De onduidelijkheden die zijn blijven bestaan na het debat over het sluiten van deals met criminelen |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het debat over het sluiten van deals met criminelen op 13 maart 2014?
Ja. Voor de goede orde vermeld ik dat ik in mijn brief van 13 maart 2014 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 112) toezegde later antwoord te geven op de door uw Kamer op 13 maart gestelde vragen, genummerd 8, 61, 74, 92 en 94 die zien op meer structurele en getalsmatige kwesties. Ik zal u deze antwoorden nog deze maand doen toekomen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van advocaat Kuijpers over de omvang van het bedrag dat teruggestort is op de rekening van Cees H., namelijk dat het bedrag in eerste instantie 2 miljoen gulden was maar dat deze tegoeden op Luxemburgse bankrekeningen door rente op rente snel zijn gegroeid tot 5 à 6 miljoen gulden?1 Zou het kunnen zijn dat justitie vergeten is dat die rekeningen rentedragend waren, zoals Kuijpers veronderstelt, of acht u dit uitgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De opmerking van de heer Kuijpers dat het bedrag mogelijk is toegenomen door rente op rente, betreft een veronderstelling die ik niet kan bevestigen.
Kunt u nader toelichten waardoor de waarde van inbeslaggenomen goederen van 6 à 7 miljoen gulden daalde tot ongeveer 2 miljoen gulden? Welk deel van deze waardevermindering is veroorzaakt door de verkoop van een pand door een andere beslaglegger in België, zoals door u gesteld in het debat? Welke overige oorzaken zijn er voor deze sterke waardedaling?
Zoals ik in mijn brief van 13 maart 2014 aan uw Kamer heb toegelicht is Cees H. bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 februari 1995 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren voor overtreding van de Opiumwet. De vordering tot ontneming moest volgens de wet binnen twee jaar na de veroordeling in eerste aanleg aanhangig worden gemaakt en het OM heeft daarom tijdens een onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak in 1994 een vordering van 500 miljoen gulden ingediend. Deze vordering bevatte een eerste, zeer grove schatting van het te ontnemen bedrag, die later diverse keren naar beneden is bijgesteld. Zo heeft het OM tijdens de schriftelijke conclusieronde in de ontnemingsprocedure bij conclusie van eis op 14 juni 1994 de vordering van 500 miljoen gulden bijgesteld tot fl. 307.970.000,-.
Tijdens de terechtzitting in de ontnemingszaak van 29 november 1994 heeft de rechtbank Amsterdam het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met de bepaling dat de officier van justitie diende te bewijzen dat het onder Cees H. in beslag genomen vermogen met een waarde van 6 tot 7 miljoen gulden in direct verband staat met de strafbare feiten waarvoor Cees H. door het hof was veroordeeld.
Het OM heeft er vanwege de problematische bewijslast – gelet op artikel 36e (oud) Wetboek van Strafrecht – betreffende de relatie tussen het vermogen en de bewezen verklaarde feiten voor gekozen om een schikkingsonderhandeling aan te gaan. Het College van procureurs-generaal (het College) heeft vervolgens het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) ten behoeve van het uiteindelijke schikkingsvoorstel om advies gevraagd. Uit dit advies van 4 februari 2000 bleek dat in de hiervoor genoemde conclusie van eis was vermeld dat ter bewaring van het recht van verhaal voor een op te leggen ontnemingsmaatregel vermogensbestanddelen in beslag waren genomen tot een bedrag van circa fl 5.085.700,- en dat de waarde van dat beslag was gedaald tot circa 2 miljoen gulden. Na de totstandkoming van de ontnemingsschikking heeft het OM de bij de rechtbank aanhangige vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingetrokken.
Als het gaat om de bedragen heb ik mij in mijn brief van 13 maart 2014 en in het debat op die dag gebaseerd op een ambtsbericht dat het College op 4 april 2002 heeft opgesteld ter beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Rietkerk en Van de Camp van 1 maart 2002, welke beantwoording uw Kamer op 16 april 2002 heeft ontvangen2 en die was bijgevoegd bij mijn brief van 13 maart 2014, en op het advies van het BOOM dat ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming van het College over het schikkingsvoorstel met Cees H. In aanvulling daarop geef ik gelet op deze bijzondere situatie ter nadere adstructie van de hiervoor genoemde bedragen weer wat hierover in het advies van het BOOM van 4 februari 2000 onder meer staat:
Naast deze letterlijke weergave van het advies van het BOOM ben ik – voor zover op deze feiten betrekking hebbend – bereid uw Kamer bij hoge uitzondering vertrouwelijke inzage te geven in het advies van het BOOM.3
Tot slot vermeld ik dat in het hiervoor genoemde ambtsbericht van het College van 4 april 2002, dat het College met het oog op de beantwoording van de hiervoor al genoemde schriftelijke vragen van de leden Rietkerk en Van de Camp heeft opgesteld, is medegedeeld dat de hoogte van de bij de betrokkene aangetroffen vermogensbestanddelen ten tijde van de schikking circa fl. 2.000.000,- bedroegen. Dit is ook vermeld in de antwoorden aan uw Kamer, die uw Kamer op 16 april 2002 heeft ontvangen.
Op mijn verzoek heeft het College mij gisteren de hierboven vermelde informatie bevestigd.
Gelet op het voorgaande is de uitlating van de heer Doedens4, de voormalig advocaat van Cees H., dat het OM ter uitvoering van deze ontnemingsschikking bijna 5 miljoen gulden heeft overgemaakt naar zijn advocatenkantoor, niet te plaatsen.
Bent u bereid over de precieze omvang van het bedrag, de exacte datum en de wijze waarop dit bedrag is overgemaakt nadere duidelijkheid te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 maart 2014 en tijdens het debat met uw Kamer op die dag ben ik uitvoerig ingegaan op deze ontnemingsschikking. Om te komen tot deze ontnemingsschikking hebben tussen het OM en Cees H. en zijn raadsman onderhandelingen plaatsgevonden. Het uiteindelijke resultaat van deze onderhandelingen is neergelegd in de ontnemingsschikking zoals deze openbaar5 is geworden. Zoals ook in mijn brief is aangegeven, doe ik geen mededelingen over de wijze waarop het OM in concrete zaken tot overeenkomsten komt en de overwegingen van betrokkenen hierbij. Ik herhaal dat dit nadelig zou kunnen zijn voor de bereidheid tot het aangaan van overeenkomsten met het OM. Wat telt is het resultaat. Daarvoor draag ik, evenals mijn ambtsvoorgangers voor mij, verantwoordelijkheid.
Als resultaat van de onderhandelingen is in de ontnemingsschikking onder andere het volgende bepaald:
Zoals ik in mijn brief van 13 maart 2014 en tijdens het debat van die dag heb aangegeven, is aan deze bepaling in de overeenkomst uitvoering gegeven. Het OM diende het bedrag dat uitsteeg boven het schikkingsbedrag van fl. 750.000,- over te maken op het Nederlandse bankrekeningnummer van een door de rechthebbende – Cees H. – aangewezen derde. Het belang hiervan voor het OM was de ontneming van het door Cees H. genoten wederrechtelijk verkregen voordeel van fl. 750.000,-.
In verband met dit resterende bedrag heb ik in mijn brief van 13 maart 2014 aangegeven dat ten tijde van het sluiten van de ontnemingsschikking witwassen als zodanig niet strafbaar was gesteld en dat evenmin in rechte vaststaat dat het geld van misdrijf afkomstig was. Ten slotte kan ook niet worden vastgesteld of aannemelijk worden gemaakt dat er sprake was van zwart geld. Opheffing van het beslag heeft als rechtsgevolg dat het vermogen weer ter beschikking komt van de rechthebbende. Teruggave daarvan aan de rechthebbende was juridisch dan ook de enig juiste handelwijze.
Tijdens het debat heb ik samen met de leden Segers, Van Toorenburg en Recourt een rekensom gemaakt toen zij mij vroegen hoeveel er is overgemaakt op de rekening van Cees H. en hoe dit zich verhoudt tot het ontnemingsbedrag. Circa 2 miljoen gulden lag onder beslag. Daarvan diende Cees H. fl. 750.000,- af te staan aan het OM. Er bleef in deze rekensom dus een bedrag over van circa 1,25 miljoen gulden. Bij deze rekensom heb ik mij gebaseerd op de bedragen zoals die zijn vermeld in het hiervoor genoemde advies van het BOOM aan het College, dat ten grondslag lag aan de besluitvorming door het College, en op de afspraken die door de betrokkenen hierover zijn neergelegd in de ontnemingsschikking.
Over wat feitelijk is overgemaakt, heb ik met uw Kamer niet gesproken. In het debat heb ik aangegeven, dat ik voor het debat geen bankrekeningen ben nagegaan. Inmiddels heb ik over deze betaling navraag gedaan bij het College. Het College heeft mij hierover bericht dat rechtspersonen (en dus ook banken) hun gegevens zeven jaren dienen te bewaren, conform artikel 10, lid 3, boek 2 BW. Die termijn is reeds enkele jaren verstreken. Banken kunnen de gegevens langer bewaren. Navraag bij de banken waar het OM destijds bankierde heeft evenwel geen resultaat opgeleverd. Daarnaast zoekt het OM in de financiële administratie en bij de ICT diensten van het OM. Sinds de jaren 2000/2001 is men enkele malen overgestapt op een ander betalingssysteem. Dit bemoeilijkt het raadplegen van de systemen. Het College is nog in afwachting van de resultaten hiervan. Over de uitkomsten zal ik u informeren.
Op welke datum is precies goedkeuring gegeven door het College van procureurs-generaal aan de definitieve overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de crimineel? Werden hier nog bepaalde voorwaarden aan verbonden?
Het College is op 15 februari 2000 akkoord gegaan met de inhoud van de ontnemingsschikking. Deze is op 15 juni 2000 ondertekend door Cees H. en zijn raadsman. In de zomer van 2000 heeft het College van procureurs-generaal nogmaals met de ontnemingsschikking ingestemd, nadat deze nogmaals door het BOOM was bezien. De behandelend officieren van justitie, onder wie een lid van de Amsterdamse parketleiding, hebben de ontnemingsschikking blijkens hun aanbiedingsbrief op 17 augustus 2000 ondertekend. Hiermee is de ontnemingsschikking op 17 augustus 2000 definitief tot stand gekomen. De volledige inhoud van de ontnemingsschikking is in de openbaarheid gekomen en was onderwerp van debat op 13 maart 2014.
Wat is de exacte gang van zaken rondom het gebruik van de bankrekening van het Nederlandse OM bij het overboeken van tegoeden vanuit Luxemburg naar de drugscrimineel waarmee de schikking werd getroffen? Wie nam hiertoe het initiatief en met welke reden? Was het verzoek van de Luxemburgse autoriteiten om gebruik te maken van de bankrekening van het Nederlandse OM een dwingend verzoek of waren hiervoor alternatieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Als er wordt gekozen voor een bankrekeningnummer van het OM, waarom is dan niet slechts het schikkingsbedrag (750.000 gulden) maar een veel groter bedrag (2 miljoen gulden volgens u, 5 à 6 miljoen gulden volgens advocaat Kuijpers) overgemaakt naar het rekeningnummer van het OM? Waarom heeft het OM de crimineel ondersteund in het terugbrengen van zijn tegoeden vanuit Luxemburg naar Nederland? Welk belang had het OM hierbij?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u antwoord geven op de vraag waarom expliciet strikte geheimhouding werd afgesproken door het OM en de crimineel en dat de belastingdienst niet mocht worden geïnformeerd? Is bekend of afspraken over het niet informeren van de belastingdienst vaker werden gemaakt?
Het College heeft de goedkeuring aan deze ontnemingsschikking verleend en hierover is mijn voorganger destijds door middel van het hiervoor al genoemde ambtsbericht van het College van 4 april 2002 geïnformeerd. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 4, 6 en 7 heb aangegeven, doe ik geen mededelingen over de wijze waarop het OM in concrete zaken tot overeenkomsten komt en de overwegingen van betrokkenen hierbij.
In mijn brief van 13 maart 2014 aan uw Kamer heb ik uiteengezet dat geen informatie valt te genereren over de vraag of in de jaren 1995 tot en met 2001 vaker ontnemingsschikkingen buiten of met medeweten van de belastingdienst zijn getroffen. De systemen van het OM zijn niet ingericht op het genereren van dergelijke informatie.
Kunt u uitsluiten of hierdoor, met medewerking van het Nederlandse OM, ten onrechte geen belasting is afgedragen en er aldus is bijgedragen aan belastingontduiking of belastingontwijking? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten verrichten om de vraag te beantwoorden of wetten en regels zijn overtreden? Zo nee, waarom niet?
Over bedragen die ter ontneming worden voldaan, en dus ook over het bedrag van fl. 750.000,- van deze specifieke ontnemingsschikking, behoefde geen belasting te worden betaald. Er is dus geen sprake van belastingontduiking of belastingontwijking. Ik heb vastgesteld dat het OM heeft gehandeld binnen de toen geldende wet- en regelgeving. Voor het overige had het OM geen taak met betrekking tot belastingheffing over het resterende bedrag. De Staatssecretaris van Financiën heeft tijdens het debat van 13 maart 2014 opgemerkt dat van het resterende bedrag niet kan worden vastgesteld of er sprake was van zwart geld. Hij heeft daar toen aan toegevoegd dat niet is na te gaan of deze persoon een binnenlands belastingplichtige was en zo ja, of over het resterende bedrag ooit belasting is geheven.
Het weigeren meerjarige tapstatistieken van de AIVD openbaar te maken |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van Bits of Freedom1 over uw weigering om meerjaarlijkse tapstatistieken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) openbaar te maken? Is het waar dat u dit verzoek geweigerd heeft?
Op beide vragen is het antwoord: ja.
Waarom weigert u het verzoek om openbaarmaking van het aantal jaarlijkse taps door de AIVD van telefoon- en internetverbindingen? Bent u zich ervan bewust dat u hiermee het oordeel van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CITVD)2, dat een meerjarig overzicht van de tapstatistieken niet als staatsgeheime informatie kan worden aangemerkt, negeert? Bent u zich er tevens van bewust dat u hiermee ook het oordeel van de Tweede Kamer negeert?3
Het openbaar maken van het aantal taps door de AIVD over een langere periode, zoals in het genoemde inzageverzoek gevraagd is, zou inzicht bieden in de modus operandi van de dienst. Dat geldt des te meer indien dergelijke gegevens ook in de toekomst van jaar tot jaar beschikbaar zouden komen. Als deze gegevens worden afgezet tegen de bekende dreigingen/ontwikkelingen (bijvoorbeeld momenteel het grote aantal uitreizigers) en technologische ontwikkelingen, kan door middel van deductie inzicht worden verkregen in de aard en omvang van specifieke werkwijzen van de dienst. Het openbaar maken van die gegevens is in strijd met de geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in artikel 15 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV2002).
De exacte tapstatistieken worden overigens wel jaarlijks vertrouwelijk aangeboden aan en desgewenst besproken met de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer. Daarnaast heeft de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) volledig inzicht in deze gegevens, doet jaarlijks onderzoek naar de rechtmatigheid van de inzet van de afluisterbevoegdheid en rapporteert hierover aan uw Kamer
Kunt u uitleggen waarom de CTIVD niet tot de classificatie «staatsgeheim» komt en u wel? Deelt u het standpunt van de CTIVD dat het voor een derde niet inzichtelijk is welke factoren de totale hoeveelheid taps beïnvloeden of op welke wijze het totale aantal taps is belegd binnen de AIVD? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, nu de Commissie Dessens pleit voor «royaler cijfermatige informatie (te) verstrekken over de activiteiten van de diensten», meer informatie verstrekken («royaler») dan tot nu toe? Zo ja, hoe gaat u dat garanderen? Zo nee, welke zwaarwichtige belangen verzetten zich daartegen?4
Zie antwoord vraag 2.
