Biggensterfte door onderkoeling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Biggen aan de knijper: levensreddende actie»?1
Ja.
Vindt u het ophangen van biggen aan de oren met wasknijpers passen binnen de kabinetsvisie van een duurzame veehouderij? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de kabinetsvisie duurzame veehouderij past een zorgvuldige omgang met alle gehouden dieren. In dat kader is de ondernomen actie, het opwarmen van biggen die onderkoeld dreigen te raken in warm water, passend. De in dit geval gekozen oplossing om de biggen hierbij voor verdrinking te behoeden door deze met wasknijpers aan de oren vast te maken kan vervangen worden door welzijnsvriendelijkere oplossingen zoals speciaal hiervoor ontwikkelde «zwemvestjes».
Kunt u aangeven hoeveel biggen er jaarlijks sterven aan onderkoeling?
Nee, het is niet bekend hoeveel biggen specifiek aan onderkoeling sterven, of welk aandeel in de biggensterfte direct gerelateerd is aan onderkoeling. Hier worden geen gegevens over geregistreerd.
Kunt u aangeven wat het percentage hiervan is in verhouding met het totale aantal biggen dat jaarlijks sterft?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het fenomeen «uterine crowding» een oorzaak is van het toenemende aantal doodliggers onder biggen?
Voor zover mij bekend is er geen wetenschappelijk onderzoek dat een relatie aantoont dat «uterine crowding» direct verband houdt met het aantal «doodliggers» onder biggen.
Uit gegevens van de Stuurgroep bigvitaliteit blijkt dat de afgelopen jaren de worpgrootte enigszins gestegen is, bij een gelijk blijvend aantal gestorven biggen. Hetgeen betekent dat biggensterfte juist relatief iets gedaald is.
Erkent u dat het reduceren van de worpgrootte zal leiden tot minder biggensterfte? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te treffen om de worpgrootte te reduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Uitsluiting van autoverzekering op grond van leeftijd |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ouderen bij verschillende verzekeraars en aanbieders van verzekeringsproducten, waaronder de Hema, geen autoverzekering kunnen afsluiten vanwege hun leeftijd?1 Is het waar dat, ondanks het feit dat de Hema nu haar beleid heeft aangepast, nog steeds ongeveer één derde van de verzekeraars géén nieuwe klanten accepteert die 64 jaar of ouder zijn?
Ik heb kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van dinsdag 24 januari 2014.
De Consumentenbond geeft aan dat autoverzekeraars de afgelopen jaren de leeftijdsgrenzen voor nieuwe klanten hebben verruimd. De bond stelt op zijn website dat in 2011 meer dan de helft van de autoverzekeraars (19 van de 35) nog een leeftijdsgrens hanteerde. In 2012 was dit afgenomen tot ongeveer één derde. Toen hanteerden 17 van de 43 onderzochte autoverzekeraars een leeftijdsgrens of accepteerden verzekerden vanaf een bepaalde leeftijd alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals minimaal vijf schadevrije jaren, maximale cataloguswaarde van de te verzekeren auto of acceptatie vanaf 70 jaar alleen na overleg.2 In de informatie van de Consumentenbond wordt één verzekeraar genoemd, die een leeftijdsgrens van 65 jaar hanteert voor het afsluiten van een nieuwe verzekering, tegenover drie verzekeraars die het op 70 jaar houden. Ik heb geen reden om aan de cijfers van de Consumentenbond te twijfelen.
Bent u van mening dat weigering van een autoverzekering enkel op grond van leeftijd een vorm van leeftijdsdiscriminatie is? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ongerechtvaardigd onderscheid, op welke grond dan ook, is niet acceptabel. Dat geldt ook voor leeftijdsdiscriminatie bij het afsluiten van een autoverzekering. Of onderscheid naar leeftijd in dit concrete geval ongerechtvaardigd is, en derhalve leeftijdsdiscriminatie oplevert, kan ik echter niet beoordelen. Verzekeraars hebben immers een zekere vrijheid acceptatienormen te hanteren en daarbij in beginsel de leeftijd van de verzekerde mee te wegen.
De gehanteerde acceptatienormen verschillen per verzekeraar en hangen samen met onder meer ondernemingsdoelstellingen, marktverhoudingen en de financiële situatie van een verzekeraar. Acceptatienormen van verzekeraars komen tot stand op basis van verzamelde statistische gegevens. Risicobepalende factoren zijn lichamelijke en geestelijke conditie, schadeverleden en andere individuele omstandigheden van de aspirant-verzekerde. Deze factoren kunnen samenhangen met leeftijd. Leeftijd kan verzekeringstechnisch relevant zijn voor het door een verzekeraar in te schatten risico. Ik ben van mening dat verzekeraars leeftijdscriteria zorgvuldig moeten hanteren. Zij moeten zich daarbij mede bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. De meeste verzekeraars doen dit ook op een zorgvuldige wijze.
De acceptatienormen kunnen overigens worden bijgesteld en de praktijk wijst uit dat dit regelmatig gebeurt. Indien een verzekeraar bijvoorbeeld een groter marktaandeel wenst te veroveren, kan hij besluiten zijn acceptatienormen te versoepelen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat verzekeraars in de praktijk leeftijdsgrenzen voor de verkrijging van een autoverzekering onvoldoende communiceren en motiveren? Bent u met de Consumentenbond eens, dat de toelichting van verzekeraars op, en de communicatie over het acceptatie- en premiebeleid beter zouden kunnen en moeten zijn?2 Welke stappen onderneemt u om u hiervoor actief in te zetten?
Verzekeraars en verzekeringstussenpersonen zijn verplicht om hun cliënten voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product (artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht). In de Beleidsregel Informatieverstrekking (Stcrt. 2013, 26584) heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uitgewerkt wat volgens haar de relevante kenmerken voor uiteenlopende producten zijn. Onder een relevant kenmerk van een product wordt verstaan een productkenmerk waarover de consument informatie nodig heeft om een product te kunnen begrijpen. De consument moet na het lezen van de relevante kenmerken weten wat hij mag verwachten van het product. Voor wat betreft autoverzekeringen noemt de AFM onder meer:
Verzekeraars worden geacht zich hiernaar te richten. De AFM heeft kennis genomen van de constateringen van de Consumentenbond en zal hier in haar toezicht aandacht aan besteden. De AFM heeft daarvoor een breed scala aan toezichtinstrumenten en zal handelen waar dit effectief kan zijn.
Het Verbond van Verzekeraars verstrekt onder meer via internet (www.allesoververzekeren.nl ) algemene informatie over verzekeringen, waaronder algemene informatie over verschillen in premies bij autoverzekeringen. Desgevraagd heeft het Verbond van Verzekeraars mij laten weten dat de constateringen van de Consumentenbond de aandacht van het Verbond hebben en dat het Verbond deze bevindingen ook onder de aandacht van zijn leden zal brengen.
Wat is momenteel de stand van zaken met betrekking tot de Europese «Richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid», welke richtlijn er onder andere voor moet gaan zorgen dat leeftijdsdiscriminatie bij dienstverlening niet meer mogelijk zal zijn?
Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid. Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding.
Het richtlijnvoorstel houdt de mogelijkheid open dat lidstaten voor de verstrekking van financiële diensten proportionele verschillen in behandeling toestaan wanneer het gebruik van leeftijd of handicap voor het betrokken product een essentiële factor is in de risicobeoordeling, op basis van relevante en accurate statistische gegevens.
Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hetgeen onder meer betekent dat de besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit. De onderhandelingen tussen de lidstaten zijn gaande, maar hebben tot dusver niet tot overeenstemming geleid en verlopen zeer moeizaam vanwege de onduidelijkheid over de financiële en juridische implicaties van het richtlijnvoorstel. Ook de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen is gericht op het verder verduidelijken van de tekst, zodat gepreciseerd wordt wat er wel en niet onder de richtlijn valt, en op het doorvoeren van zodanige aanpassingen dat de financiële gevolgen sterk gemitigeerd worden.
Nederland heeft met een positieve grondhouding onderhandeld over dit richtlijnvoorstel met als doel het bereiken van consensus tussen de lidstaten. Deze inzet is onveranderd. Gezien het feit dat alle lidstaten moeten instemmen met een onderhandelingsresultaat en de uiteenlopende posities van lidstaten is de verwachting echter dat het onderhandelingsproces zeer moeizaam zal blijven verlopen.
Kunt u aangeven waarom precies de onderhandelingen over deze richtlijn «zeer moeizaam» verlopen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u ten volle in te zetten voor de spoedige totstandkoming van deze Richtlijn en hoe gaat u dat de komende tijd concreet doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid buiten de Europese richtlijn om op nationaal niveau een verbod op leeftijdsdiscriminatie bij goederen en diensten in de wet op te nemen? Zo nee, kunt u de reden daarvan toelichten?
Het kabinet heeft geen plannen om, vooruitlopend op de Europese richtlijn, op nationaal niveau een voorstel te doen voor wetgeving betreffende ongelijke behandeling op grond van leeftijd op het terrein van goederen en diensten. Dit geldt te meer nu het aantal autoverzekeraars dat nieuwe verzekerden op basis van hun leeftijd weigert, is afgenomen zonder dat wetgeving hen daartoe heeft verplicht.
Het artikel “Patiënten in verkeerde bedden” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Patiënten in verkeerde bedden»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Op 6 februari heb ik over intramurale herstelzorg na ziekenhuisopname een brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat (veelal oudere) patiënten noodgedwongen langer in het ziekenhuis moeten verblijven omdat er geen adequate nazorg voor hen is, hetzij doordat zij door de aangescherpte regels niet meer in een verzorgingshuis terecht kunnen, hetzij doordat zij onvoldoende opvang of zorg thuis hebben?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten langer dan medisch noodzakelijk in het ziekenhuis zijn opgenomen doordat de zorg in de thuissituatie niet afdoende kan worden geregeld. Ik vind het wel van belang dat zowel patiënten en zorgverleners zich inspannen om te kijken wat er mogelijk is om zorg in de thuissituatie te regelen zodat de patiënt na een ziekenhuisopname niet afhankelijk is van intramurale herstelzorg. In mijn brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) van 6 februari 2014 heb ik aangegeven dat ik voor de groep die daadwerkelijk niet in een thuisomgeving terecht kan en aangewezen is op intramurale herstelzorg heb besloten om in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg na ziekenhuisopname opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen de regels zodanig strikt hanteren dat patiënten, die mogelijk nazorg behoeven, onvoldoende zorg of hulp thuis hebben, maar niet terecht kunnen in een verzorgingshuis, worden ontslagen uit het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat iedereen die na opname in een ziekenhuis verdere zorg nodig heeft, deze ook moet ontvangen? Zo ja, hoe gaat u dit beter organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen die na een ziekenhuisopname verdere zorg nodig hebben, deze ook moeten ontvangen. Hierbij moet in de eerste plaats gekeken worden hoe deze zorg in de thuissituatie kan worden geboden. Zorgorganisaties hebben reeds diverse stappen gezet om de benodigde zorg met behulp van mantelzorg samen met de professionele zorgverleners thuis aan de cliënt te bieden. Als de zorg thuis niet afdoende kan worden geregeld, is zorg in een intramurale instelling gewenst. Voor het continueren van tijdelijke AWBZ-opnames in verband met herstelzorg heb ik, zoals hiervoor al aangegeven, voor 2014 maatregelen genomen. Verder kan ik zeggen dat ik in samenhang met alle plannen rondom de hervorming langdurige zorg zal bezien of, en zo ja, welke acties er nodig zijn bij het regelen van deze zorg in 2015.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleeg- en verzorgingshuizen appartementen die leeg staan als zorghotel verhuren aan mensen die nazorg behoeven? Welke haalbare oplossing ziet u voor mensen met een laag inkomen in een dergelijke situatie, die zo’n arrangement niet kunnen betalen?
Ik ben ermee bekend dat er zorgaanbieders zijn die vastgoed aanbieden als zorghotel. Voor patiënten waarvan de zorg niet in de thuisomgeving kan worden gerealiseerd en dus «tijdelijk niet thuis kunnen zijn» na een ziekenhuisopname acht ik het niet wenselijk dat cliënten geconfronteerd worden met voor hen hoge kosten voor alternatieve vormen van intramurale herstelzorg. Daarom heb ik besloten om voor deze patiënten in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat door deze ontwikkeling andere patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen kunnen worden, en dat er wellicht een opstopping ontstaat?
Ik heb geen signalen dat patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen worden.
Bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling een zeer ongewenst en kostenverhogend effect is van het ingezette beleid in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven heb ik geen signalen dat deze ontwikkeling zich voordoet.
