De veroordeling van 78 minderjarigen in Egypte |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Egypt jails 78 teenagers for joining pro-Morsi rally»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 78 minderjarigen in Egypte zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 5 jaar vanwege deelname aan demonstraties van de Moslimbroederschap die opriepen tot de terugkeer van oud-president Morsi? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlating van het hoofd van een comité ter verdediging van kinderen, Ahmed Messilhy, dat het aantal gevangengenomen kinderen sinds het vertrek van president Morsi zonder precedent is?
Het aanhouden van minderjarigen vindt in Egypte sinds de revolutie van 2011 in toenemende mate plaats, met name tijdens demonstraties. Sinds het vertrek van president Morsi in 2013 lijkt het aantal minderjarigen dat op basis van politieke aanklachten gevangen is genomen verder te zijn gestegen, doch harde cijfers hierover ontbreken. Het kabinet roept de Egyptische autoriteiten op tot het waarborgen van een eerlijke rechtsgang voor minderjarigen.
Is het waar dat sinds de staatsgreep tegen president Morsi ten minste 1.400 van zijn aanhangers zijn gedood en meer dan 15.000 zijn opgesloten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De Egyptische regering voert een campagne tegen de inmiddels verboden Moslimbroederschap. Bij protestacties worden demonstranten veelvuldig opgepakt. Het is echter niet mogelijk aantallen te verifiëren. Tevens zijn bij verschillende demonstraties leden van de Moslimbroederschap om het leven gekomen, onder meer op 14 augustus 2013 toen er onder aanhangers van president Morsi en Egyptische veiligheidstroepen honderden mensen om het leven zijn gekomen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Egyptische autoriteiten tegen aanhangers van de Moslimbroederschap en andere politieke tegenstanders van de regering? Bent u het eens met de mensenrechtenorganisaties Amnesty International en Human Rights Watch dat de mensenrechtenschendingen in het land zonder precedent zijn?2
Het gebruik van geweld door moslimextremistische groeperingen, in de Sinaï maar ook daar buiten, is het afgelopen jaar sterk toegenomen. De terreurdreiging is hoog, waardoor de Egyptische autoriteiten zich gedwongen voelen maatregelen te nemen. Daarbij geeft men prioriteit aan stabiliteit en veiligheid. Dit gaat ten koste van de mensenrechtensituatie. Het Nederlandse kabinet is daarover bezorgd en brengt die zorgen over aan Egypte.
Is het waar dat er een anti-terrorismewet in de maak is die het de Egyptische autoriteiten nog makkelijker maakt om op te treden tegen (politieke) tegenstanders? Wat is de stand van zaken van deze wet en is deze in lijn met internationaalrechtelijke standaarden?
Op 26 november jl. heeft de Egyptische regering een conceptwet aan president Sisi gepresenteerd die terroristische entiteiten moet definiëren. Deze conceptwet zou uitvoerende instanties het recht kunnen geven terroristische entiteiten te verbieden, hun bezittingen en geld te bevriezen en hun leden te arresteren. Lokale mensenrechtenorganisaties laken de brede definiëring van het begrip «terroristische entiteiten» in de conceptwet.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Egyptische collega’s om uw zorgen te uiten over de hevige repressie van politieke tegenstanders in het algemeen en de veroordelingen van de vele minderjarigen in het bijzonder en over de nieuwe anti-terrorismewet? Indien neen, waarom niet?
Nederland werkt bilateraal en in EU-kader aan een constructieve dialoog met de Egyptische autoriteiten waarbij de nadruk ligt op het belang een balans te vinden tussen legitieme anti-terreurmaatregelen van de Egyptische regering en het garanderen van fundamentele vrijheden en respect voor mensenrechten. Zo sprak ik onlangs uitgebreid met mijn Egyptische ambtsgenoot Shoukry. De Egyptische Minister benadrukte dat de regering gecommitteerd is aan mensenrechten en dat excessen van bijvoorbeeld de politie op geen enkele wijze een uiting zijn van regeringsbeleid. Wij spraken af over mensenrechten in gesprek te blijven.
De doorstart van Ascensio onder een andere naam |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de zorgaanbieder Ascensio niet aan het sluiten is, maar cliënten onderbrengt in een andere BV met de naam Infinitus Zorg, en de zorg wil voortzetten?1
Ja
Op welke wijze houdt de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) toezicht op de overgang van cliënten/bewoners van Ascensio naar andere aanbieders?
Volgens mijn aanwijzing van 17 november 2014 diende Ascensio Zorg B.V. binnen de termijn van een maand de zorgverlening te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Ascensio Zorg B.V. diende de inspectie vooraf te melden aan welke instelling de zorg werd overgedragen. De overgang van cliënten/bewoners diende te gebeuren naar een instelling die volgens de inspectie voldeed aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg.
Ascensio Zorg B.V informeerde de inspectie over de overgang van de cliënten/bewoners van Ascensio Zorg B.V. naar andere zorgaanbieders. De inspectie bracht op 27 november 2014 een bezoek aan de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. om te praten over de overgang van de cliënten en de organisatievorm van Infinitus Zorg B.V. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Tijdens een tweede inspectiebezoek op 18 december 2014 stelde de inspectie vast dat Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. geen (PGB-gefinancierde) zorg meer leveren aan cliënten. Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. voldoen hiermee aan de voorwaarden van de aanwijzing.
Is het mogelijk dat een andere BV, van dezelfde eigenaar of zorgorganisatie, de zorg overneemt als de IGZ de maatregel tot sluiting van de zorginstelling heeft opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de zorg feitelijk op dezelfde manier is georganiseerd, dan vind ik dat onwenselijk.
In dit verband is het volgende van belang. Ik begreep van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. een aantal cliënten had overgedragen aan Infinitus Zorg B.V. voordat de aanwijzing van kracht werd en voorbereidingen trof de zorg voor een aantal nog in zorg zijnde cliënten over te dragen aan andere, niet aan Ascensio Zorg B.V. gerelateerde, zorgaanbieders. Duidelijk was dat de zorg bij Infinitus Zorg B.V. feitelijk op dezelfde manier en op dezelfde locatie georganiseerd was als bij Ascensio Zorg B.V. Beide B.V.»s hadden ook dezelfde enige aandeelhouder, bestuurder en directeur. Ik was dan ook van mening dat mijn aanwijzing tot staken van de zorgverlening en overdracht van de cliënten zoals die zich richtte op Ascensio Zorg B.V. zich (ook) richtte op Infinitus Zorg B.V. Dus ook Infinitus Zorg B.V. mocht na 16 december 2014 geen zorg verlenen aan de cliënten van Ascensio Zorg B.V. (met een AWBZ-indicatie), voordat de IGZ had vastgesteld dat Infinitus Zorg B.V. voldeed aan de randvoorwaarden voor het verlenen van verantwoorde zorg.
Klopt het dat Ascensio, alsmede de nieuwe BV Infinitus Zorg, ook ambulante zorg biedt aan mensen met beperkingen en gezinnen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Is de maatregel van de IGZ ook van toepassing op deze ambulante begeleiding?
Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. boden ook op beperkte schaal ambulante zorg. Zij doen dit niet meer en voldoen daarmee aan de voorwaarden van mijn aanwijzing.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn – in verband met de veiligheid van de bewoners/cliënten van Ascensio – beantwoorden?
Ja
Gebrekkige controle door gemeentelijke rekenkamers |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Algemene Rekenkamer «Veel gemeenten niet in staat tot goede controle uitgaven» » en «We kunnen leren van Texas» «?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen2 en herinnert u zich de motie Fokke c.s. (TK 34 000 VII, nr. 13)?
Ja.
Hoeveel gemeenten hebben het afgelopen jaar de budgetten voor hun rekenkamers verminderd en met hoeveel?
Op dit moment heb ik geen overzicht beschikbaar van de budgetten die gemeenten het afgelopen jaar aan hun rekenkamers hebben toegekend. Ik laat een enquêteonderzoek uitvoeren onder alle Nederlandse gemeenten waarin zal worden onderzocht welke budgetten aan de rekenkamers zijn toegekend en of er op deze budgetten is bezuinigd en zo ja, met hoeveel. Ik zal u over de uitkomsten van dit onderzoek voor het zomerreces van 2015 informeren.
Hoeveel slapende rekenkamers zijn er op dit moment?
Er zijn op dit moment 26 gemeenten met een slapende rekenkamer. Ik maak hierin een onderscheid tussen structureel inactieve rekenkamers en tijdelijk inactieve rekenkamers.
Structureel inactieve rekenkamers hebben reeds een aantal jaren geen rekenkameronderzoek uitgevoerd en/of tonen geen voornemen de rekenkamerfunctie binnen afzienbare tijd te activeren. Deze 15 gemeenten heb ik halverwege 2014 om ambtsbericht gevraagd. Ik beraad mij nog op mogelijke stappen om deze gemeenten te bewegen de situatie in overeenstemming te brengen met de wet. Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen heb geschreven zal ik deze gemeenten in ieder geval mijn standpunt ter zake mededelen.3
Daarnaast zijn er 11 rekenkamers die tijdelijk inactief zijn. In het onderzoek «De staat van de Rekenkamer» uit 2013 blijkt dat er destijds 20 tijdelijk inactieve rekenkamers waren. Gemeenten hebben met een tijdelijk inactieve rekenkamer hebben in 2013 aangegeven het voornemen te hebben hun rekenkamer weer te activeren. In negen gevallen is dat ook gebeurd. Aan tijdelijke inactiviteit kunnen legitieme redenen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld in geval van gemeentelijke herindeling. Ik vind het echter onwenselijk indien het tijdelijk inactieve bestaan van rekenkamers te lang duurt. Eind 2014 is het aantal tijdelijke inactieve rekenkamers gedaald tot 11. Deze gemeenten hebben destijds in het onderzoek «De staat van de rekenkamer» aangegeven dat zij de intentie hebben om hun rekenkamerfunctie te activeren, bijvoorbeeld na een herindeling.
Uit het hierboven reeds genoemde onderzoek dat ik laat uitvoeren onder alle gemeenten zal blijken of deze rekenkamers in 2015 geactiveerd zijn. Als dat niet zo is, zal ik ook richting deze gemeenten nadere stappen ondernemen.
Deelt u de mening dat met de komende decentralisaties en de daarmee gepaarde gaande grotere geldstromen, informatie van rekenkamers van groot belang is om de gemeenteraden in staat te stellen hun controlerende taak uit te voeren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot slapende rekenkamers dan wel dalende budgetten voor rekenkamers? Zo nee, waarom niet?
Rekenkamer(commissie)s doen onderzoek naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur. Daarmee zijn zij een belangrijk instrument van de gemeenteraad bij het uitoefenen van haar controlerende taak en dragen zij bij aan het vormgeven van horizontale verantwoording. Mede met het oog op de aankomende decentralisaties en de daarbij behorende toename van de gemeentelijke middelen, neemt het belang van onafhankelijk onderzoek door rekenkamer(commissie)s alleen maar toe. Dat verhoudt zich slecht tot slapende rekenkamers en dalende budgetten.
