Het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïne voorafgaand aan de ramp van 17 juli 2014 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich deze vraag die tijdens het Algemeen overleg over de stand van zaken met betrekking tot MH-17 op 13 november 2014 werd gesteld: «Kan de Minister het precieze aantal vliegtuigen en helikopters bevestigen dat voorafgaand aan 17 juli in het Oost-Oekraïense luchtruim uit de lucht is geschoten? Ook wil ik weten wat daarover op 17 juli bij het kabinet bekend was»?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Veiligheid en Justitie in beantwoording van deze vraag, namelijk dat hij bereid is deze informatie te geven in de update die het kabinet nog stuurt?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de vraag in voornoemd algemeen overleg: «Ik wil de vraag graag preciseren. Het is niet alleen de vraag waarom Malaysia Airlines daaroverheen vloog, maar het is ook de vraag welke Nederlandse instanties het gebied gemonitord hebben»?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich deze Kamervraag: «Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?» 1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom staat deze informatie niet in de update van 18 december 2014, waarin het kabinet ingaat op het feitelijk aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen in de periode van 15 april tot 17 juli, maar niet op het bij het kabinet bekende aantal?
Zoals in de Kamerbrief Stand van zaken MH17 van 18 december is gesteld, zijn in de periode van 15 april tot 17 juli 2014 mogelijk elf vliegtuigen en acht helikopters boven Oost-Oekraïne neergekomen. Zowel het aantal als ook de oorzaken zijn onduidelijk en niet gevalideerd. Veel gegevens waren publiek bekend, door verschillende media en Oekraïne naar buiten gebracht, maar omdat onze inlichtingendiensten deze informatie niet hebben kunnen verifiëren, is een gespecificeerde en gevalideerde lijst niet te overleggen.
Dàt er militaire vliegtuigen boven Oost-Oekraïne werden neergeschoten, was algemeen bekend. Daar is door verschillende media over bericht, waarbij de informatie over de aantallen en vlieghoogtes soms tegenstrijdig was.
Kunt u de precieze lijst met neergeschoten vliegtuigen en helicopters in Oost-Oekraïne geven voor de periode januari 2014 tot en met 17 juli 2014? Kunt u daarbij ingaan op de plaats, het toesteltype, de vlieghoogte en de meest waarschijnlijke oorzaak?
Zie antwoord vraag 5.
Welk aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïne in de periode voorafgaand aan de ramp van 17 juli 2014 was bij het kabinet bekend?
Zie antwoord vraag 5.
Welke instanties en diensten onder verantwoordelijkheid van welke bewindspersonen beschikten in de periode januari 2014 tot en met17 juli 2014 over welke informatie aangaande de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne, waaronder het neerhalen van de Antonov?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) onderzoekt de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes. In dat kader bevraagt de OVV partijen die betrokken zijn bij de veiligheid van de burgerluchtvaart. Voor wat betreft de vraag welke informatie mogelijk beschikbaar was bij de I&V-diensten, zal de OVV hierbij worden bijgestaan door de CTIVD.
U bent daarover separaat geïnformeerd in de brief van de CTIVD aan uw Kamer van 22 december 2014 (kenmerk 2014/0224).
Heeft over de veiligheid van het luchtruim boven oost-Oekraïne (ambtelijk) overleg plaats gevonden voorafgaand aan 17 juli? Tot welke conclusies en aanbevelingen heeft dit geleid?
Er vond met enige regelmaat overleg plaats over de politieke en veiligheidssituatie in het algemeen in Oekraïne en daarover is gerapporteerd aan de Nederlandse bewindspersonen. Er is geen specifiek overleg geweest over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Uit de informatie die op dat moment bekend was bij het kabinet, is niet geconcludeerd dat extra maatregelen moesten worden getroffen. De Oekraïense autoriteiten hadden het luchtruim boven de 32.000 ft (9,753 kilometer) als veilig verklaard. De MH17 vloog boven die hoogte. Relevante veiligheidsinformatie over vluchtzones wordt door de NCTV gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen. Voor zover luchtvaartmaatschappijen niet over Oost-Oekraïne vlogen, betrof dat besluitvorming van enkele maanden eerder die verband hield met de onduidelijke situatie in de Krim.
Wanneer en op welke wijze zijn bewindspersonen op de hoogte gebracht van de veiligheidsproblematiek van het luchtruim boven oost-Oekraïne door onder hen ressorterende diensten en instellingen?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een Nederlandse diplomaat op 14 juli door de Oekraïense regering geïnformeerd is over de Antonov die is neergeschoten op die dag?2
Op 14 juli 2014 vond een briefing plaats bij de Presidentiële Administratie van Oekraïne over het conflict in Oost-Oekraïne. Deze briefing was de derde in een serie van destijds reguliere tweewekelijkse briefings aan een breed gezelschap van diplomaten van bevriende landen. Een Nederlandse diplomaat was hierbij ook aanwezig. Omdat de briefing vlak voor de Europese Raad van 16 juli was georganiseerd, drongen de zegspersonen van de Oekraïense regering vooral aan op stevige stellingname van de internationale gemeenschap tegen Russische inmenging in het conflict. Dat was de hoofdboodschap van deze briefing.
Daarnaast werd het algemene veiligheidsbeeld in Oost-Oekraïne besproken. Het neerhalen van een Oekraïens militaire vliegtuig eerder die dag werd door de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken genoemd als een voorbeeld van de toenemende escalatie van het conflict en de rol van Rusland daarin. De Nederlandse ambassade heeft op 14 juli over deze bijeenkomst gerapporteerd via de gebruikelijke interdepartementale kanalen. Deze rapportages zijn beschikbaar gesteld aan de OVV voor het nationale onderzoek naar de veiligheid van de vluchtroutes.
Het neerhalen van dit vliegtuig, een Antonov AN-26, was op dat moment al publiekelijk bekend. Ook de media berichtten hierover op 14 juli. Zo bracht de BBC op 14 juli het nieuws dat de Antonov 26 op een hoogte van 6,5 kilometer was neergeschoten.
Op 15 juli, daags na de briefing, publiceerde de Oekraïense presidentiële administratie een persbericht waarin het plaatsvinden en de strekking van de briefing publiek bekend werd gesteld.
Kunt u aangeven wie bij dat gesprek aanwezig waren en waar dat gesprek gehouden is, inclusief diplomaten van andere landen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u het verslag van dat gesprek zoals dat is opgemaakt en naar Den Haag gestuurd is, aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Wie heeft het verslag van dat gesprek wanneer ontvangen en welke acties zijn overwogen naar aanleiding van dat verslag?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u alle correspondentie en de daaruit voortvloeiende maatregelen die binnen de Nederlandse overheid hebben plaatsgevonden over het neerhalen van de Antonov op 14 juli inzichtelijk maken?
Zie antwoord vraag 11.
Bij welke gelegenheden in 2014 hebben de autoriteiten van Oekraïne informatie verschaft over de veiligheid van hun luchtruim aan Nederlandse autoriteiten? Kunt u per gelegenheid meedelen wat er precies verteld is?
Zie antwoord vraag 11.
Is er ooit vanuit de Nederlandse overheid een waarschuwingssignaal naar luchtvaartmaatschappijen gegaan over de veiligheid van het luchtruim in Oekraïne? Zo ja, wanneer en welk signaal?
Nee.
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waarin u het volgende schreef: «De Minister van Veiligheid en Justitie streeft ernaar de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie voor 28 november 2014 een brief te zenden over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van eventuele daders, de kansen en bedreigingen daarbij en de mogelijke knelpunten, een en ander in brede zin. De Hoofdofficier van het Landelijke Parket heeft hierin de leiding»?3 Wanneer kan de Kamer deze informatie tegemoet zien?
Over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van verdachten kunnen wij uw Kamer informeren indien het strafrechtelijk onderzoek zich daartegen niet verzet. Zoals ik uw Kamer heb geschreven in mijn brief van 18 december, is het strafrechtelijk onderzoek in volle gang en is het van het grootste belang dat dit in alle rust kan blijven plaatsvinden, zonder dat het OM voor de voeten wordt gelopen. De omvang en complexiteit van het onderzoek brengen met zich, dat wij thans geen datum kan noemen waarop wij uw Kamer informatie kunnen geven over de vervolgings- en berechtingsmogelijkheden.
Zijn de deeltjes in de lichamen van de piloten onderzocht en is onomstotelijk vast komen te staan met welk soort munitie/raket er op MH-17 geschoten is?
Bij een beperkt aantal slachtoffers zijn metalen deeltjes in het lichaam aangetroffen. Deze deeltjes lijken niet overeen te komen met materiaal van het vliegtuig. Ze zouden dus afkomstig kunnen zijn van een projectiel waarmee de MH17 is getroffen. Het onderzoek dat nodig is om meer duidelijkheid te verkrijgen, loopt nog.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Asbest in onderzeeboten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Brandpunt Reporter over slachtoffers van asbest bij de Koninklijke Marine?1
In de uitzending van Brandpunt Reporter is het leed van asbestslachtoffers duidelijk in beeld gebracht. Defensie blijft zich dan ook inspannen om asbestbesmetting van medewerkers te voorkomen.
Tevens belicht de uitzending een asbestincident dat tijdens het groot onderhoud van Zr. Ms. Zeeleeuw eind 2013 heeft plaatsgevonden. In mijn brief van 19 december jl. (Kamerstuk 25 834, nr. 90) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. De suggestie die in de uitzending wordt gewekt, dat bemanningsleden van de onderzeeboot ook varend zijn blootgesteld aan asbest, deel ik niet (zie het antwoord op vraag 4).
Klopt het dat u geen registratie heeft van Defensiepersoneel dat met asbest heeft gewerkt? Hoe is dat mogelijk, aangezien het wettelijk verplicht is?
Werkzaamheden waarbij mogelijke blootstelling aan asbest boven de wettelijke grenswaarde wordt voorzien, zoals asbestsanering, besteedt Defensie uit aan gecertificeerde externe bedrijven.
Wanneer sprake is van onbedoelde blootstelling van Defensiewerknemers aan asbest, zoals mogelijk bij het onderhoud aan Zr. Ms. Zeeleeuw is gebeurd, stelt Defensie het betrokken personeel direct in de gelegenheid zich te registreren. Deze registratie wordt decentraal vastgelegd in hun personeelsdossier. Hierover hebben mijn ambtsvoorgangers u in het verleden geïnformeerd.2 Tijdens het debat over giftige stoffen op 11 november jl. heb ik u reeds laten weten dat ik ook op centraal niveau inzicht wil. Hieraan wordt thans gewerkt. Ik verwacht u dit najaar nader te kunnen informeren.
Bent u bereid de registratie van Defensiepersoneel, dat met asbest werkt of heeft gewerkt, zo snel mogelijk op orde te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Is personeel van de onderzeeërs – zoals de Zeeleeuw – in aanraking gekomen met asbest? Zo nee, hoe verklaart u de conclusies uit het rapport van M.M.LAB?
Er is geen indicatie dat tijdens het operationeel gebruik van de onderzeeboten personeel in aanraking is gekomen met asbest. Zoals ik in mijn brief van 19 december jl. (Kamerstuk 25 834, nr. 90) heb gemeld, is de veronderstelling dat het asbest in Zr. Ms. Zeeleeuw is vrijgekomen als gevolg van de verdergaande demontage tijdens het levensverlengend onderhoud. Tijdens de vaart zat het asbest opgesloten in de verschillende constructies waardoor blootstelling aan asbest hoogst onwaarschijnlijk is. Deze veronderstelling wordt ondersteund door een asbestcertificaat uit 1999 waaruit blijkt dat de luchtkanalen asbestvrij waren. Daarnaast zijn, nadat asbest aan boord van Zr. Ms. Zeeleeuw was aangetroffen, ook de andere drie onderzeeboten aan een asbestonderzoek onderworpen. Zij bleken niet besmet met vrijgekomen asbest.
Defensie heeft in januari 2015 nogmaals gesproken met M.M.LAB over de conclusies in haar rapport. M.M.LAB heeft bevestigd dat haar conclusies uitsluitend betrekking hebben op de periode van het levensverlengend onderhoud, startend in oktober 2013, nadat de boot uit de vaart is genomen.
Bevindt zich nog altijd asbest in de onderzeeërs van de Koninklijke Marine?
Ja, de onderzeeboten van de Koninklijke Marine zijn niet asbestvrij maar wel asbestveilig. Dit betekent dat het personeel geen besmettingsgevaar loopt.
Is de conclusie van de Werkgroep Asbest van de Koninklijke Marine, dat het voorkomt dat asbest niet wordt verwijderd vanwege de hoge kosten, juist?
Er zijn twee mogelijkheden voor het saneren van asbest: verwijdering van het asbesthoudend materiaal of inkapseling ervan.