Welke acties gaat u ondernemen om de doorstroom van en nazorg aan ouderen na ziekenhuisopname te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 4.
De benoeming van de Venozolaanse consul in Aruba |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Klopt het dat Venezuela een persoon tot consul in Aruba heeft aangesteld die verdacht wordt van betrokkenheid bij drugshandel ten gunste van een terroristische organisatie?1 Zo ja, sinds wanneer is betrokkene consul in Aruba?
Nee. Van Venezuela is geen verzoek ontvangen om een nieuwe Venezolaanse Consul (Generaal) op Aruba te plaatsen.
Staat deze persoon nog steeds op een of meer lijsten van de Verenigde Staten van verdachten van drugshandel?2 3
Uit openbare bron is bekend dat de in de berichtgeving genoemde persoon sinds 12 september 2008 op de Specially Designated Nationals and Blocked Persons List van de Treasury Department van de Verenigde Staten staat. De Minister van Veiligheid en Justitie doet geen uitspraken over niet-openbare lijsten van de Verenigde Staten of internationale opsporings- en aanhoudingsverzoeken.
Is tegen deze persoon een internationaal opsporings- en aanhoudingsverzoek van kracht of van kracht geweest? Zo ja, kunt u aangeven door wie, wanneer en ter zake waarvan dat bevel is uitgevaardigd c.q. eventueel is ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Indien een of meer van de vorige vragen met «ja» wordt beantwoord, deelt u dan de mening dat een dergelijke consul in het Koninkrijk der Nederlanden niet geaccepteerd zou moeten worden? Wat gaat u dan in deze doen?
Gezien het antwoord op vraag 1 is deze vraag niet aan de orde.
Is deze benoeming aan de orde geweest tijdens het bezoek van een hoge Nederlandse delegatie aan Venezuela in november 2013? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Het banenverlies in de zorg in Groningen, Friesland en Drenthe |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat in het Noorden de komende jaren 4% van de banen in de zorg verdwijnt?1
Ja. Naar verwachting daalt de werkgelegenheid voor het verplegend, verzorgend en opvoedkundig personeel in Noord-Nederland met circa 4% (ongeveer 4.000 personen) in de periode van 2012 tot en met 2017. De verwachting is gebaseerd op prognoses uit het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Dit onderzoeksprogramma laat ik samen met sociale partners in de zorg en Calibris uitvoeren door een onderzoeksbureau. Regionale samenwerkingsverbanden in de zorg, zoals ZorgpleinNoord en Venturaplus, laten de prognoses uit het onderzoeksprogramma doorvertalen naar hun naar regio’s. Ik ondersteun hen daarbij.
Bent u ervan op de hoogte dat het verdwijnen van de banen volgens het aangehaalde onderzoek van Zorgpleinnoord en Venturaplus niet betekent dat er geen nieuwe mensen in de zorg nodig zijn, maar dat integendeel juist meer mensen moeten instromen? Kan het opstellen van een sectorplan daarbij helpen?
Het is inderdaad nodig dat nieuwe mensen blijven instromen in zorg en welzijn. Op dit moment is weliswaar sprake van een krimp in werkgelegenheid, maar de vervangingsvraag (vervanging van uitstromend personeel vanwege onder andere pensionering) blijft aanwezig. Uit arbeidsmarktinformatie dient te blijken in welke mate nieuwe instroom van jongeren en zij-instromers nodig is. Een sectorplan kan mogelijk een bijdrage leveren hieraan.
Is u bekend dat er al aan een dergelijk plan wordt gewerkt door werkgevers, overheden, onderwijsinstellingen en sociale partners, zodat een deel van de beschikbare 600 miljoen euro ingezet wordt voor de benodigde opleidingen, en voor om-, bij- en nascholing van de noordelijke werknemers?
Ja. ZorgpleinNoord bekijkt momenteel de mogelijkheden voor een sectorplan dat zich richt op zorg en welzijn in Noord-Nederland. Hierbij wordt samengewerkt met zorgorganisaties, sociale partners, Venturaplus, lokale overheden, onderwijsinstellingen en partijen uit andere arbeidsmarktsectoren.
Als er niet aan een dergelijk plan wordt gewerkt, zou het aanbieden van een ondersteuningsteam dat helpt bij de totstandkoming van dat plan, zoals toegezegd in het laatste algemeen overleg Arbeidsmarkt zorgsector op 28 november 2013, een uitkomst zijn?
Het is goed om te constateren dat er reeds aan een plan wordt gewerkt dat zich richt op zorg en welzijn in Noord-Nederland. Cliënten en professionals verdienen het dat alle partijen zich maximaal inzetten. Om die reden zal ik nagaan of de regio Noord-Nederland nog specifieke ondersteuning nodig heeft.
Bent u bereid te informeren of er behoefte is aan een ondersteuningsteam om dit sectorplan tot stand te brengen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, gezien de urgentie voor de stimulering van de werkgelegenheid in het noorden en het behoud van de kwaliteit en de continuïteit van de zorg, de aanpak van de werkgelegenheid een urgente zaak is? Hebt u nog andere plannen die zouden kunnen helpen? Zo ja, welke zijn dat?
Het is belangrijk dat zorginstellingen in een regio, zoals Noord-Nederland, zich gezamenlijk inzetten om zoveel mogelijk adequaat geschoolde medewerkers beschikbaar te hebben en te houden voor de zorg. Om die reden ga ik door met het versterken van het regionale arbeidsmarktbeleid in de zorg. Door RegioPlus is daartoe een programma ontwikkeld. Daarin is ruimte gemaakt voor de infrastructuur, voor programmalijnen en voor specifieke pilotprojecten. Tot en met 2015 stel ik daarvoor jaarlijks € 7,5 miljoen beschikbaar. Voor een nadere omschrijving van mijn overige maatregelen op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg verwijs ik u naar mijn Arbeidsmarktbrief2.
Het bericht dat fabrikanten van levensmiddelen verdoezelen hoeveel suiker in producten zitten |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond pakt fabrikanten aan»1 over levensmiddelenfabrikanten die op creatieve wijze het woord suiker vermijden om producten zo gezonder te doen lijken dan ze zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het hanteren van meer dan 50 verschillende benamingen voor suiker er voor zorgt dat de consumenten op het verkeerde been worden gezet, doordat zij denken dat het om verschillende ingrediënten gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee. Het is wettelijk (Europese verordening) verplicht om in de lijst met ingrediënten op het etiket elk ingrediënt van een levensmiddel met de specifieke naam te vermelden. Ingrediënten als bijvoorbeeld basterdsuiker, honing, geconcentreerd appelsap worden alle gebruikt om een levensmiddel te zoeten, maar zijn verschillend. Deze ingrediënten moeten dan ook met hun specifieke naam worden vermeld. Daarnaast is in Nederland het Warenwetbesluit suikers van kracht. Hierin zijn definities opgenomen voor verschillende vormen van suikers en is vastgelegd welke benamingen zijn toegestaan.
Al deze ingrediënten komen in de voedingswaardedeclaratie terug als «suiker» en in de calorievermelding.
Is het waar dat het wettelijk niet toegestaan is «zonder toegevoegde suikers» te vermelden op het etiket als er vruchtensapconcentraat, zoals geconcentreerd appel- of druivensap, aan het product is toegevoegd? Zo ja, waarom heeft de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit hier niet ingegrepen?
Ja. Voor de voedingsclaim «zonder toegevoegde suikers» geldt dat deze alleen is toegestaan als aan het product geen mono- of disacchariden of andere vanwege hun zoetkracht gebruikte levensmiddelen zijn toegevoegd. Als een levensmiddel van nature suikers bevat en de voedingsclaim «zonder toegevoegde suikers» wordt gebruikt, moet ook de volgende vermelding op het etiket staan: «dit product bevat van nature aanwezige suikers».
De NVWA heeft de afgelopen jaren een aantal malen onderzoek gedaan naar voedingsclaims op levensmiddelen. Bij overtredingen werden de fabrikanten gewaarschuwd. Bij herhaalde overtreding maakte de NVWA een boeterapport op. De resultaten van deze onderzoeken zijn te raadplegen op www.nvwa.nl .
Welke vermelding op het etiket is vereist op basis van de Warenwet als er suiker in een product zit? Welke vermelding op het etiket acht u wenselijk om de duidelijkheid over suikergehaltes van producten voor de consument te verbeteren?
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de vermelding van suiker als ingrediënt (in de ingrediëntenlijst) en de vermelding van suiker als voedingsstof (in de voedingswaardedeclaratie). Zie ook het antwoord op vraag 2 over de verplichte vermelding in de ingrediëntenlijst en de voedingswaardedeclaratie.
Als er bijvoorbeeld honing in een levensmiddel is verwerkt dan moet «honing» in de lijst met ingrediënten worden vermeld en niet «suiker». Honing bevat van nature suiker en deze komt in de voedingswaardeclaratie tot uiting.
Vermelding van de voedingswaarde is op dit moment nog niet verplicht. Momenteel staat op circa 80% van de etiketten al de voedingswaardedeclaratie. Bij een groot deel hiervan wordt ook de hoeveelheid suiker vermeld. Voor deze voedingsinformatie wordt onder suiker(s) verstaan: alle in voedsel aanwezige mono- en disachariden, met uitzondering van polyolen.
Vanaf 13 december 2016 wordt op grond van de nieuwe Europese Verordening voedselinformatie voor consumenten de vermelding van de voedingswaarde verplicht op het etiket. De aanwezige hoeveelheid van het voedingsstof suiker per 100 gram moet dan vermeld worden.
Wat is uw oordeel over het feit dat verborgen suikers ook in producten voor kinderen zitten, met claims als «afgestemd suikergehalte voor je peuter» of «een verantwoord tussendoortje»?
Ook op etiketten van levensmiddelen voor kinderen staat de lijst met ingrediënten en vaak de voedingswaardeinformatie vermeld. Wanneer een voedingsclaim wordt gebruikt, is de voedingswaardedeclaratie verplicht.
Het is mogelijk dat de vermeldingen «afgestemd suikergehalte voor je peuter» en «een verantwoord tussendoortje» claims zijn, waarvoor de Verordening voor voedings- en gezondheidsclaims van toepassing is. Of bepaalde claims zijn toegestaan of voldoen aan de wetgeving hangt van meerdere factoren af (zoals de plaats op de verpakking, andere reclame-uitingenen etc.). De NVWA beoordeelt dit per geval.
Naar mijn mening zit er ten algemene nog teveel suiker in ons levensmiddelenaanbod.
Daarom heb ik in het Akkoord Verbetering Productsamenstelling met verschillende aangesloten partijen, waaronder de levensmiddelenindustrie, afgesproken om voor 2020 de energiedichtheid van levensmiddelen te verlagen via reductie van suiker en/of (verzadigd) vet en/of portiegrootte. Levensmiddelen die bedoeld zijn voor kinderen krijgen hierbij de prioriteit. Bovendien span ik mij in om met betrokken partijen te overleggen om te komen tot een gezond aanbod in schoolkantines, kinderopvang, sportkantines etcetera.
Deelt u de mening dat juist op producten voor kinderen klip en klaar op het etiket moet staan dat het product suiker bevat? Gaat u dit aanpakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Preventiebeleid op 27 januari 2014?
De afwijzing van coöperatie scholen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen steun staatssecretaris voor coöperatie-scholen»?1
Ja.
Wat zijn uw overwegingen geweest om een goed initiatief als de coöperatie van kleine scholen die dreigen om te vallen, af te wijzen?
Ik ben het met u eens dat het plan op onderdelen een goed initiatief is. Het plan bevat kansrijke elementen die behulpzaam kunnen zijn bij de aanpak van de gevolgen van leerlingendaling. Het gaat daarbij over de voorgestelde samenwerking tussen pabo’s en kleine scholen, het vergroten van de betrokkenheid van de gemeenschap bij de school en het multifunctioneel gebruik van schoolgebouwen. Ik zie hiervoor in de huidige wet- en regelgeving geen belemmeringen. Ook zonder experimenteerruime kunnen de initiatiefnemers daar nu al mee aan de slag.
Op een aantal andere waardevolle onderdelen van het plan onderneem ik zelf actie. Ik start een aantal projecten, waaronder een project waarbij ICT wordt ingezet om kinderen van verschillende scholen, dorpen en kernen op een innovatieve manier met elkaar in contact te brengen. Daarnaast pak ik de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs door samenwerking tussen kleine scholen op.