Elke gemeente kan op grond van de Gemeentewet een rekenkamer instellen. Indien er in een gemeente geen rekenkamer is ingesteld, stelt de raad bij verordening regels vast voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie. Bij de dualisering van het gemeentebestuur zijn middelen aan het gemeentefonds toegevoegd voor de rekenkamer(functie), doch niet geoormerkt. Het toebedelen van budget aan rekenkamers behoort dan ook tot de lokale autonomie. Op grond van de Gemeentewet stelt de raad de rekenkamer, na overleg, de nodige middelen ter beschikking die voor de uitoefening van haar taken nodig zijn (artikel 81j, eerste lid, Gemeentewet). In bepaalde gevallen blijkt deze bepaling ontoereikend om te waarborgen dat gemeenten hun rekenkamer(commissie) voldoende budget toekennen dat nodig is voor de uitoefening van haar taken.
Ik constateer dat de verplichting tot het hebben van een rekenkamer of rekenkamerfunctie daarom in sommige gevallen onvoldoende wordt ingevuld. Zoals ik in antwoord op Kamervragen van het lid-Fokke heb gemeld, ben ik voornemens om met voorstellen te komen over hoe de positie en het functioneren van rekenkamers kan worden verbeterd. Ook zal ik bezien of het daarvoor nodig is de wettelijke bepalingen aan te passen.4 Bij dit onderzoek zal ik ook de motie-Fokke c.s. betrekken en uitzoeken of gemeenten sneller van elkaar leren op het moment dat er een gemeenschappelijke rekenkamer is. Over de uitkomsten hiervan zal ik de Kamer zoals gezegd voor het zomerreces nader informeren.
Deelt u de mening van het genoemde lid van de Algemene Rekenkamer en de voorzitter van de landelijke vereniging van rekenkamers (NVRR) dat gemeentelijke rekenkamers te weinig budget krijgen om hun controlerende taak afdoende uit te voeren? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om gemeenten te bewegen meer budget beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u, mede in het licht van de genoemde motie Fokke c.s., de mening van het lid van de Algemene Rekenkamer dat gemeenten sneller van elkaar kunnen leren op het moment dat zij een gemeenschappelijke rekenkamer hebben? Zo ja, neemt u deze mening mee bij de uitwerking van die motie? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 4.
De pensioenmaximering op € 100.000 en de verlaging van de opbouw, die bij heel veel werkgevers niet tijdig wordt doorgevoerd en de fiscale gevolgen die dat kan hebben |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat werkgevers slechts tot 1 januari 2015 de mogelijkheid hebben om een aangepaste pensioenregeling voor te leggen aan de belastingdienst?1
Nee, het voorleggen van een pensioenregeling is altijd mogelijk om zekerheid te verkrijgen over de fiscale juistheid van de regeling. Als de pensioenregeling vóór 1 januari 2015 wordt voorgelegd, geldt tevens de wettelijke glijclausule van artikel 19c van de Wet op de loonbelasting 1964 voor wijzigingen die in moeten gaan per 1 januari 2015. Deze glijclausule houdt in dat de pensioenregeling kan worden ingevoerd en na afstemming met de inspecteur van de Belastingdienst de pensioenregeling waar nodig met terugwerkende kracht kan worden aangepast. Het voordeel van de wettelijke glijclausule is dat de regeling in de periode tussen invoering en aanpassing met terugwerkende kracht niet als fiscaal onzuiver wordt aangemerkt. De glijclausule geldt dus niet voor pensioenregelingen die na 1 januari 2015 zijn voorgelegd.
Hoe verhoudt artikel 3.127 Wet inkomstenbelasting 2001, dat uitgaat van begrenzing van de pensioenopbouw per belastingplichtige, zich met artikel 18ga Wet op de loonbelasting 1964, dat uitgaat van begrenzing van de pensioenopbouw per dienstbetrekking?
In de systematiek van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangesloten bij de individuele dienstbetrekking. De begrenzing van het pensioengevend loon van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 sluit daarom aan bij de omvang van het dienstverband en de daaruit genoten beloning. Voor de berekening van de jaarruimte in de derde pijler wordt op grond van artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangesloten bij het daar genoemde inkomen van de belastingplichtige. In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden zodoende meerdere inkomensbestanddelen samengenomen (bijvoorbeeld winst uit onderneming of meerdere dienstbetrekkingen), terwijl de aftoppingsgrens in de Wet op de loonbelasting 1964 enkel ziet op één dienstbetrekking.
Klopt het dat bij een dienstbetrekking met urenuitbreiding, zoals bij de politie en het onderwijs vaak voorkomt, maximering van de pensioenopbouw pas bij een hoger inkomen dan € 100.000 van toepassing is?
Nee, op grond van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 kan het pensioengevend loon in 2015 maximaal € 100.000 bedragen. Deze begrenzing geldt per dienstbetrekking.
Is de pensioenmaximering op € 100.000 van toepassing op een werknemer die full-time € 104.000 verdient op basis van 40 uur per week, maar waarbij het full-time salaris is gebaseerd op 38 uur per week (40/38-regeling)?
Ja, in dit voorbeeld geldt de begrenzing die artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 voorschrijft. In 2015 bedraagt de begrenzing van het pensioengevend loon € 100.000.
Is in de beschreven situatie in vraag 4 nog sprake van een zuiver pensioen? Zo nee, wat zijn de gevolgen voor de betrokken werkgevers?
De regeling blijft zuiver indien de werkgever over geen hoger loon pensioen toezegt dan over € 100.000. Wanneer de werkgever pensioen toezegt over € 104.000, dan wordt de volledige pensioentoezegging onzuiver. Dit heeft tot gevolg dat de volledige pensioenaanspraak in de heffing wordt betrokken en bovendien een revisierente van in principe 20% is verschuldigd.
Klopt het dat bij meerdere dienstbetrekkingen (al dan niet bij dezelfde werkgever) maximering van de pensioenopbouw mogelijk pas bij een hoger inkomen dan € 100.000 van toepassing is?
De aftoppingsgrens geldt conform de systematiek van de Wet op de loonbelasting 1964 per dienstbetrekking. Het kan enkel in bijzondere situaties voorkomen dat bij een werknemer met meerdere deeltijddienstbetrekkingen de aftoppingsgrens in totaal hoger uitkomt dan € 100.000.
Is de pensioenmaximering op € 100.000 van toepassing op een werknemer die € 50.000 verdient in een dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,5 en € 60.000 in een dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,6 en die in totaal dus € 110.000 verdient?
Deze werknemer bouwt in de dienstbetrekking met € 50.000 en een deeltijdfactor van 0,5 pensioen op over ten hoogste € 100.000 x 0,5 = €
Tot welk inkomen vindt de pensioenmaximering op € 100.000 plaats bij een werknemer die € 80.000 verdient in een dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,8 en die € 50.000 verdient in een dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,2 en die in totaal dus € 130.000 verdient?
In de eerstgenoemde dienstbetrekking bouwt deze werknemer ten hoogste pensioen op over € 100.000 x 0.8 = € 80.000. In de tweede dienstbetrekking bouwt deze werknemer pensioen op over € 100.000 x 0,2 = € 20.000. Deze werknemer bouwt dus in twee deeltijddienstbetrekkingen pensioen op over in totaal € 100.000.
Tot welk inkomen vindt de pensioenmaximering op € 100.000 plaats bij een werknemer die € 80.000 verdient in een dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,6?
De aftoppingsgrens voor deze werknemer ligt op € 100.000 x 0,6 = € 60.000.
Is in de beschreven situaties in vraag 7 en 8 nog sprake van een zuiver pensioen? Zo nee, wat zijn de gevolgen voor de betrokken werkgevers?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat veel pensioenuitvoerders pas rond deze tijd werkgevers (kunnen) informeren over de voorgenomen aanpassingen?
De Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen is op 27 mei 2014 door de Eerste Kamer aangenomen. Pensioenuitvoerders hebben zodoende voldoende tijd gehad om werkgevers te informeren over de aanpassingen. Voor gevallen waarin werkgevers pas laat zijn geïnformeerd, kan van de mogelijkheid gebruik worden gemaakt om de pensioenregeling vóór 1 januari 2015 voor te leggen aan de Belastingdienst. Zie het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de fiscale gevolgen als een werkgever zijn pensioenregeling niet per 1 januari 2015 heeft aangepast, in die zin dat hij niet alleen voor de € 100.000 maar ook voor lagere bedragen het opbouwpercentage niet verlaagd heeft? Klopt het dat dit kan leiden tot het progressief belasten en het heffen van revisierente over de totale waarde van de in het verleden opgebouwde pensioenwaarde? Vindt u dat gewenst?
De gevolgen van het niet tijdig aanpassen van de pensioenregeling zijn in het antwoord op vraag 5 beschreven. Om deze voor werkgevers en werknemers onwenselijke gevolgen te voorkomen moet de regeling per 1 januari 2015 zijn aangepast of zijn voorgelegd aan de Belastingdienst met gebruikmaking van de glijclausule. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de aanpassing van het fiscale kader voor pensioen voor alle werknemers vanaf hetzelfde moment geldt.
Wat zijn de juridische gevolgen als een werknemer stelt dat zijn werkgever hem onvoldoende of te laat heeft geïnformeerd over de wijzigingen in de pensioenregeling per 1 januari 2015? Klopt het dat werkgevers van wie de werknemers zich beroepen op dwaling een aanzienlijk risico lopen op een latere pensioenclaim? Bent u voornemens dit risico via wetgeving te beperken?
De juridische gevolgen van het onvoldoende of te laat informeren door de werkgever zijn niet in zijn algemeenheid te geven, maar hangen af van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij dient te worden opgemerkt dat zowel werknemers en werkgevers zich, net zoals iedereen in Nederland, niet kunnen beroepen op het niet kennen van de wet (rechtsdwaling). Er is sprake van rechtsdwaling als er omtrent het objectieve recht, ofwel het niet kennen van het recht c.q. de wet, wordt gedwaald. In lijn met de doctrine en rechtspraak dient rechtsdwaling voor rekening en risico van de dwalende partij te blijven. Naar het zich laat aanzien is het risico op een claim daarom zeer gering.
Bent u bereid om werkgevers, die zich voor het dilemma gesteld zien van snel de pensioenregeling aanpassen om een fiscale claim te voorkomen of voldoende tijd nemen om de werknemer gedegen te informeren over de wijziging van de pensioenregeling om een pensioenclaim te voorkomen, meer tijd te geven om de pensioenregeling aan te passen?
Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, is de betreffende regelgeving op 27 mei 2014 door de Eerste Kamer aangenomen. Het kabinet verwacht dat de regelgeving van het nettopensioen binnenkort formeel vaststaat. Naar de mening van het kabinet hebben werkgevers voldoende tijd gehad om de regeling aan te passen. Daarbij komt dat pensioenuitvoerders inmiddels ervaring hebben met de verwerking van de versoberingen van het Witteveenkader per 2005/2006 en 2014. Voorgaande neemt niet weg dat het kabinet zich bewust is van de resterende implementatietijd voor pensioenuitvoerders. Hiervoor is al de mogelijkheid aan de orde gekomen voor werkgevers om gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid om pensioenregelingen die vóór 1 januari 2015 ter beoordeling zijn voorgelegd aan de Belastingdienst met terugwerkende kracht aan te passen aan het Witteveenkader.
Bent u bekend met het feit dat in veel belastingverdragen het netto-pensioen, opgebouwd boven de € 100.000, in de belastingheffing in het betreffende verdragsland wordt betrokken als ware er een belastingclaim? Bent u voornemens het modelverdrag te wijzigen of de verdragen op dit punt aan te passen?
