De verplichte overstap van Cogas-klanten van Ziggo naar Caiway |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de ogenschijnlijk verplichte overstap van Cogas-klanten van Ziggo naar Caiway?1 2
Ja.
Waarom verdwijnt Ziggo van de kabel? Waarom wil Ziggo geen medewerking geven aan glasvezelkabel in de regio rondom Almelo?
Cogas wil zijn netwerk verglazen en klanten laten overstappen van kabel naar glas. Cogas heeft Ziggo daarom gevraagd naast diensten over de kabel ook diensten over glas aan te bieden. Ziggo heeft aangegeven dat niet te willen. Het geschikt maken van de diensten zou van Ziggo een investering vergen die op het aantal klanten in de regio rondom Almelo niet terugverdiend kan worden. Cogas heeft vervolgens Caiway bereid gevonden dit wel te doen.
Is het waar dat mensen op kosten worden gejaagd,doordat onder andere e-mail adressen moeten worden aangepast en andere apparatuur, zoals een router, moet worden aangesloten? Gaat Cogas deze kosten vergoeden?
Caiway poogt zijn aanbod naar eigen zeggen wat betreft prijs en inhoud zo goed mogelijk te laten aansluiten op het bestaande aanbod van Ziggo. E-mailadressen zullen moeten worden aangepast. Er moet andere apparatuur (modem, router) worden aangesloten, maar deze wordt door Caiway gratis verstrekt.
Is het waar dat allerlei diensten wegvallen, zoals Ziggo mobiel bellen, gratis bellen tussen Ziggo klanten onderling, Ziggo Pluspakket, Ziggo on demand en Ziggo Wifi Spots en daarnaast alarmlijnen voor ouderen?
Doordat Ziggo niet langer de provider is op het netwerk van Cogas, zullen de diensten die Ziggo over dit netwerk levert wegvallen. Ziggo mobiel bellen blijft wel beschikbaar, bij deze dienst wordt immers geen gebruik gemaakt van de kabel.
Is het waar dat de nieuwe abonnementen ook duurder zullen zijn dan de bestaande? Is het waar dat er sprake is van alles-in-1 pakketten waardoor de kosten in de praktijk hoger zullen zijn dan nu?
Het is waar dat Caiway alles-in-1 pakketten aanbiedt. Ook kunnen consumenten alleen een TV-dienst afnemen bij Caiway of andere combinaties van diensten. Er kan niet eenduidig worden gesteld dat kosten hoger zullen zijn dan nu, doordat abonnementen niet alleen verschillen in prijs, maar ook in de diensten die worden geleverd (o.a. ten aanzien van het aantal televisiezenders en de video-on demand diensten).
Welke alternatieven zijn er voor de consument op het gebied van TV, bellen en internet? Hoe kan informatie worden verkregen over de mogelijkheden om over te stappen?
De consument kan overstappen naar diverse providers die gebruik maken van het koper- en glasvezelnetwerk van KPN, en voor tv ook naar aanbieders via satelliet of Digitenne. Er bestaan diverse commerciële vergelijkssites die informatie geven over deze alternatieve providers.
Wat zijn de voor- en nadelen van het (voor de provider verplichte) behoud van het e-mailadres bij overstap, de «e-mail portabiliteit», zoals er voor telefoonnummers ook nummerportabiliteit is?
Behoud van het e-mailadres bij overstap maakt thans geen deel uit van de verplichtingen die zijn opgenomen in de Telecommunicatiewet. De voordelen voor de klant die zijn e-mailadres kan behouden zijn evident. De nadelen zijn de kosten voor de aanbieder van het oude e-mailadres, die betrekking hebben op extra servercapaciteit, beheersactiviteiten en administratieve handelingen.
Kunt u de Autoriteit Consument en Markt verzoeken om een onderzoek te starten naar de plannen van Cogas? Is hier sprake van misbruik van economische machtspositie (art. 24 Mededingingswet)?
Navraag bij de ACM leert dat zij geen aanleiding ziet voor een onderzoek naar de vraag of er sprake is van een mogelijke overtreding van artikel 24 Mededingingswet.
Busvervoer op de bezette Westelijke Jordaanoever |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Palestinians barred from Israeli West Bank buses»?1
Ja.
Is het waar dat de door de Israëlische Minister van Defensie aangekondigde maatregel de facto betekent dat Palestijnse arbeiders worden uitgesloten van vervoer met Israëlische bussen op de bezette Westoever? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u toelichten wat de maatregel precies inhoudt en waarom hiertoe is besloten?
Dagelijks reizen tienduizenden Palestijnen vanuit de Westelijke Jordaanoever Israël binnen om er te werken. Momenteel mogen zij Israël inreizen via het Eyal checkpoint. Terugreizen naar de Westelijke Jordaanoever is vooralsnog mogelijk via verscheidene doorgangen. Hierbij maken zij veel gebruik van Israëlische openbare buslijnen naar nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
De aankondiging van de Israëlische Minister van Defensie betreft een pilot-programma dat de Palestijnse arbeiders verplicht om ’s avonds terug te keren bij hetzelfde checkpoint als waar zij die ochtend Israël zijn binnengekomen. De pilot zou vanaf december a.s. bij het Eyal-checkpoint van start gaan. De Israëlische autoriteiten beogen met deze maatregel de transit van Palestijnen in en uit Israël te monitoren, wat de kans op terroristische aanslagen zou moeten verkleinen.
Voor zover op dit moment is na te gaan lijkt er geen sprake te zijn van een verbod voor Palestijnen om te reizen met Israëlische buslijnen. Palestijnse arbeiders hebben volgens de Israëlische wet het recht gebruik te (blijven) maken van het openbaar vervoer op de Westelijke Jordaanoever en in Israël. Het Eyal-checkpoint ligt echter niet in de buurt van dichtbevolkte Israëlische nederzettingen en is geen bestemming van de Israëlische buslijnen. Daardoor zullen naar verwachting veel arbeiders zich genoodzaakt zien alternatief vervoer te gebruiken voor de terugreis. De Israëlische Minister van Defensie zou opdracht hebben gegeven om hiervoor een oplossing te vinden.
Er is nog geen officieel besluit genomen. De Israëlische procureur-generaal heeft direct na de aankondiging en uit eigen beweging de Minister van Defensie om opheldering gevraagd. De Israëlische Minister van Justitie heeft de procureur-generaal gevraagd de rechtsgeldigheid van de aangekondigde maatregel te onderzoeken.
Deelt u de opvatting van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem dat de maatregel een vorm van «rassenscheiding» betreft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de ambassade bij de Israëlische autoriteiten om een toelichting gevraagd en benadrukt dat Israël als bezettende mogendheid de plicht heeft om de belangen van de Palestijnse bevolking in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht te behartigen, en dat Israël gehouden is om de mensenrechten, waaronder het verbod op discriminatie, van degenen die binnen zijn rechtsmacht vallen te verzekeren. Het kabinet is nu in afwachting van het antwoord van de Israëlische Minister van Defensie op het verzoek van de procureur-generaal teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen over de aangekondigde maatregel. De berichtgeving geeft aanleiding om de situatie in de tussentijd kritisch te blijven volgen.
Bent u bereid bij uw Israëlische collega’s opheldering hierover te vragen en het belang te benadrukken dat geen discriminerende maatregelen worden genomen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het opvragen en het gebruik van het Burgerservicenummer door organisaties die daar niet bevoegd toe zijn |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het «Overzicht organisaties die het Burgerservicenummer gebruiken»1 zoals dat op de website van de rijksoverheid staat volledig en actueel?
Het overzicht zoals dat op de website van de rijksoverheid staat vermeld van organisaties die het Burgerservicenummer gebruiken, is niet volledig en actueel. Hiervoor in de plaats is de website http://www.wiekrijgtmijngegevens.nl/ gekomen waar informatie over welke organisaties het BSN verstrekt krijgen, is opgenomen.
Is het waar dat scholen die aan derden (bijvoorbeeld ouders) een onkostenvergoeding betalen hiervoor het BSN (of kopie ID-bewijs) van de begunstigde nodig hebben? Zo ja, waarvoor hebben scholen deze gegevens nodig? Waar kan een dergelijk verzoek om BSN in het genoemde overzicht worden teruggevonden?
Scholen moeten hun uitgaven, waaronder een onkostenvergoeding rechtmatig verantwoorden. Daarvoor is nodig dat gedocumenteerd wordt dat onkostenvergoedingen worden uitbetaald aan de rechthebbende. Wat betreft de belastingheffing over die vergoedingen regelt de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in artikel 47, lid 1 dat ieder is gehouden desgevraagd de belastinginspecteur de informatie te geven die van belang kan zijn voor de belastingheffing, waaronder de stukken waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten die van invloed kunnen zijn op de belastingheffing. In dit verband wordt in artikel 47b van de AWR het Burgerservicenummer met name genoemd en is in artikel 53 geregeld dat deze verplichting ook geldt ten aanzien van de belastingheffing van derden. Zonder het Burgerservicenummer is de koppeling «persoon – bedrag» vrijwel onmogelijk, dus eveneens vrijwel onmogelijk vast te stellen of een eventuele belastingvrijstelling terecht is toegepast.
Is het waar dat particuliere verzekeraars voor het uitbetalen van een bedrag het BSN (of kopie ID-bewijs) van de begunstigde nodig hebben? Zo ja, waarvoor hebben particuliere verzekeraars deze gegevens nodig? Waar kan een dergelijk verzoek om BSN in het genoemde overzicht worden teruggevonden?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat particuliere verzekeraars geen BSN (of kopie ID-bewijs) nodig hebben voor het uitbetalen van een bedrag aan een begunstigde. Het gaat hier immers om een commerciële relatie tussen een bedrijf en klant. Een uitzondering hierop vormen verzekeraars die uit hoofde van een wettelijke verplichting het BSN moeten opnemen in hun administratie, zoals zorgverzekeraars en verzekeraars die pensioenregelingen uitvoeren. Zij krijgen voor het uitvoeren van hun werkzaamheden, die op grond van de Wet BRP worden aangemerkt als werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang, gegevens uit de BRP verstrekt, waaronder het BSN.
Bent u bekend met het gebruik dat organisaties die betalingen willen doen aan derden, die hun BSN niet willen afstaan, een speciaal tarief in rekening brengen op de betaling (een zogenaamd «anoniemtarief»)? Zo ja, is dit toegestaan en waarom is dit toegestaan?
Ja, daar ben ik mee bekend. Een inhoudingsplichtige moet het anoniementarief onder meer toepassen indien hij de identiteit van de werknemer niet volgens de wettelijke voorschriften heeft kunnen vaststellen. Het BSN maakt onderdeel uit van de identificerende gegevens. Achtergrond voor het anoniementarief is het beperken van de mogelijkheid tot identiteitsfraude. Daarnaast is het een middel om mogelijk financieel voordeel als gevolg van het niet identificeren te voorkomen.
Op welke wijze treedt de overheid op tegen organisaties die ten onrechte om het BSN (of kopie ID-bewijs) van burgers vragen? Vindt u deze wijze voldoende effectief? Welke sancties staan op het herhaaldelijk ten onrechte vragen naar het BSN?
Veel organisaties vragen meer gegevens van hun klanten dan ze nodig hebben. Onder andere een kopie van een identiteitsbewijs, waar het BSN op staat. Dit is vooral een kwestie van onbekendheid. Vorig jaar heb ik met de campagne «Laat u niet zomaar kopiëren» het thema onder de aandacht gebracht bij burgers. Die campagne wordt nu gevolgd door een bredere communicatieaanpak, onder het motto «Een veilig ID.» Er wordt met diverse partijen in publieke en private sector gesproken over de vraag naar kopietjes van identiteitsbewijzen en over veilige alternatieven. Daarbij zal onder andere de app «KopieID» een rol spelen: een eenvoudige toepassing voor smartphones waarmee burgers het BSN op een kopie van hun identiteitsbewijs kunnen doorstrepen en datum en doel van de kopie als watermerk op de kopie kunnen aanbrengen. Van de effectiviteit van deze gezamenlijke aanpak met partners in publieke en private sector heb ik goede verwachtingen: er is een gedeeld belang bij het voorkomen van identiteitsfraude. Bij het herhaaldelijk ten onrechte vragen naar meer gegevens dan noodzakelijk en toegestaan, kan het CBP sanctionerend optreden. Zie ook de beantwoording bij vraag 6.
Hoe luidt het advies van de overheid richting burgers indien organisaties die niet op het overzicht voorkomen toch naar het BSN (of kopie ID-bewijs) vragen? Naar welke instantie(s) kunnen burgers stappen indien zij menen dat hen ten onrechte om het BSN (of kopie ID-bewijs) gevraagd wordt? Hoeveel meldingen komen hiervan bij deze instanties op jaarbasis binnen?
Als organisaties ten onrechte om een BSN vragen, of een kopie van een ID bewijs, dan is het advies aan burgers om deze organisaties te wijzen op de website www.mijnprivacy.nl van het CBP. Daar is overzichtelijk aangegeven wie welke gegevens mag vragen. Burgers die van mening zijn dat een organisatie ten onrechte vraagt om een BSN kunnen een klacht indienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze worden doorgeleid naar de Functionaris Gegevensbescherming Burgerservicenummer (FG BSN) die in het kader van de wet BSN is ingesteld door het Ministerie van BZK. De FG BSN zal de klacht in behandeling nemen en zo nodig de organisatie aanspreken. Indien dit niet afdoende is dan zal de FG BSN contact opnemen met het CBP en verzoeken de behandeling van de klacht over te nemen. Het CBP kan sanctionerend optreden waar de FG BSN deze mogelijkheid wettelijk niet heeft.
