De gevaren van open verbrandingstoestellen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geiser uitbannen om doden te voorkomen»?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat de Facebook pagina «Koolmonoxide levensgevaarlijk» binnen 5 dagen ruim 11000 vind-ik-leuks heeft gekregen?2
Ja.
Herinnert u zich uw brief over bouwregelgeving over onder meer open verbrandingstoestellen?3
Ja.
Bent u er mee bekend dat er jaarlijks gemiddeld 11 mensen overlijden, en er gemiddeld 150 ziekenhuisopnamen en enkele honderden spoedeisende eerste hulpbehandelingen plaatsvinden als gevolg van koolmonoxidevergiftiging?4
Ja. Dit volgt uit de publicatie van VeiligheidNL uit oktober 2012 waarnaar u verwijst.
Deelt u de mening dat de termijn die u noemt in uw brief van circa 10 jaar waarin de open verbrandingstoestellen zullen verdwijnen door natuurlijke afname, te lang is gezien het grote aantal slachtoffers?
Ik neem de problematiek van open verbrandingstoestellen serieus zoals blijkt uit mijn brief van augustus 2013. Ik vind met u dat het aantal slachtoffers de komende jaren naar beneden moet, maar dat kan ook worden gerealiseerd door een veilig gebruik van de open verbrandingstoestellen in afwachting van de vervanging door veiliger gesloten toestellen. In mijn brief spreek ik bijvoorbeeld over periodiek onderhoud aan de toestellen en het plaatsen van koolmonoxide-melders. Beide maatregelen helpen het aantal slachtoffers te beperken.
Verder worden de verhuurders door de Rijksoverheid al gestimuleerd om de open verbrandingstoestellen versneld te vervangen. In het Convenant energiebesparing huursector (Aedes, Woonbond, Vastgoedbelang) is het ontmoedigen van het toepassen van afvoerloze geisers en andere open verbrandingstoestellen vastgelegd. Ook heeft de Rijksoverheid in 2009 de Handreiking «Vervanging open verbrandingstoestellen voor corporaties en andere professionele verhuurders» (2009, zie www.rijksoverheid.nl)) gepubliceerd met daarin onder andere een stappenplan waarmee verhuurders beleid kunnen opstellen voor de vervanging van open toestellen op basis van een risicoanalyse
Het verplichten van koolmonoxidemelders zoals wordt nagestreefd met de facebookpagina die u aanhaalt in vraag 2, ligt niet in de rede. Met het verplichten van koolmonoxidemelders zijn deze namelijk nog niet geïnstalleerd. Gemeentelijk bouw- en woningtoezicht zal hierop moeten toezien en in de praktijk blijkt dit toezicht achter de voordeur van woningen lastig uit te voeren. Net zoals bij rookmelders is daarom eerder besloten om koolmonoxidemelders niet te verplichten in bestaande woningen, maar het vrijwillig gebruik er van te stimuleren. Uit mijn brief van augustus blijkt dat het stimuleren van rookmelders er inmiddels toe heeft geleid dat in bijna 70% van de woningen een rookmelder aanwezig is. Bij koolmonoxidemelders blijkt dit, zie eveneens mijn brief, nog maar 20% te zijn. Daarom heb ik mijn brief aangegeven dat ik de noodzaak van koolmonoxidemelders nogmaals onder de aandacht zal brengen bij koepelorganisaties van woningeigenaren en verhuurders. Ik zal dat doen door middel van een nieuwe uitgave van de genoemde Handreiking «Vervanging openverbrandingstoestellen voor corporaties en andere professionele verhuurders» die ik verwacht in juni gereed te hebben.
Bent u bereid op korte termijn afspraken te maken met Aedes en vertegenwoordigers van particuliere verhuurders met als doel het uitfaseren van genoemde toestellen te versnellen naar maximaal 5 jaar en zo nodig hiervoor regelgeving op te stellen?
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet wat al richting de woningverhuurders is en wordt gedaan om de problematiek van open verbrandingstoestellen aan te pakken. Ik ben van mening dat hiermee vanuit de Rijksoverheid op dit moment voldoende wordt gedaan. Ik zal daarom geen nadere afspraken maken met de woningverhuurders over de uitfasering van open verbrandingstoestellen. Hierbij merk ik nog op dat de cijfers van VeiligheidNL al bekend waren bij het opstellen van mijn brief van augustus en dat deze in lijn zijn met eerdere cijfers over koolmonoxide slachtoffers. De cijfers van VeiligheidNL werpen daarmee geen nieuw licht over de problematiek.
Waardeoverdracht |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven in welke situaties op dit moment waardeoverdracht mogelijk is?1
Waardeoverdracht is mogelijk in de situaties omschreven in de artikelen 70 – 92 van de Pensioenwet, te weten:
Hoeveel mensen maken (de afgelopen 5 jaar) jaarlijks gebruik van waardeoverdracht? Welk bedrag is hiermee gemoeid?
Uit het onderzoeksrapport «Praktijk in waardeoverdracht» van SEO dat op 29 november 2010 door de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2010/2011, 32 043, nr. 21) aan de Tweede Kamer is aangeboden, bleek dat jaarlijks ca. 115.000 waardeoverdrachten plaatsvinden, waarbij € 1,7 mrd. aan pensioenvermogen van uitvoerder wisselt.
Wat zijn volgens u de grootste knelpunten van het huidige systeem van waardeoverdracht?
Een belangrijk knelpunt is de zogenoemde bijbetalingsproblematiek voor werkgevers als gevolg van het verschil in financieringswijze tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Ook voor werknemers kan deze bijbetalinglast nadelig zijn omdat het de arbeidsmobiliteit van (vooral oudere) werknemers kan beperken. Ter tijdelijke ondervanging van dit probleem is een tijdelijke beperking van de plicht tot waardeoverdracht gerealiseerd met het besluit van 21 september 2012 (Stb 2012, 452) dat op 1 januari 2013 in werking is getreden. Verder is het, ondanks inspanningen ter vergroting van de transparantie van pensioenen en van het pensioeninzicht van deelnemers, voor deelnemers lastig is om een goede, rationele keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid heeft in haar advies van 27 juni 2013 (dat is gevoegd bij mijn brief van 20 januari 2014) erop gewezen dat ook goed moet worden gekeken naar de problematiek van kleine pensioenen en naar mogelijke consequenties voor het nabestaandenpensioen.
Betekent uw uitspraak «ik wil een serieuze poging doen om waardeoverdracht te behouden», dat u heeft overwogen om de waardeoverdracht te beperken? Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van pensioen voor werknemers van groot belang is en dat waardeoverdracht dus altijd mogelijk moet blijven?
Ik hecht aan de individuele keuzevrijheid van werknemers om bij baanwisseling de waarde van hun opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen. Tegelijkertijd concludeer ik dat uit het advies van de Stichting van de Arbeid van 27 juni 2013 blijkt dat de meningen binnen de Stichting over continuering van het recht op waardoverdracht uiteenlopen. Uit genoemd advies van de Stichting van de Arbeid blijkt dat werkgevers – alles afwegende – vinden dat het recht op waardeoverdracht moet komen te vervallen; werknemers zijn daarentegen van mening dat het recht op waardeoverdracht behouden moet blijven en dat oplossingen moeten worden gezocht voor problemen die optreden bij een onverkorte toepassing van het meegeven van rechten op basis van gefinancierde waarde. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 20 januari jl. onderzoek ik thans of het standpunt van de werknemers uitvoerbaar is.
Wat zijn volgens u de voordelen van een systeem waarbij de pensioenaanspraken worden overgedragen? Wat zijn de nadelen van een dergelijk systeem?
Ik deel de voor- en nadelen die de Stichting van de Arbeid in het eerdergenoemde advies heeft genoemd. Deze zijn (samengevat):
Wat zijn volgens u de voordelen van een systeem waarbij uitsluitend de waarde van de pensioenvoorziening wordt overgedragen? Wat zijn de nadelen van een dergelijk systeem? Kunt u aangeven welke definitie u heeft van het woord «waarde».
Bij het onderzoek ga ik uit van de definities voor de gefinancierde waarde voor de verschillende pensioenproducten die de Stichting van de Arbeid heeft geadviseerd. Het onderzoek is erop gericht de voor- en nadelen in beeld te brengen.
Wanneer een werknemer van een pensioenverzekeraar naar een pensioenfonds overstapt, wordt het overdraagbare pensioen dan berekend op wat er ooit betaald is aan (opgerente) premie in het verleden of op basis van marktwaarde van het over te dragen pensioen?
Dat hangt af van het pensioencontract, zoals is aangegeven in artikel 25 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat sommige verzekeraars op dit moment minder mee geven aan waarde dan de waarde in het economisch verkeer van deze pensioenen?
Deze problematiek zal ik betrekken bij het onderzoek dat ik heb aangekondigd in mijn brief van 20 januari jl.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het komende Algemeen overleg pensioenonderwerpen op 13 februari a.s.?
Ik beantwoord de vragen voor het Algemeen Overleg Pensioenonderwerpen, dat is verplaatst naar 20 maart a.s.
Het bericht dat een gevangene is beschoten met een spijkerpistool |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een gevangene is beschoten met een spijkerpistool?1
Ja.
Is er al meer bekend uit het onderzoek van de Dienst Justitiële Inrichtingen over de toedracht van dit recente voorval in het Huis van Bewaring in Alphen aan de Rijn?
De inrichting heeft naar aanleiding van een intern onderzoek aangifte gedaan bij de politie. Het politieonderzoek is gaande. Over de toedracht van het incident kan, zolang het politieonderzoek nog niet is afgerond, vooralsnog geen uitsluitsel worden gegeven.
Wat is de huidige bezettingsgraad van het Huis van Bewaring in Alphen aan de Rijn?
Ten tijde van het incident betrof de bezettingsgraad in het Huis van Bewaring in Alphen aan den Rijn ruim 95%.
Deelt u de mening van vakbond CNV Publieke Zaak dat dit voorval exemplarisch is voor de situatie in gevangenissen?
Nee, deze mening deel ik niet. De borging van veiligheid binnen justitiële inrichtingen, zowel voor personeel als voor justitiabelen, heeft onverkort en blijvend mijn aandacht, ook in tijden van bezuinigingen. Zoals ik in mijn brief van 12 november 2013 aan uw Kamer expliciet heb aangegeven staat de borging van de veiligheid voorop bij de implementatie van het Masterplan DJI.2 De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) monitort eventuele bijzonderheden in het kader van veiligheid binnen inrichtingen en neemt daar waar nodig actie. Indien hiertoe aanleiding is, komen deze bijzonderheden tijdens de reguliere voortgangsgesprekken tussen de vestigingsdirecteuren en het hoofdkantoor in het kader van de P&C-cyclus aan de orde.
Deelt u de mening dat met het verdwijnen van alle (particuliere) beveiligers van G4S uit het Huis van Bewaring te Alphen aan de Rijn, de veiligheid in deze inrichting verder onder druk komt te staan?2
Het mediabericht berust wellicht op een misverstand. Sinds een aantal jaren zijn geen beveiligers van particuliere beveiligingsorganisaties werkzaam in penitentiaire inrichting (PI) Alphen aan den Rijn, waarvan het Huis van Bewaring deel uitmaakt.
Indien uw antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, kunt u garanderen dat de veiligheid van gevangenen en personeel gewaarborgd blijft?
Zie het antwoord op vraag 4. Een randvoorwaarde bij de implementatie van het Masterplan DJI is dat de veiligheid van personeel en justitiabelen niet onder druk komt te staan. Incidenten zijn echter nooit volledig uit te sluiten, hoezeer veiligheid ook een belangrijk fundament vormt bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties.
