Belastingvrij schenken in 2015 |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kun je ook in 2015 nog een ton belastingvrij schenken?»?1
Ja.
Is het correct dat in de wet een bepaling opgenomen is dat de verbouwing van een eigen woning voor 1 januari 2017 moet zijn afgerond, maar dat geen bepaling is opgenomen die eist dat de ontvanger van de schenking op het moment van de schenking al een huis gekocht heeft? Zo ja, op welke grond komt de regering tot de conclusie dat op het moment van schenking al een huis gekocht moet zijn om in aanmerking te komen voor de schenkingsvrijstelling voor verbouwing van een eigen woning? Zo nee, op welk gedeelte van de wet wordt dat gebaseerd?
Er kan alleen gebruik worden gemaakt van de tijdelijk verruimde vrijstelling voor onderhoud of verbetering indien de begunstigde van de schenking de eigen woning al in 2014 heeft. In artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, van de Successiewet 1956 is bepaald dat deze vrijstelling geldt indien het een schenking in 2014 betreft «voor de kosten van verbetering of onderhoud van die woning». Met «die woning» wordt gedoeld op de eerder in dat onderdeel genoemde eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit is niet anders dan voor de reguliere eenmalig verhoogde vrijstelling met betrekking tot de eigen woning van artikel 33, onderdelen 5° en 6°, van de Successiewet 1956, waaraan de formulering van artikel 33a is ontleend. Uitgangspunt voor de toepassing van de vrijstellingen is steeds dat de woning waarvoor de schenking wordt gedaan in het jaar waarvoor de vrijstelling geldt (in dit geval 2014) al een eigen woning is van de begiftigde. Vervolgens bepaalt artikel 5 van de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting dat het is toegestaan dat een in 2014 gedane schenking bij verbouwing of onderhoud van een eigen woning ook mag worden besteed in 2015 en 2016. Deze verlengde bestedingstermijn is ingegeven door de vaak lange en onvoorspelbare duur van een verbouwing.
Doordat de doorlooptijd voor hypotheken bij banken gemiddeld vier tot zes weken duurt, en bij complexere gevallen zelfs drie maanden, kan al lang voor het einde van de schenkingsvrijstelling geen huis meer gekocht worden waarbij schenking vrijgesteld is; om eigenaar te worden van de woning en daarna pas de financiering te regelen, kan een Groninger akte worden getekend; bent u bekend met de Groninger akte?
Ja.
Is er bij het tekenen van een Groninger akte sprake van bezit van een eigen woning?
Normaal gesproken wordt bij de notaris in een akte vastgelegd dat de verkoper de eigendom van de woning heeft geleverd aan de koper en dat de koper de koopsom voor de woning heeft betaald aan de verkoper. Kenmerkend voor een Groninger akte is dat de betaling door de koper van de koopsom plaatsvindt op een later moment dan de levering. Bij niet-betaling op dat latere moment treedt de ontbindende voorwaarde in werking. Door de levering wordt de koper eigenaar van de woning. Voor de kwalificatie van een woning als eigen woning in fiscale zin gelden voorwaarden die in principe los staan van de wijze waarop de woning juridisch geleverd is. Er is in fiscale zin sprake van een eigen woning als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.111, eerste of derde lid van de Wet IB 2001. Daarvoor moet de woning de koper in elk geval anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan of als dat niet het geval is, moet de woning in ieder geval leeg staan en uitsluitend bestemd zijn om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende drie jaren de koper anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan.
Kan bij het tekenen van een Groninger akte voor 1 januari 2015 gebruik gemaakt worden van de schenkingsvrijstelling? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor de schenkbelasting geldt indien een bedrag is geschonken ten behoeve van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet IB 2001. Voorts moet voldaan zijn aan de voor de vrijstelling geldende bestedingseisen. Die houden in dat het geschonken bedrag door de begiftigde uiterlijk 31 december 2014 moet zijn besteed aan (een gedeelte van) de koopsom of aan de aflossing van (een gedeelte van) de eigenwoningschuld2, of dat het geschonken bedrag door de begiftigde uiterlijk 31 december 2016 moet zijn besteed aan de verbetering of het onderhoud van de woning. Indien een woning in 2014 wordt geleverd met een Groninger akte, en er tevens aan de koper van de woning een schenking is gedaan voor de verwerving van de woning of de aflossing van de eigenwoningschuld, dan dient deze schenking dus ook in 2014 te worden besteed. Indien een woning in 2014 wordt geleverd met een Groninger akte, en er tevens aan de koper van de woning een schenking is gedaan voor verbetering of onderhoud van de woning, dan heeft deze nog tot en met 31 december 2016 de tijd om het geschonken bedrag voor dat doel te besteden. Het gegeven dat door gebruikmaking van een Groninger akte de betaling van de koopsom op een later moment plaatsvindt dan de levering van de woning doet niet af aan het feit dat aan de reguliere voorwaarden van de vrijstelling moet zijn voldaan. In alle gevallen moet de woning waarvoor de schenking is gedaan voor de koper/begiftigde in 2014 kwalificeren als een eigen woning.
Overigens blijft het na 1 januari 2015 mogelijk een beroep te doen op de reguliere verhoogde vrijstelling, waarbij een schenking aan een kind tussen 18 en 40 jaar ten behoeve van de eigen woning eenmalig is vrijgesteld van schenkbelasting tot een bedrag van € 52.752.
Het rapport Flawed Fabrics over moderne slavernij en kinderarbeid in de productieketens van kledingmerken |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Flawed Fabrics van SOMO en de Landelijke India Werkgroep (LIW) waaruit blijkt dat (vooral «kasteloze») Dalit-meisjes en -vrouwen het slachtoffer zijn van «moderne slaverij» en kinderarbeid in de Indiase textielsector, waarvan een groot aantal werken binnen de productieketen van kledingmerken als Primark, C&A en Mothercare?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van het rapport Flawed Fabrics dat vrijwilligheid niet werkt bij het aanpakken van deze misstanden en dat een verplichtende aanpak nodig is om slavernij en kinderarbeid te bestrijden?
Nee. Het is nog te vroeg om te stellen dat deze aanpak niet werkt.
Staten moeten hun verantwoordelijkheid nemen om binnen hun grondgebied de mensenrechten te beschermen en hebben een verplichting om misstanden als slavernij en kinderarbeid te bestrijden. Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren, ook in gevallen wanneer de staat deze mensenrechten niet effectief handhaaft.
Het kabinet wijst Nederlandse bedrijven op deze verantwoordelijkheid en roept hen op tot actie wanneer er misstanden worden geconstateerd. Het gaat hier niet alleen om het bestrijden van misstanden, maar ook om het voorkomen van mensenrechtenschendingen. Dit is onderdeel van een goede due dilligence in de keten. De Nederlandse overheid ondersteunt en stimuleert via de Sector Risico Analyse een goede due dilligence in de keten. Met de textielsector wordt een convenant uitgewerkt, dat op dit gebied een aantal concrete afspraken zal vastleggen. Ook met andere sectoren worden afspraken gemaakt. Dit gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het is derhalve nog te vroeg om te stellen dat deze aanpak niet werkt.
Hoe beschouwt u de opmerking in het artikel van de Volkskrant van 28 oktober 2014 («Misstanden bij spinnerijen H&M») dat «»H&M met deze kwestie de prijs betaalt voor zijn eigen goede gedrag»» omdat «»het Zweedse modeconcern sinds vorig jaar openbaar maakt bij welke fabrieken het kleding laat maken»»?2 Deelt u de mening dat koplopers op dit gebied juist gesteund moeten worden door ketentransparantie verplicht te maken?
Het inzichtelijk maken van de keten is belangrijk om misstanden te kunnen constateren en aan te pakken. Onderzoeken zoals het onderzoek van SOMO en de Landelijke India Werkgroep (LIW) naar de omstandigheden in India helpen daarbij. Zo geven Primark en C&A aan het rapport te gebruiken om de gevonden misstanden aan te pakken (Volkskrant, 29 oktober 2014)3. Dit is een voorbeeld hoe NGO’s een constructieve bijdrage kunnen leveren aan de volledigheid van due diligence.
Het is goed dat bedrijven zich inspannen om transparant te maken met welke fabrieken zij werken. Dit past in een beleid waarmee een bedrijf zichzelf probeert te versterken op het vlak van MVO. Daarbij komt dat bedrijven zich kunnen onderscheiden door hun ketens inzichtelijk te maken voor de consument. In dat licht zie ik geen reden voor verplichtende regelgeving op dit vlak.
De Nederlandse sector laat op vrijwillige basis in de uitwerking van haar Plan van Aanpak zien hoe zij deze verantwoordelijkheid voor due dilligence en daarmee het inzichtelijk maken van de keten en het aanpakken van misstanden vormgeeft.
Bent u bereid om het initiatief te nemen tot verplichte ketentransparantie en due diligence in bedrijfstakken met grote mensenrechtenrisico’s? Bent u bereid een belangrijke nieuwe stap te zetten in aanvulling op de Nederlandse inzet zoals u die formuleerde in uw antwoord op eerdere vragen?3
Verplichtende ketentransparantie is niet de enige weg. Daarnaast is het weinig effectief om dit enkel op nationaal niveau te willen bewerkstelligen. Ik ben wel voorstander van het creëren van een meer gelijk speelveld op het gebied van regelgeving. In dat kader ben ik bereid te verkennen of er in Europees verband mogelijkheden zijn om te komen tot verplichte ketentransparantie en due diligence.
Vindt u ook dat uw verwachting in uw antwoord op de eerdere vragen (vraag 3 en4 over het functioneren van de werkgroepen onder het Plan van Aanpak van de brancheorganisaties, in het bijzonder de werkgroep gebonden arbeid, niet is uitgekomen, gezien het feit dat nog maar één bedrijf lid is van de werkgroep gebonden arbeid? Bent u bereid Nederlandse bedrijven die kleding uit Zuid-India importeren alsnog urgent aan te spreken op hun due diligence bij het inkopen van kleding uit Zuid-India, in het bijzonder op ernstige schendingen van mensenrechten zoals beschreven in Flawed Fabrics?
Het is belangrijk dat deze werkgroep, ongeacht haar omvang, met goede aanbevelingen komt die breed door de sector worden gedragen. De brancheorganisaties uit de textielsector VGT, Modint en Inretail proberen de betrokkenheid van hun leden bij de verschillende werkgroepen onder het Plan van Aanpak te vergroten. Zo hebben zij begin oktober jl. aan alle twintig in het rapport «Small steps, big challenges» genoemde bedrijven een brief gestuurd om hen op te roepen deel te nemen aan de werkgroep gebonden arbeid. Ook tijdens het congres «Groen is de rode draad» op 30 oktober jl. werd een oproep hiertoe gedaan. Met resultaat. Sindsdien hebben enkele nieuwe bedrijven zich aangesloten bij deze werkgroep.
Voor Nederlandse bedrijven geldt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het vormgeven van hun due diligence. De Nederlandse overheid spreekt de Nederlandse (textiel-)bedrijven hier op aan. Daarin wordt geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die kleding uit Zuid-India importeren of uit andere landen.
Bent u bereid deze kwestie tijdens uw komende handelsmissie naar India aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s, waaronder de eerder door u genoemde nieuwe Minister van Arbeid, Narendra Singh Tomar, en uw bereidheid uit te spreken om met hen naar oplossingen te zoeken?
Ja. Ik heb dit onderwerp tijdens mijn bezoek aan India opgebracht bij de Minister van Vrouwen- en Kinderzaken en bij de Nobelprijswinnaar en voorvechter van kinderrechten Kailash Satyarthi. Zijn organisatie heb ik tevens extra projectsteun toegezegd op het gebied van capacity building evenals steun voor parlementaire uitwisseling.
Zijn er resultaten te melden van uw samenwerking met de International Labour Organization (ILO), de Europese Unie (EU) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op het onderwerp kinderarbeid en «moderne slavernij» in de Indiase textielindustrie? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat dit omvangrijke en ernstige probleem een grotere inzet vraagt van deze organisaties en bent u bereid om hen daartoe aan te sporen?
De International Labour Organization (ILO) is actief in de wereldwijde strijd tegen kinderarbeid en «moderne slavernij», en is de aangewezen organisatie als hoeder van de internationale conventies tegen kinderarbeid en gedwongen arbeid.
Nederland steunt het International Programme for the Elimination of Child Labour (IPEC) van de ILO met € 6,7 mln in de periode 2010–2015. De Nederlandse ambassade in India is één van de ambassades die specifieke landenprogramma’s van IPEC ondersteunen. Nederland spoort regelmatig andere landen aan de ILO-conventies tegen kinderarbeid te ratificeren en te handhaven.
De EU en de OESO werken ondersteunend aan de inzet van de ILO op dit terrein. De EU zet handelsinstrumenten in om ratificatie en naleving van de ILO-conventies te verbeteren. Het gaat dan specifiek om het Algemeen Preferentieel Stelsel. De OESO heeft met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen duidelijke kaders gesteld voor bedrijven, o.a. over de manier waarop due diligence op het gebied van mensenrechten ingevuld moet worden.
De naheffing bij vijf miljoen Nederlanders |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel geld vijf tot zes miljoen Nederlanders zullen moeten terugbetalen in 2015 over het belastingjaar 2014? Kunt u hierbij indicatieve bedragen geven? Om welk bedrag zal het in het totaal gaan?
Naar schatting krijgen tussen de 5 en 6 miljoen belastingplichtigen bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2014 te maken met een lagere teruggave van belasting of een (hogere) bijbetaling van gemiddeld € 150. Dit komt neer op in totaal circa € 800 miljoen. Dit wordt veroorzaakt doordat de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen niet volledig verwerkt kon worden in de loonbelastingtabellen voor 2014 en in de voorlopige aanslag 2014.
De afbouw van de algemene heffingskorting en de verdergaande afbouw van de arbeidskorting volgen uit de motie Zijlstra/Samsom1 en was opgenomen in het Belastingplan 2014. Vervolgens is de afbouw van de algemene heffingskorting nog aangepast bij de Begrotingsafspraken 2014.2 De vertaling van de motie Zijlstra/Samsom had nog enige voeten in de aarde, mede doordat bij de uitwerking een juridisch vraagstuk speelde rondom de toerekening van de afbouw aan verschillende delen van de heffingskorting (de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, voor de AOW, voor de nabestaandenverzekering en voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten). De uitkomst daarvan was dat de afbouw pro rata wordt toegerekend aan alle delen van de heffingskorting. Voor belastingplichtigen boven de pensioengerechtigde leeftijd, die geen recht hebben op het AOW-deel van de heffingskorting omdat zij geen AOW-premie betalen, betekent dit bijvoorbeeld dat het afbouwpercentage van de heffingskortingen meer gematigd is. De precieze uitwerking van de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen was daarmee in de zomer van 2013 duidelijk en kon toen worden uitgewerkt in wetgeving.