Het plan bevat echter ook een aantal punten dat ik niet kan ondersteunen. Het gaat daarbij over het onderbrengen van verschillende scholen in een coöperatie om zo aan de opheffingsnorm te voldoen, die daarbij wel de volledige bekostiging voor alle afzonderlijke scholen ontvangt. Ook wordt mij gevraagd een al opgeheven school te heropenen. Daarmee zou ik ingrijpen in besluitvormingsprocessen die wettelijk op lokaal niveau zijn belegd. Tot slot wil men dat ik scholen bij besturen weg haal om aan de ouders te geven. Dat tast de wettelijk geregelde bevoegdheid van schoolbesturen aan. Ik zie dan ook geen mogelijkheid om op deze punten experimenteerruimte te bieden.
Waarom wordt een coöperatie van scholen niet gezien als een vorm van samenwerking die in het kader van krimp belangrijk is voor het behoud van kleine scholen (laatste school in een dorp)?
Om samenwerking tussen scholen te laten slagen, is het van belang dat er lokaal draagvlak is voor de beslissingen bij ouders, gemeenten en de betrokken schoolbesturen. Samenwerking kan ik niet vanuit Den Haag regelen, maar zal op lokaal niveau tot stand moeten komen. In het geval van het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond» is het draagvlak voor deelname aan de coöperatie niet in afdoende aanwezig. Ook doorkruist het plan een op lokaal niveau weloverwogen besluit van de gemeenteraad om de school in Kats te sluiten. Ik kan dit besluit niet terugdraaien, want dan zou ik ingrijpen in de bevoegdheden die expliciet bij de gemeente liggen.
In het plan wordt voorgesteld om zeven scholen samen te laten gaan in één coöperatie. De initiatiefnemers beogen daarmee de zeven verschillende scholen samen aan de opheffingsnorm te laten voldoen, waar dat als afzonderlijke scholen niet lukt. Daarmee stellen zij echter impliciet voor om de opheffingsnormen los te laten.
Wanneer ontvangt de Kamer de brief die is verstuurd naar de betrokken scholen in verband met het initiatief coöperatie-scholen?
Ik stuur u hierbij de brief die ik aan de heer S. H. heb verzonden.2 Hierin vindt u mijn volledige reactie op het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond».
Discriminerende zorgverzekeraars die een spotgoedkope zorgverzekering met nul eigen risico aanbieden aan uitsluitend buitenlanders |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over de spotgoedkope zorgverzekeringen met nul eigen risico die uitsluitend gelden voor buitenlanders?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (een daling van 22%).
Waarom komen alleen buitenlandse werknemers in aanmerking voor een dergelijke superzorgpolis?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden veel geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Verzekeraars spelen dus in op problematiek bij specifieke groepen. Zo zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Wordt het kwijtschelden van het eigen risico bij buitenlandse werknemers ingegeven door het feit dat het eigen risico toch niet te innen valt, omdat ze dan al weer uit Nederland vertrokken zijn?
Er is geen sprake van het kwijtschelden van het eigen risico. Het eigen risico wordt verzekerd via de aanvullende verzekeringen en daarvoor wordt extra premie betaald. Zie verder mijn reactie op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gewone Nederlanders ernstig gedupeerd worden door dit soort constructies, omdat de zorg voor hen alleen maar duurder wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn reactie op vraag 2 bieden verzekeraars herverzekeringen van het eigen risico aan specifieke doelgroepen aan, om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien. «Gewone Nederlanders» hebben hier derhalve financieel baat bij.
Verzekeraars hebben na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening (commissie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. De verzekeraars die een dergelijke verzekering ook aan studenten aanboden, hebben besloten dit uit te faseren. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 1 aan de orde is gekomen, blijkt uit de marktscan van 2013 dan ook dat het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk is gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%). Minder dan 2% van de verzekerden heeft het eigen risico herverzekerd.
Bent u bereid hier onmiddellijk een einde aan te maken, en de zorgverzekeraars te verplichten dergelijke polissen ook aan Nederlanders aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen niet verbieden. Daarnaast is de de vraag of dat verstandig zou zijn. Deze verzekeringen worden niet alleen aan buitenlandse seizoensarbeiders aangeboden, maar bijvoorbeeld ook aan minima en bijstandsgerechtigden.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen, wel heb ik de NZa opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen op buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn door ze een polis zonder eigen risico aan te bieden |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen op buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn door ze een polis zonder eigen risico aan te bieden?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de NZa een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zvw, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%).
Is het wat u betreft acceptabel dat deze groep premiebetalers wordt gevrijwaard van het betalen van een eigen risico, terwijl voor andere premiebetalers het eigen risico inmiddels 360 euro is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Overigens zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Kunt u een compleet overzicht geven welke zorgverzekeraars de betreffende polis aanbieden?
Voor zover bij mij bekend worden door verzekeraars Achmea, CZ en ENO collectieve verzekeringen aangeboden aan buitenlandse seizoenarbeiders waarbij het eigen risico wordt herverzekerd via de aanvullende verzekering. Overigens, nagenoeg alle verzekeraars bieden samen met gemeenten ook collectiviteiten aan voor minima en bijstandsgerechtigden waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd. Ik verwijs u graag naar de marktscan Zorgverzekeringsmarkt 2009–2013 van de NZa3, waar informatie is opgenomen over het herverzekeren van het eigen risico.
Kunt u precies aangeven welke maas in de wet door de zorgverzekeraars wordt gebruikt om deze polis aan te bieden?
Er is geen sprake van een maas in de wet. De herverzekering van het eigen risico voor buitenlandse seizoenarbeiders en die voor minima en bijstandsgerechtigden wordt aangeboden via een aanvullende verzekering en voor zover bij mij bekend binnen een collectiviteit. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep. Daarnaast kunnen verzekeraars zelf bepalen wie zij aanvullend willen verzekeren. Er geldt namelijk geen acceptatieplicht voor een aanvullende verzekering, zoals deze wel geldt voor de basisverzekering.
Hoe reageert u op de uitspraak van een woordvoerster van Achmea dat buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn «nagenoeg geen zorg gebruiken, daarop is de premie ook afgestemd»? Deelt u de mening dat dit het bewijs is dat deze polis enkel tot doel heeft risicoselectie toe te passen?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 reeds heb aangegeven, heeft de NZa in 2009 een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico. Daarbij is niet vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Verzekeraars bieden herverzekeringen van het eigen risico aan, aan specifieke doelgroepen (zoals buitenlandse seizoenarbeiders en minima en bijstandsgerechtigden), om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien.
Overigens hebben verzekeraars na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening4 (cie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Blijft u er ook, gezien eerdere voorbeelden, bij dat risicoselectie slechts beperkt wordt toegepast door zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3 4
Ja, ik heb tot op heden van de NZa geen signalen ontvangen over schending van acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie of andere vormen van risicoselectie die in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet. Graag verwijs ik u ook naar de Kamervragen van het lid Bouwmeester (PvdA) over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering (ingezonden 30 december 2013), die ik zeer recentelijk heb beantwoord.
Deelt u de visie dat deze maas in de wet gedicht moet worden, om deze vorm van risicoselectie uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel verwachten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 5 ben ik niet van mening dat het herverzekeren van het eigen risico zoals dit momenteel plaatsvindt als doel heeft risicoselectie toe te passen.
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen ook niet verbieden. De vraag is ook of dat in het belang zou zijn van de overige premiebetalers. Daarnaast is er geen sprake van een maas in de wet.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen. Wel heb ik de NZa inmiddels opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Moet het eigen risico niet van tafel, zowel om principiële redenen – een oneerlijke drempel voor mensen die zorg nodig hebben – als vanwege het feit dat het kan leiden tot risicoselectie? Zo ja, gaat het u dan het eigen risico afschaffen? Zo neen, waarom niet? Oudere betaalt meer voor aanvullende verzekering, 5 november 2013,
Zoals aangegeven in mijn reactie op de vraag 5 ben ik niet van mening dat het herverzekeren van het eigen risico zoals dit momenteel plaatsvindt als doel heeft risicoselectie toe te passen. Voor wat betreft het afschaffen van het eigen risico om principiële redenen, merk ik op dat het afschaffen van het eigen risico een premieverhoging voor alle verzekerden betekent. Ergens moet de zorg van betaald worden. Er zit een maximum aan wat verzekerden bereid zijn om te betalen voor iets waarvan zij zelf geen gebruikmaken. Het is van belang het draagvlak voor de ziektekostenverzekering zo breed mogelijk te houden. Zodat er ook draagvlak is onder de groep verzekerden die geen gebruik maken van zorg. Het evenwicht tussen wat verzekerden moeten betalen die geen gebruik maken van zorg en wat verzekerden betalen die voor hele hoge bedragen gebruik maken van zorg, vind ik in balans. Om de solidariteit verder te waarborgen worden verzekerden met de laagste inkomens in 2014 via de zorgtoeslag met € 287 gecompenseerd voor de kosten van het eigen risico. Netto betalen zij dus € 73 aan eigen risico. Naarmate het inkomen stijgt, zal de compensatie voor het eigen risico via de zorgtoeslag afnemen.
Oudere betaalt meer voor aanvullende verzekering, 5 november 2013,
De berichten dat online met aanschaf van bitcoins een semi-automatisch wapen is aangeschaft en een tiener zichzelf gedood heeft met een omgebouwd pistool |
|
Peter Oskam (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat de waarde is van uw pogingen, sedert het schietincident in Alphen a/d Rijn de dato 9 april 2011, teneinde de Nederlandse wapenwetgeving aan te scherpen nu het klaarblijkelijk zo eenvoudig is via internet illegaal wapens aan te schaffen?1
De maatregelen die naar aanleiding van het incidenten in Alphen aan den Rijn genomen zijn, hebben betrekking op het legaal wapenbezit en niet op de problematiek van illegale wapenhandel en -bezit.
Bestond de aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) bij wijze van proef met bitcoins een illegaal wapen aan te schaffen, uit concrete signalen dat dit in de praktijk al mogelijk was?
De zaak is begonnen in het kader van een verkenning van de mogelijkheden van de Bitcoin door politie en OM. Al vlot bleek het relatief eenvoudig om illegale goederen aan te schaffen. Vervolgens werd een opsporingsonderzoek ingesteld naar de aanbieder van de goederen.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat het door het OM bestelde vuurwapen onopgemerkt is gebleven bij de grenscontrole in Nederland en hoe is het volgens u mogelijk dat dit niet is ontdekt?
Ja, het is verontrustend dat dergelijke wapens onopgemerkt blijven aan de grens. Het proces post- en koerierszendingen is een massaal proces met een hoge doorloopsnelheid. Met name door de nog altijd toenemende populariteit van aankopen via internet neemt dit proces een enorme vlucht. Dagelijks worden in dit proces door de Douane vele controles uitgevoerd, waarbij hulpmiddelen zoals een scan worden gebruikt. In die enorme stroom aan pakketten wordt op basis van risicoselecties gescand c.q. gecontroleerd.
In haar zoektocht naar de balans tussen afdoende risico afdekking en het kunnen blijven bevorderen van de logistieke goederenstroom, onderzoekt de Douane doorlopend de mogelijkheden van verdergaande informatieverzameling, intelligence methodieken en innovatie in scan- en detectiemiddelen. Daarnaast heeft de Douane een start gemaakt met het opzetten van een (sociale) mediacampagne die dit jaar zal worden geïntroduceerd aan het brede publiek. Doel van deze media campagne is om de Nederlandse bevolking te informeren over de do’s en don’ts bij het bestellen van goederen uit het buitenland via internet.
Op welke wijze ondernemen de betrokkenen instanties (politie, douane, OM, KMar) actie teneinde bij de grens illegale vuurwapens te onderscheppen en moet dit toezicht geïntensiveerd worden? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven en binnen welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer is het mogelijk via het zogeheten «Tor-netwerk» illegaal wapens te kopen en zijn u meer virtuele plaatsen bekend waar dit wordt aangeboden?
Naar zijn aard leende het zogeheten TOR-netwerk zich voor de illegale verkoop van wapens vanaf het moment dat het ontstaan is. Of het TOR-netwerk daadwerkelijk meteen van het begin af aan hiervoor gebruikt is, is mij niet bekend. OM en politie zijn bekend met meer virtuele plaatsen waarop wapens illegaal worden aangeboden.
Bent u op de hoogte van de mate waarin (illegale) wapens Nederland worden binnengesmokkeld? Op welke wijze dragen opsporingsinstanties er zorg voor dat eventueel binnengesmokkelde wapens zo snel mogelijk worden opgespoord?