Het bericht dat de spoedeisende hulpposten in Bronovo en ’t Lange Land in Zoetermeer mogelijk dicht gaan |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de spoedeisende hulpposten in Bronovo en ’t Lange Land in Zoetermeer mogelijk dicht gaan?1
In het Hoofdlijnenakkoord van juli 2011 is afgesproken dat zorgverzekeraars, waar nodig om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, overgaan tot herinrichting van het zorglandschap. In navolging van deze afspraken heeft Zorgverzekeraars Nederland begin 2013 het rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» gepubliceerd. Verzekeraars zetten vanuit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Dit betreft traumazorg, spoedeisende neurologische zorg, spoedeisende cardiologische zorg, spoedeisende vaatchirurgische zorg en spoedeisende geboortezorg. Op basis van deze visie zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. In elke regio is een coördinerend verzekeraar die zorg draagt voor het verloop van het proces. Ook in de regio Den Haag/Leiden zijn er scenario’s ontwikkeld die momenteel met de betrokken partijen worden besproken. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen een regioplan wordt vastgesteld. Het uiteindelijke doel is betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de patiënt. Dit zal vervolgens in de loop van een aantal jaren tot uitvoering worden gebracht via de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
In welk stadium en hoe concreet zijn de plannen om de genoemde spoedeisende hulpposten te sluiten?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. De concentratie is met name gericht op de complexe acute zorgstromen, slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Spoedeisende Hulpen (SEH’s) zullen in sommige gevallen anders ingericht worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars onder leiding van CZ de zorg in de Haagse regio op deze manier uitkleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reageert u op de constatering van 66 procent van de ambulancemedewerkers die een sluiting van een spoedeisende hulppost hebben meegemaakt dat de aanrijtijden hierdoor te lang worden? Wat betekent dit voor uw opstelling inzake het sluiten van deze spoedeisende hulpposten?2
Zoals in vraag 2 aangegeven is er op dit moment geen sprake van het verdwijnen van SEH’s. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Dat valt onder hun zorgplicht.
Hoe reageert u op de constatering van 58 procent van ambulancemedewerkers dat het sluiten van spoedeisende hulpposten geen positief effect heeft gehad op de kwaliteit? Wat betekent dit voor uw opstelling inzake het sluiten van deze spoedeisende hulpposten?
Het is mij onduidelijk welke uitkomstindicatoren er gebruikt zijn in de enquête die de SP heeft laten uitvoeren om te duiden dat er sprake is van achteruitgang in de kwaliteit van zorg. Ik kan de constatering, dat het sluiten van een locatie voor spoedeisende hulp geen positieve effecten heeft op de kwaliteit, derhalve niet onderschrijven.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat een vertegenwoordiger van zorgverzekeraar CZ denkt dat het bundelen van locaties voor spoedzorg de kwaliteit van de zorg verhoogt? Heeft CZ volgens u genoeg kijk op de dagelijkse praktijk? Deelt u de vrees dat het hier om een tekentafelmening gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hecht u meer waarde aan de mening van ambulancemedewerkers of aan die van een vertegenwoordiger van zorgverzekeraar CZ? Wie heeft volgens u meer inzicht in de kwaliteit van de geboden zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 1 waarin ik de rol van de zorgverzekeraar en de andere betrokken partijen in deze schets.
Is het waar dat er ook plannen bestaan om alleen de afdelingen intensive care in het Haga Ziekenhuis en het Medisch Centrum Haaglanden open te houden? Zo ja, is deze verschraling van de zorg op voorspraak van de zorgverzekeraars wat u betreft acceptabel? Wat gaat u doen om te voorkomen dat deze plannen tot uitvoer komen? Zo nee, hoe zien de planner er dan uit?
De plannen zijn nog te prematuur om hier op in te gaan. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat de plannen van de zorgverzekeraars om de spoedeisende hulpposten te sluiten doorgang vinden?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Ik heb wettelijk gezien een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen.
Verduurzaming van het regionale openbaar vervoer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Richtlijnen CO2-reductie genegeerd bij OV-aanbesteding»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de richtlijnen op het gebied van duurzaam inkopen bij aanbestedingen in het openbaar vervoer niet of onvoldoende worden nageleefd?
Ik hecht belang aan de aandacht voor duurzaamheid in de aanbestedingen in het OV. Daarbij ben ik van mening dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid daarin moet nemen. Ik merk op dat de verantwoordelijkheid voor de regionale concessies primair ligt bij de decentrale overheden.
In 2011 is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu het criteriumdocument «Duurzaam Inkopen Openbaar Vervoer» als handreiking voor de decentrale overheden gepubliceerd. Decentrale overheden gebruiken deze criteria voor het opstellen van het programma van eisen. Zoals gemeld in de Kamerbrief «Duurzame ontwikkeling en Beleid»2 d.d. 7 februari 2014 zal het ministerie de kwantitatieve monitoring van het gebruik van minimumeisen niet meer voortzetten, aangezien in de «Monitor Duurzaam Inkopen 2010» reeds zeer hoge percentages werden gerealiseerd voor de milieueisen.
In de Wet Personenvervoer 2000 is bovendien als algemene bepaling inzake aanbesteding van concessies opgenomen, dat het programma van eisen mede betrekking moet hebben op de milieudoelstellingen van de concessieverlener. De verantwoordelijkheid voor de concrete invulling hiervan ligt bij de decentrale overheden.
Bent u bereid in overleg te gaan met de aanbestedende overheden over de uitvoering van de richtlijn Criteria Duurzaam Inkopen en over mogelijkheden om deze criteria verder aan te scherpen en minder vrijblijvend te maken, en met hen concrete meetbare afspraken te maken over de te bereiken CO2-reductie in de komende jaren?
Vanuit het Ministerie IenM worden duurzame oplossingen gestimuleerd en gefaciliteerd. Om CO2-reductie te bereiken heeft ons ministerie in 2011 de Green Deal Zero Emissie Busvervoer afgesloten met regionale overheden, het ministeries van Economische Zaken en de Stichting Zero Emissie Busvervoer. Deze Green Deal heeft tot doel om de bussen in het openbaar vervoer in 2025 kosteneffectief op zero emissie te krijgen, dat wil zeggen zonder luchtvervuilende of klimaatbelastende uitstoot. Er worden in dat kader momenteel in ons land diverse pilots met zero emissie bussen gehouden om inzicht te krijgen welke type zero emissie bus het beste in een concessie kosteneffectief kan worden ingezet, dit met als oogmerk om deze bussen in lopende of komende concessie daadwerkelijk in te zetten tegen gelijke maatschappelijke kosten. Vanuit ons ministerie vindt in het kader van deze Green Deal momenteel overleg plaats met regionale overheden om de goede randvoorwaarden voor de effectuering ervan te scheppen.
Tenslotte zal ik de richtlijn «Criteria voor Duurzaam Inkopen Openbaar Vervoer» in het Bestuurlijk Koepeloverleg nogmaals onder de aandacht van de decentrale overheden brengen.
De nieuwe regels omtrent aanbesteden en het bevorderen van het samen met het bedrijfsleven opstellen van algemene inkoopvoorwaarden |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Ziengs, Van Bemmel en Koppejan1 over het opstellen van algemene inkoopvoorwaarden en contractvoorwaarden?
Op grond van de motie Ziengs, Van Bemmel en Koppejan wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat de op te stellen contractvoorwaarden ook worden opgesteld aan de hand van de Gids proportionaliteit om op deze manier onevenwichtige eisen en disproportionele contractvoorwaarden te voorkomen.
Tevens wordt de regering verzocht te bevorderen dat algemene inkoopvoorwaarden die als een model gebruikt worden voor contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten samen met het bedrijfsleven worden opgesteld en worden nageleefd.
De algemene rijksvoorwaarden bestaan uit drie sets: de algemene rijksinkoopvoorwaarden (ARIV), de algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten (ARVODI) en de algemene rijksvoorwaarden bij IT-overeenkomsten (ARBIT). De rijksoverheid heeft bij de totstandkoming van de rijksvoorwaarden het bedrijfsleven geconsulteerd. Bij de totstandkoming van de ARBIT zijn behalve het bedrijfsleven, ook de advocatuur en de wetenschap geconsulteerd. Daarbij is, waar dat redelijk en verantwoord was, zowel rekening gehouden met het publieke belang als met de belangen van het bedrijfsleven.
Recent zijn de algemene rijksvoorwaarden aangepast aan de Aanbestedingswet 2012 en de daarop gebaseerde voorschriften uit de Gids Proportionaliteit. Tegelijk met deze aanpassing zijn de rijksvoorwaarden met elkaar in lijn gebracht. De ARIV, de ARVODI en de ARBIT worden nog deze maand vastgesteld en gepubliceerd. De ARIV en de ARVODI zullen eind volgend jaar worden geëvalueerd. De ARBIT zijn al geëvalueerd. Uit de evaluatie kwam dat de ARBIT een evenwichtige en juridisch verantwoorde set van algemene voorwaarden is. De VNG en de provincies hebben eveneens hun algemene voorwaarden aangepast.
VNO-NCW, MKB-Nederland, NLIngenieurs en Nederland ICT hebben aangegeven alle algemene rijksvoorwaarden samen met de rijksoverheid te willen opstellen. Daarom is eind 2013 door de rijksoverheid met VNO-NCW, MKB-Nederland, NLIngenieurs en Nederland ICT een periodiek overleg gestart. Dit overleg is er onder andere op gericht te komen tot een betere toepassing van de algemene rijksvoorwaarden en de bij de algemene rijksvoorwaarden behorende modelovereenkomsten. Deze modelovereenkomsten bevatten diverse optionele bepalingen met behulp waarvan de onderliggende algemene rijksvoorwaarden op het concrete geval kunnen worden toegespitst. Voorts is er begin februari 2014 naar aanleiding van een overleg met Nederland ICT een evidence-based gesprek georganiseerd tussen bidmanagers en rijksinkopers om de toepassing van de ARBIT in de praktijk te kunnen verbeteren. Daarbij is van de zijde van de rijksoverheid de bereidheid uitgesproken dat wanneer de praktijk daartoe aanleiding geeft de ARBIT dan wel de toelichting daarop zal worden aangepast. Onderzocht wordt nog of een vergelijkbaar gesprek zinvol is voor andere branches. Voorts zal het bedrijfsleven eind volgend jaar nauw worden betrokken bij de voorgenomen evaluatie van de ARIV 2014 en de ARVODI 2014.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan het verzoek in deze motie om te bevorderen dat algemene inkoopvoorwaarden, die als een model worden gebruikt voor contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten, samen met het bedrijfsleven worden opgesteld en worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er bedrijven en/of brancheorganisaties die hebben aangegeven betrokken te willen zijn bij het opstellen van gemeenschappelijke algemene inkoopvoorwaarden? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u actief op zoek naar organisaties om invulling te geven aan de motie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ook decentrale overheden hun algemene inkoopvoorwaarden, die als model worden gebruikt voor hun contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten, samen moeten opstellen met het bedrijfsleven? Hoe verloopt dit in de praktijk?