In dit kader is het van belang dat een verschil wordt gemaakt tussen wijzigingen in bestaande en nieuwe «knoppen». Wijzigingen van bestaande knoppen zoals bedragen en percentages kunnen tot in een vrij laat stadium worden aangepast. Voor het toevoegen van nieuwe knoppen (parameters) in de loonbelastingsystemen geldt een voorbereidingstijd van negen maanden, waarbij op 1 juli voorafgaand aan het nieuwe belastingjaar de laatste wijzigingen doorgegeven kunnen worden. Bestaande parameters kunnen nog wel worden aangepast in een later stadium. De afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen kon in de loonbelastingtabellen voor het reguliere loon nog wel worden meegenomen. De afbouw van de arbeidskorting was al verwerkt in parameters in die tabellen, die dus tijdig aangepast konden worden. Voor de afbouw van de algemene heffingskorting waren in het voorjaar van 2013 voorbereidingen getroffen, dus aanpassingen daarin konden ook tijdig worden meegenomen. Voor de bijzondere beloningen, zoals vakantiegeld, een dertiende maand of een bonus, wordt gebruik gemaakt van de tabel bijzondere beloningen. In die tabel werd en wordt tot en met 2014 geen rekening gehouden met de afbouw van heffingskortingen; per 1 januari 2015 worden hier wel parameters voor toegevoegd. De afbouw van de heffingskortingen zou voor deze tabel dus het toevoegen van nieuwe parameters betekenen, wat niet meer tijdig verwerkt kon worden toen de details van de maatregel bekend waren. Het opnemen van de marginale tarieven in die tabel voor 2014 om het effect van de afbouw van de heffingskortingen te simuleren was op dat moment ook niet meer mogelijk. Het op- en afbouwtraject van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting leiden namelijk tot verschillende marginale tarieven op verschillende delen van het inkomenstraject die afwijkt van de schijfgrenzen. Niet al deze stappen maakten onderdeel uit van de tabel bijzondere beloningen, die tot en met 2014 simpelweg aansluit bij de grenzen tussen de verschillende tariefschijven. Deze extra «knikpunten» in het inkomenstraject zouden een systeemwijziging met nieuwe parameters betekenen, en de deadline voor het verwerken daarvan was verstreken.
Voor de voorlopige aanslag geldt iets vergelijkbaars: het toevoegen van een nieuwe parameter daarin was ook niet meer mogelijk in de zomer van 2013. De afbouw van de arbeidskorting was al een parameter in de voorlopige aanslag, en de aanpassing daarin kon daarom wel worden verwerkt. De afbouw van de algemene heffingskorting was echter een nieuwe knop, en kon om die reden niet meer worden verwerkt in de voorlopige aanslag. Daarom is in de voorlopige aanslag voor alle belastingplichtigen uitgegaan van de maximale algemene heffingskorting van € 2.103.
Het feit dat de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen niet meer volledig verwerkt kon worden in de loonbelastingtabellen voor 2014 en in de voorlopige aanslag 2014 heeft verschillende gevolgen voor verschillende situaties. Bij de hierna opgenomen voorbeelden is het in aanmerking genomen inkomen, het jaarinkomen in box 1 (het belastbaar inkomen uit werk en woning). Daarbij is verondersteld dat er geen aftrekposten zijn en geen hypotheekrenteaftrek. Deze variabelen verschillen van persoon tot persoon. Aftrekposten kunnen de bijbetaling wel beïnvloeden. De hieronder opgenomen effecten zullen kleiner zijn als de aftrekposten (voor een deel) in het afbouwtraject van de algemene heffingskorting vallen (van € 19.645 tot € 56.495). Als de aftrekposten en de renteaftrek tezamen meer bedragen dan het vakantiegeld en de bijzondere beloning kunnen die posten zelfs leiden tot een teruggave bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting. Voor de arbeidskorting geldt dit niet, omdat daarvoor het inkomen uit arbeid de grondslag vormt, en daar hebben aftrekposten en de hypotheekrenteaftrek geen invloed op.
Voor belastingplichtigen in dienstbetrekking (waarbij dus loonbelasting wordt ingehouden) die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, en die vakantiegeld ontvangen, maar geen andere bijzondere beloning, bedraagt de bijbetaling van inkomstenbelasting over 2014 maximaal € 74. In de hierna opgenomen tabel 1 is voor deze situatie een indicatief overzicht opgenomen van het bij te betalen bedrag bij een bepaald inkomen.
10.000
0
0
0
15.000
0
0
0
20.000
7
0
7
25.000
37
0
37
30.000
44
0
44
35.000
52
0
52
40.000
59
0
59
45.000
67
0
67
50.000
74
0
74
60.000
19
0
19
70.000
0
0
0
De hierna opgenomen tabel 2 bevat een indicatie van de bijbetaling of het terug te ontvangen bedrag in de inkomstenbelasting 2014 voor belastingplichtigen onder de pensioengerechtigde leeftijd waarbij loonbelasting wordt ingehouden en in het loon 8% vakantietoeslag én een bijzondere beloning ter grootte van een maandsalaris (zoals een dertiende maand) zitten.
10.000
0
–134
–134
15.000
0
–201
–201
20.000
7
–128
–121
25.000
70
0
70
30.000
84
0
84
35.000
98
0
98
40.000
112
0
112
45.000
126
129
255
50.000
140
143
283
56.495
159
162
321
60.000
98
172
270
70.000
0
201
201
80.000
0
229
229
90.000
0
17
17
Voor mensen met een loon tot circa € 20.000 geldt dat zij juist geld terug zullen krijgen doordat de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen niet meer volledig verwerkt kon worden in de systemen. Deze belastingplichtigen zitten namelijk in het opbouwtraject van de arbeidskorting (dat eindigt bij € 19.253 in 2014), en de opbouw verloopt in 2014 steiler dan in 2013, omdat het maximum van de arbeidskorting in 2014 hoger is dan in 2013. Ook die wijziging kon niet meer tijdig worden verwerkt in de loonbelastingtabel voor bijzondere beloningen, waardoor deze belastingplichtigen bij de definitieve aanslag over 2014 in 2015 een teruggave van belasting krijgen.
Zoals te zien is in de tabel bedraagt de bijbetaling enkele tientjes bij modale inkomens oplopend tot enkele honderden euro’s bij twee keer modaal. Bij een hogere of lagere bijzondere beloning is de uitkomst anders. In uitzonderlijke situaties, zoals een in verhouding tot het loon heel hoge bijzondere beloning, kan het bedrag van de bijbetaling oplopen tot € 737. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een belastingplichtige met een vast salaris van € 20.000 en een bonus van € 40.000.
Voor mensen met verschillende inkomensbronnen (bijvoorbeeld twee werkgevers) geldt dat de loonbelasting nooit helemaal goed aansluit op de inkomstenbelasting, doordat de tariefprogressie pas bij de aangifte inkomstenbelasting tot uitdrukking komt. Dit was zo en dat verandert niet. Als er bijvoorbeeld twee werkgevers zijn, houden beide werkgevers over de eerste € 19.645 belasting in tegen het tarief in de eerste schijf, omdat zij niet weten hoe hoog het samengestelde loon is. Slechts een van de twee werkgevers houdt rekening met de heffingskortingen. Voor deze groep is geen goede indicatie te geven van het effect van het feit dat de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen niet meer volledig verwerkt kon worden in de loonbelastingtabellen voor 2014 en in de voorlopige aanslag 2014, omdat dit van geval tot geval verschilt.
Voor belastingplichtigen boven de pensioengerechtigde leeftijd geldt dat hun heffingskortingen worden verrekend bij de AOW. Als deze belastingplichtigen daarnaast een aanvullend pensioen hebben, krijgen zij jaarlijks te maken met een verschil tussen de ingehouden loonbelasting en de te betalen inkomstenbelasting, doordat de progressie in de inkomstenbelasting door geen van beide inhoudingsplichtigen wordt meegenomen. Vaak maken ouderen daarom gebruik van een voorlopige aanslag, zodat het bij te betalen bedrag wordt gespreid over het jaar. Voor deze groep belastingplichtigen heeft het feit dat de afbouw van de algemene heffingskorting niet meer volledig verwerkt kon worden in de loonbelastingtabellen voor 2014 en in de voorlopige aanslag 20143 tot gevolg dat in de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2014 moet worden bijbetaald. Voor ouderen tot modaal bedraagt dit enkele tientjes tot maximaal 105 euro; voor ouderen met een aanvullend pensioen tot twee keer modaal bedraagt het maximale bedrag € 372. In onderstaande tabel is een indicatie opgenomen van het bij te betalen bedrag. Let wel: dit bedrag geldt dus voor ouderen die een voorlopige aanslag krijgen. Voor belastingplichtigen met een aanvullend pensioen die geen voorlopige aanslag aanvragen, hebben sowieso hebben sowieso te maken met een bijbetaling in de definitieve aanslag inkomstenbelasting.
20.000
4
25.000
54
30.000
105
35.000
155
40.000
206
45.000
257
50.000
307
60.000
372
70.000
372
Tot slot zijn er nog belastingplichtigen die geen loon uit dienstbetrekking hebben, maar een andere bron van inkomen (bijvoorbeeld winst uit onderneming). Als deze belastingplichtigen – ondanks het feit dat zij vaak wisselende inkomsten hebben – gebruikmaken van een voorlopige aanslag, kunnen zij te maken krijgen met een bijbetaling in de inkomstenbelasting. In de voorlopige aanslag is immers de gehele afbouw van de algemene heffingskorting niet verwerkt. De afbouw van de arbeidskorting is wel volledig verwerkt in de voorlopige aanslag. Voor deze groep kan het bij te betalen bedrag oplopen tot € 737, de maximale afbouw van de algemene heffingskorting. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat het voor deze groep belastingplichtigen zelden zo zal zijn dat de voorlopige aanslag en de definitieve aanslag één op één op elkaar aansluiten vanwege de wisselende inkomsten en omstandigheden.
Voor alle hiervoor beschreven gevallen geldt dat het een eenmalige bijbetaling betreft, want per 1 januari 2015 worden de loonbelastingtabellen en de voorlopige aanslag dusdanig aangepast dat de afbouw van de heffingskortingen hier volledig in zijn verwerkt. Dat betekent natuurlijk niet dat er geen verschillen meer kunnen bestaan tussen de loonbelasting en de inkomstenbelasting, of tussen de voorlopige aanslag en de definitieve aanslag; dit effect treedt elk jaar op door wisselende inkomsten, aftrekposten, meerdere dienstbetrekkingen, enzovoorts.
Waarom heeft u die indicatieve bedragen niet gegeven bij uw schriftelijke antwoorden van 30 oktober jl. in het kader van de behandeling van het Belastingplan 2015 of bij eerdere gelegenheden waarin u slechts in een bijzin gemeld heeft dat het niet goed zat (bijvoorbeeld Aanhangsel Handelingen 2013/2014, nr. 889)?
De afbouw van de algemene heffingskorting en de verhoging van de afbouw van de arbeidskorting volgen uit de motie Zijlstra/Samsom. Deze motie is uitgewerkt in het Belastingplan 2014. Vervolgens is de afbouw van de algemene heffingskorting nog aangepast bij de Begrotingsafspraken 2014. Het wetsvoorstel Belastingplan 20144 en de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 20145 zijn in de ministerraad aan de orde geweest. Bij de parlementaire behandeling van dat Belastingplan is duidelijk gemaakt dat de afbouw van deze heffingskortingen niet meer volledig in de voorlopige aanslag en in de loonbelastingtabellen verwerkt kon worden en dus zou gaan leiden tot een bijbetaling in de aangifte inkomstenbelasting over 2014. Zo is in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2014 van 21 oktober 2013 het volgende opgemerkt6:
Vervolgens is in de brief van 31 oktober 2013 met schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het wetgevingsoverleg inzake het pakket Belastingplan 2014 op 28 oktober 2013 het volgende opgemerkt7:
In een brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de toenmalige Staatssecretaris van Financiën van 20 december 2013 inzake de evaluatie van de Wet uniformering loonbegrip is specifiek stilgestaan bij de gevolgen voor belastingplichtigen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt8:
Op meerdere momenten is derhalve gecommuniceerd over de indicatieve bedragen aan bijbetalingen (of lagere terug te krijgen bedragen) waarmee belastingplichtigen te maken kunnen krijgen. Vanaf het moment dat tot deze maatregel werd besloten was dus duidelijk dat de afbouw in 2014 zou leiden tot bijbetalingen of lagere teruggaven bij de definitieve aanslag in 2015 over 2014. Dat is sinds Prinsjesdag 2013 op verschillende momenten in Kamerstukken gemeld, en was bekend binnen het kabinet en bij de Kamer.
De omvang van de groep belastingplichtigen die met de bijbetaling te maken zal krijgen is vooraf – en ook nu nog niet – niet precies af te bakenen, omdat dit mede afhankelijk is van het inkomen in 2014 en in het bijzonder van het aandeel bijzondere beloningen (zoals een dertiende maand, tantièmes, gratificaties en bonussen) daarin. De indicatie van 5 tot 6 miljoen belastingplichtigen is dan ook niet meer dan dat: een schatting, gemaakt op basis van de aangiftegegevens over voorgaande jaren. De omvang van de bijbetaling per belastingplichtige is afhankelijk van de individuele situatie: de hoogte van het inkomen, de hoogte van de aftrekposten, enzovoorts. Het is dus niet mogelijk om de groep belastingplichtigen die te maken krijgt met een bijbetaling gericht aan te schrijven. Het eerder informeren van alle ruim 11 miljoen inkomstenbelastingplichtigen over een bijbetaling waar zij mogelijk in de toekomst mee te maken zouden kunnen krijgen, was daarom weinig zinvol. Daarom is ervoor gekozen, mede op basis van een ambtelijke adviesgroep die hier uitgebreid naar heeft gekeken, om belastingplichtigen in aanloop naar de aangifte inkomstenbelasting over 2014 extra te gaan informeren, waarbij wordt aangesloten bij bestaande «deurmatmomenten». Zie daarover ook het antwoord op vraag 6.