De veiligheid van het personeel staat voorop. Het uitgangspunt binnen Defensie is dan ook dat het asbest dient te worden verwijderd. Dit is echter niet altijd mogelijk of vereist operationeel ingrijpende, langdurige en daarmee vaak kostbare onderhoudsinspanningen. In dat geval wordt voor inkapseling gekozen, wetend dat hiermee wordt voorkomen dat personeel aan asbest wordt blootgesteld.
Is het waar dat u nooit contact opnam met de heer Blans nadat kanker bij hem was geconstateerd?
De heer Blans heeft Defensie in februari 2014 aansprakelijk gesteld nadat bij hem asbestkanker was geconstateerd. Deze claim is in juni 2014 toegewezen na behandeling door het Instituut Asbestslachtoffers. Het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening heeft als gevolg van deze aansprakelijkstelling schriftelijk contact gehad met de heer Blans in deze periode.
Een vertegenwoordiger van de marine heeft in december 2014 en in januari 2015 persoonlijk contact gehad met de heer Blans. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt over de begeleiding en ondersteuning voor hem en zijn familie.
Is het waar dat Defensiepersoneel nog altijd wordt blootgesteld aan asbest? Hoe rijmt u dat met beloftes van uw voorganger(s) om hier een eind aan te maken?
Naar aanleiding van het verbod op de toepassing van asbest en de aanscherping van de wet- en regelgeving zijn al veel asbesthoudende (on)roerende zaken gesaneerd. Niettemin moet nog steeds rekening worden gehouden met de aanwezigheid van asbest, maar dat geldt niet alleen binnen Defensie.3 Het normaal gebruik van oude asbesthoudende producten is volgens het Productenbesluit asbest, dat sinds 2005 geldt, uitgezonderd van het asbestverbod.
Waar dat mogelijk is, wordt aangetroffen asbest verwijderd door een gecertificeerd extern bedrijf. Indien verwijdering niet mogelijk is of zeer ingrijpende werkzaamheden vereist zijn, wordt volstaan met het asbestveilig maken. De verwijdering van dit asbest wordt dan uitgesteld tot het moment van grootschalig onderhoud/renovatie of sloop/afstoting van (on)roerende goederen.
De hierboven beschreven werkwijze is in lijn met wat mijn voorgangers in het verleden hierover aan uw Kamer hebben gemeld.4
Gaat u een eind maken aan het gebruik van asbest bij Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Minutenregistratie voor persoonsgebonden budgetten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens de plenaire behandeling van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarin u aangaf dat «waar onnodige minutenregistratie plaatsvindt, we ertegen moeten optreden» en «Als er signalen zijn dat voor het pgb een doorgeschoten registratiesysteem opgezet wordt om te verantwoorden, moeten we ook daar wat aan doen»?1 Welke acties heeft u tot nog toe ondernomen om een doorgeschoten registratiesysteem voor pgb te voorkomen?
Ja, die herinner ik mij. Op basis van signalen van de kant van uw Kamer tijdens het genoemde debat, heb ik laten onderzoeken waar het signaal van minutenregistratie vandaan kwam. Het bleek niet te gaan over verantwoording van pgb’s in minuten, maar over de toekenning van meerzorg voor een budgethouder. Het is dan zaak dat de cliënt precies aangeeft waaraan hij/zij extra behoefte heeft. Dat vraagt soms om een kleinere eenheid dan uren.
De overige gestelde vragen gaan over de situatie onder de Zorgverzekeringswet. Daar geldt een ander wettelijk kader en een andere werkwijze. Daarop ga ik hieronder in.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij Achmea2 en CZ3 bij de vaststelling van de hoogte van het pgb verpleging en verzorging (vv) gerekend wordt met declaraties per vijf minuten, zoals onder andere uit de declaratieformulieren blijkt4? Zo ja, wat is uw mening over deze wijze van vaststellen van de hoogte van het uit te betalen pgb?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
In overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo is besproken dat dit voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren gaan aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen gaan indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Bij sommige zorgverzekeraars is de wijziging direct doorgevoerd, andere hebben enige tijd nodig om dit in hun administratie te verwerken. Zij zullen zo spoedig mogelijk hun declaratieformulieren aanpassen. Tot die tijd kunnen verzekerden declaraties indienen op de door de zorgverzekeraar aangegeven wijze.
Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving de betreffende zorgverzekeraars zich genoodzaakt zouden kunnen zien om declaraties per vijf minuten te rekenen? Indien er geen wetgeving is die hiertoe noodzaakt, welk ander belang kan er dan zijn voor zorgverzekeraars om declaraties per vijf minuten te rekenen? Als er al een ander belang is, is dit belang dan op een andere wijze te verzekeren? Zo ja, hoe dan?
In de regelgeving van de NZa is opgenomen dat de directe zorglevering plaats kan vinden via de prestaties verpleging en verzorging. De tarieven voor deze prestaties worden met een eenheid per uur vastgelegd. Indien slechts een deel van een uur zorg wordt geleverd aan een patiënt wordt het in rekening te brengen aantal eenheden naar evenredigheid berekend. Voor de afronding van het aantal wordt uitgegaan van een schriftelijke overeenkomst tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Indien de schriftelijke overeenkomst ontbreekt wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf minuten.
Daarnaast is het mogelijk om afspraken te maken tussen aanbieder en verzekeraar over declaratie op basis van een zorgplan. Daarbij bestaat wel de eis, dat aanbieders kunnen aantonen dat het aannemelijk is dat de zorg daadwerkelijk geleverd is. Bijvoorbeeld door middel van de personeelsplanning.
Deze regelgeving is zowel op zorg in natura, als op het Zvw-pgb van toepassing. Zorgverzekeraars kunnen binnen de grenzen van deze regelgeving het declaratieproces vormgeven.
Deelt u de mening dat deze minutenregistratie een onmogelijke last legt op de schouders van pgb-houders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op te treden tegen deze minutenregistratie, zoals u onder andere tijdens de plenaire behandeling van de Wlz heeft aangegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen en binnen welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij de verzekeraars nagaan wanneer deze aangepaste regels voor declareren van pgb aan verzekerden gecommuniceerd is? Klopt het dat verzekerden deze aangepaste regels pas per 31 december 2014 te horen hebben gekregen? Zo ja, bent u dan van mening dat verzekerden tijdig zijn geïnformeerd zodat zij eventueel nog over zouden kunnen stappen?
De zorgverzekeraars hebben tegelijk met de polisvoorwaarde het PGB reglement en de bijbehorende formulieren gepubliceerd. Hieruit was de methode van declareren in tijdsblokken van 5 minuten op te maken. Zorgverzekeraars passen de declaratieformulieren nu aan, aan de tussen ZN en Per Saldo afgesproken wijze van declareren.
Wordt bij de desbetreffende zorgverzekeraars de vijf-minutenregistratie ook gehanteerd voor zorg in natura?
Zie antwoord vraag 3.
Het massale vandalisme in Utrecht tijdens de jaarwisseling |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Relschoppers oud en nieuw voelen zich onaantastbaar»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat een gemeentebestuur dat spreekt over een «redelijk rustige nacht» terwijl er meer dan 30 auto’s zijn afgebrand, de ramen van verschillende auto's zijn ingeslagen, hulpverleners zijn bestookt met vuurwerk en zelfs de Mobiele Eenheid is ingezet, een totaal verkeerde voorstelling van zaken schetst?
Zoals ik u heb laten weten in mijn brief van 9 januari jl. over het «Landelijk beeld van de jaarwisseling 2014–2015» ben ik nog steeds niet tevreden over het verloop van de jaarwisseling.2 Uit het door de Nationale Politie opgestelde rapport van de incidenten tijdens de jaarwisseling 2014–2015 blijkt dat er een lichte afname van het aantal incidenten is, waarbij een daling is te zien bij brand/ontploffing en vernieling c.q. zaakbeschadiging. Hoewel de trend goed is ben ik van mening dat er nog hard gewerkt moet worden om de jaarwisseling zonder noemenswaardige incidenten te laten verlopen.
Zo nee, waarom deelt u de wereldvreemde duiding van de gemeente? Op welk moment spreekt u niet meer van «redelijk rustig»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel verdachten er reeds zijn opgepakt en vastgezet?
In bovengenoemde brief heb ik u laten weten dat de politie 642 personen heeft aangehouden, waarvan er 377 zijn aangebracht bij het Openbaar Ministerie. Het OM heeft op 1 januari jl. laten weten dat hiervan 204 zaken zijn beoordeeld door het OM, met name via de ZSM-werkwijze. In maart krijgt u van mij een uitgebreide brief over de jaarwisseling, met o.a. aanvullende cijfers van het OM.
In de gemeente Utrecht was sprake van 24 aanhoudingen, waarvan 11 aanhoudingen van verdachten voor oud en nieuw gerelateerde strafbare feiten. Geen van deze verdachten is in bewaring gesteld.
In hoeverre kunt u garanderen dat de geleden schade zal worden verhaald op de daders of, in geval van minderjarigen, op de ouders?
Het Openbaar Ministerie kan niet garanderen dat geleden schade wordt verhaald. In algemene zin kan ik u wel mededelen dat in zaken waar sprake is van schade als gevolg van het strafbare feit het uitgangspunt is dat de vergoeding van deze schade binnen het strafproces zal worden meegenomen mits de benadeelde/het slachtoffer zich voegt. Het slachtoffer wordt, indien hij/zij bij de politie heeft aangegeven de schade te willen verhalen, hiertoe de gelegenheid geboden door toezending van een voegingsformulier.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk hoge minimumstraffen in te voeren teneinde het rapaille, dat onze samenleving zo teistert, eindelijk stevig aan te pakken?
Bij brief van 12 februari 20133 is aan uw Kamer bericht dat het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven), heeft ingetrokken. Deze intrekking vond plaats ter uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het huidige kabinet ten grondslag ligt. In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen in het algemeen niet wenselijk.
Begrijpt u dat fors investeren in politie en Openbaar Ministerie noodzakelijk is teneinde het oplospercentage, dat zo dramatisch laag ligt in Nederland, te doen stijgen en zo de daders van deze vormen van criminaliteit niet langer het gevoel te geven dat ze onaantastbaar zijn?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. De prestaties van het OM en de politie liggen op koers, ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over de Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) bij brief van 2 juli 2014.4
Het bericht dat het College Bescherming Persoonsgegevens wil dat Facebook de nieuwe privacyvoorwaarden uitstelt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met het verzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) aan Facebook het nieuwe privacy beleid niet in te voeren zolang het onderzoek van het CBP naar dit beleid niet is afgerond?1
Ik heb kennis genomen van de beslissing van het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het CBP is onafhankelijk. Het past mij daarom niet commentaar te leveren op een beslissing van het CBP in een individuele handhavingszaak.
Hoe zal het CBP erop toezien dat Facebook zich aan dit verzoek houdt?
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf waarnaar het onderzoek doet en welke middelen daarbij worden ingezet.
Klopt het dat Facebook reeds heeft aangegeven het nieuwe privacy beleid toch per 1 januari 2015 in te gaan voeren? Welke maatregelen zal het CBP gaan nemen als per 1 januari 2015 blijkt dat Facebook inderdaad geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van het CBP?
Facebook heeft eind december 2014 aangegeven het nieuwe privacybeleid op te schorten tot 30 januari 2015.
Bent u bereid de onderzoeksresultaten van het CBP te zijner tijd aan de Kamer te doen toekomen voorzien van uw reactie?
Het CBP zal te zijner tijd, als onafhankelijke toezichthouder, de onderzoeksresultaten naar buiten brengen. Ik kan eerst dan beoordelen of die onderzoeksresultaten een reactie van mij behoeven.
De inkoop van huisartsenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat huisartsen in de media te kennen moeten geven dat het met het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet goed gaat?1
Het contracteringsproces is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen zelf om hierin afwegingen te maken. Ik geef er de voorkeur aan dat verzekeraars en aanbieders meningsverschillen niet via de media oplossen, maar in goed onderling overleg. Gelet op de onrust die uitingen in de media kunnen veroorzaken bij verzekerden en patiënten vind ik dit niet de optimale route.
In de afgelopen jaren verliep het maken van afspraken tussen huisartsen, zorggroepen en zorgverzekeraars meestal zonder veel onrust. Nagenoeg alle huisartsen en zorggroepen hadden ruim voor het eind van het jaar een contract met de zorgverzekeraars. Dat is prettig, want dat geeft rust en zekerheid in een belangrijke sector in onze gezondheidszorg. In 2014 is dat anders gelopen, getuige de berichten in de media. Dat heeft onder meer te maken met de invoering van een nieuw bekostigingsmodel vanaf 1 januari 2015. Dat model kent drie onderdelen:2 de basis huisartsenvoorziening,3 programmatische multidisciplinaire zorg en4 resultaatbeloning en zorgvernieuwing. Dit is zo afgesproken met huisartsen, zorggroepen en verzekeraars in het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Doel is om de basiszorg stevig te blijven garanderen, een impuls te geven aan samenwerking in de eerste lijn en ervoor te zorgen dat zorg als dat kan in de eerste lijn wordt geleverd en niet bijvoorbeeld onnodig in de duurdere tweede lijn.