Ik vind het belangrijk dat in algemene inkoopvoorwaarden van decentrale overheden op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met zowel de belangen van opdrachtgevers als opdrachtnemers. Op 31 augustus 2010 hebben de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Minister van Economische Zaken (EZ) en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een convenant gesloten om te zorgen voor een meer uniforme aanbestedingspraktijk bij gemeenten. U bent hierover bij brief van 10 september 2010 (TK 32 440, nr. 6) geïnformeerd. In het convenant is afgesproken dat de VNG verantwoordelijk is voor het opstellen van een Model voor algemene inkoopvoorwaarden. Voorts is afgesproken dat deze voorwaarden in samenwerking met vertegenwoordigers van gemeenten en bedrijfsleven en met medewerking van EZ en BZK worden opgesteld teneinde een breed draagvlak voor deze inkoopvoorwaarden te creëren. De VNG heeft een klankbordgroep met vertegenwoordiging van gemeenten, bedrijfsleven, de Nederlandse vereniging van inkoopmanagement (NEVI) en de wetenschap ingesteld die de schrijvers adviseerde. Op een aantal punten kon de klankbordgroep (ook na intensief overleg) geen eensluidend advies geven. Op deze punten is in de toelichting aangegeven dat partijen in de te sluiten overeenkomst kunnen afwijken van de uitgangspunten van het Model. De toelichting bij het Model bevat alternatieve teksten voor bijvoorbeeld het beperken van de aansprakelijkheid en de wijze van omgang met intellectuele eigendomsrechten. De mogelijkheid om af te wijken is geregeld in artikel 2.2 van het Model.
Bevordert u het dat decentrale overheden het bedrijfsleven betrekken bij hun inkoopvoorwaarden? Zo ja, op welke wijze bevordert u dat? Zo nee, waarom bevordert u dat niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het behoud van de monumentenstatus molen “Windlust” |
|
Aukje de Vries (VVD), Sander de Rouwe (CDA), Lutz Jacobi (PvdA), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage «Het verdriet van Burum»?1
Ja
Klopt het dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) negatief heeft geadviseerd over het behoud van de monumentale status van de molen Windlust in Burum? Wat was de onderbouwing c.q. de reden dat het continueren van de monumentale status wordt geweigerd?
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft geen advies uitgebracht maar is wel de procedure gestart om de molen af te voeren als rijksmonument. Het starten van de procedure tot afvoering houdt in dat de Rijksdienst namens mij de eigenaar een voorstel doet om het monument af te voeren van het register van door het Rijk beschermde monumenten. Dan wordt advies gevraagd aan de gemeente. Na ontvangst van dat advies wordt dit doorgestuurd naar de Raad voor Cultuur met het verzoek eveneens advies uit te brengen. Hiermee handelt de Rijksdienst conform het beleid van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo), dat stelt dat monumenten die hun monumentale waarde verloren hebben uit het monumentenregister worden afgevoerd. Uit de voorgelegde stukken en bezoek ter plaatse is namelijk gebleken dat de brand op 8 april 2012 de molen helaas voor 95% verwoest heeft. Het resterend muurwerk is na de brand alsnog verwijderd. Alleen enkele balken, enkele ijzeren onderdelen en een mengketel waren nog te gebruiken voor een herbouw.
Wanneer neemt u een besluit over de monumentenstatus? Op basis van welke adviezen neemt u de beslissing? Op basis van welk beleid en welke criteria neemt u een besluit? Welke rol speelt de unieke constructie van deze molen, de betrokkenheid van de bewoners en de positie van de molen in het dorp daarbij? Welke rol speelt het feit dat er bij andere monumentale molens ook altijd sprake is van ingrijpende restauraties en herstel?
Ik neem een definitief besluit over de monumentenstatus nadat ik beide adviezen heb ontvangen. De gemeente Kollumerland heeft conform de Monumentenwet 1988 de belanghebbenden gehoord en heeft inmiddels het advies uitgebracht om de monumentenstatus intact te laten. De Raad voor Cultuur heeft nog niet geadviseerd. Ik verwacht dit advies over 1 à 2 maanden.
Bij mijn besluit baseer ik mij op de Monumentenwet 1988 en het monumentenbeleid dat in 2009 is gemoderniseerd (MoMo). Bij het aanwijzen of afvoeren van rijksmonumenten bepaal ik de monumentwaarden aan de hand van vijf criteria te weten: de cultuurhistorisch waarden, architectuur- en kunsthistorische waarden, situationele en ensemblewaarden, gaafheid (waaronder de materiële gaafheid) en herkenbaarheid, en zeldzaamheid.
Ik begrijp dat de molen altijd een bijzondere positie in het dorp heeft gehad en ik waardeer de betrokkenheid van de bewoners van Burum. Mede dankzij die betrokkenheid is de molen herbouwd. Bij de bepaling of de monumentale waarden nog aanwezig zijn, speelt lokaal draagvlak echter geen rol. Constructieve aspecten spelen daarentegen wel een rol, maar nu de unieke constructie van molen Windlust door de brand verloren is gegaan, constateert de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed dat de molen zijn monumentale waarde verloren heeft.
Bij mijn besluit over de monumentenstatus speelt het gegeven dat het hier om een molen gaat feitelijk geen rol. Molens zijn in die zin bijzonder, dat het bewegende monumenten zijn die slijten. Instandhouding van molens vergt dus soms ingrijpend herstel maar dat hoeft de monumentenstatus niet aan te tasten. Bij de molen Windlust is geen sprake van ingrijpend herstel door slijtage maar volledige herbouw door een brand, waarbij de molen en haar unieke constructie helaas geheel verloren is gegaan.
Wat zijn de criteria op basis waarvan een monument en/of een molen die is afgebrand en wordt gerestaureerd en hersteld weer kan worden aangewezen als monument?
Als een monument wordt getroffen door een calamiteit zoals een brand zal dit niet automatisch leiden tot het afvoeren van het monument. Het is ook niet zo dat eerst het monument wordt afgevoerd, daarna gerestaureerd of hersteld en tenslotte weer wordt aangewezen. Als de kans voor het behoud van zijn monumentale waarden groot is zal het monument, óók tijdens de restauratie-, herstel- of reconstructiewerkzaamheden, onder de rijksbescherming blijven vallen.
De criteria die worden gebruikt voor het aanwijzen van een monument zijn dezelfde als voor het afvoeren van een rijksmonument. Er wordt gekeken naar cultuurhistorische waarden, architectuur- en kunsthistorische waarden, situationele en ensemblewaarden, gaafheid en herkenbaarheid en zeldzaamheid.
Bent u bekend met een vergelijkbare situatie in Meppel waar het Schultehuis ook volledig is afgebrand en volledig van de grond af weer is herbouwd, en alsnog de monumentenstatus heeft behouden? Wat is het verschil met de situatie van de molen in Burum?
Ik ben bekend met het gegeven dat het Schultehuis te Meppel op 4 mei 2012 door brand was getroffen en de monumentstatus heeft behouden. Het Schultehuis was weliswaar zwaar beschadigd, maar het casco, de hoofdvorm en verschillende draagbalken waren nog aanwezig en vertegenwoordigden nog voldoende monumentale waarden om de monumentstatus te behouden en om tot een verantwoorde restauratie over te gaan. De molen te Burum ging daarentegen nagenoeg geheel verloren.
Waarom is er door de RCE niet gereageerd op een verzoek van de Stichting Erfgoed Kollumerland c.a. daartoe in het voortraject van het herstel van de molen?
Op 17 april 2012, kort na de brand, zijn medewerkers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ter plaatse geweest. Bij dit bezoek is met de Stichting Erfgoed Kollumerland c.a. en de gemeente afgesproken om, ná inventarisatie en een bouwhistorische opname van de overgebleven bouwmaterialen, gezamenlijk te kijken naar de mogelijkheden voor het herbouwen van de molen. Tevens is door de medewerkers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangegeven dat de molen nagenoeg geheel verloren is gegaan.
In later telefonisch overleg met de voorzitter van de Stichting Erfgoed Kollumerland c.a. is met wederzijds goedvinden overeen gekomen om een tweede bezoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ten behoeve van de inventarisatie niet af te leggen omdat de inventarisatie en het bouwhistorisch rapport voldoende inzichtelijk waren. Eigenaar Stichting Erfgoed Kollumerland c.a. heeft geen verzoek om nader vooroverleg gedaan en diende op 19 december 2012 een aanvraag voor de omgevingsvergunning voor herbouw van de molen in.
Bent u van mening dat molen Windlust gelet op de specifieke situatie de monumentale status moet behouden? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inmiddels de procedure is gestart om de molen af te voeren, omdat deze voor 95% verloren is gegaan, zal ik pas een definitief besluit over de monumentale status nemen nadat ik ook het advies van de Raad voor Cultuur heb ontvangen.
Brandende vaten zwavelijzer bij de ISLA-raffinaderij |
|
Bram van Ojik (GL), Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat tijdens een brand op het terrein van de ISLA-raffinaderij vaten zwavelijzer hebben vlamgevat?1
Ja
Klopt het dat door deze brand een abnormale piek in de uitstoot van zwaveldioxide is veroorzaakt? Zo ja, is dit inderdaad, zoals SMOC beweert, een recorduitstoot sinds 2008?
Op basis van de gegevens van de GGD Amsterdam kan aangenomen worden dat de concentratie SO2 die op die dag gedurende ca. 2 uur gemeten is, hoger is dan alle uurgemiddelden die daarvoor gemeten zijn. Wat er totaal is uitgestoten is onbekend. Volgens de metingen bij het meetpunt te Kas Chikitu is bij de uitstoot op zaterdag 1 februari na de brand de door de WHO gestelde norm overschreden.
Wat zijn de precieze risico’s van een verhoogde uitstoot van zwaveldioxide? Zijn mens en milieu in gevaar gekomen door deze recorduitstoot?
Volgens de GGD Amsterdam kan kortdurende blootstelling aan SO2 leiden tot onder andere irritatie van slijmvliezen van de ogen, neus en luchtwegen. Daardoor kunnen mensen na blootstelling last krijgen van ogen en luchtwegen. Bij zeer hoge concentraties kan SO2 dodelijk zijn, maar dat soort concentraties zijn bij dit incident niet ontstaan.
Overigens neemt dit niet weg dat de reguliere uitstoot van SO2 door de Isla-raffinaderij hoog is. Op reguliere dagen ontstaan geregeld concentraties van een paar honderd µg/m3. Dergelijke concentraties zorgen niet altijd voor acute gezondheidseffecten maar kunnen bij herhaalde blootstelling wel gevolgen voor de gezondheid hebben.
Hoe hebben vaten zwavelijzer bij een afvalhoop terecht kunnen komen? Deelt u de mening dat dit van een onvoorstelbare onzorgvuldigheid getuigt? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Bent u bereid om te laten onderzoeken hoe dit precies heeft kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de ISLA-raffinaderij schadelijk is voor mens en milieu op Curaçao en daarom zo snel mogelijk gesloten moet worden? Zo nee, waarom niet?
De regering van Curaçao is bezig met het opstellen van scenario’s voor de modernisering van de raffinaderij en eventuele sluiting van de raffinaderij. Het aanscherpen van de thans geldende milieueisen is daarbij één van de voorwaarden. De uiteindelijke beslissing voor modernisering of sluiting is de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao en is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek van het door Curaçao ingestelde multidisciplinaire team dat verantwoordelijk is voor het uitwerken van de scenario’s.
Wanbetalers in de zorg |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending over de toename van mensen die hun zorgpremie niet betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat er steun moet zijn voor mensen die hun zorgpremie niet kunnen betalen, alsook een strikt handhavingsbeleid voor degenen die niet willen betalen of niet mee willen werken aan een betalingsregeling? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ja. Uitgangspunt is dan ook dat mensen hun nominale zorgpremie betalen. In beginsel zou iedereen dat moeten kunnen. Ruim 98% van de premieplichtige bevolking betaalt ook gewoon. Mensen met een laag inkomen krijgen zorgtoeslag, opdat ze hun zorgpremie kunnen betalen.
Als verzekerden de nominale premie aan de zorgverzekeraar niet betalen, worden ze na zes maanden aangemeld bij het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De verzekerde blijft verzekerd. In plaats van de nominale premie wordt dan de (hogere) bestuursrechtelijke premie ingehouden op loon of uitkering (bronheffing). Als inhouding door bronheffing niet lukt volgen altijd stappen om de premie alsnog te kunnen innen.