Deelt u de mening dat het voor burgers inzichtelijk moet zijn welke organisaties naar het BSN (of kopie ID-bewijs) kunnen vragen? Zo ja, bent u van mening dat het bestaande, op de website van de rijksoverheid gepubliceerde overzicht dit inzicht biedt?
Ja, die mening deel ik. Burgers kunnen voor deze informatie terecht op de website www.mijnprivacy.nl van het CBP, waar inzicht wordt gegeven in wie welke gegevens mag vragen. Daarnaast kan de burger op de website www.wiekrijgtmijngegevens.nl informatie vinden over welke organisaties het BSN verstrekt krijgen. In de memorie van toelichting wordt wel benadrukt dat het gaat om een algemeen overzicht van de werking van het BSN-stelsel en de gegevensuitwisselingen, dat door middel van internet beschikbaar zal worden gesteld. Er is dus géén sprake van een verplichting van de Minister van BZK om informatie ter beschikking te stellen over het gebruik van een specifiek, tot een persoon herleidbaar, BSN.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken (gepland op 4, 5 en/of 6 november 2014)?
Ja.
De berichten dat Koerdische strijders ISIS-strijders zouden executeren |
|
Harry van Bommel , Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Koerden executeren IS-strijders» en «Koerdistan is mijn moeder, als die roept, kom ik»?1 2
Ja.
Wat is u bekend van de omgang van Koerdische strijders met gevangengenomen en gewonde strijders van ISIS? Kunt u bevestigen dat, zoals in beide artikelen door Koerdische strijders met een Nederlandse achtergrond wordt gesteld, gevangengenomen ISIS-strijders zijn geëxecuteerd en gewonden zijn gedood?
De in de artikelen genoemde mensenrechtenschendingen kunnen niet worden bevestigd.
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot het oorlogsrecht?
Op basis van het humanitair oorlogsrecht is het executeren van vijandelijke strijders die buiten gevecht zijn gesteld door gevangenschap of verwonding te allen tijde verboden.
Kunt u aangeven welke informatie u heeft over het overwegend Arabische stadje Barzan? Is het waar dat de plaats grotendeels is verwoest en de bevolking is verjaagd door Koerden?
Er is geen nadere informatie bekend over de toedracht en de mate van verwoesting in Barzan.
Deelt u de zorgen van Human Rights Watch dat de verwoesting van Barzan mogelijk een vorm van collectieve bestraffing is?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat deze mogelijke oorlogsmisdaden door Koerdische strijders in Irak door een onafhankelijke partij moeten worden onderzocht? Bent u bereid hier in internationaal verband op aan te dringen?
Het is belangrijk dat meer duidelijkheid komt inzake de berichten over Barzan. De plicht tot het doen van onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht ligt in eerste instantie bij de Iraakse autoriteiten.
Zowel in EU-verband als bilateraal zijn tegen de achtergrond van vermeende schendingen in Barzan de Iraakse en Koerdische autoriteiten, waaronder de Iraakse Minister van Defensie, Minister van Mensenrechten, de President van de Koerdische Autonome Regio en de secretaris-generaal van het Ministerie voor Peshmerga’s, opgeroepen tot het humaan behandelen van gevangenen door Iraakse eenheden en Koerdische strijders.
Activiteiten van netbeheerbedrijven op de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s |
|
Erik Ziengs (VVD), René Leegte (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Allego is een vreemde eend op de laadpalenmarkt»?1
Ja.
In hoeverre vindt u dat de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s tot wasdom is gekomen? Wat vindt u er in dat licht van dat het netwerkbedrijf Alliander via dochteronderneming Allego -indirect de overheid – volop actief is op de laadpalenmarkt voor elektrische auto’s?
In de markt voor het laden van elektrische auto’s beginnen twee gescheiden deelmarkten uit te kristalliseren: laadpaalexploitatie en laaddiensten. Een laadpaalexploitant, zoals Allego, beheert laadpalen en stelt deze ter beschikking aan service providers die de laaddiensten aan eindgebruikers aanbieden. De marktstructuur is onder andere in ontwikkeling voor wat betreft de interoperabiliteit, de mate waarin een laadpaalexploitant aan alle service providers zijn laadpalen ter beschikking stelt. Zo zijn er bedrijven die laaddiensten met eigen laadpalen aanbieden en hun laadpalen niet voor andere service providers openstellen. Het aantal laadpalen groeit gestaag, maar er is nog een grote doorgroei nodig omdat het aantal elektrische auto’s nog een grote groei zal doormaken.
Wat betreft de rol van het netwerkbedrijf is van belang om onderscheid te maken tussen de gereguleerde taken van de netbeheerder en commerciële taken die binnen het netwerkbedrijf kunnen worden uitgevoerd. Netbeheerders mogen alleen wettelijke taken uitvoeren. Concurrerende activiteiten horen niet in het gereguleerde domein van de netbeheerder plaats te hebben (concurrentieverbod). Tot eind 2013 hebben netbeheerders via hun gezamenlijke stichting E-Laad laadpalen aangelegd. Die activiteiten zijn inmiddels beëindigd. Ook het beheer van bestaande palen wordt niet uit de tarieven betaald en valt dus buiten het gereguleerde domein van de netbeheerder.
Andere bedrijven binnen de groep waar een netbeheerder deel van uit maakt kunnen marktactiviteiten ondernemen die nauw aansluiten bij de netwerkinfrastructuur.
Onder de activiteiten die netwerkbedrijven kunnen ontplooien, valt ook laadpaalexploitatie. Voorts mogen netwerkbedrijven vanuit de netbeheerder geen kruissubsidie ontvangen voor hun activiteiten, dienen zij deze voor de integrale kostprijs aan te bieden en mogen zij geen activiteiten ontplooien die in strijd zijn met het belang van het netbeheer.
Geconstateerd kan worden dat er op de energiemarkt allerlei nieuwe diensten ontstaan. Daarbij rijst ook de vraag welke activiteiten netwerkbedrijven mogen ontplooien. Om die reden verduidelijk ik in mijn wetsvoorstel STROOM de regels en scherp hen gedeeltelijk aan. Hier ga ik nader op in bij vraag 6.
In hoeverre denkt u dat de markt met betrekking tot het verstrekken van bijvoorbeeld financiering onderscheid maakt tussen netbeheerders, moederbedrijven en dochterondernemingen?
Een marktpartij, die overweegt een langdurige of grote transactie overeen te komen met een dochteronderneming van een netwerkbedrijf, zal zich oriënteren op de risico’s die de transactie met dat bedrijf met zich mee kan brengen, bijvoorbeeld voor wat betreft faillissement en aansprakelijkheid. Aannemelijk is dat men zich ook oriënteert op de juridische en organisatiestructuur van het bedrijf, de mogelijkheden van aansprakelijkstelling en de financiële vooruitzichten van de verwante bedrijven en het moederbedrijf.
Waarom vindt u de plaatsing van laadpalen «geen taak van een netbeheerder», terwijl u tegelijkertijd ook vindt dat een netwerkbedrijf deze activiteit, en andere niet-wettelijke taken, «kan uitvoeren in concurrentie met andere marktpartijen»? Denkt u dat aan de uitspraak van de toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat «o.a. aan Allego geen voordelen toegekend mogen worden vanuit de netbeheerder die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, zoals informatie, communicatie maar ook financiering», wordt voldaan? Waarom denkt u dat? Deelt u de mening dat de plaatsing van laadpalen geen taak is van netbeheerders en ook niet van netwerkbedrijven?
Een netbeheerder mag niet discrimineren bij zijn dienstverlening tussen klanten, onder wie het gelieerde netwerkbedrijf. Dat is in de wet geregeld en daar ziet de ACM op toe. Tegelijkertijd scherp ik de regelgeving aan via het wetsvoorstel STROOM. Hier ga ik nader op in bij vraag 5 en 6.
De beoordeling of aan een individueel netwerkbedrijf zoals Allego voordelen toegekend worden vanuit de netbeheerder die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, is aan de ACM. Ik heb de ACM geïnformeerd dat u vragen heeft gesteld over de activiteiten van Allego.
Ten aanzien van de vraag of de plaatsing van laadpalen een taak is van de het netwerkbedrijf verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat als netwerkbedrijven commerciële activiteiten uitvoeren er altijd een risico op een ongelijk speelveld is, doordat zij voordelen die de netbeheertaken bieden elders kunnen aanwenden in het concern? Vindt u dat risico wenselijk? Waarom neemt u dit risico?
Ja, dat risico is aanwezig. Om die reden zijn in de wet waarborgen opgenomen om dit risico te beperken. De belangrijkste bepaling in dit kader stelt dat een netbeheerder andere bedrijven in zijn groep niet bevoordeelt boven andere ondernemingen waarmee die bedrijven in concurrentie treden en kent de netbeheerder deze bedrijven evenmin anderszins voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn. In het wetsvoorstel STROOM, dat in het voorjaar van 2015 aan uw Kamer zal worden gezonden, scherp ik de regels verder aan. Zoals opgenomen in de beleidsbrief STROOM (Kamerstuk 31 510, nr. 49), zal ik in het wetsvoorstel opnemen dat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Door een dergelijke heldere afbakening wordt een eerlijke kostentoedeling tussen netbeheerders en netwerkbedrijven gestimuleerd. Bovendien zal worden bepaald dat netbeheerders informatie, die nuttig is voor de energietransitie, geanonimiseerd actief openbaar moeten maken. Alle marktpartijen – waaronder het netwerkbedrijf- kunnen dan in gelijke mate van deze informatie gebruik maken. Ten slotte wil ik bezien in hoeverre duidelijker boekhoudkundige verplichtingen voor netbeheerders kunnen bijdragen aan deze transparante kostentoedeling. Hierdoor wordt het risico beperkt dat een netbeheerder een zusterbedrijf oneigenlijk bevoordeelt.
Wilt u eerst concrete signalen over bevoordeling van laadpaalactiviteiten van netwerkbedrijven afwachten, alvorens u tot actie overgaat? Of bent u bereid vanuit het voorzorgsbeginsel nu de regels aan te passen en netwerkbedrijven te verbieden zich in concurrentie met marktpartijen bezig te houden met het plaatsen van laadpalen?
In het wetsvoorstel STROOM verduidelijk ik de regelgeving over de activiteiten van netwerkbedrijven en de afbakening van de netbeheerder. De regel hierbij is dat een netbeheerder alleen gereguleerde activiteiten uitvoert. Andere activiteiten (zoals laadpaalexploitatie) dienen in vrije mededinging in het netwerkbedrijf plaats te hebben. Ik wil de begrenzing van het activiteitenveld van de netwerkbedrijven helderder vastleggen om zo duidelijkheid voor marktpartijen te creëren. Het werkgebied van de netwerkbedrijven zal beperkt blijven om de binnen de groep opererende netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s bloot te stellen.
Om eerlijke concurrentie tussen de netwerkbedrijven en de overige marktpartijen te bevorderen neem ik in het wetsvoorstel de regel op dat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Voorts wil ik bezien in hoeverre duidelijker boekhoudkundige verplichtingen voor netbeheerders kunnen bijdragen aan een transparante kostentoedeling.
Deelt u de mening dat informatie die is verkregen uit de activiteiten van publieke organisaties gedeeld moet worden met de markt, zodat iedereen hiervan kan leren? Deelt u de mening dat dit ook geldt voor alle informatie die netbeheerders verkrijgen uit de taken die zij verrichten?
Ja, deze mening deel ik. In de beleidsbrief STROOM is aangekondigd dat netbeheerders informatie die nuttig is voor de energietransitie geanonimiseerd actief openbaar moeten maken.
Het overlijden van een gehandicapte bewoner bij Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het overlijden van M.D. (19 jaar), bewoner van De Werf (Kraandrijverstraat 10) van instelling Cordaan?1
Ja.
Is duidelijk waarom M.D. kon stikken in voedsel dat zij eigenlijk niet mocht krijgen? Hoe is de reanimatie van deze jonge vrouw verlopen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft Cordaan gevraagd deze calamiteit te onderzoeken en haar en de familie hierover te rapporteren. De rapportage van de instelling ligt inmiddels ter beoordeling bij de inspectie. Hangende deze beoordeling door de inspectie kan ik hier niet nader op ingaan.
Waarom zijn de ouders van de jonge vrouw door de politie in kennis gesteld van het ongeluk en niet door de zorginstelling zelf?
De politie is de instelling voor geweest. Bij de reanimatie waren agenten aanwezig. Die hebben de ouders ingelicht. Daarna is er wel contact geweest tussen ouders en instelling.
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), alsmede de recherche, onderzoek doen naar het incident dat leidde tot het overlijden van M.D.? Zo ja, kunt u aangeven hoe beide onderzoeken zich tot elkaar verhouden en hoe de IGZ en de recherche informatie kunnen delen?
Van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik begrepen dat er geen strafrechtelijk onderzoek loopt naar dit incident. Volgens het OM is er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat er sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Het OM heeft over deze verdrietige zaak contact gehad met de inspectie. De inspectie zal het OM informeren over het onderzoek van Cordaan en eventuele door de inspectie te ondernemen vervolgacties.
Op welke termijn zullen de onderzoeken afgerond zijn?
Het is niet bekend wanneer het onderzoek wordt afgerond. De termijn is mede afhankelijk van de uitkomsten van het gesprek dat de inspectie met de familie heeft. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze worden de nabestaanden betrokken bij het onderzoek van de IGZ en/of geïnformeerd over de voortgang en uitkomsten?
