Het bericht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTV-Utrecht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget (pgb) aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat Agis Zorgkantoor hierop aangesproken moet worden?
Allereerst wil ik aangeven dat ik de hele gang van zaken betreur.
Ik vind het belangrijk dat het zorgkantoor in alle zaken goed onderzoekt waarom de budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Pyxis moeite hebben om hun bestedingen te verantwoorden. Daarbij zal ook de rol van de budgethouder onderzocht moeten worden. Vanwege het lopende onderzoek kan ik niet inhoudelijk op de situatie reageren. Wel kan ik u melden dat ik met Agis heb afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort. Daarnaast ben ik met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Los van de uitkomsten van bovenstaand onderzoek wil ik erop wijzen dat de invoering van het trekkingsrecht het voor de budgethouder makkelijker maakt om goed zicht te houden op de facturen van zijn zorgaanbieder. Daarop moet vermeld staan welke zorg is verleend en hoe vaak. In het verleden lag deze toets bij de budgethouder. Vanaf nu toetst ook de SVB, op het moment dat de declaratie binnenkomt, of deze klopt ten opzichte van het afgesproken contract. Het trekkingsrecht creëert ook de mogelijkheid voor gemeenten en zorgkantoren om tussentijds de uitnutting van het budget te monitoren.
Vindt u het eerlijk dat oud-cliënten nu moeten opdraaien voor de misstanden bij Pyxis in Zeist, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2012 besloten heeft dat deze zorginstelling per direct moet stoppen met alle zorgactiviteiten en woonbegeleiding, omdat allerlei misstanden bij de instelling waren geconstateerd en er sterke aanwijzingen waren voor fraude?2 3 Wat vindt u ervan dat deze oud-cliënten eerst slechte zorg van Pyxis ontvingen («hun pgb slecht werd besteed») en dat deze oud-cliënten nu zelf voor de kosten moeten opdraaien, terwijl ze dat geld niet hebben?
Zie mijn antwoord bij vraag 2. De IGZ heeft in 2012 een bevel tot sluiting gegeven aan stichting Pyxis. Inspectiebezoek wees uit dat er veiligheidsrisico’s waren voor cliënten en dat er sprake was van onverantwoorde zorg. In overleg met twee zorgaanbieders en het zorgkantoor heeft de IGZ er voor gezorgd dat cliënten van Pyxis direct na sluiting zorg en woonbegeleiding kregen.
Bent u van mening dat de misstanden en onduidelijke administratie van Pyxis goed kunnen samenhangen met het feit dat de oud-cliënten niet in het bezit zijn van de juiste bonnetjes? In hoeverre is het niet hebben van de juiste bonnetjes de schuld van de oud-cliënten, bij wie zorgverzekeraar Agis het bedrag claimt, omdat zij niet de juiste bonnetjes zouden kunnen overleggen? Vindt u dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten hier de schuld van kan geven?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Is het niet meer in lijn met uw gedachtegoed, namelijk dat bij de opsporing van fraude de fraudeurs moeten worden aangepakt en de kwetsbare patiënten moeten worden ontzien, om in het geval van Pyxis ook de kwetsbare (psychiatrische) patiënten te ontzien en het zorgkantoor opdracht te geven te stoppen met het terugvorderen van pgb-gelden?4
Zie antwoord 2. Tegen Pyxis loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek bij het arrondissementsparket Midden-Nederland. Op dit moment ligt het onderzoek ter beoordeling bij de officier van justitie. Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft kan ik hier geen uitspraken over doen.
Inmiddels heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu (Terugblik en vervolg pgb-fraude aanpak, 29 januari 2015, Kamerstuk 25 657, nr. 113). De aanpak van pgb-fraude werpt zijn vruchten af, maar hierin zijn nog stappen te zetten en mijn beleid is erop gericht het pgb minder fraudegevoelig te maken.
Bent u op de hoogte van (de inhoud van) de e-mail, waaraan in het bericht van RTV-Utrecht wordt gerefereerd, die een van de oud-cliënten heeft ontvangen van de IGZ dat de gang van zaken betreurt en hoopt op een «acceptabele oplossing»?5 Bent u dezelfde mening toegedaan als de IGZ? Zo ja, wat zijn uw vervolgstappen hierbij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit bericht van de IGZ voor alle oud-cliënten geldt? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een e-mail van de IGZ aan een privépersoon. Mijn ministerie is hierover achteraf door de IGZ geïnformeerd. De inspectie heeft geen inhoudelijke betrokkenheid bij de afwikkeling van deze zaak en heeft dit ook aangegeven aan de oud-cliënt. Dat betekent dat de IGZ geen uitspraak doet over hoe een acceptabele oplossing eruit zou moeten zien. De IGZ heeft haar medeleven betuigd aan de cliënt voor de situatie waarin deze nu verkeert.
Kent u het onderzoek naar zorginstelling Pyxis dat Agis Zorgkantoor bijna drie jaar geleden startte?6 Weet u wat in dit onderzoek is of wordt onderzocht? Kun u aangeven of er al resultaten bekend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten doen toekomen en kunt u deze resultaten duiden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit onderzoek zo lang duurt en wanneer de resultaten dan wel bekend zijn? Mochten de resultaten nog niet bekend zijn, deelt u dan de mening dat het vreemd is dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten verzoekt vele euro’s terug te betalen vóórdat duidelijk is wat er eigenlijk precies heeft plaatsgevonden bij zorginstelling Pyxis?
Agis zorgkantoor onderzoekt de verantwoording van de afzonderlijke budgethouders en heeft nog niet alle onderzoeken afgerond. Deze verantwoordingsonderzoeken naar afzonderlijke budgethouders zijn complex en vergen tijd. Met het oog op bescherming van de privacy kunnen deze onderzoeken niet worden verspreid. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Heeft er strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, gaat dit alsnog plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van plan actie in deze casus te ondernemen? Hoe en hoe snel gaat u de oud-cliënten ondersteunen, c.q. informeren? Gaat u contact opnemen met Agis Zorgkantoor? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet? Gaat u contact opnemen met zorginstelling Pyxis? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is bij u het signaal bekend dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk is voor het uitkeren van het pgb, er nog niet klaar voor is om fraude met het pgb op te sporen?7 Heeft de SVB toegang tot de zwarte lijsten van de zorgkantoren met frauderende pgb-bureaus? Zo nee, krijgt zij deze toegang op korte termijn wel?
Het systeem van trekkingsrechten richt zich op het transparanter maken van de besteding van pgb-gelden. Het werpt een drempel op ten aanzien van oneigenlijk gebruik doordat alle transacties worden vastgelegd in het systeem. Trekkingsrecht zorgt bovendien voor een controle vooraf, door zowel de zorgkantoren (zorginhoudelijke toets) als de SVB (arbeidsrechtelijk, fiscaal en administratief). Zorgkantoren hebben inzage in de bestedingen van het budget en kunnen tijdens het kalenderjaar bestedingen volgen en daar waar nodig actie ondernemen. Doordat de SVB nu op een centraal punt de pgb-bestanden beheert nemen de mogelijkheden toe voor analyse en controle van deze bestanden op fraude over de pgb-domeinen heen. Naarmate er meer declaraties worden verwerkt is het steeds beter mogelijk om verdachte transacties te onderkennen en zo fraude op te sporen. De resultaten moeten worden gedeeld tussen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars.
Erkent u dat, hoewel u heeft aangegeven fraudepraktijken aan te pakken en dat het computersysteem van de SVB dergelijke fraudepraktijken zou opsporen, het een urgent probleem is dat dit nog niet is geregeld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu en wat er in de Wet langdurige zorg is geregeld om het WLZ-pgb fraudebestendiger te malen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de implementatie van het systeem van trekkingsrechten8.
Vindt u het reëel aan te nemen dat, in het licht van het bericht bij vraag 10, er nog meer zaken zullen volgen zoals de Pyxis-zaak en dat meer cliënten de dupe worden van fraude? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Inmiddels heb ik meerdere signalen ontvangen over vermoedens van fraude bij andere zorgaanbieders en gedupeerde budgethouders. Ook voor deze signalen geldt dat er grondig onderzoek moet worden gedaan naar de feiten. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en zal dat naar de andere zorgkantoren verbreden.
Ik heb u inmiddels per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu. Daarnaast werken de Minister en ik aan een samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg. Dit programma richt zich op alle domeinen van de zorg en omvat dus zowel de Zvw, de Wlz, Wmo 2015 en de Jeugdwet. In dit programma zal ook het voor komen en aanpakken van pgb-fraude in vier domeinen worden meegenomen, mede op basis van kennis die reeds is opgedaan met de pgb-fraude aanpak in de AWBZ. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2015 het samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg aan de Tweede Kamer aangeboden.
Een illegale Marokkaan die een terreuraanslag wilde plegen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM: «Illegale Marokkaan wilde aanslag plegen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de betreffende persoon alleen handelde en of de betrokken familie eveneens wordt doorgelicht op voorbereidingen c.q. wordt aangemerkt als verdachte?
Daarover kunnen op dit moment in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen worden gedaan.
Wat wordt er specifiek bedoeld met «voorbereidingen van terroristische misdrijven tegen politiemensen»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen teneinde te voorkomen dat de terreurverdachte binnen 14 dagen weer op vrije voeten is?
Het is aan het Openbaar Ministerie en aan de rechter te bepalen of aanleiding bestaat de voorlopige hechtenis van verdachten al dan niet te verlengen. In de afwegingen die leiden tot dergelijke beslissingen in een lopend strafrechtelijk onderzoek, treed ik niet.
Kunt u garanderen dat de illegale Marrokaan per definitie wordt uitgezet (indien schuldig uiteraard na een zo zwaar mogelijke straf) en tot persona non grata wordt verklaard?
Ten aanzien van criminele vreemdelingen geldt dat zij na een onherroepelijke veroordeling het verblijfsrecht kunnen verliezen, een inreisverbod of een ongewenstverklaring opgelegd krijgen en na het uitzitten van een gevangenisstraf of maatregel Nederland direct moeten verlaten. Als zij dat nalaten worden zij zo mogelijk uitgezet.
Op welke wijze zijn de enorme hoeveelheid illegalen die ons land telt in beeld bij de veiligheidsdiensten in het kader van contraterrorisme?
De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Illegaal verblijf in Nederland op zich is onvoldoende aanleiding voor onderzoek door de AIVD.
Het bericht dat 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat volgens het rapport van Platform31 en het European Urban Knowledge Network (EUKN) 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven?
Ja.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot de onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Planbureau (CPB), die aangeven dat er 1,2 miljoen mensen in Nederland in armoede leven, onder wie 400.000 kinderen?
Het rapport van het European Urban Knowledge Network (EUKN) beschrijft de ontwikkeling en aanpak van armoede in Europa. Om armoede tussen landen binnen de Europese Unie vergelijkbaar te maken heeft het EUKN gebruik gemaakt van een Europees meetinstrument voor de kans op armoede en sociale uitsluiting: de AROPE-indicator. Deze indicator houdt verband met de Europa 2020-strategie waarin o.a. de doelstelling is geformuleerd over het terugdringen van die kans.
De AROPE-indicator is gebaseerd op een combinatie van drie indicatoren, namelijk inkomen, werkintensiteit, en een meting van de mate waarin men financieel in staat is bepaalde gangbare goederen/diensten aan te schaffen. Men loopt in deze definitie een (verhoogd) risico op armoede en sociale uitsluiting als men een inkomen heeft lager dan 60% van het mediane inkomen en/of ernstig achtergesteld is in gangbare goederen en diensten en/of tot een huishouden behoort met een lage werkintensiteit.
Wanneer iemand onder in ieder geval één van deze indicatoren valt, wordt hij/zij tot de groep gerekend van mensen met kans op armoede en sociale uitsluiting.
In 2012 ging het in Nederland om 15,0% (tov 15,7% in 2011) van de bevolking. Overigens kent Nederland hiermee het laagste armoedecijfer van Europa; Tsjechië (15,4%) en Zweden (15,6%) staan respectievelijk op de tweede en derde plaats.
Jaarlijks presenteren het SCP en het CBS in het Armoedesignalement de meest actuele gegevens over (de kans op) armoede in Nederland. Dit aan de hand van twee centrale indicatoren: de niet-veel-maar-toereikendgrens van het SCP en de lage inkomensgrens van het CBS.
Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikend criterium. Dit betreft een normbedrag dat is gebaseerd op de minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. De standaard door de regering gehanteerde armoedegrens is de lage-inkomensgrens van het CBS. Deze grens is gebaseerd op de hoogte van de bijstand in 1979. Deze grens wordt veelvuldig gebruikt omdat deze alleen wordt aangepast met de inflatie en daarmee een gelijkblijvend koopkrachtniveau in de tijd aangeeft.
Op 2 december 2013 is het meest recente Armoedesignalement 2013 gepresenteerd, met cijfers over het jaar 2012. Hieruit bleek dat in 2012, 9,4% van de Nederlandse huishoudens moest rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dit zijn circa 664.000 huishoudens oftewel ca. 1,3 miljoen mensen, waarvan 391.000 kinderen.
Het begrip armoede is geen vastomlijnd concept dat het beste door middel van één kerncijfer gemeten zou kunnen worden, er zijn meerdere invalshoeken en definities om inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van de problematiek.
Welke definitie ook wordt gebruikt: Nederland heeft de laatste jaren economisch zware tijden doorgemaakt en daarmee is er voor de regering alle reden om zich in te zetten voor het aanpakken van armoede en schulden. Dit onder andere door extra middelen beschikbaar te stellen voor de intensivering van het armoedebeleid (2013: € 20 mln, 2014: € 80 mln en vanaf 2015 € 100 mln structureel per jaar).
Herkent u zich in de aanbevelingen van Platform31 over een integrale aanpak en op welke wijze kunnen gemeenten hier op dit moment invulling aangeven? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inspannen om de integrale werkwijze aan te moedigen en/of te stimuleren bij de gemeentelijke overheid?
Ja, ik ondersteun de aanbevelingen voor een integrale aanpak volledig. Door de decentralisaties in het sociale domein krijgen gemeenten nog meer mogelijkheden om beter maatwerk te leveren en op individueel niveau te bezien hoe mensen kunnen blijven meedoen in de samenleving.
Waar het gaat om schuldhulpverlening wordt al veel geïnvesteerd in een integrale aanpak. In 2012 is bijvoorbeeld een studie van het Verwey-Jonker Instituut verschenen over de resultaten van 24 lokale projecten om integrale schuldhulpverlening op te zetten en schuldpreventie te bevorderen. Gemeenten treffen in deze studie veel aanknopingspunten aan om hun eigen beleid mee vorm te geven. En dit jaar zijn in mijn opdracht businesscases preventie en vroegsignalering van schulden ontwikkeld; vanaf 23 mei jl. zijn deze openbaar via een website2. Deze businesscases moeten er toe leiden, dat gemeenten en andere betrokken (keten)partijen nog meer gaan investeren in een brede, integrale aanpak ten behoeve van preventie en vroegsignalering van schulden.
Ook bij het tegengaan van de armoedeproblematiek is een integrale aanpak van groot belang. Het gaat niet alleen om het directe geldgebrek van mensen, er is altijd een oorzaak en een context die bij de aanpak van het probleem betrokken moet worden. In de Nationaal Strategische Rapportage Sociale Bescherming (NSR), die in het voorjaar aan Uw Kamer is aangeboden3 wordt de aanpak van het armoedebeleid in een breder kader gezet. De NSR kan door gemeenten benut worden als brede contextinformatie bij het vormgeven van het lokale armoedebeleid. Ook de EUKN studie waaruit de aanbevelingen komen, kan naar mijn mening hierbij goed benut worden.
Ik werk nauw samen met VNG en Divosa bij het ondersteunen van gemeenten, bijvoorbeeld in het programma Vakmanschap.
Naast de hiervoor reeds genoemde organisaties zijn er veel maatschappelijke organisaties die het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten kunnen ondersteunen. De afgelopen jaren heb ik vele van deze initiatieven ondersteund om daarmee de inzet van vrijwilligers te stimuleren (o.a. Humanitas, SchuldHulpMaatje en Stichting Thuisadministratie). Op grond van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek kunnen maatschappelijke organisaties weer een subsidie-aanvraag indienen.
Inzet op preventie van groot belang. Onderzoek laat zien dat preventie loont. Door middel van handreikingen en business cases worden knelpunten, succesfactoren en kosten-batenanalyses inzichtelijk gemaakt en worden gemeenten samen met vrijwilligers gestimuleerd en geïnspireerd om een aanpak preventie en vroegsignalering te ontwikkelen.
Pleegkinderen die na hun 18de verjaardag in een zwart gat vallen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat jongvolwassenen in een zwart gat vallen als de jeugdhulpverlening op de 18de verjaardag stopt en op het feit dat de jeugdhulpverlening niet goed aansluit op de zorg voor volwassenen?1
Het is onwenselijk dat jongvolwassenen niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Met de invoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugdigen zowel voor hun 18e als na hun 18e. Gemeenten zijn op basis van art 2.1.2. van de Wmo 2015 verplicht om in het beleidsplan aandacht te geven aan de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen. Daarmee is wettelijk geborgd dat gemeenten aandacht hebben rond deze overgang. Dat betreft niet alleen pleegkinderen, maar alle jeugdigen die jeugdhulp ontvangen.
In mijn brief van 23 september 2014 (Kamerstuk 24 170, nr. 149) ben ik ingegaan op het voorstel van de Kinderombudsman om een veiligheidscheck in te voeren voor (lvb-)jeugd. Ik heb daarbij gewezen op de mogelijkheden die er zijn om zorg te bieden vanaf het 18e jaar, evenals op de informatiekaart die vanuit het transitiebureau is opgesteld ten behoeve van gemeenten.
Daarnaast wil ik wijzen op de mogelijkheid van verlengde jeugdzorg tot 23 jaar. Daar waar jongvolwassenen in een instelling verblijven, behoort een instelling te zorgen dat de overgang naar hulp na het 18e jaar tijdig wordt voorbereid en zorgvuldig gebeurt.
Via de regionale cliëntenmonitors, die thans worden opgezet en de daaraan gekoppelde rapportages volg ik deze groep nauwlettend.
Ziet u mogelijkheden om aan de oproep van orthopedagogen, de Universiteit Leiden en Jeugdzorg Nederland gehoor te geven om één loket te organiseren voor vragen waarbij pleegkinderen die niet kunnen terugvallen op familie, vrienden of een ander netwerk kunnen aankloppen?2 3
Jeugdigen kunnen tot hun 18e levensjaar pleegzorg krijgen. Sommige pleegkinderen hebben na hun 18e nog behoefte aan ondersteuning en begeleiding. De gemeente kan in dat geval een voorziening treffen. In dat geval kan de pleegzorginstelling de pleegouders en de jeugdige blijven begeleiden. Voor pleegkinderen die niet in aanmerking komen voor de voorzetting van de pleegzorg, is het van belang dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe de overgang naar zelfstandigheid en eventuele aansluiting op zorg, werk en opleiding verloopt. Het is op basis van de Wmo wettelijk verplicht voor gemeenten om hier aandacht aan te geven. Voor pleegkinderen die het 18e levensjaar bereiken bestaat de mogelijk om afhankelijk van hun behoefte aan hulp het Wmo-loket of het jongerenloket te benaderen.
Welke maatregelen gaat u nemen om uw belofte – dat bij uitstroom uit de jeugdhulpverlening waarbij er niet direct een volwassenequivalent beschikbaar is gemeenten een voorziening moeten treffen – gestand te doen? Op welke wijze is de continuïteit van zorg gewaarborgd bij de overgang van de minderjarige naar de meerderjarige leeftijd?4
Ik heb tijdens het debat van 8 oktober 2014 aangegeven dat als er in 2015 vanaf het 18e jaar zorg nodig is die valt onder de voorgenomen Wlz of Zvw, dat die beschikbaar is. De gemeente kan daarnaar doorverwijzen.
Als de benodigde hulp niet beschikbaar is of niet valt onder de termen van de voorgenomen Wlz of Zvw zal de gemeente op basis van Wmo 2015 een passend ondersteuningsaanbod moeten doen of in overleg met zorgverzekeraars een oplossing moeten zoeken.
Indien jeugdhulp moet doorlopen na het 18e jaar en de hulp wordt niet vanuit een ander wettelijk kader zoals de AWBZ (Wlz), Zvw of Wmo2015 geboden, dan heeft de gemeente op basis van de doorloopregeling in de Jeugdwet de verplichting deze hulp tot maximaal het 23e levensjaar te financieren.
Is het leunen op de bereidwilligheid van gemeenten voor het treffen van een voorziening bij de overgang van jeugdhulpverlening naar hierop aansluitende zorg voor volwassenen niet wat naïef? Ziet u mogelijkheden om deze overgang wettelijk te borgen, zodat er geen pleegkinderen of andere jongeren uit de jeugdhulpverlening na hun 18de tussen wal en schip vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gemeenten hebben concrete afspraken in hun beleidsplan c.q. verordening opgenomen om het hiaat dat ontstaat bij de overgang van jeugdhulpverlening naar volwassenenzorg te dichten?
Op basis van art. 2.1.2. van de Wmo 2015 zijn alle gemeenten verplicht om in hun beleidsplan aandacht te besteden aan de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen.
Wat is er terechtgekomen van de belofte die u heeft gedaan aan de Eerste Kamer met betrekking tot het anticiperen op de overgang van 18-min naar 18-plus zorg (naar aanleiding van aanbevelingen van de Kinderombudsman)?5
In zowel de Jeugdwet als de Zorgverzekeringswet is een passage opgenomen die voorschrijft dat gemeenten en verzekeraars zorgen voor de aansluiting tussen hun domeinen. Als de verzekeraar de betreffende behandeling bij dezelfde zorgaanbieder heeft ingekocht als de gemeente, dan kan de jeugdige in principe bij deze behandelaar blijven en zal de factuur vanaf het 18e jaar naar de verzekeraar gaan in plaats van de gemeente. Als de verzekeraar dezelfde zorg bij een andere aanbieder heeft ingekocht, dan bestaat de mogelijkheid dat deze jeugdige moet overstappen naar deze aanbieders. Dan zal een zorginhoudelijke (gegevens)overdracht tussen behandelaren moeten plaatsvinden.
Echter, het is onwenselijk dat de behandeling onderbroken zou worden of dat naar een andere behandelaar zou worden overgestapt omdat dan bijvoorbeeld het risico aanwezig is dat de vervolgbehandeling vanaf de 18e jaar leeftijd langer duurt. Daarom hebben zowel gemeenten als zorgverzekeraars er belang bij om invulling te geven aan de hiervoor genoemde eis te zorgen voor aansluiting tussen hun domeinen. Ik blijf er bij gemeenten en zorgverzekeraars op aandringen hier invulling aan te geven.
Als de gemeente zorgaanbod heeft gecontracteerd dat niet in het basispakket zit, is er sprake van «zorg die niet onder een ander wettelijk kader valt». Dan kan de gemeente gehouden zijn deze zorg tot het 23e jaar te continueren. In alle gevallen heeft de verzekeraar, om zijn zorgplicht te kunnen vervullen, bepaalde informatie over lopende zorgtrajecten nodig van de gemeente. ZN en de VNG zijn momenteel in gesprek over de inhoud en de praktische uitwerking van deze informatieoverdracht.
De mogelijk abusievelijke verdubbeling van de vergoeding van de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cadeautjes voor Uri Rosenthal van zijn vrienden in het kabinet»?1
Ja.
Klopt het dat de vergoeding voor de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek (AWT) kort na zijn benoeming, in april 2013, met 33 procent is verhoogd?
Op 1 juli 2011 is de aanstelling voor de toenmalige voorzitter verlaagd van 0,8 naar 0,3 FTE. De huidige voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. De verhoging van de vergoeding komt hiermee overeen.
Klopt het dat deze vergoeding in september 2014 wederom is verhoogd, met 50 procent?
Nee, in oktober 2014 is de deeltijdfactor met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verlaagd van 0,4 naar 0,3 FTE en is de vergoeding weer verlaagd.
Klopt het dat de vergoeding nu ruim 78.000 euro per jaar is, terwijl deze onder de vorige voorzitter 35.000 euro per jaar was?
Nee, de huidige vergoeding bedraagt iets meer dan 30.000 euro per jaar (voor 0,3 FTE). Deze vergoeding komt overeen met de vergoeding die de vorige voorzitter kreeg voor dezelfde deeltijdfactor (0,3 FTE).
Wat is de reden van deze verhogingen van de vergoeding voor deze functie?
De voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. Inmiddels is de deeltijdfactor en de daarbij behorende vergoeding weer verlaagd. Een andere verhoging van de vergoeding heeft niet plaatsgevonden.
Klopt de in dit bericht gegeven verklaring dat «een ambtenaar een verkeerde deelsom heeft gemaakt»? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan een salarisaanpassing in de conversie van een Word- naar PDF-document veranderen van een verlaging in een verhoging?
Ja, er is een verkeerde deelsom gemaakt die was gecorrigeerd voordat het besluit werd getekend.
Bij de aanbieding voor publicatie in de Staatscourant wordt intern het ondertekende PDF-document aangeleverd samen met de Word-versie. De Word-versie wordt vervolgens doorgestuurd naar de SDU. Daarbij is in dit geval een oude versie van het Word-document doorgestuurd waarin de foute berekening nog niet was gecorrigeerd. De interne procedures zijn nu aangepast zodat strikter wordt gecontroleerd of het getekende besluit overeenstemt met het Word-document dat naar de SDU gaat.
De gang van zaken is ook duidelijk aan de journalist gemeld.
Betrof de fout de verhoging net na de benoeming, de verhoging in september 2014 of beide verhogingen? Zou de vergoeding worden verlaagd met hetzelfde bedrag als het nu wordt verhoogd?
De fout betrof uitsluitend het besluit dat op 8 oktober 2014 in de Staatscourant is geplaatst. De tijdelijke verhoging uit 2013 moest juist worden beëindigd.
Is er daadwerkelijk meer vergoeding uitgekeerd, zowel na de benoeming als vanaf september 2014?
De voorzitter heeft het foutief berekende bedrag niet ontvangen. In oktober 2014 wordt de vergoeding uitbetaald die hoort bij 0,3 FTE en wordt de verlaging van 0,4 naar 0,3 FTE met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verrekend.
Hoe en wanneer gaat u deze fout herstellen?
De fout is reeds hersteld. Op 16 oktober 2014 is het Vergoedingenbesluit in de Staatscourant herplaatst, nu met de juiste deeltijdfactor.
Komt het vaker voor dat er abusievelijk vergoedingen worden verhoogd, al dan niet alleen in de Staatscourant? Zo ja, hoe vaak? Wordt dit gecontroleerd? Kan het voorkomen dat een dergelijke fout niet wordt ontdekt?
Sinds 1 januari 2010 heeft één keer eerder in een vergelijkbaar geval een rectificatie plaatsgevonden. Daarbij ging het overigens niet om een rectificatie van de vergoeding zelf, maar van de datum van inwerkingtreding. De interne controles op besluiten die naar de Staatscourant gaan, zijn inmiddels verscherpt.
Louche asbestverwijderaars |
|
John Kerstens (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie kan niets doen tegen louche asbestverwijderaars»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Is de informatie in het artikel correct, te weten «de overheid kan niets doen tegen frauderende asbestverwijderingsbedrijven die na het kwijtraken van een certifering via een andere rechtspersoon opnieuw een vergunning aanvragen respectievelijk verkrijgen»? Zo ja, vindt u dat ook onaanvaardbaar? Hoe vaak is een en ander bij uw weten voorgekomen?
De informatie in het artikel, dat een aantal bedrijven probeert om de regels te omzeilen door het oprichten van een andere rechtspersoon, is correct. De problematiek spitst zich toe op het aanvragen van een (nieuw) certificaat, bij een andere cki, op het moment dat het eerdere certificaat nog niet is ingetrokken. Op basis van de op dit moment beschikbare gegevens hebben ongeveer 5 bedrijven geprobeerd om de regels op dit punt te omzeilen, waarbij een bedrijf onder andermans certificaat doorwerkte en een andere onder een nieuwe rechtspersoon een doorstart probeerde te maken. In Nederland zijn op dit moment 308 gecertificeerde asbestverwijderings-bedrijven actief.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft regels voor de weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat wanneer sprake is van onjuiste gegevens of omstandigheden. Ook bij het niet (meer) voldoen aan wettelijke verplichtingen of wanneer de werkzaamheden ernstig gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken. Dit is uitgewerkt in certificatieschema’s. Wanneer een nieuwe rechtspersoon voldoet aan de criteria uit het certificatieschema, is er formeel nog geen weigeringgrond om een certificaat af te geven.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn de benodigde actie te ondernemen om misstanden als hierboven bedoeld effectief tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid om in overleg met de branche in gevallen zoals hierboven bedoeld per direct geen certificaten meer af te geven dan wel deze in te trekken? Ziet u andere mogelijkheden om in gevallen als deze reeds afgegeven certificaten in te trekken?
Ik vind het onaanvaardbaar dat bedrijven of personen na het intrekken van een certificaat onder een ander certificaat hun werkzaamheden op dezelfde manier voortzetten. Ik zet mij in om dit gedrag, wat enkele bedrijven hebben vertoond, maximaal te voorkomen. Ik ben bezig de mogelijkheden daartoe te verkennen en overleg daarbij ook met de branche. Momenteel wordt in samenwerking met de beheersstichting en het college van deskundigen bepaald welke maatregelen verder getroffen worden in gevallen waarin de huidige regelgeving nog niet voldoende voorziet. De Inspectie SZW blijft onverminderd en intensief inspecteren. Met name op bedrijven die structureel de wet niet naleven: notoire overtreders en niet-nalevers.
Bent u bereid tot een wetsaanpassing op de kortst mogelijke termijn, zodat misstanden als hier aan de orde snel tot het verleden gaan behoren? Zo nee, op welke wijze gaat u dat dan realiseren?
Ik bereid aanpassing van de regelgeving voor. Dit zal leiden tot aanpassing van het certificatieschema. Hiertoe zoek ik de samenwerking met de branche, waaronder beheersstichting Ascert, en met de cki’s. Indien blijkt dat een wetsaanpassing een oplossing kan bieden in die gevallen waarin bedrijven misbruik maken om onder sancties uit te komen, dan ben ik daar toe bereid.
Bent u bereid om op korte termijn met de Kamer in overleg te treden over een andere wijze van certificering van en toezicht op de asbestverwijderingsbranche met daarin een grotere rol van de overheid, nu niet voor het eerst sprake is van misstanden in deze branche? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat bij het toezicht meer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden binnen het huidige stelsel (bevel tot preventieve (bedrijfs)stillegging in verband met recidive, intrekken certificaat, verhoogde boetes) ontstaat grote druk op bedrijven die zich niet aan de regels houden, die daardoor naar nieuwe uitwegen zoeken. Het ontduiken van regels wil ik zoveel mogelijk voorkomen door de regels voor het verkrijgen van het certificaat op dit specifieke punt aan te scherpen. Zoals ik uw Kamer eerder meldde, heb ik de teugels aangetrokken binnen het huidige systeem. Ik zie dat dit zijn vruchten begint af te werpen. Ik wil niet overstappen op een ander systeem (met bijbehorende beperkingen) zonder de mogelijkheden te hebben benut die het huidige systeem biedt.
Deelt u de mening dat zelfregulering in deze branche al jaren zorgt voor dit soort praktijken en daarom een strenger toezicht en handhaving essentieel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de branche aanpakken zodat dergelijke misstanden fors worden teruggedrongen? «Ministerie kan niets doen tegen louche asbestverwijderaars»
Ik heb geen aanwijzing dat zelfregulering zorgt voor dit soort praktijken. Het gaat nu om een klein aantal bedrijven dat de randen van de wetgeving opzoekt. Dat zullen zij onder druk van dreigende zware sancties altijd proberen te doen, ook wanneer er geen zelfregulering zou zijn.
Ik deel wel uw mening dat streng toezicht en strenge handhaving essentieel is. Om die reden is er ook een forse inzet van Inspectie SZW op deze branche. Elke gecertificeerde verwijderaar kan meerdere keren per jaar worden geïnspecteerd, en niet-nalevers en notoire overtreders worden extra in de gaten gehouden. Ook zijn sancties verzwaard en wordt recidive hard aangepakt. Dit toezicht van Inspectie SZW staat naast het toezicht dat door de cki’s op de certificaathouders wordt gehouden.
Het bericht dat een docente de Tweede Kamer niet op de hoogte mocht stellen van fouten in rekentoetsen van het Cito |
|
Paul van Meenen (D66), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Censuur Cito, fouten worden verdoezeld»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het bericht dat docenten fouten in rekentoetsen van het Cito niet mogen aankaarten in de Tweede Kamer en daarover zelfs niet met elkaar mogen discussiëren? Vindt u dit een correcte gang van zaken en meent u dat hiermee recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de commissie-Bosker met betrekking tot rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en het mbo2?
Anders dan wordt gesuggereerd, staat het docenten vrij met elkaar te discussiëren over vermeende fouten in opgaven en hun opvattingen daarover te delen met leden van de Tweede Kamer. Wat het CvTE van docenten vraagt is om dat niet op schriftelijke wijze te doen en niet via openbare kanalen, zoals internet of social media, omdat daarmee de geheimhouding wordt doorbroken.
Deze geheimhouding is belangrijk, omdat anders dan bij de centraal schriftelijke examens bij de rekentoets opgaven worden hergebruikt, zowel in verschillende varianten gedurende de afnameperiodes, als in toekomstige examenjaren. Door het hergebruik van de rekentoetsopgaven wordt de gelijkwaardigheid van de rekentoetsen over de jaren heen gerealiseerd en geldt bovendien dat de rekentoetsen voor het voortgezet onderwijs gelijkwaardig zijn aan de centrale examens rekenen in het middelbaar beroepsonderwijs. Omdat opgaven uit toekomstige centrale toetsen en examens niet van tevoren bekend mogen zijn, heeft het College voor Toetsen en Examens (CvTE) regels opgesteld om die geheimhouding te waarborgen, waaronder het verbieden van de bespreking van deze vragen via internet of social media. Dit alles komt overeen met de al bestaande regels voor digitale examens in het vmbo.
Daarnaast zijn reacties op de opgaven van docenten natuurlijk wenselijk. Het is altijd mogelijk dat een minder deugdelijke opgave in een toets terecht komt. Daarom wordt van alle afgenomen toetsen achteraf gecontroleerd welke opgaven aan de kwaliteitseisen van een examen voldoen. Deze controles zijn inhoudelijk, wetenschappelijk en psychometrisch. Alleen de opgaven met voldoende kwaliteit op alle vlakken tellen mee in de beoordeling van de prestatie van een leerling. Docenten kunnen vermeende onvolkomenheden in de rekentoets doorgeven aan het Examenloket en deze opmerkingen worden door het CvTE behandeld. Docenten krijgen van het CvTE altijd een reactie op hun melding. Het Examenloket heeft tot op heden enkele meldingen van vermeende onvolkomenheden in de rekentoets doorgegeven gekregen van docenten.
Per referentieniveau wordt elk jaar een aantal varianten van de rekentoets gemaakt. Na afloop van een schooljaar publiceert het CvTE per type rekentoets twee varianten van de afgenomen rekentoetsen, inclusief de antwoordmodellen en de normering. Eén van deze twee voorbeeldtoetsen is alleen voor scholen toegankelijk, de andere wordt via internet verspreid. De opgaven uit de overige varianten worden opgeslagen in een opgavenbank ten behoeve van hergebruik in komende examenjaren. Als de opgavenbank groot genoeg is kunnen in de toekomst alle opgaven openbaar gemaakt worden.
De commissie-Bosker heeft geadviseerd om na elke rekentoets zo veel mogelijk opgaven openbaar te maken. Aan dit advies is gehoor gegeven door van het afgelopen examenjaar per referentieniveau niet één maar twee voorbeeldrekentoetsen beschikbaar te stellen, bestaande uit daadwerkelijk gestelde vragen. Het dilemma daarbij was dat dit natuurlijk ten koste gaat van de snelheid waarmee de opgavenbank wordt opgebouwd, vandaar dat dit compromis is gezocht. Gegeven het belang van geheimhouding van toekomstige opgaven vind ik dat hiermee recht gedaan is aan de aanbevelingen van de commissie.
Hoe duidt u de uitspraak van de docente dat een WOB-procedure3 is afgewezen door het College van Examens, omdat openbaarmaking zou leiden tot «onevenredige benadeling van de Staat», en dat «openbaar gemaakte opgaven dan niet meer hergebruikt zouden kunnen worden»?
Ik stel voorop dat ik niet kan treden in de besluitvorming van zelfstandige bestuursorganen, zoals het College voor Toetsen en Examens, naar aanleiding van bij hun ingediende Wob-verzoeken. U vraagt mij echter waaruit de onevenredige benadeling van de Staat kan bestaan in geval van openbaarmaking van de opgaven de rekentoets.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. In de rechtspraak is erkend dat het openbaar maken van examens die als referentie-examen in gebruik zijn of recentelijk als zodanig zijn gebruikt, kan leiden tot onevenredige benadeling bij de uitoefening van wettelijke taken, in casu door het College voor Toetsen en Examens. Een examen waarvan bekend wordt dat het als referentie-examen wordt of recentelijk is gebruikt, is daarvoor niet langer geschikt. 4
Openbaarmaking van afgelegde rekentoetsen zou leiden tot onevenredige benadeling in de uitoefening van de wettelijke taken, omdat de openbaar gemaakte opgaven dan niet meer hergebruikt kunnen worden. Het hergebruik is van belang voor het normeren, construeren en de ontwikkeling van de rekentoets. Hier is een analogie te trekken met een referentie-examen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Overigens stel ik vast dat belanghebbenden tegen de beslissing van het College voor Examens op het bezwaarschrift naar aanleiding van het afgewezen Wob-verzoek geen beroep bij de rechtbank hebben ingesteld.
Kunt u toelichten welke procedures docenten kunnen doorlopen om fouten in toetsen van het Cito aan te kaarten? Acht u deze procedures voldoende?
Bij de rekentoets kunnen dezelfde procedures worden doorlopen als bij de centrale examens. Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in uw komende beleidsstuk over de rekentoets uw visie te geven op het gebied van openbaarheid van de opgaven van de rekentoets en het inzagerecht?
Mijn opvatting over openbaarheid van de rekentoetsopgaven heb ik in het antwoord op vraag 2 weergegeven. Op verruiming van het inzagerecht zal ik ingaan in de brief die ik in december aan uw Kamer zal zenden, zoals ook al eerder aangekondigd in de voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen van 13 juni 2014.5
Het bericht dat NPO televisietoestellen gaat afluisteren |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NPO-app kan televisietoestel afluisteren»?1
Ja.
Klopt het dat de NPO-app2 vanaf deze week kan registreren welke programma’s worden bekeken en dat op basis daarvan reclames worden aangeboden?
Het klopt dat de NPO-app kan registreren welke programma’s worden bekeken. De NPO-app herkent namelijk een technische code in het geluidssignaal van de programma’s op NPO 1, 2 en 3. Nadat een programma is herkend kan er in de app allerlei informatie worden getoond die synchroon loopt met de uitzending op televisie. Het gaat bijvoorbeeld om het bekijken van reacties op social media. De app slaat niet op welk programma is herkend. Met de app worden ook reclames herkend, maar de reclames hebben geen verband met het eerder uitgezonden programma (geen personalisatie richting consument). Enkel – en alleen – als er op televisie een commercial te zien is dan kan – als er afspraken met de adverteerder zijn gemaakt – op datzelfde moment op het second screen extra informatie of een zogenoemde call-to-action («bestel hier») worden weergegeven. Deze extra informatie is afkomstig van dezelfde adverteerder als op het lineaire televisiekanaal. Overigens blijft de app tijdens de reclame voor de gebruiker bedienbaar. Men kan dus tijdens de reclame ook andere handelingen binnen de app uitvoeren (zoals een ander programma op NPO Gemist bekijken of de elektronische programmagids (EPG) doorbladeren etc.).
In hoeverre past het ontwikkelen en gebruiken van zo een functie binnen de NPO-app binnen de (vernieuwde) taakopdracht van de NPO?
De NPO heeft als wettelijke taak om te innoveren en het media-aanbod op verschillende manieren toegankelijk te maken voor het publiek. Deze nieuwe functie past goed bij het veranderende medialandschap waarin kijkers op second screens zoals de smartphone of tablet tijdens het bekijken van een programma vaak verdiepende (en andere) informatie zoeken. Ook zijn er veel kijkers die willen interacteren met het programma en andere kijkers door bijvoorbeeld publieksreacties achter te laten. In de brief over de toekomst van de omroep heb ik geschreven dat ik vind dat de publieke omroep in het aanbod moet blijven aansluiten bij de wijze waarop mensen media gebruiken. Zij moeten blijven innoveren. En uiteraard binnen de kaders van de Mediawet.
Vindt u het juist dat de NPO zijn commerciële activiteiten uitbreidt ten koste van de privacy van mensen?
Ik deel de mening niet dat er met deze functie door de NPO inbreuk gemaakt wordt op de privacy van mensen. Er is geen relatie tussen de getoonde commercials en de bekeken programma’s. Daarnaast heeft de NPO mij ervan verzekerd dat conform de wet- en regelgeving op het gebied van privacy de gebruiker vooraf toestemming wordt gevraagd voor het gebruiken van deze functie. Het Cbp en de ACM zien hier op toe. De gebruiker kan de functie bovendien te allen tijde alsnog uitschakelen. Daarnaast wordt binnen deze functie niet opgeslagen waar de gebruiker naar kijkt.
Hoeveel belastinggeld is en wordt gebruikt voor ontwikkeling en exploitatie van deze functie binnen de NPO-app?
De ontwikkelkosten voor deze functie bedragen € 20.000 waarvan € 5.000 is besteed aan de integratie van de watermerktechnologie in de uitzendstraat. Daarnaast zijn er de jaarlijkse licentiekosten voor het gebruik van de watermerktechnologie. Deze bedragen € 110.000 en zijn onderdeel van de exploitatiekosten van de uitzendstraat.
Is het mogelijk deze functie aan of uit te zetten binnen de NPO-app? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan met NPO om te zorgen dat dit mogelijk wordt?
Ja, de gebruiker kan op elk gewenst moment zowel in de app via het besturingssysteem (OS) de functie aan- of uitzetten.
Op welke manier worden gebruikers van de app geïnformeerd over deze nieuwe functie?
De gebruiker wordt allereerst in de voorwaarden en toelichting bij de app gewezen op deze functie. Vervolgens wordt de gebruiker bij het updaten van de app expliciet om toestemming gevraagd om deze functie te mogen uitvoeren. Daarnaast vraagt ook het besturingssysteem aan de gebruiker om toestemming om de microfoon voor deze functie te mogen inzetten. De gebruiker moet dus twee keer expliciet akkoord gaan.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met het «relevant maken van reclame»?
Het gaat hier om het verrijken van reclame. Zoals onder vraag twee uiteengezet wordt er alleen extra informatie weergegeven bij de reclame die op dat moment op een van de publieke zenders wordt getoond. Als de gebruiker hiervoor kiest kan hij vervolgens interacteren met de reclame. De watermerktechnologie zorgt ervoor dat de app weet welke reclame er op dat moment wordt uitgezonden en toont hierbij passende informatie. Het tonen van extra informatie bij een commercial, maar zonder het gebruik van de watermerktechnologie, was al mogelijk via de Ster-extra-app, maar dit wordt nu ook ondersteund in de NPO-app.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg over de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2015, onderdeel Media op 24 november 2014?
Bij dezen.
Het bericht ‘Man in Amsterdam opgepakt voor voorbereiden aanslag op agenten’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Man in Amsterdam opgepakt voor voorbereiden aanslag op agenten»?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de PVV-fractie «Waarom geen grenscontroles?»2, waarin wordt gesteld dat er een grenscontrole is aan de buitengrenzen van de EU en dat grenscontrole aan de binnengrenzen geen meerwaarde heeft? Ziet u in dat dit standpunt onhoudbaar is? Zo nee, waarom niet?
In geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kunnen grenscontroles aan de binnengrenzen tijdelijk worden heringevoerd. De situatie is echter niet zodanig dat Nederland dergelijke grenscontroles zal herinvoeren. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen als uiterste middel. Een beoordeling dient plaats te vinden in hoeverre de tijdelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregelen tot die bedreiging in verhouding staan. Op dit moment staat het inzetten van deze uiterste maatregelen niet in verhouding tot de effectiviteit daarvan. Bovendien zou het ook economische schade ten gevolge hebben voor Nederland.
De EU-lidstaten zetten in op betere samenwerking en het delen van informatie in plaats van op het sluiten van de binnengrenzen. Ik heb nationaal gekozen voor de 38 maatregelen zoals beschreven in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) en deze met uw Kamer besproken in het aansluitende debat op 4 september 2014.
Hoe is de illegale Marokkaan Nederland binnengekomen en waarom liep hij vrij rond?
Over individuele gevallen worden geen mededelingen gedaan.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor alle immigratie uit islamitische landen en deze grenzen weer te gaan bewaken?
Het grenscontroleproces is een integer en veilig proces gebaseerd op internationale en Europese wet- en regelgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende belangen, waaronder de mobiliteit van de passagier, waarbij niet wordt ingeboet aan veiligheid. De Koninklijke Marechaussee controleert van elke passagier die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort en controleert eveneens of de houder van het paspoort hoort bij het aangeboden paspoort.
Capituleert u wederom voor de islamitische dreiging en geeft u politieagenten voortaan het advies geen uniform meer te dragen in het openbaar, of zorgt de toegenomen islamitische dreiging in binnen- en buitenland eindelijk voor het besef dat u het leger in moet zetten om drukke plaatsen zoals stations te beveiligen? Zo neen, waarom niet?
Er is en wordt geen voorschrift uitgevaardigd door de politie met betrekking tot het dragen van het uniform in het openbaar vervoer. Maar het is het recht van de politiemedewerker om in burgerkleding met het openbaar vervoer van en naar het werk te reizen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat er momenteel geen concrete aanwijzingen zijn voor een aanslag in Nederland. Sinds de verhoging van het dreigingsniveau naar substantieel in maart vorig jaar is er sprake van verhoogde alertheid bij de veiligheidspartners zoals de politie. Het niveau substantieel betekent dat het risico op een aanslag reëel wordt geacht. Daarom is in Nederland waakzaamheid geboden. Dit geldt voor iedereen. De overheid treft vanzelfsprekend maatregelen.
De lokale driehoeken van de vier grote steden hebben op advies van de NCTV besloten om uit voorzorg aanvullende politiesurveillances uit te voeren. Het gaat hier om extra ogen en oren om preciezer toezicht te houden en de weerbaarheid verder te verhogen. Er is op dit moment geen aanleiding om drukke plaatsen zoals stations te beveiligen door militairen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het Vrouw-Moeder-Kind centrum in het Atriumziekenhuis Atrium ziekenhuis in Heerlen er niet komt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het vorig jaar met veel trots aangekondigde Vrouw-Moeder-Kind-centrum (VMK) van het Atrium ziekenhuis in Heerlen er vanwege bezuinigingen niet komt?1
De Raden van Bestuur van Atrium en Orbis hebben mij laten weten dat het bericht, dat het Vrouw-Moeder-Kind-centrum in Heerlen van de baan is, onjuist is en dat ze de genoemde percentages niet herkennen. In Heerlen is nog steeds in een verloskundig centrum voorzien, met maternity rooms en een afdeling Neonatologie die van alle moderne faciliteiten zijn voorzien. Van deze voorzieningen kan straks ook door de 1e lijns verloskundigen gebruik worden gemaakt voor bevallingen. Dit centrum komt in de nieuwbouw en wordt eind volgend jaar in gebruik genomen.
Bent u, gelet op de ligging van Heerlen in het verzorgingsgebied, van mening dat de centralisatie van verloskundige zorg in die stad een goed idee is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht veel waarde aan de bereikbaarheid van acute verloskundige zorg. Zowel het Atrium als Orbis is echter geen gevoelig/cruciaal ziekenhuis volgens de analyse gevoelige ziekenhuizen van het RIVM die ik u op 20 september 2013 heb toegezonden (32 854, nr. 20).
Herkent u de in het artikel genoemde percentages en weet u welke vertrouwelijke stukken hier bedoeld worden? Zo nee, bent u bereid die te achterhalen en te delen met de Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken en ken de vertrouwelijk stukken niet. Het is aan de Raden van Bestuur van Atrium en Orbis om de verdere invulling van het centrum voor te bereiden. Ik heb hier geen rol in.
Wat is uw reactie op het feit dat men bij de afweging van het centraliseren van de verloskundige zorg in Heerlen, men het voor lief nam dat er 20% minder bevallingen zouden plaatsvinden dan wanneer dit in Sittard zou gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op de mening van ingewijden dat de ruimte beschikbaar in Heerlen eigenlijk te klein is voor verloskundige zorg, van oordeel dat centralisatie in die stad eigenlijk niet wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raden van Bestuur van Atrium en Orbis, in overleg met betrokken partijen, om te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving.
Zou het naar uw mening, nu het Atrium ziekenhuis in Heerlen zich niet langer kan profileren met een nieuw VMK, niet veel verstandiger zijn verloskundige zorg in zowel Heerlen als bij het Orbis ziekenhuis in Sittard aan te blijven bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat «het ziekenhuis van de 21e eeuw» – zoals het Orbis ook wel wordt genoemd – zonder verloskundige zorg kan? Is dat uw definitie van een hypermodern ziekenhuis?
De toedeling van functies dient bezien te worden in de locale context. Het gaat hier om afspraken tussen aanbieders, zorgverzekeraars en andere betrokken partijen. Ik heb hier geen rol in.
In welk stadium en hoe concreet zijn de fusieplannen van het Atrium ziekenhuis in Heerlen en het Orbis ziekenhuis in Sittard-Geleen?
De ziekenhuizen Atrium en Orbis werken toe naar een fusie per 1 januari 2015. De banken hebben op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de financiering. De centrale ondernemingsraad, de verpleegkundige adviesraad, de centrale cliëntenraad en medische staven van de ziekenhuizen hebben ingestemd met de fusie.
Op welke wijze is met bewoners, zorgverleners en andere betrokkenen overleg gevoerd over de fusie van deze twee ziekenhuizen? Zijn zij gelukkig met deze voornemens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De centrale ondernemingsraad, de verpleegkundige adviesraad, de centrale cliëntenraad en medische staven en medische staven van de ziekenhuizen zijn akkoord gegaan met de fusie. De NZA toetst (fusietoets) op dit moment of bij het betrekken van de stakeholders de juiste werkwijze is gevolgd.
Is het gezien deze recente ontwikkelingen niet verstandiger om de fusieplannen nu voor eens en voor altijd af te blazen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de besturen van de betreffende ziekenhuizen hierop aan te spreken?
Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor patiënten is het belangrijk om een keuze te hebben tussen verschillende ziekenhuizen, zodat zij weg kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende onderscheidend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren. Raden van bestuur beslissen of ze wel of niet willen fuseren en het is aan toezichthouders om dit te toetsen. Ik ben hier verder geen partij in.
In welke regio’s ligt er op dit moment een (concept-)regioplan van zorgverzekeraars waarin er wordt gekoerst op het sluiten dan wel samenvoegen van afdelingen voor verloskundige en spoedeisende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat betreft de concentratie van spoedzorg heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in februari 2013 de gezamenlijke uitgangspunten bekend gemaakt. Op basis daarvan zijn vervolgens per regio verkennende gesprekken gevoerd tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De uitgangspunten van de zorgverzekeraars zijn te raadplegen via de website van ZN.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er inmiddels op gewezen dat hun gezamenlijke plannen voor de concentratie van spoedeisende ziekenhuiszorg de keuzemogelijkheden voor patiënten en verzekerden te veel kunnen verminderen. Op basis hiervan heeft ZN op 16 juli 2014 laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg voor dit moment af te ronden. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij een zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.
Het is nu aan ZN om aan te tonen dat het collectief stellen van kwaliteitseisen per saldo goed is voor de verzekerden. Zorginstituut Nederland is door ZN verzocht om vanuit zijn onafhankelijke positie de partijen te verzoeken om zo snel mogelijk gezamenlijk de kwaliteitsstandaarden voor spoedeisende hulp te formuleren. Wat Zorginstituut Nederland betreft, zullen de kwaliteitsstandaarden waar alle partijen het over eens zijn, nog dit jaar in het register bij het Zorginstituut worden opgenomen. Voor de standaarden waarover nog geen overeenstemming bestaat, verwacht Zorginstituut Nederland dat deze in de loop van 2015 worden geregistreerd. Als de partijen daar niet uitkomen, zal het Zorginstituut zelf een expertcommissie instellen om voorstellen te doen.
Kunt u de Kamer deze (concept-)plannen voor elke regio doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij elk plan aangeven hoever de uitvoering ervan gevorderd is?
Zie antwoord vraag 11.
De mogelijkheden om extra opvanglocaties voor asielzoekers te vinden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verschillende berichten over de mogelijkheden voor en bereidheid bij gemeenten en inwoners om ruimte te maken voor extra opvanglocaties voor asielzoekers?1
Ja.
Hoe duidt u in zijn algemeenheid die mogelijkheden en bereidheid, in deze periode waarin het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) met grote urgentie extra locaties nodig heeft, vanwege de verhoogde asielinstroom?
Zoals ook uit de berichten waarnaar u verwijst naar voren komt, is het ook mijn ervaring dat de reacties op de mogelijke komst van een asielopvangcentrum in een gemeente vaak tweeledig zijn. Enerzijds zijn er vragen en is er sprake van weerstand, anderzijds zien we ook dat gemeenten graag meewerken en dat vrijwilligers zich melden voor taken in het centrum. Ik ben blij met deze steun van gemeenten en bevolking.
Hoeveel tijdelijke opvanglocaties heeft u inmiddels gevonden? Hoeveel tijdelijke opvanglocaties heeft u nog nodig om te waarborgen dat er voldoende opvangplekken voor asielzoekers zijn? Wat zijn de laatste cijfers over de asielopvang (instroom, bezetting, uitstroom)?
Het COA heeft gereageerd op de onverwachte hogere instroom door op bestaande locaties optimaal gebruik te maken van de bestaande ruimten (o.a. recreatieruimten), bij te bouwen op bestaande locaties (zoals semi permanente bouw in Ter Apel en de paviljoens in Dronten en Luttelgeest) en locaties te (her)openen, zoals in Bellingwolde, Veenhuizen, Budel en Breda. In 2014 heeft het COA circa 13 locaties geopend, voornamelijk in voormalige gevangenissen en kazernes, maar ook in vakantieparken.
Omdat we voor de komende jaren ook uitgaan van een hogere asielinstroom en bezetting bij het COA, worden zoveel mogelijk locaties gezocht die voor enkele jaren beschikbaar zijn. Dit is uiteraard anders voor de noodvoorzieningen, zoals de IJsselhallen in Zwolle, die louter dienen voor overbrugging tot er meer geschikte locaties beschikbaar zijn.
Op welke wijze kunt u, zo nodig, het draagvlak bij gemeenten vergroten om tijdelijk asielzoekers op te vangen, bijvoorbeeld door uitgebreidere informatie over de waarborgen of door het wegnemen van mogelijke barrières hierbij?
De afgelopen tijd heb ik met uw Kamer vaker gesproken over de verhoogde asielinstroom en de effecten hiervan op de partners in de vreemdelingenketen zoals het COA en de IND. Zoals u stelt, heeft het COA op korte termijn veel locaties nodig. Bij het zoeken van locaties worden de gebruikelijke procedures gevolgd maar wel in veel korter tijdsbestek dan normaal het geval is. Zo worden er altijd omwonendenbijeenkomsten gehouden, maar ontbreekt soms de tijd om dit ruim voor de opening van een locatie te doen. Hier wordt goed geluisterd naar eventuele zorgen en bezwaren en het COA zal deze waar mogelijk ook wegnemen.
Tijdens de bestuurlijke overleggen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) vraag ik ook regelmatig aandacht voor de uitdaging waar we gezamenlijk voor staan bij de opvang van asielzoekers en de huisvesting van vergunninghouders.
Deelt u de mening dat zowel door het Rijk als door gemeenten een extra inspanning moet worden geleverd om te waarborgen dat alle vluchtelingen die in Nederland een veilig heenkomen zoeken fatsoenlijk kunnen worden opgevangen tijdens hun asielprocedure? Zo nee, waarom niet?
De opvang van asielzoekers is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid en ik ben het met u eens dat de medewerking van gemeenten hierbij onontbeerlijk is. Enerzijds om extra opvanglocaties in te richten voor de opvang van asielzoekers, anderzijds om asielzoekers die een asielvergunning krijgen, snel te kunnen huisvesten in gemeenten. Daardoor kan de vergunninghouder snel beginnen aan zijn integratie en komen de plaatsen die deze groep nu bezet houdt in asielzoekerscentra, snel beschikbaar voor de asielzoekers die Nederland nu binnenkomen. De aantallen waar we nu voor staan blijven een extra inspanning vergen van vele partijen.
Bent u bereid in gesprek te gaan en te blijven met de VNG en in samenwerking met gemeenten een alomvattend plan van aanpak voor de periode 2014 tot en met 2016 te maken teneinde voldoende opvangplekken voor asielzoekers te realiseren?
Voor de komende jaren reken ik net als voor dit jaar op een hogere instroom dan in de voorgaande jaren. Het COA houdt hiermee rekening in het zoeken naar locaties, waarbij zij op dit moment soms ook vanwege de urgente situatie niet uitsluitend optimale locaties betrekt.
Ook aan de achterkant van het proces is vaart en aandacht nodig. In direct overleg met de VNG is het Platform versnelling uitstroom vergunninghouders opgericht, waarin de departementen V&J, BZK en SZW met COA, VNG, gemeenten en IPO samenwerken om de huisvesting van vergunninghouders te stimuleren en versnellen.
Deelt u de mening dat Nederland altijd moet waarborgen dat de opvangvoorzieningen van asielzoekers aan een minimale standaard van voorzieningen voldoen en dat alles op alles moet worden gezet teneinde te voorkomen dat in de toekomst vluchtelingen onvoldoende opgevangen kunnen worden? Zo ja, op welke wijze waarborgt u dat?
Dat de opvang van asielzoekers aan minimale voorwaarden moet voldoen onderschrijf ik. Hieraan geeft het COA ook invulling en in Nederland wordt zeker voldaan aan de standaarden die bijvoorbeeld de EU-opvangrichtlijn voorschrijft. Jaarlijks wordt er een prognose gemaakt van het verwachte aantal asielzoekers. Zoals we dit jaar gemerkt hebben, kan de realiteit sterk van de prognose afwijken. Dit hebben we niet in de hand omdat asielzoekers om meerdere redenen de keuze voor een land maken en er nieuwe brandhaarden kunnen ontstaan in de wereld die ertoe leiden dat mensen hun land ontvluchten. Het COA is er in geslaagd om alle asielzoekers die zich melden, op een goede manier op te vangen. Dit gebeurt soms tijdelijk in enkele suboptimale voorzieningen. Het verblijf van een asielzoeker in zo’n voorziening is zo kort mogelijk
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over opvang en terugkeer op 6 november aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Mensen met schulden zijn een melkkoe’ |
|
Gerard Schouw (D66), Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mensen met schulden zijn een melkkoe»?1
Ja.
Deelt u de in het artikel opgeworpen stelling dat er lucht zit in bepaalde tarieven en dat het onwenselijk is als burgers meer betalen dan noodzakelijk is?
De kosten die op de schuldenaar verhaald mogen worden, zijn gelimiteerd tot bij AMvB vastgestelde tarieven welke zijn gebaseerd op kostprijs met een opslagpercentage voor redelijke winst.2 Deze tarieven worden jaarlijks geactualiseerd met behulp van een objectieve indexering, waarin de loonkostenstijging en productiviteitsstijging zijn verdisconteerd.3 De eerste factor (loonkostenstijging) werkt prijsverhogend; met de lonen stijgen ook de kosten van een productief uur en daarmee de productkosten. De tweede factor (productiviteitsstijging) werkt prijsverlagend; met de stijging van de productiviteit per medewerker, dalen de tijdsbesteding per product en de arbeidskosten. De kosten en de baten van de automatisering worden geacht hierin te zijn verdisconteerd. Overigens zijn de tarieven in 2007 en 2012 verlaagd in verband met de toegenomen arbeidsproductiviteit.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 7.