Wanneer was de Staatssecretaris van Financiën voor het eerst op de hoogte van de omvang van het probleem?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer was de Minister-President voor het eerst op de hoogte van de omvang van het probleem?
Zie antwoord vraag 2.
Sinds wanneer zijn de coalitiepartijen op de hoogte van het feit dat de afbouw van de heffingskortingen, een gevolg van de motie Zijlstra/Samsom1, zou leiden tot terugvorderingen van honderden euro's bij miljoenen Nederlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft u de afgelopen maanden ondernomen om de omvang van het probleem te beperken en belastingplichtigen te informeren (zoals publicatie van nieuwe tabellen, aanpassing van ICT-systemen, informeren van belastingplichtigen)?
Sinds het moment dat duidelijk was dat in het voorjaar van 2015 een groep belastingplichtigen geconfronteerd zou worden met een bijbetaling of een lagere teruggave in de inkomstenbelasting is de communicatie daarover naar de burger een aandachtspunt geweest. Een ambtelijke werkgroep heeft alle opties gewogen en geadviseerd om belastingplichtigen in aanloop naar de aangifte inkomstenbelasting 2014 (die wordt gedaan in voorjaar 2015) vooral aan te sluiten bij natuurlijke deurmatmomenten en gebruik te maken van reeds bestaande communicatiemiddelen. Dat advies is gevolgd. Sinds Prinsjesdag 2014 worden bezoekers van de website van de Belastingdienst geattendeerd op de mogelijk hogere definitieve aanslag over 2014, inclusief rekenvoorbeelden.9 Aanvullend is op Prinsjesdag 2014 een informatieblad online beschikbaar gesteld via de website van rijksoverheid.10 Ook daarin is al inzichtelijk gemaakt dat de bijbetaling in de meeste gevallen ligt tussen € 0 en € 300. Voorts zijn de Belastingtelefoon en de balies van de Belastingdienstkantoren voorbereid om vragen hierover te beantwoorden.
De komende maanden worden belastingplichtigen geïnformeerd over de gevolgen van de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen op al bestaande communicatiemomenten. Zo zullen circa 5 miljoen belastingplichtigen in december 2014 en januari 2015 bericht krijgen over hun voorlopige aanslag 2015 waarbij een wijzigingswijzer gevoegd wordt waarin erop gewezen wordt dat mensen er rekening mee moeten houden dat ze over 2014 moeten bijbetalen of minder terug ontvangen. Vervolgens krijgen circa 7,6 miljoen belastingplichtigen (deels zijn dat dezelfde belastingplichtigen) medio februari 2015 een uitnodiging tot het doen van aangifte over 2014, waarbij zij worden geïnformeerd over de mogelijke bijbetaling. Hiermee worden de meeste belastingplichtigen die te maken krijgen met een bijbetaling geïnformeerd. Vanaf 1 maart 2015, als de vooringevulde aangifte klaarstaat en mensen hun aangifte invullen, zal de omvang van de bijbetaling voor hen duidelijk worden.
Er wordt aangesloten bij bestaande communicatiemomenten omdat – zoals is vermeld in het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5 – de doelgroep die hiermee te maken krijgt niet gericht te selecteren is en het weinig zinvol is om alle belastingplichtigen in Nederland een brief te schrijven waarin wordt meegedeeld dat men mogelijk geconfronteerd wordt met een bijbetaling in 2015 over 2014, zonder dat kan worden gezegd of die specifieke belastingplichtige inderdaad zal moeten bijbetalen en zo ja, hoe veel dan. Een afzonderlijke brief aan alle belastingplichtigen zou minstens de helft van hen onnodig in de veronderstelling brengen dat zij mogelijk bij moeten gaan betalen.
Met deze communicatie wordt het grootste deel van de groep belastingplichtigen bereikt die met de bijbetaling te maken zullen krijgen. Wel resteert nog een groep die niet eerder dan in de zomer van 2015 op de hoogte kan worden gesteld van de bijbetaling. Dat komt doordat zij in andere jaren geen verzoek voor een voorlopige aanslag of een aangifte inkomstenbelasting hebben gedaan omdat de loonbelasting voor hun gelijk is aan de inkomstenbelasting. Daarom krijgen zij eind 2014 geen bericht over de voorlopige aanslag 2015 en begin 2015 geen uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting over 2014. De omvang van deze groep is moeilijk in te schatten, maar het gaat naar verwachting om ongeveer een half miljoen belastingplichtigen. Hierover is in de brief van 31 oktober 2013 met schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het wetgevingsoverleg inzake het pakket Belastingplan 2014 op 28 oktober 2013 het volgende opgemerkt11:
Tot slot wil ik nogmaals benadrukken dat de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen vanaf 2015 wel in de voorlopige aanslag is verwerkt en dat de loonbelastingtabellen per 1 januari 2015 worden aangepast. De bijbetaling als gevolg van deze maatregel is daarom eenmalig; het bijbetalen als gevolg van de afbouw van de heffingskortingen doet zich alleen voor bij de definitieve aanslag over 2014.
Welke andere fouten, behalve het niet doorvoeren van de afbouw van de heffingskortingen, zitten er nog meer in de voorlopige teruggave? Kunt u een compleet overzicht hiervan geven?
Van de kwalificatie «fouten» wil ik afstand nemen. Ook is het niet zo dat het kabinet en de Belastingdienst de belastingregels niet kennen of niet kunnen uitvoeren. De bijbetaling in 2015 over het belastingjaar 2014 is het gevolg van wetswijzigingen die in de tweede helft van 2013 nog in het Belastingplan 2014 zijn opgenomen en die niet meer konden worden verwerkt in de voorlopige aanslag 2014 en in de loonbelastingtabellen voor 2014. Dit is dus geen fout van de Belastingdienst of van de systemen. Dit gegeven was bekend vanaf het moment dat tot de maatregelen werd besloten en ze werden uitgewerkt.
In het Belastingplan 2014 zaten, mede door de Begrotingsafspraken 2014 van oktober 2013, meerdere maatregelen die niet meer konden worden opgenomen in de voorlopige aanslag en daarom pas hun uitwerking krijgen bij de definitieve aanslag over 2014. Daarbij is ook benadrukt dat niet alle daarin opgenomen wijzigingen in de voorlopige aanslag konden worden verwerkt. Op 14 januari 2014 is door mijn ambtsvoorganger op een vraag daarover van het lid Omtzigt (CDA) het volgende gezegd12:
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2014 van 21 oktober 2013 is nog het volgende vermeld13:
Het feit dat de Belastingdienst en de softwareleveranciers, die de software voor de inhoudingsplichtigen (werkgevers) moeten aanpassen, tijd nodig hebben voor (systeem)wijzigingen is een gegeven, is zeker niet nieuw en is bekend bij uw Kamer. Voor nieuwe parameters (nieuwe belastingen of nieuwe «knoppen» in bestaande belastingen), waaronder de afbouw van heffingskortingen, is de benodigde tijd om de automatiseringssystemen aan te passen minstens een half jaar en vaak nog langer. In verband daarmee kunnen alleen wijzigingen in percentages, bedragen en tarieven (het draaien aan «bestaande knoppen») uit het Belastingplan nog verwerkt worden in de voorlopige aanslagen en de loonbelastingtabellen voor het volgende jaar. Dit is eveneens in het antwoord op voornoemde Kamervragen gemeld.
Moet de belastingbetaler nu concluderen dat de Belastingdienst en het kabinet de eigen belastingregels niet kennen en niet correct kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u zelf een kwalificatie geven van de gang van zaken?
Allereerst is het voor de betrokken belastingplichtigen natuurlijk erg vervelend dat zij geconfronteerd worden met een bijbetaling of een lagere terugbetaling in de inkomstenbelasting. In het Nederlandse belastingstelsel sluiten de loonbelasting en de inkomstenbelasting in het algemeen op elkaar aan. Daarnaast wordt via de voorlopige aanslag nagestreefd dat belastingplichtigen bij de definitieve aanslag zo min mogelijk bij moeten betalen of terugkrijgen. De betaling van belasting sluit hierdoor zo veel mogelijk aan bij de periode waarin het inkomen wordt genoten. Belastingplichtigen kunnen hier zelf aan bijdragen door zelf wijzigingen in hun situatie of inkomen door te geven.
In dit kader zal de voorlopige aanslag 2015 beter aan gaan sluiten bij de definitieve aanslag over 2015 door bij die voorlopige aanslag uit te gaan van meer recente gegevens. Hierdoor krijgen mensen met een voorlopige aanslag mogelijk te maken met een ander bedrag dan ze gewend waren. Het te betalen of te ontvangen bedrag kan hoger of lager zijn in vergelijking met voorgaande jaren. Daarnaast is er een groep van naar schatting 1 miljoen belastingplichtigen die in 2015 een voorlopige aanslag krijgt, terwijl zij die in 2014 nog niet kregen. Door deze werkwijze zal de voorlopige aanslag over 2015 beter aan gaan sluiten bij de definitieve aanslag over 2015. De verversing van de gegevens waarvan wordt uitgegaan bij de voorlopige aanslag 2015 wordt vanaf november 2014 aan de belastingplichtigen gecommuniceerd.
Helaas is nooit helemaal te voorkomen dat de definitieve aanslag inkomstenbelasting afwijkt van de al ingehouden loonbelasting of van de al betaalde voorlopige aanslag. In dit geval betekent dit dat de bijbetaling in de inkomstenbelasting als gevolg van het feit dat de afbouw van de heffingskortingen niet volledig kon worden verwerkt in de systemen gemiddeld € 150 bedraagt. Vanaf 1 maart 2015 kunnen belastingplichtigen zelf de vooringevulde aangifte invullen en wordt duidelijk of men met een bijbetaling te maken krijgt. Het moment van betalen is dan nog ver weg. Eerst moet immers de aanslag worden opgelegd, waarmee naar verwachting vanaf medio mei 2015 een begin wordt gemaakt, en waarbij het streven is om de aanslag voor 1 juli te sturen. Vervolgens heeft men nog tot het einde van de betaalperiode (6 weken vanaf dagtekening aanslag) de tijd voordat de belasting moet worden betaald. Kortom: tussen het moment dat de hoogte van de bijbetaling bekend is en het moment dat de betaling plaats moet vinden zitten ten minste enkele maanden. Ik kijk nog in hoeverre de reguliere mogelijkheden om tot bijvoorbeeld uitstel van betaling te komen waar nodig uitkomst kunnen bieden.
Tot slot maakt deze bijbetaling inzichtelijk dat het belastingstelsel te ingewikkeld is geworden en teveel knoppen kent die allemaal met elkaar samenhangen en doorwerking hebben op elkaar. Dit onderstreept de noodzaak tot een stelselherziening.
Kunt u deze vragen voor maandag 3 november 2014, 09.00 uur beantwoorden, zodat de antwoorden ook betrokken kunnen worden bij het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2015?
Deze vragen zijn voor de eerste termijn regering van het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2014 naar uw Kamer verzonden.
Foute artsen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van de Altijd Wat Monitor op 27 oktober 2014 over foute artsen?
Ja.
Wat is er gebeurd met de klachten die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft binnengekregen over de Amerikaanse tandarts Harold S.? Op welke wijze hebben de mensen een terugkoppeling op de klachtafhandeling gekregen?
De IGZ heeft in de periode 2002–2005 verschillende klachten en signalen ontvangen over deze tandarts die aanleiding waren voor regulier inspectieoptreden. Diverse niet-zorginhoudelijke klachten over de tandarts zijn behandeld door externe klachtencommissies. Dit heeft niet tot nieuwe meldingen bij de IGZ geleid. De IGZ heeft de tandartspraktijk bezocht en verbeterpunten geformuleerd. Tevens heeft de IGZ toezicht gehouden op de uitvoering hiervan. In verband met lichamelijke problematiek heeft tandarts S. in 2005 zijn werkzaamheden als tandarts neergelegd. Later dat jaar is hij vertrokken naar het buitenland en heeft hij zijn praktijk verkocht. Hiermee was voor de IGZ het toezicht op deze tandarts verder niet mogelijk.
Destijds communiceerde de IGZ met melders, maar dit gebeurde niet standaard en dit werd niet goed gedocumenteerd. Dit kwam ook naar voren in de rapporten die over de IGZ zijn verschenen. De IGZ heeft dan ook ingezet op het beter en persoonlijker informeren van burgers over wat met hun melding gebeurt en hoe hun klacht door de zorgaanbieder wordt opgepakt en afgehandeld.
Waarom is de tandarts Harold S. nooit in het Nederlandse BIG-register doorgehaald?
In 1994 is de licentie van de heer S. in de staat New York ingetrokken («revocation» van de licentie).
In 2002 ontving het CIBG voor het eerst informatie over de tuchtrechtelijke veroordeling van betrokkene in de staat New York. Daarop heeft het CIBG onderzoek gedaan naar die tuchtrechtelijke veroordeling. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat betrokkene een jaar na de «revocation» van zijn license opnieuw een aanvraag voor een license kan indienen (hetgeen betrokkene overigens niet heeft gedaan). Destijds is geoordeeld dat een dergelijke «revocation» dus hetzelfde effect heeft als een schorsing van een inschrijving in het BIG-register voor de duur van één jaar.
Er is besloten de inschrijving van betrokkene in het BIG-register van tandartsen niet door te halen op grond van de tuchtrechtelijke veroordeling in de staat New York. Destijds werd geoordeeld dat de maatregel zoals opgelegd in de VS in Nederland niet zou leiden tot doorhaling.
Klopt het dat een revocation in de staat van New York volgens de NYS ProfessionalMisconduct Enforcement ertoe kan leiden dat een arts nooit meer een beroepsvergunning verstrekt krijgt?
In de staat New York kan een beroepsbeoefenaar na een «revocation» na verloop van tijd opnieuw een verzoek tot verlening van de bevoegdheid indienen. Een commissie beoordeelt dan dat verzoek. De commissie kan besluiten om de beroepsbeoefenaar opnieuw de bevoegdheid te verlenen of deze weigeren.