Voor de vraag of een ander land belasting heft over nettopensioen na emigratie zijn verschillende factoren van belang. Ervan uitgaande dat het een land betreft waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, is allereerst de vraag aan welk land het verdrag het heffingsrecht over de uitkeringen uit het nettopensioen toewijst. Indien het heffingsrecht wordt toegewezen aan het (nieuwe) woonland, wordt de wijze waarop deze uitkeringen in de belastingheffing worden betrokken bepaald door de nationale belastingwetgeving van dat land. Op voorhand is niet te zeggen of het nieuwe woonland op basis van de nationale wetgeving van dat land de volledige uitkering uit het nettopensioen zal belasten. Zo is bijvoorbeeld denkbaar dat het nieuwe woonland alleen een rente-element belast. Er ontstaat dan geen dubbele belastingheffing. Een mogelijkheid die de belastingplichtige te allen tijde heeft om mogelijke dubbele belastingheffing over de inleg op basis van het nationale recht van het nieuwe woonland te voorkomen, is om het nettopensioen af te kopen bij emigratie. Het vrijvallen van een aanspraak op een nettopensioen wordt op grond van het voorgestelde artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als afkoop in de zin van dat artikel en dus niet als onregelmatige handeling aangemerkt. Deze afkoop kan dus zonder fiscale gevolgen plaatsvinden. Deze voorziening is bewust met het oog op emigratiegevallen getroffen. Gelet op voorgaande ziet het kabinet geen noodzaak tot het aanpassen van de verdragen op dit punt.
Twee Britten die door Amsterdamse drugs zijn overleden |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Twee Britten dood door drugs in Amsterdam»?1 en «De Amsterdamse GGD heeft woensdagavond weer matrixborden geplaatst om toeristen te waarschuwen voor heroïne die wordt verkocht als cocaïne»?2
Ja.
Houdt de dood van de twee Britten verband met het gebruik van witte heroïne, terwijl zij in de veronderstelling waren dat het om cocaïne ging?
Ik heb van het Ministerie van Justitie begrepen dat de intenties van beide Britten niet met volledige zekerheid te achterhalen zijn. Op basis van het sporenonderzoek en verklaringen rondom de overige incidenten lijkt het te gaan om een misleidende verkoop van cocaine aan deze twee Britten.
Hoeveel incidenten door drugsgebruik, waarbij de gebruiker door misleidende verkoop dacht dat het ging om een andere drug, zijn u over de afgelopen jaren bekend? Welke trend ziet u?
Ik beschik niet over cijfers met betrekking tot de omvang van incidenten door misleidende verkoop.
Is het waar dat de GGD eerder borden op het Leidse- en Rembrandtplein had geplaatst om te waarschuwen tegen de verkoop van witte cocaïne? Zo ja, hoe lang hebben die borden er gestaan? Hoeveel incidenten waren er in die periode ten gevolge van de verkoop van de verkeerde drug?
Ja dat is waar. Omdat het vooral leek te gaan om toeristen aan wie de witte heroïne werd aangeboden, werden borden met Engelstalige waarschuwingen geplaatst. Deze borden hebben vanaf begin november bijna 3 weken gestaan. In het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) zijn in deze periode geen incidenten geregistreerd.
Acht u het mogelijk dat er een verband bestaat tussen het plaatsen van waarschuwingsborden en het tegengaan van ongevallen met drugs? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat acht ik zeker mogelijk, maar het plaatsen van waarschuwingsborden sluit incidenten niet uit. De waarschuwingsborden attenderen mogelijk gebruikers nogmaals op de risico’s. Echter vooral de doelgroep van toeristen is moeilijk te bereiken, omdat deze steeds vernieuwt. Toeristen verblijven vaak maar kort en eenmalig in Amsterdam. Het plaatsen van borden moet bezien worden in de brede informatievoorziening die door de gemeente Amsterdam in samenwerking met de instellingen voor verslavingszorg en de GGD is ingezet. Naast waarschuwingsborden wordt gebruik gemaakt van sandwichborden (borden rondom bijvoorbeeld lantaarnpalen), flyers bij hotels, hostels en andere punten waar toeristen veel komen en een op toeristen gerichte sms-campagne om mensen te waarschuwen.
Deelt u de mening dat actieve en doelgerichte voorlichting over de gevaren van harddrugs effectief is? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat deze voorlichting wordt geïntensiveerd? Zo nee, waarom niet?
De schending van vrouwenrechten in Hongarije |
|
Marit Maij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hungary police «blaming victims» of sexual assault»?1
Ja.
Sluit u zich aan bij de zeer scherpe veroordeling van de in het artikel genoemde voorlichtingsfilm van de Hongaarse politie door vrouwengroepen en mensenrechtengroepen in Hongarije?
De Hongaarse politie beoogt in het filmpje, dat verspreid is onder middelbare scholen in Pecs, geweld tegen vrouwen aan de kaak te stellen en te voorkomen. Hongaarse vrouwenrechtengroeperingen hebben zich in felle bewoordingen uitgesproken tegen de suggestie die de film zou wekken, namelijk dat slachtoffers verantwoordelijkheid dragen voor de schending van hun veiligheid. Hoewel het kabinet zich achter de preventiedoelstellingen schaart, distantieert het zich van elke suggestie dat vrouwen zelf verantwoordelijk zijn voor de schending van hun lichamelijke integriteit.
Op welke wijze gaat u zich ervoor inzetten dat Hongarije binnen de Europese Unie op deze situatie met betrekking tot vrouwenrechten aangesproken wordt? Bent u bereid dit onderwerp aan de orde te stellen bij de eerstvolgende Raad Algemene Zaken? Bent u bereid dit onderwerp aan te kaarten bij de betrokken Eurocommissarissen?
Het kabinet deelt de mening dat de EU voorop moet lopen in het waarborgen van fundamentele rechten. Het kabinet zet zich hiervoor binnen de EU in langs twee sporen.
Ten eerste gebeurt dit in het kader van het rechtsstatelijkheidsinitiatief dat in 2013 in EU-verband startte met een brief van Nederland, Denemarken, Duitsland en Finland aan de Commissie. In reactie hierop publiceerde de Europese Commissie in maart dit jaar de Mededeling «Een nieuw EU-kader ter versterking van de rechtsstaat» COM(2014)158 waarin zij een pre-artikel 7 mechanisme ontwikkelt voor ad hoc situaties die een systeembedreiging van de rechtsstaat in een lidstaat inhouden. Daarnaast liggen tijdens de Raad Algemene Zaken op 16 december aanstaande conclusies voor waarin de rol van de Raad op het terrein van rechtsstatelijkheid zou worden vastgelegd. Hiermee wordt binnen de Raad de mogelijkheid gecreëerd om tot een politieke dialoog te komen over ontwikkelingen op het gebied van rechtsstatelijkheid.
Ten tweede pleit het kabinet voor een EU-interne mensenrechtenstrategie, gelijk aan het Strategisch Raamwerk en Actieplan voor Mensenrechten en Democratie dat de EU hanteert in haar externe optreden. Met de Raadsconclusies van de Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 juni 2014 over de toepassing van het EU Handvest van de Grondrechten is een opstap gecreëerd voor een dergelijke strategie2.
Verder is van belang dat Hongarije de Istanbul Conventie van de Raad van Europa heeft ondertekend. De Conventie voorziet in een monitoringsmechanisme met specifieke aanbevelingen aan de deelnemende landen. Verder wijst het kabinet u ook graag op het rapport van het Europees Grondrechtenagentschap van maart 2014 getiteld «Violence against Women: An EU wide survey». Het kabinet hecht aan het werk van het Grondrechtenagentschap en bepleit dat deze rapporten binnen Raadskader systematisch worden besproken. Deze lijn zal het kabinet ook hanteren in contacten met betrokken Commissarissen.
Wat is uw oordeel over de bredere staat van vrouwenrechten in Hongarije? Kunt u inzicht geven op welke wijze vrouwenrechten in Hongarije momenteel wettelijk gewaarborgd zijn? Hoe verhouden deze rechten zich tot de situatie in de praktijk? Wat zegt dit volgens u over de staat van de rechtsstaat aldaar?
In Hongarije zijn man- vrouwverhoudingen traditioneler dan in Nederland. Hoewel de participatie van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt gelijk is, verdienen vrouwen over het algemeen minder dan mannen voor gelijk werk en zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in de overheid. In het onderwijs is geen groot verschil tussen de participatie van mannen en vrouwen. Binnen de Hongaarse Grondwet en de arbeidswet bestaan bepalingen over gelijke behandeling. Ook is er is sinds 2003 een specifieke wet voor gelijke behandeling en de bevordering van gelijkheid (overigens niet enkel gericht op vrouwen). Aangiftes van seksueel geweld (tegen zowel mannen als vrouwen) worden geregeld binnen het Hongaarse strafrecht.
Mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch bekritiseren zowel de wetgeving zelf als de naleving daarvan. Wel zijn verbeteringen in de wetgeving zichtbaar. In juli 2013 is het Hongaarse strafrecht aangepast en vanaf dat moment is huiselijk geweld een specifiek onderdeel van het strafrecht. Dit heeft als implicatie dat de verantwoordelijkheid om te vervolgen nu bij de autoriteiten ligt en niet meer bij het slachtoffer zelf. Onder de nieuwe wetgeving staat op huiselijk geweld een straf van maximaal drie jaar en vijf jaar in het geval van herhaaldelijk ernstig geweld. Seksueel geweld en verkrachting daarentegen, ook tussen partners, valt niet onder huiselijk geweld en vervolgen van de daders is daarmee nog steeds de verantwoordelijkheid van het slachtoffer zelf. Op verkrachting staat twee tot acht jaar gevangenisstraf en 15 jaar in specifieke zeer ernstige gevallen.
De Hongaarse rechtsstaat is een omvangrijk onderwerp dat vele aspecten omvat. Een meer specifiek onderwerp zoals de wettelijke waarborging en naleving van vrouwenrechten in Hongarije typeert daarom niet de gehele rechtstaat in Hongarije.
Wat is uw oordeel over de staat van de bescherming van vrouwenrechten binnen de Europese Unie? Deelt u de mening dat een waardengemeenschap zoals de Europese Unie voorop zou moeten lopen met het waarborgen van vrouwenrechten en andere fundamentele rechten en vrijheden? In hoeverre is dit momenteel de realiteit binnen de Unie wat betreft regelgeving en de situatie in de praktijk? Op welke wijze zet Nederland zich in voor verdere verbetering op dit terrein? Ziet u aanleiding in de situatie in Hongarije om deze inzet te intensiveren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord op vraag 3
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Raad Algemene Zaken voorzien op 10 december 2014?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De stand van zaken rondom de MH17-rampplek |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de mededeling deze week van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de bergingsmissie van de wrakstukken van vlucht MH17 is afgerond? Heeft u kennisgenomen van het op Twitter gepubliceerde verslag van journalist Harald Doornbos waaruit valt op te maken dat er nog steeds brokstukken op de rampplek liggen? Kloppen zijn waarnemingen?