Het CVZ hanteert bij afmelding voor het bestuursrechtelijk premieregime door een zorgverzekeraar beleidsregels. Op grond daarvan kan in geval van afmelding kwijtschelding van de opslag van 30%, dan wel de volledige nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie plaatsvinden. Op die manier wordt steun gegeven aan mensen die écht problemen hebben hun zorgpremie te betalen en die meewerken aan een schuldsaneringstraject of die er in slagen hun schuld bij de zorgverzekeraar af te lossen. Daarnaast draagt dit beleid er toe bij dat mensen weer correct hun premie betalen aan de zorgverzekeraar en wordt recidive voorkomen.
Het strikte handhavingsbeleid blijkt uit de incassoactiviteiten die het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) uitvoert namens het CVZ.
Als er zorgtoeslag is dan wordt deze door de Belastingdienst rechtstreeks aan het CJIB betaald. Dat gebeurt bij 110.000 mensen waarbij de inning via het CJIB verloopt.
Wanbetalers worden vervolgens door het CJIB gemaand tot betalen van het resterende deel van de bestuursrechtelijke premie. Eerst wordt een acceptgiro gestuurd. Als mensen ondanks aanmaningen niet betalen, wordt een deurwaarder ingeschakeld die kijkt of binnen de regels van de rijksbrede invorderingswetgeving verhaal mogelijk is. Als er inkomen is waarop beslag kan worden gelegd, dan wordt dit gedaan. Op roerende goederen (huisraad, auto) wordt in de regel geen beslag gelegd omdat de kosten van verkoop meestal hoger zijn dan de baten.
Als deurwaarders vaststellen dat mensen geen inkomen of vermogen hebben, dat er al beslag is gelegd of dat mensen aan de beslagvrije voet zitten, kan er op dat moment niet worden verhaald. De rekening blijft dan gewoon openstaan en periodiek wordt opnieuw bezien of er verhaald kan worden.
Dit alles betekent dat binnen de wettelijke kaders gedaan wordt wat kan. Forsere (dwang)maatregelen zijn in het bestuursrecht niet aan de orde.
Deelt u de zorg dat moedwillige wanbetalers de solidariteit in de zorg aantasten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er in totaal 315.000 mensen, waarvan 120.000 mensen structureel, hun zorgpremie niet betalen? Klopt het dat er momenteel een bedrag van 953 miljoen euro aan achterstallige zorgpremie openstaat? Klopt het dat dit bedrag elke maand groeit? Zo ja, met hoeveel?
Uit de maandrapportage van het CVZ blijkt dat er op 1 februari jl. 320.656 wanbetalers waren. Er zijn 119.774 wanbetalers die al 37 tot 56 maanden bij het CVZ zitten. Deze bijna 120.000 is nog geen negentiende procent (0,898%) van het totaal aantal premiebetalende verzekerden.
Voorts waren er 43.401 wanbetalers die 25 tot 36 maanden bij het CVZ zitten.
Op 1 februari jl. was er in totaal over de periode 2009–2014 € 1.980,65 miljoen aan bestuursrechtelijke premie opgelegd en € 814,15 miljoen premie daadwerkelijk geïnd. Er is dus nog een bedrag van € 887,3 miljoen premie aan openstaande premie. Ik merk op dat het deel dat door CJIB al is geïnd maar nog niet is afgedragen aan het CVZ, nog niet in deze cijfers is opgenomen. Het betreft hier «onderweg-gelden» en dat bedrag bedraagt momenteel € 50 miljoen.
In de media is ook een schatting gemaakt van bij zorgverzekeraars openstaande schuld. Daarom wordt het bedrag van 1 miljard genoemd. Ik heb daarover geen gegevens.
Het openstaande bedrag bij het CVZ groeit maandelijks met circa € 20 miljoen.
Welke oorzaken kunt u aanwijzen voor de groeiende groep structurele wanbetalers? Welke signalen heeft u, en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), hierover ontvangen? Welke acties bent u bereid te ondernemen om deze stijging een halt toe te roepen?
Hoewel de stijging van het aantal wanbetalers vermoedelijk ook samenhangt met de huidige economische crisis is er al langer een tendens dat huishoudens meer schulden maken. De toename van de schuldenproblematiek kent derhalve ook een gedragsaspect. Niet altijd lijken mensen een zorgvuldige afweging te maken van de financiële risico’s bij het aangaan van verplichtingen en ook sturen mensen hun uitgaven patroon niet altijd bij wanneer er financiële tegenslag is.
Woensdag 5 februari jl. ontving ik de resultaten van de pilot van Zorgverzekeraar Menzis in samenwerking met Stadsbank Oost-Nederland en de gemeenten Enschede, Almelo en Hengelo.
Het rapport geeft een beeld van de financiële problematiek van wanbetalers zorgpremie. Daarover waren tot nu toe geen gegevens bekend. Gezien de informatieve waarde van dit rapport (zie onder meer de hoofdstukken 2 en 5) zend ik u dit bijgaand toe.2
Deelt u de conclusie in genoemde uitzending dat een deel van de wanbetaling te wijten is aan mensen waarvan het inkomen niet bekend is, of van wisselende aard is, waardoor de openstaande premie niet kan worden geïnd? Zo ja, welke maatregelen ziet u om bij deze groep mensen de zorgpremie toch te kunnen innen?
Bij de aanmelding als wanbetaler wordt direct getoetst of bronheffing mogelijk is. De groep die via CJIB loopt is door het CVZ in het voorjaar 2013 opnieuw getoetst op inkomen. Daar kwamen toen circa 30.000 wanbetalers naar voren die opnieuw in de bronheffing zijn gegaan. CVZ gaat dit binnenkort weer opnieuw toetsen waarbij ook gekeken wordt met welke frequentie een dergelijke actie wenselijk is. We moeten ons namelijk wel bedenken dat deze groep wanbetalers wordt gekenmerkt door een relatief hoge mate van instabiliteit in het inkomen. Het gaat om vele korte dienstverbanden, uitzendbanen, kortlopende uitkeringen, zelfstandigen, studenten en dergelijke. Op deze groepen kan het instrument van bronheffing niet goed worden toegepast. De inkomensverhouding, zo die er is, is in veel gevallen al weer beëindigd voordat de bronheffing is gestart. Om toch enig resultaat te boeken maar het instrument tegelijkertijd uitvoerbaar het houden, zal de toetsing twee keer per jaar plaatsvinden.
Voor de mensen die bij het CJIB in het incassotraject zitten wordt periodiek opnieuw bezien of er verhaald kan worden. In 2014 staat er er weer een massale actie van het CJIB op het programma om alle deurwaarders weer hernieuwd verhaalsonderzoek te laten doen. Als er voldoende middelen zijn, dan moet de CVZ-rekening gewoon betaald worden.
Inkomensgegevens anders dan die verkregen worden uit loon of uitkering zijn bij het CVZ noch bij het CJIB bekend. Dit soort gegevens zijn immers uiterst privacygevoelig en voor het doel van deze wet als zodanig niet zomaar beschikbaar voor het CVZ en het CJIB. Als er overige vormen van financiële bronnen zijn dan vormt dat onderdeel van het onderzoek door de deurwaarder.
Is het waar dat het inkomen van iemand met schulden maar één keer wordt gecontroleerd? Klopt het ook dat, indien dit inkomen niet voldoende blijkt, er na verloop van tijd geen nieuwe controle van het inkomen plaats heeft? Zijn er wettelijke of andere beperkingen, waardoor het inkomen niet vaker of slimmer kan worden gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om samen met het CVZ, Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en andere betrokken partijen te onderzoeken op welke manier de groep structurele wanbetalers kan worden teruggedrongen? Kunt u de Kamer hierover informeren voor de wetsbehandeling over wanbetalers?
Het wetsvoorstel richt zich met name op de instroombeperking door veel preventieve maatregelen. Ik bezin mij eveneens op maatregelen om de «harde kern» van de wanbetalers terug te dringen. Ik zal van de zomer met een aanvullend pakket richting uw Kamer komen.
Het EenVandaag onderzoek naar zogenaamde babbeltrucs |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het EenVandaag onderzoek naar zogenaamde babbeltrucs, een praktijk waarbij vooral ouderen steeds vaker slachtoffer zijn van criminelen die hen met een overtuigend verhaal benaderen en vervolgens ongemerkt ontdoen van geld, bankpassen of andere waardevolle spullen?1
Ja.
Is bekend hoe vaak diefstal door babbeltrucs voorkomt? Welke trends zijn hierin te onderkennen?
Zoals ik heb geantwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp beschik ik niet over eigen cijfers over de omvang van dit fenomeen.2 Ik kan daardoor ook over eventuele trends geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u de bevinding in het onderzoek dat zes op de tien (58%) slachtoffers van een babbeltruc géén contact opnemen met de politie, dat slechts één op de drie aangifte doet en dat daders daardoor vaak aan de politie ontkomen? Zijn er thans nog drempels voor het doen van aangifte, die kunnen worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat dit gebeuren?
Er kunnen allerlei redenen zijn waarom mensen besluiten om geen aangifte te doen. Voor zover deze redenen in mijn invloedsfeer liggen heb ik uw Kamer per brief van 9 juli 20133 geïnformeerd over een aantal maatregelen dat moet leiden tot een toename van de aangiftebereidheid onder het publiek: het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan, het verbeteren van de kennis en expertise van de politiemedewerkers die aangiften opnemen, het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van aangiften.
Wordt diefstal door een babbeltruc op dit moment in de praktijk van het politiewerk even serieus opgenomen als een woninginbraak? Wat wordt thans gedaan om diefstal door babbeltrucs tegen te gaan?
De aanpak van babbeltrucs is een gedeelde verantwoordelijkheid van burgers en overheid. Het is belangrijk dat burgers zich er bewust van zijn dat criminelen babbeltrucs gebruiken om diefstallen te plegen, bijvoorbeeld na insluiping, of om hen op te lichten. Burgers kunnen dan alert zijn en risicovol gedrag vermijden. Via de media informeert onder andere de politie burgers over het gebruik van babbeltrucs en het vermijden van risicovolle gedragingen, zoals het bewaren van pincodes in huis.
Mochten mensen toch slachtoffer worden van een misdrijf dan is het ook voor de pakkans van belang dat zij daarvan aangifte doen. Voor het vergroten van de aangiftebereidheid onder ouderen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Het bestrijden van babbeltrucs behoort, net als bijvoorbeeld het bestrijden van woninginbraken, tot het dagelijkse werk van de politie. De politie pakt ook deze vorm van criminaliteit professioneel en serieus aan. Er is hiervoor niet één vaste werkwijze; hoe er wordt gehandeld hangt in belangrijke mate af van de omstandigheden van het geval. Gelet hierop acht ik een landelijke en gecoördineerde aanpak van babbeltrucs niet geboden.
Na diefstal en tot het moment van melding van diefstal aan de bank, is de consument veelal zelf aansprakelijk voor ontstane schade; deelt u de mening dat het snel en eenvoudig blokkeren van pinpassen dus zeer wenselijk is, maar in de praktijk ingewikkeld kan zijn, omdat banken verschillende telefoonnummers voor melding van diefstal hanteren?
Consumenten kunnen diefstal van hun bankpas niet alleen snel en eenvoudig telefonisch melden aan hun eigen bank, maar ook aan de Bankpassen Meldcentrale via 0800–0313. De Bankpassen Meldcentrale is 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar. Banken adviseren hun klanten tevens om het telefoonnummer van de bank of de Meldcentrale in de mobiele telefoon op te slaan voor het geval zij hun pas hebben verloren of als deze is gestolen. Op deze manier hebben klanten het nummer dat zij moeten bellen om de betaalpas te blokkeren altijd bij de hand.