Door het stelsel van wapenverlofverlening is de omvang van legaal wapenbezit bij defensie, politie, sportschutters, jagers en verzamelaars bekend. Over de omvang van het illegale wapenbezit in Nederland, daaronder begrepen de invoer van illegale of illegaal ingevoerde wapens, zijn geen betrouwbare cijfers voorhanden. Schattingen lopen uiteen tussen de 40.000 en 100.000 illegale vuurwapens die in Nederland in omloop zijn. Welk deel hiervan uit het buitenland afkomstig is, is niet bekend. Zodra door opsporingsinstanties kennis wordt genomen van illegaal ingevoerde wapens of voornemens daartoe, wordt hierop actie ondernomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door minderjarigen online alarm- en luchtdrukpistolen met scherpe munitie kunnen worden besteld en in Nederland worden afgeleverd, met inbegrip van losse onderdelen waarmee het zeer eenvoudig is de betreffende wapens in elkaar te zetten?2
Ja, dit is niet alleen onwenselijk maar bovendien onwettig. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen uiteen heb gezet, is voor het in elkaar zetten van vuurwapens de nodige kennis en vaardigheid vereist.3
Kunt bovendien ingaan op de mogelijkheid (voor minderjarigen) deze pistolen in België of Duitsland aan te schaffen om deze vervolgens zonder enige vorm van controle de Nederlandse grens te laten passeren?3
Binnen de EU bestaat vrij verkeer van goederen; van grenscontrole zoals aan de buitengrenzen van de EU is dan ook geen sprake. Buitenlandse aanbieders van (vuur)wapens dienen zich te vergewissen van de wet- en regelgeving van het land waar zij hun producten naar uitvoeren. Ook de ontvanger van de goederen dient zich te vergewissen van vigerende wet- en regelgeving. Overigens geldt ook voor België en Duitsland de regel dat de koper van een vuurwapen moet kunnen aantonen meerderjarig te zijn.
Hoe gaat u met het oog op bovenstaande vragen de controles bij de grenzen verscherpen, mede in het licht van de toezegging van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de koninklijke marechaussee meer ruimte te verschaffen voor mobiele grenscontroles?4
De toezegging van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had geen betrekking op verscherpte controles op de invoer van illegale wapens of de illegale invoer van wapens maar op het vreemdelingentoezicht. Ik acht het huidige controle- en handhavingsregime afdoende.
Wat is de mate waarin Nederlandse en buitenlandse, specifiek de Amerikaanse, ministeries en opsporingsdiensten gezamenlijk optrekken teneinde de strafbare activiteiten die gepaard gaan met het bitcoin-betalingsverkeer, op te sporen? Bent u van mening dat de mate van toezicht en opsporing geïntensiveerd dient te worden?
In nationaal verband wordt onder andere door het Financieel Expertise Centrum (FEC) gekeken naar ontwikkelingen op dit terrein. In het FEC wordt samengewerkt door opsporing en toezichthouders en wordt gekeken naar trends en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor het toezicht en de opsporing van strafbare feiten.
In internationaal verband wordt door de Financial Action Task Force (FATF) op dit moment een onderzoek voorbereid naar «virtual currencies» in algemene zin waaronder ook bitcoins vallen. In FATF-verband wordt constant onderzoek gedaan om typologieën te ontwikkelen voor witwassen en terrorisme financiering die de toezichthouders en opsporing kunnen gebruiken bij de handhaving. Nederland en de VS zijn beide landen die in deze projecten een substantiële bijdrage leveren. Signalen vanuit FEC, FATF of een ander gremium, in zijn algemeen of specifiek over bitcoins, zullen door de betrokken departementen worden opgepakt en indien nodig geadresseerd.
Een voorbeeld van succesvolle internationale samenwerking op dit gebied is de zaak «Silk Road». Silk Road was een website die gebruik maakte van het verborgen TOR-netwerk en gecreëerd om de gebruikers te faciliteren in de handel in illegale middelen. Als betaalmiddel werd uitsluitend bitcoins gebruikt. Door deze opzet in een TOR-netwerk en de betaling met bitcoins was het voor de gebruikers mogelijk om anoniem te blijven. In deze zaak werkten 17 verschillende landen, waaronder Nederland, samen aan de opsporing en vervolging. Door een succesvolle samenwerking kon de Amerikaanse overheid in september 2013 de oprichter en eigenaar van «Silk Road» aanklagen. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de schriftelijke vragen die hier destijds over zijn gesteld.6
Bent u voorts van mening dat, al dan niet in samenspraak met uw internationale collega’s, het bestaande wettelijk instrumentarium moet worden uitgebreid teneinde virtuele netwerken waar wapens worden aangeboden, te verbieden of anderszins (straf)rechtelijk aan te pakken? Zo ja, hoe wilt u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wetsvoorstel Computercriminaliteit III, dat ik binnen afzienbare termijn naar de Raad van State verwacht te kunnen sturen, voorziet onder andere in het creëren van een expliciete wettelijke bevoegdheid voor de politie om op afstand een computer te betreden.
Deelt u de opvatting dat «het nu aan de politiek is» te beslissen of deze cryptografische wijze van betalingsverkeer verboden moet worden, nu blijkt dat dit gelieerd is aan criminele activiteiten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?5
Nee. Financiële transacties ten behoeve van criminele activiteiten zijn niet voorbehouden aan cryptografische betalingsvormen; ook met reguliere valuta en betalingsvormen vinden criminele activiteiten plaats.
De inschakeling van bijstandsgerechtigden tijdens de kerstdrukte bij PostNL |
|
Enneüs Heerma (CDA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Post sorteren, met gratis werkers»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er in deze situatie sprake was van een opstapje naar werk of om een tegenprestatie voor de bijstandsuitkering?
Uit informatie die van de betrokken partijen is ontvangen, blijkt dat er in deze situatie geen sprake is van een tegenprestatie, maar van het verrichten van tijdelijk regulier werk bij PostNL door uitkeringsgerechtigden uit de regio.
PostNL had gedurende de kerstdrukte extra personeel nodig. Via verschillende kanalen is het benodigde extra personeel geworven, waaronder de inzet van bijstandsgerechtigden uit de regio via een uitzendbureau.
Kunt u aangeven of er in deze situatie sprake was van regulier werk, dat tegen cao-loon betaalt dient te worden? Indien dit het geval is, waarom zijn deze bijstandsgerechtigden dan niet tijdelijk tegen cao-loon aan het werk geweest, in plaats van werken met behoud van hun uitkering?
Er is hier sprake van regulier werk, waarvoor de bijstandsgerechtigden het reguliere loon, gelijk aan andere flexwerkers hebben ontvangen. Voor de uitgevoerde werkzaamheden heeft PostNL ook een marktconform tarief aan het uitzendbureau betaald. Doordat er sprake is van een uitkeringssituatie, wordt het ontvangen loon verrekend met de uitkering, waarbij een maximale vrijlating per maand van toepassing is.
Wat vindt u van de constructie waarbij gemeenten een uitzendbureau inschakelen om de bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen, maar hierdoor het zicht op mogelijk verdringing van reguliere arbeid verliezen?
Er is geen sprake van verdringing maar van regulier tijdelijk betaald werk door bijstandsgerechtigden. Hierdoor kunnen zij werkervaring opdoen en meer perspectief krijgen op een nieuwe baan. Ook tijdelijk werk via een uitzendbureau kan een opstap naar een nieuwe baan betekenen. De gemeenten en UWV werken al jaren samen met uitzendbureau’s om mensen met een uitkering naar werk te bemiddelen.
Deelt u de mening dat gemeenten afspraken moeten maken met uitzendbureaus over het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid bij het inzetten van bijstandsgerechtigden? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het onderhavige geval hebben een aantal bijstandgerechtigden tijdelijk regulier werk gevonden. Er is geen sprake van werken met behoud van uitkering of van een tegenprestatie.
Wanneer komt u met de toegezegde heldere spelregels voor gemeenten en bijstandsgerechtigden, zodat duidelijk is wat zij van elkaar mogen verwachten als het gaat om werken met behoud van uitkering en de maatschappelijke tegenprestatie?
Bij de Begrotingsbehandeling SZW 2014 is door de Tweede Kamer gevraagd om spelregels op te stellen, zodat verdringing van werknemers als gevolg van activiteiten in het kader van de tegenprestatie door uitkeringsgerechtigden wordt voorkomen.
De VNG, Divosa en SZW bezien welke spelregels er voor gemeenten kunnen worden opgesteld, die behulpzaam zijn ter voorkoming van verdringing als er een tegenprestatie WWB wordt gevraagd. Het is de bedoeling om deze spelregels in het voorjaar gereed te hebben.
Het bericht dat verboden wapens gemakkelijk in buurlanden verkrijgbaar zijn |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlanders in Duitsland en België een alarmpistool of gasdrukpistool kunnen aanschaffen, wapens die in Nederland verboden zijn en gemakkelijk zijn om te bouwen met alle veiligheidsrisico’s van dien?1
Hoe is het mogelijk dat wapenverkopers vlak over de grens aan Nederlanders wapens kunnen verkopen die in Nederland verboden zijn en zonder dat controle plaatsvindt op verkoop, aanschaf en invoer?
Welke maatregelen zijn in Nederland van kracht om de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens tegen te gaan en hoe beoordeelt u de effectiviteit van die maatregelen?
Bent u voornemens naar aanleiding van deze berichtgeving extra maatregelen te treffen teneinde de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens in Nederland aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen?
Bent u voornemens de aanschaf van verboden wapens en het daarmee gepaarde veiligheidsprobleem te bespreken met uw ambtsgenoten in Duitsland en België en aan te dringen op maatregelen, zoals bijvoorbeeld verplichte paspoortcontrole en verkoopregistratie? Zo ja, op welke termijn? Kunt u de Kamer over de uitkomst informeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid dit grensoverschrijdende probleem aan te kaarten in Brussel, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad, en ook daar aan te dringen op gezamenlijke maatregelen ten minste binnen het Schengengebied? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling van euthanasie door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «KNMG: Toetsing euthanasie moet op de schop»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. In de beantwoording op de overige vragen treft u onze mening hierover aan.
Waarom trekken toetsingscommissies de richtlijnen van beroepsgroepen soms in twijfel, of worden deze niet meegenomen in de oordeelsvorming? Kunt u aangeven hoe toetsingscommissies behoren om te gaan met de richtlijnen van de beroepsgroep? Behoren richtlijnen van de beroepsgroep niet de maatstaf te zijn voor de oordeelsvorming van de toetsingscommissies? Zo nee, waarom niet?
Standpunten en richtlijnen van wetenschappelijke verenigingen en beroepsgroepen spelen een belangrijke rol bij de toetsing van euthanasiemeldingen door de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte). Zoals ook tijdens de evaluatie van de Euthanasiewet werd geconcludeerd, is er sprake van een belangrijke wisselwerking: «Oordelen van de commissies beïnvloeden standpunten van beroepsorganisaties, maar ook vormen die standpunten voor de commissies vaak een nuttig referentiekader». De Rte hebben een eigen verantwoordelijkheid en zijn op grond van de wet niet gehouden de richtlijnen te volgen, maar toetsen de meldingen aan de Euthanasiewet. Daarbij beoordelen zij tevens of er naar heersend wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht en naar de in de medische ethiek geldende normen, aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Richtlijnen vormen een maatstaf voor de beoordeling, maar artsen mogen «afdoende beargumenteerd» afwijken van een richtlijn van hun beroepsgroep. Wanneer een richtlijn van de beroepsgroep en de toetsing door de Rte niet synchroon lopen, kan dit aanleiding zijn voor onduidelijkheid. Daarom is het van groot belang dat duidelijk is hoe de Rte toetsen en welke normen zij daarbij hanteren. Het evaluatierapport was hier kritisch over: «Welke normen de commissies hanteren ten aanzien van specifieke thema’s is overigens niet in alle gevallen eenvoudig vast te stellen, doordat de formuleringen in de jaarverslagen soms niet duidelijk zijn en de website met geanonimiseerde uitspraken niet up-to-date is». Om hieraan tegemoet te komen hebben wij recent extra middelen beschikbaar gesteld om de website versneld te moderniseren en hierop ook het beoordelingsproces inzichtelijker te maken. Dit zal onder meer gebeuren door de wijze waarop de oordelen worden weergegeven beter aan te laten sluiten bij de wensen van de gebruikers van de website, waaronder veel artsen. Ook zal de zoekfunctie worden verbeterd. Ten slotte zal er een overzicht worden gemaakt van de beoordelingen van de Rte over de afgelopen periode, zodat de ontwikkeling van het beoordelingskader van de Rte meer transparant wordt. Het aanbestedingstraject voor de website zal deze maand van start gaan.