Zoals reeds gemeld in de Stand van Zaken brief MH17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 16) is op zondag 16 november de interim-presentie van de Combined Joint Interagency Task Force (IP-CJIATF) in opdracht van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestart met de berging van de wrakstukken. Uiteindelijk heeft de interim-presentie door tussenkomst van de OVSE met behulp van de lokale overheden en de SES in zes dagen tijd een hoeveelheid wrakstukken gelijk aan de inhoud van twaalf treinwagons geborgen. Alle overige wrakstukken ter plaatse die alsnog wel geborgen konden worden, zijn op woensdag 17 december met behulp van de SES vervoerd naar en opgeslagen in Kharkiv.
In het rampgebied zijn nog wel wrakstukken achtergebleven, die waarschijnlijk niet relevant zijn voor het onderzoek van de Onderzoeksraad. In het bijzonder liggen er nog wrakstukken op de burnsites, waar ook mogelijk stoffelijke resten zijn die kunnen bijdragen aan eventuele identificatie. Bij onderzoek aan de wrakstukken in Gilze-Rijen zijn (minimale) stoffelijke resten aangetroffen. Deze stoffelijke resten worden met gepaste eerbied naar Hilversum vervoerd van waaruit verdere identificatie zal plaatsvinden.
In verband met de weersomstandigheden (met name vorst in de grond) kan het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) de burnsites op dit moment niet meer forensisch onderzoeken. Voor nader forensisch onderzoek is het afgraven van de grond noodzakelijk. Dat kan niet als de grond bevroren is. Ruiming van de wrakstukken op de burnsites verstoort het forensisch onderzoek teveel, daarom is ervoor gekozen deze wrakstukken vooralsnog niet te ruimen. Dit gebied is derhalve gemarkeerd om na de winterperiode de werkzaamheden te kunnen voortzetten, zodra de veiligheidssituatie en weersomstandigheden dit toelaten. Ook in het gebied ten noorden van Petropavlivka liggen wrakstukken, maar deze konden in verband met de veiligheidssituatie nog niet worden geborgen. Na de winter, en indien de veiligheidssituatie dit toelaat, zal de repatriëringsmissie haar werkzaamheden op de rampplek hervatten. Met het lokale agentschap voor rampenbestrijding (SES) is afgesproken dat, mochten er nog stoffelijke resten en persoonlijke bezittingen worden gevonden, de SES deze zal verzamelen en de missie hierover zal informeren.
Liggen er nog wrakstukken op de rampplek? Liggen er nog persoonlijke bezittingen op de rampplek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de weersomstandigheden, in het bijzonder de sneeuwval, toegang tot de rampplek op dit moment bemoeilijken? Bent u voornemens de laatste wrakstukken en eventueel aanwezige persoonlijke bezittingen alsnog, al dan niet in het nieuwe seizoen, te bergen? Zo neen, wat is de afweging om dit niet te doen?
Zodra de missie haar werkzaamheden kan hervatten, zal het gebied opnieuw worden onderzocht. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen omtrent de veiligheid op en rondom de rampplek? Kunt u bevestigen dat de separatisten inmiddels verder zijn opgerukt, met als gevolg dat de frontlinie verder van de rampplek verwijderd is? Is de veiligheidssituatie ter plekke nog van belang voor het onderzoek?
Voor het actuele veiligheidsbeeld in Oekraïne verwijzen wij u ook naar de Stand van Zaken brief MH17 van 18 december 2014 (Kamerstuk 33 997, nr. 16). De afgelopen weken zijn er geen significante wijzigingen geweest in de veiligheidssituatie in Oost-Oekraïne. Het recent afgekondigde staakt-het-vuren tussen het Oekraïense leger en de separatisten wordt regelmatig geschonden. De frontlijn ligt thans op enkele kilometers ten noorden van de rampplek. Sinds medio november 2014 slagen beide partijen er niet in deze frontlijn in eigen voordeel te verplaatsen. De vijandelijkheden aan de frontlijn hebben vooral plaats in de vorm van artilleriebeschietingen. De veiligheidssituatie ter plekke is nog steeds van belang voor het onderzoek. Zo is toegang tot het gebied ten noorden van Petropavlivka niet mogelijk vanwege de veiligheidssituatie.
Het bericht “Gebrek aan MKB-krediet remt groei Nederland” |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gebrek aan MKB-krediet remt groei Nederland» met de informatie van de OESO dat tekortschietende kredietverlening aan het MKB de economie afremt?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Deelt u de analyse en conclusies van het OESO-rapport op dit punt? Wat vindt u van het feit dat de economische groei in Nederland wordt geremd door MKB-krediet? Wat zou de groei kunnen zijn indien de kredietverlening aan het MKB niet tekortschiet (prognose voor 2015 en 2016 is nu 1,4% en 1,6%)?
De zakelijke kredietverlening daalt sinds augustus 2013. Zoals de brief over het «Aanvullend Actieplan MKB-financiering»2 van 8 juli jl. ook aangeeft, is een belangrijke verklaring hiervoor vraagfactoren in samenhang met de verzwakte financiële positie van het MKB. Door de afgenomen binnenlandse vraag is de kredietvraag vanuit het MKB sterk afgenomen. Verder is als gevolg van de crisis de financiële positie van veel ondernemers aangetast, zodat de risico’s van kredietverlening zijn toegenomen. Banken hebben sinds de crisis de acceptatiecriteria aangescherpt en wegen deze hogere risico’s mee bij het honoreren van kredietaanvragen. In het OESO-rapport missen wij een onderliggende analyse. De conclusie van de OESO dat de economische groei wordt geremd door een gebrek aan MKB-krediet kunnen wij zonder onderbouwing dan ook niet delen. Wel delen wij de conclusie van de OESO dat er aanwijzingen zijn voor knelpunten bij de financiering van het Nederlandse MKB. Voor het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is geanalyseerd welke knelpunten er zijn in de kredietverlening aan het MKB. In de Kamerbrief Aanvullend Actieplan MKB-financiering van juli dit jaar wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed en zijn maatregelen gepresenteerd die de overheid neemt om de kredietverlening aan het MKB te bevorderen.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat nu wellicht één van de vier begin dit jaar gepresenteerde scenario’s werkelijkheid wordt?2
In de studie van DNB «Kredietverlening en bancair kapitaal»4 waarnaar in de vraag verwezen wordt, is in een viertal scenario’s gekeken naar de vraag naar en het aanbod van bancair krediet gebaseerd op aannames over de economische groei, de ontwikkeling van bankwinsten en de mogelijkheden voor uitgifte van hybride kapitaal. Het betreft hier een verkenning, geen voorspelling, van de vraag hoe de aangescherpte kapitaal- en andere eisen aan banken kunnen worden verwezenlijkt en welke gevolgen dit kan hebben voor de kredietverlening. Het basisscenario extrapoleert het herstel van de economie zoals dat op het moment van de analyse is voorzien door DNB. In dit basisscenario is het potentiële kredietaanbod groot genoeg om aan de geraamde kredietvraag te voldoen. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de economische groei of de positie van banken dusdanig zijn gewijzigd dat dit niet het geval is.
Wat doet u in het licht van dit bericht met de bij de behandeling van de Tijdelijke Wet Resolutieheffing 2014 aangenomen motie De Vries-Van Hijum (Kamerstuk 33 653 nr. 9), waarin de regering wordt verzocht in te grijpen om de kredietverlening minder te belasten als de groei van de kredietverlening aan het MKB enkele opeenvolgende kwartalen negatief is en/of acuut krimpt?
Het kabinet houdt de ontwikkelingen met betrekking tot de kredietverlening nauwlettend in de gaten en acht het van groot belang dat voldoende financiering beschikbaar is voor het MKB met een gezond bedrijfsplan. Zoals hiervoor al aangegeven, heeft het kabinet in juli dit jaar aanvullende maatregelen gepresenteerd om de financiering aan het MKB te bevorderen. De effecten hiervan zullen met name vanaf medio volgend jaar te zien zijn. Daarbij moet worden opgemerkt dat de eerder genoemde verzwakte financiële positie van het MKB en de afgenomen binnenlandse vraag vanuit vraag- en aanbodperspectief een belangrijke verklaring vormt voor de daling in de kredietverlening. Bovendien laat DNB zoals hierboven aangegeven in de studie «Kredietverlening en bancair kapitaal»5 zien dat banken in het basisscenario in staat zijn om aan alle eisen (inclusief de 4% leverage ratio) te voldoen en daarbij de kredietvraag kunnen accommoderen die hoort bij de geraamde economische ontwikkeling.
Wat vindt u van het feit dat een ECB-survey «on the access of finance in the eurozone» van 12 november 2014 aangeeft dat het netto-percentage van afwijzing van MKB-leningen in Nederland het hoogste is met 39%, na Griekenland met 27%?3 Wat is daarvan de oorzaak?
Uit het onderzoek van de Europese Centrale Bank blijkt dat Nederland qua percentage afwijzingen van bankleningen op het niveau van Griekenland zit. Dit betekent niet dat daarmee sprake is van de beperkte toegang tot krediet. Uit de voorgenoemde studie van DNB blijkt dat relatief veel kredietaanvragen in Nederland afkomstig zijn van bedrijven met een zwakke financiële positie. De jaarlijkse Risicorapportage Financiële Markten van het CPB wees er dit voorjaar op dat aanbodbeperkingen daarbij onwaarschijnlijk zijn.
Bent u het eens met de Europese Centrale Bank (ECB), die bij de presentatie van de resultaten van de Comprehensive Assessment van de grote Europese banken heeft aangegeven dat de bankbalansen geen beperkende factor meer zijn voor de kredietverlening? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van de Comprehensive Assessment laten zien dat de Nederlandse banken voldoende gekapitaliseerd zijn. Hierdoor zijn zij, in lijn met de eerder genoemde DNB-studie, in staat om de groeiende economie van krediet te voorzien bij de huidige groeiramingen.
Welke mogelijkheden en welke maatregelen zijn er (mogelijk) om te zorgen dat banken meer MKB-krediet kunnen gaan verstrekken c.q. welke (koppen op) Nederlandse regels (of gebruik van lidstaatopties) beperken het verlenen van MKB-krediet op dit moment? In hoeverre heeft het eenzijdig verhogen van de hefboomratio naar 4% voor alleen Nederlandse banken een extra negatief effect op de mogelijkheden voor banken om krediet te kunnen verstrekken?
Zoals reeds aangegeven stelt DNB dat banken in staat zijn om in het basisscenario aan alle eisen (inclusief de 4% leverage ratio) te voldoen en gelijktijdig de verwachte kredietvraag in het basisscenario te kunnen accommoderen. Ook hangt de daling van de kredietverlening in sterke mate samen met een daling van de binnenlandse vraag en de verzwakte financiële positie van het MKB. Het kabinet zal de Kamer op korte termijn informeren over de effecten van de stapeling van regelgeving op de bancaire sector en de kredietverlening.
Het bericht “Burgemeester 'geeft' Omroep West-baas bonus” |
|
John Kerstens (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «burgemeester «geeft» Omroep West-baas bonus»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het bericht «Bonus directeur regionale omroep L1 onder de loep»?2
Ja.
Is het waar dat de regionale omroep Omroep West een bonus heeft uitgekeerd aan de directeur ter hoogte van ruim 13.844 euro?