Dit gaat niet zonder veranderingen. En dat brengt onzekerheid met zich mee voor huisartsen, ook in financieel opzicht. Daar staat tegenover dat een zeer aanzienlijk deel van de vergoeding die een huisarts ontvangt, wordt bepaald door gereguleerde maximumtarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die alle verzekeraars hanteren en waarvoor geen contract met een verzekeraar nodig is. Ik heb overigens vernomen van Zorgverzekeraars Nederland dat de contracteergraad ongeveer even hoog ligt als in voorgaande jaren. Daarover heb ik u op 19 januari per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 566).
Ik realiseer mij dat puur de omvang van de contracteergraad niets zegt over hoe partijen de contractering ervaren. Het is geen nieuw punt dat huisartsen aangeven zich niet gehoord te voelen in het contracteerproces met verzekeraars. Ik begrijp dat dat reacties oproept. Aan de andere kant hoor ik van verzekeraars dat zij moeite doen om huisartsen te betrekken in dit proces, bijvoorbeeld door het organiseren van brede regiobijeenkomsten waarin gezamenlijk met huisartsen de inkoopkaders worden besproken. Ik begrijp ook dat het voor verzekeraars ondoenlijk is om met 8.000 individuele huisartsen afspraken te maken. Juist ook om de administratieve lasten te beperken volgen verzekeraars elkaar veelal in de huisartsenzorg.
Ik vind het van belang dat partijen over en weer weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Daarom heb ik in het bestuurlijk overleg eerste lijn van december 2014 afgesproken, dat partijen met elkaar in gesprek gaan over de contractering 2015 en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden voor de contractering voor 2016.Daarnaast ben ik, zoals ik in de Tweede Kamer heb aangegeven, in gesprek met huisartsen over het contracteringsproces.
Vindt u het terecht dat huisarts P.A. via een brief door zorgverzekeraar VGZ is aangesproken op zijn optreden bij L1?2
De communicatie van een zorgverzekeraar richting de zorgaanbieders is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over. Ik heb van VGZ begrepen dat VGZ heeft gemeend dat de betreffende huisarts in de media een aantal uitspraken heeft gedaan die volgens VGZ niet juist zijn. VGZ heeft een brief geschreven om inhoudelijke toelichting te geven en gevraagd rechtstreeks contact met VGZ op te nemen.
Bestaat er voor huisartsen, maar ook voor andere zorgverleners, vrijheid van meningsuiting? Zo ja, hoe oordeelt u dan over de gegeven opdracht de zorgverzekeraar voortaan rechtstreeks te benaderen?
Vanzelfsprekend bestaat er voor huisartsen en alle andere zorgverleners vrijheid van meningsuiting. In de brief die VGZ heeft gestuurd aan de huisarts is een verzoek opgenomen om voortaan VGZ rechtstreeks te benaderen. Naar mijn mening kan dit niet geïnterpreteerd worden als een opdracht, maar als een uitnodiging misverstanden te voorkomen. De verzekeraar zal dan wel ook actief het gesprek moeten aangaan met huisartsen die deze uitnodiging oppakken.
Vindt u dat een huisarts onrust onder verzekerden/patiënten zaait als deze zich uitlaat over het inkoopproces? Hoe oordeelt u over de suggestie die VGZ hierover wekt? Zou deze mogelijk zelf die onrust veroorzaken door geen contractonderhandelingen te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Vindt u het ook vreemd dat de huisarts wordt gevraagd contact op te nemen, terwijl in de brief duidelijk staat dat er geen contractonderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden?
Nee, dat vind ik niet vreemd. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 vinden niet met alle individuele zorgaanbieders contractonderhandelingen plaats gelet op de omvang van het aantal aanbieders. Naar mijn mening dient de zorgverzekeraar er zich echter wel voor in te spannen om tijdens de periode waarin de contracten gesloten worden beschikbaar te zijn voor vragen en opmerkingen vanuit zorgaanbieders. Dit is tevens opgenomen in de «Good contracting practices» van de NZa. Een goede contactmogelijkheid kan voorkomen dat er hoog oplopende meningsverschillen ontstaan. Juist één van de grieven van de huisartsen is dat de verzekeraar onbereikbaar is voor de huisarts. Ik kan dat vanuit de huisarts ook goed begrijpen. In dit geval werd de huisarts expliciet door VGZ uitgenodigd rechtstreeks contact op te nemen gelet op de uitingen die de huisarts is de media had gedaan.
Wat vindt u ervan dat er geen onderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden? Erkent u dat dit betekent dat er TROG (teken rechts onder, graag) contracten worden afgedwongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het antwoord van de VGZ-onderhandelaar op het schrijven van huisarts P.A.?3 4
VGZ is een private zorgverzekeraar en communicatie richting de zorgaanbieder is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over.
Vindt u het terecht dat de zorgverzekeraar dreigt «ten onrechte geleden schade door het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen overweegt te verhalen op betrokkenen»?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u de uitlating dat geleden schade verhaald kan worden op betrokkene wijst op een evenwichtige verhouding van zorgverzekeraars en huisartsen bij het inkoopproces van huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke geleden schade kan VGZ doelen? Hoe is vast te stellen dat de betrokken huisarts met het interview die schade berokkende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb van VGZ vernomen dat zij met de verwijzing naar het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen in eerste instantie verwijst naar het handelen van IHC de Zorgmakelaar. Omdat de betrokken huisarts zich door IHC de Zorgmakelaar laat vertegenwoordigen, heeft VGZ dit ook aan de huisarts meegedeeld. Hoe schade is vast te stellen is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is communicatie vanuit de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder niet mijn verantwoordelijkheid.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars in hun contracten inhoudelijke zaken afdwingen, zoals de verzorging en begeleiding van chronisch zieke patiënten, bijv. door de POH in plaats van de huisarts? Vindt u niet dat deze afweging door de professionals dient te worden gemaakt?
Uiteindelijk maakt de professional de afweging welke zorg benodigd is voor een individuele patiënt. Dat verzekeraars in het algemeen sturen op kwaliteit en doelmatigheid van zorg en dat zij hier in hun inkoopafspraken over willen maken, lijkt mij opportuun. Daarbij moet mijns inziens altijd de mogelijkheid zijn om af te wijken als de zorgvraag van de patiënt daarom vraagt.
Denkt u dat een zorgverzekeraar van achter het bureau en de computer kan vaststellen welke zorgverlener ingezet moet worden bij welke patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u het wenselijk dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen POH-ggz (een functie in de huisartsenzorg; letterlijk de ondersteuner van de (huisartsen)praktijk, vaak afgekort tot POH) meer kunnen betrekken omdat zij geen contract hebben (willen of kunnen) sluiten met een zorgverzekeraar? Wat doet dit met de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor patiënten in desbetreffende praktijken?
Ik vind de inzet van de praktijkondersteuner-ggz (POH-GGZ) erg belangrijk. Het draagt eraan bij dat mensen in de eerste lijn geholpen kunnen worden wanneer zij psychische klachten hebben. De inzet van de POH-GGZ is de afgelopen jaren sterk uitgebreid en gegroeid. Bij de introductie van de POH-GGZ is aan de declaratie van de activiteiten van de POH-GGZ een contractvereiste verbonden. Dat is vaker het geval bij de introductie van nieuwe functies in de zorg. De vormgeving van de prestaties POH-GGZ zijn niet gewijzigd ten opzichte het voorgaande jaar bij de introductie van het nieuwe bekostigingsmodel voor huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg per 1 januari 2015. De NZa richt zich dit jaar op de doorontwikkeling van het nieuwe bekostigingsmodel en specifiek daarbinnen de bekostiging van de POH-GGZ en de POH-Somatiek.
Erkent u dat het nooit de bedoeling van de nieuwe huisartsenfinanciering was dat er zo keihard – met als gevolg dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen contract hebben afgesloten – onderhandeld zou worden?5
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe moeten huisartsen zonder contract met een zorgverzekeraar per 1 januari 2015 palliatieve zorg verlenen? Moeten zij de patiënt naar een hospice verwijzen, verpleeghuis of naar een wel gecontracteerde collega?
Ik heb van VGZ begrepen dat zij het van groot belang acht dat voor haar verzekerden de terminale zorg geleverd kan worden door de eigen huisarts. Daarom heeft VGZ mij laten weten dat zij bereid is om aan huisartsen die de Zorgovereenkomst huisartsgeneeskundige zorg nog niet getekend hebben, voor terminale zorg de declaraties te betalen als voorschot, in de veronderstelling dat er een overeenkomst voor 2015 onder komt te liggen. Huisartsen kunnen de door de NZa vastgestelde maximumtarieven zoals vermeld in bijlage 1 van de tariefbeschikking TB/CU-7089–01 declareren.
Herinnert u zich nog dat u niet wilde ingaan op de kritiek van de Landelijke Huisartsen Vereniging op het inkoopproces van de huisartsenzorg? Hoe kijkt u daar nu op terug?6 7
Wat ik destijds heb aangegeven is dat ik mij niet meng in en publiekelijk uitlaat over lopende contractonderhandelingen. Dat vind ik echt heel verkeerd. In het systeem zoals we het hebben gemaakt, hebben zorgverzekeraars de rol om zorg in te kopen. Dat neemt niet weg dat ik open sta voor signalen van beide kanten over hoe de onderhandelingen verlopen. Mijn referentiekader daarbij zijn de afspraken uit het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Als er signalen zijn dat partijen zich niet aan dat akkoord houden, ben ik daar partij in, omdat ik ook het akkoord heb ondertekend. In dat geval roep ik partijen bijeen om de signalen te bespreken. Ook heb ik met partijen afgesproken om op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan welke lessen we kunnen trekken uit de contractering 2015 om de contractering voor 2016 te kunnen verbeteren. Zie ook antwoord op vraag 1.
Vindt u nog steeds dat er sprake is van een «onderhandelingsspel» waar u zich niet in wilt mengen? Beseft u dat u daarmee carte blanche geeft aan zorgverzekeraars die dicteren hoe het gaat?8
Zie antwoord vraag 16.
Etnisch profileren in Nederland |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met:
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 8 juli 2014 naar aanleiding van het op 4 juni 2014 verschenen rapport «Etnisch profileren in Den Haag, een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat»?6
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn niet alle beschikbare beelden vrijgegeven voor het onderzoek naar de vermeende mishandeling van de heer Sealiti op het politiebureau Heemstraat in Den Haag?
Waarom is de verklaring van de ooggetuige van de duw van de heer Sealiti door de motoragent niet integraal opgenomen door de klachtencommissie zoals blijkt uit de geluidsopnamen die de heer Sealiti van de hoorzitting heeft gemaakt?
Waar zijn de 22 seconden aan ontbrekend beeldmateriaal gebleven? Hoe is het mogelijk dat dit stuk beeldmateriaal is verdwenen? Bent u bereid onderzoek in te stellen teneinde het ontbrekend beeldmateriaal boven water te krijgen?
Waarom komt de verklaring van de hoofdagent achter de voorgeleidenbalie, die als enige officieel kennis heeft genomen van de problemen met de hand van de heer Sealiti» voordat hij naar de cel werd gebracht, nergens in het proces-verbaal voor?
Waarom legt de hulpofficier een verklaring af in de stukken voor de klachtencommissie terwijl de hulpofficier nergens in de getoonde beelden voorkomt?
Waarom heeft de politie, in reactie op de heer Sealiti's gebroken hand, verklaard dat hij zijn hand zelf heeft gebroken door tegen de celdeur te slaan terwijl dit haaks staat op het type breuk en de beelden waarop te zien is dat de heer Sealiti al voordat hij de cel in gaat pijn heeft aan zijn hand?
Hoe verklaart u dat de heer Sealiti een dag na de uitzending voor de ogen van zijn kinderen met geweld wordt aangehouden met als reden een onverzekerd voertuig en een openstaande boete? Waaruit blijkt dat het voertuig zichtbaar technische mankementen vertoonde conform de verklaring die de politie heeft aflegd?
Het desbetreffende voertuig trok de aandacht van surveillerende politieagenten door een schade. De agenten constateerden dat het voertuig niet verzekerd zou zijn en er bleek op basis van het kenteken sprake van onherroepelijke signalering in verband met openstaande boetes. De agenten besloten het voertuig staande te houden. Betrokkene gedroeg zich vervolgens verbaal agressief en toonde zich niet voor rede vatbaar. De agenten besloten hem daarop – na diverse waarschuwingen – aan te houden. Omdat de heer Sealiti daaraan niet meewerkte, was het noodzakelijk hem onder controle te brengen en te boeien. Op het bureau zijn de openstaande boetes betaald. Daarop is betrokkene heengezonden. Hoeveel voertuigen voorafgaand aan deze controle zijn nagetrokken door de betreffende agenten is niet bekend.