De inspectie heeft de ouders schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van de calamiteit door de inspectie en hen uitgenodigd voor een gesprek over het onderzoek van de instelling. Tijdens dit gesprek krijgen de ouders de gelegenheid hun zienswijze te geven en bekijkt de inspectie gericht in welke mate de ouders betrokken zijn bij het onderzoek door Cordaan. De ouders worden geïnformeerd over de verdere behandeling van het onderzoek door de inspectie en de eventuele vervolgacties.
Op welke wijze worden de nabestaanden betrokken bij het politieonderzoek en/of geïnformeerd over de voortgang, uitkomsten en eventuele vervolging?
Er loopt geen strafrechtelijk onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Zijn de ouders/ wettelijke vertegenwoordigers van andere bewoners van De Werf – of in ieder geval van de Kraandrijverstraat – geïnformeerd over het overlijden van M.D. en de aanleiding daartoe? Zo nee, waarom niet en wat vindt u daarvan?
Van Cordaan heb ik begrepen dat zowel de ouders/wettelijke vertegenwoordigers van de andere bewoners van de locatie Kraandrijverstraat 6 als het dagelijks bestuur van de verwantenraad na het overlijden van M.D. geïnformeerd zijn.
Vindt u het ook zo wrang dat de ouders van M.D. vier dagen voor het incident dat leidde tot de dood aan de zorginstelling hadden laten weten dat ze zich ernstig zorgen maakten over de nieuwe personeelsbezetting op de woongroep per 1 september?2
Op basis van bij de inspectie bekende meldingen is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van een onveilige leefsituatie voor andere bewoners van De Werf. De inspectie heeft op 23 oktober 2014 De Werf bezocht en geen onveilige situaties aangetroffen.
Garandeert u dat de leefsituatie van andere bewoners van De Werf veilig is op dit moment? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is de ambulance op 12 en 23 oktober tweemaal met grote spoed uitgereden naar locaties van De Werf (Kraandrijverstraat)?3 4
Vanwege gezondheidsklachten was een andere cliënt van de Kraandrijverstraat 6 onder behandeling van een arts in een ziekenhuis. Deze cliënt is op genoemde data in een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Het beleid van de instelling is dat indien cliënten van de Kraandrijverstraat 6 niet in staat zijn om zelfstandig naar een ziekenhuis te gaan, er gebruik gemaakt wordt van een ambulance.
Klopt het dat op locaties van De Werf de laatste tijd meer met flexibel personeel en uitzendkrachten wordt gewerkt? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik weet niet of locaties van De Werf de laatste tijd meer met flexibel personeel en uitzendkrachten werken. Ik vind het van belang te weten of er bij De Werf al of niet sprake is van een onveilige woonsituatie. De aanwezigheid van voldoende en voldoende deskundig personeel is daar een aspect van. De IGZ heeft op 23 oktober 2014 De Werf bezocht en geen onveilige situaties aangetroffen. Zie voorts antwoord op vraag 13.
Klopt het dat invalkrachten en uitzendpersoneel niet altijd de opleiding en/of kennis hebben nodig voor de doelgroep waar zij mee werken? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De inspectie zal bij haar behandeling van het door Cordaan uitgevoerde onderzoek beoordelen of medewerkers voldoende deskundig waren voor het verlenen van passende zorg aan de betrokken groep cliënten en tevens beoordelen of de medewerkers deskundig waren voor het handelen tijdens en na de calamiteit.
Bent u bekend met de langdurige zorgen die ouders hebben over de situatie op De Werf? Waarom zijn die zorgen nog steeds niet opgelost?5
Cordaan zal de inspectie rapporteren hoe zij omgaat met de zorgen van ouders van bewoners. Daarnaast zal de inspectie ook zelf met ouders van bewoners spreken.
Vindt u dat Cordaan de prioriteiten juist stelt nu blijkt dat zij aanvankelijk een monumentaal pand in Amsterdam wilde kopen?6
Dat is een afweging die op het niveau van de Raad van Bestuur van Cordaan moet worden gemaakt.
Het integriteitsbeleid bij het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport waaruit blijkt dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie het integriteitsbeleid niet op orde heeft?1
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is permanent bezig met de versterking en professionalisering van het integriteitsbeleid. Onderdeel hiervan is de inzet van externe deskundigen om ons integriteitsmanagement kritisch tegen het licht te houden. Het geschetste beeld dat het slecht is gesteld met het integriteitsbeleid klopt niet. Uit de eerste bevindingen wordt duidelijk dat een belangrijk deel van de VenJ onderdelen, zoals het Openbaar Ministerie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de nationale politie, veel aandacht aan integriteitsmanagement besteden. Bij deze onderdelen is het proces goed ingericht, zijn procedures op orde, is aandacht voor preventie en opleiding en is voldoende mankracht beschikbaar. Bij andere onderdelen is er ruimte voor verdere ontwikkeling omdat daar de aandacht nog te veel uitgaat naar het goed functionerende incidentenmanagement en integriteit nog te weinig onderdeel vormt van het reguliere proces.
Wat is destijds precies de reden geweest om een integriteitsonderzoek te houden?
Directe aanleiding voor het verzoek was de wens om meer zicht te krijgen op het geheel van inspanningen op het terrein van integriteit. Een terrein dat zich in de loop van de tijd sterk ontwikkeld heeft.
Kunt u de aanbevelingen en conclusies uit het rapport aan de Kamer doen toekomen met op elke aanbeveling een reactie? Welke aanbevelingen worden op welke manier overgenomen? Welke aanbevelingen worden niet overgenomen en waarom?
De concipiënt van het stuk heeft bewust een aantal zaken scherp opgeschreven ten behoeve van een kritische discussie. Van de drie aanbevelingen die in de rapportage worden gedaan zijn er vervolgens twee overgenomen door de ambtelijke top. Daarbij gaat het om de aanbeveling die toeziet op verbeteringen in het proces van melding tot aan de afdoening en de aanbeveling die betrekking heeft op het verder bij de tijd brengen van regels en procedures inzake integriteit. Het komt er nu op aan deze overgenomen aanbevelingen zo spoedig mogelijk in de praktijk tot uitvoering te brengen. De aanbeveling die niet is overgenomen ziet toe op de oprichting van een aparte afdeling inzake integriteit op mijn ministerie. Geacht werd dat integriteit vooral een lijnverantwoordelijkheid is en moet blijven en door een extra afdeling te veel op afstand zou worden geplaatst. Integriteit als lijnverantwoordelijkheid geeft ook een sterkere verankering van het beleid in de organisatie.
Klopt het dat uw topambtenaren hebben laten weten de bevindingen niet te delen en de toon te negatief vinden? Wat is hier de reden van? Hoe verhoudt deze reactie zich tot de uitspraak van de onderzoeker waaruit blijkt dat er toch aanbevelingen zijn overgenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden om geen speciale afdeling voor interne integriteitszaken op te willen richten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Over overboord geslagen containers boven Ameland' |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over tien containers die over boord zijn geslagen boven de kust van Ameland?1 Bent u ervan op de hoogte dat de burgemeester van Ameland hierover zijn zorg heeft uitgesproken?
Ja, met dit bericht evenals de zorgen van de burgemeester ben ik bekend.
Kunt u nagaan welk schip (onder welke vlag en van welk bedrijf) tien containers heeft verloren boven Ameland, wat de precieze lading is van deze containers en in welke haven dit schip is geladen?
Informatie over het schip en de lading is mij bekend. Het is niet gebruikelijk gegevens over het schip breed bekend te maken om te voorkomen dat nadere medewerking van betrokkenen negatief kan worden beïnvloed.
In de containers bevinden zich geen gevaarlijke stoffen. De inhoud van de contai-ners betreft autobanden, machine- en roltraponderdelen.
Op welke wijze worden de verloren containers geborgen, wie voert dit uit en wie kan en zal hiervoor aansprakelijk worden gesteld?
Binnen 24 uur na verlies meldt de eigenaar zich bij de beheerder, in dit geval Rijkswaterstaat. De beheerder schat de ernst van de situatie in. De eigenaar wordt door Rijkswaterstaat aansprakelijk gesteld en is verplicht tot reactie in de vorm van een plan van aanpak. In dit geval is de termijn hiervoor maximaal 12 uur. De eigenaar contracteert een berger om de containers op te sporen en vervolgens een voorstel voor berging op te stellen. De zoektocht is op maandag 10 november 2014 begonnen. In dit geval wordt vanwege het gewicht aangenomen dat de containers zijn gezonken en dat de zoektocht circa 5–10 werkdagen in beslag zal nemen, afhankelijk van de omstandigheden zoals het weer.
Hoe staat het met de opvolging van de volgende aanbevelingen uit het rapport d.d. 30 augustus 2010 van de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)2 naar aanleiding van de thema-actie Sjorringen die IVW/Scheepvaart samen met het Havenbedrijf Rotterdam heeft uitgevoerd, waarbij bleek dat de containers op 46% van de schepen conform de daarvoor gestelde normen waren vastgesjord: De Inspectie zal de resultaten ter bespreking voorleggen aan de Klassenbureaus en de reders(vereniging). Doel hiervan is deze partijen bewust te maken van de veiligheidsrisico’s en om zicht te krijgen op de maatregelen die deze partijen nemen ter verbetering van de naleving van de regels; De Inspectie stelt voor dat onderzoek wordt uitgevoerd om meer kennis op te doen te over de krachten die op zee optreden en de invloed van die krachten op de stabiliteitsberekeningen aan boord van schepen; De Inspectie zal de inspectieresultaten uitwisselen met andere internationale toezichthouders; Gezien het naleeftekort wil de Inspectie aandacht blijven geven aan het continueren van inspecties naar het vastsjorren van containers in te toekomst. De feitelijke inspectie-inspanning zoals die zal worden opgenomen in het Meerjarenplan 2011–2015 zal mede afhangen van de risico’s en de naleving op andere terreinen in de scheepvaart en de beschikbare capaciteit?
De resultaten van de thema-actie Sjorringen zijn voorgelegd aan de klassenbureaus en de redersvereniging. Het toezicht op het vastzetten van containers aan boord van zeeschepen heeft blijvende aandacht van de ILT en is onderdeel van reguliere havenstaat- en vlaggenstaat inspecties.
Het verliezen van containers van vrachtschepen kan overigens diverse oorzaken hebben. Naast het op correcte wijze sjorren van de containers is ook het stuwageplan en massa van de containers cruciaal. In combinatie met slecht weer en het rollen van het schip kunnen de containers dan overboord slaan.
Hierover heb ik u bij brief van 27 november 2013 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 452) geïnformeerd.
Op basis van het MARIN rapport Lashing@Sea is in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een begin gemaakt met de aanpak van de problematiek door afspraken over het bepalen van de massa van containers als een van de maatregelen die het verliezen van containers moet voorkomen.
Deze afspraak is in het laatste stadium van afronding. In nauw overleg met de sector wordt gezocht naar een zo soepel mogelijke implementatie van deze afspraak zodat de administratieve lasten en uitvoeringskosten zo beperkt mogelijk zijn.
Daarnaast heeft Nederland in de IMO uitgedragen dat ook aandacht moet worden besteed aan andere oorzaken. Alleen met een pakket aan maatregelen is het mogelijk om het overboord slaan van containers te beperken. Verbetering van het sjorren maakt daar onderdeel van uit.
Hoeveel containers zijn er de laatste vijf jaar over boord geslagen en wat waren de belangrijkste oorzaken en veroorzakers daarvan?
In mijn brief van 27 november 2013 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 452) heb ik aangegeven dat in de periode 2008 tot 2012 gemiddeld jaarlijks 5 containers op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee overboord slaan. Voor de belangrijkste oorzaken en veroorzakers zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om te onderzoeken of er in Nederland, maar ook wereldwijd binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), voldoende aandacht is voor de verplichting om containers vast te sjorren, aangezien het verliezen van containers op zee tot gevaarlijke situaties kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het terugvorderen van de kosten van gestolen elektriciteit |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het arrest van het hof Arnhem in hoger beroep inzake de poging van Liander (en Continuon, een van haar rechtsvoorgangers) tot vordering van schadevergoeding inzake illegaal afgetapte stroom ten behoeve van een illegale hennepkwekerij?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van het gerechtshof dat alle grieven falen, oftewel dat Liander niet gerechtigd is om over illegaal afgetapte elektriciteit terug te vorderen: de btw over de kosten van de feitelijk geleverde elektriciteit, de btw over de kosten van het transport daarvan en de btw over de Regulerende energiebelasting (REB) over de feitelijk geleverde elektriciteit? Hoe kan deze schade wel met succes worden gevorderd?
De rechter geeft aan dat er geen btw verschuldigd is over illegaal afgetapte elektriciteit. Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn rechtspraak2 bepaald dat diefstal van een goed voor de btw-heffing geen belaste levering van een goed is. Dit geldt voor ieder geval van diefstal, zowel voor elektriciteit als voor ieder ander goed of consumptiegoed.
Hierdoor kan geen btw worden geheven over elektriciteit die gestolen is.
Er is ook geen sprake van schade voor de netbeheerder wat betreft de btw.
De netbeheerder is geen btw verschuldigd over de illegaal afgetapte elektriciteit. De kale elektriciteitsprijs kan de netbeheerder wel als schade terugvorderen, evenals de kosten van het transport van elektriciteit. De netbeheerder is ook geen energiebelasting verschuldigd in geval van illegaal afgetapte elektriciteit. Deze belasting is verschuldigd door degene die de stroom illegaal heeft afgetapt.
Deelt u de mening dat deze uitspraak een stimulans is om elektriciteit illegaal af te tappen, aangezien de dief door het niet te hoeven betalen van bovengenoemde kosten goedkoper uit is dan degene die eerlijk voor zijn nutsvoorziening betaalt (en dus wel gewoon de onder vraag 2 genoemde kosten afdraagt)? Hoe verhoudt zich dit met uw rechtsgevoel?