Het Commissariaat voor de Media, belast met het financieel toezicht op de publieke omroepen, heeft vanuit deze verantwoordelijkheid de bonussen die zijn verstrekt aan topfunctionarissen bij Omroep West en de regionale omroep L1 onderzocht. Volgens dat onderzoek is aan de directeuren van de regionale omroep L1 en Omroep West een bonus van 20.000 respectievelijk 13.844 euro is verstrekt. Op dit moment voert de Eenheid Toezicht WNT van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de verstrekte bonussen met het oog op de juiste naleving van de WNT. Belangrijk onderdeel van het lopende onderzoek is de vraag of het overgangsrecht van de WNT van toepassing is. Het onderzoek van het Commissariaat geeft daar geen uitsluitsel over. Om vast te stellen of er al dan niet voor de inwerkingtreding van de wet eenduidig afspraken zijn gemaakt over de verstrekking van een bonus is een meer diepgravend onderzoek nodig. Dat vergt een zorgvuldig proces waarbij aan de hand van documentenonderzoek en hoor- en wederhoor de feiten moeten worden vastgesteld en moeten worden gewogen. Naar verwachting kan het hele onderzoek binnen zes weken worden afgerond. De Tweede Kamer zal over de eindbevindingen worden geïnformeerd.
Op welke wijze is naar buiten gekomen dat een deel van het salaris van de directeur een bonus betrof? Op welke wijze is dit bedrag verantwoord? Is dit volgens de regels verlopen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het relevant of een bonus ertoe leidt dat de bezoldiging van een topfunctionaris boven de WNT-norm (Wet normering topinkomens) uit komt? Deelt u de mening dat dit niet relevant zou moeten zijn?
Deze mening deel ik en vindt grond in artikel 2.11 van de WNT. Bonussen zijn – met uitzondering van bonussen waarvoor overgangsrecht geldt – sinds de inwerkingtreding van de WNT niet meer toegestaan. Deze wettelijke norm staat op zichzelf. Of de voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsnorm door de bonus – die ook tot de bezoldiging wordt gerekend – al dan niet wordt overschreden, is daarvoor irrelevant.
Is inmiddels duidelijk geworden, uit onderzoek van het Commissariaat voor de Media of anderszins, of de bonus uitgekeerd aan de directeur van L1 onrechtmatig was? Zo ja wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, wanneer valt die uitkomst te verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, mede in het licht van de bonus voor de directeur van L1, dat uit de bonus voor de directeur van Omroep West blijkt dat er tenminste onduidelijkheid bestaat over de regels ten aanzien van het toestaan van bonussen? Zo ja, wat gaat u doen om duidelijk te maken wat er onder het regime van de WNT wel en niet is toegestaan met betrekking tot bonussen? Zo nee, betekent het feit dat het wel duidelijk is wat die regels zijn, dat de WNT willens en wetens wordt overtreden?
Of in de genoemde casuïstiek onduidelijkheid van de regels aan de orde was, moet nog blijken. Het juridisch kader op dit punt beschouw ik overigens als volstrekt helder en eenduidig. In december 2014 is overigens de website www.topinkomens.nl uitgebreid met praktische informatie over de regelgeving en de juiste toepassing van de wet, inclusief het overgangsrecht. Onder de rubriek «vraag en antwoord» wordt ook expliciet ingegaan op regels voor bonussen, winstdelingen en andere variabele beloningen en is toegelicht wanneer een eerder afgesproken bonus onder het overgangsrecht valt. Het is aan instellingen om hieraan toepassing te geven en aan accountants om deze regelgeving toe te passen bij hun controles op de jaarstukken. Voor deze accountantscontrole is met ingang van 1 januari 2015 bovendien een aangescherpt controleprotocol WNT van kracht, waarin expliciet aandacht is geschonken aan de controle op het verbod op variabele beloning en de toepassing van het overgangsrecht.
Is het tweede bericht over een mogelijk onrechtmatige bonus aan een directeur van een regionale omroep voor u of voor het Commissariaat voor de Media aanleiding om onderzoek te doen naar deze praktijken bij andere (regionale) omroepen?
Ja, in het kader van proactief toezicht op de naleving van de WNT zal ook de rechtmatigheid van de bonusverstrekking bij andere regionale omroepen worden onderzocht.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met de VNG en het IPO over de mogelijkheid voor subsidieverlenende decentrale overheden om vooraf in de subsidieverordening voorwaarden op te nemen ten aanzien van inkomens van bestuurders bij de instelling die om een subsidie verzoekt?
Na overleg met IPO en VNG heb ik het initiatief genomen voor een breed interbestuurlijk netwerk, waarin een aantal gemeenten, provincies alsmede IPO en VNG participeren. Binnen dit netwerk zijn inmiddels ervaringen gedeeld op het vlak van het terugdringen van bovenmatige inkomens op decentraal niveau. Op basis van die ervaringen worden thans model-aanpakken voor decentrale bestuursorganen uitgewerkt. Zoals ik ook de Eerste Kamer bij de behandeling van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT heb geïnformeerd3, streef ik er naar voor 1 juni 2015 de Kamer over de definitieve resultaten te informeren.
Heeft u, mede in het licht van de rode cijfers van de omroep en ongeacht de bonus, een opvatting over de hoogte van de bezoldiging van deze directeur?
De bezoldiging van topfunctionarissen bij de regionale omroepen wordt genormeerd door de WNT. Zolang deze wet wordt nageleefd, ligt het niet op mijn weg om in dat licht opvattingen te hebben.
Baart het u zorgen dat het overgangsrecht ook in deze casus, net als in de L1-casus, als rechtvaardiging voor de bonus wordt gebruikt? Zo ja, welke acties onderneemt u naar aanleiding van dit kennelijk bestaande misverstand?
Of in de voorliggende casuïstiek al dan niet terecht een beroep is gedaan op het overgangsrecht is voorwerp van nader onderzoek. Voor het antwoord op de vraag op welke wijze misverstanden over de juiste toepassing van de wet wordt voorkomen, kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Lokale lasten maken onze haven te duur' |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lokale lasten maken onze haven te duur»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat bedrijven in de Rotterdamse haven dubbele lasten betalen? In hoeverre liggen de lasten hoger dan bij omringende landen? Hoe beïnvloedt dit onze concurrentiepositie?
De stelling omtrent het dubbel betalen van lasten is onjuist. Onroerend zaakbelasting en precariobelasting zijn algemene belastingen die ten goede komen aan de algemene middelen van de gemeente. Kenmerk van algemene belastingen is dat er tegenover de gedwongen bijdrage van de belastingplichtige, anders dan bij retributies (heffingen en leges), geen rechtstreekse individuele tegenprestatie van de overheid hoeft te staan. Het labelen van deze genoemde lokale lasten aan slechts enkele taken zoals in het bericht gebeurt is daarom niet juist.
De lokale lasten worden vastgesteld door de gemeente Rotterdam. Daarop heb ik geen invloed. Ik wil niet onvermeld laten dat de gemeentelijke bouwleges in Rotterdam in 2015 met 25% worden verlaagd. Ook heeft het college van burgemeester en Wethouders het voornemen geuit om vanaf 2016 het havengebied vrij te stellen van reclamebelasting. In dit opzicht kan gezegd worden dat er ook bij de gemeente oog is voor het argument dat lagere lokale lasten het vestigingsklimaat in de haven zouden kunnen verbeteren. De tarieven van het Rotterdamse havenbedrijf zelf worden periodiek in overleg met het havenbedrijfsleven vastgesteld door het Havenbedrijf Rotterdam.
De opbouw van de lasten in de zeehavens in omliggende landen is lastig met elkaar te vergelijken. Door de steun die in omliggende landen aan zeehavens wordt versterkt, zijn de tarieven in Vlaamse en Duitse zeehavens lager dan in Nederland en wordt de concurrentie daarmee verstoord.2 Momenteel wordt in het kader van het werkprogramma zeehavens 2014 – 2016 (TK 29 862, 25) vervolgonderzoek verricht naar de verschillen in implementatie van Europese verplichtingen in zowel regelgeving als uitvoering, handhaving en toezicht tussen Nederland, België/Vlaanderen en Duitsland en de mate waarin hiermee de concurrentieverhoudingen tussen deze landen wordt verstoord.
Dat Rotterdam om die reden niet de goedkoopste haven is, is bekend. Het is aan alle betrokken partijen, gemeente en havenbedrijf, om te zorgen dat de tariefstelling in de Rotterdamse haven aansluit bij wat de markt bereid is daarvoor te betalen.
Deelt u de mening dat goederenvervoer veel aandacht en hogere prioriteit verdient, en dat een level playing field tussen havens in Europa daarbij een van de prioriteiten moet zijn?
Ik deel de mening dat het goederenvervoer veel aandacht en prioriteit verdient, evenals een level playing field tussen havens in Europa. In het werkprogramma zeehavens 2014–2016 is een aantal acties geformuleerd die daaraan een bijdrage moeten leveren. Grootste winst is daarbij te halen uit het tegengaan van ongewenste steun in de ons omringende landen. Ik dring er bij de Europese Commissie dan ook op aan om richtsnoeren staatssteun voor zeehavens tot stand te brengen.
Klopt het dat kleine bedrijven wegtrekken uit de Rotterdamse haven? Zo ja, om welke bedrijven gaat het dan? Klopt het ook dat er zich weinig nieuwe bedrijven in de haven vestigen in verband met hoge lasten?
Ik heb geen signalen dat kleine bedrijven wegtrekken uit de Rotterdamse haven. Er zijn evenmin signalen dat er zich weinig nieuwe bedrijven in de Rotterdamse haven vestigen als gevolg van hoge lokale lasten. In dat geval zouden er significante verschillen zichtbaar moeten zijn met de vestiging van nieuwe bedrijven in andere zeehavens in Nederland. Daarvan is op dit moment geen sprake.
Het onderzoek naar de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Welke landen zijn om dit moment lid van het Joint InvestigationTeam (JIT) dat onderzoek doet naar de MH17?
Naast Nederland zijn Australië, België en Oekraïne lid van het JIT. Met Maleisië wordt samengewerkt in het JIT en inmiddels is overeengekomen dat Maleisië als lid toetreedt.
Kent u het bericht «Vetorecht Oekraïne in strafonderzoek MH17»?1
Ja.
Kunt u aangeven of en welk vetorecht Oekraïne heeft in het onderzoek en/of de vervolging?
De JIT-deelnemers hebben elkaar toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie naar anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad. Consensus onder de JIT-partners is iets anders dan een vetorecht van een van hen.
Kent u de berichten «Malaysia joins Dutch-led probe of MH17»?2 en «MH17: Malaysia to join criminal investigation team»3, van begin november in de pers in Malaysia, waarin duidelijk staat dat dat land volwaardig lid van het JIT zal worden?
Ja.
Heeft Maleisië een formele relatie met het JIT, zoals lidmaatschap of een soort tweederangs-lidmaatschap? Zo ja, wanneer is die tot stand gekomen en welke vorm heeft die aangenomen?
Maleisië neemt reeds formeel deel aan het JIT en zal toetreden als lid.
Hoe is de samenwerking tussen de landen in het JIT en met Maleisië?
De samenwerking is goed. Zie overigens ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat op 15 oktober meerdere Kamerleden tijdens het Algemeen overleg expliciet gevraagd hebben of er non-disclosure agreements in het JIT zitten?
Ja.
Bent u bereid zeer precies te vertellen of er afspraken in het JIT gemaakt zijn om bepaalde informatie niet te publiceren of niet te gebruiken in het onderzoek of de vervolgingsfase, indien één van de deelnemende landen daarop staat? Bent u bereid om betreffende passages van het JIT openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan heel precies de afspraken omschrijven?