Moet de Tweede Kamer wederom wachten op een dreigende rechtszaak tot zij geïnformeerd wordt? Zo nee, bent u bereid alsnog de kwantitatieve tapstatistieken vanaf 1971 openbaar te maken en bent u bereid jaarlijks de tapstatistieken in de jaarverslagen op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het nieuwe regime in gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het nieuwe regime in de gevangenissen veel onvrede oplevert en onrust met zich meebrengt?1
Ik heb kennis genomen van het artikel dat het nieuwe regime in de gevangenissen veel onvrede oplevert en onrust met zich mee zou brengen. Ik heb daar navraag naar gedaan bij de hoofddirecteur DJI. Ik kan uw Kamer melden dat binnen DJI geen veiligheidsincidenten bekend zijn die het gevolg zijn van de invoering van het systeem van promoveren en degraderen. Wel is het in twee inrichtingen één keer voorgekomen dat gedetineerden uit protest tegen het basisprogramma korte tijd op de luchtplaats bleven. Dit is echter door het personeel opgelost. Dergelijke protestacties zijn niet ongebruikelijk bij een aanpassing van het dagprogramma. Over het algemeen zijn de vestigingsdirecteuren van mening dat de eerste ervaringen met de invoering van dit systeem juist positief zijn. Dat neemt niet weg dat ik alert zal zijn op mogelijke negatieve bijeffecten. Ik heb de hoofddirecteur van DJI dan ook verzocht de implementatie zorgvuldig te monitoren en bij te sturen waar dit noodzakelijk is.
Waarom is dit nieuwe regime, ondanks de stevige kritiek van onder andere de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, toch zo snel ingevoerd? Waarom is de parlementaire behandeling van de Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstukken 33 745) niet afgewacht maar is toch deze grote stelselwijziging nu al doorgevoerd?
Op 1 maart jl. is een wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing, Overplaatsing Gedetineerden (SPOG) van kracht geworden. Met deze wijziging is het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden ingevoerd in het gevangeniswezen. Met uw Kamer heb ik meerdere malen overleg gevoerd, alvorens dit systeem in te voeren. Laatstelijk nog heb ik dit systeem toegelicht in mijn brief van 12 november 20132 naar aanleiding van een advies hierover van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. De invoering van het systeem is vanaf februari 2013 zorgvuldig voorbereid in nauwe samenspraak met de inrichtingen. Er zijn mij geen signalen bekend vanuit de uitvoering dat de invoering niet verantwoord zou zijn. De invoering van het systeem van promoveren en degraderen is niet afhankelijk van het van kracht worden van de Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie, die thans bij uw Kamer aanhangig is. Zij vloeit voort uit de persoonsgerichte benadering die in het kader van het Programma Modernisering Gevangeniswezen is ingevoerd in het gevangeniswezen. Door de invoering van dit systeem wordt het nemen van eigen verantwoordelijkheid door gedetineerden beloond. Gedetineerden die zes weken lang positief scoren op alle onderdelen van een lijst met gedragsregels, komen in aanmerking voor promotie naar een plusprogramma. Bij ongewenst gedrag volgt degradatie naar het basisprogramma. Het belangrijkste verschil met het bestaande dagprogramma is dat gedetineerden in een plusprogramma tussen de activiteiten door buiten de cel mogen verblijven en gedetineerden in het basisprogramma niet. Het dagprogramma voldoet echter zowel in het basisprogramma als in het plusprogramma ruimschoots aan de wettelijk gestelde eisen.
Wat is uw reactie op het voorbeeld van een levenslanggestrafte gedetineerde, die ineens 22 uur per dag op cel moest, door het lint ging, en «toch niets meer te verliezen heeft»?
Het systeem van promoveren en degraderen geldt ook voor levenslanggestraften. Op basis van hun gedrag worden de meeste levenslanggestraften in een plusprogramma geplaatst. Dit programma bevat 48 uur aan activiteiten. Indien het gedrag van een levenslanggestrafte daartoe aanleiding geeft, is degradatie naar het basisprogramma mogelijk. Dit programma bevat 43 uur aan activiteiten. Ik verwacht overigens niet dat levenslanggestraften meer dan incidenteel in een basisprogramma terecht zullen komen. Juist omdat de gevangenis hun thuis is, hebben deze gevangenen baat bij een stabiele, rustige omgeving en een goede relatie met het personeel. Bij navraag bij de hoofddirecteur van DJI bleek dat vrijwel alle levenslanggestraften in een plusprogramma zijn geplaatst. Het is in één inrichting voorgekomen dat een levenslanggestrafte disciplinair is gestraft op grond van zijn gedrag. Vervolgens is betrokkene teruggeplaatst in het basisprogramma voor de duur van 6 weken. Deze maatregel is door betrokkene geaccepteerd en heeft niet geleid tot een beklagprocedure.
Wat is uw reactie op de stelling dat door de afschaffing van de algehele gemeenschap de vrijheden van gedetineerden meer worden beperkt dan strikt noodzakelijk is, hetgeen mogelijk strijdig zou kunnen zijn met Europese regels?
In mijn bovengenoemde brief van 12 november 2013 ben ik ingegaan op de kritiek van de RSJ dat afschaffing van het regime van algehele gemeenschap in strijd zou zijn met de Penitentiaire beginselenwet. Ik heb in deze brief toegelicht dat met de wijziging van de SPOG het regime van algehele gemeenschap niet wordt afgeschaft, maar dat ervoor gekozen wordt om reguliere gevangenissen aan te wijzen als een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. De wet biedt hiertoe de ruimte in artikel 19, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Het voornemen om het toepassingsbereik van de algehele gemeenschap te beperken is een logisch gevolg van de invoering van een persoonsgerichte aanpak, waarbij binnen afdelingen een per gedetineerde gedifferentieerd programma moet kunnen worden aangeboden. Dat verhoudt zich niet met een regime van algehele gemeenschap waarin gedetineerden afdelingsgewijs een gelijk aanbod ontvangen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat het onjuist is te kiezen voor de strenge aanpak van rode kaarten, nu u er tegelijkertijd voor heeft gekozen de begeleiding en resocialisatiemogelijkheden terug te schroeven? Hoe moeten mensen met onaangepast gedrag volgens u «promoveren» en zich weer «aangepast» gaan gedragen zonder daarbij begeleid te worden?
Met het systeem van promoveren en degraderen worden gedetineerden beloond die goed gedrag vertonen en daarmee laten zien dat zij bereid zijn in zichzelf te investeren met het oog op een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Deze gedetineerden komen in aanmerking voor het totale pakket aan re-integratieactiviteiten dat het gevangeniswezen heeft te bieden. Bestaat die bereidheid bij gedetineerden niet, hetgeen blijkt uit «dit kan beter» gedrag of ongewenst gedrag, dan kunnen zij niet verwachten dat zij in aanmerking komen voor dezelfde faciliteiten. Ik wijs er overigens op dat ook het basisprogramma in het teken staat van re-integratie en 43 uur aan activiteiten bevat.
Is het waar dat gedetineerden massaal «rode kaarten» krijgen? Welk geschat percentage van de gedetineerden betreft dit? Kunt u een lijst geven van feiten waarvoor gedetineerden de rode kaart krijgen?
Het is niet juist dat gedetineerden massaal in het basisprogramma worden geplaatst. De eerste cijfers wijzen erop dat circa twee derde van de gedetineerden goed gedrag laat zien en als gevolg daarvan in aanmerking komt voor het plusprogramma. De lijsten met categorieën van gedrag zijn bijgevoegd.3
De invoering van het systeem van promoveren en degraderen is op zich geen bezuinigingsmaatregel, maar de invoering van het basisprogramma leidt wel tot een bezuiniging omdat het basisprogramma geen avond- en weekendprogramma kent. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2 vloeit de invoering van het systeem van promoveren en degraderen logisch voort uit de persoonsgerichte benadering en het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerden voor een succesvolle terugkeer naar de maatschappij.
Met welk percentage van de gedetineerden is rekening gehouden dat ze in het plusprogramma mee gaan doen? Wat is uw reactie op de kritiek dat het een bezuinigingsmaatregel is 'teneinde het regime te versoberen, zodat er minder activiteiten aangeboden hoeven te worden»? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over het gevangeniswezen op 27 maart 2014?
Ja.
Woningcorporaties die de huurprijs van sociale huurwoningen fors verhogen |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Corporaties zoeken geld om heffing Rijk te betalen. Sociale huurwoningen fors duurder geworden»?1
Zoals het bericht in de Volkskrant aangeeft, betreft het huurstijgingen bij vrijgekomen woningen en dus nieuwe verhuringen. Op zich is het een normaal onderdeel van huurbeleid van woningcorporaties om huurprijzen van woningen in relatie te brengen met de kwaliteit van de woningen. Zeker bij woningen waar de huur tot op dit moment laag was in vergelijking met de kwaliteit, kan dit een hogere harmonisatie tot gevolg hebben. De kwaliteit van de woning, vastgesteld aan de hand van het woningwaarderingsstelsel, maar wel binnen de context van de lokale marktsituatie en doelstellingen rond betaalbaarheid voor de doelgroep, bepaalt tot hoever een corporatie de huur bij verhuizing kan en zal verhogen. Aangezien het gaat om situaties waarin een nieuwe huurder de woning betrekt, kan deze overigens wel een eigen afweging maken met betrekking tot de betaalbaarheid van de huur van de woning, waarbij ook de te ontvangen huurtoeslag meegewogen kan worden. Reisafstanden tussen wonen en werken zullen daarbij ook een afweging zijn.
Ik hecht veel waarde aan de betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor de doelgroep. Mijn brief die ik uw Kamer vrijdag 11 april heb doen toekomen (kenmerk brief 2014-0000206536) bevat ook maatregelen die juist hierop gericht zijn. Zo bezie ik de mogelijkheid om de regels ten aanzien van toewijzing door corporaties aan te scherpen, waarmee de betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen voor lagere inkomens verbeterd worden. Ook werk ik een huursom voor corporaties uit, inclusief huurharmonisatie. Op deze manier wordt er voor gezorgd dat een verhuurder ook bij nieuwe huurders rekening moet houden met de ruimte die hij heeft voor huurverhogingen. Starters en doorstromers op de huurmarkt zijn hierbij gebaat. De corporaties moeten zich meer richten op het aanbieden van betaalbare huurwoningen voor de huishoudens met lagere inkomens als kerntaak. Daarbij gaat het niet alleen om passend toewijzen, maar ook, in het stadium daarvoor, om passend bouwen.
Betrokken corporaties moeten zorgvuldig omgaan met de inzet van het instrument harmonisatie en hierbij afwegingen maken ten aanzien van de betaalbaarheid van woningen voor al zijn huurders. Desgewenst kunnen gemeenten ook hierover prestatie-afspraken maken met de corporaties.
In Amsterdam en Utrecht zijn de huren gemiddeld ruim 100 euro duurder geworden, maar wat zijn de gemiddelde huurstijgingen per regio, uitgesplitst in (groot)stedelijke en landelijke regio's?
In bijlage 1 is de gemiddelde huurstijging inclusief harmonisatie per regio in 2013 vermeld.2
Klopt het dat meer dan éénderde van de nieuwe huurders in Utrecht meer huur betaalt dan volgens het Nibud verantwoord is, en hoe is die verhouding in andere gemeenten?
Deze uitspraak in het artikel is gebaseerd op een interview met directeur Kip van corporatie Mitros uit Utrecht en betreft alleen nieuwe verhuringen bij deze corporatie en niet alle nieuwe huurders in Utrecht zoals de Volkskrant vermeldt. Corporatie Mitros heeft volgens de directeur «niet veel speelruimte om huren minder hard te laten stijgen». Voor andere corporaties die actief zijn in Utrecht kan dit anders liggen. Er is bij het ministerie geen gemeentespecifiek onderzoek bekend naar de hoogte van de huur bij nieuwe verhuringen in relatie tot het huishoudeninkomen.
Wat is uw reactie op woningcorporaties, die stellen dat de verhuurderheffing niet is op te brengen door in eigen vlees te snijden en dat daarom de huren verhoogd worden?
Zoals ik ook bij de behandeling in uw Kamer van de voorstellen met betrekking tot de verhuurderheffing heb laten zien, hebben corporaties wel degelijk mogelijkheden om op dit punt keuzes te maken: het verminderen van de bedrijfslasten, verkoop van bezit en scherpe investeringskeuzes. Zo kunnen investeringen in energiezuinigheid, na wisseling van de huurder, terugkomen in een hogere huurprijs maar kunnen de totale woonlasten door middel van een lagere energierekening betaalbaar blijven voor de doelgroep. Daarnaast kunnen corporaties door middel van hun toewijzingsbeleid er meer voor zorgen dat betaalbare woningen gericht aan de doelgroep worden toegewezen.
Per afzonderlijke corporatie zijn de mogelijkheden voor de inzet van de verschillende instrumenten vanzelfsprekend in meer dan wel mindere mate aanwezig.
Wat is uw reactie op de schrikbarende cijfers van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, waaruit blijkt dat de huurprijs van opnieuw te verhuren woningen in Amsterdam soms bijna 150 euro per maand hoger ligt dan bij zittende huurders?2 Kunt u uw antwoord toelichten en uitsplitsen per stadsdeel en de verschillen ertussen?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat, zeker bij woningen waar de huur tot op dit moment laag was in vergelijking met de kwaliteit, het kan zijn dat huurprijzen van woningen meer in relatie worden gebracht met de kwaliteit van de woningen.
Bij de cijfers zoals gepresenteerd in het artikel in het Parool is daarnaast een belangrijke kanttekening te plaatsen. De gemiddelde kale huur van zelfstandige woningen in de corporatiesector in Amsterdam bedraagt per 1 januari 2013 € 447 per maand (zie bijlage 2).4 De gemiddelde kale huur in het vrijkomende aanbod aan sociale huurwoningen is, na invoering van de schaarstepunten, voor de periode 1 oktober 2011–januari 2014 gemiddeld € 557 (bron:Woningnet). Dit verschil van ruim € 100 kan niet gezien worden als extra huurverhoging bij vrijkomende woningen (huurharmonisatie). In het aanbod zijn namelijk ook gerenoveerde woningen en nieuwbouwwoningen opgenomen. Deze woningen hebben gemiddeld genomen een beduidend hogere huur dan woningen in de bestaande huurvoorraad. Dit speelt bijvoorbeeld ook in stadsdeel West waar het verschil tussen de gemiddelde huur in de voorraad en het vrijkomende aanbod het grootst is, namelijk € 143 per maand.
Kunt u toelichten waarom de eerdere vragen over een groeiend aantal huisuitzettingen van gezinnen met kinderen en de gevolgen de daarvan nog niet zijn beantwoord?
De vragen zijn op 31 maart jl. door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en mij aan de Tweede Kamer gezonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1593).
Op welke manieren gaat u concreet voorkomen dat de huren verder stijgen en dat mensen uit hun huis worden gezet vanwege betalingsachterstanden omdat de huur onverantwoord hoog is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, kondig ik in mijn brief van 11 april maatregelen aan waarmee de betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor de doelgroep verbeterd wordt. Verder zal ik nauwkeurig de vinger aan de pols houden op het punt van betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen voor de doelgroep. De rapportage waar de motie van de leden Knops (CDA) en Verhoeven (D66) mij om heeft verzocht is hiervoor een belangrijk instrument. Zoals bekend, zult u deze voor de begrotingsbehandeling ontvangen.
In de antwoorden op de eerdere Kamervragen over huisuitzettingen is aangegeven dat er in 2013 een stijging van het aantal huisuitzettingen te zien was van 8%. Hoewel er dus sprake is van een stijging is het aantal huisuitzettingen in 2013 nog altijd lager dan in 2006, 2007 en 2008. Uit de meest recente cijfers van Aedes blijkt dat de meest voorkomende redenen voor huisuitzettingen uit corporatiewoningen huurachterstanden (in 2013: 88%) zijn, maar ook wietteelt onderhuur/woonfraude of overlast zijn oorzaken. Aan een huurachterstand kan een terugval in inkomen of een toename van de schuldenproblematiek ten grondslag liggen.