In welke mate houdt de indexatie van de deurwaarderstarieven rekening met de werkelijke kosten die een deurwaarder maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kosten en de baten van de automatisering niet worden meegenomen in de indexatie? Zo ja, waarom gebeurt dat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overheid in toenemende mate een prijsdruk legt op de gerechtsdeurwaarders? Welke risico’s ten aanzien van het eigenbelang van de deurwaarders bij een vordering en de onafhankelijkheid van het ambt brengt dat met zich mee?
De gerechtsdeurwaarder oefent zijn beroep uit op het snijvlak van ambt en ondernemerschap. Door de economische omstandigheden, de toegenomen concurrentie en prijsdruk van opdrachtgevers – waaronder overheidsinstanties – kan onder omstandigheden een onafhankelijke ambtsbediening onder druk komen te staan. Bijvoorbeeld doordat de gerechtsdeurwaarder zijn relatie met de opdrachtgever laat prevaleren boven de belangen van de schuldenaar. Mede met het oog daarop wordt met het wetsvoorstel tot Wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet4 het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht uitgebreid tot algemeen toezicht. Dit betekent niet alleen een controle op de financiële handel en wandel van gerechtsdeurwaarders, maar ook dat zaken als integriteit en de onafhankelijkheid van de ambtsbediening door de toezichthouder onder de onder loep wordt genomen. Het wetsvoorstel voorziet er tevens in dat bij een ernstig vermoeden van klachtwaardig handelen, het Bureau Financieel Toezicht, of de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders of de Minister van Veiligheid en Justitie, de tuchtrechter kan vragen de betrokken gerechtsdeurwaarder direct te schorsen.
Acht u het wenselijk als een overheidsinstantie, zoals het Centraal Administratie Kantoor (CAK), een aanbesteding probeert te doen waarin de deurwaarder een bedrag moet betalen voor het winnen van de opdracht? Zo nee, waarom is dit desondanks gebeurd?
Door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) is eerder dit jaar een aanbestedingstraject gestart voor gerechtsdeurwaardersdiensten. Het doel van deze aanbesteding was het selecteren en contracteren van drie kantoren voor de verrichting van incassowerkzaamheden en ambtshandelingen ten behoeve van de vorderingen van het CAK. Deze aanbesteding had betrekking op de wettelijke taken die het CAK uitvoert voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, namelijk het vaststellen, opleggen en incasseren van de wettelijk verplichte eigen bijdragen voor geleverde zorg. Bij deze aanbesteding heeft het CAK aan offrerende gerechtsdeurwaarders gevraagd een commercieel belang bij de te gunnen opdrachten aan te geven. Het CAK is er vervolgens op gewezen dat het in verband met een goede en onafhankelijke vervulling van het gerechtsdeurwaardersambt het de gerechtsdeurwaarder niet is toegestaan vorderingen direct of indirect voor eigen rekening te innen. Het CAK heeft daarop besloten de aanbesteding in te trekken.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de deurwaarderstarieven en de wijze waarop deurwaarders en opdrachtgevers met elkaar samenwerken?
Voor het goed functioneren van de gerechtsdeurwaarder is het van belang dat er geen discussie is over de redelijkheid van de kosten voor ambtshandelingen die aan schuldenaren in rekening worden gebracht. In overleg met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders wil ik daarom de mogelijkheid verkennen door middel van een beperkte steekproef van veelvoorkomende ambtshandelingen, vast te stellen of de thans gelden tarieven nog voldoen aan het uitgangspunt dat deze zijn gebaseerd op kostprijs met een opslagpercentage voor een redelijke winst.
Fouten van banken bij het omzetten van adresboeken van klanten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa van 18 oktober 2014?1
Ja.
Klopt het dat banken fouten hebben gemaakt bij het omzetten van adresboeken van klanten naar IBAN-nummers?
Per 1 augustus 2014 is Nederland in het kader van de migratie naar één uniforme betaalmarkt voor de euro, de Single Euro Payments Area – SEPA, over op IBAN. Om de overgang op IBAN voor de Nederlandse consument te vergemakkelijken, hebben de banken de rekeningnummers die klanten vóór de SEPA-migratie in hun adresboek hadden staan, in 2013 omgezet naar de corresponderende IBAN rekeningnummers.
De Nederlandsche Bank heeft geen onregelmatigheden gesignaleerd bij de omzetting van de adresboeken door de banken. Indien er door de banken fouten worden gemaakt bij de omzetting, dan resulteert dit vrijwel altijd in onjuiste IBAN’s. Het IBAN kent namelijk een controlegetal en dat ondervangt type- of schrijffouten. zodat er geen geld overgemaakt kan worden naar een (verkeerde) persoon.2 Het is wel mogelijk dat klanten verkeerde rekeningnummers in de adresboeken hadden staan en dat deze rekeningnummers zijn omgezet naar bestaande IBAN’s.
Wie is ervoor verantwoordelijk als er in dergelijke gevallen geld naar een verkeerde rekening wordt overgeboekt; de bank of de klant?
Rekeninghouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de invoering van de juiste rekeningnummers in het adresboek en de invoering van de correcte gegevens bij een betaalopdracht. Banken zijn er voor verantwoordelijk dat opdrachten conform de ingevoerde gegevens verwerkt worden.
In de aanloop naar de SEPA-migratie en in het kader van hun zorgplicht hebben de banken het publiek tevens regelmatig gevraagd om hun adresboek up-to-date te houden en bij het geven van een betaalopdracht te controleren of de correcte gegevens zijn ingevuld.
Banken zijn er wel toe verplicht redelijke inspanningen te verrichten om bij consumenten te helpen het geld terug te krijgen bij incorrecte overboekingen. Banken bemiddelen daarom tussen klanten en verkeerde begunstigden, wanneer hun klanten daarom vragen. Om het terugvorderen van onjuiste overboekingen voor klanten te faciliteren hebben banken bijvoorbeeld het (interbancaire) proces «onverschuldigde betalingen» ingericht.3
Als betalingen echter door toedoen van de bank foutief worden uitgevoerd, is deze mede aansprakelijk richting haar klanten en verantwoordelijk voor terugboeking van het bedrag van de foutief uitgevoerde betaling.4
Deelt u de mening dat als het adresboek door toedoen van de bank onjuist blijkt te zijn, de bank verantwoordelijk is voor het terugboeken van de overgemaakte gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de omvang van het aantal verkeerde overboekingen door het abusievelijk gebruik van een verkeerd IBAN-nummer? Om hoeveel gevallen gaat het en welke bedragen zijn ermee gemoeid? Weet u hoeveel procent van de mensen het geld uiteindelijk terugkrijgt?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen van het Kamerlid Nijboer heb ik een voorzichtige inschatting gegeven van de omvang (ongeveer 4.500 betaalopdrachten per maand) van het aantal verkeerde overboekingen tijdens de «duale periode» – de periode waarin oude Nederlandse rekeningnummers via automatische conversiediensten in internetbankieren worden omgezet naar een IBAN.5 Per 1 augustus 2014 is Nederland volledig over op IBAN en sindsdien worden oude korte Nederlandse bankrekeningnummers niet langer in de internetbankieromgeving automatisch naar IBAN rekeningnummers geconverteerd.
De verwachting is dat met de overstap op IBAN het aantal door consumenten gedane verkeerde overboekingen op een aanzienlijk lager niveau dan het niveau van tijdens de duale periode zal komen te liggen.
Het stopzetten van een succesvolle opleiding voor kwetsbare leerlingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «ROC1 mag opleiding voor Moeilijk Lerenden niet schrappen»?2
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik heb inmiddels van ROC Midden Nederland (ROCMN) vernomen dat zij het voornemen heeft om de opleiding voor Moeilijk Lerenden (ML-opleiding) niet te schrappen. De ML-opleiding van ROCMN, nu XL Entree, bestaat al twintig jaar als een tweejarige bbl-opleiding op niveau 1. Deelnemers komen uit het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs (samen ongeveer 40% van de instroom) en omvatten verder nog de zogenoemde zij-instromers (18 tot 27 jaar, 60% van de instroom) die al enige jaren het voorliggende onderwijs hebben verlaten. ROCMN heeft het voornemen de XL Entree-opleiding in de bbl- en bol-variant voort te zetten, in nauwe samenwerking met het praktijkonderwijs. Daarmee wordt de doelgroep van de opleiding verbreed.
Wat is uw oordeel over het rapport «School2Work rapportage moeilijk lerenden»3, waaruit blijkt dat deze opleiding kwetsbare jongeren op een effectieve manier aan een diploma en werk helpt?
Het rapport «School2Work rapportage moeilijk lerenden» beschrijft de resultaten van de ML-opleiding. ROCMN heeft dan ook aangegeven dat deze uitkomsten worden meegenomen in de verdere ontwikkeling van de opleiding.
Bent u ervan op de hoogte dat juist deze opleiding door een samenwerkingsovereenkomst (tussen diverse gemeentes in de regio Utrecht, ROC Midden Nederland en Praktijkscholen) op het punt staat beëindigd te worden?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is het voornemen om de opleiding niet te beëindigen. Er is een concept-samenwerkingsovereenkomst opgesteld waarin nadere (regionale) afspraken worden uitgewerkt. ROCMN heeft mij geïnformeerd over het uitgangspunt en aangegeven dat met het nieuwe scenario de kennis en kunde van de XL Entree behouden blijft en er een breder aanbod ontstaat voor de groep moeilijk lerende jongeren in een bbl- en bol-variant. De overeenkomst wordt op 20 november aanstaande ondertekend.
Is het waar dat het bestuur van ROC Midden Nederland dit besluit heeft genomen zonder rekening te houden met de opvatting van de ondernemingsraad en de studentenraad? Deelt u de mening dat dit soort bestuurlijke arrogantie gemeden dient te worden?
Zie voor de beantwoording van deze vraag, ook de het antwoord op vraag 1. De uitwerking van de afspraken in de concept-samenwerkingsovereenkomst vindt momenteel plaats door een werkgroep. ROCMN heeft mij verzekerd dat de uitwerking zal worden voorgelegd aan zowel de ondernemingsraad als de studentenraad. Daarnaast heeft de wethouder Onderwijs van de gemeente Utrecht toegezegd de Gemeenteraad over deze ontwikkeling te informeren. Deze ontwikkeling zal voor komend schooljaar zijn afgerond.
Deelt u de mening dat ROC Midden Nederland hiermee zijn verantwoordelijkheid ontloopt voor jongeren die juist steun nodig hebben bij het halen van een diploma en het vinden van werk?
Nee, die mening deel ik niet. ROCMN spant zich juist in om deze doelgroep, in samenwerking met het praktijkonderwijs, te onderwijzen en te begeleiden naar het behalen van een diploma.
Is dit plan in tegenstrijd met uw visie dat ROC’s juist hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor kwetsbare jongeren?4
Ik verwijs u voor het antwoord naar vraag 5.
Vindt u het ook gênant dat de MBO Raad goede sier maakt met een opleiding die op het punt staat gesloten te worden?5
Deze vraag is niet van toepassing, omdat het voornemen is de XL Entree te continueren.
Bent u bereid bij de gemeente Utrecht en ROC Midden Nederland aan te dringen op behoud van deze opleiding? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het voornemen is de XL Entree te continueren.
De huisvesting van de belastingdienst in Tilburg |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Waarom bent u tot de conclusie gekomen dat het pand van Defensie in Tilburg geen optie is voor de huisvesting van de belastingdienst?1
Bij het opstellen van het masterplan Noord-Brabant is zorgvuldig gekeken hoe vraag en aanbod rond rijkskantoren zich ontwikkelen. Daarbij is ook gesproken over het pand van Defensie in Tilburg. Op dat moment kon geen match worden gemaakt met een vragende partij aan de kant van het Rijk. Aan de vraagkant bleek dat de Belastingdienst in een beperkter aantal plaatsen kantoor ging houden. De Belastingdienst bundelt zijn kantorenfunctie voor Noord-Brabant in Eindhoven en Breda. Voorafgaand aan vaststelling van het masterplan Noord-Brabant is overleg gevoerd met de commissaris van de Koning en de burgemeesters van de vijf grootste steden in de provincie. Inmiddels is aan de wethouder van Economische Zaken toegelicht dat de mogelijkheden van de rijksoverheid in Tilburg nogmaals zullen worden bekeken bij de actualisering van de masterplannen.