De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat terughoudendheid wordt betracht bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot het onderzoek. Dit is vastgelegd in de JIT-overeenkomst. Dit document richt zich alleen op het onderzoek en niet op de vervolgingsfase. Zoals wij al eerder aan uw Kamer hebben gemeld, leent de JIT-overeenkomst zich niet voor openbaarmaking omdat deze operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Nederland hecht er vanzelfsprekend aan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dit in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. De overeenkomst met betrekking tot het JIT kunnen wij daarom niet openbaar maken.
Indien er sprake is van enige non-disclosure afspraak, kunt u dan aangeven of
Zie antwoord vraag 8.
Welke rechtshandelingen van Oekraïne erkent Nederland automatisch onder het JIT en is zij gehouden 100% hieraan mee te werken en deze te accepteren?
Alle JIT-landen opereren op eigen grondgebied overeenkomstig hun eigen, nationale rechtsregels. Dat is voor Oekraïne niet anders. Aangezien Oekraïne net zoals Nederland partij is bij de internationale verdragen op basis waarvan in het strafrechtelijk onderzoek wordt samengewerkt, geldt tussen de verschillende samenwerkende landen het beginsel dat er vertrouwen dient te bestaan in elkaars rechtssysteem.
Is het onderzoek in het licht van het bovenstaande volledig en onafhankelijk, zoals gevraagd in VN-Veiligheidsraad resolutie 2166?
Ja.
Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
In de Stand van Zaken brief MH 17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 26) aan uw Kamer gaan we in op de toezegging te rapporteren over het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïens grondgebied voorafgaand aan de ramp op 17 juli 2014.
Wie doet op dit moment onderzoek naar de vliegroutes, de keuze om over Oost-Oekraïne te vliegen (terwijl andere maatschappijen daar niet vlogen) en de besluiten die geleid hebben tot het laten vliegen over het conflictgebied?
Momenteel doet de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in het kader van de MH17 ramp onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risico-afweging die is gemaakt bij de keuze voor de vliegroute over Oost-Oekraïne. De OVV blikt daarbij niet alleen terug maar bekijkt ook het systeem in den brede met het doel lessen voor de toekomst te trekken.
Kan uit het onderzoek naar de vliegroutes een aansprakelijkheid voortvloeien?
De OVV doet geen uitspraken over schuld of aansprakelijkheid.
Schulden voorkomen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de nuttige cursussen die CNV Vakmensen bij bedrijven geeft om problematische schulden bij werknemers te voorkomen?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Het Nibud, waar CNV de samenwerking mee is aangegaan bij het tot stand komen van de cursussen, heeft mij hiervan op de hoogte gesteld. Ik ben erg blij met organisaties, zoals de CNV, en individuele werkgevers die activiteiten ontplooien om schulden bij werknemers te voorkomen. Een werkgever kan in een vroeg stadium het ontstaan van schulden signaleren en een rol spelen in het bevorderen van verantwoord financieel gedrag. Hier hebben niet alleen de werknemers baat bij, ook voor de werkgever loont het om hier aandacht aan te besteden (zie ook antwoord op vraag 3).
Er zijn meer organisaties en sectoren die activiteiten hebben ontwikkeld om problematische schulden bij werknemers te voorkomen. Met enige regelmaat spreekt mijn ministerie werkgevers die hier mee bezig zijn. Een voorbeeld hiervan is de luchtvaartsector. Het hebben van schulden als werknemer kan een knelpunt opleveren op de arbeidsmarkt. Immers, werkgevers kunnen en mogen geen medewerkers in een vertrouwensfunctie inzetten zonder een AIVD-verklaring. Daardoor dreigt voor bestaande medewerkers baanverlies als de AIVD de Verklaring van Geen Bezwaar intrekt. Het Ministerie van SZW geeft daarom cofinanciering voor het sectorplan Luchtvaart. In het kader van dit sectorplan gaat de luchtvaart 350 medewerkers die geconfronteerd worden met een (dreigend) loonbeslag en schuldenproblematiek ondersteunen met o.a. workshops schuldhulpverlening, schuldhulpcoaches en een nazorgtraject. Daarnaast worden er voor alle medewerkers preventieprogramma’s ontwikkeld en bijeenkomsten georganiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat medewerkers, die al in de schulden zitten, worden ontslagen.
Het is belangrijk om in een zo vroeg mogelijke stadium schulden te signaleren en aan te pakken. Hier kunnen werkgevers een rol in spelen, maar ook arboartsen. In het kader van de subsidieregeling «ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek» heb ik daarom de Hogeschool Utrecht een subsidie verleend voor het aanbieden van passende kennis en een toepassingsmethodiek aan o.a. Arboartsen2 om financiële problematiek bij werknemers bespreekbaar te maken en hen bij te staan met voorlichting.
Bent u bereid om in contact te treden met werkgevers en vakbeweging om te onderzoeken of, en zo ja hoe, u hen kunt ondersteunen bij schuldpreventie en loonbeslagen bij werknemers?
Ja, daar ben ik zeker toe bereid. Zoals hierboven aangegeven spreek ik met enige regelmaat individuele werkgevers over schulden bij hun werknemers. De signalen, waaronder de behoefte aan informatie, die werkgevers dan uiten worden actief gedeeld met Wijzer in Geldzaken, het Nibud, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) en Divosa, die hierover ook met veel werkgevers spreken. Met deze partijen ben ik dan ook al enige tijd actief in gesprek om te kijken wat wij extra kunnen doen om meer werkgevers te stimuleren om hun werknemers te ondersteunen bij verantwoord financieel gedrag en het tijdig signaleren en adresseren van mogelijke financiële problemen. Schuldpreventie en hoe om te gaan met loonbeslagen is daar onderdeel van. De input van werkgevers en de vakbeweging is hierbij altijd van harte welkom.
Ik, maar ook de door mij eerder genoemde partijen, komen met enkele regelmaat best practices op dit gebied bij werkgevers tegen. Deze voorbeelden delen wij vervolgens ook met de werkgeversorganisaties en vakbeweging, alsmede afzonderlijke werkgevers.
Bent u bereid om onderzoek te (laten) doen naar de invloed van financiële problemen op ziekteverzuim?
In 2012 hebben het Nibud en Divosa het, door het Ministerie van SZW gefinancierde, onderzoek «Schuldhulpverlening in bedrijf – Financiële problemen op de werkvloer» gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de helft van honderd ondervraagde werkgevers (dan wel P&O’ers) het aantal ziekte gerelateerde verzuimdagen per jaar als gevolg van financiële problemen bij werknemers inschat op maximaal 9 dagen per jaar. De andere helft schat dit hoger in. Een kwart schat dat financiële problemen bij werknemers tussen de 9 en de 14 ziekteverzuim dagen per jaar kost en nog een kwart schat dit op meer dan 14 dagen per jaar.
Nederlands Dagblad, 27 november 2014 «CNV geeft cursus om schulden te voorkomen»
Het schrappen van de OV-chipkaart op Texel |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vanaf 14 december 2014 reizigers geen gebruik meer kunnen maken van de OV-chipkaart voor busvervoer op Texel?1
De provincie Noord-Holland heeft mij op 8 oktober 2014 in een brief op de hoogte gesteld van het pilot-project Texelhopper en gemeld dat de OV-chipkaart gedurende de looptijd van het project niet geldig zal zijn op Texel. Ik vind dit onwenselijk. Desgevraagd heb ik dit ook aan de makers van het televisieprogramma Kassa laten weten, waarnaar het lid Bashir verwijst. De OV-chipkaart is een landelijk systeem dat reizigers in staat stelt om met één betaal- en vervoerbewijs van het openbaar gebruik te maken. Reizigers moeten hierop in alle concessiegebieden kunnen rekenen. Dat is ook de inhoud en intentie van de bestuursovereenkomst die het rijk en provincie Noord-Holland in 2006 hebben gesloten.
Voor de invoering van de OV-chipkaart was geen wettelijke basis nodig. De OV-chipkaart is ingevoerd op basis van concessies en bestuursovereenkomsten waarvan die met de provincie Noord-Holland er één is. Een wettelijke grondslag om regels te stellen aan het functioneren en de landelijke werking van het OV-chipkaartsysteem ontbreekt momenteel in de Wet personenvervoer 2000. Een wetsvoorstel om in deze leemte te voorzien is op 24 september jl. bij uw Kamer ingediend (wetsvoorstel 34 042). Ik ben voornemens om op grond van de in dit wetsvoorstel opgenomen delegatiebepalingen bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen aan de landelijke werking van de OV-chipkaart.
Naar aanleiding van de brief van de provincie Noord-Holland hebben gesprekken plaatsgevonden tussen mijn ministerie en de provincie.
De uitkomst van deze besprekingen is dat de OV-chipkaart, met helaas een korte onderbreking, zo snel mogelijk weer geldig zal zijn op de buslijnen op Texel. De provincie heeft ca. 3–4 maanden nodig om samen met Trans Link Systems het OV-chipkaartsysteem gereed te maken voor het eenheidstarief («flat-fare») dat de provincie wil hanteren. In de tussentijd zal het OV-chipkaartsysteem tijdelijk niet geldig zijn. Ik vind dit geen fraaie oplossing.
Klopt het dat de OV-chipkaart het betaalmiddel is voor het openbaar vervoer in Nederland? Zo ja, waarom is deze straks dan niet meer bruikbaar op Texel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het wettelijk toegestaan om als vervoerder te besluiten om geen OV-chipkaart meer te accepteren? Zo nee, waarom gebeurt dit dan toch? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de ritprijs voor alle reizen wordt verhoogd en op hetzelfde bedrag wordt vastgesteld, ongeacht de gereden afstand? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van de tarieven in het regionale stads- en streekvervoer is in het decentrale concessiestelsel van de Wet Personenvervoer 2000 de bevoegdheid van de decentrale overheden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de kortingen die mensen met de OV-chipkaart krijgen, op Texel komen te vervallen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom zouden mensen op Texel van korting uitgesloten moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bizar is dat studenten die recht hebben op gratis reizen straks op Texel ook moeten gaan betalen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoezo wordt studenten dan voorgehouden dat ze recht op gratis reizen hebben?
Zoals ik hierboven heb aangegeven blijft de OV-chipkaart op Texel geldig en daarmee ook de zgn. afgekochte reisrechten van abonnementhouders. De provincie heeft toegezegd om in de periode dat het OV-chipkaartsysteem nog niet geschikt is voor het eenheidstarief, coulant en soepel om te zullen gaan met de afgekochte reisrechten van alle abonnementhouders. Dit betekent dat abonnementshouders in die periode niet beboet zullen worden op de buslijn, als ze geen apart Texelhopper-kaartje hebben gekocht.
Deelt u de mening dat het bizar dat mensen met een OV-jaarkaart ook moeten gaan betalen voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u aan deze uitholling van de OV-jaarkaart doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om naar de bevolking in Texel te luisteren en u in te spannen om de OV-chipkaart te behouden voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u voor acties ondernemen?
Zie mijn antwoord onder 1,2 en 3.