Wanneer er sprake is van huurachterstand doen corporaties er alles aan om het aantal huisuitzettingen in verband met huurachterstand te beperken. Dat doen zij onder meer door persoonlijk contact, maatwerk en samenwerking met lokale partijen.
Het rapport 'Een Gevoelige Kwestie' |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Een Gevoelige Kwestie»?1
Ja.
Hoe luidt uw separate reactie op elk van de 14 conclusies in het rapport?
De samenvatting van het rapport bevat drie conclusies waar ik op reageer, de overige 11 punten zijn constateringen.
Conclusie 1: IPCC maakt de klimaatgevoeligheid hoger en geeft geen aandacht aan verschillende methodieken.
Deze conclusie is onjuist aangezien het IPCC-rapport de hele wetenschappelijke literatuur bespreekt en de uitkomsten van alle methodes gebruikt om de grenzen waartussen de klimaatgevoeligheid waarschijnlijk zal liggen te bepalen. De auteurs van «Een Gevoelige Kwestie» selecteren slechts vier studies als basis voor hun inschatting van de klimaatgevoeligheid.
Conclusie 2: IPCC maakt onvoldoende duidelijk dat de ondergrens van de klimaatgevoeligheid waarschijnlijk lager ligt dan in het vorige rapport.
Deze conclusie is onjuist. Het IPCC geeft in de beleidssamenvatting juist duidelijk aan dat de ondergrens nu lager wordt ingeschat dan in het vorige rapport (sectie D2, pagina 16 van het IPCC-rapport).
Conclusie 3: IPCC heeft beleidsmakers onvoldoende geïnformeerd over de verschillende methodieken die gebruikt worden om de klimaatgevoeligheid te bepalen.
Het IPCC licht de verschillende methodes toe om de klimaatgevoeligheid mee te bepalen, met inbegrip van de onvolkomenheden van elk van deze methodes. Ook worden verschillende definities voor klimaatgevoeligheid uitgelegd in het rapport. Beleidsmakers kunnen zich dus voldoende informeren over de verschillende methodieken.
Deelt u de mening dat er geen onafhankelijk wetenschappelijk bewijs bestaat inzake de aanname dat de CO2-uitstoot als gevolg van menselijk handelen de oorzaak is van klimaatverandering en dat het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat wederom niet heeft kunnen bewijzen? Zo nee, waarom niet, ook in acht nemende het aangehaalde rapport van Crok en Lewis?
Nee, er bestaat wel degelijk onafhankelijk wetenschappelijk bewijs dat de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer hoger is geworden, dat een hogere concentratie broeikasgassen in de atmosfeer het klimaat opwarmt, en dat die hogere concentratie een gevolg is van het activiteiten van de mens. De hogere concentratie blijkt uit diverse intensieve en precieze meetreeksen van de concentratie van broeikasgassen. Uit de isotopensamenstelling van de koolstof in de CO2 en uit de simultane afname van de zuurstofconcentratie blijkt dat de concentratiegroei een gevolg is van de verbranding van fossiele brandstoffen. De absorptie van warmtestraling door broeikasgassen is een vaststaand feit waarvan ook voor allerlei toepassingen buiten de klimaatwetenschap gebruik van wordt gemaakt. Allerlei positieve en negatieve terugkoppelingsmechanismen maken alleen dat de wetenschap niet precies weet hoe groot het effect van de hogere concentratie broeikasgassen is op het klimaat. Die onzekerheid wordt door het IPCC juist weergegeven in de grenzen waartussen de klimaatgevoeligheid zich bevindt. Ook Crok en Lewis twijfelen niet aan door de mens veroorzaakte klimaatverandering. Zij beweren enkel dat vier specifieke onderzoeken die een, volgens hen, superieure methodiek toepassen een relatief lage klimaatgevoeligheid laten zien.
Deelt u de mening dat niet alleen de conclusies uit dit rapport, maar ook de conclusies uit het wetenschappelijke onderzoek van prof. Richard S.J. Tol2, bewijzen dat de Klimaatagenda een overbodig beleidsstuk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ook wanneer zou blijken dat de klimaatgevoeligheid zo laag is als volgt uit de onderzoeken waarin Crok en Lewis het meeste vertrouwen hebben, moet er nog steeds klimaatbeleid gevoerd worden. Ook dan zal de emissie van broeikasgassen sterker moeten worden beperkt dan alle tot dusver voorgenomen beleid in de wereld kan bereiken.
Met de Klimaatagenda zet Nederland een stap in de richting van een duurzame economische groei en wordt ons land voorbereid op de onvermijdelijke effecten van klimaatverandering. Hierna zullen nog andere stappen moeten volgen. Voorlopig lopen we echter nog niet het risico te veel te doen.
Bent u bereid de Klimaatagenda terug te trekken, aangezien de methodes en beweringen van het IPCC -de hoeksteen van de Klimaatagenda- rekenkundige en statistische rookgordijnen blijken te zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid de Klimaatagenda terug te trekken. De inzichten uit het IPCC-rapport zijn zorgvuldig tot stand gekomen (zie ook de beantwoording van vraag 2 en 3).
Bent u bekend met het kritische rapport van de Europese Rekenkamer van 17 maart 2014 dat concludeert dat de door de lidstaten verrichte verificaties van de EU-landbouwuitgaven niet betrouwbaar zijn?1
Ja.
Klopt het dat de controle verslagen van de lidstaten slechts gedeeltelijk relevant of onvolledig en onjuist zijn? Geldt dit ook voor het controle verslag van Nederland?
Zoals u weet ben ik van mening dat de controlesystemen in de lidstaten een essentiële link zijn in de totale controleketen van Europese begrotingsfondsen en dat tekortkomingen adequaat en terstond aangepakt moeten worden (zie ook Kamerstuk 2013–2014, 24 202 nr. 49). Ik ben daarom verheugd dat de Europese Rekenkamer voor wat betreft het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid een specifiek onderzoek heeft gewijd aan dit onderwerp. De rekenkamer concludeert dat een gedeelte van de nationale controlestatistieken ofwel niet helemaal relevant zijn ofwel onvolledig en onjuist, «zodat zij ongeschikt zijn om als dusdanig te worden gebruikt in het jaarlijks activiteitenverslag en de kwijtingsprocedure». De kritiek van de Europese Rekenkamer richt zich voornamelijk op dit feit en op de Europese Commissie, omdat zonder onafhankelijke verificatie door een erkende instantie de nationale controlecijfers niet gebruikt zouden mogen worden in de jaarlijkse formele kwijtingprocedure. De Commissie gebruikt de ongevalideerde cijfers echter wel en publiceert deze zelfs in de jaarlijkse activiteitenverslagen per DG (Annual Acitivy Reports) als onderdeel van de kwijtingsprocedure. De beperkte controle van de cijfers van de lidstaten door de Commissie kan de betrouwbaarheid ervan ook niet waarborgen, aldus de Rekenkamer. Het door de Commissie in de Annual Activity Reports gehanteerde «restfoutenpercentage» per lidstaat blijkt statistisch niet deugdelijk te zijn volgens de Europese Rekenkamer. Dit komt enerzijds doordat dit percentage is gebaseerd op de ongevalideerde cijfers van lidstaten en anderzijds doordat de methodologie van de Commissie niet adequaat is, aldus de Rekenkamer. Op beide punten geeft de Europese Rekenkamer aanbevelingen. Ik ondersteun deze aanbevelingen. Ik constateer echter ook dat op basis van Europese regelgeving het tot en met 2014 niet verplicht is om de hier in het geding zijnde nationale cijfers (controlestatistieken van betaalorganen van GLB-middelen) door een onafhankelijke auditor te laten valideren. Deze omissie is inmiddels gerepareerd zodat het met ingang van 2015 wel wettelijk verplicht is om de cijfers die het betaalorgaan opstelt te laten valideren door een onafhankelijke instantie alvorens de gegevens naar de Commissie te zenden. Deze nieuwe verplichting geldt overigens voor alle EU fondsen in gedeeld beheer met de lidstaten, op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting. Voor landbouw is dit nader geregeld in Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). In deze verordening is bepaald dat certificerende instanties aanzienlijk meer en diepgaander controles moeten uitvoeren alvorens zij een accountantsoordeel kunnen uitbrengen over de wettigheid en rechtmatigheid van de uitgaven. Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee juridisch ondervangen, waarbij de implementatie van deze nieuwe regels in de komende jaren door de Europese Commissie en lidstaten zeker mijn aandacht zal houden (zie ook de beantwoording bij vraag 5 en 6).
Het verantwoordelijk betaalorgaan in Nederland besteedt veel aandacht aan een zorgvuldige rapportage van de controlestatistieken. Daarnaast worden de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer doet in haar jaarlijks rapport bij de Nationale Verklaring ter harte genomen om de kwaliteit van de Nederlandse controlesystemen nog verder te verbeteren.
De Europese Rekenkamer heeft de controlestatistieken van Nederland in het kader van dit onderzoek overigens niet beoordeeld.
Wordt deze informatie door de Europese Commissie gebruikt om restfoutenpercentages te ramen en worden deze aan het Europees Parlement en de Raad gepresenteerd in het kader van de kwijtingsprocedure?
Zie antwoord vraag 2.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat de Europese Commissie jarenlang onbetrouwbare informatie heeft doorgegeven aan het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure, waarbij het Parlement de door de Commissie gepubliceerde foutenpercentages – in haar betrouwbaarheid verklaring – als belangrijke informatiebron gebruikte? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De kwijtingverlenende instantie in de EU is het Europees Parlement, dat na advies van de Raad een besluit neemt over het verlenen van kwijting aan de Europese Commissie en op welke voorwaarden en met welke verbeterpunten zij dit wenst te doen. Ik kan en wens niet te treden in dit zelfstandige oordeel van het Europees Parlement. Wel acht ik het relevant te benadrukken dat de kwijtingsprocedure niet staat of valt met de cijfers van de Commissie. Belangrijker zijn de cijfers van de Europese Rekenkamer, meer specifiek het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer dat dient als basis tijdens de kwijtingsprocedure. De foutenpercentages van de Europese Rekenkamer komen op geheel andere wijze tot stand dan de «restfoutenpercentages» van de Europese Commissie. De Europese Rekenkamer trekt een eigen steekproef en doet onafhankelijk onderzoek op grond van internationaal erkende audit standaarden. Ook het Nederlandse kabinet baseert zijn oordeel tijdens de kwijtingsprocedure van de EU-begroting in grote mate op de cijfers van de Europese Rekenkamer en niet op de cijfers die de Europese Commissie jaarlijks produceert in de Annual Activity Reports; juist vanwege het gebrek aan onafhankelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze cijfers. De Commissie geeft zelf, in reactie op onderhavig rapport, ook aan dat zij niet volledig kon vertrouwen op de controlestatistieken van de lidstaten als enige indicator van het foutenpercentage bij de landbouwuitgaven en legt een dergelijk gebruik van deze cijfers niet aan het Europees Parlement op.
Welke maatregelen gaat Nederland nemen om de geconstateerde gebreken in het rapport van de Europese Rekenkamer aan te pakken?
De omissie in Europese wetgeving is inmiddels gerepareerd met ingang van de nieuwe MFK-periode (2014–2020). Nederland heeft zich tijdens de heronderhandelingen van de relevante verordeningen sterk gemaakt voor verbeteringen in de controleketen. Mede dankzij de inzet van Nederland zijn belangrijke verbeteringen op dit punt inderdaad gerealiseerd. Dit geldt voor alle EU fondsen (in zogenoemd «gedeeld beheer» met de lidstaten) op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting2. Voor landbouw is de nieuwe Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van toepassing (zie ook vraag 2). Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee ondervangen, althans in regelgeving. Uiteraard is een adequate implementatie en handhaving nodig in de komende jaren. De Commissie is in deze op grond van het EU-verdrag en diverse EU verordeningen belast met de handhaving van de regels en het toezicht op nationale instanties. Ik zal de Commissie aanmoedigen om eventuele tekortkomingen zo spoedig mogelijk aan te pakken en om de regels strikt te handhaven. De Commissie wordt hierin geholpen door een – ook in dit opzicht – stringenter wettelijk kader voor de nieuwe MFK-periode.
Bent u het er mee eens dat de besteding van Europees geld rechtmatig en controleerbaar moet zijn? Zo ja, bent u bereid dit rapport van de Europese Rekenkamer in de Ecofin aan de orde te stellen om aan deze praktijken een onmiddellijk einde te maken?
De besteding van EU middelen moet inderdaad rechtmatig en controleerbaar zijn. Juist om die reden is Europese regelgeving, in het bijzonder het Financieel Reglement, op dit punt aangepast. Nederland speelde daarbij een zeer actieve rol (zie ook het antwoord op vraag 5 en Kamerstukken 2012–2013 21 501-08 nr. 493 en Kamerstukken 2011–2012 32 437 nr. 14). Ik heb reeds alle lidstaten opgeroepen om de implementatie van de nieuwe regels zo spoedig en adequaat mogelijk ter hand te nemen. Dit heb ik gedaan samen met het Verenigd Koninkrijk en Zweden in een speciaal Joint Statement bij het Dechargeadvies van de Raad, in de Ecofin van februari jongstleden, dat onder andere is gezonden aan de voorzitter van het Europees Parlement.3
Het bericht dat ongeveer 80 procent van de ouders nooit een cursus EHBO bij kinderen heeft gevolgd |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 80 procent van de ouders nooit een cursus EHBO bij kinderen heeft gevolgd?1
Het gegeven dat u gebruikt dat 80% van de ouders nooit een cursus EHBO bij kinderen heeft gevolgd is mij niet bekend. Feitelijke informatie daarover ontbreekt. Er zijn meerdere organisaties die EHBO opleidingen verzorgen en certificeren. Iedere organisatie heeft zijn eigen cijfers omtrent certificaten en diploma’s. Zo zijn er diploma’s Eerste hulp. Dit diploma is gebaseerd op een onafhankelijk examen. Daarnaast zijn er certificaten Eerste hulp aan kinderen. Aan zo’n certificaat worden wel objectieve eisen gesteld, maar er wordt geen volledig examen gedaan. Overigens merk ik op dat het volgen van een EHBO-cursus een vrijwillige keuze is van een ieder. Er zijn meerdere aanbieders van cursussen en voldoende mogelijkheden om een cursus te volgen.
Klopt het dat in Nederland naar verhouding veel minder mensen een EHBO-diploma hebben dan in de ons omringende en Scandinavische landen? Zo ja, kunt u aangeven welk percentage van de volwassenen in Duitsland, België en de Scandinavische landen een EHBO-diploma hebben, en om welk percentage het in Nederland gaat? Hoe beoordeelt u deze verschillen?
Feitelijke informatie over het aantal mensen dat een EHBO-diploma heeft in de ons omringende landen en de Scandinavische landen ontbreekt. Derhalve is het niet mogelijk om de verhouding aan te duiden met de Nederlandse EHBO-diploma’s. Wel is bekend dat in sommige andere landen het volgen van een EHBO cursus verplicht is voor bijvoorbeeld beroepschauffeurs. Dat is in Nederland niet het geval. Het volgen van een EHBO-cursus wordt niet vanuit overheidswege opgelegd en is voor ieder een vrijwillige keuze. Dit kan de mogelijke verschillen tussen landen verklaren.
Deelt u de mening dat dit percentage veel te laag is? Deelt u voorts de mening dat dit percentage omhoog moet, gezien het gegeven dat de meeste ongelukken gebeuren in bijzijn van de ouders?