Of het nu gaat om elektriciteit of een willekeurig ander goed: over gestolen goederen wordt geen btw geheven omdat diefstal van goederen geen belastbaar feit is in de zin van artikel 3 van de wet op de omzetbelasting 1968.3 Het feit dat er geen btw kan worden geheven betekent niet dat diefstal in Nederland wordt geaccepteerd. Diefstal is immers een misdrijf waarvoor door de rechter een gevangenisstraf kan worden opgelegd van ten hoogste vier jaar of een boete van de vierde categorie (tot € 20.250). Iemand die illegaal stroom aftapt loopt dus het risico op strafrechtelijke vervolging. Dat is geen stimulans om illegaal stroom af te tappen.
Wat vindt u in het licht van deze uitspraak van de taak die netbeheerders hebben om fraude te bestrijden en diefstal van elektriciteit en gas tegen te gaan? Worden zij door deze uitspraak naar uw mening voldoende gesteund? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het feit dat de netbeheerder geen btw in rekening kan brengen betekent niet dat de netbeheerders niet worden gesteund bij het terugdringen van het illegaal aftappen van stroom. Het illegaal aftappen van stroom leidt tot schade voor de netbeheerder. Als hij deze schade niet kan verhalen dan moeten de kosten hiervan door alle afnemers in Nederland gedragen worden. Het is daarom goed dat netbeheerders in samenwerking met het politie en justitie maatregelen hebben genomen om het illegaal aftappen van stroom zoveel mogelijk te beperken. Dit doen zij onder andere door het monitoren van netverliezen en het zo snel mogelijk afsluiten van fraudeurs. Netbeheerders werken met politie en justitie samen in het Platform Energie Diefstal. Dit samenwerkingsverband heeft onder meer geleid tot de introductie van een hennepgeurkaart om mensen kennis te laten maken met de geur van hennep. Zo worden burgers betrokken bij het opsporen van illegale hennepkwekerijen.
Daarnaast proberen netbeheerders altijd om schade te verhalen en kan het OM strafrechtelijke vervolging instellen tegen illegale afnemers van elektriciteit.
Wat vindt u ervan dat de netbeheerder niets anders kan doen dan de gemaakte kosten die volgens deze uitspraak niet kunnen worden verhaald op de dief om te slaan over alle afnemers van elektriciteit? Vindt u het te verdedigen dat andere afnemers van elektriciteit meebetalen aan de kostenpost van illegale aftap? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het feit dat de netbeheerder geen btw kan vorderen betekent niet dat deze kosten worden omgeslagen over alle afnemers. Een netbeheerder draagt namelijk geen btw af over gestolen elektriciteit. Er is dus geen sprake van kosten die de netbeheerder via de tarieven over afnemers socialiseert.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat elektriciteitsdieven (en gasdieven) voortaan alle gemaakte kosten, inclusief btw, moeten terugbetalen? Bent u bereid daartoe de wet te wijzigen of andere actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat elektriciteitsdieven (en gasdieven) alle gemaakte kosten, terugbetalen aan de netbeheerder. De btw behoort niet tot die kosten. De btw-regelgeving kan op dit punt niet worden aangepast. De nationale btw-regels zijn gebaseerd op de btw-richtlijn, die iedere lidstaat verplicht is om te zetten in nationale wet- en regelgeving. Er bestaat binnen dit EU-kader geen ruimte om diefstal wel te belasten met btw.
De reactie van de minister op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot het afschaffen van de vrije artsenkeuze |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht («Zorgminister «misleidt» Kamer») waarin twee vooraanstaande hoogleraren stellen dat u de feiten verdraait inzake de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de afschaffing van de vrije artsenkeuze?1
Er is geen sprake van het verdraaien van feiten inzake uitspraken van het Europees Hof van Justitie. De algemene lijn die volgt uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie op het terrein van de vergoeding van grensoverschrijdende zorg is enkele jaren geleden gecodificeerd in de EU-richtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (de Patiëntenrichtlijn). Ik ben er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet (Zvw) in overeenstemming is met deze Patiëntenrichtlijn. Ook de Raad van State onderschrijft in haar voorlichting van 22 oktober 2014 aan de Eerste Kamer, dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw past binnen de Patiëntenrichtlijn en dat de vrije artsenkeuze niet door deze wetswijziging wordt beperkt, maar hooguit – en in beperkte mate – door de keuze die de verzekerde zelf maakt voor een bepaalde polisvorm.
Wat is de juridische houdbaarheid van uw eerdere uitlatingen in de media dat de betaalbaarheid van zorg een dwingende reden kan zijn om te mogen afwijken van Europese regels en derhalve de vrije artsenkeuze af te schaffen?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ben ik ervan overtuigd – en voel mij hierin gesterkt door de voorlichting van de Raad van State – dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw mede gelet op de vormgeving van het Nederlandse stelsel (privaatrechtelijk binnen publiekrechtelijke randvoorwaarden) past binnen de Patiëntenrichtlijn.
In artikel 7 van de Patiëntenrichtlijn wordt de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie gecodificeerd over de mate van vergoeding van grensoverschrijdende zorg die wordt ingeroepen op basis van nationaal recht en over het opleggen van een vereiste van voorafgaande toestemming in sociale ziektekostenstelsels. Het Nederlandse stelsel kent niet een systeem van voorafgaande toestemming. In de beantwoording van vraag 4 ga ik in op dat aspect.
Artikel 7 van de Patiëntenrichtlijn bepaalt dat de kosten van grensoverschrijdende zorg door de lidstaat van aansluiting, dat wil zeggen het land waar de betrokkene verzekerd is, worden terugbetaald. Daarbij bepaalt deze lidstaat welke gezondheidszorg aan verzekerden wordt terugbetaald (verstrekkingenpakket), en het te vergoeden bedrag, ongeacht waar de gezondheidszorg is verstrekt. De kosten van grensoverschrijdende zorg worden terugbetaald tot het bedrag dat door de lidstaat van aansluiting zou zijn vergoed als de zorg op het grondgebied ervan zou zijn verleend.
Artikel 7 bepaalt verder dat de lidstaat van aansluiting ten aanzien van de verzekerde die om terugbetaling verzoekt van grensoverschrijdende gezondheidszorg, de voorwaarden, de criteria om in aanmerking te komen en reglementaire en administratieve formaliteiten, ongeacht of die op lokaal, nationaal of regionaal niveau zijn vastgesteld, toepast die hij zou toepassen indien de zorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. Deze mogen niet discriminerend zijn of een belemmering vormen voor het vrije verkeer van patiënten, diensten of goederen, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is door eisen inzake planning waarmee wordt beoogd om een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van hoogwaardige behandeling in de betrokken lidstaat te waarborgen of de wens de kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zo veel mogelijk te voorkomen.
De Raad van State merkt in zijn voorlichting op dat, voor zover de
Patiëntenrichtlijn van toepassing is, een afzonderlijke toetsing aan de regels van het vrije verkeer niet meer aan de orde is. Zoals hiervoor opgemerkt stelt de Patiëntenrichtlijn de omstandigheden vast waaronder een belemmering van het patiëntenverkeer gerechtvaardigd geacht moet worden.
Waar in de media is aangegeven dat, voor zover de regelgeving op gespannen voet zou staan met de Patiëntenrichtlijn, dit in het licht van het borgen van kwaliteit en betaalbaarheid van het stelsel geoorloofd is, acht ik de berichtgeving in lijn met de Patiëntenrichtlijn. Het doel van de wijziging van artikel 13 Zvw is het stelsel als zodanig te laten werken zoals beoogd opdat de resultaten met betrekking tot kwaliteit en betaalbaarheid verbeteren.
Daarenboven is de regering, met de Raad van State, van oordeel dat de gesignaleerde spanning met de Patiëntenrichtlijn niet zozeer het gevolg is van de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw als zodanig, maar van de keuze die de verzekerde zelf maakt binnen het aanbod van de zorgverzekeraars.
Verder concludeert de Raad van State met betrekking tot de discussie rondom de vrije artsenkeuze dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het voorgestelde systeem niet verenigbaar zou zijn met het EU-handvest voor de grondrechten en het Europees Sociaal Handvest.
Kunt u zich de verbazing van de hoogleraren voorstellen dat u ter verdediging van uw besluit de vrije artsenkeuze af te schaffen selectief citeert uit een uitspraak van het Europese Hof van Justitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijziging van artikel 13 Zvw betekent dat de polisvariatie toeneemt en daarmee ook de keuzemogelijkheden van de verzekerde. De consequentie van een keuze voor een naturapolis waarbij door de verzekeraar een bepaalde vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is vastgesteld, impliceert dat de verzekerde daarmee heeft ingestemd. Voor zover daarmee spanning met de Patiëntenrichtlijn zou ontstaan, acht ik dat gerechtvaardigd door het doel van de wijziging, te weten het borgen en zelfs verbeteren van de kwaliteit en betaalbaarheid van het stelsel. Die rechtvaardiging past binnen de Patiëntenrichtlijn. In de media draag ik uit wat ik ook in de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement uitdraag, namelijk dat artikel 13 Zvw ook in gewijzigde vorm past binnen de kaders van de Patiëntenrichtlijn.
Ik ga daarbij inderdaad niet in op het onderscheid dat het Hof heeft gemaakt en dat de Patiëntenrichtlijn maakt ten aanzien van toestemmingsvereisten voor extramurale, respectievelijk intramurale zorg. De Nederlandse regelgeving kent dit toestemmingsvereiste niet. 3
Artikel 13 Zvw maakt voor de vergoeding geen onderscheid naar de plaats waar de zorg wordt ingeroepen. Binnen de gekozen polis is de vergoeding gelijk, ongeacht of niet gecontracteerde zorg door een natura-polishouder wordt ingeroepen binnen Nederland, elders binnen Europa, of buiten Europa. Ook dat past binnen de Patiëntenrichtlijn.
Wat is uw reactie op de bewering van de hoogleraren dat kostenbesparende maatregelen volgens het Hof slechts zijn gerechtvaardigd bij een behandeling met een of meer ziekenhuisovernachtingen of bij het gebruik van speciale dure medische apparatuur?
In artikel 8 van de Patiëntenrichtlijn wordt de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie gecodificeerd over voorafgaande toestemming in sociale ziektekostenstelsels.
Het Hof heeft uitgesproken dat een stelsel van voorafgaande toestemming ten aanzien van buitenlandse zorgaanbieders in beginsel in strijd is met het toepasselijke Europeesrechtelijke beginsel van het vrij verkeer van diensten, maar dat een dergelijke eis niettemin geoorloofd is als het gaat om eisen die ten doel hebben de (financiële) houdbaarheid van een zorgstelsel te borgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om eisen inzake planning waarmee wordt beoogd om een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van hoogwaardige behandeling in de betrokken lidstaat te waarborgen of de wens de kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zo veel mogelijk te voorkomen.
Artikel 8 van de Richtlijn is langs die lijnen geredigeerd: het is toegestaan in een stelsel een wettelijk vereiste van voorafgaande toestemming op te nemen voor grensoverschrijdende intramurale en zeer gespecialiseerde, complexe extramurale zorg.
Lidstaten moeten volgens de Patiëntenrichtlijn vergoeding van extramurale zorg in een andere EU-lidstaat toestaan, tot maximaal het bedrag dat daarvoor ook in eigen land vergoed zou worden als de zorg daar zou zijn ingeroepen. Het inroepen van extramurale zorg elders in Europa mag dan in beginsel ook niet aan voorafgaande toestemming worden onderworpen.
Voor intramurale zorg geldt dat toestemming niet mag worden geweigerd als de zorg in het eigen verzekeringsstelsel in het verstrekkingenpakket is opgenomen, maar niet binnen een medisch verantwoorde termijn en op redelijke afstand kan worden geleverd.
Het Nederlandse stelsel voorziet niet in een systeem van voorafgaande toestemming4. De regering heeft ervoor gekozen de keuzemogelijkheden ten aanzien van het aanbod van polissen te vergroten. Daarbij geldt voor restitutiepolissen volledige vergoeding tot maximaal het gebruikelijk Nederlandse tarief, ongeacht waar ter wereld deze zorg wordt ingeroepen. Voor naturapolissen geldt de vergoeding die de verzekeraar bij niet gecontracteerde zorg aanbiedt, eveneens ongeacht waar ter wereld niet gecontracteerde zorg wordt ingeroepen. De regering is van mening dat dit past binnen artikel 7, vierde lid, van de Patiëntenrichtlijn, waarin is bepaald dat de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg door de lidstaat van aansluiting worden vergoed tot het bedrag dat door de lidstaat van aansluiting zou zijn vergoed als de zorg op het grondgebied ervan zou zijn verleend.
Wat is volgens u de juridische houdbaarheid van het afschaffen van de vrije artsenkeuze voor andere poliklinische behandelingen zoals het bezoek aan een internist, reumatoloog, psycholoog, kinderarts en psycholoog?
De regering ziet de wijziging van artikel 13 Zvw niet als een beperking van de vrije artsenkeuze. Verzekeraars krijgen de mogelijkheid meer te differentiëren in polissen waardoor de keuzevrijheid juist toe neemt. Het is aan de verzekerde om te bepalen welke polis hij sluit.