Waarom stelt u dat «gesproken is over het pand van Defensie in Tilburg» terwijl de gemeente Tilburg «dit blijft betwisten»?2
Om het aanbod van rijkskantoren goed in beeld te krijgen is indertijd ook gesproken met vertegenwoordigers van het Ministerie van Defensie. Inmiddels is aan de wethouder van Economische Zaken toegelicht dat de mogelijkheden van de rijksoverheid in Tilburg nogmaals zullen worden bekeken bij de actualisering van de masterplannen.
Waarom houdt u de optie extra «aanhuur» in Eindhoven en Breda open, terwijl in Tilburg een geschikt pand beschikbaar is dat eigendom is van het Rijk?
Bij het invullen van de vraag van de Belastingdienst in Eindhoven is op dit moment geen extra aanhuur voor de Belastingdienst in Eindhoven nodig. Dit als gevolg van efficiënt huisvesten. Voor de Belastingdienst vestiging in Breda wordt passende huisvesting opgeleverd in het derde kwartaal 2016. De huisvesting bevindt zich in de zogenaamde OV-terminal boven het station. Mochten de feiten veranderen, dan is in de actualiseringsronde per 2016 die ik dit jaar start, ruimte om deze nieuwe feiten af te wegen.
Het bericht “Gehandicapte niet welkom in Utrecht door milieuregels” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gehandicapte niet welkom in Utrecht door milieuregels»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Hoe oordeelt u over het feit dat mensen met een gehandicaptenvoertuig door milieuregels worden belemmerd in hun deelname aan de samenleving?
Europa heeft milieurichtlijnen2 afgesproken ter bescherming van de gezondheid van de Europese inwoners omdat gebleken is dat gezondheidsschade door vervuilde lucht een belangrijke doodsoorzaak is. In honderden Europese steden zijn milieuzones ingevoerd omdat hiermee een grote bron van vervuiling wordt aangepakt door alleen die voertuigen uit de binnensteden te weren die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de gezondheidsschadelijke uitstoot. In Nederland is Utrecht de eerste gemeente die een milieuzone voor personen- en bestelauto’s invoert, omdat de gemeente Utrecht verwacht dat zonder deze maatregel niet aan de grenswaarden kan worden voldaan. Door deze maatregel wordt 2% van de voertuigen geweerd (personen- en bestelvoertuigen van voor 2001 rijdend op diesel en van voor juli 1992 rijdend op benzine), hetgeen naar verwachting leidt tot een reductie van roet van 30% van het vervoer. De milieuzone geldt voor alle personen- en bestelvoertuigen die niet aan de toelatingseisen voldoen. Het selectiecriterium is dus het voertuig en niet de gebruiker ervan.
Naast de verantwoordelijkheid om voor schone lucht voor de ingezetenen te zorgen heeft de gemeente ook de verantwoordelijkheid om mensen met een beperking de mogelijkheid te geven om te participeren in de samenleving. Gelet op die laatste verantwoordelijkheid heeft de gemeente Utrecht verschillende mogelijkheden voor mensen met een beperking die gebruik maken van een oudere dieselauto, om hen te ondersteunen bij vervanging of om ontheffing te verkrijgen. Zo kunnen eigenaren van voertuigen die niet voldoen aan de voorwaarden van de milieuzone in de gemeente Utrecht in aanmerking komen voor een sloopsubsidie en een stimuleringssubsidie bij vervanging van hun auto door een schonere auto. Daarnaast zijn er, onder voorwaarden, mogelijkheden op grond waarvan het college van B&W ontheffing kan verlenen voor voertuigen in de milieuzone. Voor de in het artikel van de Telegraaf belichte casus loopt er momenteel binnen de gemeente een procedure; voor de betreffende mevrouw wordt bezien of zij in aanmerking kan komen voor een ontheffing. Naast de hiervoor genoemde mogelijkheden van subsidie en ontheffing kunnen mensen met een beperking via de Wmo en – in geval van woon-werkverkeer via het UWV – in aanmerking komen voor een vergoeding voor een aanpassing aan de auto.
Ik ben van mening dat maatregelen die ten goede komen aan het milieu in beginsel zowel voor mensen met als zonder een beperking dienen te gelden. Indien als gevolg hiervan de participatie aan de samenleving van een persoon met een mobiliteitsbeperking zou kunnen worden beperkt, dient de gemeente in goed overleg met betrokkene te bezien welke alternatieven voorhanden zijn. Op basis van de door mij verkregen informatie stel ik vast dat de gemeente Utrecht in deze specifieke casus haar verantwoordelijkheid neemt.
Hoe weegt u de mobiliteit van mensen met een om medische redenen aangepast voertuig ten opzichte van de regels omtrent milieuzones?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de regels omtrent milieuzones de participatie van mensen met een gehandicaptenvoertuig niet onnodig mogen beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen om buitenproportionele gevolgen van regels omtrent milieuzones voor mensen met een gehandicaptenvoertuig tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Cogas gooit Ziggo van de kabel, abonnees moeten naar Caiway’ |
|
Eddy van Hijum (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht bericht «Cogas gooit Ziggo van de kabel, abonnees moeten naar Caiway»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat tienduizenden bestaande ZIGGO-abonnee’s in Twente, die jarenlang hun vaste telefoon- en internetaansluitingen via de Cogas-kabel bij ZIGGO hadden ondergebracht, door Cogas min of meer verplicht worden om over te stappen naar Caiway als zij een vaste telefoon- en internetaansluiting via de kabel willen houden?
Ja.
Bent u op de hoogte dat de keuze voor het nieuw aangelegde glasvezelnet voor alle klanten vooralsnog eveneens beperkt is tot Caiway en dat pas in de loop van 2015 alternatieven op glasvezel ontstaan?
Ja.
Vindt u het gewenst dat een netwerkbeheerder de keuze voor een provider op deze wijze aan de klant oplegt? Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen in hoeverre het belang van de klant hiermee wordt geschaad?
Het is op grond van het Europese telecomkader aan de ACM om binnen het kader van de Telecommunicatiewet te beoordelen wat de noodzakelijke toegangsregulering is om effectieve concurrentie op de Nederlandse telecommunicatiemarkten te borgen. De ACM heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is om op het kabelnetwerk dezelfde vorm van toegang te bieden als op het koper- en glasvezelnetwerk van KPN. Op grond van het marktanalysebesluit ontbundelde toegang wordt alleen KPN verplicht om toegang te bieden. Daarmee staat het de beheerder van een coaxkabelnetwerk vrij om zelf te kiezen welke provider hij toegang biedt tot zijn netwerk, op basis van commerciële contractonderhandelingen. De klant behoudt wel de mogelijkheid om te kiezen voor een van de alternatieve providers die hun diensten aanbieden via het koper- en glasvezelnetwerk van KPN, en voor tv ook voor aanbieders via satelliet of Digitenne. Cogas biedt op het glasvezelnetwerk dat het aanlegt ook de mogelijkheid aan alternatieve providers om diensten aan te bieden. Overigens zou het kabinet het aantrekkelijk vinden wanneer ook kabelbedrijven de verplichting zou kunnen worden opgelegd om concurrenten toe te laten op hun netwerk2. Gezien eerder genoemde conclusie van de ACM vereist dit aanpassing van het Europese ex-ante marktreguleringskader.
Welke mogelijkheden heeft u om een grotere keuzevrijheid voor de klant af te dwingen, bijvoorbeeld door te eisen dat een verplichte overstap naar Caiway op de reguliere kabel pas aan de orde kan zijn als er alternatieven voor deze provider via de glasvezel beschikbaar zijn?
Ik heb daartoe geen mogelijkheden. Zoals onder vraag 4 werd opgemerkt staat het de kabelnetwerkbeheerder vrij om zelf te kiezen welke provider hij toegang biedt. Wel kunnen klanten voor verschillende aanbieders op de netwerken van KPN kiezen, en voor TV-diensten ook voor aanbieders via satelliet of Digitenne. Overigens is het zo dat Caiway verschillende pakketten aanbiedt. Zo kunnen consumenten alleen een TV-dienst afnemen bij Caiway of andere combinaties van diensten.
Op welke wijze is de onafhankelijkheid van de netwerkbeheerder bij de selectie van providers in het huidige stelsel gewaarborgd? Acht u die waarborgen afdoende met het oog op het klantbelang?
De beheerder van een coaxkabelnetwerk mag zelf kiezen welke provider hij toegang biedt tot zijn netwerk. Caiway probeert zijn aanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten bij het aanbod van Ziggo, zodat consumenten zo min mogelijk nadeel ondervinden. De klant heeft ook de mogelijkheid om te kiezen voor een van de alternatieve providers die hun diensten aanbieden via het koper- en glasvezelnetwerk van KPN, en voor tv ook voor aanbieders via satelliet of Digitenne. Het klantbelang is daarmee afdoende gewaarborgd.
De berichten dat huishoudens met financiële problemen de samenleving jaarlijks elf miljard euro kosten |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schulden kosten Nederland 11 mld»1 en het rapport «Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland» van het Nibud?2
Ja.
Herkent u zich in de cijfers uit het onderzoek van het Nibud dat 1,1 miljoen huishoudens in Nederland met ernstige financiële schulden kampen en dat deze schulden de samenleving jaarlijks 11 miljard euro kosten? Verwacht u in lijn met de inschatting van het Nibud dat het aantal huishoudens met ernstige betalingsachterstanden de komende jaren zal stijgen?
De cijfers in het rapport van het Nibud, waar u naar verwijst, zijn gebaseerd op deskresearch, dat wil zeggen, op bestaande onderzoeken, waaronder dat over «Huishoudens in de rode cijfers». Uit het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 2012 (Kamerstuk, 2012–2013, 24 515, nr. 254) blijkt dat iets meer dan één op de zes Nederlandse huishoudens een risico loopt op problematische schulden, problematische schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit. Het grootste deel van deze huishoudens (tussen de 719.000 en 961.000 huishoudens) loopt een risico op problematische schulden. Tussen de 373.000 en 531.000 huishoudens hebben problematische schulden. Het Nibud heeft de aantallen huishoudens vertaald naar personen. Het Nibud heeft in zijn rapport de uitvoeringskosten van de schuldhulpverlening, de kosten van het verlies van arbeidsparticipatie, huisuitzettingen en afsluiting door energiemaatschappijen en het afschrijven van vorderingen uiteen gezet. Deze cijfers zijn gebaseerd op bestaand onderzoek. Een optelling tot 11 miljard wordt in het rapport niet gemaakt. Maar buiten kijf staat dat preventie van problematische schulden goed is voor mensen zelf en de samenleving als geheel.
Er zijn ontwikkelingen die van belang zijn voor de financiële positie van mensen: de huizenmarkt komt voorzichtig weer op gang en de werkloosheid is langzaam aan het dalen. Toch is het niet onrealistisch om te verwachten dat het aantal huishoudens met ernstige betalingsachterstanden de komende jaren nog zal stijgen. Eind dit jaar verschijnt in opdracht van mijn ministerie de vierde meting van de Monitor Betalingsachterstanden. In oktober 2015 volgt de tweede meting van Huishoudens in de rode cijfers. De resultaten van deze onderzoeken zullen een beeld geven van de ontwikkeling van het aantal huishoudens met ernstige betalingsachterstanden.
Deelt u de mening dat deze onderzoeksresultaten de ernst van de problematiek laten zien en de noodzaak om maatregelen te nemen aantonen? Deelt u de conclusie van het rapport van het Nibud dat de huidige aanpak van de schuldhulpverlening onvoldoende werkt? Zo nee, waarom niet?
In het rapport geeft het Nibud zijn overkoepelend beeld van de schuldenproblematiek in Nederland weer en laat het de ernst van de situatie voor mensen en de maatschappij zien. Het Nibud vindt dat er binnen de schuldhulpverlening meer op individueel niveau gekeken zou moeten worden naar de persoonlijke omstandigheden waarin iemand schulden krijgt en het gedrag. De nadruk zou moeten liggen op het vergroten van de financiële zelfredzaamheid van de consument om zo te voorkomen dat er financiële problemen ontstaan. Het Nibud schrijft te vinden dat het tijd is om als samenleving achter deze problematiek te gaan staan en te investeren in schuldpreventie op een breder niveau. Hierbij zou er volgens het Nibud meer aandacht moeten zijn voor de verantwoordelijkheid van de omgeving. Hoe komt iemand in de financiële problemen en wat kan de samenleving in brede zin bijdragen om schulden te voorkomen.