Ondanks dat het concrete percentage burgers met een EHBO-diploma en de volgers van een cursus EHBO bij kinderen mij niet bekend is, ben ik van mening dat het vrijwillig volgen van dergelijke cursussen een goede zaak is. Ik heb bijzondere waardering voor burgers c.q ouders die zich op deze manier inspannen ten behoeve van hun medemens en/of kinderen. Het is een vorm van «lekenhulpverlening» die maatschappelijk van belang is. Zowel voor ouders, om kennis en kunde te activeren van wat men wel en niet moet doen ten aanzien van hun kinderen in acute situaties, als ook voor burgers in het algemeen. Meer kennis kan bijdragen aan betere spoedeisende hulp en adequaat handelen als het moet. Het kan professionals ondersteunen in de periode die ligt tussen het ongeval en de beschikbaarheid van professionele zorg ter plekke. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij een ieder zelf.
Hoe reageert u op de uitspraak dat ouders letsel uit onwetendheid ook wel eens erger maken? Is dat voor u reden om u in te spannen om de kennis van eerste hulp bij ouders te vergroten?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de visie dat dit wenselijk is, omdat er jaarlijks 140.000 kinderen naar de spoedeisende hulp moeten, en elke twee weken een kind overlijdt?
Ongevallen bij kinderen kunnen heel ingrijpend zijn. Daarom is het een goede zaak dat ouders weten welke mogelijkheden er zijn om kennis op te doen.
Is een EHBO-cursus, als deze vanwege preventieve motieven publiek zou worden gefinancierd, kosteneffectief? Als u dit niet bekend is, zou u dan hiernaar onderzoek willen laten doen? Zo neen, waarom niet?
Mijn beleid richt zich onder andere op het terugdringen van letsels bij onder meer jonge kinderen zoals het vallen van aankleedtafels en trappen, brandwonden en vergiftigingen door het eten en drinken van geneesmiddelen of schoonmaakmiddelen. Dit zijn ongevallen die veel bij jonge kinderen voorkomen. De jeugdgezondheidszorg geeft informatie en advies aan ouders over het voorkomen van dergelijke ongevallen. Dit heeft er mede toe geleid dat het aantal letsels bij kinderen over de afgelopen jaren is afgenomen.
Ik ken geen onderzoek over de kosteneffectiviteit van het aanbieden van een EHBO-cursus. Ook ontbreekt kwantitatieve informatie over de gezondheidswinst die het volgen van een EHBO-cursus door ouders oplevert. Mijn prioriteit ligt bij het voorkomen van letsels. In het licht daarvan vind ik het doen van onderzoek naar de kosteneffectiviteit van het volgen van een cursus kinder-EHBO door ouders niet zinvol. Wel ben ik van mening dat het goed is meer bekendheid te geven dat er mogelijkheden zijn tot het volgen van een EHBO-cursus gericht op kinderen. Ik zal in overleg met het consultatiebureau kijken wat hier voor de mogelijkheden zijn.
Deelt u de mening dat ouders bij het bezoek aan het consultatiebureau een aanbod zouden moeten krijgen om een (gedeeltelijk) publiek bekostigde EHBO-cursus te volgen?
Die mening deel ik gedeeltelijk. Ik vind dat consultatiebureaus meer bekendheid zouden moeten geven aan de bestaande mogelijkheden. Ik vind het tegelijkertijd redelijk dat ouders zelf de kosten dragen voor het volgen van een dergelijke cursus.
Bent u bereid dit in overleg met de Nederlandse gemeenten te regelen in de Wet publieke gezondheid? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind niet dat dit moet worden opgenomen in de Wet publieke gezondheid. Het aanbieden en volgen van een cursus kinder-EHBO vind ik een onderwerp dat speelt tussen de aanbieders van dergelijke cursussen en ouders, waarbij het consultatiebureau een positief stimulerende rol kan spelen.
Binnendringers op vliegbasis Volkel |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat indringers op vliegbasis Volkel pas na 1 uur en 1 kwartier konden worden aangehouden?1
De bewaking en beveiliging van militaire objecten kent een gelaagde uitvoering. Hoe groter het belang van het object voor de bedrijfsvoering van Defensie, des te zwaarder de eisen waaraan de bewaking en beveiliging moeten voldoen. Voor deze opzet is gekozen om te garanderen dat de beschikbare beveiligingsmiddelen zo effectief mogelijk worden ingezet voor de bewaking en beveiliging van de belangrijkste objecten.
In dit geval zijn de indringers rond 06:50 uur gesignaleerd en is de bewaking gealarmeerd. Vervolgens zijn de personen om 07:00 uur aangehouden en overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee.
De beveiliging van militaire installaties is een continu punt van aandacht. Indien veranderingen in de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geven, worden er passende maatregelen getroffen. Vanuit beveiligingsoverwegingen worden geen mededelingen gedaan over getroffen en eventueel aanvullende veiligheidsmaatregelen.
Herinnert u zich nog de eerder door binnendringers op de vliegbasis aangerichte vernielingen aan gebouwen, voertuigen en vliegtuigen?
Ja.
Hoe verklaart u dat op 18 maart de indringers pas na meer dan een uur konden worden aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat indringers op militaire vliegbases veel sneller kunner worden aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Namaakvoedsel |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De maffia heeft iets nieuws: namaakvoedsel»?1
De berichtgeving is voortgekomen uit resultaten van een (jaarlijks) onderzoek door Europol naar het voorkomen van fraude met voedsel. Het gaat hierbij niet om namaakvoedsel, maar om voedsel waarbij op het etiket onjuiste informatie is vermeld. De consument wordt hierdoor misleid.
Ik ben van mening dat de consument eerlijk geïnformeerd moet worden over de aard van het voedsel. Misleidende informatie op het etiket is niet acceptabel. De activiteiten van Europol en Interpol in deze dragen bij aan het opsporen en aanpakken van misstanden met voedsel.
Herinnert u zich uw toezegging in het Algemeen overleg Voedsel van 18 december 2013 om in het plan van aanpak voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verder in te gaan op de aanpak van nepvoedsel?
De capaciteit van de NVWA moet daar worden ingezet waar de maatschappelijke risico’s het grootst zijn. De NVWA voert een risicoanalyse uit voor de domeinen waarop zij toezicht houdt. Deze risicoanalyse biedt een handvat voor de prioriteitstelling. In het plan van aanpak NVWA zijn een aantal elementen opgenomen die ertoe moeten leiden dat de opsporing en aanpak van voedselfraude («aanpak van nepvoedsel») door de NVWA wordt verbeterd.
De NVWA werkt aan verbetering van haar informatiepositie om vroegtijdig onregelmatigheden te kunnen signaleren. Verder zullen bij het toezicht hooggekwalificeerde inspecteurs worden ingezet bij complexe bedrijven en zal in het toezicht meer gebruik gemaakt worden van fraudeopsporing en -bestrijding.
Bij de investering in het verhogen van de voedselveiligheid bij locaties die direct aan de consument leveren, wordt gekeken hoe inspecties slim gecombineerd kunnen worden. Verder is er aandacht voor toezicht op etikettering en claims. De NVWA is begonnen met de uitwerking van deze plannen.
Tenslotte zijn door de NVWA en het Openbaar Ministerie (OM) in het handhavingsarrangement voor 2014 nadere afspraken gemaakt over de aanpak van en aandacht voor voedselfraude. Tevens wordt gewerkt aan effectievere informatie uitwisseling tussen de NVWA en het OM.
Kunt u aangeven in hoeverre het plan van aanpak voor de NVWA specifiek ingaat op de aanpak van handel in nepvoedsel?
De plannen voor het toezicht op etikettering en fraude met voedsel in 2015 zijn momenteel in voorbereiding. In het Algemeen Overleg Voedsel van 18 december 2013 heb ik toegezegd voor de zomer 2014 de Kamer te informeren over mijn aanpak voor wat betreft misleidende etikettering. Aangezien uw vraag in het verlengde van deze toezegging ligt zal ik u in deze brief ook informeren over mijn aanpak voor wat betreft fraude met voedsel.
In hoeverre acht u de NVWA in staat de handel in nepvoedsel aan te pakken?
De NVWA heeft voor de aanpak van voedselfraude diverse instrumenten ter beschikking. Via het reguliere toezicht of andere signalen kan de NVWA voedselfraude op het spoor komen. Afhankelijk van de ernst van de constatering kan zij deze bestuursrechtelijk afhandelen of verder vervolgen via het strafrecht. Ook kan de IOD gevallen van (ernstige) fraude met voedsel opsporen en in samenwerking met het OM vervolgen.
Bij eventueel risico voor de volksgezondheid wordt dit gemeld aan het Europese Rapid Alert System for Food and Feed (RASFF). De NVWA is tevens lid van het Europese Food Fraud Network van de Europese Commissie. Zodra er sprake is van grensoverschrijdend verkeer werken de autoriteiten in de lidstaten samen aan de aanpak van voedselfraude zaken. Wanneer daadwerkelijk sprake is van criminele activiteiten worden zo nodig Europol en Interpol ingeschakeld.
Kunt u uiteenzetten wat de omvang van de handel in nepvoedsel binnen Nederland is?
Fraude is per definitie illegaal en daarmee meestal aan het zicht onttrokken. In het afgelopen jaar zijn steeds meer signalen van het voorkomen van fraude naar boven gekomen. Dit is dan ook de aanleiding geweest om hier in het toezicht door de NVWA meer aandacht aan te besteden. Ook in Europa wordt gewerkt aan verbeterde opsporing van fraude met voedsel.
Klopt het dat de georganiseerde misdaad achter deze namaakhandel zit?
In het interview geeft het hoofd van Europol, dhr. Van Steenkiste, aan dat er georganiseerde misdaad achter de handel in nepvoedsel zit. Ik ben hier niet van op de hoogte.
Bent u bereid u specifiek in te gaan zetten op de aanpak van handel in nepvoedsel? Zo ja, in hoeverre wilt u dat doen in samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie, gezien de georganiseerde misdaad component?
De NVWA pakt gevallen van fraude met voedsel aan. Zie verder de beantwoording van de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen tegen de handel in nepvoedsel?
In Europees verband is de NVWA actief in genoemde netwerken RASFF en het Europese Food Fraud Network. Binnen deze gremia wordt gewerkt aan verbetering in de Europese samenwerking binnen de bestaande systematiek voor het melden en aanpakken van fraude met voedsel.
Het aantal computers bij gemeenten die nog op basis van Windows XP werken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over computers die nog werken op basis van Windows XP, in het bijzonder bij Nederlandse gemeenten?1
Ja.
Heeft u inzicht in het aantal computers bij gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk die nog werken op basis van Windows XP? Zo ja, om hoeveel pc’s gaat het? Zo nee, wilt u de omvang van het probleem onderzoeken?
Dat inzicht heb ik gedeeltelijk. Overheidsorganisaties bij het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij passend invulling geven aan hun ICT- vervangingsbeleid. In interbestuurlijk verband heb ik mijn partners in het openbaar bestuur (te weten het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) meermaals aangesproken op de beëindiging van de ondersteuning van Windows XP, Office 2003 en Exchange en is de urgentie ervan erkend. Het up to date houden van computersystemen is natuurlijk ook onderdeel van de Baseline in de verplichtende zelfregulering en de toetsen die daarop zijn of worden ingericht ter controle. Ook is het onderliggend onderdeel van de verantwoording bij het in control statement dat moet worden afgegeven.
Bij de Rijksoverheid ging het begin maart om 34.000 tot 40.000 werkplekken bij de verschillende ministeries en departementen.
Klopt het dat 2 op de 5 gemeenten nog computers hebben die Windows XP gebruiken en dat sommige gemeenten nog een jaar lang gebruik zullen maken van Windows XP? Zo nee, wat klopt daar niet aan?
Er zijn gemeenten die nog gebruik zullen maken van computers die draaien op Windows XP, Office 2003 en Exchange na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering bij gemeenten gaande is. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) heeft gemeenten geïnformeerd over de migratie van Windows XP, Office 2003 en Exchange en wijst gemeenten op haar verantwoordelijkheid passend invulling te geven aan de adviezen die zij samen met het NCSC uitbrengt.
Welke risico’s brengt het voortdurend gebruik van Windows XP met zich mee voor de dataveiligheid van betrokken overheidsinstellingen? Hoe worden deze risico’s beperkt?
Vanaf 8 april aanstaande staakt Microsoft de ondersteuning van Windows XP,Office 2003 en Exchange waarna er geen nieuwe beveiligingsupdates voor zullen worden uitgebracht. Het voortdurend gebruik van Windows XP, Office 2003 en Exchange brengt beveiligingsrisico’s met zich mee, met name op PC’s met een directe toegang tot het Internet. Deze PC’s zullen kwetsbaar worden voor aanvallen van buitenaf (zoals virussen waardoor een aanvaller toegang kan verkrijgen tot informatie op betreffende PC) en na besmetting kunnen aanhoudende aanvallen zich voordoen op het interne kantoornetwerk van een overheidsinstelling. Het risico van deze aanvallen in organisaties wordt aanzienlijk beperkt door het toepassen van gelaagde beveiliging, zoals het gebruik van antivirussoftware en een firewall uitgerust met Intrusion Detection/Prevention System (IDS/IPS). Dit zal echter niet alle aanvallen kunnen tegenhouden.
Bij een aantal organisaties van de Rijksoverheid zijn middels zogeheten Customer Support Agreement (CSA) afgesloten met Microsoft, het gaat dan om beveiligingsmaatregelen genomen voor kritische beveiligingslekken. Momenteel verkennen mijn partners in het openbaar bestuur (provincies, gemeenten en waterschappen) op welke wijze een CSA- regeling ook voor de medeoverheden kan worden bewerkstelligd.
Ook heeft het NCSC in oktober 2013, door middel van het publiceren van een factsheet, alle gebruikers en beheerders van computers met Windows XP met klem geadviseerd om over te stappen naar een ander besturingssysteem. Het NCSC heeft verder geschreven dat als het op korte termijn niet mogelijk is om over te stappen op een ander besturingssysteem, het dan belangrijk is om verbindingen met de buitenwereld, via internet, tot een minimum te beperken.
Worden op Windows XP draaiende computers ook nog ingezet om te communiceren met, of data te verwerken in, systemen die onder verantwoordelijkheid vallen van de Rijksoverheid, zoals de GBA, Suwinet of DigiD? Zo ja, welke risico’s brengt dit met zich mee? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen?
Voor kritieke systemen die vallen onder de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid waarop Windows XP, Office 2003 en Exchange nog draait na 8 april aanstaande, geldt dat op deze computers een zogeheten Customer Support Agreement (CSA) van Microsoft is inbegrepen. Het komt erop neer dat kritieke patches nog worden bijgewerkt en dat de migratie naar een nieuw besturingssysteem zo snel als mogelijk plaatsvindt. Voor wat betreft de Basisregistratie Personen (BRP), voorheen GBA, geldt dat er geen computers in gebruik zijn die draaien op Windows XP. De koppelingen zijn op het niveau van het berichtenverkeer: een gemeente stuurt een bericht naar de BRP en de BRP stuurt een bericht terug. Voor de centrale voorziening van het Suwinet geldt eveneens dat Windows XP niet wordt toegepast in het berichtenverkeer en gegevensverwerking, evenals voor de DigiD- voorziening.
In het kader van de DigiD-assessments wordt bij organisaties die op DigiD aansluiten het patchmanagement beoordeeld, waaronder impliciet het gebruik van een actueel besturingssysteem.
Indien overheidsorganisaties gebruik maken van de Suwinet-Inkijkpagina’s in combinatie met Windows XP op de werkstations, dan is er bij deze organisaties sprake van een beveiligingsrisico en van groot belang dat deze organisaties passende maatregelen treffen. Hierop ga ik nader in bij vraag 10.