Bent u bereid om in overleg met de banken te streven naar invoering van één algemeen en eenvoudig telefoonnummer, bijvoorbeeld door middel van naambellen («pas» wordt dan telefoonnummer 727), waar diefstal van één of meerdere passen gemeld kan worden, zodat deze eenvoudiger en sneller geblokkeerd kunnen worden?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 ziet de Minister van Financiën geen aanleiding om hierover met de banken in overleg te treden.
Wat gaat u doen om tot een landelijke en gecoördineerde aanpak van babbeltrucs te komen, de pakkans die nu nog laag is te vergroten en de nu nog relatief lage aangiftebereidheid bij ouderen te vergroten?2
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er AZC's worden geopend in voormalige gevangenissen en detentiecentra |
|
Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten ««Asielzoekers in maart naar Kamp Zeist»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers(COA) actief op zoek is naar (voormalige)gevangenissen en detentiecentra om asielzoekerscentra (AZC's) in te vestigen? Zo ja, welke locaties worden momenteel voor dit doel onderzocht? Voor welke (voormalige) gevangenissen en detentiecentra is inmiddels besloten dat ze voor dit doel zullen worden gebruikt?
Zoals ik ook in antwoorden op Kamervragen van het lid Fritsma (PVV)2 heb aangegeven, brengt de verhoogde asielinstroom met zich mee dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op zoek is gegaan naar extra opvanglocaties. Voorop staat dat in Nederland iedere opvanggerechtigde asielzoeker opvang aangeboden krijgt.
Bij het verwerven van locaties wordt door het COA rekening gehouden met verschillende aspecten. Zo wordt gekeken naar de mogelijkheden om op bestaande opvanglocaties de capaciteit uit te breiden of de locatie langer open te houden dan eerder was voorzien. Ook beziet het COA of voormalige opvanglocaties opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. Voorts wordt gekeken naar leegstaand en beschikbaar vastgoed van de rijksoverheid, dit zijn onder andere penitentiaire inrichtingen en kazernes. Tevens worden de mogelijkheden onderzocht om vastgoed dat voor de gezondheidszorg is gebruikt in te kunnen zetten. Ten slotte wordt gekeken naar de vastgoedmarkt.
Het COA hanteert een Programma van Eisen waarin, mede gebaseerd op nationale en Europese wet- en regelgeving, beschreven is aan welke eisen een opvanglocatie moet voldoen. Daarnaast werkt het COA met interne kaders zoals de grootte van de kamers en het aantal recreatieruimten. Indien het om een penitentiaire inrichting gaat, wordt uiteraard zorg gedragen dat er geen sprake is van een daadwerkelijk detentiekarakter van de opvanglocatie. De beoogde nieuwe opvanglocaties worden gewogen ten opzichte van het Programma van Eisen en de beschikbare financiële kaders.
De zoektocht naar opvanglocaties is derhalve veel breder dan (voormalige) gevangenissen en detentiecentra.
Vanwege gemeentelijke/bestuurlijke afspraken bij het verwerven van locaties vind ik het niet wenselijk om in te gaan op locaties die beoogd zijn voor de opvang door het COA.
De locaties die sinds 2013 tot heden geopend of heropend zijn door het COA, zijn de voormalige opvanglocaties in Bellingwolde, Geeuwenbrug en Sweikhuizen. Daarnaast zijn in Uithuizen en Wassenaar (Duinrell) tijdelijke locaties geopend. In totaal gaat het hierbij om circa 1.700 opvangplaatsen. Dit zijn derhalve ook andere locaties dan voormalige detentielocaties.
Kunt u aangeven voor hoeveel asielzoekers er momenteel geen plaats is in de reguliere opvanglocaties van de AZC's?
Op dit moment is voor iedere asielzoeker die recht heeft op opvang een opvangplaats, die uiteraard voldoet aan de standaarden die zijn neergelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Als gevolg van de toename van het aantal asielaanvragen, en daarmee ook de toename van het aantal mensen dat moet worden opgevangen, verwacht het COA in de komende maanden meer opvangcapaciteit nodig te hebben. Zoals gezegd is het COA daarom op zoek naar locaties.
Deelt u de mening dat dergelijke locaties naar hun aard en inrichting ongeschikt zijn om asielzoekers in te vestigen? In hoeverre is er in deze besluitvorming meegewogen dat het plaatsen van asielzoekers in gevangenissen en detentiecentra als traumatisch kan worden ervaren gezien het feit dat sommige asielzoekers gevlucht zijn uit een oorlogsland en/of in het land van herkomst onterecht in gevangenissen zijn vastgezet? In hoeverre heeft u over dit vraagstuk inlichtingen ingewonnen bij experts en Non Gouvernementele Organisaties(NGO's)?
In antwoord op vraag 2 heb ik al toegelicht dat het kunnen openen van een opvanglocatie een samenspel is van gemeentelijke bereidheid, beschikbaarheid van geschikt vastgoed, de weging van het vastgoed ten opzichte van het Programma van Eisen en de financiële kaders. Voor zover de door u genoemde locaties in beeld zijn gekomen, is ook hier voornoemde afweging gemaakt. Als opgemerkt is de uitkomst van dit proces dat onder andere eerder gesloten locaties zijn heropend.
In mijn planning ga ik uit van prognoses op basis van de asielinstroom en de trends die zich hierin voordoen. Bij brief van 21 december 20123 is uw Kamer reeds geïnformeerd over de beleidsontwikkelingen die ertoe hebben geleid dat het COA gedeeltelijk moest terugkomen op het krimpbesluit dat in september 2012 was genomen, onder meer als gevolg van de voorgenomen Regeling Langverblijvende Kinderen. Na een redelijke stabilisatie in de eerste helft van 2013 is de bezetting in de COA-locaties in de tweede helft van 2013 vervolgens flink gestegen als gevolg van de verhoogde instroom vanuit Syrië en het hoge aantal nareizende gezinsleden uit onder meer Somalië. Binnen de budgettaire kaders voor het COA is er ruimte om rekening te houden met fluctuaties in de asielinstroom. Deze budgettaire ruimte dient natuurlijk steeds een vertaling te vinden in het creëren van extra opvangplekken als daaraan behoefte is. Mede uit oogpunt van kosten is het niet mogelijk om een te grote buffercapaciteit aan te houden.
De sluiting van locaties heeft diverse oorzaken, zoals de looptijd van bestuursovereenkomsten. Bij het maken van de keuze welke locatie gesloten gaat worden spelen elementen als kwaliteit en betaalbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u aangeven in hoeverre alternatieven zijn onderzocht zoals leegstaande scholen of bedrijfspanden en AZC's die in het (recente) verleden zijn gesloten? Hoeveel AZCs zijn er de afgelopen jaren gesloten? Hoe staat u nu tegenover het besluit deze AZC's te sluiten gezien het feit dat vluchtelingenstromen kunnen fluctueren? Kunt u aangeven in hoeverre de volgende locaties: het voormalige Meanderziekenhuis te Amersfoort, de voormalige bibliotheek te Winschoten, de voormalige Jozefsschool te Malden, de voormalige strokartonfabriek de Toekomst te Scheemdade en de verschillende leegstaande panden van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs in regio Zuid-Holland eventueel geschikt zouden zijn als AZC locatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van de plannen (voormalige) gevangenissen en detentiecentra te gebruiken voor het vestigen van asielzoekers? Bent u bereid actief te zoeken naar alternatieve locaties zoals leegstaande scholen, bedrijfspanden en/of inmiddels gesloten AZC's? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
De aanscherping van het toevoegbeleid bij gijzeling als dwangmiddel |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom zijn de regels om een advocaat toegevoegd te krijgen bij gijzeling als dwangmiddel aangescherpt?1 Wat is de achtergrond van deze beleidswijziging om voortaan de bijstand van een advocaat niet langer noodzakelijk te achten bij een ingrijpend dwangmiddel als gijzeling?
Als een rechtzoekende rechtsbijstand nodig heeft, maar dit niet kan betalen, kan hij aanspraak maken op een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Deze wet stelt daarvoor bepaalde voorwaarden en sluit ook bepaalde situaties van een aanspraak op rechtsbijstand uit. Zo bestaat, ingevolge artikel 12 lid 2 onder g van deze wet, geen aanspraak op gefinancierde juridische rechtsbijstand als van de rechtzoekende redelijkerwijze mag worden verwacht dat hij zijn belang in de zaak zelf kan behartigen. Voor rechtsbijstand ter zake van het treffen van een afbetalingsregeling of het kwijtschelden van een schuld wordt op basis van artikel 7 Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria evenmin een toevoeging verleend.
De grote stijging van het aantal gijzelingsverzoeken heeft aanleiding gegeven voor de Raad voor Rechtsbijstand om het – al geruime tijd geldende – beleid ten aanzien van deze zaken opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij heeft de raad het beleid van het CJIB in gijzelingszaken en de bestaande rechtspraktijk bij gijzeling als dwangmiddel betrokken. Hieruit is gebleken dat de kantonrechter op het moment dat toepassing van het dwangmiddel wordt gevorderd uitsluitend beoordeelt of de inzet daarvan effect zal hebben. De reden van niet-betaling wordt daarbij betrokken. De (juridisch-)inhoudelijke kant van de zaak, namelijk de vraag of de (verkeers)boete terecht is opgelegd, is daarbij niet aan de orde. De beslissing daarover is onherroepelijk en de betalingsverplichting staat inmiddels vast. Het gaat met andere woorden bij de beslissing van de kantonrechter enkel om argumenten van feitelijke aard die de financiële situatie van de rechtzoekende betreffen. Nu bij de kantonrechter geen juridisch inhoudelijke vraag meer voorligt, mag van de rechtzoekende worden verwacht, dat hij bedoelde feitelijke argumenten zelf bij de kantonrechter naar voren brengt.
De Raad voor Rechtsbijstand zal met inachtneming van de bestaande rechtspraktijk en het in ontwikkeling zijnde beleid van het CJIB de benodigde informatie en bescheiden voor toevoegingsaanvragen in gijzelingszaken in verder overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten nader preciseren om te kunnen beoordelen of een toevoeging moeten worden verstrekt. Dit zal onder meer het geval zijn als er sprake is van een veelheid van (Wet Mulder-)zaken. De toevoeging zal dan gericht zijn om ook de achterliggende problematiek op te lossen. Bij de precisering van de voorwaarden zal de raad oog houden voor schrijnende gevallen, zodat in die gevallen aan de rechtzoekende een advocaat zal kunnen worden toegevoegd om hem bij te staan bij de behandeling van een gijzelingsverzoek.
In het licht van het vorenstaande is geen aanleiding om het hiervoor uiteengezette beleid terug te draaien.
Bent u bekend met het feit dat de onvrede over het toepassen van het dwangmiddel gijzeling door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) toeneemt?2 Bent u bereid hier nader naar te kijken?
Ik ben bekend met het aangehaalde bericht en mijn eerdere antwoorden. In mijn brieven aan uw Kamer ben ik op het inzetten van gijzeling als dwangmiddel ingegaan en heb ik maatregelen aangekondigd.4 Samen met het Openbaar Ministerie en het CJIB werk ik toe naar een meer gerichte aanpak voor personen die wel willen, maar niet kunnen betalen. Op dit moment wordt onderzocht of de mogelijkheid van het treffen van betalingsregelingen zou moeten worden verruimd om evident onredelijke situaties te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op het eerder herkennen van en handelen naar bijzondere omstandigheden, zodat het toepassen van dwangmiddelen in deze gevallen zoveel mogelijk kan worden beperkt.