Hoeveel voertuigen hebben de betreffende agenten voorafgaand aan het natrekken van het kenteken van het voertuig van de heer Sealiti tijdens hun dienst nagetrokken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u zich voorstellen wat voor impact deze gang van zaken heeft op het gezinsleven van de heer Sealiti? Wat gaat u hiermee doen?
Ja. Ik heb evenwel geen aanwijzingen dat bij de beoordeling van de aangifte en de klacht van de heer Sealiti door het OM en/of de onafhankelijke klachtencommissie onzorgvuldig is gehandeld. De betrokkene heeft de mogelijkheid gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen en deze is meegewogen in de behandeling van de onderzoeken. Niettemin is de betrokkene, zoals gebruikelijk, gewezen op de mogelijkheid om de kwestie voor te leggen aan de Nationale ombudsman. Ook voor wat betreft de aanhouding van de heer Sealiti heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat niet zorgvuldig zou zijn gehandeld. Tot dusverre is ter zake geen klacht of aangifte bekend.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de aanpassing van de Regeling klachtbehandeling politie? Zo nee, waarom niet?
De gewijzigde klachtenregeling is op 1 december 2014 in werking getreden7. Hiermee is de onafhankelijkheid van de klachtencommissie geborgd.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de evaluatie van de Politiewet 2012? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de Politiewet 2012 loopt. Voor 1 oktober 2015 dient de commissie Evaluatie Politiewet 2012 een deelrapport over de doeltreffendheid en de effecten van de Politiewet 2012 in de praktijk in de regionale eenheid Oost-Nederland inclusief haar aanbevelingen aan de Minister uit te brengen.
Voor 1 oktober 2017 dient de commissie een deelrapport over de doeltreffendheid en de effecten van de Politiewet 2012 in de praktijk inclusief haar aanbevelingen aan de Minister uit te brengen.
Kunt u de voortgang van de constructieve periodieke gesprekken met onder meer Amnesty International en het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders duiden? Zo nee, waarom niet?
Er hebben sinds eind 2013 over het onderwerp etnisch profileren tussen genoemde partijen, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie drie constructieve gesprekken plaatsgevonden. De insteek is deze gesprekken te vervolgen in de komende jaren. De gesprekken verlopen in goede sfeer en gaan onder meer over actualiteiten, signalen en ontwikkelingen binnen dit onderwerp. Vragen over bijvoorbeeld het beleid en de voortgang in de aanvullende maatregelen om etnisch profileren te voorkomen worden ter plekke en/of na het gesprek beantwoord. Op verzoek van Amnesty International en het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders participeert inmiddels ook het Overlegorgaan Caribische Nederlanders en een vertegenwoordiger van de gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen. Daarnaast is er tussentijds contact tussen betrokken partijen.
Welke disciplinaire maatregelen zijn er in drie gevallen – bekend bij de onderzoekers van de Universiteit Leiden- genomen waarbij er sprake was van discriminatie?
In de drie betreffende gevallen waar het handelen van de agenten volgens de onderzoekers niet objectief en redelijk lijkt te rechtvaardigen gaat het om het natrekken van een kenteken (en in twee gevallen daarvan ook de bestuurder) van een auto. Het rapport gaat uit van geanonimiseerde gegevens en dit is daarmee geen informatie waarover ik beschik.
Welke disciplinaire maatregelen worden er getroffen bij gevallen van disproportioneel geweld, uitgeoefend door de politie?
In de maatschappelijke context waarbinnen de politie moet werken is het gebruik van geweld soms onvermijdelijk. Het aantal gevallen waarin geweld wordt toegepast is overigens gering, afgezet tegen het grote aantal contacten dat politiemensen iedere dag opnieuw met burgers hebben. Bij de toepassing van geweld zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit van kracht. Dat betekent dat geweld alleen wordt toegepast als het niet anders kan en dat gekozen wordt voor de lichtste vorm van geweld die effectief is om een situatie op te lossen.
Over ieder geweldsincident wordt gerapporteerd. Per geval wordt door een leidinggevende getoetst of het geweldgebruik gerechtvaardigd en proportioneel was. In geval van vuurwapengebruik met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg en overige geweldsaanwendingen met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg wordt getoetst door de Rijksrecherche. Dit vindt met grote zorgvuldigheid plaats. Toepassing van geweld door de politie kan leiden tot een aangifte. In dat geval vindt strafrechtelijk onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen. Door een contactpersoon bij de politie wordt de klacht met klager besproken. Indien dit niet tot tevredenheid leidt volgt behandeling door een onafhankelijke klachtencommissie. De commissie brengt advies uit aan de politiechef die vervolgens de klacht afdoet. De burger kan zich vervolgens eventueel wenden tot de Nationale ombudsman.
Uit de toetsing, dan wel de afdoening van een aangifte of klacht kan blijken dat de toepassing van geweld in een bepaalde situatie niet gerechtvaardigd was dan wel dat de wijze waarop het geweld is toegepast niet correct is geweest. Naast eventuele strafrechtelijke sancties kunnen in die gevallen ook disciplinaire maatregelen aan de orde zijn.
Hoe verklaart u dat een deel van de agenten volgens de onderzoekers van de Universiteit Leiden aangeeft dat etnisch profileren wel degelijk voorkomt? Wat gaat u hiertegen doen?
De analyse van de onderzoekers van de Universiteit Leiden – na observeren in drie Haagse wijken – is dat er geen aanwijzingen zijn van structureel etnisch profileren. Het politieoptreden is in veruit de grote meerderheid van de situaties goed te rechtvaardigen op grond van concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden. Ook eerdere onderzoeksrapporten over dit thema wijzen niet op stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Om etnisch profileren te voorkomen heb ik in mijn brief8 in reactie op het rapport van de Universiteit Leiden aangegeven dat ik de volgende lijnen van belang acht: onderwijs en training, de relatie tussen politie en bewoners en klachtbehandeling. Daarin zijn en worden door de politie flinke stappen gezet.
Het onderzoek van de Universiteit Leiden noemt een aantal factoren met betrekking tot waarneming van etnisch profileren door politie en burgers.
Een oorzaak voor het verschil in waarneming door de politie kan zijn de verschillende beelden en definities van etnisch profileren die er zijn. Een oorzaak voor het verschil in waarneming door burgers kan zijn dat de meerderheid van de jongvolwassenen in het onderzoek aangeven etnisch profileren zelf mee te hebben gemaakt dan wel zich baseren op verhalen uit de omgeving. Ook kan het zijn dat de politie te weinig dan wel niet voldoende duidelijke uitleg geeft bij bijvoorbeeld staandehoudingen en identiteitscontroles of dat dit zo wordt gepercipieerd. Dit kan invloed hebben op de waarneming van de burgers ten aanzien van etnisch profileren. Publieke discussies over het onderwerp kunnen de waarneming van beide partijen eveneens beïnvloeden.
Wat is volgens u de oorzaak tussen het verschil in waarneming van de politie en burgers enerzijds tegenover de analyse van de onderzoekers van de Universiteit Leiden anderzijds?
Zie antwoord vraag 17.
Heeft u de quick wins die de onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben opgesteld geïmplementeerd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geen quick wins geformuleerd. In de presentatie in de gemeenteraad van Den Haag heeft de onderzoeker van de Universiteit Leiden als «quick wins» voorgelegd: beter uitleggen en inzicht geven, identiteitschecks kritisch bezien en een goede klachtenprocedure en transparantie. Deze elementen zijn ook opgenomen in de (aanvullende) maatregelen om etnisch profileren te voorkomen, zoals verwoord in mijn brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk, 29 628 nr. 463). Deze behoeven echter blijvende aandacht.
Wordt in de Schilderswijk frequent en zonder enige verdenking de identiteit van voorbijgangers gecontroleerd? Zo ja, is deze controle specifiek op een doelgroep gericht en wat levert het op?
In de wet staat nauw omschreven in welke gevallen de politie de bevoegdheid heeft om de identiteit van personen te controleren. Bovendien besteedt de OM aanwijzing uitbreiding identificatieplicht nadere aandacht aan de vorderingsbevoegdheid van de politie. De identificatieplicht geeft de politie niet de bevoegdheid zonder reden de identiteit van personen te controleren. Het verzoek om identificatie moet redelijkerwijs nodig zijn voor de uitvoering van de taken van de politie. Bijvoorbeeld bij verkeerstoezicht, hulpverlening bij een ongeluk of opsporing van strafbare zaken. Er hoeft daarbij overigens geen sprake te zijn van een verdenking van een strafbaar feit. Hierbuiten bestaat er geen bevoegdheid om identiteit van personen te controleren. De Nationale ombudsman heeft niet het beeld gekregen dat burgers in de Schilderswijk te pas en te onpas om hun identiteitsbewijs worden gevraagd, maar adviseert de politie wel om te blijven nadenken over het doel en de motivering van dergelijke controles9. Hoewel de politie daartoe niet wettelijk verplicht is, probeert zij zoveel als mogelijk uitleg te geven aan de betrokkene over de reden van een identiteitscontrole. Aan een goede bejegening hecht ik grote waarde.
Denkt u dat de toepassing van etnisch profileren van invloed is op de vermeende criminaliteitscijfers van bepaalde groepen in onze samenleving?
Er is een denkbare relatie waarbij hoge criminaliteitscijfers van bepaalde groepen extra aandacht van de politie vergen en vervolgens tot nog hogere criminaliteitscijfers leiden10. De mate waarin etnisch profileren daaraan bijdraagt is niet exact bekend, maar de invloed daarvan acht ik – gelet op de resultaten van onder meer het onderzoek van de Universiteit Leiden – gering.
Nederlander regelmatig onterecht staande gehouden wordt?
Zie antwoord vraag 20.
Gaat dit ten koste van het vertrouwen van de burger in de rechtstaat en de verbinding tussen de politie en de samenleving?
Het voorkomen van etnisch profileren is van essentieel belang voor ieders vertrouwen in en medewerking met de politie. Legitimiteit en vertrouwen is niet voor niets één van de drie hoofddoelstellingen bij de vorming van de Nationale Politie. Het is van groot belang dat de politie verbinding heeft en houdt met de lokale samenleving en alle wijken en buurten daarbinnen. Daartoe zijn en worden vele initiatieven ontplooid.
Is de berichtgeving rondom de vermeende «Sharia-driehoek» in de Haagse Schilderswijk van invloed geweest op de aanpak -waaronder het sindsdien gevoerde aannamebeleid- van het politiekorps in die wijk?
Nee.
Het intrekken van een indicatie voor wijkverpleging twee dagen voor ingang nieuwe zorgverdeling tussen gemeenten, Rijk en zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat familie V. D. E. – bekend van Nieuwsuur – twee dagen voor de ingang van de Wet langdurige zorg (Wlz) het bericht heeft gekregen dat ze voor de intensieve kindzorg voor hun zoon naar de gemeente moet?1 2
Voor de intensieve kindzorg en de palliatief terminale zorg is gebleken dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van de budgetten in eerste instantie uit zijn gegaan van een te beperkte aanspraak. Bij intensieve kindzorg en palliatief terminale zorg is immers sprake van een totaalpakket aan zorg waar bijvoorbeeld ook begeleiding onder valt. Zorg die bij overige cliëntgroepen onder de Wmo 2015 thuis hoort. Voor de intensieve kindzorg geldt bovendien dat de verzorging niet vanuit de Jeugdwet, maar vanuit de Zorgverzekeringswet wordt vergoed. In de brieven die zorgverzekeraars in november aan hun verzekerden hebben gestuurd is uitgegaan van deze te beperkte aanspraak. Zij hebben verzekerden daarbij geïnformeerd dat het overige deel van de zorg onder verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. Zorgverzekeraars hebben dit in de tweede helft van december gecorrigeerd richting verzekerden voor wie dat aan de orde was.
Ik heb me concreet laten informeren op welke wijze de familie VdE is geïnformeerd. Bij deze familie is sprake geweest van de hierboven geschetste situatie. De familie is aanvankelijk geïnformeerd dat de zorg van hun zoon deels onder de gemeente en deels onder de zorgverzekeraar viel. Zorgverzekeraar VGZ heeft de familie inmiddels zowel schriftelijk, als telefonisch laten weten dat de zorg volledig onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar valt.
Hoe is het mogelijk dat zorgverzekeraar VGZ deze mensen niet – zoals afgesproken – onder het regime van «de vergeten groep» en de «moeilijk indiceerbaren» laat vallen?3 4
Bij de afbakening van de groep Wlz-indiceerbaren is gekeken welke cliënten tot de doelgroep van de Wet langdurige zorg zouden moeten horen.