Welke eisen worden er gesteld aan de computersystemen van burgers en bedrijven bij het inloggen bij DigiD of eHerkenning? Vormt het gebruik van Windows XP hier ook een potentieel risico voor de integriteit van de dataverwerking?
De gebruiksvoorwaarden van eHerkenning vereisen dat de gebruiker van het eHerkenningsmiddel (dit kan een bedrijf zijn of een overheidsorganisatie) zorg draagt voor voldoende beveiliging van de netwerkverbindingen en systemen die onder diens verantwoordelijkheid vallen en die door het bedrijf of de overheidsorganisatie worden gebruikt om in te loggen met eHerkenning. Het gebruik van Windows XP vormt hierbij een potentieel risico voor de integriteit van de dataverwerking. Zo bestaat bijvoorbeeld het risico dat malware de inloggegevens afvangt of de waarden aanpast op het formulier dat wordt ingevuld (bv. het gevraagde subsidiebedrag of het rekeningnummer waarop de subsidie dient te worden overgemaakt). De dienstverlening van eHerkenning is en blijft echter veilig: de integriteit van het berichtenverkeer kan niet worden aangetast zonder dat dit binnen eHerkenning wordt opgemerkt. Indien de gebruiker dus na 8 april 2014 gebruik blijft maken van Windows XP, voldoet de gebruiker niet meer aan de gestelde eis van voldoende beveiliging. Op de website van eHerkenning wordt geattendeerd te stoppen met het gebruik van Windows XP. Daarnaast zullen de bij eHerkenning betrokken erkende aanbieders door Logius worden gevraagd om hun klanten te wijzen op de gestelde eis van voldoende beveiliging en dat zij na 8 april hier niet meer aan voldoen indien zij Windows XP gebruiken. De bij eHerkenning betrokken erkende aanbieders maken in het operationele netwerk eHerkenning geen gebruik meer van Windows XP.
Bij DigiD worden geen eisen gesteld aan de computersystemen van eindgebruikers. Wel wordt op de website van DigiD (en ook de website van MijnOverheid.nl) geattendeerd te stoppen met het gebruik van Windows XP. Daarnaast wordt er op de DigiD website een aantal tips gegeven hoe de burger zijn computer gezond kan houden. Zie: https://www.digid.nl/veiligheid/ (onder het kopje «Houd uw computer gezond»). Het gegevensverkeer van en naar DigiD is wel beschermd omdat gebruik wordt gemaakt van zogenaamde PKI overheidscertificaten bij eindgebruiker en DigiD zelf.
DigiD zelf gebruikt geen op Windows XP draaiende computers om te communiceren of data te verwerken en vormt hierbij geen potentieel risico voor de integriteit van dataverwerking.
Welke rol ziet u voor de overheid in het bevorderen van het gebruik van veilige computersystemen door burgers en bedrijven in Nederland?
Voor burgers en bedrijven in Nederland is het van groot belang dat zij -voor de veiligheid van hun persoonlijke gegevens/klantgegevens- zo spoedig mogelijk stoppen met het gebruik van Windows XP. Als burgers en bedrijven met Windows XP blijven werken, lopen ze op het internet een risico om slachtoffer te worden van cybercrime. Dat geldt bij allerlei soorten handelingen, of het nu gaat om internetbankieren, bestellen bij webwinkels, raadplegen van informatie of het doen van zaken met de overheid.
In de Nationale Cyber Security Strategie 2 (vergaderjaar 2013 – 2014, Kamerstuk 26 643, nr. 291) wordt van burgers een zekere basis-cyberhygiëne en bekwaamheid verwacht als zij ICT gebruiken, bijvoorbeeld bij het surfen op het web. Denk aan voorzichtig zijn met persoonlijke gegevens, het uitvoeren van updates, het gebruik van sterke wachtwoorden en het in evenwicht brengen van functionaliteit en cybersecurity. De overheid zet in op het vergroten van de digitale weerbaarheid van overheid, burgers en bedrijfsleven, bijvoorbeeld via het onderwijs.
Sinds wanneer waren gemeenten en andere overheden op de hoogte van het beëindigen van de ondersteuning van Windows XP door Microsoft? Hoe kan het zijn dat het niet gelukt is om tijdig de betrokken systemen aan te passen, zodat ondersteunde software gebruikt wordt?
Overheidsorganisaties zijn al enkele jaren op de hoogte van de voorgenomen beëindiging van de ondersteuning van Windows XP door Microsoft op 8 april aanstaande. Veel organisaties hebben dan ook de uitfasering van Windows XP opgenomen in het meerjarige beveiligingsplan. Op 3 juli 2013 is uw Kamer over de risico’s geïnformeerd in het Cyber Security Beeld Nederland – 3 (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 285). De vorig jaar opgerichte IBD heeft gemeenten in oktober 2013 op de hoogte gesteld en geattendeerd op de factsheet van het NCSC hieromtrent. Ook is gemeenten, die niet voor 8 april a.s. zullen migreren, dringend geadviseerd het bij antwoord 4 genoemde advies van het NCSC op te volgen en bij vragen de helpdesk van de IBD te bellen. Vervanging van besturingssystemen op de PC’s en servers gaat niet van de ene op de andere dag. Er zit veelal samenhang met applicaties en daardoor kunnen er grote vervangingstrajecten nodig zijn. Sommige overheidsorganisaties geven daarom aan dat het niet gaat lukken om voor 8 april a.s. over te stappen naar een ander besturingssysteem.
Deelt u de mening van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) dat gemeenten niet klaar zijn voor de grote hoeveelheid gevoelige gegevens die zij straks te verwerken krijgen? Zo nee, waardoor vindt u dat gemeenten hier wel klaar voor zijn? Zo ja, wat wordt gedaan om de gegevensbescherming te borgen en wat is de rol van het Cbp hierin?
De zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) begrijp ik. Er worden met de IBD/VNG en de Taskforce BID gezamenlijk stappen gezet om de informatieveiligheid bij gemeenten nader invulling te geven. Ook mijn collega’s van de bij de decentralisaties betrokken departementen zijn hier mee bezig. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van Toorenburg met kenmerk 2014Z04940. De rol van het Cbp is hierin onafhankelijk. Het Cbp heeft de mogelijkheid handhavend op te treden indien gemeenten niet voldoen aan de vereisten van de Wbp.
Deelt u de mening dat de langzame uitfasering van niet langer ondersteunde besturingssystemen een zorgelijk beeld geeft van de computerbeveiliging bij gemeenten en andere overheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de gehele Nederlandse overheid aansporen en ondersteunen bij het bij de tijd en veilig houden van de ICT-infrastructuur?
Er zijn overheden die gebruik maken van computers die draaien op Windows XP, ook na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering van Windows XP bij steeds meer overheden plaatsvindt. Vanuit mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het openbaar bestuur heb ik mijn partners in het openbaar bestuur er op aangesproken tijdig over te gaan naar een nieuwer besturingssysteem. Ook het Ministerie van Veiligheid & Justitie heeft middels de factsheet van het NCSC in oktober 2013 alle gebruikers en beheerders van computers (ook bij de overheid) met Windows XP met klem geadviseerd om over te stappen naar een ander besturingssysteem.
Inenten op de kinderopvang |
|
Arno Rutte (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zij gokten met het leven van mijn kind»?1
Ja.
Hoeveel kinderen die niet zijn ingeënt, gaan naar een kinderopvangvoorziening?
Dit is onbekend.
Hoe vaak is een kind op een kinderopvangvoorziening geïnfecteerd door een kind dat niet is ingeënt?
Hoe vaak dat voorkomt bij een van de kinderziektes waartegen de vaccinaties uit het rijksvaccinatieprogramma beschermen is onbekend. Ten aanzien van de mazelen stelt het RIVM dat het risico op mazelen in Nederland vanwege de hoge vaccinatiegraad over het algemeen heel klein is. Een grote deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma is belangrijk. Kinderen die meedoen met het Rijksvaccinatieprogramma worden op de leeftijd van 14 maanden gevaccineerd met het vaccin tegen bof, mazelen en rubella.
In de vier jaren voorafgaand aan de recente epidemie (2009–2012) werden in Nederland 90 patiënten met mazelen gemeld, waarvan 13 patiënten onder de leeftijd van vijf jaar. Bij geen van hen werd een kinderdagverblijf als waarschijnlijke bron genoemd. In 2008 waren er wel binnen twee kindercentra met een lage vaccinatiegraad twee mazelenclusters, waarbij in totaal 12 patiënten werden gemeld.
Hoe worden de algemene voorwaarden voor kinderopvangvoorzieningen vastgesteld? Heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hier een rol in?
De Brancheorganisatie Kinderopvang stelt de algemene leveringsvoorwaarden voor de kinderopvang vast. De leden van de Brancheorganisatie Kinderopvang zijn verplicht om die branchevoorwaarden toe te passen. Daar waar mogelijk sluit de Brancheorganisatie Kinderopvang tweezijdige algemene voorwaarden via de Overleggroep Kinderopvang van de SER. De andere partijen in die overleggroep zijn de Consumentenbond en Boink. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen partij in de vaststelling van de algemene voorwaarden.
Mogen kinderopvangvoorzieningen de voorwaarde stellen dat kinderen ingeënt moeten zijn, wanneer zij gebruik willen maken van de kinderopvangvoorziening?
Er is geen juridische basis voor een algehele weigering om niet ingeënte kinderen toe te laten tot kinderopvangvoorzieningen. De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voorziet hier niet in en bovendien zou een algehele weigering indirect onderscheid op grond van godsdienst dan wel levensovertuiging met zich mee kunnen brengen. Het is aan het College voor de rechten van de mens en/of de rechter om te oordelen of dit in een concreet geval aan de orde is.
De houder van een kinderopvangvoorziening dient zorg te dragen dat de opvang plaatsvindt in een veilige en gezonde omgeving. Afhankelijk van de situatie en het concrete risico kan er een objectieve rechtvaardigingsgrond zijn om (bijvoorbeeld) één of meer kinderen (tijdelijk) de toegang tot een kinderopvangvoorziening te weigeren. Een dergelijke weigering moet een legitiem doel dienen en tevens een passend en noodzakelijk middel zijn om dit doel te bereiken. Overwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen in dit verband een belangrijke rol. Gedacht kan worden aan een situatie waarin een ziekte zich op een bepaald moment voordoet, bijvoorbeeld in een bepaalde regio die in verband met de bevolkingssamenstelling een verhoogd risico oplevert. Ook hier is het uiteindelijk aan het College voor de rechten van de mens en/of de rechter om te oordelen of de weigering juridisch aanvaardbaar is.
Wat is uw reactie op het geschrevene in het artikel dat kinderopvangorganisaties niets kunnen doen aan het feit dat sommige opgevangen kinderen niet ingeënt zijn?
Zoals reeds aangegeven bij vraag 5, is er geen juridische basis om niet ingeënte kinderen zondermeer te weigeren. Wanneer de situatie zich voordoet dat er bijvoorbeeld sprake is van een (dreiging van een) ziekte in de omgeving van de kinderopvangorganisatie, dan dient de houder de risico’s te wegen en zo nodig maatregelen te treffen. Dit zou kunnen betekenen dat er aanleiding bestaat om bepaalde kinderen tijdelijk de toegang tot de organisatie te weigeren.
In theorie zou het louter toelaten van gevaccineerde kinderen het, toch al hele kleine risico op introductie van mazelen binnen kinderopvangvoorzieningen verder kunnen verkleinen. Het RIVM verwacht dat dit effect zeer beperkt is. Ook buiten het kinderdagverblijf kunnen contacten zijn met ongevaccineerde personen. Besmetting via kinderdagverblijven is zeer beperkt in relatie tot besmetting binnen het gezin of via andere sociale contacten zoals familiebijeenkomsten, reizen met het openbaar vervoer en buitenlandse reizen. De initiële infecties zijn meestal te herleiden tot mazelenuitbraken in het buitenland.
Het huidige beleid richt zich op het tijdig herkennen van ziekte zoals de mazelen en het melden hiervan bij de GGD. Alle ziekten waarvoor een vaccinatie is opgenomen binnen het Rijksvaccinatieprogramma zijn meldingsplichtig. Bij een melding van een mazelenpatiënt zoekt de GGD naar de meest waarschijnlijke bron van infectie door in de omgeving van de patiënt actief te zoeken naar eerdere ziektegevallen. De GGD inventariseert vervolgens wie mogelijk risico loopt op infectie en neemt waar mogelijk en zinvol maatregelen, zoals het aanbieden van (vervroegde) vaccinatie of het adviseren om tijdelijk gezinsleden van recent geïnfecteerde patiënten thuis te houden. Daarom is het belangrijk dat er snel overzicht verkregen kan worden over de vaccinatiestatus van de kinderen binnen het kinderdagverblijf. Het is in dat verband aan te bevelen dat kinderopvangvoorzieningen ouders bij de aanmelding verzoeken aan te geven of het kind ingeënt is. Dit is in veel gevallen reeds de praktijk. De partijen in de kinderopvangsector hebben aangegeven dit onderwerp nog eens zorgvuldig te willen bespreken. Zij hebben aangegeven daarbij ook de deskundigheid van het RIVM te willen inschakelen.
Het bericht dat de WHO heeft geadviseerd de dagelijkse hoeveelheid suiker te halveren |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voornemens is de aanbevolen maximale dagelijkse hoeveelheid suiker te halveren tot 5% van het totaal aantal ingenomen calorieën?1
Ik ken de conceptrichtlijn over suikerconsumptie van de WHO. Deze heeft de WHO op 5 maart jongstleden ter consultatie gepubliceerd.
Deelt u de conclusie van de WHO dat een volwassene met het oog op een gezond leven niet meer dan 25 gram suiker per dag (5 tot 6 suikerklontjes) zou moeten gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ik baseer mij op de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad. Deze richtlijnen worden momenteel geëvalueerd.
In de huidige richtlijnen uit 2006 staat geen advies voor een maximum hoeveelheid suiker per dag omdat daar onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing voor was. Vanwege de relatie tussen suikerconsumptie en tandcariës wordt wel geadviseerd het consumeren van eten of drinken met gemakkelijk vergistbare suikers te beperken tot maximaal 7 momenten per dag.
In geval van overgewicht of ongewenste gewichtstoename geldt daarnaast een advies om portiegroottes, het gebruik van suikerhoudende dranken en van producten met veel «kale calorieën» (toegevoegde suikers en verzadigde en transvetzuren) te beperken.
Ik wil niet vooruitlopen op een conceptrichtlijn van de WHO waarvoor momenteel nog een consultatie en peer-review door experts plaatsvindt.
Deelt u de conclusie van de WHO dat ook suikers die van nature voorkomen in vruchtensappen onder de nieuwe norm moeten vallen, en dat alleen vers fruit is uitgezonderd? Zo nee, waarom niet?
In het Gezondheidsraadadvies «Gezonde voeding: logo’s onder de loep» is te lezen: «Wie de calorieëninname via suikers wil verminderen, kan zich het beste richten op de vrije suikers, omdat vooral die suikers aanleiding kunnen geven tot een te hoge inname van calorieën. Vrije suikers zijn alle monosacchariden en disacchariden die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd door producent, kok of consument, plus de suikers die van nature aanwezig zijn in honing, siropen en vruchtensappen.»
Daarmee sloot de Gezondheidsraad aan bij de keuze van de WHO2 om een vermindering van de consumptie van vrije suikers na te streven en bij de definitie van vrije suikers door de WHO. In de Richtlijnen Goede Voeding 2015 zal de stand van wetenschap over dit onderwerp worden beschreven en gewogen.
Deelt u de conclusie dat, als het advies van de WHO wordt aangenomen, dit door de Gezondheidsraad zal worden vertaald in de Richtlijnen Goede Voeding 2015?
Voor de herziening van de richtlijnen goede voeding evalueert de Gezondheidsraad de beschikbare wetenschappelijke literatuur over allerlei voedingsstoffen zeer grondig. Ik zal de Gezondheidsraad vragen of ze de definitieve richtlijn van de WHO, indien deze tijdig beschikbaar is, betrekken bij hun adviesvorming.