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op de Europeesrechtelijke juridische houdbaarheid van de wijziging van artikel 13 Zvw voor andere vormen van extramurale zorg dan de al uitgezonderde eerste lijnszorg, verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u inmiddels de onderbouwing van de € 1 miljard die het afschaffen van de vrije artsenkeuze dient op te leveren naar de Kamer sturen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Door de wetswijziging krijgen verzekeraars de ruimte om selectiever op kwaliteit en prijs in te kunnen kopen. Dat is de essentie van het systeem. Verzekeraars krijgen een instrument waardoor zij niet langer gedwongen zijn om zorg van aanbieders die matige zorg leveren niet te contracteren en daarvoor ook geen vergoeding te verstrekken. Zorgaanbieders krijgen een sterkere prikkel om over te gaan tot het sluiten van een contract met een zorgverzekeraar, waardoor gestuurd kan worden op prijs, kwaliteit en volume. De wijziging van artikel 13 Zvw is een noodzaak om de doelstellingen in de hoofdlijnenakkoorden te kunnen realiseren. Het is één van de instrumenten, die andere instrumenten, zoals het terugdringen van praktijkvariatie, spreiding en concentratie, substitutie van 2e naar 1e lijn en ambulantisering, kan realiseren. Met de hoofdlijnenakkoorden Medisch Specialistische Zorg en Geestelijke Gezondheidszorg van juli 2013 is een besparing van 1 miljard euro gemoeid. De doelstelling is om tot een structurele, landelijke volumegroei te komen van maximaal 1,5% in 2014, en van 1,0% in 2015 t/m 2017. Deze gezamenlijke inspanningen leiden tot een besparing van € 250 miljoen in 2014 oplopend tot € 1 miljard vanaf 2017 en maken onderdeel uit van het in de Miljoenennota 2014 gepresenteerde «€ 6 miljard-pakket».
MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Minister-President in zijn inleiding tijdens de briefing in de Tweede Kamer, op 21 juli jl, de eerste keer dat er over de MH17 gesproken werd, zei: «Er zijn inmiddels sterke aanwijzingen over de toedracht van de ramp»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op 24 juli jl. aan de Kamer schreef «De verontwaardiging is des te groter nu de aanwijzingen zich opstapelen dat het vliegtuig met een raket is neergehaald»?2
Ja.
Welke aanwijzingen waren dat en op welke wijze zijn die aanwijzingen geverifieerd? Welke conclusies zijn nu, bijna 100 dagen later, getrokken?
Het onderzoek naar de toedracht door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het OM worden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitgevoerd. Het Kabinet kan niet vooruitlopen op de conclusies uit deze onafhankelijke, internationale onderzoeken door uitspraken te doen over aanwijzingen en de wijze van verificatie, anders dan te verwijzen naar het rapport van eerste bevindingen van de OVV waarin gesproken wordt over een impact met hoog energetisch materiaal.
Het OM heeft eerder aangegeven dat in het onderzoek sprake was van vier mogelijke scenario’s die nader onderzocht werden: een ongeluk, een terroristische aanslag van binnenuit het vliegtuig, een aanslag vanaf de grond dan wel een aanslag vanuit de lucht, waarbij de eerste twee reeds op voorhand niet waarschijnlijk leken en inmiddels niet meer waarschijnlijk zijn, zoals ik u reeds meldde in mijn brief van 28 oktober. Het leveren van onomstotelijk bewijs is het doel.
Is er ooit aan de strijdende partijen verzocht om een inventaris te geven van beschikbare BUK-raketten en andere raketten in de regio rond het neergeschoten vliegtuig? Zo ja, hoe en wanneer?
Het Kabinet kan in het belang van het onderzoek hierover geen specifieke mededelingen doen. Wel geldt, zoals te doen gebruikelijk, dat alle mogelijkheden worden benut die kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
Wanneer hebben de Onderzoeksraad voor de Veiligheid en het Nederlandse Openbaar Ministerie om de volgende zaken gevraagd en wanneer hebben ze deze in hun geheel gekregen:
De OVV kan in het belang van het onderzoek geen inzicht geven in de beschikbare onderzoeksinformatie en ook niet in het moment waarop deze informatie is opgevraagd en ontvangen.
Het OM heeft bij diverse landen een rechtshulpverzoek ingediend en bereidt ten aanzien van een aantal andere landen nog verzoeken voor. Gedetailleerde mededelingen over de informatievergaring door het OM zijn niet in het belang van het onderzoek.
Dit soort mededelingen kunnen bovendien de internationale betrekkingen beïnvloeden en afbreuk doen aan de rol van Nederland in de beide onderzoeken.
Hoeveel keer en wanneer heeft Nederland of Australië in de periode na 6 augustus tot heden de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) verzocht de omgeving van de MH17 crash site te bezoeken om de veiligheid aldaar te beoordelen? Wat was de beoordeling van de OVSE?
Op 6 augustus bleek de veiligheidssituatie op de rampplek te slecht om de repatriëringsmissie voort te kunnen zetten. Met dit besluit kwam geen einde aan de Nederlandse inspanningen. De interim-missie die achterbleef in Kharkiv en Kiev spande zich in om verder te werken aan alternatieve manieren voor onze inzet ten aanzien van de doelen van de missie: repatriëring, onderzoek naar toedracht en strafrechtelijk onderzoek.
De veiligheidssituatie wordt door Nederland continu gemonitord en er is nauw contact met de OVSE ter plaatse, zodat de repatriëringsmissie snel terug zou kunnen keren indien de veiligheidsomstandigheden dat voor langere periode toe zouden laten. Het Ministerie van Defensie heeft daarbij een leidende en coördinerende rol.
Na de ondertekening van het Minsk Protocol op 5 september leek zich op 12 september een mogelijkheid voor te doen voor terugkeer naar de rampplek en is de missie snel uitgebreid. Toen het helaas toch niet mogelijk bleek voor langere tijd met een grote groep mensen op de rampplek aan het werk te gaan is besloten het extra personeel weer terug te laten komen naar Nederland. U bent over de veiligheidssituatie geïnformeerd in de stand van zaken brieven van 14 en 27 augustus en 9 oktober 2014 (Kamerstuk 33 997, nrs. 10, 16 en 20).
De Ambassade in Kiev en de interim-missie onderhouden sinds de vliegramp op bijna dagelijkse basis contact met de OVSE, ook over de veiligheidssituatie op en rondom de rampplek. Dit gebeurde zowel voor als na 6 augustus. De veiligheidsinformatie en beoordeling daarvan door het Ministerie van Defensie is leidend in de afweging of terugkeer mogelijk is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van alle relevante informatie, ook van de OVSE. In de dagelijkse rapportages die ook publiek beschikbaar zijn, maakt de OVSE melding van de waargenomen veiligheidssituatie in het gebied en wordt ook aangegeven wanneer monitors de dorpen nabij de rampplek hebben bezocht.
De afgelopen weken (31 oktober en 4, 5 en 6 november) is de rampplek een aantal keer bezocht, waarbij persoonlijke bezittingen zijn verzameld en ook stoffelijke resten zijn gevonden.
Kunt u de kennisgeving aan luchtvarenden (Notice to Airmen – NOTAM) waarnaar het Erratum in het rapport van de Onderzoeksraad verwijst, aan de Kamer doen toekomen?
De NOTAM die in het erratum van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid wordt genoemd betreft de NOTAM van 14 juli 2014 met nummer A1492/14. Deze NOTAM stelde een tijdelijke luchtruimbeperking in tot een hoogte van 9,7 kilometer (flight level 320) binnen een gebied dat het oostelijke gedeelte bestreek van het eerder bij NOTAM (A1383/14) tijdelijk gereserveerde luchtruim boven de Oekraïne, behoudens voor Oekraïense staatsluchtvaartuigen (FIR Dnipropetrovsk). In het rapport constateert de OVV dat de MH17 hierboven vloog3. Daarnaast was op 14 juli 2014 NOTAM A1493/14 uitgegeven die het gebruik van bepaalde vliegroutes verbood binnen het gebied en/of leidend van/naar het gebied waarvoor de tijdelijke luchtruimbeperking van toepassing was (NOTAM A1492/14). De genoemde NOTAM’s zijn bijgevoegd4.
Wie heeft die NOTAM notificatie in Nederland ontvangen en gezien? Welke reactie is er ondernomen op de NOTAM notificatie?
Zoals aangegeven in de antwoorden die 28 oktober jl. aan de Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 33 997, nr. 22), worden NOTAM’s met betrekking tot het Europese en aangrenzende luchtruim verzameld bij Eurocontrol.
NOTAM’s kunnen door iedereen via een website worden ingezien. Luchtvaartmaatschappijen gebruiken deze informatie bij het opstellen van hun vluchtplannen. De NOTAM van 14 juli 2014 stelde een tijdelijke luchtruimbeperking in boven een deel van het oosten van de Oekraïne tot een hoogte van 9,7 kilometer. Luchtvaartmaatschappijen maakten daardoor geen gebruik meer van dat deel van het luchtruim. Eventuele vluchtplannen van luchtvaartmaatschappijen voor dit gesloten gebied zouden door Eurocontrol niet zijn geaccepteerd. Op deze wijze is geborgd dat de NOTAM wordt nageleefd.
Daarnaast kon de Oekraïense luchtverkeersleiding vanaf dat moment geen toestemming meer geven aan luchtvaartuigen om het gesloten gebied binnen te gaan, behoudens aan Oekraïense staatsluchtvaartuigen.
Welke strijdende partijen hebben de rampplek sinds juli 2014 beschoten? Op welk moment is aan welke strijdende partij verzocht de rampplek niet langer te beschieten?
De rampplek wordt door pro-Russische separatisten gecontroleerd en kan door artillerievuur van zowel Oekraïense kant als van de separatisten worden bestreken.
Ondanks het op 5 september overeengekomen staakt-het-vuren tussen Oekraïense autoriteiten en de pro-Russische separatisten en de afkondiging van een 30 kilometer brede bufferzone voor (zware) artillerie op 19 september, blijft de veiligheidssituaties in Oost-Oekraïne onoverzichtelijk en fragiel, ook rondom de rampplek. Hoewel sindsdien geen sprake meer is van grootschalige militaire operaties, wordt het bestand op dagelijkse basis geschonden. In de nabijheid van de rampplek vinden bijna dagelijks beschietingen plaats door beide partijen. De Permanente Raad van de OVSE nam op een 18 juli een verklaring aan die onder meer opriep tot de onmiddellijke en veilige toegang tot de rampplek.
De unaniem aangenomen VNVR resolutie 2166 van 21 juli 2014 riep op tot de onbeperkte en veilige toegang tot de plaats van de ramp en alle staten en actoren in de regio mee te werken aan een onafhankelijk internationaal onderzoek. De Raad van Buitenlandse Zaken op respectievelijk 22 juli, 15 augustus en 20 oktober jl. en de Europese Raad op 30 augustus en 23/24 oktober jl. riepen op onverwijld veilige en onbelemmerde toegang te verlenen.
Daarnaast is op alle mogelijke momenten door het Kabinet in fora als de VN(VR), de EU en de OVSE opgeroepen tot een veilige toegang tot de rampplek. Ook is op het hoogste niveau medewerking verzocht aan Oekraïne en Rusland, in het laatste geval om hun invloed aan te wenden op de separatisten die het rampgebied in handen hebben. Veilige toegang tot de rampplek is ook onderwerp van gesprek geweest bij de ontmoeting in Normandië-format en bij de Trilaterale Contactgroep.
Wanneer heeft u de Oekraïense State Emergency Services (SES) om de logboeken van de zoekactie verzocht en wanneer heeft u ze in handen gekregen?
Informatie die door de SES is gedocumenteerd over de initiële zoekactie is door tussenkomst van de OVSE aan ons overlegd. De informatie beschrijft de zoekactie in de eerste dagen na de ramp, hoe er is gezocht, waar is gezocht, met hoeveel mensen en met het soort en aantal middelen. De verslagen bevatten ook het kaartmateriaal zoals ontvangen op 31 augustus, dat wij eerder aan uw Kamer hebben overlegd. Dat geldt ook voor het rapport dat via RTL Nieuws is gepubliceerd.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor het volgende algemeen overleg over de MH17 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat partijen een sharia schikking hebben bereikt bij de Rechtbank Den Haag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Sharia schikking bij Rechtbank Den Haag»? Klopt hetgeen in dit bericht vermeld wordt?1
Ik ben bekend met dit bericht. De Raad voor de rechtspraak heeft mij meegedeeld dat de rechtbank Den Haag heeft bevestigd dat de betrokken partijen een schikking zijn overeengekomen die inhoudt dat zij hun geschil zullen voorleggen aan een imam, dat zij ten overstaan van de imam zullen zweren op de Koran dat hun stelling de waarheid is, dat de eiser daarna van zijn vordering zal afzien en de procedure vervolgens definitief zal worden doorgehaald. Deze schikking heeft plaatsgevonden op grond van Nederlands recht en niet op grond van shariabeginselen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat een schikking op basis van de Koran en/of de sharia een onwenselijke wijze is van het afdoen van een (juridisch) geschil? Zo nee, waarom niet en waar ligt in dat geval voor u dan de grens?
Deze schikking heeft plaatsgevonden op grond van Nederlands recht en niet op grond van shariabeginselen. Artikel 131 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat in een civiele procedure, nadat de gedaagde voor antwoord heeft geconcludeerd, een comparitie van partijen wordt gepland. Doel van een dergelijke comparitie is enerzijds het beproeven van een schikking (artikel 87 Rv) en anderzijds het verkrijgen van inlichtingen over de zaak (artikel 88 Rv). Indien partijen tijdens de zitting een schikking bereiken, dan kunnen zij deze schikking laten opnemen in een proces-verbaal. De uitgifte van dit proces-verbaal geschiedt in executoriale vorm, waarmee nakoming kan worden afgedwongen.
Uitgangspunt bij het treffen van een schikking is dat partijen vrij zijn in de wijze waarop zij hun geschil willen beëindigen. Daaronder valt de vrijheid om zelf te bepalen aan wie zij hun geschil voorleggen ter beëindiging. De rechter zal de bereikte schikking opnemen in het proces-verbaal als partijen dat wensen, tenzij de schikking in strijd is met de wet of de goede zeden (zie artikel 3:40 Burgerlijk Wetboek). Ik treed niet in deze beoordeling door de onafhankelijke rechter.