Deze maatregelen zijn nauw met elkaar verbonden. In een breder kader werk ik met het Openbaar Ministerie en het CJIB aan een inning en incasso van financiële sancties die zo consequent, efficiënt, effectief en maatschappelijk verantwoord mogelijk is. In het tweede kwartaal van 2014 zal ik uw Kamer per brief nader informeren over deze plannen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van financiële sancties. De wijze waarop wordt omgegaan met personen die wel of niet willen, en wel of niet kunnen betalen, maakt daar deel van uit.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de harde kritiek van een rechter op de geautomatiseerde werkwijze van het CJIB en de toepassing van het dwangmiddel gijzeling?3 Per wanneer zullen de door u beloofde verbeteringen in de aanpak van het CJIB effect hebben in de praktijk? Wat houdt uw toezegging precies in?
Zie antwoord vraag 2.
Is het maken van onderscheid tussen mensen die niet willen betalen (en bij wie de inzet van dwangmiddelen dus nuttig kan zijn) en mensen die tijdelijk of vooralsnog niet kunnen betalen (en bij wie de inzet van een dwangmiddel als gijzeling dus schrijnend en zelfs contraproductief is) ook onderdeel uit van deze verbeterde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt er juist op dit moment het recht op toevoeging van een advocaat ingeperkt bij zaken waarbij het dwangmiddel gijzeling wordt toegepast, terwijl het aantal klachten en schrijnende voorbeelden aan het toenemen is en er verbeteringen in de aanpak zijn beloofd maar nog niet zijn gerealiseerd? Deelt u de mening dat het moment van deze aanscherping in ieder geval zeer ongelukkig is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze aanscherping van het toevoegbeleid terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over de toegang tot het recht op 20 februari 2014?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De 120.000 verzekerden die al jarenlang geen zorgpremie betalen, waardoor er één miljard euro aan onbetaalde premies open staat |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «120.000 verzekerden betalen al jaren geen zorgpremie»?1
Het uitgangspunt is dat mensen hun nominale zorgpremie betalen. Als teveel mensen niet betalen, ondermijnt dat op den duur de solidariteit in het stelsel.
Gaat de komende wijziging van de wanbetalersregeling deze hardnekkige groep wanbetalers aanpakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op de vragen van de leden Bouwmeester en Kuzu heb ik vermeld dat er al een strikt handhavingsbeleid wordt gevoerd om zoveel mogelijk bestuursrechtelijke premie te innen. Alles wat binnen de wettelijke kaders mogelijk is aan (zinvolle) incassoactiviteiten wordt al gedaan. Forsere (dwang)maatregelen zijn in het bestuursrecht niet aan de orde.
In het wetsvoorstel is voorts de mogelijkheid opgenomen om bepaalde groepen wanbetalers terug te geleiden naar de zorgverzekeraar. Voor de teruggeleiding is het van belang zorgvuldige voorwaarden te formuleren. Daarover moeten goede afspraken worden gemaakt. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), Zorgverzekeraars en diverse gemeenten zijn al geruime tijd in gesprek over de mogelijkheden voor deze teruggeleiding. Ik zal voortdurend blijven zoeken naar maatregelen of initiatieven die deze groep substantieel verkleint.
Kunt u aangeven wat de verhouding is in deze hardnekkige groep wanbetalers tussen het aantal allochtonen en autochtonen?
Achtergrondkenmerken van alle wanbetalers in het bestuursrechtelijk premieregime, waaronder hun herkomst, worden in mijn opdracht jaarlijks verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en worden opgenomen in de VWS-Verzekerdenmonitor. De toepasselijke tabel is opgenomen op pagina 13.
Van de groep «overige westerse allochtonen» is geen verdere uitsplitsing naar nationaliteit opgenomen. Ik heb vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat het aantal wanbetalers veel harder zal toenemen omdat onderdanen uit de genoemde landen hier komen wonen of werken.
Voorts heb ik dit jaar verzocht om nadere en gerichte analyses van achtergrondgegevens van wanbetalers die al vanaf het begin bij CVZ zitten, van wie CVZ nooit premie heeft ontvangen en die betalingsachterstand hebben van 1 tot 2 jaar of meer. Met deze gegevens wil ik beoordelen of ik, in aanvulling op de maatregelen die in het wetsvoorstel al staan, gerichter beleid kan voeren om wanbetaling tegen te gaan. Daarnaast gaat CBS ook aantallen wanbetalers per postcodegebied in kaart brengen en dit koppelen aan achtergrondkenmerken, ten behoeve van de regionale bijeenkomsten die gaan plaatsvinden tussen zorgverzekeraars en gemeenten in het kader van preventieactiviteiten.
Deelt u de mening dat het aantal wanbetalers nog veel harder zal toenemen door het openen van de grenzen voor Bulgaren en Roemenen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat hardnekkige wanbetalers, die al jarenlang weigeren mee te werken aan een oplossing, nog wel alle zorg moeten ontvangen?
Indien de verzekering van deze wanbetalers zou worden opgeschort of zij geen recht meer hebben op een deel van de aanspraken, dan zal het ziekenhuis die medisch noodzakelijk zorg toch moeten verlenen. Het incassoprobleem wordt dan verplaatst naar de zorgaanbieder. Ik ben daar geen voorstander van.
Het bericht dat slechts tien procent van de gedownloade boeken middels de legale weg wordt verkregen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Niet betalen voor e-boek is norm» waarin wordt bericht dat slechts tien procent van de gedownloade boeken middels de legale weg wordt verkregen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Niet betalen voor e-boek is norm». Ik merk op dat voor het online aanbieden (openbaarmaken) van auteursrechtelijk beschermde werken, zoals e-boeken, te allen tijde toestemming van rechthebbenden is vereist. Het uploaden van e-boeken zonder die toestemming levert een auteursrechtelijke inbreuk op. Hiertegen kan en wordt actief opgetreden door rechthebbenden in collectief verband via de stichting Brein. Het downloaden (reproduceren) van e-boeken voor eigen oefening, studie of gebruik, daarentegen, valt onder de thuiskopie-exceptie van artikel 16c van de Auteurswet zodat toestemming van de rechthebbende niet is vereist. Rechthebbenden ontvangen via de thuiskopievergoeding overeenkomstig de auteursrechtrichtlijn een billijke compensatie voor het nadeel dat zij ten gevolge van de thuiskopie-exceptie lijden. De compensatie wordt geïnd bij importeurs en fabrikanten van voorwerpen die in belangrijke mate voor de opslag van thuiskopieën worden gebruikt. Voor e-readers is vooralsnog geen thuiskopievergoeding bepaald.
Het Hof van Justitie EU zal later dit jaar antwoord geven op de vraag of downloaden uit illegale bron ook onder de thuiskopie-exceptie ressorteert en of de thuiskopievergoeding voor dit gebruik mag compenseren. Volgens de recente conclusie van de advocaat-generaal Villon Cruz is dat niet het geval2. De uitkomst van deze procedure is van groot belang voor de vraag of een e-reader vergoedingsplichtig kan zijn. Voorts wordt in opdracht van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT) door het marktonderzoekbureau Veldkamp onderzoek verricht naar vergoedingsplichtig gebruik van e-readers. Ik ben in afwachting van de uitkomst van dat onderzoek en het advies van de SONT daarover. Een besluit houdende een aanpassing van de algemene maatregel van bestuur inzake thuiskopievergoedingen neem ik nadat ik beschik over de uitkomsten van het onderzoek, het SONT-besluit en het arrest van het Hof in eerder genoemde zaak.
Steunt u het initiatief «Lees Legaal» van The Social Bookcompany dat strijdt tegen het illegaal kopiëren van e-boeken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij vinden in een bewustwordingscampagne zoals de actie «Lees legaal». Om het pirateren van e-boeken effectief te bestrijden is het, naast handhavende en voorlichtende activiteiten, uiteraard ook van belang dat de markt legale, klantvriendelijke en betaalbare alternatieven aanbiedt. Marktpartijen zullen op de bij het publiek bestaande vraag naar e-boeken moeten inspringen met innovatieve businessmodellen, bijvoorbeeld door een streaming model voor e-boeken. Naar verluidt worden hiertoe door uitgevers inmiddels ook concrete stappen gezet3.
Bent u voornemens een actieve rol te spelen om ervoor te zorgen dat auteurs van boeken een eerlijke vergoeding voor hun werk kunnen ontvangen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Met betrekking tot de thuiskopievergoedingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. Met betrekking tot vergoedingen die de schrijver van zijn uitgever ontvangt, wijs ik u op het wetsvoorstel auteurscontractenrecht4. In dat wetsvoorstel wordt onder meer geregeld dat de maker voor de verlening van exploitatiebevoegdheid jegens de exploitant van zijn werk aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Het wetsvoorstel beoogt de maker beter in staat te stellen om te delen in de opbrengsten van de exploitatie van zijn werk. Dit heeft ook betrekking op eventuele opbrengsten uit door de exploitant nieuw te ontwikkelen legale businessmodellen.
Deelt u de mening dat het huidige hoge btw-tarief van 21% voor e-boeken een drempel vormt voor zowel de potentiële consument, omdat het e-boek daarmee duurder wordt, alsook voor de innovatie in de markt?
Ik sluit niet uit dat het huidige btw tarief e-boeken duurder maakt en daarmee een drempel vormt voor de potentiele consument en voor innovatie. Zoals ook in de reactie op de motie Peters5 is aangegeven, is de Nederlandse regering er voorstander van om de inconsistentie in de tarifering op te heffen tussen digitale boeken en papieren boeken. De Europese Commissie is bezig om een evaluatie van de huidige btw-tariefstructuur uit te laten voeren. Afhankelijk van deze evaluatie komt de Europese Commissie met mogelijke voorstellen tot het aanpassen van de btw-richtlijn. Uiteraard is het btw-tarief van belang bij de prijsvorming. Naast een eventuele verlaging van dit tarief zijn er echter tal van andere factoren die de prijs van e-boeken beïnvloeden en het lezen van digitale boeken tot een succes kunnen maken. Hierbij kan worden gedacht aan beschikbaarheid van e-readers, tablets en initiatieven voor nieuwe business modellen voor het aanbieden van e-boeken.
Bent u bereid in overleg te treden met zowel uitgevers als schrijvers om te bezien welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat de markt beter gaat functioneren?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Het is primair aan de marktpartijen om alternatieve en innovatieve businessmodellen te ontwikkelen.
Het Mirro-screeningsinstrument van Achmea |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het door zorgverzekeraar Achmea ontwikkelde Mirro-screeningsinstrument voor de basis-geestelijke gezondheidszorg?1
Ja, ik ken het initiatief. Stichting mirro is een initiatief waarin GGZ-aanbieders en Achmea samen werken aan het verbeteren van de GGZ. De inhoudelijke kennis voor de ontwikkeling van het zorgaanbod, zoals het mirro-screeningsinstrument, wordt ingebracht door het zorgveld en de ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door financiering vanuit Achmea. Het screeningsinstrument is dan ook inhoudelijk ontwikkeld door het zorgveld en niet door Achmea. Bij de stichting zijn dit jaar meer dan 100 zorggroepen en GGZ instellingen aangesloten. Ook andere verzekeraars sluiten zich inmiddels aan om bij te dragen aan de doorontwikkeling.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders van Achmea een korting krijgen van 8% als zij geen gebruik maken van het Mirro-screeningsinstrument, en het daaruit volgende verwijs-/behandeladvies?
Achmea beloont GGZ aanbieders die het mirro keurmerk dragen met een hoger tarief voor Basis GGZ producten dan GGZ aanbieders die niet het mirro concept toepassen. Het keurmerk bestaat niet alleen uit het gebruik van een screeningsinstrument. Ook het consequent gebruik van online zelfhulp, een gestructureerde samenwerking tussen de huisartsenvoorziening en Basis GGZ aanbieders, Routine Outcome Monitoring (ROM) effectmeting en het toepassen van vastgestelde behandelprotocollen zijn voorwaarden om het keurmerk te mogen dragen. Met het mirro keurmerk laten zorgaanbieders zien dat ze zich extra inspannen om kwalitatief hoogwaardige en passende zorg te bieden. De juiste zorg op het juiste moment, dicht bij de patiënt; dat is de ambitie van mirro. Van de circa 200 GGZ instellingen hebben zich meer dan de helft bij Stichting mirro aangemeld voor het keurmerk.
Het is overigens geen vereiste, noch vanuit de normeisen van het keurmerk noch vanuit het inkoopbeleid van Achmea, dat het advies dat de mirro-screener geeft over de best passende zorg per definitie wordt gevolgd. De screener ondersteunt de klinische blik van de zorgprofessional. Het instrument stelt ook specifiek een aantal vragen over het beeld dat de professional van de patiënt heeft. Die informatie leidt samen met de informatie over klachten en relevante persoonlijke omstandigheden tot een advies. Het is altijd aan de zorgprofessional om, op basis van de eigen klinische blik, te besluiten het advies van het screeningsinstrument wel of niet op te volgen. Door aanlevering van de al dan niet gevolgde screeneruitkomst bij de declaratie werken zorginstellingen transparant en kan inzicht in praktijkvariatie gepast gebruik bevorderen. Deze ontwikkeling wordt door het stelsel mijns inziens ook beoogd.
Wat vindt u ervan dat het Mirro-screeningsinstrument wetenschappelijk niet is gevalideerd, en dat zorgaanbieders de kwaliteit van het instrument ernstig betwijfelen, terwijl zorgaanbieders wel op het gebruik van het instrument worden afgerekend?
Er is op dit moment geen enkel gevalideerd instrument beschikbaar voor de totale screening op psychische klachten en toeleiding naar de juiste zorg, dat aansluit op de indeling van de GGZ per 1 januari 2014 in een Basis GGZ en gespecialiseerde GGZ. Het door Stichting mirro ontwikkelde screeningsinstrument is een vragenlijst die is gebaseerd op de Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders (DSM) en op ruim 10 jaar ervaring met het proces van toeleiden via een gestructureerd telefonisch interview. Met dit interview worden de aard, ernst en urgentie (risico), evenals de duur en complexiteit bepaald en beschreven. Deze criteria zijn ook in de screener verwerkt. Daarnaast is voor de ontwikkeling van de screener gebruikgemaakt van kennis van de gespecialiseerde GGZ en elementen uit onder meer gevalideerde vragenlijsten zoals Vierdimensionale klachtenlijst (4DKL) en een klinisch interview (de MINI). Het instrument combineert dus elementen uit (veelal) gevalideerde instrumenten die reeds gebruikt worden door zowel huisartsen als GGZ-aanbieders.
In opdracht van Stichting mirro vindt onderzoek plaats naar het effect en de validiteit van de mirro-screener. De screener zal zich ook steeds verder ontwikkelen aan de hand van data-analyse en gebruikerservaringen.Hoewel niet uit te sluiten valt dat er zorgaanbieders zijn die de kwaliteit van het instrument betwijfelen, hebben een meerderheid van de circa 200 GGZ instellingen en vele huisartsenvoorzieningen inmiddels ervoor gekozen om het screeningsinstrument te gebruiken en samen door te ontwikkelen. Naast het screeningsinstrument van mirro zijn enkele andere, min of meer vergelijkbare screeners in gebruik, zoals bijvoorbeeld de quickscreen van Telepsy. Telepsy biedt een gebruikersvriendelijke applicatie voor diagnostiek in de GGZ. Ook deze instrumenten zitten in de validatiefase. Zorgveld en verzekeraars hebben zo naar verwachting binnen enkele jaren de mogelijkheid om te kiezen voor het instrumenten met de hoogste gevalideerde voorspellende waarde. De Nederlandse geestelijke gezondheidszorg loopt voorop in de internationale ontwikkelingen ten aanzien van verwijsdiagnostiek en inzicht in behandeleffect en gepast gebruik.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars niet behoren te bepalen welke behandeling een patiënt krijgt? Deelt u voorts de mening dat de werkwijze van Achmea met betrekking tot het Mirro-screeningsinstrument onwenselijk is?
De mirro-screener geeft een advies aan de huisarts, de POH GGZ en GGZ professionals om patiënten de zorg te laten krijgen die men nodig heeft. Zorgverzekeraars bepalen daarmee niet welke behandeling een patiënt krijgt. Het stimuleren van het gebruik van beslissingsondersteunende instrumenten en kwalitatief goede zorg past bij de rol van de verzekeraar in ons stelsel en is derhalve juist wenselijk.
Het bericht dat varkenshouders teleurgesteld zijn in EZ |
|
Helma Neppérus (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Varkenshouders teleurgesteld in EZ»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom is besloten om het huisvestingssysteem voor dragende zeugen uitgevoerd met een voerligbox met uitloop niet op te nemen in de nieuwe Maatlat duurzame veehouderij, waardoor als gevolg hiervan geen gebruik meer kan worden gemaakt van fiscale regelingen, zoals VAMIL en MIA?
Doelstelling van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) is het stimuleren van koploperbedrijven om te investeren in een duurzame veehouderij. Het betreft maatregelen voor milieu, dierenwelzijn en diergezondheid die verder gaan dan de wettelijke normen en reguliere systemen. Stallen die voldoen aan de voorwaarden van de MDV komen in aanmerking voor de fiscale regelingen Milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (Vamil). De lat van de MDV wordt stapsgewijs hoger gelegd. Op deze wijze wordt met de MDV innovatie en de verdere verduurzaming van de veehouderij gestimuleerd.
Staand beleid is dat met de MDV en de fiscale regelingen geen wettelijke minimummaatregelen financieel worden ondersteund. In het kader van de Europese dierwelzijnsregelgeving voor groepshuisvesting van zeugen is de reguliere voerligbox met uitloop de minimale invulling van de wettelijke voorschriften voor dierenwelzijn. Om deze reden is deze huisvestingsvorm niet meer opgenomen in de MDV. Deze werkwijze is in 2013 ook toegepast voor de koloniekooihuisvesting van legkippen.
Deelt u de opvatting dat het vreemd is dat één systeem wordt uitgezonderd ten opzichte van andere systemen, terwijl dit systeem op meerdere gebieden aantoonbare voordelen heeft op het gebied van dierenwelzijn, milieu, diergezondheid en management? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het ministerie van Economische Zaken geen systeemkeuzes behoort te maken, aangezien er verschillende huisvestingssystemen voor dragende zeugen zijn, die stuk voor stuk zowel voor- als nadelen hebben op het gebied van dierenwelzijn, milieu, diergezondheid en management? Zo nee, waarom niet?
Het is een ondernemersbeslissing welk huisvestingssysteem wordt gekozen. Deze keuze zal een varkenshouder op verschillende aspecten baseren zoals arbeid, management, dierenwelzijn, milieu en diergezondheid. Het blijft mogelijk om te investeren in voerligboxen met uitloop, maar dit staltype komt niet meer in aanmerking voor fiscale ondersteuning.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de oproep van de varkenshouders om de maatlat aan te passen, zodat zij alsnog gebruik kunnen maken van VAMIL en MIA? Zo nee, kunt u aangeven wat de financiële gevolgen hiervan zijn voor de ondernemers?
Varkenshouders kunnen gebruik blijven maken van de MIA en Vamil door andere vormen van (groeps)huisvesting toe te passen. De MDV stimuleert koploperbedrijven te investeren in een duurzamere veehouderij. De lat van de MDV wordt daarom stapsgewijs hoger gelegd. Zoals eerder aangegeven is het een individuele ondernemerskeuze of men aan de MDV mee wil doen.
Wat zijn de extra geraamde kosten voor de begroting als ook varkenshouders met andere systemen, zoals met stallen voor dragende zeugen die niet zijn uitgevoerd met een voerligbox met uitloop, gebruik mogen maken van de fiscale faciliteiten, zoals VAMIL en MIA van de Maatlat duurzame veehouderij?
De investeringskosten voor de voerligboxen met uitloop liggen in dezelfde orde van grootte als van andere toegepaste groepshuisvestingssystemen (KWIN: Kwantitatieve Informatie Veehouderij). De regelingen zijn gebudgetteerd.
De milieulijst voor de MIA-Vamil regeling wordt zodanig vastgesteld dat met de beschikbare middelen het meest optimale milieu- en, in het geval van de MDV, ook dierenwelzijnsresultaat wordt behaald. Dit betekent dat als de investeringskosten voor de voerligboxen met uitloop opnieuw worden toegevoegd, andere investeringen uit de Milieulijst moeten vervallen en per saldo het te bereiken milieu- en dierenwelzijnseffect afneemt.
De rechtsbescherming van erfpachters |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht «Overheid kan erfpachters beter beschermen»1 en herinnert u zich uw antwoorden d.d. 4 juni 20132 op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?
Ja.
Onderschrijft u dat het onacceptabel is dat bij verkoop van woningen op erfpachtgrond 25% van de contracten «code rood» krijgt, dus dient te worden aangepast, maar de eigenaar-bewoner het nakijken heeft als de verpachter weigert het contract aan te passen?
Op 7 februari 2014 heb ik uw Kamer mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Visser en Aukje de Vries over erfpacht doen toekomen3. Hierin is aangegeven dat het onwenselijk is als woningen zeer lastig verkoopbaar zijn, omdat aspirantkopers als gevolg van het erfpachtcontract geen financiering kunnen krijgen. En dat ik op korte termijn in overleg zal treden met betrokken partijen over de uitkomsten van de evaluatie van de bancaire richtlijn.
Bent u nog steeds van mening dat eigenaar-bewoners zich bij weigerachtige erfverpachters maar tot de rechter moeten wenden en een peperdure procedure met onzekere afloop tegemoet moeten gaan, of is nu het moment aangebroken om via herziening van de hiervoor relevante wet- en regelgeving, zoals het Burgerlijk wetboek, een einde aan deze wantoestand te maken?
Ja, het is primair aan de erfpachter om aan de rechter een oordeel te vragen indien de erfverpachter op onredelijke of onjuiste gronden weigerachtig is het erfpachtcontract aan te passen, in geval van bijvoorbeeld een «rode code». Dit laat onverlet dat, zoals ook aangegeven in eerdergenoemde beantwoording van 7 februari 2014, op korte termijn overleg zal plaatsvinden met betrokken partijen om aan de hand van de opgedane ervaringen met elkaar te bezien welke stappen denkbaar zijn, ter verbetering van de financierbaarheid van huizen op erfpachtgrond.
Wat gaat u doen met de volgende drie suggesties waarmee u volgens de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)3 erfpachters beter zou kunnen beschermen: mogelijk maken van wettelijke bescherming van de erfpachter (zoals bijvoorbeeld ook geldt voor huurders), aanpassing van de wetgeving om het voor erfpachters mogelijk te maken om de rechter te laten oordelen over de erfpachtconstructie en toezicht mogelijk maken van de Autoriteit Financiele Markten (AFM) op erfpachtcontracten? Zou u de antwoorden willen motiveren?