Dat is niet het geval bij kinderen die tot de doelgroep intensieve kindzorg behoren. Daarbij gaat het immers om kinderen met een somatische ziekte, waarbij sprake is van geneeskundige zorg die onder de directe verantwoordelijkheid van de kinderarts buiten het ziekenhuis wordt geboden.
Deze zorg is onder de Zvw ondergebracht.
Zoon VdE behoort tot de doelgroep intensieve kindzorg. Hiermee is er aanspraak op zorg op grond van de Zorgverzekeringswet. VGZ heeft hierin gehandeld conform de afspraken.
Vindt u het wenselijk dat mensen twee dagen voordat alle nieuwe regels ingaan wederom in onzekerheid worden gebracht? Is er geen «sluitingsdatum» afgesproken?
Er is in deze situatie geen sprake van dat pas eind december een beslissing is genomen over onder welk domein de zorg van zoon VdE valt. Wel is duidelijk geworden dat verzekeraars bij de verzending van hun brieven in november niet over de volledige informatie beschikten voor wat betreft de aanspraak die onder de Zorgverzekeringswet viel. Dat is in december hersteld. Helaas heeft dat wel tot gevolg gehad dat verzekerden die dit betrof pas laat zijn geïnformeerd over de voor hen geldende situatie.
Hoeveel mensen hebben nog meer te horen gekregen dat zij zich toch moeten melden bij een ander loket? Kunt u dat de Kamer zo snel mogelijk laten weten?
Van de doelgroep intensieve kindzorg en palliatief terminale zorg was in november bekend dat zij nog niet of nog niet volledig geïnformeerd waren. Zorgverzekeraars hebben in december een update ontvangen van de omvang van de aanspraak van de betreffende verzekerden en hebben op basis daarvan hun verzekerden opnieuw geïnformeerd over de zorg die zij vanuit de Zorgverzekeringswet ontvangen en de hoogte van het budget.
De doelgroep Wlz-indiceerbaren had tot en met 31 december 2014 de tijd om te kiezen voor de Wlz. Er is besloten om degenen die op 1 december nog geen keuze hadden gemaakt, te informeren over het pgb in de Zorgverzekeringswet, voor zover zij onder de AWBZ een pgb hadden. Daarnaast is op basis van signalen over de afbakening van de groep Wlz-indiceerbaren in december besloten dat nog nieuwe groepen gebruik konden maken van het Wlz-overgangsrecht, in plaats van hen onder de Zorgverzekeringswet, de Jeugdwet en of de Wmo 2015 te brengen. Ik heb u hierover onder meer in mijn brief van 9 december jl. geïnformeerd.5 Deze groepen waren al wel door gemeenten en zorgverzekeraars geïnformeerd over de zorg die zij vanuit die domeinen zouden ontvangen.
Hoe kan een gemeente zich nog twee dagen voor ingang van de Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning) voorbereiden op de komst van nieuwe mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die situatie is hier niet aan de orde.
Beseft u dat de gegevens van deze familie onterecht doorgegeven worden aan de gemeente en de Sociale Verzekeringsbank? Wat vindt u daarvan? Van hoeveel meer mensen zijn onterecht gegevens doorgestuurd?
In het kader van de hervorming van de langdurige zorg zijn afspraken gemaakt over gegevensoverdracht van cliënten. Daarbij zijn verschillende partijen betrokken geweest. Zorgkantoren waren verantwoordelijk voor aanlevering van gegevens aan de Sociale Verzekeringsbank voor de trekkingsrechten in het kader van de Wmo, de Jeugdwet en de Wlz en Vektis en het CIZ hebben zorg gedragen voor de gegevensoverdracht aan gemeenten en zorgverzekeraars. Zorgvuldigheid is daarbij uiteraard het doel geweest. Zo is er speciale aandacht gegeven aan groepen die niet enkelvoudig onder één domein waren onder te brengen, zoals de Wlz-indiceerbaren en kinderen die mogelijk tot de doelgroep intensieve kindzorg behoren.
Half november is op basis van de toen bekende gegevens de stand op gemaakt. Daarbij bleek dat er situaties waren waarin gegevens van de doelgroepen intensieve kindzorg en Wlz-indiceerbaren ten onrechte wel of juist niet aan de gemeenten en de SVB zijn overgedragen. Inmiddels is dat zowel richting SVB, als richting gemeenten hersteld.
Denkt u dat zorgverzekeraars bezig zijn met het beperken van de groep pgb-houders voor de wijkverpleging? Zo neen, hoe verklaart u dan dat deze familie zich voor de intensieve kindzorg bij de gemeente moet melden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kern van de vraag in welk domein iemand zijn zorg zal krijgen ligt in de aard van de zorgvraag. Onder de Zorgverzekeringswet zijn de aanspraken vastgelegd in het Besluit en de Regeling zorgverzekering. Maak je daarop aanspraak, dan geldt die aanspraak op grond van je polis ten opzichte van je zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben dan een zorgplicht. Die kunnen ze invullen door middel van zorg in natura, door restitutie bij een restitutiepolis of met een Zvw-pgb dat sinds 1 januari jl. in alle polissen wordt aangeboden voor de aanspraak verpleging en verzorging. Er is niet aan de orde dat een zorgverzekeraar iemand naar de gemeente kan doorverwijzen voor zorg waarop hij aanspraak heeft op grond van de Zorgverzekeringswet. Zoals hierboven toegelicht is de zoon vdE abusievelijk naar de gemeente verwezen.
Vindt u dat met deze situatie VGZ haar slogan «Voor goede zorg zorg je samen» recht doet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga niet over de slogans van zorgverzekeraars.
Het bericht dat er veel minder asielzoekers binnen zijn gekomen als werd verwacht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Veel minder asielverzoeken dan Teeven vreesde»1 en «Teeven ontkent opkloppen asielcijfers»?2
Ja.
Is het gebruikelijk jaarprognoses op te maken op basis van een piek van twee maanden in het jaar?
In de maanden april en mei 2014 was er een uitzonderlijke toename in de asielinstroom waarneembaar, veroorzaakt door een plotselinge instroompiek van Eritreeërs. De duur en omvang van een dergelijke toename is van tevoren niet in te schatten. Vandaar dat ik destijds heb gezegd dat als de asielinstroom op dezelfde manier zou blijven doorgroeien als in de maanden april en mei 2014 en we geen nadere maatregelen zouden nemen, dat we dan richting de 65.000 zouden kunnen uitkomen. Daarmee was geen sprake van een jaarprognose.
De jaarprognose voor de asielinstroom wordt berekend op basis van recente realisatiecijfers en relevante ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de asielinstroom. In het najaar wordt een prognose opgesteld ten behoeve van de begroting voor het volgende jaar. Indien de ontwikkelingen hierom vragen, wordt de prognose in de maand mei ten behoeve van de voorjaarsnota bijgesteld.
Toen eenmaal duidelijk werd dat de piek van april en mei, mogelijk mede door de maatregelen die het kabinet heeft genomen, afgevlakt was, is de prognose van de asielinstroom in 2014 ten behoeve van de begroting uiteindelijk bijgesteld op 30.000. Hier heb ik uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van 24 november jl. schriftelijk over geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Op deze prognose heeft de vreemdelingenketen zich dan ook ingesteld. Overigens heeft de IND de gerealiseerde totale asielinstroom (eerste en opvolgende asielaanvragen en nareis) voor 2014 berekend op 30.020 (afgerond op tientallen).
Kunt u aangeven hoe een jaarprognose van 65.000 asielzoekers, die achteraf volstrekt niet in de buurt is gekomen van een asielinstroom van circa 25.000, zich verhoudt tot uw uitspraak «regeren is ook vooruitzien»? Bent u bereid uiteen te zetten hoe een jaarprognose de afgelopen jaren is berekend?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voor de begroting van 2015 inderdaad rekening gehouden met een asielinstroom van 65.000, bijvoorbeeld door 375 miljoen euro extra voor de opvang van asielzoekers? Zo nee, waarmee is wel rekening gehouden? Kunt u aangeven hoe groot het overschot op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie nu is? Valt dit onderdeel onder het niet-juridisch verplichte gedeelte van de begroting?
Zoals gemeld aan uw Kamer op 24 november jl. is in de VenJ-begroting 2015 voor 2014 uitgegaan van een totale asielinstroom van 30.000 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Er is dus geen sprake van een overschot. In de VenJ-begroting van 2015 is 375 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor eerstejaarsopvang van asielzoekers in de jaren 2014 en 2015. Dit budget is naar huidige inzichten afdoende om de kosten voor 2014 en een deel van 2015 te dekken. In de aanloop naar de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2015 zal de raming voor de opvangkosten op basis van de actuele ontwikkelingen worden herijkt.
Banken die hun cliënten dwingen niet-geoormerkte kopieën van hun identiteitsbewijzen af te geven en deze vervolgens bewaren |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende banken in Nederland hun cliënten verzoeken om een kopie van hun identiteitsbewijs af te geven en deze kopie vervolgens bewaren zonder dat zij cliënten de mogelijkheid geven op de kopie te vermelden dat het om een kopie gaat, die op een bepaalde dag voor een bepaalde gelegenheid is verstrekt?1 Zijn banken wettelijk verplicht om een kopie van een identiteitsbewijs op te slaan in hun administratie?
Is het terecht dat banken hun cliënten weigeren om op de afgegeven kopie te schrijven voor welk doel en op welke datum de kopie is gemaakt? Mogen banken weigeren om de foto op het identiteitsbewijs bij een kopie af te dekken? Zo ja, hoe kunnen burgers er dan op vertrouwen dat zij niet een verhoogd risico lopen het slachtoffer te worden van identiteitsfraude?
Deelt u – gezien het advies2 waarin de rijksoverheid stelt: «Schrijf op de kopie dat het een kopie is, voor wie het bedoeld is en de datum waarop u de kopie afgeeft.» en «U kunt uw pasfoto afschermen of onzichtbaar maken» – de mening dat het onwenselijk is indien burgers c.q. cliënten van banken op de door hen aan de bank af te geven kopie niet mogen vermelden dat het een kopie betreft en op welke datum en met welk doel deze is verstrekt?
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat banken hun cliënten hun diensten weigeren indien deze cliënten slechts een kopie wensen te verstrekken volgens de door de rijksoverheid gegeven adviezen (zie vraag 3)? Meent u dat het terecht is dat burgers als cliënt van een bank op deze manier gedwongen worden van bank te veranderen, en zo ja, hoeveel kans hebben burgers vervolgens om wederom met dezelfde problematiek te worden geconfronteerd?
Bent u bereid aan zowel burgers als banken nadere uitleg te verschaffen over de plicht voor banken om de identiteit van hun cliënten vast te stellen, alsook over de verplichtingen om in de administratie van banken en andere financiële instellingen bewijzen van deze identiteiten op te slaan, en over de wijze waarop dit mag en moet gebeuren met inachtneming van de Wwft (Wet voorkoming witwassen en financiering terrorisme) alsmede de Wbp (Wet bescherming persoonsgegevens)?
Het aanbieden van vacatures voor de fuctie van softdrugs verkoper door het UWV |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de ingezonden brief in De Telegraaf van 27 december 2014 over het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV)?
Op Werk.nl zijn vacatures te vinden voor allerlei functies in diverse branches. Vacatures in maatschappelijk omstreden bedrijfstakken zoals de sexindustrie en handel in softdrugs, kunnen wel door werkgevers gepubliceerd worden op Werk.nl, maar deze vacatures worden niet actief door UWV aangeboden aan werkzoekenden als passende arbeid. UWV filtert genoemde functies uit het aanbod aan werkzoekenden. Vanwege de benaming (receptionist, baliemedewerker) was de betreffende functie van softdrugsverkoper niet als zodanig onderkend, waardoor deze toch als passende functie bij werkzoekenden onder de aandacht is gebracht. UWV heeft deze functie inmiddels verwijderd uit de vacatures die worden aangeboden aan werkzoekenden.
Is het waar dat het UWV vacatures voor de functie van softdrugs verkoper naar werkzoekenden stuurt? Zo ja, wat is uw opvatting hierover? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat het UWV om met werkzoekenden die weigeren op een dergelijke functie te solliciteren?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 worden dergelijke vacatures niet actief door UWV aangeboden aan werkzoekenden als passende arbeid. Dat betekent dat een werkzoekende zich niet hoeft te verantwoorden voor het niet op een dergelijke vacature reageren.
Hoe gaat het UWV in zijn algemeenheid om met werkzoekenden die op basis van gewetensbezwaren niet willen solliciteren op een bepaalde functie?