Wat vindt u van het pleidooi van de KNMG dat er een gebrek is aan mogelijkheden om geschillen over uitspraken in voorkomende gevallen voor te leggen aan een met rechtseenheid belaste onafhankelijke instantie? Wilt u dit idee onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Wij sluiten onze ogen niet voor de wijze waarop de Rte kritisch worden gevolgd. Er zijn momenteel verschillende ontwikkelingen op dit terrein gaande en het is goed dat de betrokkenen bij de praktijk van dit gevoelige en belangrijke onderwerp elkaar daarbij scherp houden. Wij kunnen ons voorstellen dat het pleidooi voor een dergelijke instantie een gevolg is van het feit dat de beoordeling van meldingen door de Rte nog niet voldoende transparant is en dat de KNMG het in uitzonderingsgevallen niet eens is met deze oordelen. Een dergelijke geschilleninstantie achten wij niettemin niet wenselijk, omdat het niet zou bijdragen aan het oplossen van beide genoemde punten. Het is heel goed mogelijk dat de KNMG in bepaalde gevallen het niet eens is met de beoordeling door de Rte. Beiden hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid waaraan wij niet willen afdoen.
Voor wat betreft de transparantie het volgende. De Rte toetsen zorgvuldig en onafhankelijk aan de zorgvuldigheidscriteria uit de wet. De rechtseenheid wordt bevorderd doordat de Rte in hun werkwijze steeds streven naar uniformering van de beoordeling. Zo zijn het voorzittersoverleg, het secretarissenoverleg en de themabijeenkomsten bedoeld om bij te dragen aan deze uniformiteit. Bovendien worden alle voorgenomen «onzorgvuldig verklaringen» voor commentaar aan alle leden van alle commissies gestuurd. Bijzondere meldingen die «zorgvuldig» zijn verklaard, worden inclusief oordeel ter kennisname rondgestuurd. Deze werkwijze heeft uniformering van de beoordeling tot resultaat. Wij zullen de coördinerend voorzitter verzoeken blijvend aandacht te schenken aan de nadere uniformering van de oordelen, zodat de rechtszekerheid en transparantie verder worden bevorderd. Ons inziens zal het zeer beperkte aantal verschillen van inzicht over uitspraken ook zeer beperkt blijven.
Voor zaken waarin de Rte tot het oordeel zijn gekomen dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld voorziet de Euthanasiewet in het vervolg. Deze zaken worden altijd doorgezonden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ beoordeelt of de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn en of herhaling kan worden voorkomen. In voorkomende gevallen kan de IGZ een maatregel nemen of een tuchtprocedure starten. Ook belanghebbenden hebben overigens de mogelijkheid een tuchtprocedure te starten als zij daar aanleiding toe zien. Het College bepaalt aan de hand van het dossier, het Rte-oordeel en de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek of er aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek. Ook de reactie van de IGZ kan bij die beoordeling worden betrokken. Deze beslissing wordt ter instemming aan de minister van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Het strafrecht is in dit soort zaken ultimum remedium, maar in gevallen waarin vervolging is geïndiceerd, zal het OM tot vervolging overgaan, tenzij opportuniteitsoverwegingen zich hiertegen verzetten. In het uiterste geval staan voor belanghebbenden rechtsmiddelen open tegen deze beslissing (artikel 12, Wetboek van Strafvordering). In de jaarverslagen van de Rte is terug te vinden hoe het OM en de IGZ zaken hebben afgehandeld.
Voor zaken waarin de Rte hebben geoordeeld dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, geldt dat dit in vrijwel alle gevallen een eindoordeel is. Echter, als er nieuwe, zwaarwegende feiten bekend worden, bijvoorbeeld door aangifte van een derde of door een melding bij of door de IGZ, kan het OM te allen tijde de zaak nader onderzoeken en zo nodig vervolging instellen. Wij achten het niet wenselijk dat in andere situaties bezwaar tegen een Rte-oordeel openstaat. Dit zou afbreuk doen aan de rechtszekerheid voor artsen en zou er toe kunnen leiden dat de meldingsbereidheid van artsen afneemt.
Heeft een gesprek met de KNMG over de toetsing van de Regionale Toetsingscommissies al plaatsgevonden, aangezien in het algemeen overleg Euthanasie van 19 december jl. de minister van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat hij, wanneer hij een signaal zou krijgen vanuit de KNMG over behoefte aan aanpassing van toezicht, hij in gesprek zou gaan? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, wilt u spoedig een afspraak over dit onderwerp maken?
Er is regelmatig contact met de KNMG over medisch-ethische onderwerpen. Medio 2013 is, in het kader van periodiek overleg met de KNMG, ook gesproken over de brief waarin de KNMG zijn standpunt over de evaluatie van de euthanasiewet en over de toetsing van Rte-oordelen kenbaar heeft gemaakt. Dit onderwerp heeft niet specifiek op de agenda gestaan. Wij hebben de KNMG uitgenodigd voor een gesprek om het standpunt van de KNMG hierover nader te vernemen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de zeer binnenkort te houden tweede termijn van het algemeen overleg Euthanasie, waarvan op 19 december 2013 de eerste termijn heeft plaatsgevonden?
Ja.
Het bericht “Puinhopen bij justitie Limburg” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht? Klopt dit?1
Ik ben bekend met de inhoud van het artikel. Het daarin geschetste beeld dat er sprake zou zijn van «puinhopen bij Justitie» deel ik niet.
Wat gaat u, als verantwoordelijk bewindspersoon voor het Openbaar Ministerie, doen om er voor te zorgen dat aan deze situatie zo spoedig mogelijk een einde komt?
In mijn brieven aan uw Kamer van 7 juni 2013 en 14 november 2013 heb ik beschreven welke maatregelen ik tref om knelpunten bij het OM en in de strafrechtketen als geheel terug te dringen.2 In deze documenten beschrijf ik de structurele aanpassingen die de prestaties van het OM en in de strafrechtketen op middellange en langere termijn moeten verbeteren. Ik monitor de ontwikkelingen bij het OM op landelijk niveau en rapporteer uw Kamer daarover in de monitor OM als aanvulling op de VPS-monitor.
Daar waar zich (tijdelijke) problemen in de afstemming voordoen treft het arrondissementsparket daarvoor maatregelen. In dat verband heeft het parket Limburg naar aanleiding van gesprekken met betrokken partijen (waaronder de Deken) maatregelen getroffen, waaronder het opvoeren van controlemomenten in de werkprocessen en het starten van een toegankelijk Klanten Contact Centrum waar onder meer alle brieven omtrent verzoeken om stukken, stelbrieven, vragen omtrent beslag etc. digitaal worden verwerkt. Het arrondissementsparket Limburg stelt alles in het werk om de dienstverlening aan de advocatuur (verder) te verbeteren.
Deelt u de mening dat het een schande is dat het zo ver moet komen dat advocaten de noodklok moeten luiden? Zo nee, waarom niet?
Ik zou niet willen spreken over het luiden van de noodklok. Uit informatie van het OM blijkt dat het aantal klachten dat wordt ingediend beperkt is. Bovendien heeft het OM zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, maatregelen getroffen.
Bent u bereid de Kamer periodiek over dergelijke misstanden te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik informeer uw Kamer reeds periodiek over de prestaties van het OM in de bij vraag 2 genoemde monitor.
Deelt u de mening dat u deze problemen niet gemakshalve kunt afschuiven op de herziening van de gerechtelijke kaart, het samenvoegen van rechtbanken en de hierdoor ontstane problemen in de digitalisering? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdergenoemde brief van 14 november 2013 heb ik beschreven dat er in de keten sprake is van knelpunten die inderdaad samenhangen met de gevolgen van omvangrijke organisatorische veranderingen door de invoering van de nieuwe gerechtelijke kaart en de vorming van de nationale politie. Indien er lokaal sprake is van aanvullende organisatorische knelpunten worden deze op korte termijn op regionaal niveau door het OM en de Rechtspraak aangepakt en opgelost.
Het bericht dat zorgverzekeraar De Friesland studenten probeert te lokken door ze een gratis schoonmaakster aan te bieden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat zorgverzekeraar De Friesland studenten probeert te lokken door ze een gratis schoonmaakster aan te bieden?1
Zorgverzekeraars proberen via reclames op radio en televisie en door het aanbieden van cadeaus verzekerden over te halen om over te stappen naar hun zorgverzekering. Het aanbieden van een gratis schoonmaak van maximaal 3 uur bij het overstappen naar De Friesland is een voorbeeld van een dergelijke wervingsactiviteit. Het is aan zorgverzekeraars om hun strategie te bepalen om meer verzekerden aan zich te binden. Zorgverzekeraars dienen hun zorgplicht na te komen. Zij kunnen echter zelf bepalen òf en zo ja op welke manier zij reclame maken en hoeveel geld zij hieraan besteden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Wanneer u een keuze moet maken, vindt u dan dat studenten een hulp in de huishouding nodig hebben òf de ouderen die hun thuiszorghulp dreigen kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld dienen zorgverzekeraars hun zorgplicht na te komen. Een verzekeraar dient ervoor te zorgen dat zijn verzekerden zorg of een vergoeding voor deze zorg ontvangen wanneer zij hier recht op hebben. De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen.
De genoemde actie van De Friesland is een voorbeeld van een wervingsactiviteit van een zorgverzekeraar om verzekerden over te halen om over te stappen naar hun zorgverzekering. Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor hun marktpositioneringstrategie. Zij hebben de vrijheid om zelf te bepalen hoeveel geld zij uitgeven aan het aantrekken van verzekerden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid als minister. Mijn oordeel over deze wervingsactiviteit doet derhalve niet terzake.
Vindt u het niet zuur dat studenten wel hulp in de huishouding krijgen betaald uit zorggeld, terwijl veel ouderen hun thuiszorghulp dreigen kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar denkt u dat Nederlanders het collectief opgebrachte zorggeld liever aan besteed zien worden: een schoonmaakster voor studenten of aan thuiszorg voor ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat geld dat voor zorg bedoeld is, ook besteed moet worden aan mensen die deze zorg nodig hebben? Is daar volgens u hier sprake van?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar De Friesland er liever voor kiest geld te besteden aan een schoonmaakhulp voor studenten, dan dat geld te besteden aan mensen die echt zorg nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke post behoort De Friesland deze voorziening te boeken in de jaarrekening? Hoort dit onder zorgkosten, acquisitiekosten, promotie of reclame? Bent u bereid uit te zoeken waar De Friesland dit in de jaarrekening boekt en of dit rechtmatig is? zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en het gecombineerde antwoord op de vragen 2 tot en met 6 is genoemd, is er hier sprake van een wervingsactiviteit door een zorgverzekeraar. De marktpositioneringstrategie van zorgverzekeraars valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Uiteraard kunnen zorgverzekeraars de kosten voor dergelijke wervingsacties niet ten laste van de Zorgverzekeringswet declareren, aangezien het geen kosten betreffen van zorg die tot het basispakket behoort. De NZa ziet hier op toe.
Ik heb begrepen dat De Friesland de kosten voor deze actie in de jaarrekening onder «beheerskosten» opneemt, onder «overige beheerskosten». De Friesland maakt hierbij geen onderscheid in bijvoorbeeld acquisitiekosten en/of promotie- of reclamekosten.
Kunt u een overzicht verstrekken welke aanbiedingen zorgverzekeraars de afgelopen overstapperiode gedaan hebben die niets met zorg te maken hebben om klanten te lokken? Wat is uw oordeel over deze lokkertjes?
Ik heb geen overzicht welke aanbiedingen zorgverzekeraars verstrekken om nieuwe verzekerden aan hen te binden. Zorgverzekeraars bepalen zelf op welke wijze zij reclame maken en hoe hoog het budget is dat zij hieraan besteden. Iedere zorgverzekeraar stelt zijn eigen marktpositioneringstrategie vast en houdt hierbij rekening met zijn concurrentiepositie. Zoals hiervoor reeds aangegeven, valt dit buiten mijn verantwoordelijkheid als minister.
Wanneer u zich zorgen maakt over de zorgkosten, is het dan niet verstandig om er zorg voor te dragen dat zorggeld ook wordt besteed aan zorg in plaats van aan lokkertjes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u ondernemen om te garanderen dat zorggeld in de toekomst besteed wordt aan zorg voor die mensen die het echt nodig hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2012 aan totale promotie, reclame en acquisitie 541 miljoen euro is uitgegeven, waarmee het bedrag per overstappende verzekerde uit kwam op zeker vijf maandpremies (500 euro)? Is dat bedrag voor 2013 gelijk of ligt het hoger omdat er erg weinig overstappers zijn geweest?
Dit bedrag wordt genoemd in een artikel in de Telegraaf van 14 oktober 2013. Het is mij onbekend hoe tot dat cijfer is gekomen. Ik wil benadrukken dat zorgverzekeraars de vrijheid hebben om zelf te bepalen hoeveel geld ze aan het werven van klanten besteden en dat ik daar als Minister niet over ga. Het is mij dan ook niet bekend hoe hoog deze bedragen voor 2013 zijn.
Kunt u het overzicht sturen van de winstramingen van de zorgverzekeraars over 2013? Zo neen, wanneer kan De Nederlandsche Bank deze winstraming afgeven? Wilt u deze dan per ommegaande aan de Kamer toesturen?
Ik kan nog geen verwachting uitspreken over het resultaat dat zorgverzekeraars hebben behaald over 2013. Verzekeraars publiceren hun jaarcijfers in de jaarverslagen 2013. Deze zullen in de loop van het tweede kwartaal van 2014 beschikbaar komen. Rond die tijd zal ook De Nederlandsche Bank een landelijk beeld over 2013 kunnen geven.
Verhogingen lasten veehouderij |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de overname van VION Ingredients door Darling International?1
Ja.
Is de Nederlandse overheid betrokken geweest bij de overname? Zo ja, op welke manier?
Ik ben geïnformeerd over het voornemen en de afhandeling van de overname. Ik verwijs u verder naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014.
Welke contracten heeft de Nederlandse overheid met Darling International, VION Ingredients c.q. met aan haar gelieerde bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
In tegenstelling tot Vion is het Darling concern beursgenoteerd; is het mogelijk dat onder druk van de aandeelhouders de destructietarieven komende jaren extra verhoogd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, in het Besluit dierlijke producten staat aangegeven welke posten meegenomen worden bij de vaststelling van de tarieven. Het is niet toegestaan om tarieven daarbuiten te verhogen. De accountant van Rendac en de Auditdienst Rijk zien hier op toe. De tarieven fluctueren alleen indien de werkelijke uitgaven of inkomsten veranderen. Met name de inkomsten uit vetten, melen en huiden variëren.
Wat zijn de verdere gevolgen van de overname voor de Nederlandse overheid?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over kadavertarieven gaan de verplichtingen onverkort over op de nieuwe eigenaar. Ik zie daarom op dit moment geen directe gevolgen voor de overheid, het bedrijfsleven of het Diergezondheidsfonds.
Wat zijn de gevolgen van de overname voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen van de overname voor het Diergezondheidsfonds?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat Rendac de tarieven voor 2014 verhoogd heeft? Wat is daar de oorzaak van?2
Ik verwijs u hiervoor naar mijn Kamerbrief van 5 februari over de kadavertarieven. Wanneer de tarieven zijn goedgekeurd wordt het goedkeuringsbesluit gepubliceerd in de Staatscourant.
Zijn de nieuwe destructietarieven door u goedgekeurd en op welke wijze moeten deze worden gepubliceerd? Is de publicatie ook volgens de daar voor geldende regels verlopen en wat zijn deze regels precies?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de tarieven voor met name de varkenshouderij voor 2014 fors zijn verhoogd?3
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht van destructietarieven per diercategorie van de jaren 2010 t/m 2014 aan de Kamer beschikbaar stellen?
Hieronder vindt u het overzicht. De tarieven fluctueren sterk over de jaren. De fluctuaties worden vooral veroorzaakt door schommelingen in inkomsten van Rendac Son B.V. Daarnaast wordt aan de hand van werkelijk behaalde resultaten verschillen met de gehanteerde tarieven nagecalculeerd. Normaal gesproken zit hier twee jaar tussen. In 2012 bleken de inkomsten gedurende het jaar te stijgen. Door alle partijen is besloten deze meevaller deels ten goede te laten komen aan de tarieven van 2013 in plaats van 2014. De tarieven voor 2013 zijn hierdoor lager uitgevallen.
Aan de hand van overleg met de sectoren en Rendac Son B.V. is de berekening van het stoptarief vanaf 2010 op verschillende wijzen doorgevoerd. Het stoptarief betreft de voorrijdkosten voor het ophalen van kadavers. In 2010 gold nog één stoptarief. Voor 2011 is besloten meer te rekenen voor de eerste zeven stops in een jaar. Vanaf 2012 is besloten om voordeel te rekenen als Rendac op afgesproken dagen kadavers ophaalt. Dit bevordert de efficiëntie, omdat hiermee de aantallen stops beter over de week kunnen worden verspreid. Hierdoor worden transportkosten geoptimaliseerd, wat weer ten goede komt aan de tarieven.
Slachtvarken
Per dier
€ 2,07
€ 0,75
€ 1,08
€ 0,75
€ 1,08
Big
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Zeug
Per dier
€ 7,77
€ 2,81
€ 4,06
€ 2,82
€ 4,04
Rund > 1 jaar
Per dier
€ 25,89
€ 9,35
€ 13,53
€ 9,40
€ 13,47
Kalf
Per dier
€ 3,62
€ 1,31
€ 1,89
€ 1,32
€ 1,89
Nuchter kalf
Per dier
€ 2,07
€ 0,75
€ 1,08
€ 0,75
€ 1,08
Schaap
Per dier
€ 2,07
€ 0,75
€ 1,08
€ 0,75
€ 1,08
lam (schaap)
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Geit
Per dier
€ 1,09
€ 0,39
€ 0,57
€ 0,39
€ 0,57
lam (geit)
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Paard
Per dier
€ 18,12
€ 6,55
€ 9,47
€ 6,58
€ 9,43
Veulen
Per dier
€ 3,62
€ 1,31
€ 1,89
€ 1,32
€ 1,89
Pony
Per dier
€ 8,28
€ 2,99
€ 4,33
€ 3,01
€ 4,31
Pluimvee
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Nertsen
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Per stop
€ 20,13
Per stop <= 7
€ 35,82
Per stop (regulier)
€ 17,60
€ 17,28
€ 17,75
Per stop > 7
€ 11,20
Per stop (geplande vaten)
€ 12,94
€ 12,94
€ 12,78
Totaal tarief: slachtvarken
€ 22,20
€ 36,57
€ 18,68
€ 18,03
€ 18,83
Totaal tarief: per vat (per stop <=7 en gepland)
€ 26,60
€ 38,16
€ 16,32
€ 15,29
€ 16,15
Totaal tarief: per vat (per stop > 7 en gepland)
€ 26,60
€ 13,54
€ 16,32
€ 15,29
€ 16,15
Totaal tarief: paard
€ 38,25
€ 42,37
€ 27,07
€ 23,86
€ 27,18
Uit welke componenten zijn deze tarieven opgebouwd?
De tarieven zijn opgebouwd uit kosten en inkomsten. De rij «totaal kosten» in de tabel hieronder omvat de transportkosten en de verwerkingskosten. Daar worden opbrengsten uit vetten, melen en huiden vanaf gehaald. Daarnaast worden overschotten of tekorten verrekend, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 11. Bij eindtotaal vindt u de overgebleven kosten. Dit bedrag vormt de basis voor de tarieven die u in het overzicht bij het antwoord op vraag 11 terugvindt en wordt verdeeld over het aantal kg aangeboden materiaal. De prijs per stop en de prijs per kg aangeboden materiaal is voor alle diersoorten gelijk. Zodra de gewichten per diersoort worden aangepast, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 13, zullen de tarieven navenant stijgen of dalen. Uiteraard blijven de totaalkosten (en het bedrag per kg aangeboden materiaal) gelijk.
(€ x 1.000)
transportkosten
13.888
14.222
14.139
13.632
13.343
– 2%
verwerkingskosten
9.149
10.319
11.369
11.060
10.347
– 6%
opbrengsten
– 1.459
– 6.322
– 8.478
– 10.632
– 9.315
– 12%
verrekening overschot/tekorten
63
– 1.064
– 1.910
– 684
– 560
– 18%
Waarom was Rendac voornemens de normgewichten aan te passen? Waarom is dit uitgesteld?
De tabel met normgewichten is sterk verouderd. Rendac heeft in 2013 steekproefsgewijs kadavers van verschillende diersoorten gewogen. Het uitgangspunt blijft dat Rendac de kosten zo reëel mogelijk over de diersoorten verdeelt. Voor de berekening van de tarieven worden de totale kosten bepaald per kg verwerkt materiaal. In overleg met alle partijen is besloten hier het komende jaar nog zorgvuldig naar te kijken in het kader van de totstandkoming van de tarieven.
Wanneer stopt het kabinet met het opleggen van verhogingen van lasten voor de veehouderij?
Ten aanzien van de tarieven voor 2014 verwijs ik u naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014. Tevens verwijs ik u naar de beantwoording schriftelijk overleg QLL van 4 februari jl waarin de leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de regelgeving in de veehouderij.
De vergoeding van advocaatkosten van een oud-ambtenaar |
|
Ard van der Steur (VVD), Perjan Moors (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving rond de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat geoordeeld heeft dat alsnog vervolging dient te worden ingesteld tegen een voormalig secretaris-generaal van uw ministerie?1
Ja.
Welke afspraken zijn er gemaakt over de vergoeding van advocaatkosten van de oud-ambtenaar tijdens en na beëindiging van het dienstverband? Waarom werd die afspraak gemaakt? Maakt het naar uw oordeel uit dat het dienstverband inmiddels is beëindigd?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerdere vragen heb medegedeeld (brief van 8 november 2013, Aanhangsel van de Handelingen, 2013/2014, 466), heb ik, op grondslag van artikel 69, eerste lid, van het ARAR, ermee ingestemd, overeenkomstig de door mijn ambtsvoorgangers ingezette lijn, dat de kosten van de civiele procedure die betrokkene in 2012 met mijn instemming aankondigde, door het ministerie werden vergoed. Vanzelfsprekend heb ik voorzien dat de procedure niet beëindigd zou zijn voordat betrokkene met pensioen zou gaan en dat de redelijkheid en billijkheid in zo’n geval met zich brengen dat de kosten die ook daarna nog zouden worden gemaakt, zouden worden vergoed. Op dezelfde grondslag heb ik ermee ingestemd, dat de kosten worden vergoed voor de bijstand in de artikel 12-procedure, waarin betrokkene was opgeroepen om zich te uiten over de klacht die was gericht tegen de beslissing van het openbaar ministerie om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Naast deze twee procedures is inmiddels ook een derde procedure aanhangig gemaakt, en wel een voorlopig getuigenverhoor, verzocht door een stichting «De Roestige Spijker», in verband met het voornemen van deze stichting om een publicatie openbaar te maken waartegen de voormalige secretaris-generaal mogelijk beletselen zou willen opwerpen. Over een eventuele vergoeding van kosten van de voormalige secretaris-generaal in deze procedure heb ik geen besluit genomen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u over advocaatkosten heeft gezegd dat de gehoudenheid tot bescherming van de werknemer anders kan komen te liggen indien deze onderworpen wordt aan strafvervolging?1 Welke conclusies verbindt u in het licht van de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gevorderde strafvervolging aan deze uitspraak? Bent u voornemens de advocaatkosten te blijven vergoeden? Acht u de betrokken oud-ambtenaar na zijn pensionering nog een werknemer?
Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof is de voormalige secretaris-generaal thans als verdachte onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb medegedeeld, is er bij deze stand van zaken reden om de vergoeding van de kosten van de strafrechtadvocaat te beëindigen. Dit heb ik heden aan betrokkene kenbaar gemaakt.
De civielrechtelijke procedure tegen het AD is door betrokkene met mijn volledige instemming gestart. Het object van deze procedure is een op onderdelen zeer diffamerende publicatie die plaatsvond op een moment waarop betrokkene nog SG bij mijn ministerie was en die op heel andere feiten betrekking had dan de feiten die onderwerp waren van de artikel 12-procedure. In de beschikking van het Gerechtshof is dan ook geen reden te vinden om de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in die civiele procedure te beëindigen.
Wat betreft het voorlopig getuigenverhoor dat binnenkort zijn beslag zal vinden, heb ik besloten om geen vergoeding te verlenen van kosten die betrokkene daarvoor eventueel wenst te maken. Het object waarom de Stichting De Roestige Spijker het voorlopige getuigenverhoor heeft gevraagd, betreft een publicatie waarin mede aandacht wordt besteed aan beweerd strafbaar handelen van betrokkene. Bovendien is dit voorlopig getuigenverhoor gestart nadat betrokkene als secretaris-generaal was gedefungeerd. Ook hierover heb ik inmiddels met betrokkene gesproken.
