Het bericht dat de IC van het Reinier de Graaf Gasthuis dreigt weg te vallen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat zorgverzekeraars van plan zijn om de Intensive Care (IC) van het Reinier de Graaf Gasthuis te sluiten?1
Ja.
Deelt u de mening dat naast concentratie van gespecialiseerde zorg juist ook spreiding van acute zorg noodzakelijk is?
Het conceptplan van de zorgverzekeraars inzake concentratie van acute zorg is ingegeven om de kwaliteit te verbeteren is met name gericht op complexe acute zorgstromen. Dit betreft een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Daarnaast is spreiding van acute basiszorg erg belangrijk, om de bereikbaarheid van cruciale zorg, zoals de Spoedeisende Hulp (SEH), binnen 45 minuten na een spoedmelding met een ambulance te kunnen garanderen.
Deelt u de mening van de arts in het artikel, dat door het sluiten van een IC-voorziening voor 95% van de spoedpatiënten een verslechtering van zorg optreedt, omdat zij immers langer moeten rijden naar een ziekenhuis?
Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat 95% van de spoedpatiënten een IC-voorziening nodig heeft. Dat neemt niet weg dat een IC-voorziening belangrijk is voor een ziekenhuis en voor de kwaliteit van de basis SEH. Volgens de veldnormen van de werkgroep Breedveld (oktober 2009) moet elke geopende SEH voldoen aan een basis kwaliteitsniveau. Dat wil zeggen dat er voldoende deskundig personeel en materieel gedurende de openingstijden beschikbaar moet zijn voor stabilisatie en resuscitatie van alle medische calamiteiten.
Tevens is vaardigheid vereist voor herkenning en (veelal) behandeling van een breed scala van acute ziekte en letsel in alle leeftijdcategorieën. Door middel van triage en zo nodig doorverwijzing wordt de patiënt op de juiste plaats door de juiste hulpverlener geholpen.
Ik heb begrepen dat het om een conceptplan gaat dat nog moet worden besproken met de stakeholders.
Is er voldoende draagvlak voor dit plan zeker gezien de bezwaren vanuit de zorgbestuurder van DSW die expliciet afstand neemt van het Regioplan Acute Zorg voor de regio West?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over het draagvlak.
Op welke wijze zijn de genoemde ziekenhuizen en de gemeentebesturen betrokken geweest bij de totstandkoming van dit plan? Zou een betrokkenheid van gemeentebesturen niet logisch zijn, omdat zij met de decentralisaties veel meer zorgtaken toebedeeld krijgen?
Betrokkenheid van gemeentebesturen is niet per definitie logisch. Het betreft hier gespecialiseerde spoedeisende zorg. Kwaliteit en spreiding zijn daarin doorslaggevend.
Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen een regioplan wordt vastgesteld. Uitgangspunten zijn dat de basisspoedzorg voor iedereen goed en dichtbij georganiseerd is (45 minuten norm) en dat de complexe spoedzorg kwaliteit en doelmatig zo goed mogelijk georganiseerd is.
Het «Gemeenschappelijk Standpunt» van de EU ten aanzien van Cuba |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Klopt het dat de schuld, waarover overeenstemming bereikt werd tussen Cuba en Nederland de Exportkredietverzekering betrof die op 15 mei 2003 is afgesloten door de Rabobank voor een financieringsovereenkomst met de Cubaanse staatsbank «Banco Nacional de Cuba»?1
Nee, in 2001 heeft de rechtsvoorganger van Atradius Dutch State Business twee verzekeringspolissen afgegeven met als debiteur een Cubaanse bank in staatshanden. Onder deze polissen is in 2003 schade ontstaan. De verzekeringsovereenkomst waarnaar de vraag verwijst heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden.
Hoe groot was de oorspronkelijke schuld inclusief de geaccumuleerde rente eind 2013, toen de deal gesloten werd? Wat was het rentepercentage dat afgesproken was bij de lening in 2003?
In 2003 is onder de betreffende polissen en voor rekening van de Nederlandse Staat een bedrag van € 37,3 miljoen uitgekeerd aan de verzekerde. Op het moment dat onder een polis schade ontstaat neemt de Nederlandse Staat de vordering van de verzekerde over en gaat Atradius over tot het treffen van incassomaatregelen om de schade op, in dit geval, de Cubaanse debiteur te verhalen. De initiële incassomaatregelen hebben in de periode 2004 – 2006 geleid tot de terugbetaling van circa € 3,5 miljoen. Sindsdien is door de Cubaanse bank geen betaling meer gedaan. De uitstaande schuld per december 2013 bedroeg, inclusief geaccumuleerde rente, € 73 miljoen. Het rentepercentage in de oorspronkelijke leningsovereenkomsten tussen de verzekerde partij en de Cubaanse bank betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Hoeveel is er afgeschreven op deze totale schuld en op welke wijze wordt dat in de rijksbegroting(en) verwerkt?
De Cubaanse debiteur dient in de periode 2014 tot en met 2025 € 42,6 miljoen terug te betalen plus jaarlijks 2% rente over het uitstaande bedrag. Met het sluiten van dit akkoord is van de totale vordering van € 73 miljoen een bedrag van circa € 30 miljoen, dat met name bestond uit hoog opgelopen boeterente, afgeschreven. Bij de behandeling van de rente in het akkoord is rekening gehouden met het feit dat de financieringskosten voor de Nederlandse Staat laag zijn. Het akkoord zorgt ervoor dat het oorspronkelijke schadebedrag van € 37,3 miljoen terugvloeit naar de Nederlandse Staat plus een vergoeding voor gederfde rente. De afwikkeling van deze schadezaak verloopt voor de Nederlandse Staat dan ook min of meer budgetneutraal. Na jaren van onderhandelingen en gezien de akkoorden die andere landen met Cuba hebben gesloten werd bovendien duidelijk dat geen terugbetalingsregeling tot stand zou komen als Nederland zou blijven vasthouden aan de volledige betaling van de gehele vordering.
De Minister van Buitenlandse Zaken is inhoudelijk niet bij de onderhandelingen betrokken geweest, de onderhandelingen werden gevoerd door incassospecialisten van Atradius. Het bezoek van de Minister verhoogde aan Cubaanse zijde het gevoel van urgentie om deze langslepende kwestie op te lossen en heeft er dan ook toe bijgedragen dat een significant bedrag aan belastinggeld naar Nederland terugkeert.
De recuperaties worden verantwoord in artikel 5 van hoofdstuk 9 van de Rijksbegroting («Exportkredietverzekeringen, – garanties en investeringsverzekeringen»). Het eerstvolgende begrotingsmoment na dit akkoord is de voorjaarsnota.
Wordt een deel van de afgeschreven schuld nog als ODA opgevoerd en zo ja, hoeveel?
Nee. Dit is overigens ook alleen toegestaan als er kwijtschelding plaatsvindt in het kader van de Club van Parijs, en dat is hier niet het geval.
Waarom betaalt Cuba slechts 2% rente vanaf nu op de uitstaande schuld aan Nederland? Welke andere particulieren of bedrijven mogen nog meer lenen bij de Nederlandse staat tegen 2% rente?
De rentevoet van 2% is de uitkomst van de onderhandelingen. De rente van 2% is vergelijkbaar met de «Commercial Interest Reference Rates» (CIRR) van de OESO en de financieringskosten van de Nederlandse Staat.
Waarop slaat de 2% rente precies? Over welk bedrag en welke periode wordt die in rekening gebracht?
De rente van 2% wordt berekend vanaf 1 januari 2014 over het uitstaande bedrag. Op dit moment is dat € 42,6 miljoen. Met andere woorden, bovenop de € 42,6 miljoen komt nog jaarlijks 2% rente over het uitstaande saldo. In het akkoord is bovendien opgenomen dat, als er niet wordt betaald, bovenop de rente ook een boeterente van 2% verschuldigd is.
Kunt u het precieze aflossingsschema en het rentepercentage aan de Kamer doen toekomen, aangezien de totale betalingen van Cuba aan Nederland maar € 41 miljoen lijken te bedragen en daar een (reeds afgewaardeerde) schuld van € 42,7 miljoen en rente mee wordt terugbetaald?
Het verschil tussen beide bedragen wordt verklaard door afrondingsverschillen doordat in antwoord op de in de voetnoot genoemde vragen werd gerekend met afgeronde bedragen. De precieze bedragen zijn als volgt. In 2014 en 2015 wordt € 125.000 per kwartaal betaald. Vervolgens wordt de resterende schuld afgelost in 40 kwartaaltermijnen van € 1.039.616.
Heeft Nederland overleg gehad met de andere landen in de club van Parijs voordat zij overging tot deze schulddeal en vonden de andere landen het prima dat Nederland in zijn eentje een deal aangaat voor schuld van Cuba? Zo ja, op welke wijze heeft dat overleg plaatsgevonden en hebben deze landen ingestemd? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Club van Parijs is afgesproken dat kortlopende vorderingen op Cuba bilateraal worden geregeld, dus buiten de Club van Parijs om. Een groot deel van de leden van de Club van Parijs heeft inmiddels een vergelijkbaar akkoord gesloten. Er zijn landen die op de hoofdsom hebben kwijtgescholden.
Welke vormen van exportkredietverzekering (EKV) is nu weer beschikbaar voor Nederlandse bedrijven in hun handel met Cuba en hoe verhoudt die zich tot de EKV van andere EU-landen in hun handel met Cuba?
In het kader van de schuldenregeling is, in het geval van een vervroegde aflossing van de hoofdsom, de mogelijkheid om nieuw kortlopend krediet te verzekeren. Zodoende heeft Cuba een prikkel om Nederland sneller terug te betalen. Vanzelfsprekend is hierbij een voorwaarde dat er geen achterstand onder de regeling mag zijn. Andere landen in de Club van Parijs hebben een vergelijkbare constructie opgenomen in hun akkoorden.
De Humanitarian Action for Children van Unicef |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Humanitarian Action for Children van Unicef en het rapport Humanitarian Action for Children 2014?1
Ja
Gaat Nederland gehoor geven aan deze oproep van Unicef?
Nederland draagt aanzienlijk bij aan UNICEF programma’s wereldwijd. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
Herkent u zich in de analyse van het rapport?
Ja, elk kind heeft recht op een veilige toekomst, en dat zijn/haar rechten worden gerespecteerd.
Hoeveel draagt Nederland dit jaar bij aan Unicef en hoeveel daarvan is voor noodhulp? Hoe verhoudt die bijdrage zich tot bijdragen van vergelijkbare landen?
De cijfers voor noodhulp in 2014 zijn mede afhankelijk van de in dat jaar plaatsvindende humanitaire crises. Daarom is het antwoord op deze vraag gebaseerd op cijfers uit 2013.
Het is moeilijk om aan te geven hoe de Nederlandse humanitaire bijdrage zich verhoudt tot bijdragen van andere landen, omdat een vertekend beeld ontstaat, als men uitsluitend naar de geoormerkte bijdragen op humanitair terrein kijkt. De bijdrage aan het CERF, de vrijwillige bijdrage en totale bijdrage (NL 141 mln Euro in 2013), die themafinanciering omvat, moeten alle betrokken worden. In het totaal gaat ongeveer een derde van alle financiële middelen van UNICEF naar humanitaire hulp.
Is dit rapport aanleiding om de bijdrage aan Unicef of andere begrotingsposten te herzien?
Nee, de verdeling van financiële middelen is op een evenwichtige wijze tot stand gekomen.
Wat gaat u doen om de internationale gemeenschap te stimuleren de noodzakelijke financiering bij elkaar te krijgen?
Nederland werkt actief met andere donoren en actoren samen om de beschikbare fondsen zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten. In internationaal (Europees) verband wordt voor aandacht voor kinderen gepleit. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Unicef in 2013 maar 38% van de benodigde financiering bij elkaar heeft kunnen krijgen voor Mali, een van onze partnerlanden? Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat dit zich herhaalt in 2014?
We delen uw zorg. Zie het antwoord op 4. Nederland draagt bij via het CERF, met niet geoormerkte middelen, door themafinanciering en soms via additionele humanitaire bijdragen.
Deelt u de mening dat Nederland een directe rol kan spelen in projecten van Unicef m.b.t. Water en Sanitatie, zoals het creëren van Safe-WASH kampen, door middel van het leveren van expertise en financiering? Zo ja, welke middelen zouden hiervoor gebruikt kunnen worden?
Ja, Nederland financiert projecten van UNICEF m.b.t. water en sanitatie in vijftien landen in Sub-Sahara Afrika; Mozambique, Malawi, Zambia, Rwanda, Liberia, Sierra Leone, Mali, Ghana, Mauretanië, Benin, Guyana, CAR, Ivoorkust en Soedan en Zuid Soedan. Via programma samenwerkingsovereenkomsten wordt hierbij Nederlandse expertise van o.a. SNV, Practica, Akvo en IRC ingeschakeld. Nederland heeft in de waterbrief van 2012 (DME/MW004/2012 van 9 januari 2012) aangekondigd sanitatie en drinkwatervoorzieningen in noodsituaties en wederopbouw te willen verbeteren door Nederlandse kennis te bundelen en toepasbaar te maken. In overleg met de sector wordt gewerkt aan het opzetten van een pool met waterexperts. Hierbij zal ook aansluiting worden gezocht bij UNICEF als wereldwijde clusterleider voor WASH.
Steunt u de «No Lost Generation» strategie van Unicef, die zich richt op het tegengaan van een verloren generatie in Syrië, en op welke manier draagt Nederland daaraan bij of gaat daaraan bijdragen?
Het Kabinet is zeer begaan met de slachtoffers van de Syrische crisis, waaronder miljoenen kinderen. Daarom heeft Nederland tot op heden 75 miljoen EURO beschikbaar gesteld; dit is bovenop de jaarlijkse core bijdragen aan humanitaire VN-organisaties, het VN-noodhulpfonds en het ICRC van totaal ruim 150 miljoen EURO per jaar. Zoals vermeld in het beleidskader voor humanitaire hulp «Hulp aan mensen in nood» (Kamerstuk 32605–64) worden uit effectiviteitsoverwegingen bij voorkeur ongeoormerkte bijdragen beschikbaar gesteld, zodat ter plaatse bepaald kan worden waar de middelen het best kunnen worden ingezet.
Het Kabinet steunt de inzet van UNICEF en andere hulporganisaties om te voorkomen dat grote aantallen Syrische kinderen als gevolg van het conflict hun kansen op zelfontplooiing missen en later moeten worden aangeduid als een «lost generation». Met de Nederlandse humanitaire hulp worden al activiteiten gefinancierd die hieraan bijdragen. Verder worden ook in de buurlanden waar grote aantallen vluchtelingen worden opgevangen in samenwerking met de overheden daar programma’s opgezet. Deze helpen niet alleen Syrische vluchtelingenkinderen, maar zorgen er ook voor dat de kinderen van met name Libanon en Jordanië niet ook lijden onder de situatie.
Het Kabinet onderschrijft het grote belang van onderwijs voor kinderen. Uit het stabiliteitsfonds wordt een bijdrage van 3 mln EURO beschikbaar gesteld aan een EC/UNICEF/UNHCR programma voor ondersteuning van het Libanese onderwijssysteem, waarvan naast Libanese ook Syrische vluchtelingenkinderen profiteren.
Hoeveel gaat Nederland bijdragen aan de 613 miljoen dollar die volgens het Unicef-rapport nodig is voor de opvang van Syrische vluchtelingen in Egypte, Jordanië, Irak, Libanon en Turkije in 2014?
Zie antwoord vraag 9.
Volgens het rapport «The Future of Syria: Refugee Children in Crisis»2 van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR), leven meer dan 1,1 miljoen Syrische vluchtelingkinderen in Jordanië en Libanon onder erbarmelijke omstandigheden bent u op de hoogte van dit rapport en de aantallen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van Syrische vluchtelingkinderen in de kampen in en om Syrië? Hoe ziet u de toekomst van deze kinderen, die niet meer naar school gaan en in sommige gevallen zelfs worden uitgebuit en werken in gevaarlijke omstandigheden? Wat doet u al om deze situatie te verbeteren of gaat u nog doen?
Ik heb met eigen ogen kunnen zien onder welke moeilijke omstandigheden de Syrische vluchtelingen, waarvan ongeveer de helft kinderen zijn, in de buurlanden leven. In september 2013 bezocht ik Za’ateri, het grootste Syrische vluchtelingenkamp in Jordanië. Daar heb ik gesproken met de kampleiding, vrouwengroepen en diverse individuele vluchtelingen om mij op de hoogte te stellen van de situatie. In Libanon, waar geen formele vluchtelingenkampen zijn, heb ik in april en september 2013 gesproken met diverse Syrische vluchtelingengroepen, ook vrouwen en Christenen. Hulp aan slachtoffers van de Syrische crisis heeft voor mij een hoge prioriteit, zoals vermeld in mijn brief van 24 februari aan uw Kamer (Kamerstuk no 32623–127); zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe ziet u de rol van de buurlanden van Syrië in deze?
De buurlanden van Syrië verdienen veel lof voor de opvang van de ca. 2,5 miljoen Syrische vluchtelingen en hun bereidheid dit te blijven doen ondanks de hoge kosten en grote gevolgen voor lokale gemeenschappen. De komst van de vele vluchtelingenkinderen vormt een grote druk op de bestaande onderwijsfaciliteiten en o.a. in Libanon wordt onderwijs veelal in «shifts» gegeven.
Deelt u de conclusies van het UNHCR-rapport dat de internationale gemeenschap in actie moet komen en deze kinderen te hulp moet schieten? Hoe ziet u de rol van UNHCR in de hulpverlening in de vluchtelingenkampen? Hoe ziet u de rol van Unicef in deze vluchtelingenkampen?
Zoals ook tijdens de «pledging conference» op 15 januari in Koeweit voor hulp aan slachtoffers van de Syrische crisis bleek, bestaat vrijwel wereldwijde consensus dat de internationale gemeenschap de slachtoffers, en zeker de kinderen, dient te helpen. Tijdens de conferentie is voor 2014 ongeveer 2,4 miljard USD toegezegd, maar de gevraagde en benodigde fondsen voor 2014 bedragen 6,5 miljard USD. Dit is het grootste VN-noodhulpverzoek ooit, terwijl er ook mensen en kinderen in andere crises, zoals de Centraal Afrikaanse Republiek, hulp nodig hebben om in leven te blijven.
Volgens zijn mandaat is UNHCR de overall coördinerende instantie voor de vluchtelingen in de buurlanden. UNICEF is de leidende organisaties voor het cluster onderwijs binnen de hulp aan vluchtelingen in de buurlanden van Syrië.
Wat zijn de internationale plannen om de situatie van deze vluchtelingkinderen te verbeteren en er voor te zorgen dat ze niet meer moeten werken maar naar school kunnen blijven gaan? Wat doet Nederland al op dit gebied en wat gaat u nog doen?
De VN, en met name UNICEF en UNHCR, zet zich in om het lot van de Syrische vluchtelingenkinderen te verbeteren. Nederland behoort tot de 15 grootste donoren voor de Syrische crisis met ongeoormerkte bijdragen aan m.n. UNHCR. Daarnaast heeft Nederland 3 miljoen EURO beschikbaar gesteld voor onderwijs in Libanon, zie het antwoord op vragen 9 en 10. Ook wordt een project gefinancierd van de Vereniging Nederlandse Gemeenten om Nederlandse expertise beschikbaar te stellen voor het verbeteren van basisvoorzieningen van het vluchtelingenkamp Za’ateri in Jordanië met circa 80.000 inwoners en omringende gemeenten waar ook veel vluchtelingen verblijven, opdat de levensomstandigheden van de vluchtelingen en hun kinderen beter en veiliger worden.
Het bericht dat president Museveni de omstreden anti-homowet heeft ondertekend |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Ingrid de Caluwé (VVD), Michiel Servaes (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Oegandese president Museveni de omstreden anti-homowet heeft ondertekend?1
Het kabinet is teleurgesteld dat president Museveni de wet toch heeft ondertekend ondanks zijn eerdere kritische houding ten aanzien van de wet en ondanks internationale signalen dat dit ernstig zou worden opgenomen. De wet gaat in tegen de fundamentele rechten van de mens en de internationale verdragen waaraan Uganda zich heeft gecommitteerd. Het kabinet maakt zich zorgen over de negatieve gevolgen van de wet voor de LHBT gemeenschap, zoals mogelijk toenemende discriminatie, onveiligheid en inperking van de vrijheid van meningsuiting en toegang tot gezondheidszorg, inclusief HIV/aids bestrijding.
Welke maatregelen zult u nemen, gezien uw volgende uitspraak op 18 februari jl.: «als deze wet inderdaad wordt aangenomen, heeft dat grote consequenties voor de relatie tussen de Europese Unie en Uganda, maar ook voor de relatie tussen Nederland en Uganda»?2
Meteen na het ondertekenen van de wet heeft het kabinet de hulp aan de Ugandese overheid in de justitiële sector opgeschort. Het gaat specifiek om een fonds voor hervormingen in de justitiële sector waaraan Nederland een bedrag van max. 8,5 mln. euro per jaar bijdraagt. Daarnaast doet Nederland een beroep op de mensenrechtenclausule binnen de Democratic Governance Facility (DGF) om steun aan de Inter-Religious Council (IRC) en Parliamentary Commission (PC) op te schorten. Deze organisaties hebben zich openlijk voor de wet uitgesproken. Ook bepleit Nederland dat de EU haar begrotingssteun aan Uganda niet hervat; deze was eind 2012 opgeschort n.a.v. een corruptieschandaal.
Op verschillende niveaus zal Nederland de zorg over de wet blijven opbrengen bij de Ugandese overheid. Op 26 februari is de Ugandese zaakgelastigde op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag ontboden om de Nederlandse zorgen nogmaals nadrukkelijk onder de aandacht van de Ugandese overheid te brengen. De Nederlanse ambassadeur in Kampala heeft hetzelfde gedaan tijdens een gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken, Sam Kutesa op 27 februari. Daarbij heeft hij ook de opschorting van de hulp in de justitiële sector toegelicht. Hij heeft daarnaast gesproken met een parlementslid dat de wet wil laten toetsen aan de Ugandese grondwet. Samen met andere ontwikkelingspartners in Uganda heeft Nederland een verklaring uitgebracht waarin de anti-homowetgeving scherp wordt veroordeeld.
Bent u bereid het budget dat gereserveerd is voor directe steun aan de Oegandese regering stop te zetten? Welke mogelijkheden ziet u om middelen over te hevelen naar Oegandese mensenrechtenorganisaties?
Zie antwoord op vraag 2. Nederland steunt in Uganda al een aantal mensenrechtenorganisaties, waaronder LHBT organisaties. Het kabinet zal in overleg met LHBT organisaties en de internationale gemeenschap bezien welke lokale initiatieven kunnen worden gesteund om de belangen en de veiligheid van de LHBT gemeenschap in Uganda te waarborgen. Nederland stelt middelen beschikbaar om het voornemen van de LHBT coalitie in Uganda te steunen om de wet te toetsen aan de grondwet.
Bent u bereid per direct te stoppen met ontwikkelingssamenwerking met Oegandese organisaties die steun hebben uitgesproken aan deze wetgeving? Zo neen, waarom niet?
Ja, zie antwoord op vraag 2.
Op welke manier zult u ervoor zorgen dat de Europese Unie een krachtig signaal afgeeft met concrete maatregelen tegen deze onwenselijke wet? Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met uw EU-collega’s en EU-programma’s in Oeganda tegen het licht te houden?
In vervolg op de verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Ashton van 18 februari3 zal de EU, mede op aandringen van Nederland, een stevige verklaring uitbrengen waarin de ondertekening van de wet wordt veroordeeld. Nederland bepleit dat de EU de begrotingssteun aan Uganda niet hervat.
Bent u, gezien de urgentie van het vraagstuk en dynamische ontwikkelingen, bereid deze vragen binnen 48 uur te beantwoorden?
De regering heeft getracht de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De levenslange uitkering voor remigranten |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Run op betaalde terugkeer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverkoopbaar blijft dat groepen immigranten die langdurig werkloos zijn, op kosten van de belastingbetaler, terug kunnen keren naar het land van herkomst met een levenslange uitkering op zak? Zo neen, waarom dient werkend Nederland op te draaien voor de mislukte integratie van deze immigranten?
De voorziening met een maandelijkse uitkering op grond van de Remigratiewet betreft migranten die hun arbeidsverleden of een substantieel deel daarvan in Nederland hebben opgebouwd. Het gaat hier om migranten die in een uitzichtloze uitkeringsafhankelijke situatie zijn geraakt en er vrijwillig voor kiezen om terug te keren naar het land van herkomst. Voorwaarde hiervoor is dat zij bereid zijn om de nationaliteit van het bestemmingsland te verwerven. Leidend principe voor de tegemoetkoming op grond van de Remigratiewet is het woonlandbeginsel, waarbij de hoogte van de uitkering is afgestemd op de kosten van het levensonderhoud in het land van herkomst. De uitkeringen zijn lager dan de uitkeringen in Nederland op grond van de sociale zekerheid.
In hoeverre acht u het rechtvaardig dat immigranten die gebruik maken van de Remigratieregeling een levenslange uitkering kunnen genieten, een vergoeding voor de ziektekostenverzekering krijgen en geen sollicitatieplicht hebben, terwijl deze luxe-regeling niet geldt voor autochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alsnog de voorstellen van de PVV mee te nemen die ertoe leiden dat de levenslange uitkering en de ziektekostenvergoeding worden geschrapt en er slechts een enkeltje land van herkomst wordt betaald, op voorwaarde dat de absurde terugkeerregeling wordt geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli aanstaande treedt de wijziging van de Remigratiewet in werking. Kortheidshalve verwijs ik u naar de parlementaire behandeling dienaangaande.
Het besluit van de minister om de snelheidsverhogingen op de A10 en A13 terug te draaien |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u van mening dat de volksgezondheid en verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de wens om hard te mogen rijden op snelwegen? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid voor de maximumsnelheid op het hoofdwegennet gaat uit van het principe «sneller waar het kan, langzamer waar het moet.» Door dit principe te hanteren houd ik rekening met de verkeersveiligheid en de milieunormen waarmee de volksgezondheid gediend is.
Heeft uw beslissing om de maximumsnelheden op de A13 en de A10 te verlagen1 consequenties voor de andere wegen waar de snelheidslimiet omhoog is gegaan? Zo ja, bent u van plan om de verhogingen ook daar terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Mijn beslissing voor de A13 en A10 heeft geen consequenties voor andere wegen waar de snelheid is verhoogd. Zoals ik in mijn brief van 25 februari jl. heb aangegeven doet de specifieke omstandigheid waarbij woonbebouwing dicht op de snelweg staat, zoals op de A10 en A13 het geval is, zich ook voor langs de A2 in Maastricht en langs de A28 bij Zeist. Echter, in Maastricht betreft het een tijdelijke situatie waarbij de snelheid pas verhoogd wordt nadat de tunnel gereed is. De situatie bij Zeist betreft een verdiepte wegligging welke deels overkapt wordt door een scherm.
Deelt u de mening dat het niet zover moet komen dat de maximumsnelheden leiden tot nieuwe rechtszaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan de verhoogde maximumsnelheden daarom overal terug te draaien?
Ik maak een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen voor ik een besluit neem. De Wegenverkeerswet 1994 schrijft voor dat een wijziging van de maximumsnelheid wordt ingevoerd door het nemen van een verkeersbesluit. Tegen verkeersbesluiten kan door belanghebbenden eerst bezwaar, en vervolgens beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Ik onderschrijf het belang van rechtsbescherming van belanghebbenden tegen verkeersbesluiten. Hoewel het mijn voorkeur heeft om besluiten niet tot rechtszaken te laten leiden ben ik van mening dat het terugdraaien van de verhoging van de maximumsnelheid niet aan de orde is.
Deelt u de mening dat eenduidige verkeersregels ten goede komen aan de verkeersveiligheid en het aanpassen van de maximumsnelheden daar niet aan bijdraagt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de verhoogde snelheden overal terug te draaien naar de oude situatie?
Eenduidige verkeersregels komen de naleving van de regels ten goede en is daarmee van invloed op de verkeersveiligheid. Wel is mijn snelhedenbeleid gericht op het zoveel mogelijk harmoniseren van de snelheid uit oogpunt van overzichtelijkheid voor de automobilist.
Bent u bereid om Rijkswaterstaat opdracht te geven om herberekeningen uit te laten voeren voor de luchtkwaliteit bij snelwegen waar de maximumsnelheden zijn verhoogd, zoals ook is gebeurd voor de luchtkwaliteit bij de A13 en de A10? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van een dergelijke herberekening verwachten? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de NSL-monitoring worden jaarlijks berekeningen uitgevoerd om te bezien of langs het hoofdwegennet voldaan wordt aan de geldende en toekomstige normen. Deze berekeningen worden elk najaar aan de Kamer ter beschikking gesteld. Vergelijkbare specifieke situaties, zoals bij de A13 Overschie en de A10 West doen zich verder langs het hoofdwegennet niet voor. Dit rechtvaardigt dan ook niet een specifieke herbeoordeling op andere locaties buiten de jaarlijkse NSL-monitoring om.
Deelt u de mening dat u niet alleen moet anticiperen op de luchtkwaliteitsnorm voor 2015, maar ook op de Europese streefwaarden aangaande luchtkwaliteit voor 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten en welke consequenties heeft dat streven voor de maximumsnelheden op de Nederlandse wegen?
Voor PM2,5 (de fijne fractie van PM10) is in de huidige EU-richtlijn voor de luchtkwaliteit een streefwaarde vastgelegd, zonder dat deze specifieke beleidsmatige consequenties met zich meebrengt. Deze EU-richtlijn zal in de lopende herziening van het EU-luchtbeleid niet worden gewijzigd. Naar verwachting is dat voor 2020 ook niet aan de orde. Er is daarom op dit moment geen aanleiding om te anticiperen op een aanscherping van de PM2.5 grenswaarde.
Het bericht ‘Rekentoets niet meetellen’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rekentoets niet meetellen»?1
Ja.
Bent u het met de VO-raad eens dat er een afrekencultuur dreigt te ontstaan met de invoering van de rekentoets? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze opvatting van de VO-raad deel ik niet. Volgens de VO-raad zou er een afrekencultuur ontstaan, doordat de rekentoets vanaf schooljaar 2015–2016 een voorwaarde gaat vormen voor het diploma van leerlingen. Evenals voor de overige examenonderdelen, geldt dat een te laag resultaat consequenties heeft voor het behalen van het diploma. Ik kan daarom niet inzien waarom bij de rekentoets sprake is van de introductie van een «afrekencultuur». Een term die door de VO-raad ook niet gedefinieerd wordt. Voort merk ik op dat scholen in schooljaar 2015–2016 ruim de tijd hebben gehad om zich gedegen voor te bereiden. De activiteiten op de scholen zijn onder andere terug te vinden in onderstaande antwoorden.
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze leraren extra worden geïnstrueerd of begeleid in voorbereiding op het werken met de rekentoets?
Scholen in het VO ontvangen – naast de lumpsum – sinds 2008 jaarlijks aanvullende middelen. Sinds 2012 gaat dit via de prestatiebox, waarbij betere resultaten voor de kernvakken en opbrengstgericht werken expliciete doelen zijn. In 2014 gaat het in totaal om € 150 miljoen. Of er extra docenten worden aangetrokken of dat het geld bijvoorbeeld besteed wordt aan expertisebevordering van de huidige docenten, is een afweging van de school. Uit onderzoek van Regioplan uit 2012 blijkt dat leraren in toenemende mate worden bijgeschoold in het verzorgen van rekenlessen.2 Diverse hogescholen zijn bezig met de ontwikkeling van een minor rekenen, bedoeld als onderdeel van de tweedegraads lerarenopleidingen en als basis voor het nascholingsaanbod. Voorts worden scholen via het intensiveringstraject van het Steunpunt Taal & Rekenen VO ondersteund bij het bereiken van de ambities van de scholen. Tot slot hebben leraren de afgelopen jaren ervaring kunnen opdoen door middel van de pilotafnames van de rekentoets en de voorbeeldtoetsen die elk jaar worden vrijgegeven.
Deelt u de mening dat de rekentoets geen oplossing is voor het daadwerkelijke probleem, namelijk het feit dat het rekenonderwijs (nog) niet op orde is? Zo nee, op welke manier maakt enkel toetsing het onderwijs dan beter volgens u?
Die mening deel ik niet. Het gaat mij – net als u – natuurlijk om goed rekenonderwijs. Toetsing is daarbij een instrument, maar aan toetsing gaat uiteraard gedegen instructie, oefening en feedback vooraf. Scholen wordt de ruimte daarvoor geboden. Het kabinetsbeleid, waaronder de invoering van de rekentoets, heeft geleid tot veranderingen in het rekenonderwijs. Uit het onderzoek van Regioplan blijkt dat de scholen, naast de hiervoor genoemde bijscholing van leraren, instap- en voortgangstoetsen afnemen, meer aandacht geven aan zwakke leerlingen en extra lesuren programmeren. Deze activiteiten en ontwikkelingen laten zien dat de invoering van een rekentoets/-examen richting geeft aan kwaliteitsverbetering van het rekenonderwijs.
Deelt u de mening dat de invoering van de verplichte rekentoets eerst grondig moet worden voorbereid alvorens deze wordt ingevoerd? Zo ja, hoe beziet u het signaal dat de VO-raad afgeeft door op te merken dat deze voorbereiding nog lang niet afdoende is?
Met de wetgeving voor de referentieniveaus in 2010 is bepaald dat een rekentoets onderdeel wordt van het examen in het VO. In december 2012 heb ik, samen met de Minister en mede op verzoek van de VO-raad, twee jaar extra tijd gegeven voor de volledige invoering van het referentieniveau rekenen. Vanaf schooljaar 2015–2016 telt de rekentoets mee voor de slaag-/zakbeslissing. Deze tijd moet door scholen goed worden benut voor volledige inbedding van het rekenen in het onderwijs. Ik ben van mening dat de scholen met de implementatieperiode van bijna zes jaar voldoende tijd hebben om het rekenonderwijs bij te sturen en te optimaliseren. Nog een keer vooruitschuiven van het schooljaar van invoering zal juist een negatief effect hebben op de aandacht voor goed rekenonderwijs en de motivatie van de leerlingen en docenten hiervoor. Scholen in het mbo hebben recent op dit risico gewezen.3 Ik acht het uiteraard onwenselijk wanneer in 2015–2016 zou blijken dat, ondanks de inspanningen van de scholen, grote aantallen jongeren de rekentoets niet zouden halen. Om die reden volg ik samen met de Minister de ontwikkelingen op de voet.
Deelt u de mening dat de nadruk op toetsen bij rekenzwakke leerlingen een nadelig effect kan hebben op hun motivatie voor (reken-)onderwijs?
Deze mening deel ik niet. Juist voor rekenzwakke leerlingen is het van groot belang om een basis aan rekenvaardigheid te ontwikkelen. Scholen kunnen deze leerlingen motiveren door te wijzen op het belang van rekenen bij andere schoolvakken, hun eventuele vervolgopleiding, het uitoefenen van een beroep of het deelnemen in de maatschappij. De toets zelf bevat ook opgaven die leerlingen in het dagelijks leven tegen kunnen komen. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen 2013, worden voor leerlingen in vmbo-bb en voor leerlingen met dyscalculie speciale maatregelen getroffen.4
Hoe beoordeelt u de zorg van de VO-raad dat leerlingen als gevolg van de verplichte rekentoets er mogelijkerwijs niet in slagen om hun diploma te behalen en dus, hoewel zij wel over de intellectuele capaciteiten beschikken, afstromen naar een lager onderwijsniveau?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoe het overleg tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de betrokken onderwijskoepel(s) over de rekentoets vorm is gegeven en hoe dit overleg in de toekomst vorm zal krijgen?
Er hebben de afgelopen jaren regelmatig overleggen plaatsgevonden met de VO-raad en andere sectororganisaties over dit onderwerp. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat in het Bestuursakkoord met de VO-raad (2012–2015) de ambitie is benoemd dat er gerichte aandacht wordt besteed aan de kernvakken, waar rekenen onderdeel van uitmaakt. De sectororganisaties (naast de VO-raad ook de PO-, MBO- en AOC-raad) zijn ook betrokken bij de ontwikkelingen die in gang worden gezet. Zo vormen zij samen met OCW de stuurgroep voor het onderzoek naar de kenmerken van leerlingen die de referentieniveaus niet halen. Ook hebben de VO- en MBO-raad zitting in de commissie onder voorzitterschap van prof. dr. R.J. Bosker. Specifiek voor het MBO is er een stuurgroep centrale examinering waarin de MBO-raad zitting heeft. Ik ben van plan om de komende jaren de verbetering van het rekenniveau in gezamenlijkheid te blijven stimuleren.
Mobiliteitskaarten en OV-chip 2.0 |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u er mee bekend dat bedrijvenkaarten zoals die van Mobility Mixx, die sinds dit jaar onder meer worden gebruikt door rijksambtenaren, momenteel op tenminste één regionaal spoortraject niet werken omdat de check-in paaltjes de kaart niet herkennen en dat reizigers hierdoor met een aparte vervangende kaart moeten reizen? Klopt het dat bij een regionale treinvervoerder deze bedrijvenkaart door vergelijkbare technische problemen alleen geldig is in de 2e klas, terwijl de kaarthouder een 1e klas reisrecht heeft?
Ja, deze beide problemen spelen op de Valleilijn (Ede-Wageningen-Amersfoort). Ik heb signalen ontvangen dat het probleem dat het 1e klas reisrecht niet herkend wordt, daarnaast speelt op de lijnen die Arriva in Gelderland exploiteert.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van deze problemen en wanneer deze zijn opgelost? Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de oplossing van deze problemen en de financiering daarvan: TLS, NS, de betreffende regionale spoorvervoerders of de uitgevers van de betreffende bedrijfskaarten?
Het probleem dat de producten op de Mobility Mixx kaart niet wordt herkend speelt zich af in de context van de zakelijke markt. In de zakelijke markt worden private contracten afgesloten over het leveren van diensten. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft een openbare aanbesteding gehouden voor het verkrijgen van een mobiliteitskaart voor de medewerkers van de rijksoverheid. De mobiliteitskaart voorziet in toegang tot OV-modaliteiten en bijbehorende faciliteiten.
De oorzaak van de problemen op de Valleilijn komen voort uit het feit dat de producten op de Mobility Mixx kaart niet worden ondersteund door de technologie bij de regionale vervoerder. Om deze problemen op te lossen moeten aanpassing doorgevoerd worden in de tarievendatabase van Connexxion.
Wie verantwoordelijk is voor de oplossing en de financiering daarvan is iets dat tussen de betrokken partijen beslecht moet worden. Dit is afhankelijk van de inhoud van de private overeenkomsten tussen de betrokken partijen. De partijen zijn hierover ook in overleg.
Als tijdelijke oplossing kunnen reizigers, die met de problemen op de Mobility Mixx kaart worden geconfronteerd, via Mobility Mixx een andere, werkende, kaart krijgen. Daarnaast is met de vervoerders afgesproken dat coulant wordt omgegaan met reizigers die met de problemen worden geconfronteerd.
Klopt het dat, in tegenstelling tot eerdere toezeggingen van NS en TLS, het reizen op rekening voor de commerciële bedrijfskaarten nog niet beschikbaar is en door TLS pas in de loop van 2015 beschikbaar wordt gesteld? Wat is de oorzaak van dit uitstel met meer dan een jaar en welke consequenties heeft dit voor de aanbieders van deze bedrijfskaarten?
TLS heeft mij laten weten dat sinds januari 2013 de mogelijkheid bestaat voor aanbieders van bedrijvenkaarten om afspraken te maken met vervoerders dat de reizen achteraf worden betaald. Dit loopt nu nog via de NS omdat Reizen op Rekening een product van NS is en de verwerking van transacties ook via haar backoffice loopt.
Het is de bedoeling dat het platform voor clearing en settlement, de backoffice, bij TLS ondergebracht gaat worden. TLS ontwikkelt dit (complexe) platform momenteel en dit vergt veel afstemming met en tussen OV-bedrijven en andere belanghebbenden. Geplande realisatie is op zijn vroegst vierde kwartaal 2014, waarna nog een periode van testen zal volgen. Wanneer het operationeel is kunnen aanbieders van bedrijvenkaarten Reizen op Rekening via TLS regelen.
Klopt het dat de uitgevers van commerciële bedrijvenkaarten van NS geen toestemming krijgen om NS-abonnementen op hun kaarten te plaatsen, terwijl dit wel mogelijk is voor de businesscard van NS?
Vervoerders kunnen hun eigen producten ontwikkelen. Zo heeft NS haar eigen (zakelijke) abonnementen en business card. Dit is een concept waarin ze zelf geïnvesteerd heeft, risico loopt en belangrijk onderdeel is van het verdienmodel van NS. Daarom heeft NS geen toestemming gegeven om die abonnementen op bedrijvenkaarten op te nemen.
Het is mijn bedoeling dat andere aanbieders van betaalkaarten of betaalwijzen kunnen toetreden tot de markt van betalen in het OV. Om deze toegang tot de markt op een transparante en non-discriminatoire manier te kunnen waarborgen (gelijk speelveld) wijzig ik de Wet personenvervoer 2000 zodanig dat toezicht op de toegang tot de markt wordt vergroot. In het kader van de toekomstvisie voor het OV-betalen in het NOVB vind ik dat ook de discussie tussen partijen over het wederkerige gebruik van bedrijfseigen producten (dus ook van het stads- en streekvervoer) plaats moet vinden. Bij het ontwikkelen van een visie worden ook de (potentiële) aanbieders voor betaaldiensten in het OV betrokken.
Specifiek voor de zakelijke markt wordt in opdracht van de Initiatiefgroep Samen op Reis de mogelijkheid onderzocht om tot één interoperabele OV-businesscard te komen. De vervoerders komen deze maand met een uitwerking. Ik maak deel uit van de Initiatiefgroep samen met consumentenorganisaties, vervoersbedrijven en decentrale overheden.
Wat betekenen genoemde problemen voor het gelijke speelveld tussen de businesscard van NS en de verschillende nieuwe bedrijfskaarten op de markt zoals Mobility Mixx, Radiuz en XXimo?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de reden dat genoemde uitgevers van bedrijvenkaarten niet deelnemen aan het NOVB en niet deelnemen aan de nieuwe structuur voor TLS? Deelt u de mening dat deze partijen wel een belang hebben bij de besluitvorming over de toekomst van de OV-chipkaart en bij de structuur van TLS aangezien zij ook deelnemer zijn aan het OV-chip Scheme? Deelt u de mening dat het niet betrekken van deze partijen mogelijk tot nieuwe problemen zou kunnen leiden?
Het NOVB is een samenwerkingsverband van de partijen die primair verantwoordelijk zijn voor de exploitatie en financiering van het openbaar vervoer: dit zijn de concessieverleners en concessiehouders. Daarnaast zijn ook de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het directeurenoverleg NOVB.
Dat laat onverlet dat ook andere partijen worden betrokken bij belangrijke beslissingen op deelterreinen. In het geval van de ontwikkeling van een toekomstvisie op de OV-betaalmarkt, als een van de belangrijkste actiepunten van het NOVB, zijn dit onder meer andere aanbieders van betaalwijzen.
Deelt u de mening dat in het huidige OV-chipsysteem om technische, operationele en economische redenen niet onbeperkt interoperabele producten zoals abonnementen en nieuwe mobiliteitskaarten kunnen worden toegevoegd? Klopt het dat bij een systeem van roaming deze problemen niet aanwezig zijn omdat de kaartlezers alleen de provider van de klant hoeven ter herkennen en niet het specifieke product?
Los van de vraag of het technisch mogelijk is speelt de vraag of het wenselijk is om het productenaanbod ver te laten groeien. Met uw Kamer heb ik eerder het gesprek gevoerd over de hoeveelheid producten in het stads- en streekvervoer en in hoeverre de reiziger dan nog het best passende product weet te vinden. Daarom is onder de vlag van het NOVB ook een werkgroep aan de slag om tot harmonisering van de bestaande producten te komen.
Verbeteringen van het OV betaalsysteem juich ik toe. De vervoerders hebben diverse initiatieven genomen die erop gericht zijn om het huidige OV betaalsysteem te verbeteren. Zoals bijvoorbeeld de recente «Touch and Travel» pilot van Arriva. Het verbeteren van het OV betaalsysteem en de ontwikkeling van een toekomstvisie op het OV-betalen is voor mij van groot belang en wordt ook met prioriteit opgepakt in het NOVB. Vervoerders hebben aangegeven de resultaten van de verschillende lopende initiatieven te zullen delen in het NOVB.
Deze resultaten en verschillende mogelijk interessante innovaties zoals roaming worden gebruikt als input voor de gezamenlijke toekomstvisie op het OV-betalen.
Maakt een systeem van roaming zoals gevraagd in de motie Dik-Faber/De Boer (Kamerstuk 23 645, nr. 553) onderdeel uit van het wetgevingstraject OV-chipkaart, zodat dit per 1 januari 2016 mogelijk wordt?
Zoals ik in mijn brief van 13 januari 2014 (TK 23 645, nr. 558) heb aangegeven heeft de wetgeving tot doel om het rijk in staat te stellen publieke belangen in het systeem van vervoerbewijzen, betaalwijzen en betaaldiensten in het openbaar vervoer te kunnen borgen. Het gaat daarbij o.a. om nieuwe ontwikkelingen in de OV-betaalmarkt te faciliteren. Daarmee wordt geen keuze gemaakt voor een systeem, maar de voorwaarden gecreëerd voor innovatie op de OV-betaalmarkt.
Het NOVB werkt aan een visie op de toekomst van het OV-betalen en daar worden verschillende ontwikkelingen en systemen op hun merites beoordeeld.
Bent u bereid deze vragen voor het AO OV-chipkaart van 6 maart 2014 schriftelijk te beantwoorden?
Ja.
De uitzending “Woede in de winkelstraat” |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending «Woede in de winkelstraat»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de misstanden in franchiseland en de mogelijke aanpassing van de franchiseovereenkomst?2
Ja.
Deelt u, naar aanleiding van in de uitzending gemelde misstanden (gedwongen winkelnering, geen mogelijkheid om over prijzen te onderhandelen, verkeerde prognoses) de mening dat (aspirant-)franchisenemers sterker moeten kunnen staan ten opzichte van de franchisegever? Zo nee, waarom niet?
De door Zembla gesignaleerde knelpunten komen overeen met eerdere berichtgeving over franchise. De uitzending bevestigt de eerdere constatering dat franchisenemers in de praktijk voor onaangename verrassingen kunnen komen te staan3. Dit treft met name diegenen die zich als aspirant-franchisenemer onvoldoende op de hoogte stellen van hun contractuele rechten en plichten.
Ondernemen brengt risico’s met zich mee, zo ook franchisenemerschap. Het samenwerkingsverband tussen franchisegever en franchisenemer is deels gevestigd op gedeelde belangen en dat wekt wellicht een misplaatst gevoel van vertrouwen onder aspirant-franchisenemers. De aspirant-franchisenemer dient echter een kritische houding jegens de franchisegever aan te nemen.
Hoe eventuele winst en verlies tussen beide partijen verdeeld wordt is immers het resultaat van de onderhandeling tussen deze partijen. Franchisenemers hebben vooral in de precontractuele fase een kans om gunstige voorwaarden voor zichzelf te bedingen, zij kunnen immers altijd ervan afzien om met de formule in zee te gaan. Zij dienen deze kans echter zelf te verzilveren door contractuele rechten en plichten ter discussie te stellen.
Zoals eerder aangeven, ben ik voornemens de voorlichting aan aspirant-franchisenemers op Ondernemersplein.nl te verbeteren. De informatie zal, meer gedetailleerd dan nu het geval is, voorzien in aandachtspunten waarin de franchisenemer zich moet verdiepen alvorens een overeenkomst aan te gaan.
Deelt u de mening dat de wet onvoldoende mogelijkheden biedt om de positie van de franchisenemer te versterken en dat daarom nieuwe wetgeving nodig is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met voorstellen te komen?
De door Zembla gesignaleerde knelpunten hebben met name betrekking op het beperkende effect van contractueel vastgelegde rechten en plichten van beide partijen op de mogelijkheid voor de franchisenemer om eigen ondernemerschap te ontplooien. Dat franchisenemers ervaren dat zij minder vrijheid hebben om te ondernemen, komt deels door contractuele bepalingen die vaak voorkomen in het business model van franchising, zoals een afnameverplichting van producten en diensten. Het is belangrijk dat aspirant-franchisenemers alert zijn op dergelijke bepalingen voordat zij een contract afsluiten. Bij het onderhandelen en aangaan van overeenkomsten is een actieve inzet van aspirant-franchisenemers nodig. Aanvullende wetgeving is hiervoor geen oplossing. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zal ik wel de voorlichting aan aspirant-franchisenemers verbeteren. De bestaande wettelijke regels zijn verder voldoende om geschillen die aan de rechter worden voorgelegd (onder andere over te rooskleurige prognoses) op te lossen. Als er sprake is van oplichting, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vervalste jaarverslagen, kan een gedupeerde aangifte doen. Het Openbaar Ministerie kan dan overgaan tot vervolging. Ook hiervoor acht ik aanvullende wetgeving dan ook niet nodig.
De aanpak van vacaturefraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het probleem van vacture- of thuiswerkfraude, waarbij mensen onder valse voorwendselen worden geworven om hun eigen bankrekening te gebruiken om transacties te doen naar het buitenland, en de uitzending over dit probleem van KRO Reporter?1
Ja. Het gaat hier om gevallen waarin individuele personen door middel van een contract worden ingeschakeld voor het verrichten van werkzaamheden tegen betaling. De werkzaamheden blijken eruit te bestaat dat gelden die op een bankrekening worden ontvangen worden overgemaakt op een buitenlandse bankrekening, al dan niet na opname in contanten. Hier lijkt sprake te zijn van het witwassen van op criminele wijze verkregen gelden door middel van een zogenaamde money mule (letterlijk: «geldmuilezel»). Dat is iemand die wordt gebruikt voor het witwassen van geld. In het meest simpele voorbeeld ontvangt de money mule geld op zijn bankrekening dat hij moet overboeken naar een andere bankrekening. In feite probeert de crimineel de criminele oorsprong van het geld te versluieren door het (meerdere keren en via tussenpersonen) van bank naar bank over te boeken.
Hoe groot is naar uw mening dit probleem? Bent u er van op de hoogte dat vacaturefraude al een jaar geleden de snelst stijgende oplichtingsvorm kon worden genoemd?2
Volgens de cijfers die de Fraudehelpdesk mij ter beschikking stelde, betrof het aantal meldingen van vacaturefraude in 2011, 2012 en 2013, respectievelijk 198, 861 en 375. In januari en februari 2014 ontving de Fraudehelpdesk 28 meldingen van personen die daadwerkelijk in aanraking zijn gekomen met het verschijnsel.
Daarnaast ontving de Fraudehelpdesk in januari en februari van dit jaar 126 e-mails met «vacature-aanbiedingen» in de speciale mailbox voor valse meldingen. Hieruit blijkt alertheid op het malafide karakter bij de ontvangers van dergelijke aanbiedingen.
Er zijn geen cijfers over het aantal strafzaken aangaande deze specifieke verschijningsvorm van fraude beschikbaar. De fraude wordt namelijk onder diverse strafbare feiten in de bedrijfsprocessensystemen van de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie geregistreerd, bijvoorbeeld onder «oplichting» of «witwassen».
Welke maatregelen heeft u al genomen om deze vorm van fraude tegen te gaan en welke maatregelen bent u nog voornemens hier tegen te nemen? Welke mogelijkheden ziet u om de medewerkers van het UWV alerter te maken op deze vorm van fraude, zodat dergelijke «vacatures» er uit gefilterd kunnen worden en de politie hierover in kan worden geseind?
Het UWV heeft een aantal waarborgen ingebouwd om deze vorm van fraude tegen te gaan. Zo haalt het UWV alle vacatures die op werk.nl worden geplaatst door een systeem dat vacatures screent op woorden en uitdrukkingen die in strijd zijn met wet- en regelgeving en de voorwaarden van UWV. Een vacature die niet aan de voorwaarden voldoet wordt inactief gemaakt of verwijderd. Het UWV gaat onmiddellijk over tot uitsluiting van de gebruiker, indien sprake is van herhaling.
Eind 2012 heeft UWV de maatregel geïntroduceerd dat nieuwe werkgevers een account moeten aanmaken voordat zij een vacature kunnen plaatsen. Werkgevers vragen hiertoe met het fiscale nummer van het bedrijf een code aan. Na ontvangt van de code kan de werkgever terecht op werk.nl. Het aantal klachten over dubieuze werkgevers is sinds de invoering van deze maatregel duidelijk gedaald. In 2013 heeft UWV 4 à 5 werkgevers de toegang tot werk.nl ontzegd.
Het UWV kan niet op voorhand alle frauduleuze vacatures uitsluiten. Zo komt het voor dat pas bij sollicitaties blijkt dat er een geldbedrag moet worden overgemaakt, terwijl dit niet in de vacature staat. Als een klant een klacht indient, wordt de vacature verwijderd als de klacht gegrond is. Het UWV kan geen aangifte doen, alleen direct gedupeerden. Als er sprake is van ernstig misbruik dan adviseert het UWV de gedupeerden dit te doen. Tot slot geeft het UWV ook tips op werk.nl aan werkzoekenden hoe men veilig online kan solliciteren.
Voorts is voorlichting over het bestaan van deze vorm van fraude belangrijk. Door mensen te waarschuwen en alert te maken kunnen nieuwe gevallen worden voorkomen. De fraudehelpdesk speelt in het kader van deze voorlichting een belangrijke rol.
Voor meer informatie over de rijksbrede aanpak van fraude wil ik u tevens verwijzen naar onze brief van 20 december 20133 aan Uw Kamer, waarin een aantal maatregelen wordt geschetst dat naast de aanpak van fraude met publieke middelen ook de aanpak van fraude tegen burgers en bedrijfsleven versterkt.
Hoeveel organisaties die zich hieraan schuldig hebben gemaakt zijn reeds aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke problemen doen zich voor in deze aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eveneens op de hoogte van de ernst en narigheid die slachtoffers van deze vorm van fraude ondervinden, juist ook vanwege het feit dat zij zich zelf ook schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Bestaat hiervoor enig begrip bij de politie en het openbaar ministerie? Is er ruimte voor enige coulance richting mensen die wellicht naïef dachten op een relatief eenvoudige wijze geld te verdienen, waarna zij zowel slachtoffer (van vacaturefraude) als dader (witwassen) zijn geworden, indien zij medewerking verlenen aan de opsporing van de achterliggende «echte criminelen» die de herkomst van geld proberen te versluieren? Bent u bereid deze coulance te bevorderen? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
Degene die een contract sluit voor het verrichten van werkzaamheden dient zich er onder meer van te vergewissen dat de te verrichten werkzaamheden legaal zijn. Van burgers mag in dit opzicht enige alertheid worden verwacht. Wanneer de uit te voeren werkzaamheden bijvoorbeeld uitsluitend bestaan uit bijvoorbeeld het overmaken van (contant) ontvangen gelden naar het buitenland dan moet men zich wel de vraag stellen of er sprake is van het faciliteren van illegale activiteiten.
Als de verdenking ontstaat dat sprake is van een misdrijf dan is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of vervolging opportuun is en vervolgens eventueel aan de rechter om een uitspraak te doen. Er kan geen algemene uitspraak worden gedaan over coulance jegens plegers van strafbare feiten. De situatie zal per geval aan de hand van de omstandigheden, de toepasselijke wettelijke bepalingen en jurisprudentie worden beoordeeld.
De aanhoudende Marokkaanse straatterreur in Helmond |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongerenterreur in Aldi en Molenstraat Helmond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat Helmondse ondernemers en winkelend publiek geconfronteerd worden met geweld, handel in harddrugs, intimidatie, bedreiging en diefstal keihard moet worden bestreden? Zo ja, hoe en wanneer toont dit kabinet eens spierballen in plaats van de falende pamper-aanpak voort te zetten?
Ja. Van de lokale autoriteiten heb ik vernomen dat het toezicht door politie en stadswachten in de binnenstad van Helmond fors is geïntensiveerd. Agenten surveilleren nadrukkelijk en hanteren bij de betreffende overlastgevende jongeren een «zero tolerance»-beleid met betrekking tot strafbare feiten. Bij alle geconstateerde strafbare feiten wordt repressief opgetreden.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u aangeven waarom het wederom vrijwel allemaal Marokkaans tuig betreft?
Het aandeel verdachten onder Marokkaans-Nederlandse jongens tot 23 jaar is inderdaad veel hoger dan het aandeel verdachten onder autochtone jongeren. Om overlast en criminaliteit op straat aan te pakken, zet het Kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt.
Hoe duidt u het gegeven dat 65% van de Marokkaanse jongens tot 23 jaar in aanraking komt met politie, dat Marokkanen tot acht keer vaker verdachte zijn van gewelddelicten en dat deze groep tot 22 keer vaker verdachte is van vermogensdelicten met geweld (onder andere straatroven en overvallen)?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer pakt u deze problematiek eens structureel aan door de straffen fors te verhogen en criminele vreemdelingen en criminelen met een dubbele nationaliteit op te pakken, vast te zetten en (in geval van een dubbele nationaliteit, na denaturalisatie) uit te zetten?
Jongeren die overlast veroorzaken, moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Uitstel van het rapport van de Commissie dienstverlening aan huis |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen waarom het Instellingsbesluit Commissie Dienstverlening aan huis is verlengd, zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 24 februari 2014?1
Het Instellingsbesluit is verlengd vanwege uitloop van de werkzaamheden van de commissie.
Kunt u toelichten waarom de vooraf gestelde datum van het eindverslag op 31 december 2013 niet is gehaald?
De commissie heeft te kennen gegeven dat meer tijd nodig is om tot een voldragen advies te komen, gegeven de complexiteit en reikwijdte van het onderwerp. Bovendien heeft de commissie extern empirisch onderzoek laten uitvoeren, hetgeen tot enige vertraging in de oplevering heeft geleid.
Wanneer verwacht u het eindverslag met de Kamer te kunnen delen?
Het Instellingsbesluit is verlengd tot 30 april. Ik verwacht voor die datum het eindverslag met de Kamer te kunnen delen.
Deelt u de mening dat aangezien de werkzaamheden van de Commissie dienstverlening aan huis ook de zorg aan huis betreffen, het eindverslag en de kabinetsreactie daarop belangrijk zijn voor de Tweede Kamer om een afweging te maken inzake de hervormingen in de langdurige zorg, zoals het wetsvoorstel Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015) (33 841) dat al in behandeling is bij de Tweede Kamer?
Nee, die mening deel ik niet. De commissie Dienstverlening aan huis onderzoekt beleidsopties voor de markt voor dienstverlening aan huis ten aanzien van de rechtspositie van bepaalde groepen werknemers in relatie tot ILO-verdrag 189 (domestic workers). Naar het oordeel van het kabinet staat dit rapport los van de visie die het kabinet heeft gegeven op de langdurige zorg, waar dit wetsvoorstel uit voortvloeit. Daarom staat het eindrapport de behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 niet in de weg. In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Dienstverlening aan huis zal het kabinet uitgaan van de wettelijke kaders die gelden vanaf 1 januari 2015 en verder, inclusief de gevolgen daarvan voor zowel de medewerkers als de cliënten in deze markt.
Deelt u de mening dat wetsvoorstel Wmo 2015 door de Tweede Kamer pas verder kan worden behandeld, wanneer het eindverslag en de kabinetsreactie daarop in de Tweede Kamer bekend zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op dit moment al in het bezit van een versie van het eindverslag of van de aanbevelingen die de Commissie Dienstverlening aan huis voornemens is te geven? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen, nog voor verdere behandeling van het Wetsvoorstel Wmo 2015?
De commissie heeft het rapport nog niet aan mij aangeboden en ik kan dit dus nog niet met de Kamer delen.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg arbeidsmarktbeleid op 6 maart 2014 te beantwoorden?
Ja.
Vermeende privacyschendingen door Samsung |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Mei Li Vos over bovenstaand onderwerp en de antwoorden van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (ontvangen op 20 februari 2014) daarop?1
Ja.
Zijn de regels uit de Telecommunicatiewet en onderliggende regelgeving daarbij betreffende de bescherming van persoonsgegevens ook van toepassing op de gegevens die Samsung van gebruikers van smart-televisies verzamelt en verder gebruikt? Zo ja, welke concrete bepalingen betreft dit en leeft Samsung die na? Zo nee, waarom niet?
Wanneer iemand door middel van een internetverbinding toegang wenst te verkrijgen tot gegevens die zijn opgeslagen in de smart-televisie, of wanneer iemand gegevens wenst op te slaan in de smart-televisieontvangers's, al dan niet in de vorm van cookies, kan dat in beginsel worden aangemerkt als het verkrijgen van toegang tot of opslaan van gegevens in de randapparatuur van een gebruiker in de zin van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (verder Tw).
Dat brengt met zich mee dat toestemming van de gebruiker is vereist voor de toegang tot of de opslag van gegevens in de randapparatuur van de gebruiker, tenzij een van de uitzonderingen op die regel van toepassing is. Daarbij dient degene die deze handelingen verricht de gebruiker duidelijke en volledige informatie te verstrekken overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), in ieder geval omtrent de doeleinden waarvoor de toegang tot en de plaatsing van gegevens dienen. Of Samsung deze bepaling naleeft staat niet ter beoordeling aan mij, maar aan beide onafhankelijke toezichthouders, Autoriteit consument en markt (ACM) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Voor zover mij bekend, heeft geen van beide toezichthouders onderzoek gedaan naar het gedrag van Samsung. Ik zal deze casus bij hen onder de aandacht te brengen.
Is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet («cookie»-artikel) ook van toepassing op de verzameling van gegevens door Samsung? Zo ja, leeft Samsung deze wettelijke bepaling na? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk en wenselijk om op grond van de Telecommunicatiewet nadere regels te stellen aan de wijze waarop fabrikanten van smart-televisies gegevens van consumenten vergaren, verwerken en ter beschikking aan derden stellen en daarbij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer boven commerciële belangen te laten prevaleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet noodzakelijk om nadere regels te stellen op grond van de Tw ten aanzien van de (verdere) verwerking van gegevens die verkregen worden via smart-televisieontvangers. De bestaande wetgeving is toereikend. De wetgever heeft in de Tw en de Wbp reeds een algemene afweging van de betrokken belangen verricht, die in concrete gevallen door de betrokken toezichthouders nader moet worden vormgegeven. Overigens is het Europeesrechtelijk niet toegestaan specifieke producteisen in Nederlandse regelgeving vast te stellen.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat de regelgeving zodanig wordt aangepast dat consumenten enkel via «opt-in» toestemming kunnen geven voor het verzamelen van gegevens uit smart-televisies? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De bestaande regelgeving vereist dat al. Er is in artikel 11.7a Tw reeds sprake van een opt-in. Voordat toegang tot gegevens wordt verkregen, of de plaatsing en ontvangst van gegevens een feit is, moet er toestemming zijn verkregen. De voorwaarden waaronder en de wijze waarop de toestemming wordt verkregen moeten voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de Tw en de Wbp. Het komt erop neer dat de gebruiker de toestemming door middel van een actieve handeling moet verlenen.
Deelt u de mening dat consumenten, die geen toestemming geven voor gegevensverzameling via smart-televisies hun toestel gewoon moeten kunnen blijven gebruiken? Zo ja, kan de regelgeving zodanig worden aangepast dat voor consumenten die deze toestemming niet geven slechts de toegang tot die functies of diensten kan worden ontzegd die zonder die gegevens niet mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Een consument moet, als hem bij het gebruik van de smart-televisiefunctie om toestemming wordt gevraagd, zijn televisietoestel gewoon kunnen blijven gebruiken om televisie te kijken ook als hij de gevraagde toestemming niet verleent. Zoals hierboven bij de beantwoording van de vragen 2, 3, 4 en 5 al is aangegeven, is er geen noodzaak om specifieke regelgeving voor smart-televisieontvangers voor te stellen.
Acht u het mogelijk dat met de gegevens, die Samsung verzamelt, direct dan wel indirect «gevoelige» persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens worden verzameld? Zo ja, mag Samsung dan nog steeds de gegevens verzamelen en verder gebruiken op de manier waarop het dat nu doet? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Ik kan geen uitspraken doen over de aard van de persoonsgegevens die door Samsung zijn of worden verzameld. Het is niet aan mij, maar aan de door de wetgever ingestelde toezichthouders om daar eventueel onderzoek naar te doen.
Ziet u vanuit het belang van consumentenvoorlichting en -bescherming lacunes in wet- of regelgeving als het gaat om smart-televisies? Zo ja, welke lacunes betreffen dit? Zo nee, waarom niet en hebt u hierover met de Autoriteit Consument en Markt overleg gehad of gaat u dat overleg nog voeren?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met 6 is aangegeven, is de regelgeving adequaat. De door de wetgever ingestelde toezichthouders zijn onafhankelijk. Het is aan hen te beoordelen of nader onderzoek of nadere voorlichting nodig zijn.
Het bericht dat politiechefs zinloze cursussen en trainingen volgen |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van KRO Brandpunt «Knuffelen met de korpschef»?1
Ja, ik ben bekend met de uitzending. Deze doet naar mijn oordeel geen recht aan de kwaliteit van het politie leiderschapsonderwijs in het algemeen. Leiderschapsontwikkeling bij de politie omvat meer dan alleen de in de uitzending aangehaalde onderdelen van trainingen en cursussen. De politie is «mensenwerk», en de ontwikkeling van persoonlijke leiderschapsvaardigheden is juist in een dergelijke organisatie erg belangrijk. Aandacht voor leiderschapsontwikkeling binnen de politieorganisatie draagt derhalve in grote mate bij aan de professionaliteit en effectiviteit van de organisatie en haar medewerkers.
Tegelijkertijd onderkent ook de politieorganisatie dat bij opleiden de aansluiting bij de politiepraktijk niet uit het oog verloren moet worden. Uit recente evaluaties (juni 2013: «Schoolmaken in de praktijk» en november 2013:»Tussen hei en hoofdbureau») van alle leiderschapsopleidingen bleek dat dit op onderdelen het geval was. De evaluatie «Schoolmaken in de praktijk» is onderdeel van het traject Operationeel Leiderschap dat sinds het voorjaar 2012 loopt. Dit traject is gericht op de vorming van leidinggevenden die op alle niveaus volop betrokken zijn bij het werk «op straat». Ze kennen hun mensen, hun vak en hun werkomgeving. Het accent ligt daarbij meer op het werkveld en op de nieuwe organisatie van de politie. Bovendien zijn de opleidingen korter. In de ontwikkeling naar dit nieuwe leiderschap worden beide genoemde evaluaties gebruikt als input voor de verbeteringen.
In de zomer van 2014 start er een pilot voor het nieuwe leiderschapsonderwijs. Kern van het nieuwe onderwijs is de aansluiting bij de politiepraktijk. Kennis en vaardigheden moeten in de praktijk worden gebracht en het onderwijs wordt gebaseerd op werk gerelateerde vraagstukken. Op basis van de ervaringen met deze pilot en de twee genoemde evaluaties, zal het definitieve leiderschapsonderwijs worden ingericht.
Klopt de berichtgeving in deze uitzending? Zo ja, deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat veel politiecapaciteit en geld besteed wordt aan zinloze trainingen als koeienknuffelen, gedichten schrijven en spiegelen met paarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit die hieraan verloren gaat, beter ingezet kan worden in de strijd tegen de misdaad?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u aan deze verspilling van politiecapaciteit en geld doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Zorg dat migranten onder de CAO vallen' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorg dat migranten onder de CAO vallen»?1
Ja.
Deelt u de visie van de voorzitter van het CNV dat het op dit moment binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn mogelijk is om Oost Europese arbeidsmigranten substantieel minder te betalen voor gelijk werk? Zo nee, waarom niet?
Op tijdelijk vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers die in het kader van het vrij verkeer van diensten in Nederland komen werken zijn de regels uit de Europese Detacheringsrichtlijn van toepassing. Dit houdt in dat deze werknemers recht hebben op de zogenaamde «harde kern» van arbeidsvoorwaarden zoals deze in de Detacheringsrichtlijn zijn geformuleerd. Deze «harde kern» betreft de maximale werk- en minimale rustperiode, het minimumaantal betaalde vakantiedagen, minimumlonen (inclusief vergoedingen voor overwerk), voorwaarden die betrekking hebben op uitzendkrachten, gezondheid en veiligheid op het werk, bescherming van zwangere vrouwen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Het gaat bij deze onderwerpen zowel om wettelijke (minimum)bepalingen als om algemeen verbindend verklaarde (avv-de) cao-bepalingen. In sectoren waarin de betreffende werknemers werkzaam zijn gelden veelal avv-de cao-bepalingen. De werknemers moeten worden beloond conform het minimum van de cao-schaal die op hen van toepassing is. Dit niveau kan in bepaalde gevallen dus lager liggen dan het betalingsniveau van een binnenlandse werknemer die al enkele jaren in dienst is en daardoor hoger is ingeschaald in dezelfde schaal.
Deelt u de mening van de voorzitter van het CNV dat hier bij niet alleen gaat om het niet naleven van de regels (schijnconstructies), maar dat de regels het wettelijk mogelijk maken om arbeidsmigranten deels buiten de CAO goedkoper te laten werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De regels rondom het werken met vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers volgt uit het Europese wettelijk kader. Naast het feit dat op deze werknemers alleen de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden van toepassing is, is er verschil in de hoogte van premies sociale verzekeringen tussen het thuisland en het werkland. Dit levert een kostenvoordeel op voor de buitenlandse werkgever. Naast de ruimte in het wettelijk kader komt het voor dat werkgevers constructies hanteren om de kosten voor arbeid zo laag mogelijk te maken. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld misbruik maken van de bereidheid van Oost-Europese werknemers om tegen een lager loon te werken dan waar zij hier recht op hebben. We zien steeds vaker dat in bepaalde sectoren de binnenlandse arbeidsmarktverhoudingen worden verstoord doordat goedkopere (vanuit het buitenland gedetacheerde) werknemers het werk komen doen in Nederland. Het kabinet bestrijdt daarom met een brede aanpak van schijnconstructies de oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. De inzet is om schijnzelfstandigheid te bestrijden, ontduiking van het minimumloon en cao’s aan te pakken en misbruik van A1-verklaringen, postbusondernemingen migratieconstructies en gefingeerde dienstverbanden tegen te gaan.
In het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies zal ik concrete maatregelen presenteren om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden beter te kunnen bestrijden. Belangrijkste maatregel is de invoering van de civielrechtelijk ketenaansprakelijkheid voor loon. Het doel hiervan is dat opdrachtgevers zich inspannen voor een bonafide aanbestedingsketen waarin gelijk werk gelijk wordt beloond. Andere onderdelen van het wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld het versterken van de publiekprivate samenwerking en gegevensuitwisseling bij de (cao-)handhaving en betere handhaafbaarheid van het wettelijk minimumloon. Mijn streven is om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk na het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u met de voorzitter van het CNV van mening dat de detacheringsrichtlijn om deze reden aangepast dient te worden, ook om het draagvlak voor de Europese Unie te bewaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
De huidige Detacheringsrichtlijn is het resultaat van langdurige onderhandelingen waarbij enerzijds de belangen van de binnenlandse werknemers en anderzijds de bevordering van het vrij verkeer van diensten evenwichtig in het oog zijn gehouden. Er bestaat in Europa een breed draagvlak voor de wens dat het principe van gelijk loon voor gelijk werk meer tot uitdrukking wordt gebracht in de Europese regelgeving. Vanwege dit draagvlak is in de afgelopen twee jaar hard gewerkt aan de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Naar verwachting zal deze richtlijn op 16 april aanstaande door het Europees Parlement worden aangenomen. In de Handhavingsrichtlijn staan – in aanvulling op de Detacheringsrichtlijn – stevige maatregelen om oneerlijke concurrentie bij grensoverschrijdende detachering tegen te gaan: het kunnen opleggen van administratieve eisen aan buitenlandse dienstverrichters, het tegengaan van het gebruik van postbusondernemingen, het grensoverschrijdend kunnen innen van boetes en de ketenaansprakelijkheid voor loon.
Heeft Nederland binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn zelf meer mogelijkheden om meer gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen? Welke mogelijkheden zijn dit?
Binnen de kaders van de richtlijn kan alleen aanvullend worden bepaald dat vanuit het buitenland gedetacheerde uitzendkrachten recht hebben op meer dan de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden. Bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn wordt bezien of een dergelijke uitbreiding opportuun is.
Welke lessen kunnen we als Nederland trekken uit de wijze waarop andere EU-landen omgaan met de detacheringsrichtlijn? Zijn er voorbeelden van EU-landen die binnen de detacheringsrichtlijn effectiever zijn in het handhaven en beschermen van hun arbeidsvoorwaarden dan Nederland? Zo ja, welke?
In de afgelopen jaren is de jurisprudentie op basis van de Detacheringsrichtlijn nauwgezet gevolgd. U bent hier bijvoorbeeld over geïnformeerd bij brief van 15 mei 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 407, nr. 80). De conclusie is dat Nederland de mogelijkheden van de Detacheringsrichtlijn ten volle heeft benut maar dat deze richtlijn geen voldoende garantie biedt op een gelijk Europees speelveld. Ook wordt breder in Europa de visie gedeeld dat de Detacheringsrichtlijn onvoldoende handvatten biedt om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid tegen te gaan. Daarom is ingezet op de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Het is mijn bedoeling om deze richtlijn spoedig te implementeren als deze op 16 april aanstaande door het Europees Parlement wordt aangenomen. Daarbij wordt, zoals gebruikelijk, ook gekeken naar de wijze waarop andere Europese lidstaten de richtlijn implementeren.
De eerste stappen voor een betere effectiviteit van de handhaving en bescherming van arbeidsvoorwaarden zet ik met het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor loon, waarmee werknemers meer mogelijkheden krijgen om – bij onderbetaling – het loon waar zij recht op hebben te verhalen op de werkgever of hogere schakels in een keten. Dit is een eerste stap ter implementatie van de Europese Handhavingsrichtlijn.
Strafbare feiten begaan door ambtenaren |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zelden aangifte van strafbaar feit ambtenaren»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Is het waar dat er van de door Nu.nl genoemde 279 gevallen van een mogelijk strafbaar feit 45 keer aangifte is gedaan? Zo nee, wat is niet waar aan dat gestelde? Zo nee, beschikt u over andere cijfers met betrekking tot integriteitsschendingen, mogelijke strafbare feiten en het aantal aangiftes daarvan?
De publicatie van Nu.nl is gebaseerd op een Wob-verzoek aan alle ministeries en een aantal zbo’s naar integriteitsaantastingen en verdenkingen van integriteitsaantastingen in 2011 en 2012. De aan de ministeries gevraagde gegevens zijn verstrekt op basis van de registratie ten behoeve van de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die jaarlijks aan u wordt aangeboden2. Het betreft de registratie in de sector Rijk, exclusief het Ministerie van Defensie en zbo’s.
Hoe Nu.nl tot de conclusie komt dat 279 incidenten een mogelijk strafbaar feit betroffen, is mij niet bekend. Wel maak ik uit de publicatie op dat vermoedens van schendingen in beschouwing zijn genomen en dat daarbij geen onderscheid is gemaakt in meldingen van vermoedelijke schendingen en na feitelijk onderzoek van meldingen geconstateerde vermoedens van schendingen.
De cijfers waarover ik beschik op basis van de voornoemde registratie, betreffen de (vermoedelijke) schendingen bij de sector Rijk. Daaruit is af te leiden dat er in 2011 in 34 gevallen en in 2012 in 19 gevallen aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie in verband met mogelijk strafbare feiten.
Is het waar dat «tegen ambtenaren zelden aangifte (wordt) gedaan bij politie of het Openbaar Ministerie als ze verdacht worden van het plegen van een mogelijk strafbaar feit»? Zo ja, waarom wordt er zelden aangifte gedaan? Zo nee, wat is er niet waar?
De handhaving van integriteit binnen de eigen organisatie van de overheid vindt plaats op grond van het ambtenarenrecht. Bij vaststelling van een integriteitsschending kan een overheidswerkgever wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf opleggen. Mocht op basis van het onderzoek door de werkgever blijken dat er mogelijk sprake is van een strafbaar feit, dan dient op basis van de onderzoeksinformatie te worden besloten of er aangifte wordt gedaan.
In het algemeen geldt een aangifteplicht voor personen die kennis dragen van een misdrijf als bedoeld in artikel 160 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een aangifteplicht bestaat in het bijzonder voor openbare colleges en ambtenaren als en zodra deze in de uitoefening van hun ambt, kennis dragen van misdrijven als bedoeld in artikel 162 Sv (aangifteplicht ambtsmisdrijven).
Nu.nl komt naar aanleiding van het Wob-verzoek tot een uitspraak over de frequentie van aangiftes door te stellen dat relatief zelden aangifte wordt gedaan. Op grond van de in het antwoord op vraag 2 genoemde registratie van integriteitsschendingen valt een dergelijke conclusie echter niet te trekken.
Bij hoeveel van de integriteitsschendingen die u kent is er sprake van mogelijk strafbare feiten waarbij een aangifteplicht geldt op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) of waarbij de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van «macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken»?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is uit de registratie ten behoeve van de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk af te leiden dat in 2011 en 2012 in totaal 53 keer aangifte is gedaan in verband met mogelijk strafbare feiten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt in aangiften die al dan niet expliciet worden gedaan op grond van artikel 162 Sv.
Op welke gronden kan een overheidswerkgever afzien van het doen van aangifte van een mogelijk strafbaar feit gepleegd door een van zijn ambtenaren?
De overheidswerkgever is primair verantwoordelijk voor de handhaving van de integriteit binnen de eigen organisatie. Op grond van het tuchtrecht en bestuursrecht heeft hij hiertoe instrumenten tot zijn beschikking.
Een overheidswerkgever is altijd bevoegd tot het doen van aangifte van een vermoeden van een strafbaar feit, maar is niet verplicht aangifte te doen van elk strafbaar feit. De aangifteplicht van de overheidswerkgever ziet namelijk alleen op de in artikel 162 Sv. genoemde categorieën ambtsmisdrijven.
Ten aanzien van een specifieke categorie ambtsmisdrijven, te weten ambtelijke corruptie, merk ik op dat in de «Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in Nederland» (Stcr, 2011, nr. 13660) is aangegeven met welke factoren rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de opportuniteit van de opsporing en vervolging daarvan. Deze Aanwijzing kan voor de werkgever aanleiding vormen om vooraf met de officier van justitie, conform het bepaalde in lid 6 van artikel 162 Sv., te overleggen of (en zo ja, in welke mate) de aangifteplicht kan worden beperkt. Dit artikellid dient ertoe te voorkomen dat aangifte wordt gedaan in zaken die – op grond van het geldende opsporingsbeleid – zouden worden geseponeerd.
In hoeverre is het afwijken van de in artikel 162 Sv genoemde aangifteplicht mogelijk en op welke gronden? Hoe vaak wordt er van die aangifteplicht afgeweken en welke gronden worden daarvoor aangevoerd?
Voor het antwoord op de vraag in hoeverre afwijking van de in het artikel 162 Sv. genoemde aangifteplicht mogelijk is en op welke gronden, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het is niet bekend hoe vaak van de aangifteplicht wordt afgeweken. Het Rijk registreert de interne onderzoeken op uniforme wijze (conform de interbestuurlijke afspraken over uniforme registratie3 uit 2007) waarbij een aantal categorieën voor schendingen worden gehanteerd. Het is op basis van eenvoudige categorieën als «misdragingen in de privé-sfeer» of «financiële schendingen» niet te bepalen of er sprake is van een ambtsmisdrijf. Er wordt niet apart geregistreerd of er mogelijk sprake was van een ambtsmisdrijf. Dientengevolge valt ook niet vast te stellen welke gronden in dergelijke gevallen worden aangevoerd.
Hoe vaak komt het voor dat een overheidswerkgever kennis van een integriteitsschending heeft verkregen door informatie uit een al lopend strafrechtelijk onderzoek en daarom geen aangifte meer hoeft te doen?
Dergelijke informatie wordt niet standaard door individuele organisaties op deze manier geregistreerd. Zo wordt bijvoorbeeld bij het Rijk, naar voorbeeld van het Landelijk Modelformulier Registratie Integriteitsschendingen, alleen geregistreerd of de melding vanuit de eigen organisatie is gekomen of dat er sprake is van een externe melding.
Er wordt niet standaard geregistreerd van wie de melding kwam als het een externe melding betreft. Er bestaat daarnaast geen centrale registratie van integriteits-schendingen onder gemeenten, waterschappen en provincies. Derhalve is niet bekend hoe vaak een overheidswerkgever kennis van een integriteitsschending heeft verkregen door informatie uit een al lopend strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraren dat «het vanwege de bijzondere positie van ambtenaren gewenst [is] om onderzoek eerder aan politie en justitie over te dragen»? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat de overheid alles in het werk dient te stellen om adequaat op te treden tegen integriteitsschendingen. Dit uitgangspunt ligt ook ten grondslag aan het bestaan van de wettelijke aangifteplicht in artikel 162 Sv. De burger heeft recht op een overheid die qua integriteit strenge eisen stelt en handhaaft. Ik ben me ervan bewust dat de overheid op dit punt in onze maatschappij een voorbeeldfunctie vervult.
Ook al zijn situaties denkbaar, waarin direct duidelijk is dat er conform artikel 162 Sv. aangifte moet worden gedaan, is intern onderzoek, gericht op het verzamelen van de feiten, het vertrekpunt bij een melding van een integriteitsschending. Dit onderzoek moet immers altijd plaatsvinden, onafhankelijk van de vraag of er sprake is van een mogelijk misdrijf. Dat laatste zal niet altijd het geval zijn. Ook is het mogelijk dat het pas op een later moment, na intern onderzoek naar de melding van een mogelijke integriteits-schending, duidelijk wordt dat er sprake is van een misdrijf dat valt onder artikel 162 Sv.
Voor wat betreft regels rond het doen van aangifte concludeer ik dat dergelijke regels met artikel 162 Sv. al in voldoende mate in de wet zijn gewaarborgd.
Ook stel ik vast dat al diverse regels omtrent integriteitsbeleid zijn vastgelegd in de Ambtenarenwet. Het doel van deze wet- en regelgeving is deels het stimuleren dat organisaties zelf actief bezig zijn met integriteit van de organisatie en handhaving van integriteit. Om de organisaties daarbij enige mate van richting en ondersteuning te bieden heeft het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) een aantal handreikingen opgesteld, zoals de handreiking «Zorgvuldige Handhaving». Integriteitsregels zijn daarnaast vaak opgenomen in de gedragscode, daarvoor zijn ook modelcodes beschikbaar. Aanvullende wet- en regelgeving op dit punt acht ik daarom niet opportuun.
Aanvullend hierop wil ik opmerken dat een disciplinaire afdoening niet impliceert dat een betrokkene daarmee minder zwaar bestraft wordt dan het geval zou zijn bij aangifte. Strafontslag is een zware sanctie waarbij de betrokkene doorgaans ook zijn recht op een werkloosheidsuitkering verliest.
Ik wil u er daarom ook op wijzen dat in 2011 en 2012 binnen de sector Rijk respectie-velijk in 91 en 68 gevallen onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd. Voorwaardelijke strafontslagen zijn in die jaren opgelegd aan respectievelijk 37 en 41 ambtenaren.
Deelt u de mening van deze hoogleraren dat integriteitsregels in de wet moeten worden vastgelegd? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat interne maatregelen tegen integriteithendingen die tevens een strafbaar feit inhouden, slechts zelden in de plaats mogen komen van het doen van aangifte? Zo ja, hoe gaat u deze mening omzetten in staand beleid? Zo nee, waarom niet en in welke gevallen acht u aangifte niet nodig?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er behoefte is aan eenduidig beleid ten aanzien van integriteit in het algemeen en het doen van aangifte van mogelijk strafbare feiten in het bijzonder? Zo ja, hoe gaat u dit beleid tot stand brengen? Zo ja, acht u daar wetgeving voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Integriteit is een belangrijke, zo niet de belangrijkste, kernwaarde voor goed bestuur. Het staat aan de basis van een betrouwbare en legitieme overheid, vandaar dat het ook te alle tijde mijn volle aandacht heeft. De Minister van BZK probeert organisaties te stimuleren zelf actief aan de slag te gaan met integriteitsbeleid. Dat gebeurt onder meer via de reeds bestaande verplichtingen in wet- en regelgeving, maar ook via afspraken in bestuursakkoorden en via ondersteuning door BIOS. Integriteit is echter geen statisch gegeven dat compleet in regels kan worden gevangen. Voor een echt effectieve uit-werking dient integriteit ook centraal te staan in de organisatiecultuur en de dagelijkse manier van werken. De idee is dat individuele organisaties zelf, binnen de daartoe geformuleerde centrale kaders, het best in staat zijn om effectief gevolg te geven aan een integere overheid door op een dusdanige manier zorg te dragen voor het specifieke integriteitsbeleid dat optimaal past en aansluiting vindt bij de eigen organisatie (couleur locale). Ik ben daarom geen voorstander van verdere regulering.
Ook wanneer het gaat om het uniformeren van beleid rond aangifte merk ik op, dat binnen het Nederlandse systeem van de gedecentraliseerde eenheidsstaat, individuele overheidsorganisaties zélf verantwoordelijk zijn voor het opzetten en uitvoeren van een deugdelijk beleid binnen de eigen organisatie. De genoemde handreiking geeft daarvoor handvatten. Een adequate en tijdige invulling van de aangifteplicht vergt goede afstem-ming tussen het betreffende overheidsorgaan en het OM.
Het bericht dat honderden mensen Mogadishu ontvluchten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Mogadishu de laatste weken regelmatig wordt opgeschrikt door aanslagen van Al-Shabaab?1
Het is zeer betreurenswaardig dat de situatie in Mogadishu recentelijk zo onrustig is.
Welke conclusies en consequenties verbindt u aan deze ontwikkelingen?
De situatie in Somalië, met name in Zuid- en Centraal-Somalië, is al jaren zorgwekkend en wordt gekenmerkt door gevechten en aanslagen. Ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Uit het meest recente ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2013 blijkt dat het geweld in Mogadishu in de verslagperiode meer gericht van aard is geworden en dat er minder sprake is van willekeurig geweld dan daarvoor. In Mogadishu en in gebieden onder controle van Al-Shabaab lopen volgens het ambtsbericht bepaalde groepen meer gevaar dan anderen. Ik heb het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers aangepast vanwege deze gewijzigde situatie en heb deze groepen aangewezen als aandachtsgroepen.3
Recente berichtgeving bevestigt de bovengenoemde tendens van gericht geweld in Mogadishu, maar maakt ook melding van willekeurig geweld in de stad. De beleidsaanpassing die ik recentelijk heb gedaan door het aanwijzen van aandachtsgroepen in Mogadishu (en overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab), die te vrezen kunnen hebben van de zijde van Al-Shabaab, is daarom nog steeds aangewezen. In het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire is vanwege deze beleidswijziging wordt een toetsingskader opgenomen ten aanzien van aangewezen aandachtsgroepen.