De beschuldiging van het Turkse ministerie van Buitenlandse Zaken dat Nederland de Turkse gemeenschap discrimineert |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u inmiddels met uw Turkse ambtgenoot gesproken over de deze week gepubliceerde beschuldigingen1 van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het adres van Nederland? Zo ja, heeft u uw ambtgenoot te kennen geven dat deze beschuldigingen ongehoord en ongepast zijn?
Ik heb dezelfde dag dat de woordvoerder van het Turkse Ministerie deze uitspraken over Nederland deed, met mijn Turkse collega Minister Cavusoğlu gesproken en hem namens het kabinet onze ernstige zorgen overgebracht over deze opmerkingen. Ik heb erop gewezen dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en hierbij geen inmenging van andere landen past. Minister Cavusoğlu nam in het gesprek afstand van enige kritiek op de Nederlandse overheid of politiek. Intussen heeft de Turkse regering ook via de Turkse ambassade in Den Haag laten weten dat er geen sprake is van een Turkse beschuldiging tegen de Nederlandse regering, het Nederlandse volk of Nederland als land.
Wat betreft het weghalen van de verklaring van de website kan erop worden gewezen dat het hier de weergave betreft van publieke uitspraken van een woordvoerder in reactie op gestelde vragen. Het betreft geen verklaring die als zodanig kan worden ingetrokken.
Het kabinet zal regelmatig in contacten met de Turkse autoriteiten het Nederlandse standpunt over integratiebeleid blijven uitdragen: Turkije mag uiteraard een mening hebben over deze zaken, maar het kabinet zal blijven benadrukken dat Nederland een eigen integratiebeleid voert waarbij geen inmenging van andere landen past.
Wordt de verklaring, zover u weet, nog van de website gehaald? Zo neen, bent u bereid uw ambtgenoot hier bij de eerstvolgende gelegenheid op aan te spreken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor het Algemeen overleg uitbreiding EU, voorzien op 10 december, te beantwoorden?
Ja.
Over een vrouwenquotum |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bussemaker wars van vrouwenquotum»?1
Ja.
Is het waar dat u heeft gedreigd met een vrouwenquotum zoals in Duitsland, als Nederlandse bedrijven volgend jaar niet meer vrouwen in de top aanstellen?
Ik heb gezegd dat ik een quotum een paardenmiddel vind en dat ik er alles aan zal doen om dit te voorkomen. Maar er moeten volgend jaar wel noemenswaardige stappen zijn gezet. Gebeurt dit niet, dan zal de politieke druk toenemen om met een quotum te komen.
Gelooft u werkelijk dat er bedrijven zijn waar vrouwen moedwillig buiten topfuncties worden gehouden? Zo ja, om welke bedrijven zou dat dan gaan?
Ik heb niet gezegd dat vrouwen moedwillig buiten topfuncties worden gehouden. Ik constateer wel dat vele bedrijven de wettelijke rapportageverplichtingen niet nakomen.
Deelt u de visie dat niet het geslacht van een werknemer bepalend moet zijn voor een aanstelling, maar de kwaliteit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het (voor mannen) discriminerende voornemen een vrouwenquotum in te stellen?
Voor elke functie staan kwaliteitseisen uiteraard voorop. Gelukkig zijn er voldoende, getalenteerde vrouwen voor topfuncties beschikbaar en een aanzienlijke groei is zeker mogelijk.
Hoe duidt u de uitkomsten van de Emancipatiemonitor 20122, waarin staat dat slechts 10% van de vrouwen een topfunctie ambieert?
Deze uitkomst staat niet in de Emancipatiemonitor 2012. In het algemeen geldt dat niet alle vrouwen en evenmin alle mannen een topfunctie nastreven.
Deelt u de mening dat uw neiging tot staatsdwang haaks staat op de vrijheid van zowel vrouwen als ondernemers? Zo nee, waarom niet?
De Wet Bestuur en Toezicht, gericht op grote vennootschappen, kent rapportage-verplichtingen. Het is belangrijk om de handhaving hiervan en de voortgang van het aantal vrouwen aan de top scherp te volgen.
Bent u bereid van uw ideologisch gedreven plannen af te stappen en vrouwen en het bedrijfsleven vrij te laten om zelf invulling te geven aan hun leven en organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het parlement heeft ingestemd met de Wet Bestuur en Toezicht. Zie ook vorig antwoord.
Het onderzoek van de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding van een bewoner in De Golfstroom |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat u op 18 november 2014 zegt dat de IGZ onderzoek doet naar de zelfdoding bij De Golfstroom in Den Helder, en dat de IGZ aan journalisten van EenVandaag heeft laten weten dat pas op 21 november 2014 is besloten tot het doen van onderzoek?1 2
Zoals in onze brief van 27 november 2014 (kenmerk: 696894–130458-IGZ) is toegelicht, is bij het VAO IGZ op 18 november 2014 per abuis de casuïstiek verwisseld. De vraag van mevrouw Leijten tijdens het VAO ging over De Golfstroom in Den Helder. Door een misverstand over de vraag doelde de Minister in haar antwoord op Triade in Lelystad. In het geval van Triade was op dat moment al besloten tot het doen van nader onderzoek, zoals ook aan de Kamer is gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Leijten over de casus Triade.
Zoals tevens vermeld in deze brief heeft de IGZ op 18 november 2014 het besluit tot nader onderzoek bij De Golfstroom genomen. Dit feit was ons ten tijde van het VAO nog niet bekend. De journalisten van EenVandaag hebben op basis van navraag bij de IGZ bericht dat het besluit tot nader onderzoek op 21 november 2014 zou zijn genomen. Dit is onjuist. Het besluit dateert van 18 november 2014, volgend op de ontvangst en bestudering van het rapport. De feitelijke effectuering van het besluit heeft in de dagen daarna plaatsgevonden. Het onderzoek zal naar verwachting binnenkort worden afgerond.
Herinnert u zich dat u op 6 oktober jl. heeft aangegeven dat de IGZ onderzoek doet, en dat dit 10 weken zou gaan duren? Waarom is dat de Kamer gemeld, terwijl de IGZ geen onderzoek was gestart?3
Ja, dat herinner ik mij. De mededeling in de brief van 6 oktober 2014 dat de IGZ besloten heeft zelf onderzoek te doen, heeft – door het gebruiken van het woord «zelf» – mogelijk een verkeerde indruk gewekt. De IGZ doet altijd direct zelf onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening, zoals bij toepassing van fixatie, separatie of gedwongen toediening van medicatie. In de meeste andere gevallen, en ook voor dit onderzoek waarbij geen sprake was van dwang zoals boven omschreven, krijgt de betreffende instelling van de IGZ opdracht om eerst onderzoek te doen. Omdat de IGZ dat onderzoek door de instelling als onderdeel van het IGZ-onderzoek ziet, is het woord «zelf» gebruikt.
Om verdere misverstanden te voorkomen, is in onze eerder genoemde brief van 27 november 2014, de werkwijze van de inspectie bij het onderzoeken van calamiteiten nader verduidelijkt. In deze brief kan evenwel onbedoeld nog de suggestie worden gewekt dat ook bij overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang eerst het onderzoek van de instelling wordt afgewacht. Dat is niet juist.
Wist u niet dat de IGZ geen onderzoek deed? Hoe kan dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de IGZ tot tweemaal toe klokkenluiders niet heeft willen spreken over de situatie bij de overkoepelende zorginstelling De Vrijwaard? Vindt u het wenselijk dat de IGZ zich doof houdt voor signalen vanuit deze zorginstelling?
De inspectie heeft op 22 en 31 oktober 2014 de AbvaKabo, die namens de klokkenluiders de inspectie wilde spreken, verzocht de relevante informatie op papier toe te sturen. De AbvaKabo heeft hier geen gehoor aan gegeven, omdat zij de klokkenluiders wilde beschermen. De inspectie vindt dat jammer, omdat zij ieder signaal dat zij ontvangt over een zorgaanbieder, dus ook anonieme signalen en meldingen, gebruikt voor haar risicogestuurd toezicht en mede op basis daarvan besluit al dan niet een zorgaanbieder te bezoeken. Het melden van misstanden in de zorg bij het Landelijk Meldpunt Zorg en/of het Meldpunt IGZ, is veilig. De inspectie heeft tijdens haar contacten met De Vrijwaard overigens met de betrokken zogverleners gesproken. Het is dus niet zo dat de IGZ zich doof houdt voor de signalen van deze zorginstelling (zie het antwoord op vraag4.
Op welke wijze is de familie van de overleden bewoner betrokken bij het onderzoek van de IGZ? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten met de nabestaanden?
Bij de start van het onderzoek heeft de inspectie de directie van De Vrijwaard laten weten dat zij (conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013), de familie bij het onderzoek betrekt. Dit is ook gebeurd. De IGZ betrekt informatie van de familie van de overleden bewoner bij haar onderzoek en de familie wordt door de IGZ geïnformeerd over het verloop van het onderzoek.
Kunt u een feitenrelaas geven van de contacten tussen de IGZ en De Vrijwaard, de contacten tussen de IGZ en de familie, de contacten tussen de IGZ en het personeel (en vakbond) en de wegingsmomenten van de IGZ om wel of geen onderzoek te starten?
De inspectie heeft op verschillende wijzen, per telefoon en met een inspectiebezoek, vijf keer contact gehad met (personeel van) De Vrijwaard. Ook is er tweemaal contact geweest met de AbvaKabo en met de familie (zie het antwoord op vraag 5 alsmede het antwoord op vraag5.
Op basis waarvan heeft de IGZ uiteindelijk (op 21 november) besloten toch een onderzoek te gaan doen?
Wanneer de IGZ een instelling vraagt zelf onderzoek te doen, dan wordt het rapport, voorzien van een reactie van de directie en een verbeterplan ingediend bij de IGZ. Na ontvangst van de rapportage beoordeelt de IGZ of de kwaliteit van het onderzoek voldoende is geweest of dat er aanleiding is om zelf nog nader onderzoek te doen of handhavend op te treden. Dat was bij De Golfstroom het geval (zie ook het antwoord op vraag6.
Aantijgingen van Turkse regering richting Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt de berichtgeving dat Turkije Nederland beschuldigt van racisme en agressie, hetgeen zou moeten blijken uit uitlatingen van de Nederlandse regering over de Turkse gemeenschap in Nederland?1 Zo neen, wat is er dan wel gebeurd?
De opmerkingen van een woordvoerder van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken waren voor mij aanleiding nog dezelfde dag de Turkse ambassadeur hierop aan te spreken. Ook heb ik diezelfde dag mijn Turkse collega Cavusoğlu gebeld en hem namens het kabinet de ernstige zorgen over deze opmerkingen overgebracht. Ik heb erop gewezen dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en dat hierbij geen inmenging past van andere landen.
Minister Cavusoğlu nam in het gesprek afstand van enige kritiek op de Nederlandse overheid of politiek. Daarna heeft de Turkse regering ook via de Turkse ambassade in Den Haag laten weten dat er geen sprake is van een Turkse beschuldiging tegen de Nederlandse regering, het Nederlandse volk of Nederland als land. Ten slotte heeft Minister Cavusoğlu in een interview met het NOS-journaal op 30 november gezegd dat Nederland geen racistisch land is.
Zo ja, deelt u de mening dat het autoritaire en islamofascistische bewind van Turkije naar zichzelf moet kijken als het gaat om racisme en agressie en wel zo ongeveer de laatste is die op dat punt over Nederland zou moeten klagen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook, dat Turkije zich buitengewoon ondankbaar en onbeschoft gedraagt jegens Nederland, dat tientallen miljoenen euro’s van belastingbetalers heeft verspild aan bescherming van Turkije met Patriotraketten? Zo neen, waarom niet?