Is het advies van de WHO voor u aanleiding om het Nationaal Programma Preventie, en de daarin geformuleerde ambities, aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Suikerconsumptie staat in mijn beleid en in het Nationaal Programma Preventie op de agenda.
Onderdeel hiervan is het Akkoord dat ik recent met producenten en aanbieders van levensmiddelen heb gesloten over de verbetering productsamenstelling (TK 2013–2014, nr. 32 793-130).
Reductie van calorieën, onder andere via suikers, is een van de doelen van dat Akkoord. Kinderproducten krijgen hierbij prioriteit. Ik heb u in een aanvullende brief (TK2013–2014, nr. 32 793-135) laten weten voor welke productcategorieën dit jaar afspraken worden gemaakt wat betreft suikergehalte (in kinderproducten).
Het uitvoeren van deze stapsgewijze aanpassingen is een forse uitdaging. Ik zie op dit moment geen aanleiding de afspraken nog verder aan te scherpen.
Bent u bereid een SMART doelstelling te formuleren voor het aantal mensen met obesitas, dat zonder ingrijpen zal oplopen tot 1,3 miljoen mensen in ons land in 2025?
Op basis van de eerste berekeningen van het RIVM in het kader van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning, heb ik tijdens de startconferentie van het NPP Alles is Gezondheid aangegeven dat het de ambitie is om de trend te verslaan. In het geval van overgewicht betekent dit een daling in het aantal mensen met overgewicht (inclusief obesitas) ten opzichte van de huidige 48%.
Waarom wordt in het convenant met de levensmiddelenindustrie gesproken over calorieën, en niet specifiek over suiker? Vindt u het noodzakelijk het convenant aan te scherpen naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanpassingen wilt u doorvoeren?
Ik zie geen aanleiding het Akkoord aan te passen. Met het Akkoord wil ik het samen met de andere ondertekenaars voor consumenten makkelijker maken niet teveel calorieën te consumeren.
In het Akkoord wordt gesproken over calorieën omdat overgewicht veroorzaakt wordt doordat meer calorieën worden geconsumeerd dan verbruikt. Bij preventie van overgewicht gaat het daarom om alle stoffen die calorieën leveren: naast suikers ook overige koolhydraten, vetten, eiwitten en alcohol.
Levensmiddelen kunnen naast calorieën ook andere nuttige voedingsstoffen bevatten. De Gezondheidsraad adviseert mensen met overgewicht of ongewenste gewichtstoename daarom het gebruik van suikerhoudende dranken en producten met veel «kale calorieën» te beperken, zie antwoord 2.
Deelt u de conclusie dat het voor de consument moeilijker wordt om onder de nieuwe suikernorm te blijven? Welke stappen gaat u zetten om consumenten hierbij te helpen?
Ik neem aan dat u met de nieuwe suikernorm de conceptrichtlijn van de WHO bedoelt. Als daarin het advies voor suikerconsumptie gehalveerd zou worden, is het uiteraard moeilijker om hieraan te voldoen.
De gezonde keuze wordt makkelijker door gezonder aanbod en door beschikbare informatie over een gezonde keuze. Om in Nederland een gezonder aanbod te krijgen, is het Akkoord Verbetering productsamenstelling getekend.
Daarnaast is op diverse manieren informatie beschikbaar. Op het etiket staat informatie over de voedingswaarde en de ingrediënten van een product. Ook kunnen consumenten kiezen voor een product met een Vinkje voor de gezondere keuze in een productcategorie.
Het Voedingscentrum vertaalt de wetenschappelijke richtlijnen van de Gezondheidsraad in richtlijnen voedselkeuze voor de consument.
Bent u bereid de levensmiddelenindustrie nadrukkelijker te wijzen op goede voorlichting aan consumenten door middel van heldere etikettering, aangezien de Consumentenbond heeft aangetoond dat fabrikanten wel 50 verschillende aanduidingen voor suiker hanteren?
Het is belangrijk dat de consument over heldere informatie kan beschikken. In de beantwoording van Kamervragen eerder dit jaar heb ik u hierover geïnformeerd (TK 2013–2014, nr. 2014D02624).
Europese regelgeving schrijft voor wat op het etiket moet staan en de levensmiddelenindustrie dient zich aan deze regels te houden. Het is verplicht om in de lijst met ingrediënten op het etiket elk ingrediënt van een levensmiddel met de specifieke naam te vermelden. Ingrediënten als bijvoorbeeld basterdsuiker, honing en geconcentreerd appelsap kunnen alle gebruikt worden om een levensmiddel te zoeten, maar zijn verschillend van aard. Deze ingrediënten moeten daarom met hun specifieke naam worden vermeld.
Al deze ingrediënten komen in de voedingswaardedeclaratie terug als «suikers» zodat de consument kan zien hoeveel erin zit.
Deelt u de mening dat de Europese Verordening Consumenteninformatie, die in december van kracht wordt, fabrikanten noodzaakt tot het bieden van heldere en eenduidige etiketinformatie aan consumenten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Heldere, begrijpelijke en leesbare etikettering van levensmiddelen is een belangrijke doelstelling van deze verordening. Daar heb ik in de onderhandelingen over deze verordening ook op ingezet.
Gaat u uw inspanningen ten aanzien van suikerreductie in verwerkte producten voor kinderen vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord 5.
Bent u bereid het onderwerp suikerreductie ook in Europa te agenderen, aangezien er nu een helder advies ligt van de WHO en fabrikanten geholpen zijn bij een gelijk Europees speelveld? Zo nee, waarom niet?
In de EU staat reductie van suiker al geruime tijd op de agenda. Het EU Witboek «Strategy on nutrition, overweight and obesity related health issues» uit 2007 noemt nadrukkelijk het beter beschikbaar maken van de gezonde keuze. Dat inzet van bedrijven op productherformulering wat betreft het gehalte aan suiker, verzadigd vet, transvet en zout hieraan een bijdrage kan leveren, staat op het gezamenlijke netvlies.
Ik vind het heel belangrijk dat juist deze grensoverschrijdende problematiek op Europees niveau wordt besproken en aangepakt. Ik wil in de EU op dit gebied dan ook van agenda naar actie. In het AO preventie 27 januari dit jaar heb ik toegezegd op Europees niveau in te zetten op normen zoals we daar in Nederland vanuit het Akkoord ook aan werken. Ik heb toegezegd u voor het eind van dit jaar over de voortgang te informeren.
De voortgang van het convenant ‘Asbestdak eraf, zonnepanelen erop’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond het verminderen van het aantal asbestdaken op agrarische gebouwen?1
In 2012 heeft Staatssecretaris Atsma de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatschappelijke kosten-baten analyse asbesthoudende (golfplaten) daken en gevelpanelen en zijn keuze voor een verbod op asbesthoudende daken en gevelbekleding per 2024. Ik zal deze maatregel dit jaar in procedure brengen en streef naar inwerkingtreding op 1 januari 2016. Eigenaren van asbestdaken hebben dan dus nog 8 jaar voor het verbod ingaat de tijd om daaraan te voldoen. In 2012 is een Green Deal gesloten met LTO Nederland gericht op het vervangen van asbestdaken door daken met zonnepanelen. In 2012 is € 20 mln via het Provinciefonds aan de provincies verstrekt om te komen tot de stimuleringsregeling «Asbest eraf, zonnepanelen erop».
Eveneens in 2012 heeft LTO Nederland het initiatief genomen tot het programma agro-asbestveilig, gericht op de sanering van alle asbestdaken in de agrosector per 2024. IenM is betrokken bij dit programma en verzorgt een deel van de financiering. Het programma biedt toegankelijke informatie over het proces van asbestsanering en het gebruik maken van financiële regelingen. Er worden praktijkbladen opgesteld over de aanpak van asbest in verschillende bedrijfssituaties. Er is aandacht voor communicatie met gemeenten en provincies en er is een monitor voor de voortgang van de saneringen. Naast deze algemene stimulering wordt op lokaal niveau door LTO en andere partijen concreet werk gemaakt van asbestsanering (en het plaatsen van zonnepanelen). Agrarische ondernemers worden bij elkaar gebracht voor onder andere gezamenlijke inkoop van asbestsanering en zonnepanelen, hetgeen uiteraard leidt tot lagere kosten per ondernemer.
Hoeveel vierkante meter agrarisch asbestdak is er sinds het openstellen van de stimuleringsregeling «Asbestdak eraf, zonnepanelen erop»2 gesaneerd? Hoeveel vierkante meter agrarisch asbestdak moet er nog worden gesaneerd? Heeft de regeling inderdaad geleid tot een verdubbeling van de 4 miljoen vierkante meter asbest die jaarlijks vervangen wordt?
In alle provincies is de (inter-) provinciale subsidieregeling «Asbest eraf, zonnepanelen erop» operationeel. Op 1 juli 2013 is deze voor 10 van de 12 provincies van start gegaan. Op 1 september werd de regeling in Flevoland opengesteld en per 1 oktober 2013 heeft Gelderland zich aangesloten. Op dit moment is voor 430.000 m2 te verwijderen asbestdaken subsidie toegewezen of bijna toegewezen. Als de aanvragen die zich in het volledige aanvraagproces bevinden worden meegeteld, loopt het aantal op tot ongeveer 1 miljoen m2. Het streven om met de provinciale regelingen 4 miljoen m2 extra asbestdaken te saneren, is dus nog niet gerealiseerd. In 2012 lag er in Nederland in totaal nog 97 miljoen m2 asbestdak op agrarische gebouwen.
Verwacht u dat met de bestaande maatregelen en regelingen de doelstelling van volledige sanering in 2024 wordt gehaald? Zo nee, bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om de doelstelling te halen?
Het huidige tempo van ongeveer 4 miljoen m2 gesaneerd asbestdak per jaar ligt te laag om het doel van volledige sanering te halen. Het voorgenomen verbod op het bezit van asbestdaken per 2024 is het belangrijkste instrument om ervoor te zorgen dat per 2024 alle asbestdaken zijn gesaneerd. Daarbij geldt, in tegenstelling tot de provinciale regelingen «Asbest eraf, zonnepanelen erop», geen voorwaarde dat zonnepanelen worden geïnstalleerd. Bedrijven kunnen voor de sanering van asbestdaken en gevelpanelen een beroep doen op o.a. de MIA/Vamil-regeling. Ik overweeg ook particuliere gebouw- en woningeigenaren en instellingen zoals scholen financieel tegemoet te komen ter ondersteuning van het in te voeren verbod.
Gezien de huidige en nog te nemen maatregelen ga ik er vanuit dat we de doelstelling van volledige sanering per 2024 gaan halen. Ik zal de voortgang hiervan scherp in de gaten houden.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn als niet alle agrarische asbestdaken in 2024 zullen zijn gesaneerd, aangezien er dan een verbod op dergelijke daken van kracht wordt?
Bij aanwezigheid van asbesthoudende daken of gevelpanelen kan de gemeente als bevoegd gezag vanaf 2024 handhavend optreden. Dit betekent in ieder geval dat de eigenaar het dak of de gevelplaten alsnog moet saneren. De voorgenomen regelgeving waarmee het verbod wordt geregeld moet overigens nog ter consultatie aan de VNG en het IPO worden voorgelegd.
Wat is uw reactie op het artikel «Ruil asbest voor zonnepanelen vlot niet» waaruit blijkt dat maar beperkt gebruik wordt gemaakt van de stimuleringsregeling «Asbestdak eraf, zonnepanelen erop»?3
In het artikel wordt aangegeven dat het subsidiebedrag van € 3 per m2 asbestdak te laag is en dat asbest op het dak een reden is om af te zien van het plaatsen van zonnepanelen. Ik deel deze analyse niet. Het is eerder andersom; het plaatsen van zonnepanelen vergt voor (agrarische) ondernemers een forse investering. Per bedrijf moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt waarbij de ondernemer de investering afweegt tegen onder meer de «terugverdientijd» van de geïnstalleerde zonnepanelen. De sanering van het asbestdak is hierbij uiteraard een kostenpost, maar deze is lager dan de installatie van de zonnepanelen en hoeft niet doorslaggevend te zijn in de keus om naast de sanering zonnepanelen te plaatsen.
Wat zijn volgens u de redenen dat er maar beperkt gebruik wordt gemaakt van deze stimuleringsregeling?
Zoals eerder aangegeven lopen de meeste provinciale regelingen ongeveer driekwart jaar. Er is interesse voor de regelingen maar er is een aanlooptijd nodig voordat daadwerkelijk tot investeringen wordt overgegaan en van de regelingen gebruik wordt gemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, vraagt het geheel van asbestsanering en het plaatsen van zonnepanelen een zorgvuldige afweging op bedrijfsniveau. Gezien de interesse in de regelingen en de benodigde tijd om te komen tot een beslissing vind ik het gebruik totnogtoe niet verontrustend.
Heeft er inmiddels een evaluatie van de provinciale subsidieregelingen plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, bent u bereid om in overleg met de provincies deze evaluatie alsnog uit te voeren?
Het convenant dat mijn voorganger op 17 oktober 2012 met de Colleges van Gedeputeerde Staten van de twaalf provincies heeft gesloten, voorziet in overleg als substantieel minder wordt gesubsidieerd dan verwacht. Het verloop van de regelingen wordt door de provincies in de gaten gehouden en signalen uit de praktijk zijn vertaald naar voorstellen voor aanpassing van de regelingen. Ik ben hierover met de provincies in overleg. We overwegen ook aanpassing van het convenant tussen Provincies en Rijk waar dat kan bijdragen aan een breder en effectiever gebruik van de regelingen. Zie hiertoe mede het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de stimuleringsregeling primair moet worden ingezet voor sanering van asbestdaken op agrarische bedrijven? Welke voor- en nadelen ziet u in het uitbreiden van deze maatregel naar bedrijfsgebouwen die geen agrarische bestemming meer hebben?
Ik houd vast aan de dubbele doelstelling van het verminderen van het aantal m2 asbestdak op agrarische gebouwen en het plaatsen van zonnepanelen ten behoeve van duurzame energieproductie. Ik acht het opportuun en in de geest van de regeling om het convenant uit te breiden naar gebouwen die geen agrarische bestemming hebben, maar wel hebben gehad. Het voordeel hiervan is dat meer eigenaren van gebouwen met asbestdaken gebruik kunnen maken van de regelingen. Het nadeel is dat een deel van de subsidie wordt gebruikt voor eigenaren die niet tot de oorspronkelijke doelgroep behoren. Aangezien het echter om gebouwen blijft gaan die een agrarische bestemming hebben gehad en omdat het om een relatief beperkte groep gaat, acht ik dit verantwoord.
Kunt u aangeven of de bezuinigingen op de Milieu Investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving voor milieu-investeringen (Vamil) gevolgen hebben voor de stimuleringsregeling voor agrariërs en voor het halen van de doelstelling? Hoeveel budget is er in 2014 en 2015 voor deze regeling beschikbaar?
De MIA en Vamil staan los van de provinciale regelingen. De bezuinigingen per 2014 op de MIA en Vamil hebben niet geleid tot een verlaging van het fiscale voordeel voor bedrijven. Het budget voor zowel 2014 als 2015 is gelijk en bedraagt € 93 miljoen voor de MIA en € 38 miljoen voor de Vamil.
De NIX18 campagne |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Met welke partijen heeft u afspraken gemaakt over het voeren van het NIX18 logo?
Koninklijke Horeca Nederland, KWF kankerbestrijding, Longfonds, Trimbos-instituut, NOC*NSF, supermarkten verenigd in het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, GGD Nederland, GGD’en, Thuiswinkel.org, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Algemene Zaken.