UWV monitort of de WW-gerechtigde voldoende inspanningen verricht om weer aan het werk te komen. Als niet wordt voldaan aan de verplichtingen, kan UWV een maatregel opleggen. Het is niet zo zeer van belang op welke functies de werkzoekende solliciteert, maar de tekortschietende inspanning om aan het werk te komen. Als de WW-gerechtigde principiële bezwaren heeft tegen het werken in een bepaalde bedrijfstak of functie, dan wordt in overleg met het UWV bekeken op welke wijze daarmee wordt omgegaan. In het algemeen geldt dat er voldoende mogelijkheden zijn om te solliciteren naar functies die niet stuiten op gewetensbezwaren van de werkzoekende. Ik heb geen signalen dat genoemde werkwijze van UWV tot problemen in de uitvoering leidt.
De gestegen inkomens van accountants |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Inkomen accountants stijgt weer»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de partnerinkomens stevig zijn gestegen, terwijl de sector kampt met forse kwaliteitsproblemen en er juist geïnvesteerd moet worden om deze het hoofd te bieden?
Accountantsorganisaties zijn private, commerciële partijen, waarbinnen zelf de beloning wordt vastgesteld. Accountantsorganisaties kampen met een kwaliteitsprobleem. Van belang is daarom dat de kwaliteit van de wettelijke controle omhoog gaat. Het NBA-rapport bevat een pakket aan maatregelen die dat dient te bereiken.2 Maatregelen ten aanzien van de beloning maken hiervan onderdeel uit en houden in dat bij het beloningssysteem de beloning van kwaliteit voorop moet staan en dat dit ook een cruciaal element is bij het promotiebeleid van medewerkers in de controlepraktijk. Daarnaast gaat de sector een claw-back regeling invoeren, op basis waarvan een deel van de betaling van de winstrechten zes jaar wordt uitgesteld en niet wordt uitgekeerd bij verwijtbare tekortkomingen. Ook wordt een vaste winstonafhankelijke beloning voor bestuurders van accountantsorganisaties geïntroduceerd met een variabel deel van maximaal 20% gebaseerd op lange termijn kwaliteitsdoelstellingen. Het is nu zaak dat de sector de noodzakelijke verbetermaatregelen uit het NBA-rapport voortvarend en effectief implementeert. In dat kader zullen de komende jaren de nodige investeringen gedaan moeten worden door accountantsorganisaties om de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) zal nauwgezet toezien op zowel de voortgang van de implementatie van de maatregelen als de kwaliteit van de wettelijke controle. De AFM zal daarbij gebruik maken van de handhavingsinstrumenten waarover zij beschikt. Dit zijn onder meer het geven van een aanwijzing, het opleggen van een boete en het geven van een openbare waarschuwing. Ik merk verder op dat het artikel gaat over alle partnerinkomens van de betreffende accountantsorganisatie. Niet alle partners binnen een accountantsorganisatie verrichten accountantscontroles. Bij de partnerinkomens in het artikel zijn dus ook de inkomsten betrokken uit andere opdrachten dan accountantscontroles. De totale winst van een accountantsorganisatie wordt verdeeld over de partners en bestaat dus voor een deel uit werkzaamheden ten behoeve van een publieke taak (accountantscontroles).
Wat vindt u een redelijke beloning voor de uitoefening van een publieke taak, namelijk een onafhankelijke accountantscontrole? Passen daar inkomens bij van meer dan zes ton?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de inkomens zich tot de afspraken die de sector zelf maakte, zie het rapport «In het publieke belang», om meer te investeren in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden?
Het artikel in het Financieele Dagblad van 29 december 2014 ziet op de inkomens van de partners van de Big 4-accountantsorganisaties over het afgelopen boekjaar 2013–2014. De meerderheid van de Big-4 accountantsorganisatie heeft een gebroken boekjaar en een balansdatum die vóór de publicatie van het NBA-rapport van 25 september 2014 ligt. De implementatie van de maatregelen op basis van het NBA-rapport is nog niet zichtbaar in de inkomens van de partners zoals weergegeven in het artikel. Eerst na afsluiting van het lopende boekjaar 2014–2015 kan worden bezien of de investeringen in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden hebben geleid tot een aanpassing van de partnerinkomens. De accountantssector heeft zich gecommitteerd aan de uitvoering van de maatregelen in het NBA-rapport. Ik ga er daarom vanuit dat noodzakelijke investeringen ter verbetering van de accountantscontrole zullen worden gedaan. Daarbij geldt dat het hier niet alleen om financiële investeringen gaat. Een deel van de verbetervoorstellen bestaat uit andersoortige maatregelen (zoals de maatregel dat het promotiebeleid is gebaseerd op aantoonbare vaktechnische kennis, een professioneel-kritische instelling en kwaliteit van de werkzaamheden) en de noodzakelijke cultuurverandering. Accountantsorganisaties dienen naar aanleiding van het AFM-rapport van 25 september 2014 en het NBA-rapport een verbeterplan op te stellen waarin zij aangeven welke maatregelen zij nemen om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren. De AFM gaat toezicht houden op de verbeterplannen en de uitvoering daarvan.
Had het niet voor de hand gelegen gezien de situatie in de sector dat er geld was gereserveerd om noodzakelijke investeringen te doen en de controles op orde te brengen in plaats van de eigen inkomens te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de daling van het aantal partners bij verschillende kantoren zich tot de ambitie van de sector om het aantal uren dat partners besteden aan controles te verhogen en niet alles door medewerkers te laten doen, de zogenoemde beperking van de leverage?
Ook hiervoor geldt dat het artikel ziet op het afgelopen boekjaar, waarin de maatregelen uit het NBA-rapport niet zichtbaar zijn. Het NBA-rapport bevat voorstellen om de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole te vergroten. Zo moet de accountant aan de raad van commissarissen van de controlecliënt melden hoeveel partneruren en uren van andere medewerkers hij verwacht te besteden aan de uitvoering van de accountantscontrole (voorcalculatie) en hoeveel daadwerkelijk zijn besteed (nacalculatie). De accountant dient verder te onderbouwen hoe de inzet van deze uren, in combinatie met andere controlemethodieken, tot een kwalitatief goede controle leidt. Deze maatregel moet er mede toe leiden dat de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole wordt vergroot.
De problemen bij de uitvoering van de SBF-regelingen |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de voortdurende problemen die spelen bij de uitvoering van de regelingen voor de substantieel bezwarende functies (SBF) die zijn overeengekomen met de ministeries?1
De Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Minister van Veiligheid en Justitie hebben op 26 juni 2014 een akkoord met de vakorganisaties gesloten. Deze akkoorden bevatten onder andere een compensatie voor de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd en een compensatie in verband met de problematiek van de SBF-verlofmedewerker, die voor 1 juli 2012 met SBF-verlof is gegaan. Het SSC heeft ter voorbereiding van de uitbetaling van de overeengekomen compensaties aan de betrokken (ex-) SBF-verlofmedewerkers op 20 augustus 2014 een brief gestuurd. Deze brief bevatte onjuiste informatie. Ook is de brief in sommige gevallen niet ontvangen door de (ex-) SBF-verlofmedewerker. Ik betreur de gang van zaken zeer. Hierna is, in overleg met vertegenwoordigers van de groep «SBF moet eerlijk», op 29 augustus 2014 een excuusbrief naar de betrokken medewerkers gezonden. Vervolgens hebben deze medewerkers op 19 september 2014 een nieuwe, juiste brief ontvangen. Met deze laatste brief zijn de (ex-)SBF-verlofmedewerkers volledig en juist geïnformeerd over hun aanspraken op de compensaties.
Klopt het dat door het Shared Service Center (SSC) ongeveer 850 verkeerde brieven zijn verstuurd en de gecorrigeerde brieven niet de hele doelgroep hebben bereikt? Zo ja, wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn medewerkers van het SSC voldoende ingelicht over de SBF-problematiek en de manier waarop uitvoering gegeven dient te worden aan de afspraken?
Ja.
Hoe komt het dat het SSC in november 2014 brieven heeft verzonden met verkeerde gegevens over onder andere inkomen en diensttijd? Zijn inmiddels de juiste gegevens verzameld? Zo nee, waarom niet en wanneer wel?
Met vertegenwoordigers van de groep «SBF moet eerlijk» is de afspraak gemaakt dat de (ex-) SBF-verlofmedewerker inzicht krijgt in inkomensbestanddelen op grond waarvan zijn SBF-verlofuitkering is vastgesteld. In november 2014 zijn er 700 overzichten verstuurd en daarvan bevatten 59 overzichten niet de juiste gegevens. Daarnaast hebben 14 medewerkers andere vragen betreffende de ontvangen informatie gesteld. Inmiddels hebben alle medewerkers de juiste gegevens ontvangen dan wel antwoord gekregen op hun vragen.
Hoe komt het dat er 123 SBF-ers abusievelijk te vroeg de AOW-gat-compensatie uitbetaald kregen terwijl zij daar op dat moment geen recht op hadden?
Het akkoord van 26 juni 2014 tussen de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de vakorganisaties bepaalt dat de AOW-gat-compensatie op verschillende momenten wordt uitbetaald. Voor de SBF-verlofmedewerker, die nog met SBF-verlof is, vindt de uitbetaling bij het ontslag plaats en voor de SBF-verlofmedewerker, die al ontslagen is, vindt de uitbetaling op aanvraag van de medewerker plaats. Bij de uitvoering van dit onderdeel van het akkoord is abusievelijk niet alleen de compensatie op aanvraag uitbetaald maar ook de compensatie voor een deel van de medewerkers die nog met SBF-verlof zijn.
Wanneer zijn volgens u de uitvoeringsproblemen met betrekking tot de SBF-problematiek opgelost? Hoe gaat u dat aanpakken?
Ten aanzien van de uitbetaling van de compensaties zijn de volgende maatregelen uitgevoerd. Alle medewerkers hebben inmiddels de juiste informatie ontvangen. In november zijn 858 compensaties uitbetaald, waarvan 394 DJI compensaties, 341 juiste AOW-gat compensaties en 123 te vroeg uitbetaalde AOW-gat compensaties. De 123 medewerkers, die hun AOW-gat compensatie te vroeg uitbetaald hebben gekregen, hebben de keuze gehad deze compensatie te behouden dan wel terug te storten en later op het juiste moment alsnog te ontvangen. 58 medewerkers hebben aangegeven, dat ze de compensatie willen terugstorten of hebben het bedrag inmiddels al teruggestort.
Is er inmiddels een vast aanspreekpunt met medewerkers die helemaal zijn ingevoerd in de SBF-problematiek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk in te stellen?
Naar aanleiding van de uitvoeringsproblemen met de SBF-regeling zijn de volgende acties in gang gezet. Het SSC en P Direkt gaan nauwgezet de uitvoering van de SBF-regeling met elkaar afstemmen. Zowel bij het SSC als bij P Direkt zijn vaste aanspreekpunten ingericht. Voor de (ex-)SBF-verlofmedewerker is het SSC het eerste aanspreekpunt.
Er vindt frequent overleg plaats tussen SSC en P Direkt over de uitvoering van de SBF-regeling. Vertegenwoordigers van de groep «SBF moet eerlijk» zijn bij dit overleg betrokken.
Hebben deze fouten directe danwel indirecte gevolgen voor de inkomenspositie van de SBF-ers? Zo ja, bent u bereid om deze gevolgschade te compenseren?
Alle medewerkers hebben de compensatie ontvangen waar ze recht op hebben. De medewerkers, die de AOW-gat compensatie te vroeg uitbetaald hebben gekregen, hebben de keuze gekregen om het ontvangen bedrag te houden dan wel terug te storten en later, op het juiste moment, alsnog te ontvangen.
Klopt het dat er al langere tijd veel klachten waren over het functioneren van het SSC en P-direkt waar het gaat om onder andere bereikbaarheid, onderlinge communicatie en het afhandelen van vragen en klachten? Zo ja, welke maatregelen gaat u daarin nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg Gevangeniswezen te beantwoorden?
Ja.
Een steekpartij in het Asielzoekerscentrum in Dronten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steekpartij asielzoekers Dronten»?1
Ja
Deelt u de afschuw van het zoveelste geweldsincident in een asielzoekerscentrum? Zo nee, waarom niet?
Elk geweldsincident in de samenleving wekt afschuw.
Kunt u aangeven welke maatregelen u voornemens bent te treffen teneinde een einde te maken aan de steeds langere lijst van asielzoekerscentra waar bewoners overgaan tot zeer gewelddadige handelingen?
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Maatregelen die het COA kan nemen, zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld. Asielzoekers kunnen en zullen net als andere burgers bij delicten worden bestraft en eventueel gedetineerd. In alle gevallen geldt dat misdragingen consequenties kunnen hebben voor de asielprocedure.
Begrijpt u dat bewoners uit gemeenten, waar grote aantallen asielzoekers gehuisvest worden, mede door de vele geweldsincidenten, aangeven dat er ingezet moet worden op opvang in de regio in plaats van opvang in Nederland?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat. Het maximeren van het aantal personen aan wie de vereiste bescherming wordt geboden past niet binnen dat uitgangspunt.