Voor wat betreft de berichtgeving over recent willekeurig geweld in Mogadishu zie ik vooralsnog geen aanleiding om mijn beleid aan te passen.
In het bestaande beleid en ook in individuele toetsing wordt de algemene situatie in het land, en het willekeurige geweld meegewogen. Zoals ik in reactie op de motie waarnaar u verwijst heb aangegeven, vindt in de toelatingsprocedure steeds een zorgvuldige individuele toetsing plaats aan de hand van artikel 3 van het EVRM. In de genoemde brief aan uw Kamer ben ik ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van gedwongen vertrek naar Somalië en deze is nog steeds actueel.
In het najaar verwacht ik een nieuw ambtsbericht over de situatie in het land en aan de hand daarvan zal ik, zoals gebruikelijk, bepalen of een beleidswijziging geïndiceerd is. Een van de zaken die ik daarbij vanzelfsprekend bezie, is de aard en omvang van het geweld in Mogadishu en de wijzigingen die zich daarin in de verslagperiode hebben voorgedaan.
Op (de toepassing van) het buitenschuldbeleid heeft de berichtgeving geen invloed aangezien dit beleid niet ziet op de veiligheidssituatie in een land, maar op de situatie dat een vreemdeling, ondanks zijn inspanningen daartoe, niet kan terugkeren.
Zullen deze ontwikkelingen invloed hebben op het landgebonden asielbeleid, het buitenschuldbeleid en het terugkeerbeleid inzake Somalië? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgeprocedeerde asielzoekers niet meer gedwongen uit te zetten zolang terugkeerders uit het westen nog het gevaar lopen door Al-Shabaab te worden verdacht van spionage?2
Zie antwoord vraag 2.
De groeiende groep terugkerende jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer Syriëgangers terug in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar de teruggekeerde islamitische terroristen zich in Nederland bevinden (per regio)?
Ik doe in het openbaar geen mededelingen over concrete gevallen. Wel kan ik melden dat inmiddels ruim twintig jihadisten zijn teruggekeerd uit Syrië.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld2, maakt de AIVD van gesignaleerde teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek mogelijk is. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak in op personen die een risico vormen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Welk deel van de teruggekeerde jihadisten heeft ervaring als strijder en waarom worden deze tikkende tijdbommen niet direct opgepakt en vastgezet bij terugkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u het belang in van invoering van administratieve detentie in de strijd tegen het islamitisch terrorisme? Zo nee, hoe duidt u het absurde gegeven dat deze jihadisten – die medeverantwoordelijk zijn voor gruwelijke misdaden in Syrië – gewoon weer kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving?
Een bestuursrechtelijke maatregel om teruggekeerde jihadstrijders preventief in hechtenis of administratieve detentie te nemen is onder de huidige wetgeving niet mogelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, samen met de politie, strafrechtelijk op te treden. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Ik acht het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden daarom op dit moment niet noodzakelijk.
Het gebruik van levende dieren bij militaire oefeningen. |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Brits leger houdt schietoefeningen op levende varkens»?1
Ja.
Kent u het bericht «Goats hacked apart in military training»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebruik van levende dieren voor militaire oefeningen zoals hier bedoeld? Deelt u de mening dat het verwonden van dieren in militaire trainingen zo spoedig mogelijk beëindigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht aan een respectvolle omgang met dieren. Dit is onder andere vastgelegd in het plan van aanpak dierproeven en alternatieven van 28 februari 2014 (Kamerstuk 32 336, nr. 27) en de Wet op dierproeven. De krijgsmacht beperkt zo veel mogelijk het gebruik van dieren voor militaire oefeningen. In voorkomend geval wordt het ongerief zo beperkt mogelijk gehouden. In overeenstemming met de wet, legt Defensie voorgenomen onderzoek met proefdieren voor aan de Dierexperimentencommissie (DEC).
Kunt u aangeven in welke landen schietoefeningen op levende dieren of traumatrainingen met gebruik van levende dieren voorkomen? Zo ja, bent u van mening dat dit past binnen de wettelijke kaders? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze informatie?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar. Er zijn geen internationale afspraken of verplichtingen inzake dergelijke rapportages en ook in de praktijk wordt deze informatie niet uitgewisseld.
Kunt u aangeven of Nederlandse militairen, in Nederland of in het buitenland, trainingen volgen waar levende dieren gebruikt worden? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord en aangeven welke diersoorten dit betreft, hoe vaak, waar en op welke wijze dit plaatsvindt? Zo nee, waarom kunt u deze vraag niet beantwoorden?
In Nederland worden survivalopleidingen voor mariniers, commando’s en luchtvarenden gegeven. In deze opleiding leren de militairen onder zeer primitieve omstandigheden te overleven. Een onderdeel van de opleiding is het leren slachten van een kip of een konijn. Dit gebeurt onder supervisie van professionele instructeurs, die civiel zijn gecertificeerd volgens Nederlandse wet- en regelgeving. Op jaarbasis gaat het om ongeveer 300 kippen en konijnen.
Daarnaast worden jaarlijks cursussen gegeven om chirurgen, traumatologen en anesthesiologen te leren omgaan met letsels die in Nederland nauwelijks voorkomen, maar waarmee zij in de militaire praktijk wel kunnen worden geconfronteerd. In deze cursussen wordt vrijwel alleen gebruik gemaakt van alternatieven zoals slachthuismateriaal of het trainingssimulatielab. Voor de training traumachirurgie worden varkens ingezet, waarbij praktische vaardigheden worden opgedaan op stoffelijke overschotten van dieren en proefdieren onder narcose. Deze training is verplicht voor deze categorie medisch specialisten en biedt de enige mogelijkheid om levensreddende handelingen in de acute situatie na te bootsen. Het varken benadert de menselijke anatomie het dichtst. Het gaat jaarlijks om ongeveer twaalf varkens.
Deze cursussen worden gegeven in het Studiecentrum Medische Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Daar zijn proefdierdeskundigen in dienst die op grond van de Wet op de Dierproeven toezicht houden op de uitvoering van dierproeven en het welzijn van proefdieren. Zij adviseren de Dierexperimentencommissie (DEC) en de vergunninghouder (Radboud Universiteit Nijmegen).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bondgenoten van Nederland militaire trainingen verzorgen waarin dieren ernstig lijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw bezorgdheid hierover over te brengen aan uw ambtsgenoten in de betreffende landen?
Het al dan niet gebruiken van levende dieren bij militaire oefeningen is afhankelijk van nationaal beleid en nationale wetgeving. In voorkomend geval moet er een gedegen afweging worden gemaakt van het militaire belang en de veiligheid van de eigen militairen enerzijds en het welzijn en de intrinsieke waarde van dieren anderzijds.
Bent u bereid toe te zeggen dat trainingen zoals hier bedoeld nooit door Nederlandse militairen gevolgd of georganiseerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet toezeggen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het bericht “België wil af van ‘arme’ Nederlanders” |
|
Enneüs Heerma (CDA), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «België wil af van «arme» Nederlanders»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat in 2013 305 Nederlanders te horen hebben gekregen dat zij België dienen te verlaten omdat zij een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem? Bent u ook van mening dat in Nederland vaker bekeken zou moeten worden of EU-onderdanen een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem?
Op grond van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen (RL 2004/38) kan een EU-burger het recht op verblijf verliezen, zodra hij/zij een onredelijke belasting is gaan vormen voor het sociale bijstandssysteem in een gastlidstaat. Beëindiging van het verblijf behoort tot de mogelijkheden bij een onredelijke beroep op bijstand door een EU-burger. In feite volgt Nederland wat dit betreft reeds een vergelijkbare koers als België. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013). Voorts loopt in de gemeente Rotterdam een pilot, die mede is bedoeld om na te gaan hoe de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en IND verbeterd kan worden.
Volgens de berichtgeving zijn de voorwaarden niet strenger geworden in België voor EU-onderdanen, toch is het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen gestegen. Uit de cijfers blijkt veel meer dan in Nederland. Hoe komt het dat de afgelopen twee jaar het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen is gestegen in België? En is er een verschil met Nederland? Zo ja, wat is dan het verschil en hoe kan dit verschil verklaard worden?
Gebleken is dat in België beëindigingen van het verblijfsrecht de laatste jaren zijn toegenomen doordat controles op het verblijfsrecht bij het aanvragen, c.q. ontvangen van sociale bijstand («leefloon») in het land doeltreffender zijn georganiseerd dan voorheen. De relatief hoge cijfers zijn mede te verklaren uit de omstandigheid dat België bezig is met een inhaalslag. Behalve nieuwe aanvragen wordt ook het zittend bestand van EU-burgers, die korter dan vijf jaar in België verblijven en langer dan drie maanden «leefloon» ontvangen, onderworpen aan de nieuwe regels. Verwachting is dat de cijfers de komende tijd zullen dalen.
Sinds 2011 is in België sprake van een «regelmatige uitwisseling van gegevens» tussen betrokken instanties, resp. de «Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie» (POD MI) en de «Dienst Vreemdelingenzaken» (DVZ). De koppeling van databestanden van vreemdelingen (DVZ) en uitkeringsgerechtigden (POD MI) leidt tot een automatische «wake up call» om een onderzoek uit te voeren, via een zogenaamde Kruispuntbank. In totaal genereerde het systeem in 2012 en 2013, respectievelijk 59.000 en 64.000 «wake up calls». In circa 7,5% van de gevallen heeft vervolgens nader onderzoek plaatsgevonden. Of er een nader onderzoek komt, is afhankelijk van beleid op gemeenteniveau. Gemeenten bepalen uiteindelijk welke dossiers voor onderzoek aan de DVZ worden voorgelegd.
Nederland kent een andere werkwijze. De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers van de gemeente. Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan gemeenten. Gemeenten verstrekken enkel een beperkte set van statistische gegevens aan het CBS en zijn niet verplicht aanvullende informatie te verstrekken. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een gemeente ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. In 2013 is in Nederland van totaal 650 EU-burgers het verblijf beëindigd. Uit handmatige registratie van de IND blijkt dat van 60 EU-burgers in 2013 het verblijf is beëindigd wegens een onredelijk beroep op de bijstand.
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013) De resultaten van de pilot Rotterdam zijn in dit verband van belang. Ook de praktijkervaringen in België worden betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling.
Uit de berichtgeving komt naar voren dat België sinds twee jaar werkt met een nieuw controlesysteem waarbij de samenwerking tussen de bijstand- en uitkeringsinstanties met de Dienst Vreemdelingenzaken sterk is verbeterd. Waarin verschilt dit systeem ten opzichte van de werkwijze in Nederland? Zijn de ervaringen in België ook meegenomen in de pilot van Rotterdam die 1 oktober 2013 is gestart?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn in Nederland de databanken van de bijstands- en uitkeringsinstanties automatisch gekoppeld aan de databanken van de Immigratie en Naturalisatiedienst? Zo nee, waarom niet? En als er geen koppeling van databanken (mogelijk) is op welke wijze zou de gegevensuitwisseling dan geïntensiveerd en verbeterd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op 9 december 2013 heeft u samen met de Belgische minister Bourgeois een intentieverklaring ondertekend om beter samen te werken op onder meer de schaduwkanten van intra-EU-arbeidsmobiliteit. Neemt u in deze samenwerking ook het nieuwe, verbeterde, controlesysteem van de Belgische overheid mee? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring om de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen te verbeteren ziet primair op integratie en inburgering van migranten in de samenleving. Derhalve ligt het minder voor de hand het controlesysteem van de Belgische overheid op rechtmatig verblijf bij aanvraag van een sociale bijstandsuitkering in deze samenwerking mee te nemen. Dit laat onverlet dat contacten met vertegenwoordigers van de Vlaamse deelregering waar mogelijk benut kunnen worden.
Op welke samenwerking ziet de intentieverklaring nog meer? Welke onderwerpen komen hier in aan bod?
Voor het thema «integratie en inburgering» heeft de intentieverklaring betrekking op het delen van kennis en ervaring tussen Nederland en Vlaanderen over de volgende aspecten: kennis bij migranten van waarden en normen (incl. rechten en plichten) in de samenleving; aanpak en instrumenten voor het leren en kennen van de Nederlandse taal; vergelijking en analyse van uitkomsten van studies en indicatoren. Verder pleit de verklaring voor samenwerking in Benelux-verband wat betreft het beheersen van intra-Europese mobiliteit.