Klopt het dat een arts met een revocation ten minste drie jaar moet wachten, voordat hij een nieuwe vergunning kan aanvragen? Zo ja, hoe is de weging van het kabinet in 2002 dan tot stand gekomen dat een revocation hetzelfde effect heeft als een schorsing uit het register in Nederland voor de duur van 1 jaar?
Volgens actuele informatie op de website van de bevoegde autoriteit in de staat New York moet een arts in beginsel ten minste drie jaar wachten voordat hij een nieuwe vergunning kan aanvragen. De weging in 2002 was gebaseerd op de informatie waarover het CIBG destijds beschikte. Zie het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze vertaalt de IGZ en het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) de zwaarte van maatregelen opgelegd aan artsen uit het buitenland naar het Nederlandse BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) toe?
Het uitgangspunt is dat er in Nederland geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening in het buitenland heeft geleid. Buitenlandse maatregelen worden integraal overgenomen, tenzij overname zou leiden tot een onredelijk resultaat in het kader van de Wet BIG (hardheidsclausule).
In de Wet BIG is bepaald dat de inschrijving in het BIG-register van een beroepsbeoefenaar wordt doorgehaald als de ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn rechten om het betrokken beroep in het land waar de (rechterlijke) beslissing is genomen tijdelijk (bijvoorbeeld een onvoorwaardelijke schorsing voor een jaar) of blijvend (bijvoorbeeld een doorhaling voor het leven) geheel heeft verloren.
Wanneer de ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn rechten om het betrokken beroep in het land waar de (rechterlijke) beslissing is genomen tijdelijk (bijvoorbeeld een gedeeltelijke ontzegging voor een periode van drie jaar) of blijvend (een gedeeltelijke ontzegging voor onbepaalde tijd) gedeeltelijk heeft verloren, is in de Wet BIG bepaald dat daarvan bij de inschrijving een aantekening wordt gemaakt in het BIG-register.
Kunt u een overzicht geven van de weging van de straffen zoals een revocation vanuit de landen van Belgie, Duitsland, Griekenland, Italië, Polen en Verenigde Staten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat een goede Nederlandse taalbeheersing van buitenlandse artsen van groot belang is voor goede patiëntenzorg? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners moeten de Nederlandse taal voldoende beheersen. Dat is noodzakelijk voor verantwoorde zorg en voor patiëntveiligheid.
Wat vindt u van het idee van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT) om een Nederlandse taaltoets voor tandartsen afkomstig uit de Europese Unie (EU) op te leggen?
Ik bezie in het kader van de implementatie van de wijziging van de Europese Richtlijn 2005/36/EG over erkenning van beroepskwalificaties hoe op proportionele wijze generieke eisen gesteld kunnen worden aan de beheersing van de Nederlandse taal. Werkgevers zijn en blijven uiteraard verantwoordelijk voor een voldoende taalbeheersing van hun medewerkers in het kader van verantwoorde zorg en patiëntveiligheid.
Klopt het dat Duitsland al een dergelijke taaltoets kent? Op welke wijze heeft Duitsland ervoor gezorgd dat een dergelijke taaltoets binnen de Europese regelgeving mogelijk is?
Ja, dat klopt. De bondsstaten van Duitsland stellen voor beroepen in de gezondheidszorg eisen aan de kennis van de Duitse taal. Dat maakt geen onderdeel uit van de erkenningprocedure van de beroepskwalificatie. Echter voor inschrijving in een beroepenregister moet men kennis van de taal aantonen. Het niveau varieert per bondsstaat en per beroep en wordt doorgaans vastgesteld aan de hand van een recent taaldiploma. De recente recente wijziging van Richtlijn 2005/36/EG verheldert dat dat mag voor zover noodzakelijk.
In de Nederlandse wetgeving bestond voor personen die profiteren van het Europese systeem van automatische erkenning van de beroepskwalificatie, geen onderscheid tussen erkennen en registreren. Het Europese recht verbiedt het stellen van eisen met betrekking tot taalvaardigheid in het kader van de erkenningsprocedure. Bij de omzetting van de richtlijn in nationaal recht zal dat onderscheid tussen erkennen van beroepskwalificaties en het inschrijven in het BIG-register worden ingevoerd voor de voornoemde categorie buitenlands gediplomeerden.
Klopt het dat in Engeland onderdeel van de toelatingsprocedure is dat met een certificaat het beheersen van de Engelse taal wordt aangetoond? Klopt het dat vanuit Engeland advies is aangevraagd bij de EU over de vraag of deze toelatingsprocedure conform de Europese regelgeving is? Kunt u dit advies naar de Kamer sturen?
Het kan zijn dat vanuit het Verenigd Koninkrijk hierover vragen gesteld zijn aan de Europese Commissie, maar ik beschik daar niet over. Zolang de communicatie tussen een andere lidstaat en de Commissie niet openbaar is, is het niet aan mij om die openbaar te maken.
Inmiddels is duidelijk dat de Europese Commissie geen bezwaar heeft tegen het toetsen op taalkennis mits dat proportioneel gebeurt en de erkenning van de beroepskwalificatie niet afhankelijk wordt gesteld van de beheersing van de taal.
Naar aanleiding van wijziging van Richtlijn 2005/36/EG is in het Verenigd Koninkrijk (VK) voor Europeanen recent een taalcontrole ingevoerd voor de beroepen in de gezondheidszorg waarvoor registratie vereist is.
Bent u bereid om samen met de KNMT en ANT te onderzoeken of een Nederlandse taaltoets mogelijk te maken is voor artsen uit de Europese Unie, die in Nederland hun beroep als tandarts willen uitoefenen?
Ik kom met voorstellen over de implementatie van de gewijzigde Richtlijn 2005/36/EG en zal dit onderwerp daarin meenemen. De relevante beroepsorganisaties worden daarbij betrokken.
Klopt het dat in Nederland jaarlijks ongeveer net zo veel tandartsen met een buitenlands diploma zich registreren als dat er tandartsen in Nederland worden opgeleid?
In 2013 schreven zich 186 tandartsen in met een Nederlands diploma en 206 met een diploma uit een Europese lidstaat en 15 met een diploma uit een derdeland. Van de buitenslands gediplomeerden kwam in het recente verleden ruim de helft uit de buurlanden Duitsland en België, onder wie ook personen met de Nederlandse nationaliteit. De laatste paar jaar is er een toename van de instroom van buitenslands gediplomeerden uit met name Zuid-Europa, vooral Spanje maar ook uit Griekenland en Portugal, en uit Roemenië.
Het Capaciteitsorgaan wees al op die recente tendens in haar rapport over mondzorg in 2013 maar plaatst daar de volgende kanttekeningen bij. Registratie vanuit het buitenland wil niet altijd zeggen dat men zich hier feitelijk vestigt en indien wel dan is gemiddeld het verblijf en de beroepsuitoefening in Nederland van tijdelijke aard. Het Capaciteitsorgaan rekende met een aanname van toegevoegde capaciteit van 60% van de BIG-geregistreerde tandartsen met een buitenlands diploma en 100% van de Nederlands gediplomeerden.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederland zodanig afhankelijk is geworden van de instroom vanuit het buitenland, dat Nederland een paradijs is voor tandartsen die in het buitenland geschorst of doorgehaald zijn?
Mijn reactie is dat die stelling niet klopt, omdat Nederland zich actief inspant om bilateraal informatie uit te wisselen met andere landen over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking. Vanaf 2016 treedt het Europees waarschuwingsmechanisme in werking dat de lidstaten verplicht om actief informatie te delen over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking.
Kunt u de Kamer uiterlijk voorjaar 2015 informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de KNMT en ANT?
In het kader van de implementatie van de wijziging van Richtlijn 2005/36/EG zal ik uw Kamer hierover in de loop van 2015 informeren.
De demonstratie tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat vindt u van het feit dat:
Hoe heeft de Nederlandse regering getracht de berichten te verifiëren over de bijeenkomst bij de Turkse Consul Generaal en over de oproep voor moskeeën in het vrijdagmiddaggebed om te demonstreren, welke berichten volgens de antwoorden op de eerdere vragen wel bekend zijn, maar niet te verifiëren zouden zijn? Is hierbij ook informatie gevraagd bij de verschillende Turkse organisatie of bij de Turkse Consul-Generaal zelf of bij het Inspraakorgaan Turken (IOT)?
Welke Turkse autoriteiten (ambassadeur, consul, consul-generaal, Turkse regering etc.) hebben aan de Nederlandse autoriteiten (zoals de regering, ministers, burgermeesters van o.a. Almelo en Enschede, de Nederlandse diplomaten in Turkije) opheldering gevraagd over het herdenkingsmonument voor de Armeense Genocide respectievelijk over het Nederlandse standpunt over de Armeense Genocide, tussen 1 maart en 20 oktober 2014? Kunt u een uitputtende lijst geven wie dit onderwerp aan de orde gesteld hebben en met welk resultaat?
Is het gebruikelijk en wenselijk dat buitenlandse mogendheden zich rechtstreeks met plaatselijke autoriteiten verstaan over dergelijke aangelegen onderwerpen?
Hebben de Nederlandse autoriteiten bij één van bovenstaande gelegenheden of op enig ander moment ook van de Turkse autoriteiten vernomen dan wel hen gevraagd of en op welke manier zij betrokken waren bij de organisatie van de demonstratie op 1 juni? Zo, ja wanneer en wat was het antwoord?
Bent u bereid aan de Turkse ambassadeur te vragen welke rol Turkije en organisaties van en gelieerd aan de Turkse overheid, gespeeld hebben bij de voorbereiding en de organisatie van deze demonstratie?
Bij verschillende gelegenheden en op verschillende niveaus is de zaak met de Turkse autoriteiten besproken en is Turkije opgeroepen hier verantwoordelijk mee om te gaan, ook met het oog op de herdenking in 2015.
Bent u bereid de Turkse regering over te brengen dat de vastgestelde interventies van Turkse overheidorganisaties bij de demonstratie van 1 juni onwenselijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat speciaal onderzoek over deze episode een nuttige aanvulling is op het verrichte onderzoek inzake de parallelle gemeenschappen, daar het hier een zeer concreet en representatief voorbeeld betreft, waar uit voor Nederland lessen te leren zouden kunnen zijn (en omdat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 25 september over parallelle gemeenschappen aangaf dat enkel literatuuronderzoek een onvoldoende duidelijk beeld geeft)?2
Het kabinet acht speciaal onderzoek niet nodig. In genoemde brief is de Tweede Kamer toegezegd dat de betreffende Turkse organisaties rechtstreeks aangesproken worden in het licht van participatie in de Nederlandse samenleving en de daaraan verbonden kernwaarden. In de gespreksagenda met deze organisaties zal naast onder meer het functioneren van de eigen instellingen, het non-formeel onderwijs en subsidies en (buitenlandse) financiering, ook de omgang met de Armeense herdenking aan de orde komen.
Deelt u de mening dat de herdenking van100 jaar Armeense genocide (die ook de Syrisch-Orthodoxen en Pontische Grieken in het Ottomaanse rijk trof) ongestoord en waardig moet kunnen plaatsvinden in Nederland?
Het kabinet is van mening dat herdenken van de kwestie van de Armeense genocide waardig en met respect voor alle betrokken groeperingen moet kunnen plaatsvinden.
Op welke wijze zult u, gelet op de tot nu toe geslaagde acties vanuit Turkije, garanderen dat de Turkse overheid geen verdere invloed doet gelden op de wijze waarop in Nederland komend jaar de 100 jaar herdenking van Armeense genocide wordt herdacht?
Het kabinet zal de Turkse autoriteiten erop blijven wijzen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije oproepen verantwoordelijk om te gaan met de situatie. Daarbij dringt het kabinet er geregeld bij de Turkse autoriteiten op aan om de gebeurtenissen van 1915 bespreekbaar te maken, zowel in EU-kader als in bilaterale contacten.
Waarom houdt de Nederlandse regering zich tot dusver steeds afzijdig met betrekking tot de discriminatie en genocideontkenning ten aanzien van Armeniërs, terwijl in andere gevallen met name door de Minister voor Integratiezaken, maar ook door andere bewindspersonen, terecht en direct stelling wordt genomen zodra dergelijke zaken zich in Nederland voordoen?
Het kabinet heeft uiteraard kennis genomen van het wetenschappelijke debat inzake deze gevoelige en ernstige kwestie. Het is aan wetenschappers om de historische feitelijkheden te duiden.
Waarom is vervolgens ook op de brief van de Federatie Armeense Organisaties in Nederland (FAON) aan de Tweede Kamer d.d. 23 juni, waarin duidelijk staat aangegeven dat de Armeense gemeenschap een afkeurende reactie van de regering op de gebeurtenissen van 1 juni sterk heeft gemist en deze alsnog vraagt, nog niet gereageerd, hoewel de regering hierop vanuit de Tweede Kamer een reactie is gevraagd? Kunt u zo spoedig mogelijk een reactie op die brief geven?
Een reactie op de brief van de FAON zal uw Kamer spoedig toegaan.
Waarom houdt de Nederlandse regering zich tot dusver afzijdig bij de herdenking van de Armeense genocide, terwijl ze altijd terecht en consequent aanwezig is bij herdenkingen zoals van de Holocaust en de Rwandese genocide en ook van andere aangelegen gebeurtenissen in de geschiedenis van de verschillende bevolkingsgroepen in Nederland.?
Het kabinet vindt dat de drie door u genoemde vreselijke gebeurtenissen elk een eigen karakter hebben met een eigen, historische achtergrond.
Het kabinet beziet eventuele betrokkenheid bij herdenkingen van de kwestie van de Armeense genocide steeds van geval tot geval.
Is de Nederlandse regering bereid tot een gelijkwaardige opstelling te komen ten aanzien van bevolkingsgroepen en ten aanzien van deze drie grote genocides, die aan het NIOD worden gedoceerd?3
Zie antwoord vraag 11.
Kan de regering garanderen dat ze zich niet afzijdig zal houden bij de herdenking van 100 jaar Armeense genocide, die de Armeense gemeenschap in Nederland het komend jaar organiseert en zoals die in Armenië en wereldwijd worden gehouden? Bent u bereid de herdenking van 100 jaar Armeense genocide in Nederland en/of Armenië bij te wonen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wanneer zal het Openbaar Ministerie in staat zijn om maanden na het in het openbaar scanderen van deze leuzen door duizenden Turkse Nederlanders, zoals die genoemd in vraag 1 inzake het graf van de Armeniërs, een besluit over vervolging te nemen naar aanleiding van de gedane aangiftes?
Het openbaar ministerie heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat het nu geen uitsluitsel kan geven over het moment waarop de beoordeling van de aangifte zal zijn afgerond.
Kunt u deze vragen voor 11 november beantwoorden met het oog op het Algemeen overleg integratie?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het na geruime tijd alsnog seponeren van een dagvaarding kort voor de terechtzitting |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zaak uit het artikel «OM trekt rechtszaak tegen SP-er Gesthuizen in»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een vermeend strafbaar feit, dat betwist wordt maar sowieso eenvoudig van aard is namelijk het (volgens de dagvaarding) niet opvolgen van aanwijzingen bij een demonstratie op 21 maart 2012, pas op 10 november 2014 ter terechtzitting van de kantonrechter zou komen? Waarom moet dit meer dan twee en een half jaar duren?
Na het uitbrengen van een strafbeschikking door het Openbaar Ministerie (OM) in 2012 is hiertegen verzet ingesteld. De officier van justitie heeft vervolgens besloten de strafbeschikking in te trekken en de verdachte te dagvaarden voor de kantonrechter wegens overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Nu de verdachte echter abusievelijk niet was geïnformeerd over het intrekken van de strafbeschikking (conform het bepaalde in artikel 257e, lid 8 van het Wetboek van Strafvordering), heeft de kantonrechter op 10 september 2013 geoordeeld dat sprake was van een dubbele vervolging en het OM niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard. Vervolgens heeft de officier van justitie besloten dat de verdachte alsnog vervolgd diende te worden voor overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Omdat succesvolle vervolging op basis van de jurisprudentie uiteindelijk toch niet haalbaar werd geacht, is besloten de dagvaarding voor dit feit in te trekken.
Met welke redenen heeft het Openbaar Ministerie (OM) alsnog gekozen voor een sepot? Op grond waarvan?
Nadat het OM niet-ontvankelijk was verklaard, heeft het OM op grond van de jurisprudentie geconcludeerd dat vervolging in deze zaak niet kansrijk en daarmee niet opportuun was. Dit is schriftelijk medegedeeld aan de gewezen verdachten en hun raadsman per brief van 28 oktober 2014, waarbij is aangegeven dat de zaak zou worden gesloten met sepotcode 03 (OM niet-ontvankelijk).
Is er een verband met het eerdere uitstel van de zaak wegens fouten aan de kant van het OM, namelijk een falend ICT-systeem waardoor de behandeling van de rechtszaak op de dag van de terechtzitting moest worden opgeschort omdat niet alle relevante betrokkenen het dossier tijdig hebben kunnen inzien?2
Nee, de beslissing van 28 oktober 2014 om de zaak niet opnieuw aan de rechter voor te leggen houdt geen verband met de invoering van nieuwe computersystemen, maar is gelegen in het feit dat hernieuwde vervolging niet opportuun werd geacht.
Hoe verhoudt het sepot zich tot eerdere uitlatingen van de officier van justitie dat het hier om een zeer principiële kwestie zou gaan?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, achtte het OM een hernieuwde vervolging na de einduitspraak van de kantonrechter niet kansrijk. Verschillende uitspraken van rechterlijke colleges hebben inmiddels duidelijkheid verschaft over de reikwijdte van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Er waren dan ook geen principiële vragen meer die konden worden beantwoord door hernieuwde vervolging in deze zaak.
Deelt u de opvatting dat het mogelijk is dat dit ook voor de verdachten inmiddels een principiële kwestie is geworden, maar dat een rechterlijk oordeel hen nu wordt ontnomen? Wat is uw reactie hierop?
Strafrechtelijke vervolging vindt slechts plaats als het OM tot het oordeel komt dat een strafbaar feit is gepleegd, waarop strafrechtelijk ingrijpen geboden en opportuun is. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, acht het OM een hernieuwde vervolging na de uitspraak van de kantonrechter niet opportuun. Daarmee waren geen gronden meer aanwezig om de zaak opnieuw aan de rechter voor te leggen.
Hoeveel vaker komt het voor dat verdachten zo lang moeten wachten op de behandeling van de zaak, al die tijd in onzekerheid zitten, kosten maken, en dat kort voor de zitting de dagvaarding alsnog wordt ingetrokken?
In deze zaak is sprake van een uitzondering. Doorlooptijden van zaken zijn normaal gesproken veel korter. Zoals bij u bekend, werk ik aan de versterking van de prestaties van de strafrechtketen (VPS). Dit moet er toe leiden dat strafzaken sneller, slimmer, beter en transparanter worden afgehandeld. Door middel van halfjaarlijkse voortgangsrapportages VPS wordt u over de vorderingen op de hoogte gehouden.
Kan die inhoudelijke afweging voortaan niet eerder gemaakt worden? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
De berichten dat kinderen steeds vaker in aanraking komen met e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen roken e-sigaret op kermis»1 en het bericht «E-sigaret tussen de teddyberen»2?
Ja, ik ben met deze berichten bekend.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als (zeer jonge) kinderen op de, zoals in deze artikelen beschreven wijze in aanraking komen met producten die in vormgeving en soms zelfs in samenstelling (nicotine) sterk lijken op sigaretten? Deelt u voorts de mening dat het risico op een dodelijke tabaksverslaving flink toeneemt als kinderen in aanraking komen met de e-sigaret of shisha-pen? Zo nee, waarom niet?
Ja; ik ben van mening dat het onwenselijk is dat kinderen in aanraking komen met e-sigaretten die nicotine bevatten en daardoor verslaafd raken aan nicotine.
Daarom heb ik de Tweede Kamer toegezegd om, met de implementatie van de Europese Tabaksproductenrichtlijn, een minimumleeftijd in te zullen stellen voor de verkoop van de e-sigaret.
Daarnaast zullen, op grond van de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, strenge regels gaan gelden ten aanzien van de reclame en promotie van
e-sigaretten. Met deze maatregelen wordt het gebruik van e-sigaretten door kinderen en jongeren langs verschillende wegen ontmoedigd.
Over het verband tussen het gebruik van de e-sigaret of de Shisha-pen enerzijds en het roken van tabak anderzijds, het zogenaamde «gateway-effect», is nog onvoldoende bekend. Ook uit het onlangs gepubliceerde verkennende onderzoek naar het gebruik van de e-sigaret door jongeren van het Trimbos-instituut blijkt niet of het gebruik van de e-sigaret voor jongeren een opstap is naar het roken van tabak.3 Hiervoor is nader onderzoek nodig. Overigens suggereert het verkennende onderzoek van het Trimbos-instituut wel dat een meerderheid van de deelnemende jongeren op dit moment negatief staat tegenover de e-sigaret.
In elk geval houd ik de ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik en de gezondheidsrisico’s nauwlettend in de gaten. Zo worden vragen over de e-sigaret en de Shisha-pen meegenomen in het Continu Onderzoek Rookgewoonten 2014, de gezondheidsenquête 2015 van het CBS en het Peilstationonderzoek 2015 onder scholieren in de leeftijd van 10 tot 18 jaar.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de gezondheidsrisico’s. Omdat over de risico’s van dampen nog maar weinig bekend is heb ik het RIVM gevraagd hier onderzoek naar te doen. De definitieve resultaten van het eerste deel van het onderzoek,
de risico’s voor de individuele gebruiker, verwacht ik op korte termijn.
Ik heb Bureau Risicobeoordeling van de NVWA gevraagd naar deze resultaten te kijken en hier advies over uit te brengen. Op basis van het onderzoek en het advies zal ik bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik verwacht u in het eerste Kwartaal van 2015 mijn beleidsreactie op het onderzoek van het RIVM en het advies van de NVWA te kunnen sturen.
Waarom is nog steeds geen wetgeving aanhangig om de e-sigaret aan banden te leggen? Is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) voor het afgelopen zomerreces naar de Raad van State gestuurd, zoals u zei in antwoord op eerdere vragen?3 Zo ja, wanneer kan de Kamer deze AMvB tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
De AMvB is op 28 november 2014 gepubliceerd in het Staatsblad. De AMvB is volgens planning voor het afgelopen zomerreces aan de Raad van State gestuurd en het advies van de Raad van State is in de AMvB verwerkt, evenals de opmerkingen die uit de notificatieprocedure zijn gekomen. Het tijdelijke Warenwetbesluit treedt op 1 februari 2015 in werking.
Op welke andere wijzen kunnen de in de artikelen beschreven praktijken worden tegengegaan, aangezien de AMvB geen verkoopbeperkende maatregelen zal bevatten? Bent u bijvoorbeeld bereid gemeenten te verzoeken het voorbeeld van de gemeente Sint-Michielsgestel te volgen en shisha-pennen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Gelijktijdig met de implementatie van de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn zal een verkoopbeperkende maatregel in de wet worden opgenomen, namelijk een leeftijdsgrens voor de verkoop van nicotinehoudende
e-sigaretten. Tot die tijd is het aan gemeenten om te overwegen om in overleg te gaan met kermisexploitanten om te voorkomen dat kinderen met deze producten in aanraking komen. Zij kunnen hiertoe bepalingen opnemen in de vergunningen die zij verstrekken.
De dreigende sluiting van de beademingsafdeling in Zuidhorn |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Beademingsafdeling Zuidhorn met sluiting bedreigd»1 en «Een stoel voor Ismael»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat de afdeling chronische beademing van de Zonnehuisgroep Noord in Zuidhorn met sluiting wordt bedreigd?
Het is een misverstand dat de beademingsafdeling bij Zonnehuis Oostergat te Zuidhorn met sluiting wordt bedreigd. Wel is het zo dat thans in overleg tussen de NZa, het betrokken zorgkantoor en Zuidhorn gezocht wordt naar een adequate financiering van deze chronische beademingszorg in het nieuwe zorgstelsel.
Deelt u de mening dat deze beademingsafdeling, die zoveel betekent voor patiënten met bijvoorbeeld spierziekten, niet kan en mag verdwijnen als gevolg van onduidelijkheid over de financieringsmogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het niet acceptabel is dat patiënten van de beademingsafdeling in Zuidhorn straks op een veel duurdere en ongeschikte intensive care in een ziekenhuis zullen belanden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer onwenselijk als patiënten zorg zouden ontvangen op een plek die ongeschikt is om aan hun zorgbehoefte te voldoen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) en het zorgkantoor rond de dreigende sluiting van de beademingsafdeling?
Er is geen sprake van een dreigende sluiting. De NZa en het zorgkantoor hebben hun verantwoordelijkheid in dezen genomen en proberen tezamen met Zuidhorn een passende financiering te vinden.
Hoe wordt gegarandeerd dat de mensen uit alle delen van het land, die voor behandelingen afhankelijk zijn van de beademingsafdeling van de Zonnehuisgroep Noord in Zuidhorn, deze zorg niet verliezen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de financiering van chronische beademing van de Zonnehuisgroep Noord in Zuidhorn niet geheel uit de AWBZ en Zorgverzekeringswet kan worden gefinancierd?
Thans wordt door de NZa en het zorgkantoor, tezamen met Zuidhorn, gezocht naar een passende financiering in het nieuwe zorgstelsel. Zie ook antwoord vraag 2 en 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gat van € 750.000 dat de Zonnehuisgroep Noord jaarlijks moet zien op te vullen voor de Afdeling Chronische Beademing duurzaam en structureel wordt opgevuld? Hoe wil u dit vanaf 2015 duurzaam en structureel regelen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid op korte termijn met de Zonnehuisgroep Noord en andere betrokken partijen om tafel te gaan, om tot een duurzame en structurele oplossing te komen van de problemen?
Op dit moment wordt door de NZa, het betrokken zorgkantoor en Zuidhorn gezocht naar een adequate oplossing. Hiertoe zullen diverse varianten worden onderzocht. Partijen zijn zich zeer terdege bewust van het belang van een oplossing. Ik zie nu dan ook geen aanleiding om met betrokken partijen om de tafel te gaan.
Het bericht ‘Zzp’ers komen langs zijlijn te staan’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zzp’ers komen langs zijlijn te staan»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de dreiging van naheffingen voor hogescholen al voldoende is om nu al de inhuur van zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) stop te zetten?
Nee.
Klopt het dat in de nieuwe regels veel eerder sprake is van een gezagsverhouding, omdat een docent niet meer kwalificeert als zzp’er als hij werkt volgens vaste lesroosters? Gaat het hier om regels die voortvloeien uit het wetsvoorstel Invoering Beschikking geen loonheffingen (BGL), of om regels die voortvloeien uit het overleg tussen de Belastingdienst en de onderwijssector?
Er zijn geen nieuwe regels die tot gevolg hebben dat er eerder sprake is van een gezagsverhouding. De Belastingdienst past bij de beoordeling of er een gezagsverhouding is wet- en regelgeving en jurisprudentie toe zoals deze zich in decennia hebben ontwikkeld. Het wetsvoorstel «Invoering Beschikking geen loonheffingen» brengt geen wijziging aan in de hiervoor genoemde wet- en regelgeving en heeft ook geen betekenis voor de bedoelde jurisprudentie. De Belastingdienst is sinds enige maanden in overleg met de onderwijssector. Het overleg richt zich op het verkennen van de mogelijkheden om met de sector tot een convenant te komen. Een convenant waarin aan de sector handvatten worden geboden om het grijze gebied tussen ondernemerschap en (fictieve) dienstbetrekking te kunnen duiden. Er ligt inmiddels een conceptconvenant dat ter beoordeling van zijn haalbaarheid, in overleg met de sector, aan praktijksituaties
moet worden getoetst.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie-Van Weyenberg2 die de regering verzoekt om de handhaving in het onderwijs niet te wijzigen voordat de Tweede Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg tussen Belastingdienst en onderwijssector?
De handhaving in de sector onderwijs is niet gewijzigd. Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 5.
Wanneer verwacht u de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg tussen Belastingdienst en onderwijssector?
De Belastingdienst verwacht in het vierde kwartaal 2014 de overleggen met de onderwijssector te hebben afgerond. Afronding hangt af van de snelheid waarmee de Belastingdienst samen met de sector en zo nodig met de door de sector geraadpleegde adviseurs het conceptconvenant aan praktijksituaties kan testen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 13 november 2014, in verband met de inbreng voor het verslag bij het wetsvoorstel Invoering BGL?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de G20 landen dicht bij een deal zijn om de ‘Patent Box’ af te schaffen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Germany, Britain expect patent box deal at G20 meeting»?1
Ja.
Klopt het dat de G20 landen dicht bij een deal zijn om de «patent box» (in Nederland de Innovatiebox) af te schaffen? Is Nederland betrokken bij deze discussie?
De OESO- en G20-landen zijn sinds de aanvang van het Base Erosion & Profit Shifting-project van de OESO met elkaar in gesprek over de vaststelling van een substancecriterium ter beoordeling van belastingregimes voor immateriële activa in verschillende landen. De gesprekken en voorgestelde wijzigingen dienen ter voorkoming van misbruik met dergelijke regimes. Uiteraard is Nederland betrokken bij deze gesprekken. Het afschaffen van deze regimes (en dus ook de Nederlandse innovatiebox) is geen onderwerp van gesprek.
Bent u van plan de innovatiebox zo snel mogelijk af te schaffen indien de bovengenoemde deal bereikt wordt tijdens de G20 vergadering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien de innovatiebox wordt afgeschaft, daarvoor in de plaats een fiscale maatregel in te voeren die investeringen in startups aantrekkelijker maakt, zoals de Small Enterprise Investment Scheme?
De innovatiebox wordt niet afgeschaft. Met het Duits-Britse compromis wordt juist erkend dat een innovatiebox een belangrijk en legitiem instrument is om onderzoek en ontwikkeling in Europa te stimuleren. Nederland streeft naar het behoud van een aantrekkelijke innovatiebox. Voor zover het Duits-Britse compromis ook na de door Nederland gewenste uitwerking leidt tot een beperking van de innovatiebox, dan zal een eventuele vrijval ingezet worden voor het aantrekkelijk houden van het Nederlandse vestigingsklimaat voor het innovatieve bedrijfsleven.
De groeiende Russische agressie |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Russische bommenwerpers in Europees luchtruim»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de Russen zich militair gezien steeds agressiever gaan opstellen?
Er is een toename van assertief gedrag van de Russische strijdkrachten waar te nemen. Dit uit zich onder meer in het intensiever schaduwen en escorteren van NAVO-marineschepen en vliegtuigen in de Zwarte Zee en de Oostzee, en in de gebruikmaking door Russische marineschepen van de vaarroute door de Noordzee.
Ook de toename van het aantal onaangekondigde vliegbewegingen van Russische bommenwerpers, begeleid door jachtvliegtuigen en luchttankvliegtuigen door het Europese luchtruim, vormt hier een voorbeeld van.
Vindt u ook dat de NAVO haar tanden nu moet laten zien? Zo ja, op welke wijze?
De NAVO heeft naar aanleiding van de Russische agressie jegens Oekraïne, waaronder de illegale annexatie van de Krim, in maart 2014 een pakket maatregelen ingevoerd ter geruststelling van bondgenoten die zich door de Russische handelwijze bedreigd voelen. Tijdens de NAVO-Top in Wales hebben de staatshoofden en regeringsleiders daarnaast maatregelen aangekondigd die ertoe moeten leiden dat de NAVO, ook op de middellange termijn, beter toegerust wordt op de gewijzigde veiligheidsomgeving. Daartoe werd het Readiness Action Plan (RAP) goedgekeurd. Het RAP vult het bestaande pakket van onmiddellijke geruststellende maatregelen aan. Verwezen wordt tevens naar het verslag van de NAVO-Top (Kamerstuk 28 676, nr. 210).
Gaat u nu eindelijk uw bondgenootschappelijke verplichtingen nakomen en het defensiebudget fors verhogen? Zo ja, kunt u de Kamer een stappenplan sturen waarin u de stijging naar de NAVO-norm van 2% van het BNP onderbouwt?
Op 7 november jl. is de Kamer schriftelijk geïnformeerd over de manier waarop het kabinet gevolg geeft aan de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 000, nr.2.
Bent u bereid de Russische ambassadeur op het matje te roepen over de «unheimische» gang van zaken? Zo nee, hoe ver moeten de Russen gaan voordat u enige actie onderneemt?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 30 oktober jl. op hoogambtelijk niveau in een onderhoud met de Tijdelijk Zaakgelastigde van de Russische ambassade de Nederlandse zorgen over de onaangekondigde vluchten overgebracht en aangegeven dat dergelijk gedrag de luchtverkeersveiligheid in gevaar kan brengen.
Een asielzoekerscentrum in Winschoten of Scheemda |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Winschoten en Scheemda in beeld voor azc»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het beleid van het constant toelaten van nieuwe groepen asielzoekers ingeruild zou moeten worden voor een beleid van opvang in de regio? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van opvang in de regio en het beleid is hierop gericht. Asielzoekers die zich uit eigen beweging in Nederland melden doorlopen een zorgvuldige asielprocedure.
Zijn de inwoners van zowel Winschoten als Scheemda gevraagd of zij zitten te wachten op de komst van een asielzoekerscentrum in hun omgeving?
De gemeente beslist of er een asielzoekerscentrum in de gemeente komt.
Zoals ik in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer heb laten weten, leidt de komst van een asielzoekerscentrum doorgaans tot verschillende reacties en houdt het COA altijd omwonendenbijeenkomsten.2 Het is aan de gemeenten om te bepalen of en zo ja, in welke gevallen en onder welke voorwaarden, een bevolkingsraadpleging plaatsvindt over onderwerpen die tot de gemeentelijke autonomie behoren.
Bent u bereid de inwoners van gemeenten die geconfronteerd worden met de mogelijke komst van een asielzoekerscentrum, zoals nu in Oldambt, te vragen om altijd een bevolkingsraadpleging te houden zodat de bewoners zich kunnen uitspreken voor of tegen de komst van een asielzoekerscentrum? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat velen in Oost-Groningen niet zitten te wachten op meer asielzoekers, gezien de negatieve ervaringen in het verleden? Hoe komt u deze mensen tegemoet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de instroom van asielzoekers naar Nederland te verminderen?
Hierover heb ik u in mijn brief van 19 mei jl. uitgebreid geïnformeerd.3 De maatregelen zijn nog steeds van kracht. Hierbij geldt dat een veelheid van factoren migratiestromen bepalen, zoals de aanwezigheid van land- of streekgenoten, de rol van eventuele mensensmokkelaars en het gevoerde asielbeleid. Dit maakt dat migratiestromen niet geheel te sturen zijn.
Het bericht dat de Belastingdienst geen btw-voordeel geeft aan bewoners die gezamenlijk zonne-energie willen betrekken |
|
Eric Smaling |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Ben u op de hoogte van het feit dat de Belastingdienst geen btw-voordeel toekent aan projecten die binnen de postcoderoos-regeling vallen, waarbij buurtbewoners samen zonne-energie willen opwekken?1
Ja.
Waarom krijgen bewonersprojecten om gezamenlijk zonne-energie op te wekken die binnen de postcoderegeling vallen geen btw-voordeel?
De belastingdienst kent geen BTW-voordeel toe aan projecten die binnen de zogenaamde «postcoderoos-regeling» vallen. De BTW-wetgeving kent immers geen speciale regeling of voordeel voor dit soort energieprojecten, waarbij een coöperatie in de rol van zelfstandig ondernemer activiteiten in het economische verkeer verricht.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat deze energiecoöperaties voor de BTW-heffing als ondernemer worden aangemerkt, wanneer zij duurzaam en tegen vergoeding stroom leveren of andere prestaties in het economisch verkeer verrichten. Onder die andere prestaties kan bijvoorbeeld de inning van lidmaatschapsgeld vallen, in ruil waarvoor rechten of diensten worden verleend. Wanneer de betreffende energiecoöperaties conform voorstaande als ondernemer worden aangemerkt, bestaat uiteraard ook het recht op vooraftrek van gedane investeringen en onderhoud. Dit heeft dus ook betrekking op de zonnepanelen. Hiermee is van dubbele BTW-heffing geen sprake.
Op het gebied van de BTW-heffing is dwingende EU-regelgeving van toepassing, waarbinnen geen ruimte is voor een extra tegemoetkomende regeling binnen de nationale wetgeving. Medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Financiën hebben in een eerder stadium met vertegenwoordigers van e-Decentraal en de Duurzame Energie Koepel gesproken over de toepassing van BTW-regels voor coöperaties. Daarbij is uitgelegd dat geen sprake is van dubbele BTW-heffing. In dat zelfde overleg is afgesproken dat een aantal verschillende situaties door de sector wordt voorgelegd, om te beoordelen of voldoende rendement mogelijk is, zodat voldoende animo kan ontstaan om lokaal in coöperatief verband duurzame energie op te wekken.
Bent u van plan om ook voor zonne-energie-projecten binnen de postcoderoos een btw-voordeel in te stellen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Energie dat is gepland op 17 november 2014?
Zie antwoord vraag 2.
Artsen die laks zijn bij het voorschrijven van medicijnen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Artsen laks bij voorschrijven medicijnen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de helft van de artsen bij het off-label voorschrijven niet registreert waarom het medicijn is voorgeschreven?
Het gaat in dit artikel niet zozeer om off-label voorschrijven (buiten de officiële indicatie), maar om het niet vermelden van de reden van voorschrijven bij medicijnen waar dat wel zou moeten. Ik vind het onwenselijk dat veel artsen dit nog niet doen.
Tegen welke concrete problemen lopen apothekers aan omdat artsen laks voorschrijven? Welke gezondheidsrisico’s lopen patiënten hierdoor?
Wanneer apothekers de reden van voorschrijven niet kennen, kunnen zij hun beoordelende en adviserende rol minder goed vervullen. Hierdoor kunnen uiteindelijk gezondheidsrisico’s ontstaan.
In hoeverre vindt u de redenen die artsen geven voor het niet registreren van de reden om medicijnen voor te schrijven (te veel werk, geen nut, vergeten) proportioneel ten aanzien van de gezondheidsrisico’s die patiënten lopen? Hoe verhouden de redenen die artsen geven zich tot de verantwoordelijkheden van de beroepsgroep?
Ik vind de in het onderzoek opgegeven redenen op geen enkele manier recht doen aan de verantwoordelijkheid die voorschrijvers voor hun patiënten hebben.
Hoe verhoudt het niet registreren van noodzakelijke gegevens door artsen over medicijngebruik zich tot de betrouwbaarheid en volledigheid van de informatie in het elektronisch patiëntendossier/landelijk schakelpunt (EPD/LSP)? In hoeverre acht u het EPD/LSP zinvol nu blijkt dat artsen niet goed registreren?
De zorgaanbieder is op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (art. 7:454 BW) verplicht een dossier bij te houden. Om hieraan te voldoen en om verantwoorde zorg te kunnen leveren, is de kwaliteit, de correctheid, de volledigheid en het up to date zijn van het dossier de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Daarnaast heeft een zorgaanbieder altijd een onderzoeksplicht: hij mag nooit volledig vertrouwen op gegevens die – al dan niet elektronisch – zijn aangeleverd door andere zorgaanbieders.
Het Landelijk Schakelpunt (LSP) is een van de elektronische uitwisselingssystemen waarmee zorgaanbieders – mits de patiënt daarvoor expliciet toestemming heeft gegeven – bepaalde patiëntgegevens kan uitwisselen met een andere behandelend zorgverlener. Het LSP is géén database, er wordt geen informatie in opgeslagen, de patiëntgegevens zijn en blijven in het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder. Werken met een LSP is, zeker uit oogpunt van de patiëntveiligheid, zinvol.
Welke acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat artsen een reden registreren bij het voorschrijven van medicijnen waarbij dat verplicht is? Bent u voornemens om het onderwerp in te brengen bij het bestuurlijk overleg met de huisartsenkoepels?
Medewerkers van VWS hebben onlangs met veldpartijen gesproken. Ik heb mijn zorgen over de slechte naleving van de wet reeds laten overbrengen en partijen op hun verantwoordelijkheid aangesproken dat er werk gemaakt moet worden van het registreren van de reden bij het voorschrijven van medicijnen waarbij dat verplicht is. Ik blijf hierover in overleg met veldpartijen.
Hoe vindt u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) functioneert omtrent deze casus? Gaat u de IGZ aansporen om beter te handhaven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 van het Lid Van Wijngaarden heb aangegeven zal de Inspectie vanaf 1 januari 2015 gaan handhaven op het vermelden van de reden van voorschrijven.
Het bericht dat beginnende docenten veel stress ervaren |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Startende leraren in stad ervaren veel stress»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het promotieonderzoek van Lisa Gaikhorst?2
Het doel van het promotieonderzoek van Lisa Gaikhorst is om zicht te bieden op de manier waarop beginnende leraren beter kunnen worden toegerust op lesgeven in het basisonderwijs in de grootstedelijke context, zodat de kwaliteit verbetert en leraren behouden blijven voor het onderwijs.3
Ik acht de begeleiding van beginnende leraren van groot belang en waardeer derhalve de probleemanalyse en de oplossingsrichtingen van mevrouw Gaikhorst. Van beginnende leraren wordt veel gevraagd in de dagelijkse lespraktijk. Beginnende leraren moeten zich na het afstuderen aan de pabo vaak nog zaken als klassenmanagement, omgaan met verschillen in de klas, maar ook bijvoorbeeld de omgang met ouders in de praktijk, eigen maken. Als beginnende leraren intensief worden begeleid, maken zij zich deze vaardigheden sneller eigen en staan ze met meer plezier en zelfvertrouwen voor de klas. In de Lerarenagenda is daarom een aantal maatregelen opgenomen om de begeleiding van alle beginnende leraren te verbeteren; niet alleen van beginnende leraren in de grootstedelijke context. In de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda heb ik aangegeven dat er een lichte stijging zichtbaar is in het aandeel beginnende leraren dat wordt begeleid.4 Desalniettemin zijn er scholen waar de begeleiding nog flink kan verbeteren. Ik heb dan ook in de sectorakkoorden primair onderwijs en voortgezet onderwijs onder andere concrete afspraken gemaakt met de po- en vo-sector over betere begeleiding van beginnende leraren.
Vanwege het belang van goede begeleiding van startende leraren heb ik de aanbevelingen van mevrouw Gaikhorst onder de aandacht gebracht bij de PO-Raad. Daarnaast hebben mijn ambtenaren mevrouw Gaikhorst uitgenodigd voor een gesprek over de wijze waarop haar aanbevelingen breder kunnen worden uitgedragen.
Uit het onderzoek blijkt dat beginnende docenten op verschillende type scholen veel stress ervaren; kunt u toelichten of deze problematiek ook blijkt uit andere onderzoeken? Bent u van mening dat de problematiek breder ligt dan alleen bij beginnende leraren? Is dit de laatste jaren toegenomen?
De problematiek omtrent ervaren werkdruk blijkt eveneens uit andere onderzoeken. Regioplan constateert bijvoorbeeld dat leraren zelf aangeven dat de ervaren werkdruk hoog is en dat deze de laatste jaren is toegenomen (Onderwijs Werkt!, 2014).5 De ervaren werkdruk van leraren hangt deels samen met de mate waarin men toegerust is voor het vak, de mate waarin men beschikt over voldoende kennis en vaardigheden en of men goed begeleid is en wordt. Aanvullend hierop blijkt uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat werkdrukreductie een randvoorwaarde is voor effectieve begeleiding van beginnende leraren.6
De vermindering van ervaren werkdruk is daarom een belangrijk thema van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA). De aanpak van een hoge ervaren werkdruk vraagt om maatwerk en is vooral iets dat door scholen zelf opgepakt zal moeten worden. Sociale partners hebben hierover dan ook concrete afspraken uitgewerkt in de cao’s. Deze afspraken gaan onder andere over werktijdreductie voor beginnende leraren in het vo; ook beginnende leraren in het po krijgen extra tijd ten behoeve van professionalisering.
Daarnaast heb ik in de sectorakkoorden po en vo afspraken gemaakt over de begeleiding van beginnende leraren en over de betere voorbereiding van aanstaande leraren op het leraarschap via Opleiden in de School. Ook stimuleer ik peer review onder ervaren leraren, zodat zij onderling ervaringen kunnen uitwisselen en van elkaar kunnen leren. Tot slot heb ik in de sectorakkoorden afspraken gemaakt over de vermindering van regeldruk. Deze afspraken worden concreet uitgewerkt in de regeldrukagenda die samen met het veld is opgesteld en na ondertekening aan uw Kamer wordt toegestuurd.
Beginnende leraren hebben positieve ervaringen met het zogeheten «Meesterschap» programma in Amsterdam; bent u bekend met dit programma? Kunt u een reactie geven op de resultaten van het programma?
Ja, ik ben bekend met dit Amsterdamse programma. De resultaten van het programma zoals onderzocht door mevrouw Gaikhorst zijn veelbelovend: positieve, lange termijn effecten van dit programma betreffen volgens mevrouw Gaikhorst de ontwikkeling van competenties en de professionele oriëntatie van leraren. Ik heb begrepen dat het programma inmiddels is opgenomen in het aanbod van het Centrum van Nascholing (CNA).
Daarnaast is het netwerk van leraren die dit programma hebben gevolgd, de Vereniging van Meesterschappers, actief. Inmiddels kunnen alle leerkrachten van het basisonderwijs lid worden van de vereniging. De Meesterschappers hebben onder andere als doel om professionalisering te stimuleren vanuit de werkvloer en om als klankbord te fungeren voor beleidsmakers, politiek en andere betrokkenen. Deze beweging is van belang om bij te dragen aan de praktische veranderingen die nodig zijn om de verbetercultuur op school handen en voeten te geven. Ik juich dan ook toe dat de Vereniging van Meesterschappers, en met hen ook vele andere initiatieven, de schouders zetten onder verdere professionalisering en de ambitie om kwalitatief hoogstaand onderwijs voor elk kind te realiseren.
Het taartverbod in Saoedi-Arabië |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de arrestatie in Saoedi-Arabië van banketbakkers die een taart met daarop islamkritiek hebben gemaakt?1
Ja.
Klopt het dat deze banketbakkers inderdaad zijn gearresteerd en hun zaak is gesloten door de Saoedische overheid omdat zij op een taart een islamkritische tekst hebben geplaatst?
Ja. In Jeddah zijn zes medewerkers van een bakkerij gearresteerd. Zij zouden cupcakes hebben gemaakt met hierop teksten die de islam, de Koran en de profeet Mohammed beledigen. Voor zover bekend loopt het onderzoek naar de zaak nog.
Deelt u de mening dat het ronduit belachelijk is dat banketbakkers hiervoor worden gearresteerd? Zo neen, waarom niet?
Nederland hecht groot belang aan de vrijheid van meningsuiting en bepleit dit wereldwijd. Ook in contacten met de Saoedische autoriteiten wordt het belang van vrijheid van meningsuiting onder de aandacht gebracht.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat deze dappere mensen zo snel mogelijk op vrije voeten komen en verder taarten kunnen bakken en hun mening kunnen uiten, ook over de islam?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de Nederlandse ambassadeur te Saoedi-Arabië te vragen een dergelijke taart te bestellen en aan de Koning van Saoedi-Arabië aan te bieden met de mededeling dat de vrijheid van meningsuiting juist erg goed smaakt?
Een cadeau aan een Koning moet vooral getuigen van goede smaak. Het aanbieden van een taart met een onnodig beledigende afbeelding of tekst aan een Staatshoofd valt overduidelijk in de categorie wansmaak.
Financiering van de nieuwe tropenopleiding |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tropenarts worden? Zelf betalen!»?1
Ja.
Wat is volgens u het belang van de nieuwe tropenopleiding, Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde (IGT)?
De opleiding tot Arts Internationale Gezondheidszorg en Tropengeneeskunde (IGT) focust op klinisch functioneren en/of leiding geven aan een ruraal ziekenhuis in een setting met beperkte mogelijkheden in een ontwikkelingsland. Deze arts heeft na het volgen van de opleiding met name kennis van infectieziekten, hun epidemiologie en bestrijding in tropische-, oorlogs- en crisisgebieden. Dat is kennis die waardevol is om in te zetten voor advisering en «hands-on» werk voor bestrijding in crisisgebieden. De opleiding leidt dan ook artsen op die na hun opleiding – al dan niet tijdelijk – buiten Nederland gaan werken.
Wat vindt u ervan dat Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde, een opleiding die door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) is erkend als opleiding tot profielarts, nog steeds geen duurzame financiering heeft gevonden?
Door de erkenning is de kwaliteit van de opleiding geborgd. Voor het opleiden van de artsen die nodig zijn voor een goede werking van het zorgstelsel is in publieke financiering voorzien. Voor publieke financiering komen nu de zorgopleidingen in aanmerking die opleiden voor zorg verleend op basis van de Zorgverzekeringswet, AWBZ of Wet publieke gezondheidszorg. De IGT- opleiding voldoet niet aan dit criterium. Datzelfde geldt voor forensisch artsen (die worden opgeleid voor justitiële taken), bedrijfsartsen etc., die worden opgeleid voor arbotaken. De artsen IGT worden immers primair opgeleid voor het leveren van zorg in het buitenland.
Cruciale onderdelen van de opleiding tot arts IGT zijn de klinische onderdelen obstetrie/gynaecologie, chirurgie of kindergeneeskunde in opleidingsziekenhuizen en een cursus tropische geneeskunde van drie maanden bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Tijdens de klinische onderdelen ontvangt de tropenarts-in-spe salaris van de werkgever als arts niet in opleiding. Deelname aan de KIT-cursus wordt sinds jaar en dag betaald door degenen die de opleiding volgen of door de uitzendende organisaties. Er is derhalve sprake van publiek-private financiële mix. Zoönosen en infectieziekten vragen toenemend aandacht doordat zij, door toegenomen reisbewegingen en internationale uitwisseling van dieren en dierlijke producten, impact kunnen hebben op de Nederlandse zorg. Ik bekijk momenteel of de huidige capaciteit toereikend is.
De huidige financiering uit private middelen is op zich duurzaam te noemen. Er zijn in de zorgsector andere voorbeelden van eigen bijdragen voor het volgen van een vervolgopleiding. Bij terugkeer kunnen de artsen IGT in de Nederlandse zorg werken als basisarts of zich verder specialiseren. Zij zullen daarin dus niet als tropenarts werkzaam zijn. Hun eventuele medisch specialistische vervolgopleiding kan in aanmerking komen voor publieke financiering op een subsidiabele opleidingsplaats.
Wat vindt u ervan dat de IGT-opleiding volledig wordt gefinancierd door bijdragen van verenigingsleden, studenten en (onbetaalde) docenten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat studenten die tropenarts (AIGT) willen worden daar, na hun opleiding en coschappen, zelf bijna 7.000 euro voor moeten betalen en daarna vaak onbezoldigd of tegen een beperkte vergoeding enige tijd in het buitenland werken?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat artsen Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde en de ervaring die zij elders opdoen van groot belang kunnen zijn voor de nationale omgang met ziekten als Ebola?
Er is in Nederland kennis over infectieziekten en hun bestrijding voor wat betreft de Nederlandse situatie. Kennis van uitheemse en importziekten is onderdeel van de reguliere basisartsopleiding. Bovendien bestaat reeds de specifieke opleiding tot arts infectieziektebestrijding. De artsen infectieziektebestrijding zijn veelal werkzaam bij GGD’en en richten zich op het voorkomen van infectieziekten en doelmatige bestrijding van uitbraken van diverse besmettelijke ziekten. De curatieve zorg aan patiënten met uitheemse en importziekten wordt in de reguliere eerstelijns- en tweedelijnszorg geboden. Nederland beschikt over diverse centra voor tropische geneeskunde en importziekten veelal verbonden aan universitaire medische centra.
Bij een uitbraak van infectieziekten is de landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) bij het RIVM als landelijk kenniscentrum verantwoordelijk voor de inhoudelijke advisering van overheid en zorgaanbieders over hoe deze uitbraak het beste kan worden bestreden. De LCI draagt bij aan het onderhoud en de inrichting van het professionele bestrijdingsnetwerk bestaande uit onder meer deskundigen van GGD’en en zorginstellingen en eerstelijnszorgprofessionals.
GGDen doen momenteel onderzoek naar de infrastructuur, de robuustheid en waar eventuele hiaten in kennis, kunde of beschikbaarheid zitten. Ik wacht hun onderzoek af. Naar verwachting ontvang ik het onderzoek aan het einde van het jaar.
Erkent u dat artsen Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde bij terugkomst toegevoegde waarde hebben voor het leveren van verzekerde zorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met het Opleidingsinstituut Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde over de mogelijkheden om tot structurele en duurzame oplossing te komen voor de financiering van de opleiding?
Zoals ik heb aangegeven bij het AO infectieziektebestrijding van 26 november 2014 zie ik geen aanleiding om de opleiding te financieren. Hierover heb ik ook gecommuniceerd met de Nederlandse Vereniging voor Tropische Geneeskunde en Internationale Gezondheidszorg.
Conform mijn toezegging is nagegaan wat op dit punt het beleid is van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Uitgangspunt voor de steun vanuit Nederland is dat de verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg en structurele verbetering daarvan bij de ontwikkelingslanden zelf ligt. Daarop concentreert de Nederlandse hulp zich. Nederland verstrekt beurzen aan gezondheidsprofessionals uit ontwikkelingslanden, draagt bij aan internationale programma’s voor de opbouw van publieke gezondheidszorg en investeert in ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en vaccins. Nederland investeert niet in de tijdelijke uitzending van medische ontwikkelingswerkers. Via (medische) ontwikkelingsorganisaties worden er wel Nederlandse artsen uitgezonden. Daarvoor was en is er de opleiding tot tropenarts. Die wordt echter niet gefinancierd uit het Nederlandse ontwikkelingsbudget. De middelen voor ontwikkelingssamenwerking zijn bedoeld voor besteding in de ontwikkelingslanden zelf en niet voor opleidingen in Nederland van Nederlandse experts.
In het kader van de nieuwe crisisteams onder de WHO wordt bezien of dit voldoende is of dat er meer moet gebeuren.
De hoogte van de kosten van schoolexcursies op middelbare scholen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders berooid door extreme schooltrips»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de schoolexcursies die op middelbare scholen worden aangeboden aan de scholieren door de ouders als te duur worden ervaren?
Ik heb een aantal signalen hierover ontvangen, onder andere van de Landelijke Ouderorganisatie en Stichting Leergeld. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gevraagd of zij ook signalen heeft ontvangen over scholen waar vragen zijn gerezen over de ouderbijdrage en de schoolkosten. Zoals ik in een eerdere brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 485) over schoolkosten heb gemeld, is het aantal meldingen dat bij de inspectie is binnengekomen de afgelopen periode ongeveer gelijk gebleven. Er zijn 97 meldingen binnengekomen in het schooljaar 2013/14.
Is het waar dat, zoals Stichting Leergeld stelt, ouders door de hoogte van de kosten van de schoolreizen op de middelbare school in geldproblemen raken? Welke invloed hebben dergelijke extreem dure schoolexcursies op segregatie in het onderwijs volgens u?
Schoolexcursies behoren tot de categorie niet-verplichte schoolactiviteiten en worden uit de vrijwillige ouderbijdrage betaald. Ouders kunnen er voor kiezen deze bijdrage niet te betalen. Indien een ouder besluit om niet te betalen voor een schoolexcursie, moet de school een kosteloos alternatief aanbieden. De toelating van een leerling tot de school mag niet bepaald worden door het wel of niet betalen van de vrijwillige ouderbijdrage (artikel 27, tweede lid, WVO).
Wat is uw mening over de opmerking van ouderorganisatie Ouders van Waarde, die stelt dat de oorzaak van de extreem dure schoolexcursies is dat er sprake is van een strijd om leerlingen en dat middelbare scholen zich willen profileren op deze manier?
Het is aan scholen hoe zij zich profileren. Scholen zijn daar vrij in. Ik wil wel benadrukken dat scholen zich bewust moeten zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ook de oudergeleding van de medezeggenschapsraad heeft hierin een belangrijke stem. Een taak van de oudergeleding is om erop toe te zien dat de totale kosten voor ouders beheersbaar blijven.
Deelt u de mening dat bij het aanbieden van schoolexcursies leerlingen niet buiten de boot mogen vallen omdat de ouders de kosten van deze reis niet kunnen betalen?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de middelbare scholen ouders nadrukkelijk wijzen op het feit dat de bijdrage aan de kosten van bijvoorbeeld een excursie vrijwillig zijn?
De school is verantwoordelijk voor een heldere communicatie over haar schoolkostenbeleid. De schoolgids moet inzicht verschaffen in dit beleid. Daar moet duidelijk in staan dat de kosten van de ouderbijdrage vrijwillig zijn. Ook de oudergeleding binnen de medezeggenschapsraad kan een belangrijke rol spelen bij de informatievoorziening aan de ouders over de achtergrond van de totstandkoming en de vrijwilligheid van de ouderbijdrage. In het regulier toezicht van de inspectie is het toezicht op de naleving van het schoolkostenbeleid opgenomen.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de onderwijssector om ervoor te zorgen dat schoolexcursies altijd voor jongeren toegankelijk zijn?
Dit is een gesprek dat op schoolniveau gevoerd moet worden tussen schoolleiding en de medezeggenschapsraad. De oudergeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht bij de vaststelling van de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage.
Wel wil ik met de VO-raad in gesprek gaan over hoe dit onderwerp onder de aandacht gebracht kan worden bij schoolbesturen en schoolleiders om hen erop te wijzen hier bewust mee om te gaan.
Te weinig capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie om mensenhandel aan te pakken |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig capaciteit is om mensenhandel aan te pakken?1
Er is een verdubbeling waarneembaar van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) tussen 2009 en 2014, onder andere op het thema mensenhandel. De resultaten bij de aanpak van mensenhandel zijn over de hele linie bezien positief: zo rapporteren OM en politie over 2013 174 projectmatige onderzoeken naar mensenhandel, tegen 82 in 2009. Ook het aantal strafopleggingen is fors gestegen.
Welke mogelijkheden hebben politie en het Openbaar Ministerie (OM) om het aantal gedwongen prostituees zo goed mogelijk in beeld te krijgen?
Om mensenhandel, waaronder gedwongen prostitutie, aan te pakken wordt ingezet op een integrale aanpak. Die aanpak bestaat uit zorg, preventie, bestuurlijke of strafrechtelijke aanpak, of een combinatie daarvan. Ook gaat het om gezamenlijke operationele acties en het creëren van de randvoorwaarden daarvoor. Zo houden OM, politie en bestuur grootschalige integrale handhavingsacties in raamprostitutiegebieden, maar ook landelijke acties, die zijn gericht op de aanpak van illegale prostitutie waarbij de contacten via het internet verlopen.
Er wordt veel nadruk gelegd op het oppikken van signalen van mensenhandel. Dit geldt voor hulpverlening, politie, gemeenten maar ook voor klanten van prostituees. Organisaties zoals Stichting M., het Centrum voor Criminaliteitspre-ventie en Veiligheid (CCV) en de RIEC’s spelen hierbij een grote rol door instanties en klanten te informeren over het signaleren van mensenhandel. Ook het nationaal verwijsmechanisme zal bijdragen aan verbeterde signalering.
Om de aangiftebereidheid te stimuleren wordt ingezet op het creëren van meer bewustwording over gedwongen prostitutie en mensenhandel in den brede. Door middel van voorlichting wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het verkleinen van de drempel om aangifte te doen bij de politie.
In december 2014 start de pilot «verhoorstudio's in opvanglocaties» om te meten of hierdoor de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel wordt vergroot. Tevens werkt de politie momenteel aan het (door)ontwikkelen van een webcrawler die geautomatiseerd advertenties op websites scant op mogelijke signalen van gedwongen prostitutie.
Welke mogelijkheden missen politie en het OM om het aantal gedwongen prostituees beter in beeld te brengen? Welke mogelijkheden kunnen beter worden ingezet dan nu wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensenhandelofficieren zijn er bij het OM? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde officieren van justitie zijn? Zo nee, waarom niet?
Binnen het OM is mensenhandel al geruime tijd erkend als specialisatie.
Het OM heeft een landelijk officier van justitie en één senior advocaat-generaal beschikbaar die ieder een coördinerende en kwaliteitsbewakende functie vervullen met betrekking tot mensenhandelzaken.
Daarnaast is op elk parket één van de senior-officieren van justitie tevens portefeuillehouder mensenhandel. Minder complexe zaken op dit terrein worden echter ook door de andere officieren van justitie behandeld. Bij alle arrondissementsparketten, het Landelijk Parket en het Functioneel Parket parketten zijn verder teams ingericht die zich bezighouden met ondermijnende en high-impact criminaliteit, waaronder ook mensenhandel. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel capaciteit specifiek alleen voor mensenhandel wordt ingezet.
Zullen de bezuinigingen op het OM invloed hebben op de capaciteit en dus het aantal mensenhandelofficieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daarin geen oorzakelijk verband. De prestaties van het OM liggen op koers, ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over de Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) bij brief van 2 juli 20142. Voor het overige verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel mensenhandelteams zijn er bij de politie en uit hoeveel mensen bestaan deze teams? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde agenten danwel teams zijn op het terrein van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Nee. In iedere politie-eenheid is substantiële recherchecapaciteit beschikbaar, waaronder voldoende gespecialiseerde mensenhandel- en zedenrechercheurs, die flexibiliteit en slagkracht garandeert. De inzet kan worden afgestemd op wat landelijk, regionaal en lokaal nodig is.
Zullen de bezuinigingen op de politie invloed hebben op de capaciteit en dus op het aantal en grootte van de mensenhandelteams? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt een focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel.
Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 10.
Klopt het dat er meer mensen nodig zijn om mensenhandel nog beter aan te pakken maar dat deze mensen er niet zijn? Zo ja, Hoe is dat te verklaren? Zijn er voldoende middelen om personeel te scholen of is er helemaal geen geld om meer gespecialiseerde mensen aan te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zal het OM mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als de komende jaren tot maar liefst 114 miljoen euro zal worden bezuinigd op het OM?
De taakstelling van dit kabinet bedraagt voor het OM € 52 miljoen (mln). Deze gaat in 2016 in, en is als volgt opgebouwd: € 20 mln in 2016, oplopend naar € 40 mln in 2017, naar € 52 mln per 2018. De efficiencybesparingen zijn niet alleen gericht op geld. Het heeft ook ten doel om slimmer te werken, en overhead terug te dringen. Het Openbaar Ministerie zal binnen deze taakstelling mensenhandelzaken op een kwalitatief hoogwaardige wijze blijven afdoen. Hierop is de organisatie van de parketten en de sturing van de opsporing zo efficiënt mogelijk ingericht.
Hoe zal de politie mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als komende jaren tot maar liefst 260 miljoen euro zal worden bezuinigd op de politie?
In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt de focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel. De ombuigingen bij de politie liggen op het terrein van de bedrijfsvoering en doen niets af aan het vermogen van de politie mensenhandelzaken adequaat op te pakken.
Een lek in DigiD |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het item over beveiligingsproblemen bij Digid in de Uitzending van Opgelicht?1
Ja
Is het waar dat er een lek in de beveiliging van Digid bij meerdere gemeenten en instanties is of was? Zo nee, hoeveel en welke gemeenten en andere organisaties waren gevoelig voor dit lek?
Nee, er was geen lek in de beveiliging van DigiD. In september van dit jaar is bij Logius door een softwareleverancier melding gemaakt van een kwetsbaarheid in een specifieke versie van hun ContentManagementSysteem (CMS). Na onderzoek van Logius bleek bij 12 gemeenten de koppeling van het betreffende CMS met DigiD zodanig te zijn opgebouwd dat er een potentieel risico bestond dat DigiD misbruikt kon worden.
Logius heeft de namen van de betrokken gemeenten en andere organisaties niet bekend gemaakt omdat het aan de betrokken organisaties zelf is om daar wel of geen mededelingen over te doen. Het betrof immers een kwetsbaarheid in een CMS dat door die organisaties wordt gebruikt.
Kunt u uitleggen hoe het lek ontstaan is, op welke wijze er gebruik van gemaakt kon worden en welke informatie daarmee verkregen kon worden?
Het betrof een kwetsbaarheid in een specifieke versie van een ContentManagementSysteem. Hackers zouden deze kwetsbaarheid hebben kunnen misbruiken om kwaadaardige software te plaatsen en daarmee in theorie de mogelijkheid hebben om allerlei gegevens en handelingen van bezoekers aan betreffende gemeentesites af te vangen.
Sinds wanneer zijn de betrokken gemeenten en Logius op de hoogte van het lek? Wat is in de tussentijd gedaan om het lek te dichten en te onderzoeken of er daadwerkelijk mensen slachtoffer zijn geworden van dit lek?
Op 25 september van dit jaar is bij Logius door een softwareleverancier melding gemaakt van een kwetsbaarheid in hun ContentManagementSysteem (CMS). De kwetsbaarheid was volgens de softwareleverancier van het CMS binnen 24 uur na ontdekking (18 september) gedicht. De softwareleverancier heeft een patch ontwikkeld en toegepast bij de getroffen gemeenten om de specifieke kwetsbaarheid te verhelpen. De softwareleverancier heeft de gemeenten daarover geïnformeerd.
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn.
Logius heeft het Nationaal Cyber Security Center (NCSC), de informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) en het Ministerie van BZK geïnformeerd over de kwetsbaarheid en de gekozen oplossing. De betreffende gemeenten zijn ook onverwijld geïnformeerd door hun leverancier en door Logius.
Hetzelfde gespecialiseerde beveiligingsbureau heeft in opdracht van Logius de kwaliteit van de oplossing van de kwetsbaarheid onderzocht alsook de toepassing op de systemen. Daarbij is vastgesteld dat de kwetsbaarheid door middel van de oplossing is verholpen en niet meer op de getroffen systemen aanwezig is.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten uitgevoerd. Omdat er in dit geval geen enkele concrete aanwijzing was van exploitatie van deze kwetsbaarheid is van nader onderzoek verder afgezien.
Zijn alle mensen waarvan de gegevens kwetsbaar geweest zijn door dit lek door de desbetreffende gemeenten en instanties geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt hun aangeraden om maatregelen te nemen naar aanleiding van dit lek?
Het al dan niet informeren van burgers is een verantwoordelijkheid van de organisaties zelf.
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten gedaan.
Voor wat betreft wachtwoorden is het regelmatig wijzigen daarvan een standaardadvies dat Logius continu geeft, onder meer via de website www.digid.nl. Ook zijn de eisen voor DigiD-wachtwoorden sinds mei 2014 verscherpt, waardoor gebruikers met een zwak wachtwoord een nieuw – sterker – wachtwoord moeten aanmaken. Voor nieuwe aanvragen gold deze eis al langer. Deze casus is geen aanleiding geweest om daar gericht nog meer aandacht aan te geven dan al voortdurend wordt gedaan.
Deelt u de mening dat zeer grondig onderzocht moet worden of er mensen slachtoffer zijn geworden van dit lek in DigiD? Zo ja, klopt het bericht van Fox-IT dat niet bij alle kwetsbare gemeenten en instanties onderzoek is gedaan naar misbruik van het lek? Wilt u alsnog opdracht geven om bij alle betrokken gemeenten en instanties onderzoek te doen naar misbruik van het lek, om een maximale inspanning te doen om alle slachtoffers te achterhalen?
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn. Dit onderzoek is onder een aantal gemeenten uitgevoerd.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten uitgevoerd.
Omdat in beide onderzoeken geen enkele concrete aanwijzing is gevonden van exploitatie van deze kwetsbaarheid ben ik nog steeds van mening dat nader onderzoek niet nodig is.
Is het waar dat DigiD gebruik maakt van certificaten die niet voldoen aan de moderne beveiligingseisen? Zo ja, wanneer wordt dit opgelost en waarom zijn deze certificaten niet eerder vervangen?
In de uitzending werd gesteld dat DigiD gebruik zou maken van een certificaat dat niet zou voldoen aan de moderne beveiligingseisen. Dat is niet juist. De in de uitzending getoonde cryptografie maakt geen onderdeel uit van het certificaat. De cryptografie waarmee DigiD wordt beveiligd staat in het certificaat zelf onder het tabblad bij het veld «handtekening hash-algoritme». Het certificaat van DigiD maakt gebruik van het moderne en veilige algoritme SHA256 en niet zoals in de uitzending werd gesuggereerd het minder veilige SHA1 algoritme.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat gemeenten belangrijke onderdelen van de infrastructuur voor de digitale overheid zo slecht beheren? Is dit voor u reden om de decentrale infrastructuur, waarbij iedereen verantwoordelijk is voor de beveiliging van zijn eigen systemen, te heroverwegen en bijvoorbeeld een standaard (kern)website voor gemeenten te ontwikkelen?
Nee, ik deel deze mening niet. Er is geen sprake van een zorgelijke situatie. De gemeenten hebben juist een goed informatieveiligheidsbeleid opgezet. In november 2013 hebben gemeenten onderling goede afspraken gemaakt over informatieveiligheidsbeleid in de resolutie Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeenten. De in januari 2013 opgerichte gemeentelijke Informatiebeveiligingsdienst (IBD), ondersteunt gemeenten in bewustwording en met het op een hoger plan tillen van hun informatieveiligheidsbeleid. De IBD heeft, zoals het tot haar taak behoort, adequaat gereageerd op kwetsbaarheden, die er nu eenmaal kunnen zijn in ICT.
Het kwaliteitsinstituut voor Nederlandse Gemeenten (KING) onderzoekt momenteel de mogelijkheid om gemeenten gebruik te kunnen laten maken van een meer gestandaardiseerde (kern)website.
Welke van de getroffen gemeenten en instanties heeft een positieve audit uit laten voeren op zijn DigiD-systemen? Wat zegt dit over de waarde en de betrouwbaarheid van de audits en welke conclusies verbindt u hieraan?
Gemeenten zijn, net als alle afnemers van DigiD, gehouden te voldoen aan een DigiD beveiligingsassessment. Bij dit beveiligingsassessment worden een selectie van beveiligingsnormen uit de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC, door gecertificeerde auditors getoetst. Dat is ook gedaan bij de betrokken organisaties. Deze kwetsbaarheid is niet gebleken in het assessment traject. Logius heeft inmiddels overleg gevoerd met NOREA, de beroepsorganisatie van IT-auditors. Naar aanleiding hiervan is NOREA gestart met een verkennend onderzoek. Overigens is de betreffende kwetsbaarheid door een beveiligingsaudit ontdekt. Dit onderschrijft het nut en de noodzaak voor het uitvoeren van audits.