Terecht wijzen de vraagstellers op het belang van maatschappelijk draagvlak bij het bieden van die bescherming. Het behoud van dit draagvlak is ook voor mij van groot belang. De huidige hoge asielinstroom stelt de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor grote uitdagingen. Het COA is vanwege de hoge asielinstroom druk bezig om bestaande opvanglocaties uit te breiden en locaties te (her)openen. Op tal van plekken zijn in een zeer korte periode tal van opvangplaatsen gerealiseerd. In die context blijkt dat er in de samenleving zorgen zijn over de opvang van asielzoekers, zeker als dit in de eigen gemeente gaat plaatsvinden. Het COA staat voor een grote opgave en handelt zoveel mogelijk op een zorgvuldige manier, waarbij omwonenden worden geïnformeerd over de komst van de asielzoekers en hierover vragen kunnen stellen. Het COA vestigt een opvangcentrum in overleg en in overeenstemming met de gemeente. Daarmee hebben, naast het COA, ook de gemeenten een duidelijke rol in het creëren van draagvlak en het goed voorlichten van omwonenden.
Deelt u de analyse dat het absorptievermogen van Nederland, als het gaat om de opvang van asielzoekers, haar maximum heeft bereikt? Zo nee, wat is volgens u het maximum aantal asielzoekers dat Nederland kan opvangen, zeker gezien de grote problemen die er reeds bestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om stekende en anderszins geweldplegende asielzoekers zo spoedig mogelijk vast te zetten en de samenleving toe te zeggen dat deze mensen niet hoeven te rekenen op een verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 3.
De bijzonder lage straf voor het doodrijden van een kind |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Lagere straf voor Leidenaar die Nina doodreed»?1
Ja.
Deelt u het onbegrip voor de uitspraak van de rechter, die dader Mohammed M. een werkstraf heeft opgelegd in plaats van een zware gevangenisstraf terwijl hij een kind doodreed door met meer dan 100 kilometer per uur door de bebouwde kom te rijden? Zo nee, waarom niet?
De berechting van strafbare feiten is in onze democratische rechtsstaat opgedragen aan de onafhankelijke rechter. De strafrechter heeft tot taak om recht te doen in het individuele geval en (in geval het feit kan worden bewezen en aan de dader kan worden toegerekend) een straf op te leggen die passend en geboden is. De rechter kijkt naar de specifieke omstandigheden en feiten. De vraag bij het opleggen van een straf is of de verdachte «aanmerkelijke schuld» heeft. Als er doden zijn en/of ernstig letsel is te betreuren, dient de vraag te worden beantwoord of het om «dood door schuld in het verkeer» gaat. Als de rechter die schuld bewezen acht, gaat het om een misdrijf en dat leidt gemiddeld tot relatief zware straffen. Er bestaan drie categorieën van schuld, deze lopen op in ernst en strafhoogte: onoplettend of onvoorzichtig rijgedrag (bijvoorbeeld te hard rijden wanneer het zicht slecht is), een grove verkeersfout (bijvoorbeeld veel te hard rijden en passagiers geen gordels laten dragen) en roekeloos rijgedrag (zoals opzettelijk door rood rijden met hoge snelheid onder invloed van alcohol). De rechter bepaalt steeds per zaak welke categorie van toepassing is. Wanneer de bestuurder niet schuldig blijkt, zal de rechter bekijken of hij wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Ik realiseer mij dat geen enkele straf het verlies van een dierbare ongedaan kan maken en het verdriet daarover van de nabestaanden weg kan nemen.
Hoe duidt u de onbehoorlijkheid van de afwezigheid van de dader in de rechtszaal?
Ik ben niet op de hoogte van de reden waarom zowel de verdachte als zijn raadsman niet bij de uitspraak aanwezig waren. Ik merk op dat er geen wettelijke verplichting is voor de verdachte om bij de uitspraak aanwezig te zijn en dat een beoordeling van de proceshouding van de verdachte in deze concrete zaak mij als bewindspersoon niet toekomt.
In hoeverre deelt u de opvatting dat door rechters opgelegde straffen vaak totaal niet aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de mensen in het land?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eindelijk bereid tot het invoeren van hoge minimumstraffen waardoor rechters niet langer uitspraken kunnen doen onder een bepaalde strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 12 februari 20132 is aan uw Kamer bericht dat de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven), heeft ingetrokken. Deze intrekking vond plaats ter uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het huidige kabinet ten grondslag ligt.
In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen in het algemeen niet wenselijk. In dit concrete geval blijkt niet zonder meer dat het huidige strafmaximum tekort schiet of dat het bestaande straffenarsenaal moet worden aangepast, omdat het vooral ging om een vaststelling van de feitelijke toedracht.
De aanpak van topinkomens |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Waarom hoeven bestuurders van universiteiten per 2015 niet aan de nieuwe wet normering topinkomens te voldoen?
Ik heb besloten voor bestuurders van universiteiten het jaar 2015 als overgangsjaar te benutten. Ik heb besloten dit te doen onder andere vanwege de nauwe verbintenis van de umc's met niet alleen de universitaire bestuurders, maar ook met de zorg.
Hoe kunt u dit uitleggen, aangezien de wet al jaren geleden werd aangekondigd?
Het verlaagde maximum van € 178.000 is sinds 1 januari 2015 van kracht geworden. Voor bestuurders van umc’s heeft de Minister van VWS in 2015 een overgangsjaar bepaald, mede gezien de verwevenheid die er bestaat met de overige instellingen van de sector zorg. Voor het zorgvuldig kunnen vaststellen van salarisklassen bij de WNT2 benut de Minister van VWS het jaar 2015.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Waarom heeft u niet eerder laten weten dat uitstel nodig zou zijn, in plaats van op het allerlaatste moment?
Het benutten van het overgangsjaar voor de universiteiten houdt verband met de nauwe verbintenis die er bestaat tussen de universiteit en het umc. Zowel bij de indiening van het wetsvoorstel aan uw Kamer als in de nota naar aanleiding van het verslag, is stilgestaan bij de eventuele noodzaak van een overgangsjaar in het geval van het vaststellen van verlaagde normen bij de WNT. Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat het flauwekul is om alle universiteiten uitstel te verlenen, terwijl slechts enkele universiteiten over een Universitair Medische Centrum (UMC) beschikken?
Bij het bepalen van het beloningsmaximum voor universiteitsbestuurders bij de WNT heb ik geen onderscheid gemaakt tussen het type universiteit. Ik ben van mening dat de zwaarte van de functie van universiteitsbestuurder voor alle universiteiten van vergelijkbaar niveau is. De verwevenheid met het UMC leidt ertoe dat voor universiteitsbestuurders in 2015 hetzelfde beloningsmaximum geldt.
Waarom laat u zich door uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot uitstel overhalen? Waarom heeft u uw collega niet duidelijk gemaakt dat zij net zo goed per 2015 aan de wet moet voldoen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat u de indruk wekt geen haast te maken met invoering van de nieuwe wet? Wat is de reactie van uw collega de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Het verlaagde bezoldigingsmaximum van € 178.000 is sinds 1 januari jl. voor het gehele OCW-veld van kracht geworden, met uitzondering van de universiteiten. In totaal betreft het 1.780 OCW-instellingen; op 14 universiteiten is het overgangsjaar van toepassing.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Bent u het er mee eens dat deze gang van zaken uiterst amateuristisch overkomt?
Zie de antwoorden bij vragen 5 en 6.
Gaat u zich inspannen om álle bestuurders alsnog per 2015 te laten voldoen aan de nieuwe wet topinkomens?
In 2015 zal ik ten aanzien van alle OCW-instellingen de vastgestelde maxima toepassen en zo nodig handhavend optreden.
Het bericht dat afgestudeerde jongeren voor 50 euro in de maand werken bij de gemeente Winterswijk |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Vindt u het laten werken van afgestudeerde jongeren voor 50 euro per maand getuigen van goed werkgeverschap?1
Het onderscheid tussen een stage, werkervaringsplek en werk wordt bepaald door het leeraspect3. Er is sprake van een stage als men binnen een werkomgeving activiteiten verricht waarbij het leeraspect centraal staat. Daarbij is het niet uitgesloten dat iemand een stage loopt zonder een opleiding te volgen bij een onderwijsinstelling. Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de werkzaamheden van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). Een stage is bij uitstek gericht op leren en niet op werken, de stagiair bezet een additionele plek en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet. Als er sprake is van een stage is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing.
Als het gaat om werk of een werkervaringsplek, zonder dat het leeraspect centraal staat, is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene recht op het wettelijk minimumloon.
Er moet altijd worden gekeken naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage, werkervaringsplek of werk. Omdat de feitelijke omstandigheden leidend zijn, kan ik niet beoordelen of er in het geval van de gemeente Winterswijk sprake is van werk of werkervaring zonder dat het leeraspect centraal staat en of er sprake is van verdringing of slecht werkgeverschap.
De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De Inspectie SZW kan een boete opleggen aan bedrijven als zij geen minimumloon betalen terwijl er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst. De Inspectie heeft kennis genomen van het signaal en heeft dit ter beoordeling in behandeling genomen.
Is bij de gemeente Winterswijk sprake van werk of werkervaring, zonder dat het leeraspect centraal staat? Zo ja, wat gaat u doen om ontduiking van het wettelijk minimumloon te bestrijden? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u beoordelen of in deze casus sprake is van verdringing van betaalde banen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
De verkoop van sociale woningen aan een Duitse vastgoedinvesteerder |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van 32 Nederlandse gemeenten om te voorkomen dat sociale huurwoningen van woningcorporatie Vestia worden verkocht aan de Duitse investeerder Patrizia? Kunt u tevens het antwoord aan de G32 aan de Kamer doen toekomen?1
Mijn reactie op de brief van 18 december 2014 van het Stedennetwerk G32 treft u als bijlage bij deze brief aan.2
Waarom heeft u, ondanks de negatieve zienswijzen van verschillende gemeenten, de verkoop van woningen van woningcorporatie Vestia aan Patrizia niet voorkomen, wetende dat Patrizia een hogere inkomensnorm en meer huuropbrengsten nastreeft, waardoor de woningen onbetaalbaar en onbereikbaar worden voor de doelgroep waar de woningen voor zijn bedoeld?
De verkoop van woningen is één van de belangrijkste maatregelen die Vestia neemt ten behoeve van een duurzaam financieel herstel. Vestia heeft een koopovereenkomst gesloten voor de hele portefeuille met Patrizia. De voorgenomen verkoop is gesplitst in een deel met overwegend positieve zienswijzen, al dan niet met een aantal voorwaarden, en een deel waarover door gemeenten negatieve zienswijzen zijn ingediend. De ILT heeft de voorgenomen verkoop getoetst op grond van de voorwaarden uit het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) en de verkoopcirculaire MG2013–02. Daarnaast zijn de zienswijzen van het CFV, de huurders en de gemeenten betrokken bij de toetsing. De weging van de gemeentelijke zienswijzen heeft zowel categoraal als specifiek per gemeente plaatsgevonden. De ILT is vervolgens tot het besluit gekomen dat de voorgenomen verkoop aan Patrizia in het belang van de volkshuisvesting is, waarbij het belang van de verkoop voor Vestia en de sector als geheel zwaar is meegewogen.
Hoe verhoudt de passage «het lokale volkshuisvestelijke beleid kan en wil de regering niet bepalen», tot het doorzetten van de verkoop van de woningen waardoor het volkshuisvestelijke beleid wel degelijk wordt bepaald door de regering?2
Met de passage «het lokale ... bepalen» uit de «Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting; Nota naar aanleiding van het nader verslag (Ontvangen 29 oktober 2014)» wordt bedoeld dat de regering ervoor heeft gekozen het bestel onder de Herzieningswet zo in te richten dat lokaal prestatieafspraken gemaakt kunnen worden tussen gemeenten, corporatie(s) en bewonersorganisaties, binnen de randvoorwaarden van de wet- en regelgeving van het Rijk. Enkele gemeenten geven aan te hechten aan prestatieafspraken over aspecten als sociale huurvoorraad, leefbaarheid en woonruimteverdeling. Vestia geeft aan dat zij met geen van de 10 gemeenten prestatieafspraken heeft gemaakt omdat hun bezit in de desbetreffende gemeenten daarvoor een te klein deel uitmaakt van het geheel van huurwoningen. Er is dan geen sprake van het niet nakomen van prestatieafspraken en de verkoop van de woningen van Vestia hebben binnen de wet- en regelgeving plaats gevonden.