Ik onderschrijf het belang dat Nibud hecht aan een brede aanpak van preventie van schulden met daarin specifieke aandacht voor het zelfredzaam maken van mensen en inzicht in het gedrag. Preventie en vroegsignalering zijn speerpunten binnen mijn schuldenbeleid. Hiervoor is dan ook aandacht binnen de huidige wetgeving en daarnaast ondersteun ik vanuit mijn rol gemeenten bij het vormgeven van hun regie bij het voorkomen van schulden.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om de preventie van schulden een sterkere plaats te geven in het landelijke beleid en wetgeving? Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze de continuïteit en waarborging van de preventie van schulden via wet- en regelgeving, voorzieningen en commerciële aanbieders van producten en diensten verbeterd kan worden? Zo ja, op welk termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u niet bereid bent om dit te onderzoeken?
Het voorkomen van schulden is verankerd in bestaande wetgeving. Zo zijn in de Wet op het financieel toezicht (Wft) regels opgenomen voor verantwoorde kredietverstrekking (kredietwaardigheidtoets). De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geeft gemeenten de kaders voor het aanbieden van (integrale) schuldhulpverlening. Preventie is hiervan nadrukkelijk onderdeel. Er worden maatregelen genomen die stimuleren dat zorgverzekeraars meer aan preventie van schulden gaan doen. De compensatie voor het verzekerd houden van mensen met betalingsachterstanden op de zorgpremie wordt afhankelijk gesteld van de mate waarin zorgverzekeraars preventieve activiteiten uitvoeren. Daarnaast wil het kabinet het toeslagenstelsel hervormen om zo ook het aantal toeslagen dat potentieel terugbetaald moet worden te verminderen. Deze hervorming loopt mee in de bredere fiscale stelselherziening. In ons rechtssysteem wordt steeds een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de contractvrijheid van partijen en de bescherming van de (financiële) belangen van de consument. Mensen kunnen niet altijd door wet- en regelgeving worden beschermd tegen het maken van verkeerde financiële keuzes en beslissingen. Ook kan niet worden voorkomen dat mensen door veranderde omstandigheden, zoals het verliezen van een baan, hun financiële verplichtingen niet langer kunnen voldoen. Wel kan de gemeente deze mensen hulp aanbieden bij het oplossen van hun financiële problemen.
Preventie van schulden kent een belangrijke plek in lokaal en landelijk beleid. Vanuit mijn rol ondersteun en faciliteer ik gemeenten om hun regierol bij de preventie van schulden te versterken, in nauwe samenwerking met de VNG, Divosa en NVVK. Hier heb ik eerder al op ingezet met o.a. de Schuldpreventiewijzer3 en de handreiking «Voorkomen is beter dan genezen»4. En dit jaar heb ik gemeenten ondersteund met de publicatie van de businesscases preventie en vroegsignalering van schulden5 en de Preventiebundel6.
Zoals het Nibud ook opmerkt, kent het hebben van schulden een grote gedragscomponent. Dit maakt dat voorkomen van problematische schulden niet met wetgeving alleen bereikt kan worden. Vele partijen kunnen een bijdrage leveren: de overheid, ouders en het onderwijs als het gaat om kinderen leren omgaan met geld en schuldeisers die tijdig betalingsachterstanden signaleren.
Er veel maatschappelijke organisaties die het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten kunnen ondersteunen. De afgelopen jaren heb ik vele van deze initiatieven ondersteund om daarmee de inzet van vrijwilligers te stimuleren (o.a. Humanitas, SchuldHulpMaatje en Stichting Thuisadministratie). Op grond van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek kunnen maatschappelijke organisaties weer een subsidie-aanvraag indienen.
Ik ben samen met onder andere partijen uit de financiële sector en het Nibud partner in Wijzer in Geldzaken en ik organiseer ieder jaar een activiteit tijdens de Week van het Geld. Een week waar overigens inmiddels ook bedrijven, waaronder telecombedrijven, en veel vrijwilligers aan meedoen.
Bent u daarnaast bereid om met gemeenten te overleggen op welke wijze zij de continuïteit en waarborging van preventie binnen het gemeentelijke beleid voor de schuldhulpverlening kunnen verbeteren? Kunt u de Kamer dan op korte termijn informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Gemeenten moeten in hun beleidsplan voor integrale schuldhulpverlening ook ingaan op preventie. In de praktijk blijken sommige gemeenten nog te zoeken naar hoe zij daar het beste invulling aan kunnen geven. Om die reden organiseer ik in overleg met de VNG en Divosa vanaf volgend jaar, naast de al lopende ondersteuning, platformbijeenkomsten voor gemeenten waarbij aandacht is voor het delen van goede voorbeelden en verschillende aanpakken. Hierbij speel ik in op de ondersteuningsbehoefte die bij gemeenten bestaat en help ik hen de continuïteit en waarborging van preventie te verbeteren. Tijdens de jaarlijkse Gemeentedagen, waar ik op verschillende plaatsen in het land met wethouders sprak, stond het onderwerp preventie prominent op de agenda.
Het bericht ‘Bonus directeur regionale omroep L1 onder de loep’ |
|
John Kerstens (PvdA), Gert-Jan Segers (CU), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Bonus directeur regionale omroep L1 onder de loep»?1
Ja.
Is het waar dat de regionale omroep L1 een bonus heeft uitgekeerd aan een directeur ter hoogte van ruim 26.000 euro?
Het Commissariaat voor de Media onderzoekt dit momenteel.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de commissarissen van de betreffende omroep die suggereren dat bonussen ook onder het overgangsrecht van de WNT2 vallen? Zijn bij u meer gevallen bekend waarin het uitkeren van bonussen door instanties gekoppeld is aan het overgangsrecht? Zo ja, hoeveel en hoe is hier tegen opgetreden?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) mogen bonussen niet meer worden overeengekomen. Het overgangsrecht regelt wel dat afspraken over een bonusbetaling die voor 6 december 2011 zijn gemaakt voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd (artikel 7.3, zesde lid, in samenhang met het elfde lid). Een in 2013 uitbetaalde bonus die niet voor 6 december 2011 is afgesproken, is dus in strijd met de WNT en onverschuldigd betaald.
Over de toepassing van de WNT in 2013, inclusief de toezichts- en handhavingsacties, wordt de jaarrapportage WNT opgesteld die eind dit jaar naar de Tweede Kamer zal worden verzonden.
Wat is de procedure bij het terugvorderen van een onverschuldigd betaalde bonus? Is deze procedure voor alle instellingen die onder de WNT vallen hetzelfde? Moeten onverschuldigd betaalde bedragen door de bestuurder aan de instelling worden terugbetaald? Zo nee, op welke wijze wordt dan recht gedaan aan de WNT?
Bij onverschuldigde betaling rust op de instelling de plicht om het onverschuldigde bedrag terug te vorderen en op de topfunctionaris de plicht om het onverschuldigde bedrag aan de instelling terug te betalen. Indien dat uit blijft en ook na een verzoek tot herstel door de verantwoordelijk Minister, geen correctie plaatsvindt, heeft de verantwoordelijk Minister de bevoegdheid de partijen een last onder dwangsom op te leggen, waarvan mededeling wordt gedaan in de Staatscourant (artikel 5.4 WNT). Indien de last onder dwangsom niet wordt uitgevoerd, kan de verantwoordelijk Minister zelf de onverschuldigde betaling opeisen (artikel 5.5 WNT). Deze procedure is voor alle WNT-instellingen gelijk.
Welke financiële gevolgen heeft deze onrechtmatig betaalde bonus voor het omroep-programmabudget van de betreffende omroep?
Het moet nog blijken of er sprake is van een onrechtmatig betaalde bonus. Indien dat het geval is dient betrokkene het teveel betaalde bedrag terug te betalen aan de instelling. Alle inkomsten van een publieke media-instelling dienen te worden gebruikt voor het verzorgen van media-aanbod.
Op welke wijze ondervinden semipublieke instellingen nadelen van door hen onrechtmatig betaalde bonussen (bezoldigingen of vertrekpremies)? Deelt u de mening dat ook bij semipublieke instellingen een (financiële) prikkel moet worden toegepast om te voorkomen dat zij in strijd handelen met de WNT? Zo nee, waarom niet?
De WNT beoogt dat juist te voorkomen en regelt dat onrechtmatig betaalde bonussen onverschuldigd betaald zijn en door de betrokken instelling moeten worden teruggevorderd. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Alhoewel het voldoen aan de WNT een eigen verantwoordelijkheid is van de instellingen waarop de WNT van toepassing is, stel ik initiatieven van subsidieverlenende decentrale overheden om bij te dragen aan maatschappelijk aanvaardbare beloningsverhoudingen op prijs. Dat kan door vooraf in de subsidieverordening voorwaarden op te nemen ten aanzien van inkomens van bestuurders bij de instelling die om een subsidie verzoekt. Ik ben met de VNG en het IPO in overleg over hoe we hen kunnen faciliteren bij het uitwerken van modelverordeningen- of regelingen over dit onderwerp. Ik verwijs ook naar de antwoorden op Kamervragen van de Leden Kerstens en Fokke (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel, nr. 2914). De uiteindelijke beslissing om wel of geen gebruik te maken zo’n instrument behoort tot de autonomie van de subsidieverstrekkende overheidsorganisatie.
Het uitblijven van informatie over de nadere vormgeving van ketenverantwoordelijkheid in de chemische sector |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Waarom heeft u besloten1 het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop meer dan de met de Kamer afgesproken tijd te geven om te komen met een visie op de vormgeving van de ketenverantwoordelijkheid in de chemische sector in plaats van invulling te geven aan de dringende vragen van de Kamer over dit onderwerp, die tijdens het Algemeen overleg Externe veiligheid / Handhaving op 12 december 2013 gesteld zijn?
De primaire verantwoordelijkheid voor veiligheid, en daarmee ook voor veiligheid in de keten, ligt bij het bedrijfsleven. Ik krijg signalen dat hier op het niveau van individuele bedrijven invulling aan wordt gegeven. Aan een overkoepelende visie wordt op dit moment door het samenwerkingsverband voor veiligheid in de chemiesector (Veiligheid Voorop) gewerkt, en deze wordt binnen afzienbare tijd gepubliceerd. Dat zijn positieve ontwikkelingen waar ik niet op vooruit wil lopen om helder te houden waar de verantwoordelijkheid ligt.
Betekent de stellingname van het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop dat zij sinds 12 december 2013 – de dag van het algemeen overleg Externe veiligheid / Handhaving – nog niet het begin van een visie op de vormgeving van de ketenverantwoordelijkheid had?
Het uitgangspunt: geen zaken doen met bedrijven die het met de veiligheid niet nauw nemen, is onderschreven in het actieplan van Veiligheid Voorop. Het is een complex proces om dit – op zichzelf heldere – uitgangspunt concreet handen en voeten te geven. Die slag wordt nu sectorbreed gemaakt. Daarnaast is het essentieel dat voor de visie, als basis voor het handelen van individuele bedrijven, draagvlak bestaat. Het gaat om een cultuuromslag, die niet vanzelf tot stand komt. De bij Veiligheid Voorop aangesloten bedrijven realiseren zich dat terdege en bereiden maatregelen voor om die omslag tot stand te brengen.
Kan de Kamer voorafgaand aan de behandeling van de begroting 2015 Infrastructuur en Milieu een meer inhoudelijke brief ontvangen over de stand van zaken van zowel de inhoud van de ketenverantwoordelijkheid, de reden waarom het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop meent meer tijd te kunnen nemen om te komen tot een visie, de stand van zaken rond het commitment bij bedrijven, en uw visie over de ketenverantwoordelijkheid, zodat tenminste een begin van een inhoudelijke discussie kan worden gemaakt?
Zie mijn antwoord op de voorgaande vragen. Ik zal u in het eerste kwartaal van 2015 over de door het bedrijfsleven voorgestane visie informeren, er van uitgaande dat deze dan is afgerond.