Deelt u de mening dat de sharia strijdig is met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is in strijd met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat als mensen een eigen rechtssysteem hanteren dat zich buiten de kaders van onze rechtsorde begeeft. Het kabinet ziet het als haar taak dit te voorkomen. In dit specifieke geval was hiervan echter geen sprake.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de ontwikkeling van deze sharia schikkingen zo snel mogelijk een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De vergelijking tussen joden en ISIS-jihadisten door de burgemeester van Hilversum |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Broertjes vergelijkt ISIS met joden»?1
Ja.
Deelt u de verbijstering over de ongehoorde en domme uitlating van de burgemeester van Hilversum, die het afreizen van jihadisten naar Syrië en Irak vergelijkt met de vlucht van joden naar Israël na de Tweede Wereldoorlog?
Uit de (openbare) brief die burgemeester Broertjes naar de gemeenteraad van Hilversum heeft gezonden, blijkt de door de burgemeester beoogde strekking van de opmerking: het benadrukken dat er voldoende juridische grond moet zijn om paspoorten van Nederlanders in te trekken en dat mensen niet alleen vanwege door de gemeente veronderstelde kwade bedoelingen hun paspoort mag worden afgenomen. De vergelijking die hij in dat verband maakt, is bedoeld om zijn stelling kracht bij te zetten. Zijn intentie was niet om Jihadstrijders te vergelijken met Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog voor de staat Israël hebben gevochten.
In hoeverre is een burgemeester die zulke absurde uitspraken doet in uw ogen nog in staat zijn rol als serieuze en neutrale burgervader te vervullen?
Het is in de eerste plaats aan de gemeenteraad van Hilversum om de handelwijze van burgemeester Broertjes te beoordelen. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan zij de burgemeester ter verantwoording roepen. De burgemeester heeft inmiddels door middel van de brief, genoemd bij de beantwoording van vraag 2, uitleg aan de raad gegeven over de bewuste uitlating. Bovendien heeft een delegatie van de gemeenteraad met de burgemeester gesproken over diens wijze van communiceren.
Bent u bereid deze burgemeester op te roepen publiekelijk zijn excuses aan te bieden en aan te raden een LOI-cursus geschiedenis te gaan volgen? Graag een toelichting op uw antwoord.
Zie antwoord vraag 3.
Europese subsidies voor de promotie van gif-intensieve bloemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat het Bloemenbureau Holland subsidie ontvangt van de Europese Unie voor de promotiecampagne «Mooi wat bloemen doen»? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo neen, hoe zit het dan?
Onder de titel van «Lievelingsbloem» ontvangt het Bloemenbureau Holland inderdaad cofinanciering van de Europese Unie voor een promotiecampagne. Het gaat om een totale cofinanciering van € 4.036.789,50 over een periode van drie jaar.
Wat vindt u ervan dat het budget voor de promotie van Europese landbouwproducten wordt gebruikt voor andere producten dan voedsel, waarvan de productie bovendien zeer belastend is voor het milieu? Kunt u uitleggen waarom de belastingbetaler daaraan zou moeten bijdragen?
Tijdens de discussie in de Landbouwraad over de nieuwe promotieregeling heb ik aangegeven dat ik vind dat promotie een zaak van de sector zelf is. Ik ben dat nog steeds van mening. Ook vind ik dat het bij deze regeling moet gaan om producten met een plus, dat wil zeggen producten die boven de wettelijke eisen uit gaan. In de Landbouwraad heeft echter een ruime meerderheid van lidstaten ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie, waarbij alle landbouwproducten in aanmerking kunnen komen voor deze regeling.
Zowel binnen de huidige als binnen de nieuwe communautaire regels is vastgelegd voor welke producten en thema’s een programma kan worden ingediend, waarbij wordt verzocht om cofinanciering van de Europese Unie. Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld ga ik Nederlandse ondernemers, zolang zij zich aan de communautaire regels houden, niet de mogelijkheid ontzeggen om van deze regeling gebruik te maken.
Kunt u bevestigen dat voor de teelt van bijvoorbeeld lelies, die nu met belastinggeld gepromoot worden, er jaarlijks bijna 100 kg landbouwgif per hectare gebruikt wordt, met alle gevolgen van dien voor onder andere de volksgezondheid, de waterkwaliteit en de biodiversiteit?
Nee. De NVWA verzamelt landelijke afzetgegevens op werkzamestofniveau. Deze kunnen niet worden vertaald in een «gemiddeld gebruik per teelt».
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten die de sierteelt met zich mee brengt in Nederland, zoals de kosten van de gezondheidsschade die zij veroorzaken, de schade van de achteruitgang van de biodiversiteit in ons land en de kosten die de vervuiling van grond- en oppervlaktewater met zich meebrengt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te verrichten om deze kosten in beeld te krijgen?
Nee. In de sierteelt mogen, net als in andere teelten in Nederland, alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu en toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Zolang toepassers van gewasbeschermingsmiddelen zich houden aan de specifieke gebruiksvoorschriften die het Ctgb voor deze middelen heeft bepaald, is veilig gebruik mogelijk. De NVWA ziet daarop toe. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn reactie op het Greenpeace rapport van 2 juni 2014 (TK 27 858, nr 271), handhaaft de NVWA risicogericht. Daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren, zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten.
Bent u bereid bezwaar aan te tekenen bij de Europese Commissie tegen de promotie van bloemen op kosten van de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat promotie een zaak is die de sector zelf zou moeten betalen en dat deze subsidies dus moeten worden afgeschaft? Bent u, nu de subsidies er nog zijn, bereid om zich ten minste in te zetten voor het verbinden van strenge milieu en dierenwelzijnsvoorwaarden aan dergelijke subsidies, zoals een maximum aan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
De beschikbaarheidsbijdrage spoedeisende hulp en acute verloskunde |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de beschikbaarheidsgelden voor acute verloskunde beschikbaar moeten zijn en blijven voor gevoelige ziekenhuizen, zoals u ook al in 2012 aan de Kamer toegezegd heeft?1
Het bestaan van de mogelijkheid tot het verstrekken van een beschikbaarheidbijdrage voor acute verloskunde staat op dit moment niet ter discussie. Wel is met name relevant hoe het verstrekken van een beschikbaarheidbijdrage zich verhoudt tot de primaire verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars in het kader van de zorgplicht. Ik heb de NZa gevraagd mij over voorgaande te adviseren. Ik verwacht dit advies eind november van de NZa te ontvangen, hierna zal ik mijn mening vormen.
Gelden nog steeds de door u geformuleerde voorwaarden dat ziekenhuizen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidsbijdrage wanneer ze voldoen aan drie criteria: 1) het ziekenhuis biedt 24/7 spoedeisende hulp aan; 2) het ziekenhuis is cruciaal voor de 45-minutennorm; 3) de reguliere inkomsten via tarieven zijn onvoldoende om de spoedeisende hulp (SEH) in de lucht te houden? Zo nee, waarom niet?2
De NZa heeft op basis van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG en de gegeven aanwijzing in haar beleidsregel BR/CU-2119 (nieuwe versie BR/CU-2133) een viertal cumulatieve voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage SEH en Acute verloskunde. Te weten:
Het is een verantwoordelijkheid van de NZa op basis van genoemd Besluit en de gegeven aanwijzing regels en beleidsregels te maken voor een goede uitvoering. De NZa toetst aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage aan haar regels en beleidsregels en kent een beschikbaarheidbijdrage toe indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Ik heb de NZa naar aanleiding van deze cumulatieve voorwaarden gevraagd om mij een analyse te geven van de gevolgen daarvan op het gelijke speelveld van zorgverzekeraars. Ik verwacht deze analyse eind november.
Klopt het dat met «de reguliere inkomsten via tarieven» de gemiddelde door zorgverzekeraars betaalde tarieven worden bedoeld?
Voor de acute verloskunde en het overgrote deel van de DBC’s waar een SEH component in zit gelden er vrije tarieven. Het is dus aan een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om hier tot adequate afspraken te komen. In het geval de NZa een beschikbaarheidbijdrage toekent gaat de NZa conform haar beleidsregels uit van een normatieve bepaling van de opbrengsten van de betreffende SEH/ acute verloskunde voorziening.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2014 heeft ontvangen voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde en/of spoedeisende zorg voor het jaar 2014?
De NZa heeft tot op heden twee aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage ten behoeve van spoedeisende hulp en acute verloskunde ontvangen. Deze twee aanvragen zijn inmiddels afgehandeld. De betreffende aanvragers hebben een besluit ontvangen.
Hoeveel aanvragen voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde voor het jaar 2014 heeft de NZa toegekend?
Er heeft geen toekenning plaatsgevonden. De aanvragen zijn afgewezen.
De NZa oordeelt dat de betrokken zorgverzekeraars zich niet in een overmachtsituatie bevinden waardoor zij niet meer in staat zouden zijn om hun zorgplicht te vervullen voor verzekerden die acute verloskunde nodig hebben en dat zij voldoende mogelijkheden hebben deze zorg te organiseren/ financieren voor hun verzekerden.
Op welke wijze neemt de NZa de analyse gevoelige ziekenhuizen mee in de vaststelling van de beschikbaarheidsbijdrage SEH en acute verloskunde?
De NZa baseert zich bij de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage SEH en acute verloskunde op de «Analyse gevoelige ziekenhuizen 2013» van het RIVM.
Kunt u specifiek ingaan op de situatie bij het Gemini ziekenhuis in Den Helder, de aangevraagde beschikbaarheidsbijdrage en de 45-minutennorm?
Ik ga niet in op individuele aanvragen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Dat is een exclusieve wettelijke bevoegdheid van de NZa.
Klopt het dat het niet verlenen van de beschikbaarheidsbijdrage aan het Gemini ziekenhuis er eventueel toe kan leiden dat de spoedeisende hulp en de acute zorg dicht moeten vanwege tekortschietende financiering?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden om te voorzien in spoedeisende hulp en acute verloskunde voorziening. De NZa heeft hier geconstateerd dat de zorgverzekeraars zich niet in een overmachtsituatie bevinden en voldoende mogelijkheden hebben om de acute zorg in deze regio’s te borgen en te financieren. De manier waarop de zorgverzekeraars dit organiseren is aan de zorgverzekeraars. De NZa heeft op het moment dat de aanvragen van de zorgaanbieders zijn afgewezen de betrokken zorgverzekeraars gewezen op hun zorgplicht. Die zorgverzekeraars zijn gevraagd hier voor 1 december 2014 verslag over uit te brengen aan de NZa.
De NZa heeft hierover bericht op hun website «Zorgverzekeraars moeten spoedzorg beschikbaar houden in Den Helder».
Ik verwacht van de NZa dat zij hier in het kader van haar toezicht op het naleven van de zorgplicht door verzekeraars actief op toeziet.
Klopt het dat een eventuele sluiting van de spoedeisende hulp en de acute verloskunde van het Gemini ziekenhuis in Den Helder ertoe leidt dat het aantal mensen toeneemt dat buiten de 45 minuten-norm woont? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Indien het Gemini ziekenhuis inderdaad besluit de spoedeisende hulp en de acute verloskunde afdeling te sluiten dan kan dit besluit, zonder aanvullende maatregelen van de zorgverzekeraar, leiden tot een situatie waarbij het aantal mensen toeneemt dat buiten de 45 minutennorm valt. Vooreerst ga ik daar in afwachting van het toezicht dat de NZa uitoefent op de naleving van de zorgplicht door de betrokken verzekeraars niet van uit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg zwangerschap en geboorte van 13 november 2014?
Dat is helaas niet gelukt.
De toezegging uit het debat over de Wet langdurige zorg, waarin hij aangeeft dat het aantal dagdelen KDC geen norm kan zijn voor een Wlz indicatie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging uit het debat over de Wet langdurige zorg (Wlz), waarin u aangeeft dat het aantal dagdelen KDC (kinderdagcentra) geen norm kan zijn voor een Wlz-indicatie?1
Ja. Het betrof kinderen op een KDC met dagdelen behandeling-groep.
Kunt u bevestigen dat alle CIZ-instellingen (Centrum indicatiestelling zorg) hiervan op de hoogte zijn?
Ja.
Zo ja, hoe verklaart u dat kinderen die (nog) niet in aanmerking komen voor acht dagdelen KDC – bijvoorbeeld door hun thuissituatie of leeftijd – een Wlz-indicatie onthouden wordt, terwijl zij daar gezien hun zorgzwaarte wel recht op zouden moeten hebben?
Kinderen die nu minder dan 8 dagdelen behandeling-groep hebben maar gezien hun zorgzwaarte toegang kunnen hebben tot de Wlz worden alsnog meegenomen onder het extra overgangsrecht zoals bedoeld in mijn brief van 9 oktober 2014. Dit betekent dat er naast het criterium van de 8 dagdelen behandeling-groep aanvullende criteria gelden in geval een kind met minder dan 8 dagdelen behandeling-groep nu een zorgzwaarte heeft zoals bedoeld in de Wlz. De criteria opgenomen in de Regeling Wlz-indiceerbaren betreffen daarmee niet alleen het aantal dagdelen behandeling-groep.
Welke oplossing voor het onder vraag 3 gesignaleerde probleem staat u voor ogen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de criteria permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in nabijheid voor toegang tot de Wlz volstaan?
Ja, voor nieuwe cliënten blijft volstaan dat er toegang is tot de Wlz als men blijvend is aangewezen op permanent toezicht of blijvend is aangewezen op 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen, gegeven de gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen.