Klopt het dat de nieuwe educatieve slogan voor alcoholhoudende dranken van de STIVA «Geen 18, geen alcohol», een ingangsdatum heeft van 1 juli 2014 voor print, en 1 april 2014 voor overige media? Waarom is, in tegenstelling tot de datum van inwerkingtreding van de leeftijdsgrens van 18 jaar voor alcohol en de startdatum van de NIX18 campagne, gekozen voor een overgangstermijn om de nieuwe wettelijke leeftijd voor alcohol te communiceren?
Er zijn verschillende uiterlijke data voor het gebruik van de educatieve slogan in reclame-uitingen in verschillende media. Hierover hebben alcoholproducenten afspraken gemaakt in de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken. STIVA heeft per brief toegelicht dat voor de mogelijkheid van een overgangsperiode is gekozen omdat het ontwerpen en printen van nieuw materiaal en het aanpassen van een digitale reclame-uiting tijd vergt, in het geval van print meer dan van digitale uitingen. Overigens betreft het hier een uiterste invoeringsdatum. In veel publicaties wordt de nieuwe slogan «Geen 18, geen alcohol» al gebruikt door producenten.
Deelt u de opvatting dat, nu in reclamefolders van verschillende supermarktketens inmiddels geen logo meer wordt gevoerd bij aanbiedingen van Heineken bier, de voorlichting hiermee ondermijnd wordt, doordat de industrie feitelijk heeft bepaald dat tot respectievelijk 1 april en 1 juli 2014 geen educatieve slogan hoeft te worden getoond bij iedere reclame voor alcoholhoudende drank? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het ontbreken van zowel het NIX18 logo als de educatieve slogan «Geen 18, geen alcohol» in sommige advertenties in de eerste maanden van dit jaar. Dat vind ik een kwalijke zaak. Ik heb hierover contact gehad met het CBL. Ten aanzien van het gebruik van het NIX18-logo hanteert het CBL, in overleg met STIVA, inmiddels de volgende lijn. Bij aanbiedingen van supermarkten zelf wordt het NIX18-logo geplaatst. Bij reclame van alcoholproducenten in andere uitingen van de supermarkten (zoals bijvoorbeeld de Allerhande) wordt de slogan «Geen 18, geen alcohol» geplaatst. De supermarkten hebben aangegeven het te betreuren dat de alcoholproducenten niet meedoen aan NIX18 campagne.
Deelt u de mening dat de NIX18 campagne zich op een hellend vlak bevindt, nu – naast de industrie – ook de supermarktbranche niet meer bereid is het landelijke NIX18 logo consequent te communiceren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er vertrouwen in dat, in het licht van het niet nakomen van de afspraak over het voeren van het NIX18 logo en het feit dat alle afspraken sinds 2000 over de naleving van leeftijdsgrenzen bij verkoop van alcohol niet nagekomen zijn, de afspraak die u onlangs aankondigde te zullen gaan maken met de supermarktbranche over het op orde brengen van de naleving van 18 jaar kans van slagen heeft? Zo ja, waar baseert u dit op?
Het rapport «Alcoholverkoop aan jongeren 2013»1 laat voor de supermarkten een stijging van de naleving van 30% (2011) naar 55% (2013) zien. Zoals ik schreef in mijn bief van 21 januari jl. aan uw Kamer bij het aanbieden van het rapport blijft het van belang dat de naleving van de leeftijdsgrens verder verbetert en dat alle betrokken partijen zich bewust zijn van het maatschappelijk belang dat daarmee gediend is. Ik zal de ontwikkelingen op dit gebied dan ook nauwlettend blijven volgen, partijen daarop blijven aanspreken en de naleving ook de komende jaren blijven monitoren. Ik heb onlangs een gesprek gevoerd met de top van de meeste supermarkten over de naleving van de leeftijdsgrenzen, daar bleek dat de meeste supermarkten (recent) een systeem van elektronische leeftijdsverificatie hebben ingevoerd, dan wel doende zijn met de invoering van een dergelijk systeem. Dergelijke systemen zullen naar verwachting bijdragen aan een hogere naleving.
De forse stijging van Syrische asielzoekers in Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Forse stijging Syrische asielzoekers»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat in de eerste maanden van 2014 al 918 Syrische asielzoekers naar Nederland zijn gekomen, hetgeen een derde deel is van het totaal van vorig jaar? Heeft uw toezegging om vrijwel alle Syrische asielzoekers tot Nederland toe te laten hierin een rol gespeeld? Zo neen, waarom niet?
De stijgende instroom van Syrische asielzoekers is – naar aangenomen mag worden – gelegen in de voortdurende zeer slechte mensenrechten- en veiligheidssituatie in Syrië. Mijn uitspraken over het landgebonden asielbeleid voor Syrië moet u ook in dat licht bezien. Het is niet waarschijnlijk dat Syrische asielzoekers hun land ontvluchten vanwege het Nederlandse asielbeleid of mijn uitspraken daarover. Veel waarschijnlijker is het dat zij dit doen vanwege de genoemde situatie in Syrië.
Waarom laat u vrijwel alle Syrische asielzoekers tot Nederland toe terwijl opvang in de regio mogelijk is, bijvoorbeeld in de rijke golfstaten? Welke inzet heeft de regering hierop tot nu toe getoond? Hoeveel Syrische asielzoekers worden momenteel opgevangen door de rijke golfstaten in de regio?
Het overgrote deel van de Syrische vluchtelingen wordt in de eigen regio opgevangen. Dat geldt overigens niet alleen voor Syrische vluchtelingen, maar ook voor andere vluchtelingen wereldwijd. Volgens schattingen van de UNHCR wordt tussen de 75% en 91% van alle vluchtelingen wereldwijd opgevangen in de eigen regio. Hierover is uw Kamer vaker geïnformeerd. Ook is uw Kamer eerder geïnformeerd over de Nederlandse inzet om de opvang in de regio met betrekking tot Syrië te versterken alsmede over de inzet van de Golfstaten. Ik verwijs u in dit verband onder meer naar de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 24 februari 2014, (TK 32 623, nr. 127), 13 januari 2014 (TK 32 623, nr. 123), 14 november 2013 (TK 32 623, nr. 118), 16 oktober 2013 (TK 32 623, nr. 116), 27 september 2013 (TK 32 623, nr. 114) en 12 september 2013 (TK 32 623, nr. 108).
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat alle afgewezen Syrische asielzoekers Nederland daadwerkelijk verlaten en niet opgevangen worden door PvdA-burgemeesters?
Zoals in de eerste vraag door de vraagsteller zelf is aangegeven, krijgt het grootste deel van alle Syrische asielzoekers een asielvergunning. De belangrijkste uitzondering daarop vormen asielzoekers voor wie (ingevolge de Dublinverordening) een ander Europees land verantwoordelijk is. In die gevallen wordt de asielzoeker aan dat andere land overgedragen. Uitzettingen naar Syrië zijn niet aan de orde. Mij is niet bekend dat er burgemeesters zijn die Syrische asielzoekers opvangen of daartoe voornemens zijn.
Het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven , Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis?1
Ik heb begrepen dat het om een conceptplan gaat dat nog moet worden besproken met de stakeholders. Er spelen in deze regio twee ontwikkelingen tegelijk: de herinrichting van complexe spoedzorg op initiatief van de zorgverzekeraars als uitvloeisel van het hoofdlijnenakkoord en de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Is het waar dat er plannen bestaan om de IC in het Bethesda Ziekenhuis af te schalen? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen? Zo nee, hoe gaat u de onrust in de regio wegnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de status van het Adviesrapport Regieraad van 18 januari 2014? Kunt u dat rapport openbaar maken, zodat er in Hoogeveen in alle openheid een maatschappelijk debat kan worden gevoerd over de toekomst van de IC?
Ik heb begrepen dat het om een rapport van het ziekenhuis gaat. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat de level 2 IC-zorg wordt geconcentreerd in Emmen, en dat de overige twee locaties (Refaja in Stadskanaal en Bethesda in Hoogeveen) het moeten stellen met een «acute opname afdeling» die opvang vanuit de eerste lijn en het beddenhuis mogelijk maakt»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat het «voor de hand ligt om ook de perifere vaatchirurgie in Emmen te concentreren»? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is er voor het overige nog sprake van plannen om zorg te concentreren op één van de drie locaties van Zorggroep Leveste Middenveld? Zo ja, om welke disciplines gaat het?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol speelt de zorgverzekeraar bij deze plannen? Hebben zorgverzekeraars zich op enigerlei wijze bemoeid met de betreffende plannen? Zo ja, hebben zij druk uitgeoefend op het ziekenhuis om de IC-afdeling af te schalen?
De verzekeraars zetten naar aanleiding van de ontwikkelingen in het veld en de afspraken in de hoofdlijnen akkoorden vanuit kwaliteit en doelmatigheid in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Ook in deze regio zijn er door de verzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst van de acute zorg, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. Deze plannen zijn nog in concept en worden nu besproken met de ziekenhuizen en andere stakeholders.
Daarnaast speelt in deze regio de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Deelt u de mening dat er in Hoogeveen een volwaardig ziekenhuis moet blijven bestaan, inclusief IC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Indien er voornemens zijn om de acute zorg in een regio anders in te richten, dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Ik heb wettelijk gezien alleen een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen.
Het aanleggen van een database met reisgegevens van Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging naar aanleiding van de ingetrokken motie-Schouw dat u de Kamer voor kerst 2013 per brief nader zou informeren over uw plannen voor het verzamelen van reisgegevens?1 Waarom heeft de Kamer nog geen nadere informatie van u ontvangen, terwijl de Europese Commissie inmiddels wel 50 miljoen euro ter beschikking heeft gesteld aan de lidstaten?2 Wanneer kan de Kamer uw brief wel tegemoet zien?
Ja. Het verzenden van de brief duurt – in het kader van de gewenste zorgvuldigheid met de diverse nationale partners en de internationale dimensies -langer dan verwacht. Zodra hieraan is voldaan zal ik de brief naar uw Kamer sturen.
Klopt het dat de Europese Commissie Nederland reeds geld heeft aangeboden voor het bouwen van een database met reisgegevens? Zo ja, heeft Nederland de door de Europese Commissie aangeboden gelden voor uitvoering van de Europese verplichting tot het bouwen van een Passenger Information Unit reeds geaccepteerd? Wanneer heeft deze acceptatie plaatsgevonden en ter hoogte van welk bedrag? Is dat bedrag afdoende voor de door u beoogde activiteiten? Zo nee, hoeveel geld moet worden bijgelegd voor de ontplooiing van de voorgenomen activiteit en is dit bedrag reeds ingeboekt in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Het klopt dat de Europese Commissie een deel van haar ISEC-fonds (Programma Prevention of and Fight against Crime) heeft gereserveerd om Nederland te faciliteren bij de eventuele bouw van een Passenger Information Unit. Net als 13 andere lidstaten heeft Nederland deze fondsen begin december 2013 geaccepteerd. Hierbij is met de Europese Commissie expliciet overeen gekomen dat deze gelden pas benut zullen worden wanneer uw Kamer instemt met het ontwikkelen van een dergelijke eenheid. Wanneer instemming van uw Kamer uit blijft, zullen de toegekende gelden, ca. 5,7 miljoen euro, geretourneerd worden.
Conform de ISEC-regeling levert Nederland een eigen bijdrage van 10% en btw. Deze eigen bijdrage is gereserveerd op de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2014 en 2015 en hiermee is de financiering gedekt.
Wat is er precies in Europees verband afgesproken en in hoeverre valt uw plan voor het bouwen van een database met de reisgegevens van Nederlanders binnen de Europese afspraken? In hoeverre is Nederland verplicht tot het bouwen van een Passenger Information Unit en waar blijkt dat uit? Wanneer zijn deze afspraken gemaakt en waarom zijn de Tweede Kamer en het Europees Parlement niet geïnformeerd?
Er bestaat op dit moment nog geen verplichting voor Europese lidstaten om een passenger information unit te bouwen. De noodzaak voor het verzamelen en gebruik van PNR-gegevens heb ik eerder uiteen gezet in – onder meer – mijn brief aan uw Kamer van 29 februari 2012.6 De call, en daarmee het nationale traject, volgt de concept PNR-richtlijn die als doel heeft de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme. In de brief die u van mij ontvangt ga ik nader inhoudelijk in op het voornemen.
Bent u reeds aangevangen met het aanleggen van een Passenger Information Unit en de door u voorgenomen database? In welk stadium bevindt de aanleg zich en wanneer bent u voornemens deze database toegankelijk te maken voor opsporingsdiensten?
Nee.
Waarom beschouwt u systemen voor het verzamelen van passagiersgegevens noodzakelijk, in de wetenschap dat het Europees Parlement het wetgevingsproces met betrekking tot de richtlijn uitwisseling PNR-gegevens juist vanwege een gebrek aan bewijs aangaande de noodzaak van dergelijke systemen heeft stopgezet?3
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze voorzien de afspraken tussen de lidstaten en de Europese Commissie in noodzaak, evenredigheid en gegevensbeschermingsgaranties voor het opzetten van een Europees systeem voor het verzamelen van persoonsgegevens?
Er bestaan geen afspraken tussen de Commissie en de individuele lidstaten over het opzetten van een Europees systeem voor het verzamelen van reisgegevens.4
Beoogt de door u voorgenomen verzameling van reisgegevens van Nederlanders louter terrorismebestrijding? Of bent u voornemens om de reikwijdte te verbreden naar andere vormen van criminaliteit? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot de Europese afspraken die in dit kader gemaakt zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Van wie wilt u precies de reisgegevens verzamelen, welke gegevens wilt u precies verzamelen, hoe lang gaat u die gegevens bewaren, welke rechten voorziet u daarbij voor burgers op inzage en verwijdering, welke diensten krijgen toegang tot de gegevens en in welke mate zullen gegevens geanonimiseerd zijn totdat concrete en wettelijke aanleiding bestaat om gegevens herleidbaar in te zien?
Zie beantwoording onder 7.
Heeft de European Data Protection Supervisor zich reeds over de privacyvereisten van een Passenger Information Unit uitgelaten? Zo ja, kunt u de Kamer een afschrift van het advies van deze Europese privacywaakhond toesturen? Bent u nog voornemens het College bescherming persoonsgegevens te raadplegen?
Ja, de EDPS en de FRA (Fundamental Rights Agency) worden door de Europese Commissie nauw betrokken bij het ondersteunen van de lidstaten die een PIU willen bouwen. Eerder heeft de EDPS advies gegeven inzake het voorstel van de Europese Commissie van 2 februari 2011 voor een richtlijn inzake het gebruik van Passenger Name Record gegevens voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit. In dit advies wordt ook ingegaan op de waarborgen voor een Passenger Information Unit. Het advies is te raadplegen op de website: www.edps.europa.eu.
Vanzelfsprekend ben ik op nationaal niveau voornemens het CBP nauw te betrekken bij de ontwikkeling van de wet en de systematiek.
Kunt u deze vragen voor 1 april 2014 beantwoorden?
Het bericht ‘Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data»?1
Ja.
Is het waar dat twee op de vijf gemeenten nog gebruik maken van computers die draaien op Windows XP, ook als Microsoft geen updates meer levert vanaf 8 april a.s.?
Er zijn gemeenten die nog gebruik maken van computersystemen die voorzien zijn van Windows XP,Office 2003 en Exchange na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering van Windows XP bij gemeenten gaande is. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) heeft gemeenten geïnformeerd over de migratie van Windows XP en wijst gemeenten op de eigen verantwoordelijkheid passend invulling te geven aan de adviezen die zij samen met het NCSC uitbrengt.
Deelt u de zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) over de beveiliging van gegevens van burgers, te meer nu gemeenten steeds meer privacygevoelige gegevens in beheer krijgen door de decentralisatie van taken in het sociaal domein?
De zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) begrijp ik. Belangrijke zorgtaken worden naar gemeenten overgeheveld. Daarbij is informatieveiligheid een zeer belangrijk aandachtspunt. Dit kabinet hecht aan het belang van informatieveiligheid bij gemeenten.