De Patriotraketten staan in NAVO-verband in Turkije om de burgerbevolking en het grondgebied van een NAVO-bondgenoot te beschermen. Ik zie geen reden om onze NAVO-bondgenoot deze bescherming van onze patriots te ontzeggen en deze systemen eerder dan aangekondigd terug te halen.
Bent u bereid om de Turkse ambassadeur op staande voet te ontbieden en hem voor de keus te stellen om publiekelijk door het stof te gaan en excuses aan te bieden dan wel op te hoepelen naar Ankara?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Als de ambassadeur geen excuses aanbiedt, haalt Nederland dan onverwijld de Patriotraketten terug en niet pas – zoals eerder was aangekondigd – na 31 januari 2015?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u in een telefoongesprek op 26 november 2014 met uw Turkse ambtgenoot «afstand hebt genomen van een deel van de Turkse kritiek»?2
Nee. Het was mijn Turkse collega die in het telefoongesprek van 26 november afstand nam van enige kritiek op de Nederlandse overheid of politiek.
Zo ja, van welk deel heeft u wel afstand genomen en van welk deel heeft u geen afstand genomen? Waarom heeft u van een bepaald deel geen afstand genomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Ouderen vaker slachtoffer van geweld” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ouderen vaker slachtoffer van geweld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht van het Centraal Planbureau over de enorme toename van het aantal gevallen van geweld tegen ouderen? Hoe verklaart u deze toename? Hoe verklaart u de toename bij met name oudere mannen?
De resultaten van het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vinden wij zorgelijk en nemen we ook zeer serieus. Het is echter niet duidelijk waardoor deze stijging is veroorzaakt. De gegevens van het CBS geven hier geen informatie over. Ook het CBS zelf geeft aan hiervoor geen directe verklaring te hebben. Dat het geweld vaker dan gemiddeld door buurtgenoten wordt gepleegd, komt omdat het leven van ouderen zich meer om en rond het huis afspeelt, aldus het CBS. Overigens blijkt uit het onderzoek ook dat het aantal 65-plussers dat te maken heeft gehad met geweld of bedreiging weliswaar is verdubbeld, maar dat dit percentage nog steeds lager ligt dan het landelijk gemiddelde voor slachtofferschap van geweld. Daarnaast blijkt uit de cijfers dat de toename van geweld bij ouderen mannen en vrouwen naar verhouding vrijwel gelijk is. Specifiek voor overvallen op senioren geldt bovendien dat over de eerste negen maanden van 2014 het aantal overvallen op senioren is gedaald met 19% ten opzichte van dezelfde periode in 2013.
Bent u bereid naast het reeds bestaande actieplan «Ouderen in veilige handen»2 en de periodieke voortgangsrapportages geweld in afhankelijkheidsrelatie3 aanvullende maatregelen te treffen om geweld tegen ouderen tegen te gaan?
Al eerder is door de Staatssecretaris van VWS toegezegd dat er een vervolg zal komen op het actieplan «Ouderen in veilige handen», dat eind van dit jaar afloopt. Het actieplan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of professionele setting, waarbij er sprake is van een terugkerende (zorg)afhankelijkheid van het slachtoffer (van 65 jaar of ouder) ten opzichte van de pleger.
De cijfers van het CBS zien echter vooral op mishandeling en bedreiging door onbekenden en buurtgenoten en, in beperkte mate om geweld door familieleden. In 40% van alle gevallen was de dader bekend, en daarbinnen bleek de dader in 10% een familielid te zijn. Of hierbij ook sprake was van een terugkerende zorgafhankelijkheid, is niet bekend.
De cijfers van het CBS gaan dus vooral over geweld waarbij geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie van het slachtoffer. De aanpak van deze criminaliteit valt onder de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ). Omdat het bij ouderen vaak gaat om kwetsbare mensen, is de Minister van VenJ voor wat betreft de High Impact Crimes een specifiek traject gestart om ouderen voor te lichten en weerbaarder te maken. Er zijn diverse acties uitgevoerd om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de gevaren van een babbeltruc, een overval of inbraak. Daarbij wordt samengewerkt met de Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen), een groot aantal gemeenten en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Specifiek voor het voorkomen van agressie en geweld tussen buurtgenoten wordt bovendien via het CCV de lokale toepassing van buurtbemiddeling gestimuleerd.
Welke rol is er weggelegd voor zorginstanties zoals verpleeg- en verzorgingstehuizen, thuiszorg, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en de ggz zelf om geweld tegen ouderen tegen te gaan? Wat verwacht u in dit kader van het waarschuwingsregister dat met steun van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot stand wordt gebracht waarbij personeel in de zorg op een zwarte lijst kan worden gezet?
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op intramurale cliënten van (zorg)instellingen, omdat die niet bevraagd zijn voor de Veiligheidsmonitor waaruit de cijfers afkomstig zijn.
Zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige woon- en leefomgeving voor hun cliënten. Dit betekent dat er bijvoorbeeld sprake moet zijn van een adequaat beleid rondom diefstal in de zorginstelling, waaronder goede diefstalpreventie en voorlichting.
Het Ministerie van VWS kan daarbij een ondersteunende rol spelen. Zo is, in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen», de leidraad veilige zorgrelatie ontwikkeld. De leidraad biedt handvatten hoe te handelen bij grensoverschrijdend gedrag of geweld door professionals die in de zorg werken of door vrijwilligers die door de zorgorganisatie worden ingeschakeld.
Daar waar het gaat om geweld gepleegd door personen uit de huiselijke kring, is (ook binnen een instelling) de wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van toepassing.
Daarnaast is specifiek voor het beter herkennen en signaleren van ouderenmishandeling voor professionals de e-learningmodule «Ouderen in veilige handen» ontwikkeld.
Werkgevers in de zorg- en welzijnssector hebben hun verantwoordelijkheid genomen door het waarschuwingsregister op te zetten. Het waarschuwingsregister, waarvan VWS de ontwikkeling financieel heeft ondersteund, kan – als het breed door de sector is overgenomen – een belangrijke rol spelen om veiligheidsbeleid bij instellingen op de kaart te zetten, en zo ongewenst gedrag te voorkómen. Doordat medewerkers, maar ook cliënten en hun omgeving weten dat instellingen zijn aangesloten bij het register en dus een actief beleid voeren op dit punt, zullen mensen hopelijk ook eerder actie ondernemen als er toch sprake is van ongewenst gedrag.
Hoe vaak wordt zwaarder gestraft bij geweld in afhankelijkheidsrelaties in geval van geweld tegen ouderen, sinds de regering in 2012 heeft aangegeven dat dit reeds mogelijk is?4
Politie en het openbaar ministerie registreren niet specifiek op ouderenmishandeling. Cijfers hierover kunnen dan ook niet worden gegeven.
Het bericht 'Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door»?1
Ja.
Klopt het dat de politie in deze zaak heeft aangegeven niet op zoek te gaan naar de dader?
Het is niet zo dat de politie in deze zaak geen actie onderneemt. Er is aangifte opgenomen, er is een opsporingsonderzoek gestart, er zijn getuigen gehoord en er is gesproken met de ouders van het slachtoffer. Er wordt gezocht naar de betreffende hond en zijn eigenaar. Zodra deze gevonden zijn en is vastgesteld wat voor hond het betreft, zal het Openbaar Ministerie in overleg met de burgemeester van Tilburg bezien of strafrechtelijke en/of bestuurlijke maatregelen (zoals een muilkorfgebod) voor dit geval aan de orde zijn.
Hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet ook de mogelijke toepassing van artikel 425, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in casu?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gelet op de uitkomst in het zogeheten Pitbullterriër-arrest, een pitbull zoals deze kan worden aangemerkt als een gevaarlijk dier?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat het voorkomt dat de politie bij aangifte van artikel 425 Sr stelt dat aangifte doen niet mogelijk is omdat het een civiele kwestie zou betreffen?
Daarvan zijn mij geen signalen bekend. Iedereen die kennis draagt van een strafbaar feit kan daarvan aangifte doen.
Bent u van mening dat de politie voldoende op de hoogte is van de strafrechtelijke mogelijkheden om tegen daders van agressieve honden op te treden? Welke verbeteringen zijn hierin volgens u wenselijk en/of noodzakelijk?
Politiemensen volgen na de meerjarige politieopleiding gedurende hun loopbaan regelmatig trainingen en worden voortdurend over de ontwikkelingen met betrekking tot wet- en regelgeving geïnformeerd. Ik heb geen signalen dat op dit specifieke onderdeel verbetering geboden is.
Kunt u aangeven welke prioriteit artikel 425 Sr heeft bij de politie en het Openbaar Ministerie ten aanzien van opsporing en vervolging op basis van dit artikel?
Voor strafrechtelijke vervolging in geval van een bijtincident is het allereerst nodig dat aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. De politie maakt met regelmaat proces-verbaal op ter zake van overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht en het Openbaar Ministerie geeft hier ook opvolging aan. In de afgelopen 3 jaar gaat het om 100 à 200 gevallen per jaar. Daarnaast is het mogelijk dat een bijtincident bestuursrechtelijk wordt afgehandeld, wat er onder andere toe kan leiden dat de hond op last van de burgemeester in beslag wordt genomen.
De Turkse racismebeschuldiging aan het adres van Nederland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije beticht Nederland van racisme»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de Turkse regering zichzelf belachelijk maakt met deze onzinnige beschuldiging? Zo neen, waarom niet?
Ik heb diezelfde dag mijn Turkse collega Cavusoğlu gebeld en hem namens het kabinet de ernstige zorgen over deze opmerkingen overgebracht. Ik heb erop gewezen dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en dat hierbij geen inmenging past van andere landen.
Bent u bereid om de Turkse regering te wijzen op de enorme oververtegenwoordiging van Turken in Nederland op het gebied van schooluitval, taalachterstanden, uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit?
Het Kabinet spant zich in om de inburgering van immigranten te bevorderen. De Turkse autoriteiten zijn verder bekend met het Nederlandse standpunt dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en dat hierbij geen inmenging past van andere landen. Het kabinet zal dit standpunt blijven uitdragen in contacten met de Turkse autoriteiten.
Hoe oordeelt u over het feit dat de helft van de Turken in Nederland vindt dat Nederlandse vrouwen te veel vrijheid hebben, dat 80% van de Turken begrip heeft voor geweld tegen niet-moslims en dat het antisemitisme onder deze groep welig tiert? Heeft u deze feiten al meegegeven aan de Turkse regering?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat de uitspraak van president Erdogan dat Turken in Europa vooral níet moeten integreren en het gegeven dat Turkse moskeeën en organisaties in Nederland door Turkije worden bekostigd, de integratie niet ten goede komen?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat de Turkse overheid de bezetting van Cyprus, de achterstelling van christenen en de vervolging van Koerden eveneens ziet als vormen van racisme?
Hiervan is mij niets bekend.
Bent u bereid om de toetredingsonderhandelingen van Turkije tot de EU per direct te stoppen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Turkije is kandidaatlidstaat, onderhandelingen vinden plaats sinds 2005, en worden gevoerd volgens de eerder met Uw Kamer besproken criteria.