Het buigen van de kunstwereld voor islamitische radicalen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kunstwereld buigt voor radicalen»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over het gegeven dat het werk van de kunstenaar Theourgos niet geëxposeerd kan worden vanwege angst voor moslimradicalen?
In een vrije samenleving als Nederland heeft iedere burger vrijheid van expressie, zo lang dit binnen de kaders van de rechtsstaat gebeurt. Kunstenaars geven daar op bijzondere wijze uiting aan. Ik laat het oordeel over wat wel en niet te exposeren aan de professionals van musea en expositieruimtes. Indien er sprake is van concrete bedreigingen aan het adres van een directeur, kunstenaar of andere betrokkenen, kan er aangifte worden gedaan. Dit kan aanleiding zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Hoe duidt u het feit dat de toenemende druk van islamitische extremisten de westerse vrijheid, onder meer van expressie, aantast?
Ik heb geen concrete aanwijzingen dat islamitische extremisten de westerse vrijheden als kunstexpressie in dit geval aantasten.
Zie verder antwoord 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de vrijheid van meningsuiting te beschermen tegen deze opkomende intolerantie?
In onze huidige wet- en regelgeving wordt de vrijheid van meningsuiting reeds voldoende gewaarborgd. Waar nodig zullen we deze vrijheid beschermen.
De gevolgen van het gebruik van het schoonmaakmiddel PX-10 |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending en de website van Dossier EenVandaag, waarin de conclusies van de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aangaande PX-10 in twijfel worden getrokken?1
In mijn brief van 23 oktober jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) heb ik mijn reactie op de uitzending van dossier EenVandaag gegeven.
Heeft Defensie in de periode 1973–1993 ooit metingen gedaan naar de schadelijke gevolgen van het gebruik van PX-10?
Er zijn uit die periode geen metingen teruggevonden.
Waarop zijn de getallen en metingen gebaseerd in het tweede RIVM-rapport van november 2011?
De methode van onderzoek is door het RIVM beschreven in haar eindrapport (Kamerstuk 33 000 X, nr. 27).
Het RIVM bepaalt hoe het onderzoek wordt uitgevoerd, welke wetenschappelijke methoden daarvoor geschikt zijn en stelt het wetenschappelijke rapport op. Het RIVM hanteert daarbij de principes van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
Is het waar dat Defensie in het rapport Intern Onderzoek van 14 mei 2009 aangeeft dat er nooit metingen en risico-analyses zijn gedaan?2
In het rapport zijn geen metingen en risicoanalyses van de situatie op de werkplek opgenomen. Hierover zijn geen documenten binnen Defensie teruggevonden.
Hoe kunt u beweren dat militairen niet aan een hoge dosis PX-10 zijn blootgesteld, als er geen metingen en risico-analyses zijn gemaakt?
Het onderzoek is onder verantwoordelijkheid van het RIVM uitgevoerd door twee gerenommeerde en internationaal hoog aangeschreven onderzoeksinstituten: Het Institute of Risk Assessment Sciences van de Universiteit Utrecht (IRAS) en het Institute of Occupational Medicine (IOM) uit het Verenigd Koninkrijk. Het tweede rapport van het RIVM is onderworpen aan een externe review door een Amerikaanse en een Deense deskundige. In dit onderzoek is mede op basis van gesprekken met (ex-)medewerkers van Defensie en laboratoriumexperimenten, het gebruik van PX-10 en de blootstelling gereconstrueerd. Deze werkwijze door het RIVM is volgens de stand van wetenschappelijke kennis.
Bestaat er nu wel of geen «veilige ondergrens» voor het werken met benzeen, aangezien hierover verschillende beweringen worden gedaan (enerzijds in het tweede RIVM-rapport, anderzijds de recente reactie van RIVM op de website van EenVandaag)?
Benzeen wordt in de wetenschap aangeduid als een genotoxische kankerverwekkende stof. Het risico op kanker hangt af van de duur en de mate van blootstelling. Voor een stof als benzeen was er in de periode waarop het onderzoek zich heeft gericht, geen internationaal erkende veilige ondergrens voor de gezondheid. In het tweede RIVM-rapport wordt dan ook niet gesproken over een «veilige ondergrens». Ook is in dit rapport bij de risicoberekeningen geen drempelwaarde gehanteerd.
Vanwege de kankerverwekkendheid is er voor benzeen in arbeidssituaties een grens waar de blootstelling onder moet blijven. De grenswaarden worden gesteld op basis van wat een «aanvaardbaar risico» wordt geacht, ook voor kankerverwekkende stoffen. Een dergelijke grenswaarde is dus niet hetzelfde als een «veilige ondergrens».
De Scientific Committee on Occupational Exposure Limit Values (SCOEL) heeft in 1991 voor benzeen de grens vastgesteld op 1 ppm (delen per miljoen). De EU heeft deze waarde vastgelegd in een bindende norm. Gelet op het door de werknemers verklaarde PX-10 gebruik is het volgens het RIVM onwaarschijnlijk dat deze grens voor benzeen is overschreden.
Waarom werd het eerste RIVM-rapport pas in april 2011 gepresenteerd, terwijl het al in oktober 2010 gereed was?
Op het deelrapport met de titel «Evaluatie van het PX-10 rapport van het Ministerie van Defensie» staat vermeld «© RIVM 2010». Het rapportnummer en daarbij horende jaartal is gekoppeld aan het moment waarop het rapport in concept is aangemaakt. In januari 2011 is het rapport nog voorgelegd aan inhoudelijk deskundigen. Op 7 februari is de conclusie van het deelrapport gepresenteerd aan Defensie. Hierna is de publiekssamenvatting geschreven en het publicatieproces gestart. Het rapport is op 24 februari aan het Ministerie van Defensie aangeboden. Op 28 april is het rapport aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 500 X, nr. 96).
Bent u bereid om de producent en leverancier van PX-10 (Shell) te vragen welke bestanddelen er precies in PX-10 zitten? Zo nee, waarom niet?
In het eerste deelonderzoek van het RIVM dat op 28 april 2011 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 500 X, nr. 96) wordt de samenstelling van PX-10 beschreven. Voor de verschillende perioden wordt een overzicht van de PX-10 samenstelling gegeven op grond van de veiligheidsbladen.
Waren de verantwoordelijke ministers van Defensie vanaf 1973 (EG Richtlijn Benzeen) bekend met de schadelijke werking van benzeen dat zich in PX-10 bevond, en later vanwege de nota's van hoge Officieren aan de Defensietop in december 1980?
Het is mij onbekend in hoeverre de ministers voor 1980 bekend waren met de schadelijke werking van benzeen. De genoemde EG-richtlijn uit 1973 is op 1 augustus 1980 middels het Besluit Aflevering Gevaarlijke Stoffen in Nederland geïmplementeerd.
De documentatie die binnen Defensie is teruggevonden over mogelijke gezondheidseffecten van het werken met PX-10, gaat terug tot 1980. Vanaf 1981 zijn maatregelen getroffen om het gebruik van PX-10 te verminderen. Tevens zijn er vanaf dat moment voorzorgsmaatregelen (waaronder beschermende middelen) genomen. PX-10 is in de periode 1981–1996 stapsgewijs uitgefaseerd.
Waarom heeft Defensie vanaf 1973 geen voorzorgsmaatregelen getroffen in het kader van de zorg voor de gezondheid van de militairen?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is er gebeurd met de aangenomen motie Poppe van 15 oktober 2009, waarin wordt opgeroepen om oud-defensiemedewerkers die gewerkt hebben met PX-10, zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de vraag of hun gezondheidsklachten zijn veroorzaakt door het gebruik van PX-10?3
Het RIVM-rapport uit november 2011 heeft duidelijk gemaakt dat de feitelijke kans op het ontwikkelen van acute myeloïde leukemie (AML) of de aanverwante vormen van kanker door blootstelling aan PX-10 praktisch is uitgesloten. Na het verschijnen van dit rapport is het betrokken personeel hierover geïnformeerd.
Hiermee heb ik de motie Poppe tot uitvoering gebracht en daarmee de gevraagde duidelijkheid aan alle betrokkenen verstrekt. Ik sluit niet uit dat, mede naar aanleiding van recente publiciteit, er vragen bij (oud-)werknemers over eventuele gezondheidsklachten blijven. Over PX-10 is informatie op de website van Defensie beschikbaar. Daar staat ook een verwijzing voor mensen die – mogelijke – gezondheidsklachten of vragen daarover hebben.
(Oud-)Medewerkers die zich zorgen maken, kunnen zich te allen tijde wenden tot het ABP-zorgloket (voormalig personeel) of de verantwoordelijk militair arts dan wel de bedrijfsarts (actief diendend personeel). Deze zullen zorgen voor adequate verwijzing of beantwoording van vragen.
Bent u bereid om – in lijn met de motie Poppe – uitgebreid navraag te doen over de gezondheidstoestand van het personeel binnen de Krijgsmacht in de periode 1950–1993 (nog levenden en nabestaanden)?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Ophef om uitspraak Broertjes’ |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ophef om uitspraak Broertjes»?1
Ja
Deelt u de mening dat de staat Israël één van de grootste wonderen uit de menselijke geschiedenis vormt, alsmede een moderne democratie die op onwaarschijnlijke wijze succesvol is op het gebied van high-tech en landbouw en dat het land een bron van trots is voor iedere westerling die de zaak van de vrijheid een warm hart toedraagt?
Bezien in het licht van onderhavige kwestie en de (openbare) brief die de burgemeester aan de gemeenteraad van Hilversum heeft gezonden omtrent zijn uitlating, staat de positie van de staat Israël niet ter discussie.
Vindt u dat een vergelijking tussen Israël en het middeleeuwse ISIS totaal ziek is? Zo nee, waarom niet?
Uit de brief die burgemeester Broertjes naar de gemeenteraad van Hilversum heeft gezonden, blijkt de door de burgemeester beoogde strekking van de opmerking: het benadrukken dat er voldoende juridische grond moet zijn om paspoorten van Nederlanders in te trekken en dat mensen niet alleen vanwege door de gemeente veronderstelde kwade bedoelingen hun paspoort mag worden afgenomen.
Deelt u de mening dat nu Nederlandse soldaten oorlogshandelingen verrichten tegen ISIS en daarmee hun levens wagen voor de bestrijding van deze demonische organisatie, het geen pas geeft dat een burgemeester de zijde van de vijand kiest?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze cultuur-relativistische PvdA’er onmiddellijk op non-actief te zetten?
Het is in de eerste plaats aan de gemeenteraad van Hilversum om de handelwijze van burgemeester Broertjes te beoordelen. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan zij de burgemeester ter verantwoording roepen. De burgemeester heeft inmiddels door middel van de brief, genoemd bij de beantwoording van vraag 2, uitleg aan de raad gegeven over de bewuste uitlating. Bovendien heeft een delegatie van de gemeenteraad met de burgemeester gesproken over diens wijze van communiceren.
Het bericht dat de rechters bij de Raad van State zelden de kant van de vluchteling kiezen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechters bij de Raad van State kiezen« zelden de kant van de vluchteling»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op het onderzoek van hoogleraar migratierecht Spijkerboer over de vreemdelingenrechtspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS)?
Het door prof. mr. Spijkerboer geschetste beeld van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) herken ik niet. Het komt niet overeen met mijn ervaringen.
Wat zijn uw eigen bevindingen over het beeld en de oordelen die er in het brede werkveld van de vreemdelingenrechtspraak (rechters, advocaten, partijen, maatschappelijke organisaties) bestaan over de AbRvS?
Ik ken deze bezwaren, maar deel ze niet. De bezwaren zijn niet nieuw. Prof. mr. Spijkerboer heeft ze eerder geuit in 2002 in zijn oratie en in een artikel in het Nederlands Juristenblad van 23 november 2002. Naar aanleiding hiervan zijn destijds Kamervragen gesteld en beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2002–2013, nrs. 586 en 766). De kritiek is ook daarna geregeld aan de orde geweest, onder meer in het kader van de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000 en de kabinetsreactie daarop (Kamerstuk 30 846).
Wat de vermeende neiging het bestuur in het gelijk te stellen betreft, geldt in de eerste plaats dat het uitgangspunt van het bestuursrecht is dat de betrokkene de benodigde gegevens aandraagt en het bestuur naar aanleiding daarvan een beslissing neemt. Indien de feiten en het recht daartoe aanleiding geven wordt na de indiening van een aanvraag direct – en dus zonder tussenkomst van de rechter – een verblijfsvergunning verleend. In hoger beroep is dus sprake van een zeer specifieke voorselectie van zaken. Het gaat hier immers voor het overgrote deel om aanvragen die in eerste instantie door het bestuur niet gegrond worden bevonden en waar de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het besluit te vernietigen. Het zou pas zorgwekkend zijn wanneer in hoger beroep een heel groot deel van de oordelen van het bestuur en de toetsing hiervan door de rechtbank onvoldoende zou worden geacht.
De marginale toetsing brengt de verschillende verantwoordelijkheden van bestuur en rechtspraak tot uitdrukking. Het vreemdelingenrecht is, als onderdeel van het bestuursrecht, niet afwijkend voor wat betreft het in voorkomende gevallen terughoudend toetsen van onderdelen van een besluit. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. In het antwoord op vraag 6 ga ik nader in op het zonder zitting en zonder motivering afdoen van zaken door de Afdeling.
Ik heb geen enkele aanwijzing dat de bezwaren tegen de bestaande vreemdelingenrechtspraak van de Afdeling die er, gegeven de verschillende maatschappelijke opvattingen over de gewenste richting, onherroepelijk zijn, dermate breed gedeeld worden dat dit zorgelijk zou zijn voor het draagvlak van de vreemdelingenrechtspraak.