De bescherming van persoonsgegevens heb ik hoog in het vaandel. Burgers moeten er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat er zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Om bestuurders en topmanagers in het openbaar bestuur hiervan te doordringen, mede in het licht van de decentralisaties in het sociaal domein en mijn ambitie om in 2017 zoveel mogelijk zaken met de overheid digitaal te regelen, heb ik de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (Taskforce BID) ingesteld per 13 februari 2013 (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 269).
In het kader van de discussie over Privacy heeft het Cbp gesuggereerd om een Privacy Impact Assessment (PIA) uit te voeren met betrekking tot de decentralisaties. In mijn brief aan de Kamer van 10 februari jl. (vergaderjaar 2013 – 2014, Kamerstuk 33 750 VII, nr. 45) heb ik aangegeven dat een PIA over het sociale domein mijns inziens het beste uitgevoerd kan worden op de gemeentelijke praktijk. De decentralisatiewetten bieden immers juist de ruimte aan gemeenten om dat domein zelf vorm te geven. Op dit moment wordt voor die gemeentelijke praktijk een beperkt aantal modellen ontwikkeld betreffende de wijze waarop gemeenten hun uitvoering organiseren. Het lijkt mij goed om wanneer deze wat meer concreet zijn, een PIA uit te (laten) voeren op deze modellen. Ik zal hierin het voortouw nemen.
Op dit moment legt een interdepartementale werkgroep, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de laatste hand aan een beleidsvisie op gegevensuitwisseling en privacy in het kader van de decentralisaties. Ik verwacht de visie dit voorjaar naar uw Kamer te kunnen sturen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de overheden in het algemeen, en gemeenten in het bijzonder, afhankelijk zijn van een softwareleverancier als Microsoft?
Autonome overheidsorganisaties, zoals de gemeenten, zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij passend invulling geven aan hun ICT- beleid, alsook voor afspraken die zij maken met leveranciers van hun soft- en hardware. Groepen gemeenten maken soms gezamenlijk afspraken met leveranciers (de zogeheten gebruikersverenigingen).
Deelt u de stelling van de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), dat gemeenten actief bezig zijn met de beveiliging van hun systemen? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke maatregelen neemt u om te bevorderen dat gemeenten meer prioriteit geven aan de beveiliging van hun systemen?
Ja, zowel de IBD, de VNG (en ook in samenwerking met gemeentelijke organisaties als VDP, NVVB, VGS, VIAG, et cetera) als de Taskforce BID werken er sinds begin vorig jaar samen naartoe informatieveiligheid bij gemeenten naar een hoger plan te tillen.
De IBD is begin vorig jaar opgericht door en voor gemeenten. De IBD is er voor alle gemeenten en richt zich op bewustwording en concrete ondersteuning om gemeenten te helpen hun informatieveiligheid naar een hoger plan te tillen. DeVNG heeft de Resolutie «Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» opgesteld en aan haar leden voorgelegd tijdens de Buitengewone Algemene Ledenvergadering eind vorig jaar. Uitkomst is dat deze Resolutie met bijna 95% van de stemmen is aangenomen. In grote lijnen betekent deze resolutie dat iedere gemeente zich heeft gecommitteerd aan de afspraak informatieveiligheidsbeleid vast te stellen aan de hand van een zogeheten basisnormenkader voor informatieveiligheid: de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). Samen met de Taskforce BID wordt uitwerking gegeven aan de implementatie van de Resolutie van de VNG en de Taskforce adresseert het belang van informatieveiligheid aan de bestuurlijke tafels in het openbaar bestuur.
Wedstrijden dieren doodschieten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de oproep «kraaiendag 2014 WBE Drachten e.o.» waarin jagers worden opgeroepen tot een wedstrijd om zoveel mogelijk kraaien en kauwen dood te schieten?1
Ja. Ik vind het ongepast dat beheer en schadebestrijding als wedstrijd wordt aangekondigd.
Is het waar dat er op verschillende plaatsen in het land wedstrijden door jagers worden georganiseerd om zoveel mogelijk kraaien en kauwen te doden?
Binnen Wild Beheerseenheden (WBE’s) wordt steeds meer in georganiseerd verband opgetreden om beheer en schadebestrijding uit te voeren. Men controleert elkaar onderling, men weet aan het einde van zo'n dag precies wie hoeveel en welke dieren geschoten heeft. Dat komt het beheer ten goede. Het is goed als jachthouders zich niet onttrekken aan samenwerkingsverbanden in de streek.
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap.
Is het waar dat tijdens dergelijke wedstrijden geen enkele selectie plaatsvindt anders dan dat de afgeschoten dieren kraaien of kauwen moeten zijn?
De jacht op zwarte kraaien en kauwen in het kader van beheer en schadebestrijding is toegestaan; beide soorten staan op de landelijke vrijstellingslijst.
Deelt u de mening dat het aselect afschieten van dieren in de broedtijd afkeurenswaardig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een einde aan deze praktijken te maken?
De zwarte kraai en de kauw mogen het gehele jaar door bejaagd worden in het kader van beheer en schadebestrijding, dat kan dus ook in de broedtijd gebeuren of als de vogels jongen verzorgen. Het is de verantwoordelijkheid van de jager om met respect voor de dieren, zelfbeheersing en weidelijkheid te jagen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het mogelijk dat dergelijke wedstrijden ook worden georganiseerd als de vogels jongen verzorgen? Zo ja, vindt u dat wenselijk? Zo nee, wat houdt de jagers tegen?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het in overeenstemming met de bedoelingen van de wetgever om beschermde dieren massaal te laten afschieten tijdens door jagers georganiseerde wedstrijden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid dergelijke vormen van dieronvriendelijk vermaak te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wedstrijdelement de selectiviteit van het afschot niet ten goede zal komen? Zo ja, bent u bereid handhavend optreden te stimuleren tijdens dergelijke evenementen, wanneer blijkt dat dieren onnodig lijden of wanneer beschermde dieren slachtoffer worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de landelijke vrijstellingslijst in haar geheel te heroverwegen nu blijkt dat Wild Beheer Eenheden die misbruiken om letterlijk prijs te schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
De voortgang van het internationale onderzoek naar de prijsmanipulatie op de internationale valutamarkten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Bank of England onder vuur vanwege gebrekkig toezicht op wisselkoersen» en «MN zint op proces om manipulatie»?1
Ja.
Zijn Nederlandse banken of Nederlandse toezichthouders op enigerlei wijze betrokken (geweest) bij recente onderzoeken naar de mogelijke manipulatie van de relevante benchmarks op internationale valutamarkten?
Op dit moment doen De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gezamenlijk onderzoek naar de risico’s op manipulatie van benchmarks door Nederlandse banken en de wijze waarop de banken deze risico’s beheersen c.q. voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar benchmarks die gebruikt worden op de internationale valutamarkten en wordt nauw contact onderhouden met buitenlandse toezichthouders. Over de eventuele betrokkenheid van Nederlandse banken kan ik op dit moment geen uitspraken doen omdat het onderzoek door DNB en AFM nog loopt. Ten aanzien van eventuele buitenlandse onderzoeken kan ik aangeven dat mij vooralsnog geen signalen hebben bereikt dat Nederlandse banken hier onderwerp van zijn.
Hoe zeer zijn Nederlandse banken betrokken bij internationale valutahandel? Wat is bij benadering de gemiddelde omvang van deze handelsactiviteit op Nederlandse bankbalansen en hoe heeft deze activiteit zich ontwikkeld voor en na de financiële crisis?
Uit gegevens van de Bank for International Settlement (BIS) blijkt dat het totale volume van handel op de internationale valutamarkten tussen 2007 en 2013 is toegenomen van $ 3,324 miljard naar $ 5,345 miljard.2 Volgens een jaarlijkse enquête van Euromoney hadden de twee Nederlandse banken met het grootste aandeel in 2013 respectievelijk 0,28% en 0,27% van de markt in handen, hetgeen hen nummer 27 en 30 in de wereldwijde ranglijsten maakt. De vijf buitenlandse banken met de grootste posities hadden een gezamenlijk marktaandeel van bijna 60%.3 Uit de enquête van Euromoney blijkt ook dat de toen al beperkte marktaandelen van Nederlandse banken op de internationale valutamarkten verder zijn afgenomen sinds de crisis. Het marktaandeel van Nederlandse banken in de internationale valutahandel is dus relatief klein en beslaat slechts een klein deel van de bankactiviteiten van Nederlandse banken.
Wat is bij benadering het gemiddelde aandeel van directe beleggingen in internationale valuta van Nederlandse pensioenfondsen en welk onderdeel van de beleggingen staat uit in andere valuta dan euro’s?
Hoewel exacte gegevens van pensioenfondsen over directe beleggingen in valuta niet beschikbaar zijn, blijkt uit toezichtgegevens – onder meer verkregen via thematische onderzoeken bij pensioenfondsen – dat dit soort beleggingen slechts een kleine component van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen vormt. Wat betreft de totale omvang van beleggingen in andere valuta dan de euro geldt dat dit ongeveer 50% van het belegd vermogen betreft, waarvan ongeveer de helft is afgedekt met valutaderivaten.
Is het door Fideres opgestelde rapport over de effecten van de vermeende prijsmanipulatie van de «WM/Reuters fix» zoals opgesteld voor enkele Amerikaanse pensioenfondsen openbaar beschikbaar? Zo ja, zou u dit met de Kamer kunnen delen?
Nee, het rapport van Fideres is niet openbaar beschikbaar. Overigens merk ik voor de volledigheid op dat geen sprake is van een algemeen rapport over de effecten van de vermeende manipulatie op de valutamarkten, maar dat het hier gaat om op individuele partijen gerichte analyses die (op commerciële basis) in opdracht van de betreffende partijen zijn opgesteld. Dit is ook de reden dat deze informatie niet openbaar beschikbaar is.
Kunnen mogelijke overtredingen door banken of bankiers reeds vervolgd worden op basis van de nieuwe Europese verordening marktmisbruik en de richtlijn strafrechtelijke sancties? Zo ja, wat zijn de maximale straffen en geldboetes?
Hoewel politieke overeenstemming is bereikt tussen de Europese Raad en het Europees Parlement over de nieuwe Verordening marktmisbruik en de Richtlijn strafrechtelijke sancties marktmisbruik, zijn beide wetgevingsinitiatieven nog niet in werking getreden. De verwachting is dat de verordening en de richtlijn op zijn vroegst in 2016 van kracht worden. Met de nieuwe verordening en richtlijn worden de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties aanzienlijk verhoogd. De maximale bestuurlijke boete die aan rechtspersonen kan worden opgelegd voor marktmanipulatie wordt opgetrokken naar € 15 miljoen, waarbij het ook mogelijk wordt om een boete van 15% van de jaarlijkse omzet op te leggen. Voor natuurlijke personen wordt de maximale bestuurlijke boete € 5 miljoen. Wat betreft de strafrechtelijke sancties, geldt dat de strafmaat voor marktmisbruik wordt verhoogd naar maximaal zes jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000).
Vanwege de prioriteit die ik daaraan hecht is er op dit moment nationale wetgeving in voorbereiding waardoor manipulatie van benchmarks al per 1 januari 2015 onder de regels ter voorkoming van marktmisbruik valt. In deze wetgeving wordt ook de verhoging van de strafrechtelijke strafmaat voor marktmisbruik reeds meegenomen. Ik verwacht deze wetgeving voor de zomer bij uw Kamer te kunnen indienen. Totdat deze wetgeving in werking treedt, kunnen de toezichthouders tegen eventuele manipulatie van benchmarks door in Nederland onder toezicht staande instellingen optreden op grond van de eisen in de Wet op het financieel toezicht met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering.
In een artikel op de Bloomberg-website werden de internationale valutamarkten eerder getypeerd als «het wilde westen» van de financiële markten vanwege het gebrek aan toezicht en regulering; is dat naar uw mening nu effectief ondervangen door de regulering omtrent het toezicht op de benchmarks die gebruikt worden in deze markt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, zal het per 1 januari 2015 mogelijk zijn om manipulatie van benchmarks bestuursrechtelijk en strafrechtelijk aan te pakken. Het gaat hierbij echter alleen om het aanpakken van overtredingen ex post. Daarom vind ik het belangrijk dat ook de totstandkoming van benchmarks op integere en transparante wijze gebeurt. Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening met als doel het totstandkomingsproces en het gebruik van benchmarks te reguleren voorziet hierin. Onder het voorstel wordt het samenstellen van een benchmark vergunningplichtig en komt deze activiteit onder doorlopend toezicht te staan. Verder worden eisen gesteld aan de bedrijfsvoering van beheerders en contribuanten, alsmede aan de gegevens die gebruikt mogen worden voor de berekening van de benchmark. Nederland werkt in de Europese Raad constructief aan een spoedig akkoord over deze verordening.
Uiteraard vind ik het zeer kwalijk indien daadwerkelijk op een zodanig grote schaal manipulatie van (valuta)benchmarks heeft kunnen plaatsvinden. De bovengenoemde wetgevingsinitiatieven en internationale initiatieven zoals de IOSCO «Principles for Benchmarks» zijn dan ook essentieel om de risico’s op manipulatie van benchmarks effectief te adresseren en dergelijke misstanden te voorkomen.4 Mijn inziens is het wenselijk om eerst te bezien of de bovengenoemde maatregelen de gewenste uitwerking op de markten hebben. Mochten desondanks deze misstanden voortduren of zich nieuwe misstanden aandienen, dan zal ook daarop een goed antwoord moeten komen.
In hoeverre zijn benchmarks die op een specifiek tijdstip worden vastgesteld, in plaats van op een gemiddelde van markttransacties, kwetsbaarder voor manipulatie? Welke aanbevelingen doet het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» op dit gebied?
Allereerst is het van belang om op te merken dat ook een valutabenchmark als WM/Reuters (waarvan vermeende manipulatie heeft plaatsgevonden) grotendeels wordt vastgesteld op basis van transacties in de markt. Kenmerkend voor deze benchmarks is echter dat deze worden berekend in een bepaald tijdsvak en op een bepaald tijdstip. Zo wordt de WM/Reuters berekend aan de hand van bied- en laatprijzen en daadwerkelijke transacties uitgevoerd in een tijdvak van 60 seconden (of voor sommige valutaparen een tijdvak van twee minuten), dat duurt van 30 seconden voor tot 30 seconden na het tijdstip van berekening. Een WM/Reuters benchmark is dus een gemiddelde prijs van alle transacties in een bepaald tijdvak voor een valutapaar (bijvoorbeeld euro-dollar), die ieder half uur, ieder uur of aan het einde van de dag wordt vastgesteld (zoals de 4 p.m. Londen rate). Doordat de benchmark wordt vastgesteld op een vast tijdstip in een beperkt tijdvak – en dus op basis van een beperkt aantal transacties – neemt het risico toe dat marktpartijen met gerichte transacties voor en in dit tijdvak de benchmark significant kunnen beïnvloeden. In dit opzicht zijn deze benchmarks gevoelig voor manipulatie.
Het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» bepaalt in principe 6 dat een benchmark zo moet worden opgebouwd dat deze de economische werkelijkheid zo goed mogelijk weerspiegelt en geen elementen bevat die de waarde van de benchmark kunnen verstoren. Verder bepaalt principe 7 dat gegevens die gebruikt worden voldoende moeten zijn om de economische werkelijkheid nauwkeurig te meten, dat deze gegevens voortkomen uit marktprijzen en dat deze te herleiden zijn tot observeerbare transacties.5
In hoeverre roept de vermeende manipulatie van benchmarktarieven op valutamarkten – door rond vier uur meer transacties in te leggen – meer principiële zorgen op over de effectiviteit van de marktwerking en de marktordening op valutamarkten?
Zie antwoord vraag 7.