Deze en mogelijk andere suggesties zullen worden besproken in genoemd overleg met betrokken partijen. Verder wijs ik u in dit verband op de beantwoording van 7 februari 2014, waar in is gegaan op de juridische mogelijkheden voor een erfpachter en op de vraag wat betrokken bewindspersonen vinden van de suggestie om erfpachtcontracten (voortaan) onder toezicht van het AFM te laten vallen, door aanpassing van de Wet Financieel Toezicht.
Het niet verlenen van toestemming aan bandleden van Pussy Riot om een Nederlandse gevangenis te bezoeken |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat twee leden van de Russische punkband Pussy Riot geen toestemming van u hebben gekregen om een Nederlandse gevangenis van binnen te zien?1
Bij ieder verzoek tot toegang tot een justitiële inrichting wordt het belang van het bezoek nauwkeurig afgewogen tegen het belang van een ordelijke, veilige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en van het waarborgen van de privacy van gedetineerden. Zolang het bezoek geen functioneel doel dient of is geïnitieerd door een ingeslotene prevaleren deze belangen boven het belang van bezoek van belangstellenden.
Om desalniettemin maximaal tegemoet te komen aan de wens van Pussy Riot om kennis te kunnen nemen van het Nederlandse detentiesysteem heb ik in de onderhavige zaak een gesprek tussen de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de twee bandleden van Pussy Riot gefaciliteerd. Er is onder meer gesproken over de omgang tussen gevangenispersoneel en gedetineerden, de manier waarop in Nederland wordt gewerkt aan terugkeer in de maatschappij na het verblijf in een justitiële inrichting en de wijze waarop het klachtrecht van gedetineerden is vormgegeven. Ook is een korte video getoond over het Nederlandse gevangenissysteem. Op deze wijze is een helder beeld geschetst van het Nederlandse detentiesysteem.
Overigens kan een ieder, ook buitenlandse belangstellenden, bij DJI informatie opvragen over de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties in Nederland.
Zo ja, kunt u dit besluit toelichten? Waarom heeft u hiervoor geen toestemming gegeven? Waarom bent u niet op zoek gegaan naar mogelijkheden om een dergelijk bezoek mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het juist goed zou zijn om buitenlanders die geïnteresseerd zijn in het Nederlandse gevangeniswezen te laten zien hoe het er in een Nederlandse gevangenis aan toe gaat? Wat is hier op tegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Pandemie uit Brabant is mogelijk’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend het artikel «Pandemie uit Brabant is mogelijk»? 1
Ja
Wat is uw reactie op de uitspraak van viroloog Ab Osterhaus dat het niet ondenkbaar is dat er in Brabant een grieppandemie uitbreekt, die wordt veroorzaakt door een gemuteerd dierlijk virus dat kan overspringen naar mensen?
Er is altijd een kans op een uitbraak van een zoönose, inclusief een grieppandemie. Het is heel moeilijk om te zeggen hoe groot die kans is en waar en wanneer een nieuwe ziekte zal uitbreken. Het aanpassen van virussen en de overdracht van virussen tussen dieren en mensen zijn natuurlijke processen. Dierdichtheid, intensieve contacten tussen diersoorten en tussen mens en dier maar ook hygiënemaatregelen spelen daarbij een rol. De hygiënemaatregelen op Nederlandse veehouderijbedrijven zijn streng en directe contacten tussen diersoorten onderling en tussen mens en dier zijn beperkt. Wij zijn van mening dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de kans op een uitbraak zo klein mogelijk te houden.
In Nederland bestaat een uitgebreid, verplicht programma om vogelgriep zo snel mogelijk te vinden. Op besmette bedrijven worden adequate controlemaatregelen genomen. Ook bereidt Nederland zich goed voor op uitbraken onder meer door een goede samenwerking tussen humane en veterinaire partijen, wetenschappelijk onderzoek en actuele bestrijdingsdraaiboeken. Daarnaast zorgt het humaan veterinair signaleringssysteem er voor dat een uitbraak snel gedetecteerd wordt en dat tijdig wordt opgeschaald en de juiste maatregelen genomen kunnen worden. Naar aanleiding van de Q-koortsuitbraak is de voorbereiding op uitbraken uitgebreid en aangescherpt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de GGD Hart voor Brabant (Jos van de Sande) die stelt dat alleen minder dieren een oplossing zijn om het risico op de uitbraak van een pandemie in Brabant te verminderen?
Het alleen verminderen van dieren is geen oplossing om het risico op de uitbraak van een pandemie te beperken. Het kabinetsbeleid richt zich op maatregelen waarmee de introductie en verspreiding van dierziekten en zoönosen worden voorkomen, zoals: strenge hygiënemaatregelen, screenen van import- en exportstromen van dierlijke producten, intensieve monitoring en een goed werkend early warning systeem. Volledig gesloten veehouderijen om het risico op zoönose-uitbraken te verminderen leveren naar de mening van het kabinet geen wezenlijke meerwaarde ten opzichte van de genoemde maatregelen. Mede uit het oogpunt van dierenwelzijn is een dergelijke ontwikkeling niet gewenst.
Wat is uw reactie op het recente rapport van de Provinciale Raad Gezondheid Brabant, waarin wordt gesteld dat varkens «worden gezien als een diersoort waarin nieuwe pandemische virussen kunnen ontstaan op het moment dat er insleep is van vogelgriepvirussen»?
Het toenmalige kabinet heeft op 31 mei 2011 reeds een reactie gegeven op het rapport «Gezondheid is geen wisselgeld» uit 2011 (Kamerstuk 28 973, nr. 51). Het is algemeen bekend dat vogelgriepvirussen varkens kunnen infecteren, waarbij varkens, als deze toevallig ook besmet zijn met een ander griepvirus, als «mengvat» op kunnen treden met een aangepast virus als gevolg. Het beleid van de Staatssecretaris van Economische Zaken is erop gericht vogelgriepvirussen in pluimvee zo snel mogelijk op te sporen en te elimineren. Zie verder de antwoorden op de vragen 2, 3 en 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van GGD-arts Henk Jans, die stelt dat er volledig gesloten veehouderijen moeten komen om het risico op zoönose-uitbraken te verminderen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw standpunt als het gaat om het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uit 2008 om varkens- en kippenboerderijen minstens een kilometer uit elkaar te houden?
Dat RIVM-advies is gebaseerd op het risico voor verspreiding van een hoogpathogeen vogelgriepvirus tussen pluimveebedrijven, op basis van de epidemie van 2003. In een vervolgrapport van het RIVM uit 20122 wordt het oorspronkelijke afstandsadvies nader geduid. Deze bevindingen hebben niet geleid tot een wijziging van het beleid om geen landelijke afstandsnormen te formuleren. Overigens, afstanden tussen bedrijven die in het kader van dierziektebeheersing worden geadviseerd, zijn niet zonder meer te vertalen naar afstandsadviezen met betrekking tot de risicobeheersing van zoönosen in het algemeen.
Klopt het dat in Brabant maar liefst 91 procent van de kippenboerderijen op minder dan duizend meter van een varkenshouderij is gevestigd?
Uit de bij de Staatssecretaris van Economische Zaken bekende gegevens blijkt dat het percentage 85% is.
De dreigende uitlevering van een Vietnamese student aan de Verenigde Staten |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de voorgenomen uitlevering aan de Verenigde Staten van de Vietnamese student Lee Vu?1
Ja.
Bent u bekend met de bijzondere omstandigheden in deze zaak, zoals de moeite die het Lee Vu heeft gekost om in Nederland te kunnen studeren, het feit dat het niet zeker is of hij na uitlevering aan de Verenigde Staten opnieuw een verblijfsvergunning zal krijgen om zijn studie af te maken, het feit dat hij binnen nu en enkele maanden zal kunnen afstuderen indien zijn uitlevering met enkele maanden zou worden uitgesteld en de vaststelling dat hij zich keurig aan alle gestelde voorwaarden (verbonden aan de schorsing van de uitleveringsdetentie) heeft gehouden en bereidheid toont dat te blijven doen?
De omstandigheden van de zaak zijn mij bekend.
Bent u op de hoogte van het feit dat de verdenking van strafbare feiten omstreden is, maar dat deze Vietnamese student bereid is het strafproces in de Verenigde Staten te benutten om zijn onschuld te tonen? Deelt u de mening dat het schrijnend is wanneer deze Vietnamese student zijn studie niet af kan maken in Nederland, vanwege een dreigende uitlevering op basis van een verdenking vanuit de Verenigde Staten?
Ik besef dat uitlevering een persoonlijke situatie behoorlijk kan ontwrichten. In het geval van de Vietnamese student is dat het gevolg van het feit dat hij verdachte in een strafzaak is geworden, waarin als gevolg van witwassen, oplichting en computervredebreuk aanzienlijke financiële schade aan derden is toegebracht. Ik kan de wens van een verdragspartner om hem ter zake van die verdenking voor de rechter te brengen niet naast mij neerleggen. Dat de verdenking onredelijk zou zijn, is in de uitleveringsprocedure op geen enkele manier gebleken. De rechtbank te Groningen heeft het verweer dat betrokkene onschuldig is, gemotiveerd verworpen en dat oordeel is door de Hoge Raad onaangetast gelaten. Een verdergaand onderzoek naar de schuldvraag dient plaats te vinden in de (Amerikaanse) strafzaak, niet in een Nederlandse uitleveringsprocedure. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Waarin ligt de bijzondere noodzaak om hem op zeer korte termijn uit te leveren, terwijl de verdenking al geruime tijd bestaat? Waar komt de haast vandaan? Welk bezwaar bestaat er tegen uitstel van de uitlevering tot en met juli 2014, de datum waarop zijn studie in Nederland naar verwachting zal zijn afgerond?
Ik heb de Amerikaanse autoriteiten, die al op 25 oktober 2012 om uitlevering hebben verzocht, gevraagd of er bezwaren zijn tegen uitstel van de strafzaak tot de verdachte zijn studie heeft afgerond. De Amerikaanse Justitie heeft mij daarop laten weten dat uitstel van de feitelijke uitlevering tot na juli 2014 zal leiden tot een latere berechting. Dat zal volgens de Amerikaanse aanklager consequenties hebben voor de kwaliteit van de bewijsgaring. Bovendien zullen slachtoffers langer moeten wachten met het instellen van een schadeclaim en de beoordeling in rechte daarvan. Er kan geen zitting worden gepland zolang betrokkene niet fysiek aanwezig is in de Verenigde Staten. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid, vanwege de bijzondere hardheid die een snelle uitlevering met zich mee zou brengen, de uitlevering met enkele maanden uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik onderken dat het afbreken van een opleiding een zware tegenslag is, maakt dat nog niet dat hier sprake is van de bijzondere hardheid in de zin van artikel 10 van de Uitleveringswet. Deze bijzondere hardheid doet zich niet voor als iemand door de uitlevering dezelfde gevolgen ondervindt als vele anderen die worden uitgeleverd. Een zekere mate van hardheid, zoals het (tijdelijk) verlies van werk of het onderbreken van een opleiding, is per slot van rekening inherent aan uitlevering. Het past in dit geval dan ook niet om de persoonlijke belangen van de verdachte zwaarder te laten wegen dan de hiervoor genoemde reële bezwaren van het Amerikaanse openbaar ministerie tegen uitstel van de uitlevering. Ik zie in deze zaak daarom geen grond om een uitleveringsverplichting uit te stellen en een buitenlandse strafzaak verdere vertraging te laten oplopen. Overigens merk ik op dat het volgen van een opleiding ook in Nederland geen reden is om een strafzaak uit te stellen.
Bent u bereid in ieder geval de uitlevering en de gevangenhouding van deze student uit te stellen totdat deze vragen zijn beantwoord? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn beantwoord voorafgaand aan de uitlevering. Over de gevangenhouding beslist het gerechtshof in Leeuwarden.