Kent u de bezwaren jegens de vreemdelingenrechtspraak van de AbRvS omtrent a) de vermeende neiging het bestuursorgaan in het gelijk stellen, b) de marginale toetsing van delen van het besluit van het bestuursorgaan en c) de vele zaken die zonder zitting en zonder motivering worden afgedaan? Zo ja, hoe kijkt u daar tegenaan, en in hoeverre acht u het zorgelijk voor het draagvlak voor de vreemdelingenrechtspraak van de AbRvS dat die bezwaren (breed) bestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke delen van besluiten over de toelating, opvang en vreemdelingenbewaring van vreemdelingen (formeel: de uitspraken van rechtbanken daarover) worden door de AbRvS niet vol, maar met een zekere mate van marginaliteit getoetst? Is die wijze van toetsing wettelijk bepaald of is dit een keuze van de rechter? Hoe verhoudt die zich tot de wijze van toetsen van andere hoogste bestuursrechters zoals de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven? In welke mate komt de wijze van toetsen door de AbRvS voort uit de specifieke kenmerken van het vreemdelingenrecht? In welke mate is de terughoudende toetsing houdbaar gezien de vollere toetsing zoals door Europese rechters wordt uitgevoerd?
Uit de jurisprudentie van de Afdeling vloeit voort dat grote onderdelen van asielbeschikkingen vol dienen te worden getoetst. Als het gaat om de algehele veiligheidssituatie in een bepaald land, de te verwachten problemen bij terugkeer op basis van de geloofwaardig geachte feiten, de zwaarwegendheid van die feiten en de mogelijkheid om bescherming te vragen, toetst de Afdeling vol. Enkel de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas wordt terughoudend getoetst.
In reguliere zaken wordt bijvoorbeeld bij een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vol getoetst of er sprake is van familie- en gezinsleven en wordt vervolgens de door mij gemaakte belangenafweging terughoudend getoetst. Dit is in lijn met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaruit volgt dat de lidstaten in dergelijke gevallen een «margin of appreciation» toekomt.
Ook bij bewaringzaken geldt dat, indien een belangenafweging gemaakt moet worden, deze terughoudend getoetst wordt. Zo wordt bijvoorbeeld de vraag of een lichter middel toegepast moet worden met enige terughoudendheid getoetst. Waar het gaat om de voorwaarden van bewaring of van de daaromheen verrichte handelingen is er geen ruimte voor een terughoudende toets. Met name of sprake is van een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf, of er zicht is op uitzetting, of de aan de maatregel ten grondslag liggende gronden dragend zijn, of er voortvarend wordt gehandeld door de Dienst Terugkeer en Vertrek en of er een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt derhalve vol getoetst.
Ook in het Nederlandse algemene bestuursrecht oordeelt de rechter niet altijd op dezelfde wijze waarop het bestuur dat heeft gedaan. Als de wetgever op bepaalde punten beleids- of beoordelingsvrijheid toekent aan het bestuursorgaan, zal de rechter zich terughoudend dienen op te stellen. Dit betekent niet dat het oordeel van het bestuur dan niet aan rechterlijke toetsing is onderworpen. Een besluit moet zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. De rechter toetst dat en vernietigt een besluit dat niet aan die normen voldoet. Ook in andere delen van het bestuursrecht dan het vreemdelingenrecht komt het voor dat aan het bestuur beleids- of beoordelingsvrijheid toekomt en ook door andere bestuursrechters dan de Afdeling worden sommige (delen van) besluiten daarom terughoudend getoetst. Hieraan voeg ik toe dat de rechter minder mogelijkheden dan het bestuur heeft om een voorgelegde zaak te vergelijken met alle andere zaken waarin het bestuur heeft beslist, waaronder ook inwilligingen. Voor het asielrecht komt daarbij dat de asielzoeker veelal niet in staat is zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven en dat dat redelijkerwijs ook niet van hem verwacht kan worden. Het bestuur kan, anders dan de rechter, de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas vergelijkenderwijs en dus geobjectiveerd verrichten en doet dat ook.
Het EHRM laat ruimte voor een rechterlijke toetsing waarbij de rechter niet zijn eigen oordeel over alle onderdelen van een besluit zonder meer voor het oordeel van het bestuur in de plaats kan stellen. In dit kader wijs ik op mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Schouw over de vraag waarom rechters geen grondig feitenonderzoek zouden mogen plegen in asielzaken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012- 2013, nr. 2803). Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM moeten de lidstaten er ingevolge artikel 13 van het EVRM zorg voor dragen dat het ter beschikking staande rechtsmiddel effectief is, maar wordt deze staten een «margin of appreciation» gelaten ten aanzien van de wijze waarop de rechterlijke toetsing van bestuursbesluiten wordt ingericht en uitgevoerd. Uit de beantwoording blijkt ook dat het in andere EU-lidstaten voorkomt dat de rechter niet zelf onderzoek naar de feiten mag doen of een terughoudende toetsing verricht. Overigens geeft ook prof. mr. Spijkerboer in zijn onderzoek aan dat de intensiteit van de toetsing door het EHRM verschilt (blz. 371–372).
Hoeveel vreemdelingenzaken worden door de AbRvS zonder zitting en zonder inhoudelijke motivering afgedaan? Wanneer is volgens de AbRvS sprake van zaken als bedoeld in artikel 91, tweede lid van de Vreemdelingenwet? Komt dat erop neer dat uitspraken in vreemdelingenzaken alleen worden uitgeschreven als er een nieuwe of aangepaste jurisprudentielijn wordt ingezet? Was bij de totstandkoming van artikel 91, tweede lid, door de wetgever bedoeld om vrijwel alle hoger beroepen vreemdelingenzaken verkort af te doen? Deelt u de mening dat het voor vreemdelingen onbevredigend kan zijn als hun hoger beroep zonder motivering worden afgehandeld? Zo ja, welke noodzaak ziet u dat het aantal door de AbRvS ongemotiveerd afgedane hoger beroepen wordt verminderd?
In de laatste jaren zijn de wettelijke middelen afdoen buiten zitting en verkorte motivering (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000) tegelijk in een bodemzaak ingezet in zeker 85% van alle afdoeningen. Ik hecht er aan hierbij op te merken dat dit niet betekent dat er geen of slechts een beperkte inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Dit blijkt reeds uit de tekst van de wet dat eerst tot verkorte afdoening kan worden gekomen indien is geoordeeld dat de grieven niet tot vernietiging leiden.
Artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 geeft de Afdeling de bevoegdheid uitspraken verkort af te doen indien de aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden. Toepassing van de bevoegdheid pleegt de Afdeling achterwege te laten wanneer de grief noopt tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming. Een inhoudelijke afdoening past in deze bij de taak van de Afdeling als bewaker van rechtseenheid.
Het komt regelmatig voor, dat in een reeks van zaken telkens in wezen dezelfde grief wordt aangevoerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de situatie in een bepaald land. Indien eenmaal vaste jurisprudentie is gevormd dat die grief ongegrond is, kan die grief voortaan verkort worden afgedaan. Ook kan worden gedacht aan zaken waarin, na een zorgvuldige beoordeling van de grieven, wordt vastgesteld dat deze niet slagen en dat, bijvoorbeeld vanwege het casuïstische karakter ervan, geen van de hierboven genoemde belangen noopt tot een gemotiveerde afdoening.
Uitspraken in vreemdelingenzaken worden niet alleen uitgeschreven als er een nieuwe of aangepaste jurisprudentielijn wordt ingezet. De Afdeling kan, zoals eerder vermeld, van de bevoegdheid tot verkorte afdoening slechts gebruikmaken indien de grieven niet tot vernietiging leiden. De appelrechter kan de aangevallen uitspraak derhalve niet ongemotiveerd vernietigen. Hij kan haar alleen ongemotiveerd bevestigen. Omdat artikel 91, tweede lid, een kan-bepaling is, hoeft de Afdeling dat niet te doen door middel van een verkorte uitspraak. Verder is deze bepaling zo geformuleerd dat zij betrekking heeft op afzonderlijke grieven. Het is dus ook mogelijk dat in een zaak waarin verschillende grieven zijn aangevoerd, in dezelfde uitspraak bijvoorbeeld één grief «gewoon» en de andere «verkort» worden afgedaan. De «verkorte afdoening» – per grief dan wel integraal – is ook na zitting mogelijk.
Bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 is uitgangspunt geweest dat de werklast en doorlooptijden beheersbaar moeten blijven. In de geschiedenis van de totstandkoming, meer in het bijzonder van de artikelen 85 en 91 (Kamerstuk 26 732, nr. 3, blz. 11) is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op zeer snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen. Dit zorgt er voor dat de werklast van de Afdeling en de duur van de procedure binnen aanvaardbare proporties kunnen worden gehouden. In dit verband wijs ik ook op de volgende passage (Kamerstuk 26 732, nr. 7, blz. 223): «Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een verkorte uitspraak slechts bij uitzondering wordt gedaan; dat zou de waarde van de verkorte uitspraak als instrument tot bekorting van de procedure grotendeels teniet doen.»
Te uwer informatie vermeld ik nog dat artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 blijkens de parlementaire geschiedenis is geïnspireerd door het toenmalige artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie (thans artikel 81). Dat artikel geeft de Hoge Raad de bevoegdheid om verkorte uitspraken te doen, indien de aangevoerde cassatiemiddelen niet tot cassatie kunnen leiden en evenmin nopen tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad maakt van deze bevoegdheid veelvuldig gebruik en heeft er goede ervaringen mee opgedaan, aldus Kamerstuk 26 732, nr. 3, blz. 85.
Ik begrijp heel goed dat het voor een vreemdeling onbevredigend kan zijn als zijn hoger beroep zonder motivering wordt afgehandeld. Er moet echter niet uit het oog worden verloren dat op het moment dat hij in hoger beroep gaat al drie keer is gemotiveerd dat en waarom geen aanspraak bestaat op een vergunning. Tweemaal in de bestuurlijke fase (voor asielzaken in het voornemen en de beslissing in eerste aanleg; voor reguliere zaken in de beslissingen in eerste aanleg en in bezwaar) en eenmaal door de rechtbank. Indien hetgeen in hoger beroep wordt aangevoerd niet wezenlijk afwijkt van wat eerder is aangevoerd, of van wat de Afdeling al eerder (in andere zaken) heeft geoordeeld, voegt een uitgebreide motivering mijns inziens niets toe. Indien de Afdeling voorts zaken waarin geen sprake is van een grief die tot vernietiging kan leiden en geen zaaksoverstijgend element kan worden onderkend, gemotiveerd zou moeten afdoen, zou er te weinig capaciteit overblijven voor het naar behoren en tijdig afdoen van zaken waarin dat wel het geval is. Indien de Afdeling in dit soort zaken de uitspraak van de rechtbank vaker gemotiveerd zou bevestigen, zou dit bovendien het zicht op zaken waarin wel over zaaksoverstijgende vragen wordt beslist kunnen vertroebelen.
Gelet hierop ben ik van mening dat de Afdeling op de juiste wijze omgaat met de in artikel 91, tweede lid, gegeven bevoegdheid. Hierbij wijs ik er voorts op dat bij de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000 is gebleken dat de Afdeling haar uitspraken in de loop van de tijd steeds uitgebreider is gaan motiveren (Kamerstuk 30 846, nr. 1, blz. 23). Ook prof. mr. Spijkerboer stelt in zijn boek (blz. 8) vast dat de Afdeling in de loop der jaren uitgebreider is gaan motiveren. Ten slotte vermeld ik dat de mogelijkheid van verkorte afdoening van een hoger beroep krachtens artikel 91, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 op zichzelf niet in strijd is met artikel 13 van het EVRM, aldus het EHRM in het arrest van 3 november 2011, Arvelo Aponte tegen Nederland (nr. 28770/05).
In welke mate houdt de AbRvS als hoogste vreemdelingenrechter bij de oordeelsvorming in zaken rekening met de beleidsmatige bedoelingen van de wetgever, of met de gevolgen van een uitspraak voor de houdbaarheid van aspecten van het vreemdelingenbeleid? Zijn er aanwijzingen dat de AbRvS hierin afwijkt vergeleken met andere hoogste bestuursrechters? Zo ja, welke?
Voor mijn antwoord verwijs ik naar hetgeen in het antwoord op vraag 2 van de eerdergenoemde Kamervragen is vermeld over methoden van rechtsvinding (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2002–2003, nr. 586). Zoals eerder vermeld toetsen ook andere bestuursrechters dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sommige (delen van) besluiten terughoudend omdat het bestuursorgaan beleids- of beoordelingsvrijheid heeft. Het geschetste beeld dat de Afdeling rekening zou houden met beleidsmatige doelstellingen van de wetgever of met de gevolgen van een uitspraak voor de houdbaarheid van aspecten van het vreemdelingenbeleid, herken ik niet. Ik heb voorts geen aanwijzingen dat de Afdeling hierin afwijkt van andere hoogste bestuursrechters.
Welke voornemens heeft u teneinde wijzigingen in de onder vraag 4 genoemde gerelateerde punten door te voeren vanwege, in het kader van het Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid, gewijzigde Europese richtlijnen?
Artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de internationale bescherming (PbEU 180/60 d.d. 29 juni 2013; de Procedurerichtlijn), bepaalt dat de EU-lidstaten ervoor zorgen dat een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat. Een daadwerkelijk rechtsmiddel omvat volgens dit artikel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn), zulks ten minste in beroepsprocedures in eerste aanleg. De wijze waarop ik uitvoering ga geven aan dit artikel maakt deel uit van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Procedurerichtlijn en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn) dat op korte termijn bij uw Kamer zal worden ingediend.