziekteverzuim?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft onrust over reorganisaties binnen DJI (sluitingen en reductie van personeel) zijn weerslag op het ziekteverzuim binnen het gevangeniswezen in het algemeen en meer specifiek op de jeugdgevangenissen?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een groot aantal JJI’s dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het JJI personeel tot onrust geleid. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de sluiting niet tot kwaliteitsverlies geleid. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Op welke onderdelen en streefnormen werd gedoeld met de opmerking in het jaarplan 2014 dat DJI door de reorganisaties verwacht dat «de gestelde norm niet op alle onderdelen wordt gehaald?»5
Deze opmerking is in het algemeen gemaakt voor DJI. Er wordt gedoeld op die onderdelen die rechtstreeks te maken hebben met reorganisatie/sluiting en er wordt gedoeld op de Verbaannorm.
In hoeverre is de verwachting zoals beschreven in de vorige vraag tot nu toe realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014?
Deze verwachting is bij een aantal inrichtingen realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014. Bij een aantal inrichtingen DJI breed, die gesloten of gereorganiseerd wordt, is de Verbaannorm niet gerealiseerd.
De angst van joodse burgers in de Haagse Schilderswijk |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Deel van joden in Schilderswijk wil vertrekken na rellen»?1
Ja.
Bent u bekend met de onrust en de angst die er bestaat onder joodse burgers, zeker ook bij de groep die woont in de Haagse Schilderswijk, als gevolg van de recente golf van het islamitisch antisemitisme die over ons land trekt?
Het kabinet deelt de zorgen over de antisemitische incidenten die recent in Nederland hebben plaatsgevonden. Om die reden nemen we het initiatief om met betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Iedereen moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat, en wordt hard aangepakt door het kabinet.
De burgemeester van Den Haag is in zijn verantwoording aan de gemeenteraad op 14 augustus 2014 ingegaan op de situatie in de Schilderswijk.
Zijn er, naast stappen om joodse instellingen te beschermen, ook extra veiligheidsmaatregelen getroffen teneinde joodse burgers te beschermen, vooral op plekken met een verhoogd risico? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden aanvullende maatregelen genomen bij diverse joodse instellingen. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan locaties met een verhoogd risico. Deze maatregelen zijn primair genomen om de aanwezige joodse burgers binnen deze instellingen te beschermen. Over de aard en omvang van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de groep joodse burgers die plannen heeft Nederland te verlaten als gevolg van het groeiende antisemitisme?
Het kabinet blijft in gesprek met de joodse gemeenschap, gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties om te peilen wat er binnen de gemeenschappen leeft. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s. Wij zijn niet voornemens tevens een onderzoek zoals in de vraag wordt gesuggereerd te verrichten.
In hoeverre erkent u dat het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van het opkomend islamitisch antisemitisme faalt?
Het kabinet stemt de bestrijding van discriminatie af op de omstandigheden in de samenleving. In aanvulling op de ingezette maatregelen ter bestrijding van discriminatie, waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd middels de voortgangsbrief, neemt het kabinet extra stappen zoals in het antwoord op vragen 2 en 4 beschreven. Verder zal op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls worden gegeven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme. In dat kader zijn de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het Centraal Joods Overleg overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren.
Iedereen in Nederland draagt een eigen verantwoordelijkheid om elkaar met wederzijds respect tegemoet te treden. We juichen initiatieven van burgers en instellingen om dat te bevorderen dan ook toe, zoals het initiatief van de Raad van Moskeeën en de Unie van Marokkaanse Moskeeën Nederland om in moskeeën op te roepen tot tolerantie. Er is geen eenvoudige maatregel te nemen die zorgt dat discriminatie definitief tot het verleden behoort. Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie.