Het bericht dat er op het Ibn Ghaldoun sprake was van een losgeslagen cultuur, een incompetent bestuur en het mede schuldig zijn van ouders en docenten. |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ibn Ghaldoun gaf «prestigeklas» een status aparte: docenten knepen een oogje toe bij gesjoemel»?1
Ja.
Bent u van oordeel dat de schoolleiding en het schoolbestuur adequaat hebben gehandeld toen de lerares Nederlands die het waagde in een lessituatie het woord «hond» te gebruiken en zogenaamd aanstootgevende boeken wilde behandelen2, door de leerlingen en de ouders werd bespot, vernederd, bespuugd en bedreigd, waarna er ook nog bij haar werd ingebroken? Zo ja, waarom?
De schoolleiding en het bestuur gaan over individuele personele aangelegenheden. De inspectie heeft, voorafgaand aan het onderzoek naar het bestuurlijk handelen, met de betrokken lerares (die in maart 2013 ontslag had genomen) gesproken en heeft de bevindingen uit dit gesprek betrokken bij het onderzoek naar het bestuurlijk handelen. Dit is een van de redenen waarom de schoolcultuur en de sociale veiligheid in het inspectierapport kritisch besproken zijn. Onder andere op basis hiervan komt de inspectie tot de conclusie dat er geen vertrouwen is in de mogelijkheden van het bestuur om de kwaliteit van het onderwijs duurzaam te waarborgen. Mede naar aanleiding van deze conclusie heb ik besloten de bekostiging van de school te beëindigen.
Deelt u de mening dat het niet doen van aangifte van bedreiging, intimidatie en afpersing de veiligheid in een school ernstig ondermijnt?
Als er sprake is van strafbare feiten, zoals bedreiging, intimidatie en afpersing, moet altijd aangifte worden gedaan.
Waarom heeft de school de aangifte van de lerares niet overgenomen, toen zij zodanig was geïntimideerd dat zij deze introk?
Ik ga niet in op speculaties over het handelen van schoolleiding en bestuur in individuele personele aangelegenheden.
Waren de bestuurders van het Rotterdamse onderwijs wel of niet op de hoogte van de details die vandaag in het Algemeen Dagblad staan, toen zij besloten om het islamitisch voortgezet onderwijs te redden? Zo ja, waarom wilden zij deze corrupte onderwijscultuur in stand houden op het moment dat die had moeten en kunnen verdwijnen?
De bestuurders van het Rotterdamse onderwijs hebben zich – nadat de bekostiging van Ibn Ghaldoun was beëindigd – gezamenlijk bereid verklaard de leerlingen van de school op te vangen. Ik vind dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben genomen en dat is te prijzen. Er is een nieuwe school opgericht waar de meeste oud-leerlingen van Ibn Ghaldoun heen zijn gegaan. Er is een nieuw docentenkorps samengesteld. Een klein deel van de docenten van Ibn Ghaldoun is aangenomen door de nieuwe school. Zo kunnen zij samen hun eigen onderwijscultuur opbouwen.
Zijn de schoolcultuur en het pedagogisch klimaat op de geredde school nu in orde? Wordt er nog steeds geïntimideerd, bedreigd, gespuugd, geweigerd om les te krijgen over de holocaust en mag het woord hond, varken, etcetera, nog steeds niet worden genoemd? Zo nee, waarom was u toen niet op de hoogte, ondanks de vele aanwijzingen die u kreeg en nu wel? Zo ja, waarom grijpt u niet onverwijld in?
Bijna alle leerlingen zijn naar de nieuwe school De Opperd gegaan. Ik heb er vertrouwen in dat ze daar het onderwijs krijgen dat ze verdienen in een veilige schoolomgeving. De inspectie houdt daarbij de vinger aan de pols.
In mijn brief aan uw Kamer van 16 januari jl. (Kamerstukken II, 2013/2014, 31 289, nr. 182) heb ik de balans opgemaakt en ben ik, naar aanleiding van hun zelfevaluatie, uitvoerig ingegaan op het inspectieoptreden bij Ibn Ghaldoun en het samenspel tussen het toezicht en mijn bevoegdheden.
De groeiende mondiale ongelijkheid |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport «Working for the few» van Oxfam, waarin staat dat de rijkste 85 mensen 1,2 biljoen euro bezitten, evenveel als de armste 3,5 miljard mensen, de helft van de wereldbevolking?1
Het rapport van Oxfam bevestigt dat ongelijkheid nog steeds een actueel en wereldwijd probleem is. Ik vind de toenemende kloof tussen arm en rijk om morele, sociale en economische redenen buitengewoon zorgelijk. Het terugdringen van ongelijkheid is daarom hoofdpunt van beleid.
Deelt u de mening dat deze groeiende kloof tussen arm en rijk een schaamteloos gevolg is van het superkapitalisme en dat we alles op alles moeten zetten om deze ongelijkheid te bestrijden?
Ik ben van mening dat we ons moeten blijven inzetten om de kloof tussen arm en rijk te verminderen. Tegelijkertijd is het belangrijk ook oog te hebben voor het feit dat de armoede in de wereld drastisch afneemt en de algemene levensstandaard omhoog gaat.
Deelt u de conclusie van het World Economic Forum dat deze kloof de grootste bedreiging vormt voor de wereldeconomie en dat het «de maatschappelijke structuur onder druk zet»?2
Heeft u de groeiende ongelijkheid zelf ook geagendeerd tijdens uw aanwezigheid bij het World Economic Forum? Zo nee, wat heeft u wel ingebracht?
Met de onderzoekers van het WEF ben ik van mening dat te grote inkomensverschillen een maatschappelijk en ook economisch risico met zich brengen. Uiteindelijk bedreigt de toenemende ongelijkheid de welvaart van allen. Tijdens de WEF -bijeenkomst in Davos heb ik in verschillende gezelschappen en discussies het belang van hiervan onderstreept en aangegeven hoe Nederland op basis van inzet op duurzame, inclusieve groei een bijdrage levert aan het terugdringen van ongelijkheid.
Deelt u de analyse van Oxfam dat de groeiende mondiale ongelijkheid de economische ontwikkeling en politieke stabiliteit ondermijnt en dat economische en politieke elites een «machtsgreep» plegen door financiële en wettelijke stelsels in hun voordeel om te buigen ten koste van arme bevolkingsgroepen? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Toenemende ongelijkheid brengt zeker op langere termijn hogere risico’s met zich mee en kan op den duur de sociale cohesie verminderen en een remmend effect hebben op economische groei. De kunst is om uitgesloten arme bevolkingsgroepen mee te laten profiteren van economische groei. Overheden, bedrijven en ngo’s – zowel daar als hier – spelen daarbij een rol. Mijn agenda van hulp, handel en investeringen draagt daar ook aan bij, onder meer door inzet op het creëren van werkgelegenheid, verbetering van arbeidsomstandigheden, versterking van ondernemingsklimaat, toegang tot kredieten en verbetering van productiviteit.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens de recente begrotingsbehandeling dat het thema ongelijkheid een leidraad is in de keuzes die u maakt, en dat ongelijkheid in de inzet voor de post-2015 millenniumdoelen één van de onderwerpen is die u steeds de berde brengt?3
Ja.
Deelt u de mening dat het bestrijden van (extreme) inkomensongelijkheid een zelfstandig Millenniumdoel zou moeten zijn? Zo ja, gaat u dit ook inbrengen bij de eerstvolgende VN-vergadering over de post-2015 agenda?
Het terugdringen van ongelijkheid is één van de belangrijkste uitdagingen in de post-2015 agenda. In dit kader ben ik voorstander van een post-2015 (sub)doelstelling voor het verminderen van absolute extreme armoede (minder dan $ 1.25 per persoon per dag) én voor een (sub)doelstelling per land voor het verminderen van het percentage mensen onder de nationale armoedegrens. Verder zet ik mij in om de verschillende verschijningsvormen van ongelijkheid, waaronder inkomensongelijkheid, binnen discussies over de post-2015 agenda aan te kaarten. Zo is genderongelijkheid een van de meest schrijnende vormen van ongelijkheid.
De belangrijkste manier om via economische groei gelijkheid te bevorderen is het vergroten van toegang tot fatsoenlijk werk voor zoveel mogelijk mensen. Toegang tot markten, infrastructuur, financiële diensten, sociale vangnetten, onderwijs en gezondheidszorg zijn belangrijke randvoorwaarden om inkomens én leefomstandigheden te verbeteren. Deze onderwerpen zullen binnen de post-2015 agenda een plek moeten krijgen. Ook zet ik mij in om de voortgang op de nieuwe doelstellingen te monitoren per inkomensgroep, om ongelijkheid inzichtelijk te maken. Dit breng ik ook in in de VN-fora waar de post-2015 agenda tot stand komt.
Onderschrijft u de diverse aanbevelingen van Oxfam om belastingontduiking aan te pakken, de armen te ontzien bij belastingstelsels en bezuinigingen, en de opbrengsten van grondstoffen zo aan te wenden dat ze niet alleen aan elites ten goede komen? Zo ja, hoe gaat u uitvoering geven aan deze voorstellen?
De door Oxfam in het rapport beschreven problemen van belastingontwijking, te genereuze belastingvrijstellingen en de ongelijke verdeling in belastingheffing zijn mij bekend. Samen met de Staatssecretaris van Financiën heb ik de visie van de regering op het tegengaan van belastingontwijking uiteengezet in de gezamenlijke brief van 30 augustus 2013. Daarbij zetten wij ook nadrukkelijk in op grotere transparantie. Op het onderwerp van te genereuze vrijstellingen wordt door de informele OESO Task Force on Tax and Development steun aangeboden aan ontwikkelingslanden. Landen, die nu of in de toekomst inkomsten genereren uit natuurlijke hulpbronnen kunnen zowel rechtstreeks door Nederland als via door Nederland gesteunde internationale initiatieven (zoals het IMF Trustfonds voor Minerals and Natural Wealth Management) ondersteund worden bij het afsluiten van goede contracten, het eerlijk belasten van mijnbouwbedrijven en het zorgvuldig investeren van de opbrengsten. De mate van progressiviteit in belastingstelsels, de aandacht voor armoedebestrijding in de begroting van een land en de aanwending van de opbrengsten van grondstoffenwinning zijn uiteindelijk soevereine politieke beslissingen van een land zelf. Wij kunnen kennis en ervaring aandragen, capaciteitsopbouw leveren en in een goede dialoogrelatie een ontwikkelingsgericht gebruik van opbrengsten uit grondstoffenwinning bepleiten.
Bent u het eens dat «de wereld» nog veel te weinig heeft geleerd van de economische crisis en dat het tijd wordt voor een trendbreuk omdat «economische groei» als eenzijdig doel niet werkt om de mondiale ongelijkheid te bestrijden? Bent u bereid om u in te spannen voor een sociale wereld die zich niet blind staart op economische groei, maar op duurzame groei en een eerlijke verdeling van middelen? Zo nee, hoe voorkomt u een terugkeer naar het economisch patroon dat ons de crisis heeft gebracht?
Er is een goede balans nodig tussen sociale, economische en ecologische ontwikkeling. Sociale ontwikkeling is zonder economische ontwikkeling niet houdbaar. Andersom zijn voor economische ontwikkeling lange termijn investeringen nodig in sociale sectoren. Groei met grote ongelijkheid en uitsluiting is niet duurzaam. Globalisering kan bijdragen aan armoedebestrijding. Arme landen hebben betere mogelijkheden om aan te sluiten bij mondiale productieketens. Dan moeten we er wel voor zorgen dat dat op een inclusieve, duurzame manier gebeurt. Empowerment van de armen, en met name van vrouwen en kleine producenten, is daarvoor een noodzakelijke randvoorwaarde.
Problemen met de wissels op het spoor |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wisseldrama treft reiziger»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe lang reizigers last mogen ondervinden van dit soort calamiteiten? Zijn hierover afspraken vastgelegd met ProRail in het beheerplan? Zo nee, waarom niet?
Reizigers mogen zo min mogelijk last hebben van verstoringen aan het spoor. In het beheerplan zijn met ProRail afspraken vastgelegd over punctualiteit en beschikbaarheid van het spoor. Hierdoor ontstaan prikkels om verstoringen en de gevolgen daarvan zo snel mogelijk te verhelpen. Er zijn geen specifieke afspraken vastgelegd over de tijd waarbinnen verstoringen verholpen moeten zijn. In het kader van de nieuwe beheerconcessie bekijk ik hoe de effectiviteit van deze prikkels kan worden versterkt.
Hoe beoordeelt u het feit dat er geen reserveonderdelen voorhanden zijn om wissels te repareren?
ProRail heeft een groot aantal reserveonderdelen beschikbaar om de wissels op het spoor functioneel te houden. Naar aanleiding van het incident bij Hilversum heeft ProRail ongeveer 500 vergelijkbare wissels geïnspecteerd. Hierbij zijn uit voorzorg bij sommige wissels de zogenaamde borgringen vervangen. Voor een dergelijke grootschalige operatie waren niet voldoende onderdelen op voorraad, omdat het betreffende onderdeel regulier niet vaak vervangen hoeft te worden. ProRail heeft alsnog gezorgd voor voldoende onderdelen door samenwerking met haar Zweedse counterpart en een spoedbestelling bij de leverancier.
Wat doet u om ProRail deze situatie zo snel mogelijk op te laten lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat schakelaars die al in «de ban zijn gedaan» en sneller slijten dan andere, niet preventief vervangen zijn of worden?
Het is op dit moment nog te vroeg om conclusies te trekken over «schakelaars die in de ban zijn gedaan» als oorzaak van de ontsporing bij Hilversum. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) doet nog onderzoek naar de toedracht van het incident. Het onderzoek van de ILT richt zich op de rol van het wissel en het materieel bij de ontsporing en de werking van de seinen. Ook zal er bij het onderzoek gekeken worden naar de veiligheidsanalyse van dit type wissel ten behoeve van het onderhoud. De door ProRail preventief vervangen onderdelen betroffen geen schakelaars maar borgringen. Deze vormen een laatste borging om te zorgen dat een trein niet op het verkeerde spoor terechtkomt of ontspoort als een trein een wissel verkeerd aan rijdt. ProRail heeft met deze preventieve vervanging invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid op het spoor. De ILT verwacht haar onderzoek in het derde kwartaal van 2014 af te ronden. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft een onderzoek naar het incident ingesteld.
Heeft ProRail in uw ogen voldoende kennis in huis om de technische staat van het spoor te monitoren?
ProRail heeft naar aanleiding van het rapport van de commissie Kuiken maatregelen genomen om de staat van het spoor beter inzichtelijk te maken en haar kennispositie te vergroten. In mijn brief van 4 maart 2013 over de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Kuiken (Kamerstuk 29 984, nr. 389) heb ik u geïnformeerd over de actualisatie van het activaregister (met informatie over spoorobjecten en hun technische en economische levensduur) en het beter inspecteren en inzichtelijk maken van de staat van onderhoudsgebieden. Afgelopen zomer hebben ProRail en de spooraannemers in het convenant PGO 3.0 afgesproken een gezamenlijke database van spoorobjecten in te richten en een kenniscentrum op te richten met de benodigde inhoudelijke opleidingen voor monteurs. Ik heb u op 6 september 2013 geïnformeerd over dit convenant (Kamerstuk 29 984, nr. 425).
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) ziet ook toe op de staat van het spoor en het onderhoud daaraan. Deze maand bied ik u het vervolgonderzoek van de ILT aan naar het prestatiegericht onderhoud aan het spoor. In mijn reactie hierop zal ik nader ingaan op de wijze waarop ik toezie op bovenstaande verbeteracties van ProRail.
De Tijdelijke commissie onderhoud en innovatie spoor van de Tweede Kamer (commissie Kuiken) heeft geconcludeerd dat ProRail onvoldoende zicht heeft op de kwaliteit van het spoor; wat doet u om ervoor te zorgen dat ProRail maatregelen treft om dat te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
De toekomst van het Openbaar Ministerie en de landsrecherche op Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over berichten dat de politiek op Sint Maarten corruptieonderzoek torpedeert?1
Ja.
Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse regering voor het goed functioneren van het Openbaar Ministerie op Sint Maarten? Welke maatregelen heeft u getroffen naar aanleiding van het advies van de Voortgangscommissie Sint Maarten om vanuit Nederland extra recherchecapaciteit aan Sint Maarten ter beschikking te stellen?2
Het Openbaar Ministerie op Sint Maarten valt onder de consensus-Rijkswet «Rijkswet openbare Ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba». De rechtshandhaving - en daarmee ook het openbaar ministerie - valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het openbaar ministerie op Sint Maarten is om de prioriteiten te bepalen, onderzoek te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden. Het vullen van de formatie van de landsrecherche is eveneens een verantwoordelijkheid van het land Sint Maarten.
De kwaliteit van de rechtshandhaving, onderzoek en vervolging van (grensoverschrijdende) criminaliteit en de uitvoering van de plannen van aanpak op Sint Maarten zijn echter ook belangrijk voor Nederland. De rechtshandhaving en rechtszekerheid moeten worden geborgd. Ik gaf eerder aan dat dit ook mijn inzet is en zal blijven in de gesprekken met de regering van Sint Maarten.
Desgevraagd kan door Nederland, maar ook door de andere landen in het Koninkrijk, onder voorwaarden gericht extra recherchecapaciteit beschikbaar worden gesteld. Het in de voortgangsrapportage genoemde Sint Maartense verzoek tot extra recherchecapaciteit is inmiddels ontvangen. Mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie onderzoekt of aan dit verzoek kan worden voldaan gezien de Nederlandse capaciteit, lopende onderzoeken en financiële kaders.
Is de tijdelijke uitbreiding van de onderzoekscapaciteit van de landsrecherche van Sint Maarten nog steeds van kracht? Zo nee, waarom niet?3
In verband met het lopende onderzoek naar een Statenlid, werd door de Minister van Veiligheid en Justitie de onderzoekscapaciteit bij de landsrecherche, op verzoek van Sint Maarten, kortstondig versterkt. Deze uitbreiding is niet meer van kracht, aangezien deze een tijdelijke looptijd had. Naar aanleiding van het recherchewerk in dit onderzoek zijn inmiddels aanhoudingen verricht.
Heeft in 2013 bemiddeling plaatsgevonden door de Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties «om de contacten tussen de landsrecherche en rijksrecherche weer op gang te brengen zodat over vormen van samenwerking kan worden gesproken» zoals de Voortgangscommissie in 2013 adviseerde?4
Zoals in mijn antwoord op vraag twee gesteld, heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inmiddels een bijstandsverzoek van Sint Maarten ontvangen ten behoeve van de Landsrecherche. Van een bemiddelende rol voor mij tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Sint Maarten hoeft dan ook geen sprake te zijn.
Kunt u de Kamer informeren over de actuele stand van zaken met betrekking tot het «Convenant samenwerking landsrecherche Curaçao, Aruba en de Nederlandse Rijksrecherche» en de opstelling van de Nederlandse regering?5
Van 2004 tot 2013 gold er een samenwerkingsconvenant tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba. Dit convenant zag op samenwerking op het gebied van scholing, implementatie en ICT. Operationele samenwerking werd met dit convenant niet geregeld. In 2013 hebben de Landsrecherche van Aruba en de Rijksrecherche gezamenlijk vastgesteld dat deze vorm van samenwerking bijgedragen heeft aan een verbetering van de kwaliteit van de Landsrecherche van Aruba en dat het gewenste niveau was bereikt. Er bestond derhalve geen reden meer voor het voortzetten van deze convenantsrelatie. De contacten tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba zijn er vanzelfsprekend nog wel.
In het najaar van 2013 is door de Rijksrecherche met de Landsrecherche van Curaçao afgesproken te streven naar een gelijksoortige convenantsrelatie zoals die heeft bestaan tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba. Ook wordt er regelmatig overleg gevoerd tussen de Landsrecherches en de Rijksrecherche.
Hoe beoordeelt u uw eerdere antwoord waarin u schrijft dat het OM op Sint Maarten over voldoende capaciteit beschikt? Bent u die mening nog steeds toegedaan? Is de capaciteit van het OM op Aruba en het OM op Curaçao voldoende?6
Zoals ik hierboven aangaf valt de rechtshandhaving en daarmee ook het openbaar ministerie onder de autonome bevoegdheden van de landen. Het streven van de landen is erop gericht dat de parketten op den duur op eigen benen kunnen staan en daardoor minder afhankelijk zijn van bijstand uit Nederland.
Ik ben nog steeds van oordeel dat het OM te Sint Maarten beschikt over voldoende capaciteit. In 2014 zal de structurele bezetting van het parket in overeenstemming zijn met de formatie zoals berekend op basis van de verwachte werkzaamheden. Ik heb geen signalen uit Aruba of Curaçao ontvangen omtrent de capaciteitsproblemen van het Openbaar Ministerie aldaar.
Eventuele capaciteitsuitbreiding zal in eerste instantie dan ook door de landen zelf dienen te worden opgepakt. Die prioritering is een aangelegenheid van de Procureur-generaal en het OM op Curaçao.
De Minister van Veiligheid en Justitie onderzoekt met zijn ambtsgenoten op welke wijze Nederland eventueel kan bijstaan in hoe het streven naar kwalitatief goede en zelfstandig opererende parketten nader invulling kan krijgen. Bijvoorbeeld door flexibeler uitzendbeleid en ondersteuning bij opleidingen en kennisuitwisseling.
Blijven er als gevolg van de geringe capaciteit zaken liggen die de recherche en/of OM normaal gesproken wel zou oppakken? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het en welk type zaken betreft het?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt aanbieden van extra (recherche)capaciteit en capaciteit voor het OM richting Sint Maarten, Curaçao en Aruba behalve reactief ook proactief plaats? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe apprecieert u de berichten «Sri Lanka laat wanhopige christenen aan hun lot over», «Pakistani Christians ask for Church help to get political asylum in Sri Lanka» en «Pakistani Christians in search of a new homeland»?1
Bij UNHCR in Sri Lanka zijn momenteel ongeveer 1650 aanvraagprocedures voor vluchtelingenstatus in behandeling. Driekwart daarvan betreft Pakistanen, waarvan de minderheid christen is en de meerderheid tot de Ahmadiyah behoort. Indien hen de vluchtelingenstatus wordt toegekend, zal UNHCR proberen hervestiging in een derde land te regelen. Aangezien Sri Lanka geen partij is bij het vluchtelingenverdrag zal dit niet in Sri Lanka zijn. Wordt een aanvraag voor vluchtelingenstatus door UNHCR afgewezen, en wordt ook een eventueel beroep afgewezen, dan moeten betrokkenen Sri Lanka binnen twee weken verlaten.
De tijdelijke aanwezigheid in Sri Lanka van betrokkenen wordt, in afwachting van besluitvorming over de vluchtelingenstatus, tot op heden door de Sri Lankaanse regering gedoogd.
Kunt u aangeven wat de reden is dat UNHCR deze vluchtelingen niet erkent op politieke of religieuze gronden, ondanks de duidelijk aantoonbare discriminatie, uitsluiting en vervolging van christenen in Pakistan?
Zoals in de UNHCR-richtlijnen wordt aangegeven is UNHCR van mening dat Pakistaanse christenen een risico op vervolging lopen. Of daadwerkelijk sprake is van een gegronde vrees voor vervolging moet echter op individuele basis worden vastgesteld. Is dat het geval, wordt betrokkene door UNHCR als vluchteling erkend.
Hoe verhoudt deze weigering zich met de UNHCR-richtlijnen waarin geconcludeerd wordt dat Pakistaanse christenen een risicogroep vormen, die in algemene zin geen veilig vestigingsalternatief in eigen land hebben?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Sri Lankaanse regering de Pakistaanse christenen niet wil helpen om de relatie met Pakistan niet onder druk te zetten?
In afwachting van de uitkomsten van de aanvraagprocedure voor vluchtelingenstatus, gedogen de Sri Lankaanse autoriteiten de aanwezigheid van betrokkenen. Sri Lanka kent voor betrokkenen geen vluchtelingen- en/of asielprocedure. De relatie tussen Sri Lanka en Pakistan speelt hierin geen rol.
Kunt u aangeven hoeveel Pakistaanse christenen zich in Thailand bevinden die het moeten stellen zonder VN-hulp? Wat is de reden dat Thailand hen geen asiel verleent?
Thailand is geen partij bij het vluchtelingenverdrag. UNHCR is wel aanwezig en heeft circa 200 Pakistaanse vluchtelingen erkend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over informatie over hoeveel Pakistaanse christenen het moeten stellen zonder VN-hulp.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband er bij Sri Lanka en Thailand op aan te dringen asiel te verlenen aan vervolgde Pakistaanse christenen? Zo ja, wat gaat u doen en bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt in dezen het beleid van UNHCR. Zie ook antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband de druk op Pakistan op te voeren om de blasfemiewet af te schaffen en christenen en andere religieuze minderheden adequaat bescherming te bieden? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van religieuze minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde en zal dit blijven doen. Daarbij wordt specifiek ingegaan op misbruik van de blasfemiewetgeving en de intolerantie ten opzichte van religieuze minderheden.
Het stopzetten van de procedure naar het opsporen van doodsoorzaken van minderjarigen per 1 januari 2014 |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en Publieke Gezondheid en Veiligheid (PGV) Nederland over het stopzetten van NODO (Nader Onderzoek DoodsOorzaak)-procedure per 1 januari 2014?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) blijft bestaan, ook vanaf 1 januari 2014? Zo ja, in welke gevallen moet er momenteel nader onderzoek plaatsvinden en wat houdt dit onderzoek precies in? Zo nee, waar baseert u dat op?
De bepalingen uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb) ten aanzien van het verplichte overleg tussen de behandelend arts en de lijkschouwer bij overleden minderjarigen en het nader onderzoek zijn onveranderd gebleven.
De wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer voor het afgeven van de verklaring van overlijden (artikel 10a lid 1 Wlb) is op 1 januari 2010, vooruitlopend op de implementatie van de NODO-procedure, in werking getreden. Hierdoor wordt voor een groot deel tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om meer aandacht te besteden aan het overlijden van minderjarigen.
De wet veronderstelt verder dat een nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij onverklaard overlijden van minderjarigen wordt gedaan (artikel 10a lid 2 Wlb), maar bepaalt niet in welke gevallen een nader onderzoek moet plaatsvinden en wat dit onderzoek inhoudt. Dat gebeurt op basis van protocollen die door het veld zijn opgesteld.
Vanuit de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) zijn onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 de voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid en verwarring onder forensisch artsen en kinderartsen over wat er moet gebeuren in het geval een kind onverwacht overlijdt met een onbekende doodsoorzaak?
Zoals gezegd hebben de NVK en het FMG onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken. En zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) zullen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik samen met de deelnemende organisaties bekijken hoe hiermee kan worden omgegaan. Uitgangspunt daarbij is dat de sector hier zelf verder invulling aan geeft, maar dat we vanuit het Rijk bekijken hoe we hierbij kunnen ondersteunen.
Deelt u de mening dat het NODO-onderzoek gezondheidswinst oplevert door het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten en de kwaliteit van zorg kan verbeteren? Zo ja, op welke wijze is de medische kennis rondom onverklaard overlijden bij minderjarigen naar uw mening beter te ontsluiten?
De NODO-procedure is niet specifiek ontwikkeld voor het behalen van gezondheidswinst noch voor het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten. Daarnaast is de procedure niet ontwikkeld om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Het doel van de NODO-procedure was het achterhalen en registreren van het overlijden bij overleden kinderen in die gevallen waarin in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden.
Hoewel de bevindingen uit de huidige NODO-procedure te divers zijn om algemene conclusies te kunnen trekken, is VWS bereid om met het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden.
De sector is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te verbeteren zijn andere instrumenten voorhanden, zoals de aanbevelingen van het Kwaliteitsinstituut. Daarnaast speelt de IGZ een rol bij het handhaven van de kwaliteit.
Waaruit blijkt dat de NODO-procedure voor de opsporing van fatale gevallen van kindermishandeling niet effectief is geweest?
De NODO-procedure is effectief in het achterhalen van de aard van het onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen in Nederland bij de onderzochte 40 cases. In 38 van de 40 gevallen is een verklaring voor natuurlijk overlijden afgegeven. In twee gevallen is een verklaring voor niet-natuurlijk overlijden afgegeven. Er is in deze gevallen geen sprake geweest van kindermishandeling. De deelnemende organisaties hebben zelf in eerste instantie ook aangegeven per 1 januari 2014 te stoppen met de uitvoering van de NODO-procedure in de vorm zoals deze tot 31 december 2013 werd uitgevoerd. Zij achten de procedure niet duurzaam. Een van de redenen daarvoor is dat de doelstelling van de NODO-procedure wordt gezien als hybride. De procedure combineerde een doelstelling van justitiële aard – namelijk het opsporen van kindermishandeling – en een doelstelling van medische aard – het achterhalen van de doodsoorzaak.
Uit de evaluatie van PWC blijkt dat de doelstelling van het opsporen van fatale gevallen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
Bent u van mening dat ouders het recht hebben om te weten wat de mogelijke doodsoorzaak is van hun kind via onderzoek in een niet-justitiële setting?
Door de onderlinge werkafspraken die de NVK en de FMG gemaakt hebben, is het thans nog steeds mogelijk om in voorkomende gevallen de mogelijke doodsoorzaak van onverwacht en onverklaard overleden kinderen te onderzoeken, met medewerking van de sector op lokaal niveau.
Bent u bereid om de opgebouwde kennisinfrastructuur te behouden en een zorgvuldige overgangsperiode in het leven te roepen? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) is toegezegd om met de betrokken organisaties en het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden. Daarbij zal ook van gedachten gewisseld worden over de mogelijkheden van een vervolg van de NODO-procedure. In dit overleg zullen de bevindingen en adviezen van de PWC evaluatie betrokken worden. Wij zijn bereid het gesprek open en constructief in te gaan, zonder vooruit te lopen op het resultaat. Het eerste gesprek zal op 17 maart a.s. plaatsvinden, zoals eerder toegezegd zal uw kamer over de uitkomsten daarvan door het Ministerie van VWS worden geïnformeerd.
Wat vindt u van het voorstel om de NODO-procedure om te vormen tot een decentrale uitvoering met een centrale analyse van gegevens, zoals in het evaluatierapport van PWC wordt geadviseerd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht Dutch Dairy Board (DDB) wil meer informatie ZuivelNL |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht DDB (Dutch Dairy Board) wil meer informatie over ZuivelNL?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke fase de plannen van de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) verkeren om een interbrancheorganisatie op te richten? Kunt u aangeven op basis van welke voorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) deze organisatie wordt opgericht?
LTO en NZO hebben een samenwerkingsverband opgericht ter versterking van de zuivelketen. Het samenwerkingsverband als zodanig is nog geen brancheorganisatie in de zin van het GLB. Daarvoor dient eerst een aanvraag voor een erkenning te worden ingediend, hetgeen pas mogelijk wordt wanneer een nationale regeling ter uitvoering van dit onderdeel van het nieuwe GLB is vastgesteld. Dan zal moeten worden gekeken of, indien een aanvraag wordt ingediend, deze aan de erkenningvereisten voldoet.
Deelt u de opvatting dat het vreemd is dat nu al bekend is gemaakt dat melkveehouders € 0,05 per 100 kilogram melk moeten gaan afdragen aan de nieuwe ketenorganisatie ZuivelNL terwijl er nog geen helderheid is gegeven over de nieuwe taken die interbrancheorganisaties of producentenorganisaties kunnen oppakken op basis van het GLB? Zo nee, waarom niet?
Het staat een private organisatie, of dit nu een brancheorganisatie in de zin van het GLB is of niet, vrij om een financiële bijdrage te vragen aan de (vrijwillig) aangesloten deelnemers. Het gaat hier niet om een heffing waarvoor een algemeenverbindendverklaring is of zal worden gevraagd.
Deelt u de opvatting dat het heffen van middelen zonder dat betrokkenen hierin gekend worden geen taak is van interbrancheorganisaties of producentenorganisaties aangezien dit een van de hoofdredenen was om de productschappen op te heffen? Zo ja, bent u bereid hier actie tegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de werkwijze van ZuivelNL niet van deze tijd is, aangezien alles voor de boeren wordt geregeld zonder dat de boeren zelf worden geraadpleegd en gezien de hoge reserves van het Productschap Zuivel deze snelle gang van zaken niet nodig is en niet wenselijk gezien de koers van Brussel om boeren juist meer inspraak te geven? Zo ja, kunt u aangeven hoe u met deze situaties wil omgaan?
Nee. Het is goed dat een sector de samenwerking in de keten wil versterken ten behoeve van onder andere de diergezondheid, exportpositie en duurzaamheid.
Kunt u tot slot aangeven welke taken en verantwoordelijkheden interbrancheorganisaties en producentenorganisaties kunnen overnemen van de productschappen op basis van het GLB en kunt u toelichten wanneer en op basis van welke voorwaarden deze organisaties gebruik kunnen maken van een algemeenverbindendverklaring (AVV)?
Publieke taken van de bedrijfslichamen worden onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken uitgevoerd. Hierbij is geen sprake van algemeenverbindendverklaring van maatregelen van een producenten- of brancheorganisatie.
Voor de niet-publieke taken is het aan het bedrijfsleven zelf om te bepalen welke taken zij overnemen. Voor zover de indruk is gewekt dat het hier gaat om een in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid erkende producenten- of brancheorganisatie zou gaan, is dat onjuist.
In de motie Geurts (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 56) is het kabinet gevraagd een kader uit te werken voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties en hoe omgegaan wordt met algemeenverbindendverklaringen. Hier wordt momenteel invulling aan gegeven. Deze regeling zal in het tweede kwartaal worden gepubliceerd.
Het niet benutten van mogelijkheden ter ondersteuning van bedrijven die de EU biedt |
|
Mei Li Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving inzake de geringe belangstelling van Nederland voor de mogelijkheden voor staatssteun, die veel ruimer zijn dan de Nederlandse overheid veronderstelt?1
Ja.
Klopt het dat er veel mogelijk is op het gebied van staatssteun, zoals de EU-topambtenaar Gert Jan Koopman stelt, zolang de overheidssteun de markt maar niet ontwricht?
De staatssteun die een lidstaat wil geven, moet passen binnen de beleidsdoelstellingen en beleidswensen van de Europese Commissie. De Europese staatssteunkaders beogen de interne markt zo goed mogelijk te laten functioneren en andere Europese beleidsdoelstellingen dichterbij te brengen. Voorbeelden van dit laatste zijn meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling of in duurzame energieopwekking.
Klopt het dat de EU kan adviseren over het vormgeven van steunmaatregelen, zodat ze binnen de EU-regels vallen?
Het klopt dat de EU kan adviseren over het vormgeven van steunmaatregelen. Deze advisering vindt vertrouwelijk plaats tussen de diensten van de Europese Commissie en ambtelijke vertegenwoordigers van de relevante vakdepartementen of medeoverheden. Nederland maakt gebruik van deze advisering. Zo nodig vindt overleg op politiek niveau plaats.
Zo is bijvoorbeeld bij het verstrekken van staatssteun ten behoeve van Nedcar nauw overleg gevoerd met de diensten van de Europese Commissie over de mogelijkheden van staatssteun en de inrichting daarvan. Een ander voorbeeld is het overleg dat met diverse diensten van de Europese Commissie is gevoerd over de financiële inzet van de rijksoverheid en de provincie om de nieuwe onderzoeksreactor Pallas in Petten te realiseren. Tenslotte kan ook gewezen worden op de intensieve ambtelijke en politieke contacten die met de diensten van de Europese Commissie hebben plaatsgevonden bij grote staatssteundossiers zoals de woningbouwcorporaties en de financiële sector.
De advisering van de Europese Commissie over het vormgeven van steunmaatregelen vindt vertrouwelijk plaats. Ik heb dan ook geen informatie over de mate waarin en de wijze waarop andere lidstaten hiervan gebruikmaken.
Het signaal van de heer G.J. Koopman over de Nederlandse inzet in staatssteundossiers vat ik op als een oproep om het beter te doen.
Daarom heb ik mijn medewerkers reeds opdracht gegeven de banden met de relevante diensten van de Europese Commissie verder aan te halen op het gebied van staatssteun. Binnen het Rijk zal mijn ministerie ook meer expertise en ondersteuning ter beschikking stellen aan andere ministeries en de coördinatie van de Nederlandse inzet op het gebied van staatssteun verder versterken. Een meer proactieve inzet richting de Europese Commissie is daar onderdeel van, evenals een versterkte inzet op het waarborgen van een gelijk speelveld met andere lidstaten.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties biedt ondersteuning aan medeoverheden, waarbij ook voorlichting wordt gegeven over de mogelijkheden die het Europese staatssteunbeleid biedt.
Klopt het dat Oost-Europese landen, Frankrijk en Groot-Brittannië hier wel gebruik van maken? Kunt u met voorbeelden aangeven in welke gevallen deze landen dat doen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden deze mogelijkheden niet benut? Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Falend toezicht op jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Toezicht jihadi faalt»?1
Ja.
Hoeveel jihadisten die onder toezicht stonden zijn er in totaal afgereisd naar het buitenland? In welke landen bevinden deze jihadisten zich momenteel?
Op dit moment is sprake van één uitreiziger die onder toezicht van de reclassering stond. De betreffende persoon is waarschijnlijk naar Syrië afgereisd. De andere persoon waarover in het aangehaalde artikel wordt gesproken, stond niet onder toezicht van de reclassering.
Deelt u de mening dat deze figuren bij terugkomst opgepakt, vastgezet en waar mogelijk gedenaturaliseerd dienen te worden? Zo nee, hoe lang zet u dit beleid van pappen en nathouden nog voort?
Van elke naar Nederland teruggekeerde jihadstrijder maakt de AIVD een dreigingsinschatting. Het landelijk parket zet daarnaast zoveel mogelijk in op strafrechtelijke vervolging. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke en individuele aanpak in om de mogelijke dreiging die van deze persoon en zijn omgeving uitgaan te verminderen. Zo kan het paspoort vervallen verklaard worden als sprake is van gegronde vermoedens dat een persoon intenties heeft (nogmaals) uit te reizen naar jihadistische strijdgebieden (op basis van artikel 23 van de Paspoortwet).
Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het mogelijk het Nederlanderschap in te trekken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Voorwaarde is eveneens dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap, wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Hoe lang moeten we nog wachten voordat u de jihad, de gewapende islamitische strijd, als zodanig strafbaar stelt?
Deelname aan de jihadistische strijd of training in het buitenland is reeds strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht (terroristisch misdrijf). Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn. Daarbij betrekt het OM de bij de Landelijke Eenheid van de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie.
Vodafone die in verschillende landen openheid wil geven over aantallen taps en verstrekkingen van verkeersgegevens |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vodafone takes a stand on privacy with plan to disclose wiretapping demands», waarin wordt gemeld dat Vodafone regeringen in 25 landen heeft verzocht om meer openheid?1
Ja.
Heeft Vodafone ook een dergelijk verzoek aan de Nederlandse regering gedaan?
Ik heb over dit onderwerp een brief van Vodafone ontvangen, evenals overigens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie. Deze brief bevat geen verzoek aan mij om (meer) gegevens te publiceren, maar een aankondiging dat Vodafone zelf voornemens is om in zijn duurzaamheidsverslag jaarlijks geaggregeerde informatie op te nemen over het aantal tapbevelen en vorderingen tot gegevensverstrekking die door de overheid zijn gedaan. Vodafone vraagt of ik de analyse deel dat een dergelijke publicatie in Nederland niet is verboden. Daarbij verwijst Vodafone onder andere naar de antwoorden die de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gegeven op schriftelijke vragen van leden van uw Kamer naar aanleiding van een soortgelijk verzoek van Bits of Freedom.2 De Staatssecretaris schrijft daarin kort gezegd dat de verstrekking van geaggregeerde informatie de belangen van opsporing en vervolging ernstig in de weg kan staan. Een dergelijke verstrekking kan namelijk inzicht geven in de werkwijzen van de politie en het openbaar ministerie en kwaadwillenden zouden op basis hiervan hun werkwijze kunnen aanpassen. De geheimhoudingsplicht voor providers in de Telecomwet strekt zich evenwel niet uit tot het verstrekken van geaggregeerde informatie, waardoor de overheid alleen een dringend appèl kan doen op providers om dit soort informatie niet te verstrekken. Ik herhaal dat van de aanbieders mag worden verwacht dat ze de belangen van de overheid in deze niet zullen doorkruisen.
Indien het antwoord op vraag twee bevestigend is, bent u dan van plan om positief gevolg te geven aan dit verzoek om meer transparantie? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande antwoord gemeld heeft Vodafone mij niet gevraagd om meer gegevens te publiceren dan ik al doe. Ik rapporteer jaarlijks aan uw Kamer over het aantal taps, uitgesplitst naar telefonie en internet, en de vorderingen van gegevens, waaronder de verkeersgegevens ten aanzien van telefonie, dat door Justitie wordt gedaan. Ik meen dat met dit jaarlijkse overzicht een voldoende mate van transparantie wordt betracht.
Indien Nederland zich conformeert aan meer openheid en transparantie met betrekking tot aantallen taps en verstrekte verkeersgegevens, op welke manier en ten opzichte van welke aanvragen en overheidsdiensten wilt u hier dan invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 3.
Het voornemen van het concern AKZO om de productieafdeling van de vestiging Deventer naar het buitenland te verplaatsen |
|
John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van AKZO om de productieafdeling van de Deventer vestiging te verplaatsen naar het buitenland en van de onrust bij werknemers als gevolg van het aangekondigde ontslag van 215 personeelsleden?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit voornemen van AKZO, ook in het licht van de verantwoordelijkheid die een groot Nederlands concern dient te voelen voor de werkgelegenheid in Nederland, zeker als een dergelijk bedrijf goede omzet- en winstcijfers kent?
Aan het voornemen van AkzoNobel om de productieafdeling in Deventer te sluiten ligt een bedrijfseconomische afweging ten grondslag. Volgens het bedrijf is het nodig om haar productiecapaciteit op een andere plek in Europa te concentreren. Het valt te betreuren voor de werknemers in Deventer dat AkzoNobel er niet voor kiest om de productie in Deventer te concentreren. Het kabinet kan zich echter niet mengen in bedrijfseconomische beslissingen van bedrijven.
Deelt u de mening dat dit voornemen niet past binnen de noodzaak en trend in Nederland om aan reshoring te doen, waarbij bedrijven juist productie terug verplaatsen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
De afbouw van de productie van organische peroxiden is het gevolg van afnemende vraag op de Europese markt. Hierdoor is het voor AkzoNobel belangrijk om haar Europese productie te concentreren. In haar afweging heeft AkzoNobel ook gekeken naar de optie om de productie in Deventer te handhaven en elders in Europa een locatie te sluiten. Van de overwogen alternatieven bleek op basis van bedrijfseconomische afwegingen het verplaatsen van de productie van Deventer naar het buitenland de beste optie voor het bedrijf. Belangrijke beweegredenen zijn de verouderde staat, de beperkte mogelijkheden tot toekomstige uitbreidingen en de geografische situering van de vestiging in Deventer.
Welke mogelijkheden staan u op dit moment ter beschikking om een bedrijf als AKZO handhaving van productietaken in overweging te laten nemen, bijvoorbeeld in termen van economische randvoorwaarden?
Het kabinet zet zich in voor een ondernemersklimaat met randvoorwaarden dat ruimte biedt aan ondernemers en bedrijven om te vernieuwen en te groeien. Het generieke beleid richt zich onder andere op open en transparante markten met vrije concurrentie, heldere en eenduidige wetten en regels, geen onnodig lange procedures en beperkte administratieve lasten. Het kabinet wil het voor bedrijven als AkzoNobel interessant maken om in Nederland actief te zijn. In dat licht worden aanvullende acties zoals de maatwerkaanpak regeldruk en de internationaliseringsoffensief-agenda bij de topsector Chemie ingezet. AkzoNobel geeft duidelijk aan dat de uiteindelijke beslissing is genomen op basis van bedrijfseconomische gronden.
Indien AKZO haar voornemen doorzet, op welke wijze kunt u dan een regio, zoals Deventer, ondersteunen in het aantrekken van vervangende hoogwaardige werkgelegenheid?
Ondanks de verplaatsing van de productie blijft Deventer een belangrijke locatie voor AkzoNobel. Het bedrijf heeft twee van haar zes grote R&D-centra in Nederland gevestigd, waarvan één Deventer. Met het topsectorenbeleid wil de Nederlandse overheid juist dit soort activiteiten versterken en stimuleren. Op dit moment wordt onder leiding van het topteam Chemie, samen met het bedrijfsleven en publieke kennisinstellingen, gewerkt aan een transitieplan om de opgebouwde sterke kennispositie van de chemie te moderniseren en te versterken. Het plan moet leiden tot de vorming van één Topconsortium voor Kennis en Innovatie Chemie, waar bedrijfsleven en publieke kennisinstellingen samen toponderzoek kunnen doen. Met dit soort initiatieven wil het kabinet het ook voor AkzoNobel interessant blijven maken om te blijven investeren in R&D, ook in Deventer.
Bent u bereid om uw ongerustheid en ontevredenheid over dit voornemen van AKZO over te brengen naar de directie van het concern?
Ik betreur dat de vestiging van AkzoNobel in Deventer gesloten wordt. Naar aanleiding van de eerdere berichtgeving heeft het Ministerie van Economische Zaken dan ook gesproken met de directie van AkzoNobel Nederland over dit besluit. Het bedrijf heeft haar besluit en de daarbij behorende argumenten toegelicht.
Daarbij heeft AkzoNobel aangegeven dat het in totaal gaat om circa 220 banen die verloren gaan, maar dat door pensionering en tijdelijke contracten dit aantal in ieder geval teruggebracht wordt naar 165. Omdat de afbouw is gespreid over drie jaar, het bedrijf positieve ervaringen heeft met het eigen Mobiliteitscentrum en de medewerkers goed zijn opgeleid, verwacht AkzoNobel dat nog zeer velen van hen aan nieuw werk geholpen kunnen worden.
De berichten ‘Rijbewijs gewoon te koop in Litouwen’* en ‘Litauiske førerkort kjøpes for 80 Euro’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Rijbewijs gewoon te koop in Litouwen»1 en «Litauiske førerkort kjøpes for 80 Euro»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de verkeersveiligheid in het geding is, alsmede dat de concurrentiepositie voor het wegtransport hiermee geweld wordt aangedaan? Zo nee, waarom niet?
Dit zou het geval kunnen zijn als fraude zou zijn aangetoond. Dit is echter niet het geval. Ook de Noorse autoriteiten hebben tot dusverre geen gevallen van fraude vastgesteld.
Bent u bereid het Litouwse rijbewijs niet meer te accepteren als geldig rijbewijs en ieder Litouws rijbewijs, dat bij controles wordt ontdekt, direct in te laten vorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van de derde Rijbewijsrichtlijn dienen de lidstaten elkaars rijbewijzen te erkennen. Om vervalsing zoveel mogelijk tegen te gaan bevat de richtlijn een aantal maatregelen voor de fysieke beveiliging van het document. De Europese Commissie ziet erop toe dat de lidstaten die in acht nemen.
Zolang de politie geen vermoeden van fraude heeft, kan het rijbewijs niet ingevorderd worden.
Bent u bereid om geen enkele Litouwse vracht- of personenwagen op de Nederlandse wegen meer toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het beginsel van vrij verkeer van personen, goederen en diensten binnen de EU is dat niet mogelijk. Bij wegcontroles controleert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op naleving van de rij- en rusttijdenregeling en controleert de politie de rijbewijzen. Daarbij kan ter plaatse strafrechtelijk opgetreden worden als er onregelmatigheden worden geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 30 januari 2014?
Nee.
Het tegengaan van online kansspelen gericht op de Nederlandse markt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen over de inzet van de Kansspelautoriteit tegen gokverslaving?1
Ja.
Kent u de website http://www.oranjecasino.com/cp.html ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Kansspelautoriteit (Ksa) ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u de website www.poldercasino.com/ ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.hollandonlinecasino.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.onlinecasinoinformatie.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deze laatstgenoemde website staat naar eigen zeggen in contact met de Ksa; klopt dit? Zo ja, waaruit bestaat dat contact? Deelt u de mening dat door de bewering dat er sprake is van contact met de Ksa, ten onrechte de schijn wordt gewekt dat er sprake is van een legale website? Zo ja, wat gaat de Ksa daar tegen doen?
De ksa heeft mij desgevraagd bericht dat in voorkomende gevallen, en in het kader van onderzoeken als bedoeld in het antwoord op de vragen 2 t/m 5, in contact wordt getreden met desbetreffende aanbieders van online kansspelen. Naar mijn mening wordt louter door het feit dat dergelijke contacten bestaan, niet de schijn gewekt dat sprake is van een legale website.
Kent u de websites www.deonlinecasinos.nl/ , http://www.casinoxl.nl/ en andere gelijkaardige websites? Is het toegestaan om met een website Nederlandse online gokkers gericht door te geleiden naar sites waar online gegokt kan worden? Zo ja, waarom? Acht u dit een lacune in de wet die gedicht moet worden? Zo nee, waarom niet en wat kan en gaat de Ksa daar tegen doen?
Het plaatsen van hyperlinks of het doorverwijzen van bezoekers van dergelijke sites naar kansspelsites waarop wel gegokt kan worden, kan onder omstandigheden worden beschouwd als het «bevorderen van de deelname aan kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend». Artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok bevat een onvoorwaardelijk verbod daartoe. Vooralsnog is derhalve geen sprake van een lacune in de Wok die moet worden gedicht. Het is aan de ksa om te bepalen of zij tegen dergelijke activiteiten optreedt.
Op de website van Ksa staat vermeld dat, omdat de Ksa als taak heeft illegale kansspelen tegen te gaan, zij bezig is illegale kansspelwebsites aan te pakken; het aanbod is echter zo enorm groot dat zij prioriteiten moet stellen2; betekent het moeten stellen van prioriteiten dat de Ksa in de praktijk niet bij machte is om alle illegale kansspelwebsites die zij of anderen aantreffen, aan te pakken? Zo nee, wat betekent het dan wel?
De ksa heeft mij laten weten zich genoodzaakt te zien, gelet op de honderdduizenden websites die (ook) in Nederland toegankelijk zijn voor deelname aan kansspelen, prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat handhavende activiteiten in eerste instantie worden gericht op aanbieders waarvan het aanbod onmiskenbaar op Nederland is gericht. De aandacht van de ksa richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de ksa.
Naast een directe aanpak van illegale kansspelwebsites beoogt de ksa ook barrières op te werpen om een effectieve bedrijfsvoering van die aanbieders zoveel mogelijk te bemoeilijken. Zo zijn er afspraken gemaakt met sociale media Facebook en Hyves, om reclames van deze aanbieders te verwijderen. Daarnaast is een convenant in voorbereiding tussen de ksa en financiële dienstverleners, dat het mogelijk maakt om het betalingsverkeer naar de aanbieder van illegale kansspelen te blokkeren. Ook voert de ksa op dit moment gesprekken met meerdere reclamepartijen (voor radio, tv, printmedia en online media) om tot een samenwerking te komen om reclame voor illegale kansspelen zoveel mogelijk uit te bannen.
Deelt u de mening dat zolang de Ksa geen mogelijkheden heeft om een opgelegde boete bij buitenlandse illegale aanbieders te verhalen, handhaving niet alleen minder effectief, maar op dit moment in feite illusoir is? Zo ja, welke aanvullende bevoegdheden om de effectiviteit van de handhaving van de Ksa verder te kunnen versterken, wilt u in het wetsvoorstel kansspelen op afstand opnemen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is het inderdaad niet altijd gemakkelijk om aan in het buitenland gevestigde aanbieders opgelegde boetes aldaar te verhalen. Mede daarom voorziet het wetsvoorstel kansspelen op afstand in enkele aanvullende handhavingsmogelijkheden voor de ksa, waarmee de mogelijkheden tot aanpak van illegale online kansspelen worden vergroot. Een daarvan is de bevoegdheid voor de ksa om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden Memoranda of Understanding afgesloten met kansspeltoezichthouders in andere landen, waarmee de handhavingsmogelijkheden in het buitenland worden versterkt.
Toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage over toeslagen?1
Hoe verloopt de invoering van het ene rekeningnummer voor de toeslagen en de omschakeling naar het nieuwe IBAN (International Bank Account Number)?
Zijn er extra problemen met de uitbetaling van kinderopvangtoeslag, huurtoeslag en zorgtoeslag in december en in januari?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand november en wel per dag (dus op 21 november, 22 november, 23 november, 24 november en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand december en wel per dag (dus op 21 december, 22 december, 23 december, 24 december en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand januari en wel per dag (dus op 21 januari, 22 januari, 23 januari, 24 januari en later)?
Hoeveel toeslagen over de maanden december en januari moeten nog uitbetaald worden, maar kunnen niet uitbetaald worden omdat bijvoorbeeld het ene rekeningnummer niet bekend is of niet geverifieerd is?
Hoeveel tijd nadat iemand een rekeningnummer correct heeft doorgegeven en een kopie van zijn/haar identiteitsbewijs heeft opgestuurd, krijgt hij zijn toeslagen (alsnog) uitbetaald?
Hoeveel telefoontjes verwerkt de belastingtelefoon op dit moment en wat zijn de top-5 onderwerpen waarover gebeld wordt? Hoe verhoudt zich dat tot normaal?
Op welke wijze worden problemen met toeslagen opgelost?
Bent u bereid om het alsnog gemakkelijk te maken om de kinderopvangtoeslag aan kinderopvanginstellingen, de zorgtoeslag aan zorgverzekeraars en de huurtoeslag aan woningbouwcorporaties te betalen, zoals de Kamer meerdere keren gevraagd heeft?
Zijn mensen in kwetsbare posities (zoals in de schuldhulpverlening) in de problemen gekomen door late uitbetaling van toeslagen?
Aan hoeveel toeslaggerechtigden is gevraagd om het ene rekeningnummer door te geven en hoeveel toeslaggerechtigden hebben zo'n brief nog niet gehad?
Hoeveel toeslaggerechtigden hebben wel correct hun rekeningnummer en identificatie opgestuurd, maar geen toeslagen ontvangen?
Hoeveel van de uitbetaalde toeslagen (uitgesplitst per toeslag) zijn in december en januari uitbetaald op het nieuwe ene rekeningnummer, dat goed is doorgegeven en gecontroleerd?
Hoeveel kinderopvangtoeslagen zijn voor december en januari nog uitbetaald aan een kinderopvanginstelling, die daarvoor onder de nieuwe regels niet gecertificeerd is?
Indien mensen op tijd hun rekeningnummer doorgegeven hebben en geen toeslagen ontvangen hebben en daardoor in de problemen komen en extra kosten maken (bijvoorbeeld aanmaningskosten, dwangbevelen) of hun huis uitgezet worden, welke hulp kunnen zij dan nog dit weekend en deze week van de Belastingdienst/Toeslagen krijgen?
Kunt u deze vragen voor dinsdag 28 januari 12 uur beantwoorden?
Het lot van de paarden die na het faillissement van een zorgboerderij worden geveild |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat een ex-bestuurder van zorgboerderij/manege in Nuth wordt verdacht van grootschalige fraude met onder andere PGB-gelden en dat de zorgboerderij inmiddels failliet is verklaard?1
De zorgboerderij is inmiddels failliet verklaard. Over verdenkingen tegen personen worden geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat als gevolg van dit faillissement de 28 paarden van deze zorgboerderij binnen enkele dagen geveild gaan worden waarbij het startbod vanaf 150 euro is gezet?
De veiling van de paarden is op 25 januari 2014 gestart en op 28 januari 2014 beëindigd. Er zijn 28 paarden aangeboden op de veiling. Eén paard werd aangeboden voor € 150,–. De overige startbedragen lagen tussen de € 250,– en € 800,–. Het gemiddelde startbedrag was € 548,– per paard. De bedragen van de laatste biedingen op de veiling variëren tussen de € 780,– en € 16.300,- De 28 paarden hebben in totaal € 97.061,– opgebracht. De gemiddelde opbrengst is € 3.466,– per paard. Deze bedragen zijn exclusief veilingkosten en btw.
Deelt u de mening dat dieren geen spullen zijn zoals een koelkast of wasmachine die na een faillissement kunnen worden geveild? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze paarden niet de dupe mogen worden van het faillissement, al dan niet als gevolg van fraude in de zorg?
Deelt u de analyse dat deze paarden door de veiling een groot risico lopen het slachtoffer te worden van een ondoordachte (impuls)aankoop? Deelt u de analyse dat het risico zelfs groot is dat handelaren de paarden voor een prikkie in bezit krijgen en doorverkopen voor de slacht, waar ongeveer 400 euro per paard wordt betaald? Zo ja, wat gaat u doen om deze scenario’s te voorkomen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u de risico’s op impulsaankopen en/of doorverkoop voor de slacht niet reëel acht?
Bent u bereid om u in te zetten voor het stopzetten van de veiling en in plaats van de veiling een deugdelijke herplaatsing van de paarden te faciliteren, bijvoorbeeld door ondersteuning van de Stichting Paard in Nood, zodat impulsaankopen voorkomen kunnen worden en het risico dat de dieren bij de slacht belanden wordt vermeden?
Bent u bekend met de zorgen van mensen uit de buurt die melden dat de verzorging van de paarden de afgelopen maanden al te wensen overliet? Heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) de verzorging en het welzijn van de dieren de afgelopen maanden al gecontroleerd? Zo ja, wat waren de bevindingen van de inspecteurs? Zo neen, waarom niet?
Er hebben de NVWA geen meldingen bereikt over mogelijke welzijnsproblemen bij dit bedrijf.
In 2012 heeft de NVWA wel ondersteuning geleverd bij het onderzoek van de FIOD op de desbetreffende locatie van Tara-Manda in de vorm van expertise en het uitlezen van transpondernummers van de aanwezige paarden. Er zijn toen geen afwijkingen vastgesteld met betrekking tot het dierenwelzijn.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre en op welke wijze de NVWA betrokken was of is bij het besluit over de veiling van de dieren en het verdere verloop van dit proces?
De NVWA is niet betrokken bij het besluit tot veiling van de paarden of het verdere verloop daarvan.
Wifi-tracking door winkels |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wifi-tracking: winkels volgen je voetsporen»?1
Ja.
Is het winkeliers toegestaan via wifi, bluetooth of op andere wijze gegevens (bijv. mac-adressen) van telefoons en andere apparaten van personen, die in hun winkel lopen, te verzamelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Eigenaren van winkels zijn vrij in het vaststellen van voorwaarden waaronder het publiek gerechtigd is de winkel te betreden, zo lang die voorwaarden redelijk zijn. Tegen deze achtergrond moet ook de verzameling van gegevens door middel van WiFi trackers worden gezien. Op grond van artikel 8, onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kan de eigenaar van de winkel het verzamelen van deze gegevens aanmerken als een gerechtvaardigd eigen belang, wanneer dit belang opweegt tegen het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, waaronder het belang bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien het belang van de winkeleigenaar is gelegen in het vaststellen van het aantal bezoekers en het vaststellen van hun verplaatsingsgedrag in de winkel, zonder dat in combinatie daarmee andere persoonsgegevens worden verwerkt, is voorstelbaar dat dit belang in concreto als redelijk kan worden aangemerkt. Daarbij geldt overigens dat ingevolge de artikelen 33 en 34 van de Wbp kenbaarheid aan de verwerking van persoonsgegevens moet worden gegeven.
Dit alles kan anders liggen wanneer ook de gegevens van passanten op de openbare weg worden verwerkt. In dat geval ontbreekt de mogelijkheid om voorwaarden te stellen aan toegang tot en verblijf in een winkel en is voor de rechtvaardiging van de verzameling van persoonsgegevens toestemming vereist. De Minister van Economische Zaken heeft tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 12 februari j.l. aangegeven dit vraagstuk te zullen bespreken met het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Is het winkeliers toegestaan via wifi, bluetooth of op andere wijze gegevens (bijv. mac-adressen) van telefoons en andere apparaten van personen, die op straat langs hun winkel lopen, te verzamelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat winkeliers door middel van wifi-tracking bijhouden en opslaan wie op straat langs hun winkel loopt zonder deze te betreden? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat winkels duidelijk aan klanten kenbaar moeten maken dat zij mac-adressen of andere identificerende kenmerken verzamelen van hun klanten? Welke vorm moet deze notificatie volgens u hebben? Wat adviseert het College bescherming persoonsgegevens (Cbp)?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 4. De kennisgeving dat er gegevens worden verzameld moet voldoende duidelijk zijn. Er is geen vaste vorm voorgeschreven.
Bent u bereid het Cbp te vragen onderzoek te doen naar en advies uit te brengen over wifi-tracking door winkels? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de Minister van Economische Zaken dit vraagstuk bespreken met het CBP.
Storingen en fraude bij online bankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rabobank vaakst plat»?1
Ja
Hoeveel storingen in het online betalingsverkeer (ook via mobiele apps) van de Nederlandse banken zijn bij u bekend sinds 1 januari 2013 en wat was de totale en gemiddelde storingsduur per bank in 2013? Hoe verhouden deze bij u bekende storingsgegevens zich tot de meldingen op de website www.allestoringen.nl ?
Uit onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het MOB, waar ik uw Kamer in november vorig jaar over heb geïnformeerd2, blijkt dat banken qua internetbankieren in 2012 een beschikbaarheidspercentage van 99,6%3 lieten zien. In de eerste helft van 2013 hebben zich verschillende storingen binnen het internetbankieren voorgedaan, grotendeels veroorzaakt door meerdere grootschalige DDoS-aanvallen bij verschillende banken. In reactie hierop hebben banken inmiddels verschillende maatregelen4 genomen. Ondanks dat banken nog steeds geregeld te maken hebben met DDoS-aanvallen, zijn er als gevolg hiervan sindsdien geen of nauwelijks langdurige verstoringen meer geweest.
Het is mij niet bekend hoe www.allestoringen.nl het aantal storingen en de storingsduur per bank meet.
Hoe verhoudt het aantal storingen in het Nederlandse online betalingsverkeer zich tot het gemiddelde aantal storingen in het buitenland (o.a. Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland)? Presteren Nederlandse banken beter of slechter?
Ik beschik niet over cijfers van het gemiddelde aantal storingen in het online betalingsverkeer in onze buurlanden. Daarbij merk ik op dat niet in alle andere EU-landen al in dezelfde grote mate gebruik gemaakt wordt van online betaalfaciliteiten als in Nederland. Binnen verschillende lidstaten hebben zich zeer diverse betaalmarkten ontwikkeld. Zo wordt in een aantal zuidelijk en oostelijk gelegen EU-lidstaten nog maar zeer beperkt gebruik gemaakt van elektronische betaalmogelijkheden. In een aantal andere lidstaten wordt wel veel elektronisch betaald, maar gebruikt men vaker een creditcard dan een debitcard (pinpas), zeker voor betalingen op internet. Een dienst als het Nederlandse iDEAL is in Europees opzicht uniek. In weinig lidstaten bestaat zo’n betaalmogelijkheid en waar dit wel het geval is, is het gebruik daarvan nog zeer beperkt. De grote verschillen in het gebruik van online betalingsverkeer maken vergelijkingen tussen diverse EU-lidstaten weinig zinvol.
Onder welke omstandigheden zijn banken verplicht een storing bij de financiële toezichthouder te melden? Zijn er normen afgesproken voor het beschikbaarheidspercentage van het girale betalingsverkeer?
DNB houdt toezicht op onder meer de bedrijfsvoering van individuele financiële ondernemingen aan wie een vergunning is verstrekt. Daar past ook het toezicht op een goed betaalsysteem bij. In dat kader en vanuit de oversight-rol van DNB onderhoudt DNB nauw contact met banken mochten er (grote) verstoringen in het betalingsverkeer plaatsvinden. Banken melden ernstige storingen aan DNB. Van een ernstige storing is sprake als deze de bedrijfsvoering van de betreffende bank ernstig hindert, een grote impact kan hebben op de solvabiliteit en liquiditeit van de instelling, lang duurt of een andere instelling kan raken.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een aantal Nederlandse en Europese wetgevingsinitiatieven5 die het (verplicht) melden van storingen, die direct of indirect leiden tot maatschappelijke ontwrichting, in meer detail zullen regelen.
Er zijn geen absolute normen vastgesteld voor het beschikbaarheidspercentage van het girale betalingsverkeer. Zowel de banken zelf, als ook toezichthouder DNB en alle overige stakeholders die participeren in het MOB, hebben belang bij een goed werkend elektronisch betalingsverkeer. Door DNB wordt dit gemonitord zowel in het kader van het reguliere toezicht als vanuit de oversight-taak van DNB.
Hoeveel schadegevallen door fraude bij online bankieren waren er over de jaren 2011–2013, welk percentage van deze gevallen kreeg enige vorm van compensatie aangeboden en welk percentage van deze zaken loopt nog?
Uit cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) maak ik op dat de schade als gevolg van fraude met internetbankieren in de eerste helft van 2013 4,2 miljoen euro bedraagt. Over heel 2012 bedroeg de fraude met internetbankieren 34,8 miljoen euro; in 2011 was dit 35 miljoen euro.
Van de NVB heb ik begrepen dat er in 2011 ongeveer 7.600 schadegevallen bij de banken bekend waren als gevolg van fraude met internetbankieren. In 2012 waren dit er ca. 11.000 en in het eerste halfjaar van 2013 ca. 2.000. Ik beschik niet over het percentage van fraudegevallen waarbij de bank de schade heeft gecompenseerd en een percentage van welke zaken nog lopen. Een overeenkomst tot compensatie is doorgaans vertrouwelijk, de inhoud ervan is dan alleen bij betrokken partijen bekend.
Kunt u een uitsplitsing geven naar de aard van de fraude bij online bankieren; hoeveel gevallen zijn er jaarlijks en wat is het aandeel van fraude door phishing of malware binnen het totaal van het aantal online fraudegevallen?
Van de NVB heb ik begrepen dat de focus van internetfraudeurs de laatste jaren is verschoven van het «hengelen» naar vertrouwelijke gegevens (phishing), naar de ontwikkeling van malware waarbij criminelen speciale software schrijven om computers te infiltreren.
Volgens de NVB zouden van de ongeveer 11.000 schadegevallen in 2012 vanwege fraude met internetbankieren er ongeveer 2.000 te wijten zijn aan phishing en ongeveer 9.000 aan malware. Van de ongeveer 2.000 schadegevallen in de eerste helft van 2013 zijn er volgens de NVB bij benadering 500 te wijten aan phishing, 1.300 aan malware, 200 aan overige fraudevormen zoals fraude met machtigingen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Nijboer c.s.2 die de regering verzoekt helderheid te verschaffen over de normen die de Nederlandsche Bank (DNB) hanteert voor het vereiste veiligheidsniveau en de beschikbaarheid van het (online) betalingsverkeer, inclusief pinbetalingen in Nederland, deze te beoordelen op volledigheid en effectiviteit?
Zoals hiervoor aangegeven wordt er niet een bepaalde beschikbaarheidsnorm gehanteerd door toezichthouder DNB. Wel vormt het functioneren van het elektronisch betalingsverkeer een continue aandachtspunt, zowel in het reguliere toezicht als vanuit de oversight-taak van DNB. Daarbij neemt DNB mee, zoals hierna ook toegelicht in het antwoord op vraag 8, of banken en andere schakels in de betaalketen voldoen aan de aanbevelingen die vanuit de ECB worden gedaan.
In de rapportage «Analyse van de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer» is onderzocht hoe diverse stakeholders het elektronisch betalingsverkeer in Nederland beoordelen. Uit deze rapportage blijkt dat de diverse stakeholders over het algemeen tevreden zijn over de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer in Nederland. Wel zijn er in deze rapportage drie verbeterpunten gesignaleerd die te maken hebben met de betaalkanalen iDeal, internetbankieren en pinnen en het tegengaan van Ddos-aanvallen. Deze verbeterpunten zijn of worden opgepakt door alle betrokken stakeholders, zo heb ik begrepen. Banken zijn bezig om de ICT-systemen voor iDeal en internetbankieren minder afhankelijk van elkaar te maken, zodat een storing in het ene systeem niet direct consequenties hoeft te hebben voor het andere systeem. Van de NVB en Detailhandel Nederland heb ik begrepen dat een verdere verbetering van de robuustheid van de pinketen onderwerp is van het Convenant Betalingsverkeer.
Zijn de Nederlandse banken compliant met de ECB-aanbevelingen3 voor de beveiliging van internetbetalingen in het bijzonder ten aanzien van de klantidentificatie en risicoanalyse, de monitoring van betaaltransacties en het zetten van betaallimieten? Hoe wordt gevolg gegeven aan de aanbevelingen van de ECB en evalueert DNB de voortgang van Nederlandse banken?
De Recommendations waaraan gerefereerd wordt, zijn begin 2013 door de ECB gepubliceerd. De ECB geeft de banken tot 1 februari 2015 de tijd om aan deze set van aanbevelingen te voldoen. Dit op basis van het «comply or explain» principe. Dit betekent dat banken elke aanbeveling op te dienen volgen, tenzij op basis van degelijke risico-overwegingen afwijkingen hierop uitgelegd kunnen worden. DNB heeft aangegeven dat de Recommendations worden meegenomen in het reguliere toezicht.
De banken en DNB schatten in dat er bij de Nederlandse banken geen grote wijzigingen in procedures en IT-systemen nodig zijn om tijdig aan de aanbevelingen te voldoen. Zo passen de Nederlandse banken al sinds jaar en dag «strong authentication» (één van de ECB Recommendations) voor klantidentificatie toe bij internetbankieren. Voor klantidentificatie bij mobielbankieren gebruiken de meeste banken «static» in plaats van «strong authentication». Dergelijke afwegingen kunnen banken goed uitleggen, en zijn altijd gebaseerd op zorgvuldig uitgevoerde risicoanalyses. De meeste banken bieden klanten de mogelijkheid om via internetbankieren limieten in te stellen voor de bedragen die via internet- en/of mobielbankieren kunnen worden overgemaakt.
Welke maatregelen nemen banken nu reeds om de maximale schade per klant te beperken en wordt de klant ook expliciet een keuze gegeven voor meer of minder functionaliteit?
Het veilig inrichten en veilig houden van internetbankieren is voor banken uiteraard van groot belang, ook om het vertrouwen van klanten te behouden. Via geavanceerde 24/7 fraudedetectie en transactiemonitoring herkennen banken fraude steeds beter en sneller. Verder werken banken intensief samen met het Openbaar Ministerie en de politie in het Electronic Crimes Task Force (ECTF) om internetcriminelen aan te pakken.
Banken hebben verder een divers scala aan maatregelen ingevoerd om de klant zelf meer regie te geven om, mocht hij/zij slachtoffer worden van fraude via internetbankieren, de maximale schade te verkleinen. Een dergelijke maatregel is bijvoorbeeld «geoblocking» voor internetbankieren, waarbij overboekingen via internetbankieren naar landen buiten Europa standaard geblokkeerd worden. Klanten kunnen dit zelf aanpassen via internetbankieren en zowel tijdelijk als permanent buitenlandoverboekingen «aan» zetten. Een ander voorbeeld is het zelf via internetbankieren kunnen instellen van limieten voor bedragen die via internet- en/of mobielbankieren kunnen worden overgemaakt. Daarnaast zijn er banken waarbij klanten via mobielbankieren enkel naar rekeningnummers geld kunnen overmaken waar zij reeds eerder geld naar hebben overgemaakt.
Indien banken de nieuwe uniforme veiligheidsvoorwaarden opnemen in hun algemene voorwaarden is dan gelet op artikel 7:524 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek4 geen sprake van een verschuiving van verplichtingen richting de consument (de uniforme veiligheidsvoorwaarden kleuren dan via de algemene voorwaarden immers de standaard in waarlangs een rechter de «grove nalatigheid» van een consument zal toetsen)?
De uniforme veiligheidsregels zijn op zichzelf niet nieuw, zij waren alleen niet bij elke bank identiek. De onderlinge verschillen tussen banken zijn geschrapt, zodat voor iedereen dezelfde regels gelden. Ook zijn verouderde regels geschrapt, zoals het verbod te internetbankieren en/of mobielbankieren via onbeveiligde draadloze netwerken. De regels komen op mij niet onredelijk over. Dit gevoel wordt nog gesterkt door de wetenschap dat de uniforme veiligheidsregels tot stand zijn gekomen in nauw overleg met de Consumentenbond. Van de NVB en de Consumentenbond heb ik begrepen dat de uniforme veiligheidsregels over enige tijd ook geëvalueerd zullen worden.
Daarnaast wordt regelmatig de suggestie gewekt dat de consument bij het niet naleven van de uniforme veiligheidsregels per definitie «grof nalatig» zou zijn, waarbij hij of zij aansprakelijk zou zijn voor de volledige schade. Dit zou echter niet in lijn zijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Van de NVB heb ik begrepen dat banken zich er goed van bewust zijn dat een gemiddelde consument zich niet 100% tegen internetcriminelen kan beveiligen. Het niet naleven van een beperkt onderdeel van de uniforme regels betekent daarom niet per definitie dat de consument aansprakelijk wordt gesteld voor de schade, zo benadrukt de NVB. Of sprake is van grove nalatigheid in een individueel geval, kan alleen door de rechter worden vastgesteld.
Hoe verhoudt de verdeling van de bewijslast in artikel 7:529 Burgerlijk Wetboek, waarbij de bewijslast op de bank drukt, zich tot de situatie waarin de klant moet aantonen dat hij zich aan de nieuwe uniforme veiligheidsregels heeft gehouden? Wordt de klant nu niet gevraagd zijn eigen onschuld aan te tonen in plaats van dat de bank de grove nalatigheid dan wel opzet aan de kant van de klant moet aantonen?
Eerder heb ik uw Kamer toegelicht9 dat ik het een wenselijk ontwikkeling vind dat banken samen met de Consumentenbond eenduidige, uniforme regels overeen zijn gekomen. Mede op mijn aandringen is in het MOB onderzocht in welke mate de verschillende veiligheidsnormen, waaraan de klant zich bij internet- (en mobiel-) bankieren dient te houden, qua inhoud en formulering beter op elkaar konden worden afgestemd. Als consumenten schade lijden, maar deze de uniforme veiligheidsregels hebben nageleefd, dan kunnen zij er in ieder geval op rekenen dat zij het bedrag dat zonder toestemming van de rekening is gehaald, vergoed krijgen.
Uit de artikelen 7:524, 7:528 en 7:529 BW volgt dat in beginsel de bank verplicht is om de geleden schade te vergoeden. Alleen wanneer sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van de klant kan dit anders zijn (artikel 7:529, tweede lid, BW). Onderlinge afspraken tussen de Consumentenbond en de NVB zijn niet van invloed op deze wettelijke bewijslastverdeling. De rechter heeft het laatste woord over de uitleg van de wet- en regelgeving. Als de bank het standpunt van de consument – volgens deze ten onrechte – afwijst, kan de consument het geschil voorleggen aan Kifid (Klachtinstituut Financiële Dienstverlening) of de rechter.
Er is een aantal gevallen bekend waarbij klanten op verzoek van de bank eerlijk vertelden op welke wijze zij zijn bedonderd door internetcriminelen en zij door de vertelde feiten aan de bank de schade niet vergoed kregen, terwijl als zij niets zouden hebben gezegd de schade wel vergoed zou worden; deelt u de mening dat dit niet zou moeten gebeuren? Bent u bereid dit in gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aan de orde te stellen en banken te bewegen de schade voor deze gedupeerden alsnog te vergoeden?
Op Europees niveau is besloten om, indien een klant opzettelijk heeft gefraudeerd of grof nalatig is geweest, de schade die daaruit ontstaan is door de klant zelf te laten dragen. Deze regel is in lijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. komt mij niet onredelijk voor. Ook van een klant mag worden verwacht dat hij op een verantwoordelijke manier online zijn bankzaken regelt.
Of in een concrete situatie sprake is van grove nalatigheid of grove schuld aan de zijde van de gedupeerde, is niet aan mij om te bepalen maar aan de rechter. Indien sprake is van grove schuld aan de zijde van de gedupeerde zijn banken niet wettelijk verplicht om de schade van een gedupeerde te vergoeden. Vergoedt een bank desalniettemin (een deel van) de schade uit coulance, dan is dit een eigen en vrijwillige keuze van die bank.
Kunt u een overzicht geven van het aantal rechtszaken dat loopt van gedupeerden van online fraude tegen banken? In hoeveel gevallen is al een uitspraak gedaan en hoe luidde deze?
Ik kan u niet voorzien van een overzicht van het aantal rechtszaken dat loopt rond online fraude, noch van het aantal gevallen waarin een uitspraak is gedaan. Van de NVB heb ik begrepen dat een inventarisatieronde langs de grootbanken leert dat het aantal lopende en afgeronde rechtszaken rond dit onderwerp zeer beperkt is.
Uit onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Leiden zou blijken dat slachtoffers van identiteitsfraude met een lage opleiding minder vaak geld terugkrijgen van de bank dan hoger opgeleiden; zijn deze gegevens juist?5 Zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als het vergoeden van schade impliciet of expliciet afhankelijk is van de opleiding van mensen? Wat wilt u eraan doen om dit te voorkomen?
Het genoemde onderzoek11 kijkt naar de opgetreden financiële schade van personen die te maken hebben gekregen met in hun ogen onterechte bankafschrijvingen. Het onderzoek laat hierbij in het midden wat de exacte oorzaken hiervan zijn. Deze kunnen variëren van fraude via internetbankieren door phishing of malwaretot marktplaatsfraude, geschillen met (web)winkeliers, family fraud, babbeltrucs, diefstal/ verwisseling van betaalpassen waarbij pincode zijn afgekeken en zelfs – onterecht geachte – overheidsvorderingen.
Het is op basis van het aangehaalde onderzoek voor mij niet mogelijk om uitspraken te doen over de vraag of lager opgeleide mensen inderdaad minder snel hun schade vergoed krijgen dan hoger opgeleide mensen. Voor alle situaties geldt, dat bij een onterechte afschrijving, de bank in beginsel gehouden is de schade te vergoeden, tenzij sprake is van opzet of grove schuld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Betalingsverkeer op 30 januari 2014?
Ja
Islamitische geweldsprediking |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sektarische strijd nu ook in enkele Nederlandse moskeeën»?1
Ja.
In hoeverre erkent u het gegeven dat de islam inherent gewelddadig is tegen andersgelovigen, ongelovigen, afvalligen en zelfs andere moslims?
Ik keur elke oproep tot geweld af; iedereen in Nederland dient zich aan de wet te houden. Gedrag dat de kernwaarden van de Nederlandse samenleving bedreigt, wordt niet getolereerd. Net als overtuigingen die op zodanige manier in de publieke ruimte worden uitgedragen, dat anderen hierdoor in hun vrijheid worden beperkt. Waar er aanwijzingen zijn dat de wet wordt overtreden, is het aan het Openbaar Ministerie (OM) of tot vervolging wordt overgegaan en aan de rechter om daarover een oordeel te vellen. Ik beoordeel de totaliteit van een godsdienst niet op basis van de gedragingen en interpretaties van een kleine gewelddadige minderheid die zegt zich te beroepen op diezelfde godsdienst. Het is niet aan de overheid te bepalen welke religieuze standpunten wel of niet juist zijn dan wel deze anderszins te kwalificeren. Wel is het aan de overheid om (de kernwaarden van) de democratische rechtsstaat te beschermen.
Deelt u de mening dat alle moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld direct moeten worden gesloten? Zo ja, wanneer gooit u de in het artikel genoemde moskeeën dicht?
Het oproepen tot haat of het aanzetten tot geweld is nadrukkelijk niet toegestaan. Indien een instelling in strijd met de openbare orde handelt, kan het Openbaar Ministerie de rechter verzoeken de instelling te sluiten (artikel 20, tweede boek BW). In Nederland bestaat het recht op vrijheid van godsdienst. Volgens artikel 6 van de Grondwet heeft iedereen het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Begrijpt u inmiddels dat bijna 70% van de Nederlanders vindt dat er genoeg islam is in Nederland? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer onderneemt u eindelijk actie om de voortgaande islamisering van ons land tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Het aanhoudende misbruik van de Wet openbaarheid bestuur |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten weigeren Wob-verzoek via e-mail en fax»1 en herinnert u zich eerdere vragen over het misbruiken van de wet Openbaarheid van Bestuur?2
Ja.
Kent u ook andere signalen van met name gemeenten die gedupeerd zijn door personen die de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) menen te moeten gebruiken voor onzinnige verzoeken die alleen bedoeld zijn om zichzelf te verrijken en waarbij het in geen geval daadwerkelijk om de gevraagde informatie gaat? Zo ja, deelt u dan ook de indruk dat dit probleem voor gemeenten nog nauwelijks langer hanteerbaar is? Zo nee, hoe kan het dat deze signalen u niet hebben bereikt?
De eerste signalen van op het innen van dwangsommen gericht misbruik van de Wob dateren van relatief kort na de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom). Zoals ik ook in antwoord op de eerdere vragen over het misbruiken van Wob heb gemeld, heb ik intussen van verschillende organen steeds meer signalen ontvangen die erop duiden dat er Wob-verzoeken worden ingediend met het enkele doel om dwangsommen te innen. Om deze signalen van misbruik en de omvang van het probleem op waarde te kunnen schatten, zijn deze signalen betrokken bij het evaluatieonderzoek naar de effecten van onder meer de werking van de Wet dwangsom. Het rapport «Evaluatie van een drietal versnellingsinstrumenten uit de Awb»3 heeft het beeld bevestigd dat dit misbruik van de Wet dwangsom geen incidentele aangelegenheid is en bij een aantal bestuursorganen op grote schaal voorkomt. Dat baart het kabinet zorgen en er dienen dan ook snel maatregelen getroffen te worden om een eind te maken aan dat misbruik.
Mede gelet op de uitkomsten van het evaluatierapport zijn de artikelen 8.3 en 8.4 van het initiatiefvoorstel voor een Wet open overheid4 te beschouwen als een passend en doeltreffend antwoord op het probleem van het misbruik van de Wet dwangsom. Echter, de afronding van de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel kan – reeds gezien de omvang van dat voorstel – mogelijk langer duren dan de behandeling van een beperkt wetsvoorstel waarmee het misbruik van de Wet dwangsom een halt wordt toegeroepen. In reactie op de breed gesteunde motie Fokke/Taverne waarin de regering wordt gevraagd om concrete maatregelen tegen misbruik van de Wet dwangsom5, heb ik uw Kamer dan ook bericht dat het kabinet ernaar streeft om dit najaar zo’n beperkt wetsvoorstel in te dienen.6 Op deze manier kan het misbruik van de Wet dwangsom zo spoedig mogelijk een halt worden toegeroepen.
Wanneer hebben u de eerste signalen over structureel oneigenlijk gebruik van de WOB, met als kennelijk enige doel het verkrijgen van een dwangsom, bereikt? Wat hebt u, anders dan het onderzoeken van het probleem, gedaan om het ook daadwerkelijk op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ergerniswekkende aard en omvang van het genoemde probleem vraagt om een snelle en doortastende oplossing? Zo ja, waar had u aan gedacht en op welke korte termijn komt die oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitzonderen van de WOB van de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht, zoals ook voorgesteld in het wetsvoorstel Open overheid (Kamerstuk, 33 328) een oplossing van het genoemde probleem biedt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze oplossing niet kan wachten op de afronding van de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel, maar eerder moet worden doorgevoerd? Zo ja, op welke termijn kunt u dat, bijvoorbeeld door middel van een spoedwet, regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een brief van de provincie Noord-Holland |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de brief van 4 november 2013 van de Commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland aan u en aan de Minister-President over «Rapportage taken en bevoegdheden provincie «nieuwe stijl»», inclusief de bijlage «Adequate toerusting vereist, Rapportage van de Commissaris van de Koning Noord-Holland inzake de provincie «nieuwe stijl»», eveneens van 4 november 2013, naar de Kamer te sturen?
Ja, bijgaand1 stuur ik u de desbetreffende brief van de Commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland inclusief bijlage. Naar ik heb begrepen is deze inmiddels door de provincie Noord-Holland openbaar gemaakt.
De brief heeft betrekking op de discussie die het kabinet momenteel voert met de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht over het instrumentarium van de nieuw te vormen Noordvleugelprovincie. Over de resultaten zal ik uw Kamer bij de indiening van het wetsvoorstel tot samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht informeren.