Bent u voornemens de betaalde advocaatkosten terug te vorderen indien betrokkene veroordeeld wordt? Zo ja, vanaf welk moment? Zo nee, waarom niet?
Ja. De specifieke modaliteiten van een eventuele terugvordering hangen evenwel zozeer samen met de inhoud van de uitspraak die alsdan in die strafrechtelijke procedure gegeven zou worden, dat het niet mogelijk is daarover nu in abstracto uitspraken te doen. Aan de andere kant dient uiteraard ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure aanleiding geeft tot het alsnog vergoeden van gemaakte kosten.
Het ‘Gemeenschappelijk Standpunt’ van de EU ten aanzien van Cuba |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Waarom stond Cuba niet op het reisschema dat u op 2 december 2013 naar de Kamer stuurde?1 Wanneer is besloten dat u een bezoek aan Cuba zou brengen?
De reis naar Cuba was begin december nog niet bevestigd. De definitieve overeenstemming over de datum voor het gesprek met de counterpart werd uiteindelijk pas kort voor kerst vastgelegd. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 december jl. is het raadzaam om, met het oog op de relatie met het ontvangende land, reizen niet vroegtijdig bekend te stellen. Evenwel was de Kamer in een eerdere fase op de hoogte dat het voornemen bestond om op ministerieel niveau een bezoek aan Cuba te brengen (zie Kamervragen met kenmerk 2013Z18313).
Zijn er nog meer reizen, die u binnenkort gaat maken en die u nog niet aan de Kamer heeft meegedeeld?
Zoals aangegeven in bovengenoemde Kamerbrief kunnen reizen op het laatste moment worden geïnitieerd, onder andere afhankelijk van internationale ontwikkelingen. Waar mogelijk en relevant voor de debatten komen veel van de reizen overigens in het reguliere verkeer met uw Kamer ter sprake.
Wilt u in februari een volledig overzicht van uw reizen aan de Kamer doen toekomen?
Voor de periode tot zomer 2014 zal uw Kamer binnenkort een overzicht ontvangen, maar hierbij wordt wederom benadrukt dat een dergelijk overzicht voortdurend aan verandering onderhevig is, dat dit geen volledig beeld kan geven en daarom altijd onder voorbehoud is.
Vindt u het ook opmerkelijk dat u in uw brief van 3 januari 2014, aan de vooravond van uw bezoek aan Cuba, voor «de kern van het Nederlands en EU-beleid» ten aanzien van dat land moet verwijzen naar «antwoorden op vragen van het lid Omtzigt»?2
Nee.
Heeft u, gezien de door u op Cuba gepresenteerde positie dat de Europese Unie de banden met Cuba moet aanhalen, in EU-verband aangekondigd dat Nederland het «Gemeenschappelijk Standpunt» van de EU ten aanzien van Cuba wil aanpassen?
Nee, dat is niet aangekondigd. In november 2012 heeft de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton de opdracht gegeven om een onderhandelingsmandaat voor een nieuw EU-Cuba akkoord op te stellen. Mede op aandringen van Nederland geldt als uitgangpunt dat het Gemeenschappelijk Standpunt van kracht zal blijven tot er een nieuw akkoord is, dat mensenrechten adequaat adresseert.
Wanneer heeft het kabinet besloten het «Gemeenschappelijk Standpunt» van de EU ten aanzien van Cuba te willen wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer heeft het kabinet besloten een Memorandum of Understanding met Cuba te sluiten?
Het Memorandum of Understanding geldt tussen de respectievelijke Ministeries van Buitenlandse Zaken. Het sluiten van dergelijke MoUs behoort tot de departementale bevoegdheden.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om een Memorandum of Understanding met Cuba te sluiten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u ingaan op de terugbetaling van schulden die met Cuba is afgesproken en kunt u een afschrift van het contract aan Nederland doen toekomen?
De betreffende schuld is ruim tien jaar geleden ontstaan. Een Nederlandse bank heeft indertijd leningen verstrekt aan een Cubaanse bank in staatshanden. De Nederlandse bank had het betalingsrisico afgedekt bij de rechtsvoorganger van Atradius DSB, de exportkredietverzekeraar die deze risico’s herverzekerde bij de Nederlandse Staat. Hiervoor diende de Nederlandse bank vanzelfsprekend een verzekeringspremie te betalen.
Op een gegeven moment kwam de Cubaanse bank haar betalingsverplichtingen niet langer na en diende de exportkredietverzekeraar schade te vergoeden aan de bank, die door de herverzekering ten laste kwam van de begroting van ons Ministerie van Financiën. De verzekerde bank droeg vervolgens de vordering bij schadevergoeding over aan de rechtsvoorganger van Atradius DSB, en daarmee indirect aan de Nederlandse Staat.
Door de exportkredietverzekeraar zijn vele pogingen ondernomen om de schade te recupereren. In 2004 is een terugbetalingsregeling gesloten, maar de Cubaanse bank hield al vrij snel weer op met betalen.
Eind 2013 is Atradius DSB erin geslaagd om een nieuw akkoord te bereiken dat het akkoord van 2004 doet herleven. Op 6 januari 2014 is dit nieuwe akkoord ondertekend door de Cubaanse bank en Atradius DSB, namens de Nederlandse Staat.
Dit akkoord bevat bedrijfsgevoelige informatie en kan derhalve niet volledig openbaar worden gemaakt. Bovendien zou dit ook de medewerking behoeven van de Cubaanse wederpartij. Wel kunnen de belangrijkste modaliteiten publiekelijk met de Kamer worden gedeeld.
Het akkoord voorziet in de terugbetaling van de hoofdsom aangevuld met een beperkt rentedeel. In totaal gaat het om een bedrag van ruim € 42,7 miljoen. Cuba zal in 2014 en 2015 € 125.000 per kwartaal betalen. Vanaf 2016 betaalt Cuba € 1 miljoen per kwartaal. Dit terugbetalingschema leidt tot een volledige terugbetaling in het jaar 2025. In het akkoord is een rentevoet van 2% opgenomen. Verder is overeengekomen om, zolang er geen achterstalligheden op de toegezegde betalingen zijn ontstaan, de exportkredietverzekering van risico’s op Cuba in beperkte mate te hervatten.
Waarom heeft u negen maanden gewacht met het Memorandum of Understanding tussen Nederland en Cuba (dat op 14 mei 2013 werd getekend) naar de Kamer te sturen?
Op 14 mei 2013 werd tijdens een ambtelijk bezoek aan Cuba een verklaring betreffende bilaterale samenwerking getekend naar analogie van wat andere EU lidstaten hebben gedaan. Het bezoek was onderdeel van reguliere bilaterale contacten met Cuba. In deze verklaring is, geheel in lijn met het NL en EU beleid, een centrale plaats voor mensenrechten en internationale normen en standaarden. Het is geen gebruik bij elk ambtelijk bezoek aan een land de Kamer te informeren. Met de brief aan uw Kamer over het Ministerieel bezoek aan Cuba is zowel de verklaring als het Memorandum of Understanding meegezonden.
Wisten uw Europese collega’s, in tegenstelling tot de Kamer, wel af van dit Memorandum of Understanding? Hoe verhoudt dit Memorandum of Understanding zich tot het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU ten aanzien van Cuba?
Sinds de aanvaarding van het Gemeenschappelijk Standpunt hebben tal van EU lidstaten een bilaterale overeenkomst met Cuba gesloten (Memorandum of Understanding en/of verklaring). Het Gemeenschappelijk Standpunt sluit dergelijke overeenkomsten niet uit.
Zijn er nog meer landen waar de EU een Gemeenschappelijk Standpunt over heeft en landen waar Nederland Memorandums of Understanding mee heeft gesloten die niet aan de Kamer zijn gestuurd? Zo ja, kunt u die dan onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
Het begrip «Gemeenschappelijk Standpunt» als benaming voor EU-beleid ten aanzien van een derde land is met het Verdrag van Lissabon komen te vervallen en wordt alleen nog gehanteerd voor beleidsbeslissingen van vóór 2009 die sindsdien niet meer gewijzigd zijn. EDEO laat desgevraagd weten niet over een overzicht te beschikken van dergelijke beleidsbeslissingen van voor 2009. Uw Kamer is – zowel vóór als na het verdrag van Lissabon – steeds geïnformeerd over voorgenomen en doorgevoerde beleidswijzigingen binnen het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, onder meer via de geannoteerde agenda’s en verslagen van zittingen van de Raad van Ministers en de Europese Raad.
Het Kabinet, maar ook andere overheden maken geregeld internationale beleidsafspraken met buitenlandse counterparts of internationale organisaties in de vorm van Memorandums of Understanding (MoU’s). Dergelijke afspraken zijn juridisch niet verbindend en dienen over het algemeen om relaties te bestendigen en/of invulling te geven aan staand beleid door middel van afspraken van technische of administratieve aard. Gezien het juridisch niet verbindende karakter van MoU’s en het grote aantal, wordt er geen overzicht bijgehouden van alle MoU’s die tot stand komen. Het is om dezelfde redenen dat deze MoU’s niet standaard aan uw Kamer worden gezonden.
Een Turkse wet over het verlenen van eerste hulp |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkey signs law «criminalizing» medical first aid without govt permit»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Turkije een wet is aangenomen die op straffe van hoge boetes of meerdere jaren gevangenisstraf vereist dat artsen vooraf toestemming van de autoriteiten moeten verkrijgen voordat spoedeisende eerste hulp mag worden verleend? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Inderdaad is in Turkije een wet aangenomen, maar nog niet van kracht geworden, die onder meer bepaalt dat noodhulp alleen verleend kan worden door geautoriseerde medici totdat formele medische hulpverlening is gearriveerd en medische hulpverlening op gang is gekomen. Als medici die daartoe niet geautoriseerd zijn desondanks hulp bieden, kan hen dat een gevangenisstraf opleveren van één tot drie jaar of een boete van maximaal 400.000 euro. Turkije stond niet open voor overleg met de EU over de ontwerpwet.
Het kabinet betreurt dat deze wet, die niet in overeenstemming is met de medische beroepscode, is aangenomen. Het kabinet zal dit dan ook bilateraal en in EU-verband bij de Turkse regering aankaarten, in lijn met mijn uitlatingen over dit onderwerp tijdens het algemeen overleg van juni 2013.
Deelt u de stevige kritiek op de wet van meerdere artsenorganisaties en van de VN-rapporteur ter zake, onder andere dat deze wet ingaat tegen de ethische en professionele verantwoordelijkheden van artsen? Indien neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitlatingen tijdens een algemeen overleg over Turkije in juni 2013, waarin u onder meer stelde dat het ernstig is als artsen zich bezwaard of beperkt voelen bij het voldoen aan hun hippocratische eed doordat ze bang zijn dat ze daarvoor zullen worden gestraft door een overheid?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw Turkse collega’s uw zorgen over de nieuwe wet te uiten en erop aan te dringen dat artsen onder geen beding moeten worden tegengewerkt bij het uitvoeren van hun hippocratische eed?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Situatie rond gastouderopvang is onveilig’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van RTV Utrecht «Situatie rond gastouderopvang onveilig»?1
Bij gastouderopvang kiezen ouders bewust voor één gastouder die zij vertrouwen en waarbij zij inschatten dat deze een veilige omgeving kan bieden voor hun kind. Met deze individuele gastouder gaan de ouders een opvangrelatie voor hun kind aan en hebben zij veelvoudig contact. Het is voor ouders een verschrikking als de vertrouwensrelatie met hun gastouder wordt geschaad en hun kind niet veilig wordt opgevangen.
De zaak genoemd in de uitzending van RTV Utrecht dateert van voor 2010. Vanaf 2010 is reeds een groot aantal acties ingezet ter professionalisering van de gastouderopvang. Daarnaast hebben gastouderbureaus een belangrijke functie in de borging van de kwaliteit van de gastouderopvang gekregen. Met het oog op het verhogen van de veiligheid zijn recent een aantal nieuwe wettelijke maatregelen doorgevoerd. Hiermee is op het terrein van veiligheid een belangrijke stap voorwaarts gezet. Waar het gaat om veiligheid blijft daarnaast een alerte houding bij iedereen in de sector van belang.
Ik verwijs daarnaast naar het visiedocument kwaliteit gastouderopvang dat onlangs door de brancheorganisatie kinderopvang is opgesteld. Daarmee wordt vanuit het werkveld zelf richting gegeven aan de verdere ontwikkeling van de gastouderopvang.
Kunt u de Kamer een landelijk overzicht verschaffen van het aantal gastouders en het percentage gastouders dat in 2013 bezocht is door de inspectie? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen aangekondigde en onaangekondigde bezoeken? Kunt u toelichten waarom u al dan niet tevreden bent over deze percentages?
Sinds 2012 moeten alle nieuwe gastouders vóór registratie geïnspecteerd worden. De kwaliteitseisen worden zo veel mogelijk bij het onderzoek voor registratie getoetst: de documenten en gegevens worden gecontroleerd en er vindt doorgaans een inspectie op de locatie plaats. Deze inspecties vinden in de regel aangekondigd plaats.
Bestaande, geregistreerde gastouders worden niet jaarlijks gecontroleerd, zoals de andere vormen van kinderopvang. Onder deze gastouders vindt er elk jaar een steekproefsgewijze controle plaats. Gemeenten moeten jaarlijks minimaal tussen de 5 en 30 procent van de gastouders onderzoeken. Ook ten aanzien van deze gastouders geldt dat de inzet van de inspecteur in veel gevallen aangekondigd plaatsvindt om te voorkomen dat de toezichthouder voor een dichte deur komt te staan.
Er zijn 51.954 gastouders op enig moment in 2013 ingeschreven geweest in het Landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (LRKP). Daarvan zijn 7.009 gastouders nieuw ingeschreven in het LRKP. De inspecties van de nieuwe gastouders zijn vrijwel allemaal aangekondigd (98%) in verband met een onderzoek voor registratie.
Van de het gehele jaar ingeschreven gastouders (33.130) is 10% gecontroleerd, 63% van deze inspecties heeft aangekondigd plaatsgevonden.
Deze cijfers2 liggen binnen de bovengenoemde bandbreedte waarmee voldaan wordt aan de wettelijke vereisten.
Ziet u aanleiding voor het verhogen van het minimale percentage te controleren gastouders? Kunt u dit toelichten?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor het verhogen van het minimale percentage te controleren gastouders. Gemeenten voldoen in het algemeen aan de wettelijke vereisten en er zijn recent maatregelen genomen waarmee de verantwoordelijkheid van gastouderbureaus ten aanzien van de geleverde kwaliteit door de bij hen aangesloten gastouders vergroot is.
Bij de gastouderopvang ligt de nadruk op een uitgebreide controle van de gastouder bij de toegang tot het stelsel. Daarna wordt jaarlijks per gastouderbureau een percentage van het gastouderbestand gecontroleerd. Dit percentage is ten minste vijf, maar de feitelijke omvang wordt vooral bepaald op basis van het functioneren van het gastouderbureau.
Bij het jaarlijkse inspectieonderzoek bij het gastouderbureau worden ook allerlei eisen met betrekking tot de gastouder gecontroleerd. De toezichthouder beoordeelt dan in ieder geval de volgende onderwerpen: de pedagogische praktijk, activiteiten voor de bemiddeling, begeleiding en evaluatie van de gegeven opvang, de verklaringen omtrent het gedrag van de gastouder, de risico-inventarisaties veiligheid en gezondheid.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat gastouders meer verantwoording afleggen over hun werk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Bij gastouderopvang kiezen ouders juist bewust voor één gastouder die zij vertrouwen en waarbij zij inschatten dat deze een veilige omgeving kan bieden voor hun kind. Met deze gastouder gaan de ouders een persoonsgebonden opvangrelatie voor hun kind aan. De ouders hebben vervolgens veelvoudig contact. De gastouder informeert de vraagouder dagelijks over de gang van zaken tijdens de opvang. De verantwoording die gastouders afeggen over hun werk zit daarmee al verankerd in de wijze waarop ouders en gastouders met elkaar omgaan en de vertrouwensrelatie die zij onderling hebben.
Hoe definieert u de huidige arbeidsrechtelijke positie van gastouders?
In de gastouderopvang wordt doorgaans gewerkt met modelovereenkomsten ontwikkeld door de Brancheorganisatie kinderopvang. Gastouderopvang is mogelijk in de woning van de gastouder of in de woning van de vraagouder.
In het geval de opvang plaatsvindt in de woning van de gastouder bepaalt de gastouder hoe de opvang verloopt en wordt de opvang op de wijze die de gastouder voorstaat ingericht. De gastouder kan de opvang van het gastkind eventueel combineren met eigen werkzaamheden in haar huishouden en/of de zorg voor haar eigen kinderen. Daardoor is er in die situatie in het algemeen geen gezagsrelatie tussen vraagouder en gastouder3.
Wanneer de gastouderopvang plaatsvindt in de woning van de gastouder wordt doorgaans gewerkt met een overeenkomst van opdracht (ovo) tussen de gastouder (opdrachtnemer) en de vraagouder (opdrachtgever). Het gastouderbureau is geen partij bij deze overeenkomst van opdracht. Zowel opdrachtnemer als opdrachtgever zijn in beginsel vrij om de overeenkomst van opdracht ten alle tijden (met in achtneming van de opzegtermijn) tussentijds op te zeggen. Het overgrote deel van de gastouders vangt de kinderen op in de eigen woning.
Met de Belastingdienst is Brancheorganisatie Kinderopvang in 2011 overeengekomen dat, indien de modelovereenkomsten van de Brancheorganisatie Kinderopvang worden gebruikt, de Belastingdienst er doorgaans van uit gaat dat bij opvang bij de woning van een gastouder er geen gezagsrelatie is4.
In het geval de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder is er in de meeste gevallen5 sprake van een gezagsrelatie tussen de vraagouder en de gastouder6. Het is daar immers de vraagouder die bepaalt op welke wijze de opvang wordt ingericht en aanwijzingen geeft over de uitvoering van het werk. De Belastingdienst heeft in 2011 aangegeven dat in deze situatie in de meeste gevallen een arbeidsovereenkomst tussen de gastouder (werknemer) en de vraagouder (werkgever) verplicht is7. Indien aan de vereisten van de regeling dienstverlening aan huis wordt voldaan worden de werkgeversverplichtingen versoepeld. De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft ook voor dienstverlening aan huis modelovereenkomsten ontwikkeld. Recentelijk is de Commissie dienstverlening aan huis ingesteld om te adviseren over een mogelijke verbetering van dienstverleners aan huis, mede in relatie tot ILO-verdrag 189 met betrekking tot domestic workers.
Wat is uw mening over de huidige gezagsverhouding tussen gastouder en gastouderbureau?
Er is geen sprake van een echte of fictieve dienstbetrekking tussen het gastouderbureau en de gastouder. Dit volgt uit het feit dat er geen loonverplichting is van het gastouderbureau ten opzichte van de gastouder. De gastouder opereert doorgaans op eigen risico en is zelf verantwoordelijk voor haar bedrijfsvoering. De in de wet kinderopvang vermelde kassiersfunctie is hier niet relevant, daar het uitoefenen van een zuivere kassiersfunctie niet wordt aangemerkt als een verplichting tot het betalen van loon, als bedoeld in het kader van een arbeidsovereenkomst. De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft een model bemiddelingsovereenkomst voor het gastouderbureau en de gastouder ontwikkeld. Wanneer deze modelovereenkomst wordt gebruikt gaat de belastingdienst er doorgaans van uit dat er geen sprake is van een dienstbetrekking tussen de gastouder en gastouderbureau.
Wel is het zo dat de beoordeling door de belastingdienst of er sprake is van arbeidsovereenkomst altijd geschiedt aan de hand van de feiten en omstandigheden.
Wat vindt u van de suggestie van de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) om gastouders als kleine kinderdagverblijven verder te laten gaan?
In reactie op de suggestie van de belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) is het goed te weten dat ouders die voor gastouderopvang kiezen hier bewust voor kiezen. In totaal worden ongeveer 100.000 kinderen opgevangen door gastouders. Gastouderopvang kenmerkt zich door de kleinschaligheid. Maximaal kunnen 6 kinderen8 tegelijkertijd worden opgevangen. Gemiddeld vangen gastouders 2 kinderen op. Deze kleinschaligheid is voor ouders doorgaans een reden om voor gastouderopvang te kiezen. Uit de evaluatie Wet kinderopvang9 blijkt dat ouders tevreden zijn over gastouderopvang. Gastouderopvang biedt uitkomst voor ouders met onregelmatige werktijden of flexibele arbeid, zeker omdat de kinderopvangtoeslag is gekoppeld aan gewerkte uren. Bij gastouderopvang worden doorgaans alleen de opgevangen uren in rekening gebracht (en niet de dagdelen). Tevens zien we dat in dunner bevolkte regio’s het veelal de enige beschikbare vorm van kinderopvang in de buurt is.
Tot slot kent gastouderopvang een lagere maximum uurprijs dan opvang in een kinderdagverblijf, omdat de kosten lager liggen. Ouders die nu gebruik maken van gastouderopvang ontvangen een lagere kinderopvangtoeslag dan ouders die gebruik maken van een kindercentrum. Gastouders verder laten gaan als kleine kindercentra grijpt niet alleen in op de individuele keuze van ouders, maar heeft ook budgettaire gevolgen.
Wat vindt u van de suggestie van BOinK om gastouders in dienst te nemen van gastouderbureaus? Bent u bereid een plan te maken om gastouders in de toekomst alleen in dienstverband te laten werken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 7 kiezen ouders bewust voor deze vorm van opvang en zijn zij daar tevreden over. Dit kan of bij de gastouder thuis, of bij de vraagouder thuis. Juist deze verschillende vormen maken het mogelijk dat ouders kiezen wat bij hun persoonlijke situatie aansluit. Dit kan met een dienstverband zijn, maar dit kan ook op basis van een ovo (zie antwoord op vraag10.
Gastouderbureaus hebben, zoals in voorgaande antwoorden geschetst, ook nu al een rol en verantwoordelijkheid bij het bewaken van de kwaliteit en veiligheid van de aangesloten gastouders, ook al zijn de gastouders niet in dienst.
Het verplichten van gastouderbureaus om gastouders in dienst te nemen kan mogelijk leiden tot een verminderde afname van gastouderopvang, omdat gastouderopvang dan mogelijk te duur wordt voor de vraagouders. Wanneer gastouderbureaus een gastouder in dienst moeten nemen zal de uurprijs van een gastouder stijgen. Hierdoor zullen ouders mogelijk niet meer kiezen voor gastouderopvang en overstappen op informele opvang of kinderdagverblijven. Wanneer ouders overstappen naar kinderdagverblijven heeft dit tevens budgettaire gevolgen, omdat de kinderopvangtoeslag voor kindercentra hoger is.
Wat is uw oordeel over het feit dat sommige gastouders voor 4 of 5 verschillende gastouderbureaus werken?
Het gastouderbureau bemiddelt tussen de vraagouders die opvang zoeken voor hun kind en gastouders die deze opvang kunnen aanbieden. Gastouders kunnen ervoor kiezen om voor één gastouderbureau te werken of voor meerdere gastouderbureaus. Wanneer een gastouder bij een groot aantal gastouderbureaus staat ingeschreven kan dit mogelijk tegenstrijdigheid opleveren met betrekking tot de verschillende pedagogische beleidsplannen van de verschillende gastouderbureaus. Tevens kunnen er tegenstrijdigheden ontstaan in de verschillende inventarisaties van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s. Hoe meer er met verschillende gastouderbureaus gewerkt wordt door een gastouder, hoe hoger de kans is op dergelijke tegenstrijdigheden.
Gastouderbureaus hebben een belangrijke functie in de borging van de kwaliteit van de gastouderopvang. Vanaf 1 juli 2013 zijn ook aanvullende eisen voor gastouderbureaus opgenomen om hen meer verantwoordelijk te maken voor de naleving van de kwaliteitseisen door de gastouder. Hierdoor kan naast de gastouder, ook het gastouderbureau beboet worden bij niet naleving van verplichtingen met betrekking tot kwaliteit, door de gastouder. Uiteindelijk kan dit leiden tot uitschrijving van gastouders uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen. Het beboeten en/of uitschrijven van gastouders heeft zijn weerslag op het oordeel van de GGD over het functioneren van de gastouderbureaus. Dit kan tot intensiever toezicht en boetes leiden.
Door de bovengenoemde tegenstrijdigheden, is het voor gastouderbureaus moeilijker om te voldoen aan hun verantwoordelijkheden. Gastouderbureaus hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid en dienen restrictief om te gaan met het aangaan van bemiddelingsovereenkomsten met gastouder die reeds bij een groot aantal bureaus zijn ingeschreven.
Zoals aangegeven wordt het aantal te inspecteren gastouders per gastouderbureau onder meer bepaald op basis van het risicoprofiel van het gastouderbureau. Gastouders die bij 4 of meer gastouderbureaus zijn ingeschreven met een hoog risicoprofiel zullen eerder meelopen in risico gestuurd toezicht.