Deelt u de mening dat het negeren van de zienswijzen en de herhaaldelijke oproepen uit het hele land niet passen bij de uitgangspunten van het kortgeleden aangenomen wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (Kamerstukken 33 966), waarin de rollen van gemeenten, de Woonvisie en de prestatieafspraken zijn versterkt?3 4 5 6 7 8
Deze mening deel ik niet, zie ook het antwoord op vraag 3. De gemeenten zijn in staat gesteld om een zienswijze te geven. Omdat het voor een groot deel om gereguleerde woningen gaat, hebben ook de huurders de gelegenheid gehad tot het geven van een zienswijze. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toetst een voorgenomen verkoop van woningen onder andere aan de zienswijzen van de gemeente(n). Aan deze gemeentelijke zienswijze(n) wordt een zwaarwegend belang gehecht en er zal slechts tot een ander oordeel worden gekomen dan de gemeente(n) in bijzondere situaties waarin een negatieve gemeentelijke zienswijze evident en naar objectieve maatstaven niet in het belang van de volkshuisvesting is te achten. Gezien de omvang van de financiële problemen van Vestia kan vastgesteld worden dat hier sprake is van een dergelijke bijzondere situatie. Daarnaast is ook de inhoud van de gemeentelijke zienswijzen beoordeeld op het belang van de volkshuisvesting.
De huurdersvereniging van woningcorporatie Vestia heeft onder voorwaarden een positieve zienswijze gegeven over de verkoop; zijn aan alle voorwaarden voldaan en op welke manier is de aanbevelingen tegemoetgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?9
De zienswijze van de Landelijke Huurdersraad Vestia (LHV) van 20 oktober 2014 wordt door de LHV zelf als voorwaardelijk positief bestempeld (alleen positief als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan). Daarnaast doet de LHV aanbevelingen, die met name gericht zijn op Vestia en derhalve niet bij de toetsing zijn betrokken. De aanbeveling van de LHV om integraal te toetsen sluit aan bij het toetsingskader dat gehanteerd is in de beoordelingsprocedure. De voorwaarden richten zich met name op (afspraken met) Patrizia; hieraan kan pas worden voldaan nadat het bezit is overgedragen. Dat heeft tot gevolg dat de ILT zich bij de beoordeling voornamelijk heeft gebaseerd op de vigerende wet- en regelgeving, de toezeggingen die in dit kader reeds door Patrizia zijn gedaan, de attitude waarvan Patrizia reeds blijk heeft gegeven en het feit dat Patrizia zich heeft gecommitteerd aan de IVBN gedragscode. Patrizia heeft aangegeven de Stichting Huurders Organisatie Patrizia (SHOP) te erkennen als huurdersorganisatie in de zin van de Wet Overleg Huurders Verhuurders mits aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan. Dit traject is inmiddels in gang gezet.
De ILT stelt vast dat er een redelijke mate van zekerheid is dat door Patrizia aan de voorwaarden zal worden voldaan zoals die gesteld zijn door de LHV. De LHV heeft tevens aangegeven dat zij er vanuit gaat dat aan de voorwaarden die de LHV stelde aan de verkoop, waaronder de langlopende, passend wordt voldaan.
Bent u van mening dat de gang van zaken rondom de verkoop van de Vestia-woningen past bij de uitgangspunten in de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (Kamerstukken 33 966), waarin de positie van huurders aanzienlijk is versterkt?
De gang van zaken rond de verkoop van Vestia is gebaseerd op de vigerende wet- en regelgeving. De positie van de huurders wordt wat betreft de verkoopregels in de Herzieningswet Toegelaten instelling niet veranderd. De huurders krijgen daarin wel meer invloed bij het tot stand komen van prestatieafspraken.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat nu of in de toekomst geen huurstijging of verkoop zal plaatsvinden, waardoor de betaalbaarheid, de beschikbaarheid en het aantal sociale huurwoningen zal verminderen? Graag een toelichting op uw antwoord.
Zoals bij vraag 3 is geantwoord is het de bedoeling dat lokaal prestatieafspraken worden gemaakt die moeten passen binnen de randvoorwaarden van de wet- en regelgeving van het Rijk. Behalve dat er lokaal afspraken over de betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen kunnen worden gemaakt, is er rijksregelgeving die ziet op verkoop en huurprijzen in het algemeen. Ook dat is er mede op gericht dat er voldoende betaalbare sociale huurwoningen beschikbaar zijn, nu en in de toekomst.
Is het mogelijk de verkoop van de woningen aan Patrizia terug te draaien en de huurwoningen als nog aan te bieden aan collega-woningcorporaties? Zo ja, bent u bereid dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De verkoop van de Vestiawoningen is gestart op 20 maart 2014 met een advertentie in het Financieel dagblad en een brief naar grote corporaties in de betrokken gemeenten. Er is door 16 partijen geboden op de gehele portefeuille en door 27 partijen (voornamelijk corporaties) op een deel van de portefeuille. Vestia heeft vervolgens een koopovereenkomst gesloten voor de hele portefeuille met Patrizia. Het verkoopproces is zorgvuldig en conform de voorschriften doorlopen.
Tegen het positieve besluit van de ILT over de verkoop van het eerste pakket woningen staat geen mogelijkheid van bezwaar en beroep meer open. De bezwaarprocedure inzake het besluit over het tweede pakket woningen is op dit moment nog gaande. Conform mijn toezegging uit het AO Woningcorporaties d.d. 19 november 2014 zal ik uw Kamer informeren over de afloop van deze bezwaartermijn. Een uitspraak over het mogelijk terugdraaien van de verkoop is derhalve prematuur.
De waterrekening |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Berust het bericht van Vewin dat in veel gemeenten de precarioheffing de rekening voor het water voor burgers disproportioneel hoog maakt, op waarheid?1 Is het nu zelfs zo erg dat op een waterfactuur van € 200, deze voor € 40 à 50 aan precarioheffing bestaat?
Gemeenten, provincies en waterschappen kunnen precariobelasting heffen voor het hebben van voorwerpen op, onder, of boven hun grond. Overigens heffen ze niet allemaal precariobelasting op openbare werken van algemeen nut, i.c. zowel ten behoeve van drinkwater als energie. Waar deze belasting wel wordt geheven verschilt de hoogte van de heffing. Er zijn bijvoorbeeld gemeenten waar de doorberekening van de heffing enkele euro’s bedraagt, maar in enkele gemeenten bedraagt de precarioheffing op de rekening voor water tussen de € 40 á € 50 op jaarbasis. Het kan dus zijn dat een substantieel bedrag moet worden betaald. In de praktijk blijkt dat de drinkwaterbedrijven de betaalde precarioheffing uitsluitend doorberekenen aan de inwoners van de precarioheffende gemeente of het precarioheffende waterschap. Er worden dan afspraken gemaakt door de aandeelhouders van het drinkwaterbedrijf dat de heffing alleen wordt doorberekend aan de inwoners van de gemeenten waar de precario wordt geheven. Voor de netwerkbeheerders van energie (gas, elektriciteit en warmte) ligt dit anders. Daar blijkt dat de precariobelasting, die zij moeten betalen, niet wordt verrekend per heffende gemeente, provincie of waterschap. Dit is het gevolg van de wijze van vaststelling van de tarieven van de netbeheerders door de ACM. Daardoor wordt de totale som aan betaalde precariobelasting verdeeld over alle huishoudens en bedrijven/instellingen, die aangesloten zijn bij deze netbeheerders. De ene netbeheerder heeft meer precarioheffende gemeenten en waterschappen in zijn werkgebied dan de andere. Hierdoor bestaan ook daar verschillen in de hoogte van het aandeel dat de precarioheffing deel uitmaakt van de rekening, als onderdeel van de totale kosten die netwerkbeheerders doorberekenen aan de consument.
De verschillen zijn het gevolg van de vrijheid die gemeenten, provincies en waterschappen hebben om precariobelasting te heffen. Het is aan de vertegenwoordigende organen van de decentrale overheden om de beslissing te nemen om precario te heffen en daarbij een afweging te maken in welke mate ze gebruik willen maken van deze algemene belasting. Daarin treed ik niet en heb daardoor geen oordeel over de proportionaliteit.
Klopt daarnaast de zorg van Energie-Nederland, dat de elektriciteitsprijzen voor burgers een soortgelijke problematiek kennen, waarbij de precarioheffingen de elektriciteitsrekening disproportioneel veel verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening, zoals deze ook door de Tweede Kamer in eerdere moties is uitgesproken, dat een dergelijke precarioheffing op een eerste levensbehoefte niet wenselijk is en tot onrechtvaardige verschillen in de waterrekening voor burgers per gemeente leidt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat de indiening van het wetsvoorstel «Afschaffing precario van nutsbedrijven» bij de Tweede Kamer keer op keer wordt uitgesteld, ondanks uw toezeggingen in 20112 en 20143 4, om het zo spoedig mogelijk in te dienen, met als laatste toezegging de overschreden deadline najaar 2014? Waarom heeft u de Tweede Kamer niet geïnformeerd over dit dralen?
Zoals ik uw Kamer al eerder heb laten weten bij de beantwoording van de vragen van de heer van Raak (SP)5 is dit een complex geheel waarbij tegengestelde belangen spelen. Indien de precario op netwerken van nutsbedrijven wordt ingeperkt of afgeschaft, beperkt dit de belastingruimte van gemeenten, provincies en waterschappen. In een eerdere brief aan uw Kamer heeft mijn voorganger hierover al geschreven6. Dit vind ik, net als mijn voorganger, ongewenst indien hier geen compensatie tegenover staat. Uiteraard ben ik voornemens uw Kamer over dit onderwerp zo spoedig mogelijk nader te informeren, waarin ik zoveel mogelijk met alle belangen rekening houd. Ook bericht ik daarbij over het wetsvoorstel.
Wat is uw planning om het wetsvoorstel alsnog bij de Tweede Kamer in te dienen?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik van verkeersdata |
|
Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Verkeersapp wil nog niet vlotten»1 en «Hulpdiensten gevaar op de weg»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van informatie door gemeenten, provincies, rijksoverheid en alle andere wegbeheerders essentieel is om te komen tot goede verkeersinformatie en daarmee een structurele bijdrage levert aan minder files en meer veiligheid op de wegen?
Ik deel die opvatting.
Deelt u de mening dat er een impuls nodig is om verkeersdata sneller en beter ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen, zodat de benodigde informatie snel en eenduidig kan worden geleverd? Welke doelstellingen worden hierbij gehanteerd en binnen welke termijn dienen deze te worden gerealiseerd tegen welke kosten? In hoeverre is deze verplichting ook opgenomen in de uitwerking van het programma Beter Benutten in de verschillende regio’s? Zo nee, bent u bereid om het tijdig en eenduidig verstrekken van verkeersinformatie door wegbeheerders wel als verplichting op te nemen in de uitwerking van het programma Beter Benutten?
Rijkswaterstaat en (inmiddels 23) decentrale wegbeheerders werken in het samenwerkingsverband Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW) aan de inwinning en ontsluiting van verkeersdata. In dit verband wordt voortdurend gewerkt aan verbetering van deze data.
In het Beter Benutten programma zijn als impuls verschillende projecten gerealiseerd, gericht op verbetering van de kwaliteit van beschikbare data. Deze projecten richten zich op het ontsluiten van verkeersdata:
Het project Data Top 5 waarin het Rijk en 12 regio’s zichzelf verplicht hebben om verbetering van de datakwaliteit tot stand te brengen op de onderdelen wegwerkzaamheden, locatiereferentie, maximumsnelheden, restduurindicatie incidenten en verkeersmaatregelen in regelscenario’s.
Het project Open Parkeerdata waarin wordt gewerkt aan het ontsluiten van data rond parkeren in de steden, waardoor reizigers sneller een parkeerplaats kunnen vinden en het zoekverkeer afneemt.
Het vervolgprogramma van Beter Benutten wordt momenteel vormgegeven. Hierin zal wederom nadruk liggen op het structureel ontsluiten van verkeersdata door overheden. Het is aan alle deelnemende wegbeheerders (nationaal, regio’s en steden) om die ambities en doelen te realiseren. Juist door met twaalf regio’s samen te werken binnen Beter Benutten wordt geborgd dat we datalevering eenduidig en uniform opleveren. Dat zijn belangrijke voorwaarden voor private dienstverleners naast datakwaliteit en -tijdigheid. Dit biedt tevens een basis voor andere wegbeheerders om laagdrempelig bij aan te sluiten.
Herkent u de stelling van de onderzoekers van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) dat de top-3 van de ongevallen met betrokkenheid van hulpdiensten met eenvoudige maatregelen terug te dringen is? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen? Zo nee, waarom niet? Onderschrijft u de stelling uit het onderzoek dat een waarschuwingssysteem voor automobilisten veel ongelukken kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de stelling van het IFV. Zo is bijvoorbeeld het IFV samen met de branches al bezig met uitvoering geven aan de aanbevelingen: zij werken aan een richtinggevend kader voor eenduidig rijgedrag van voorrangsvoertuigbestuurders. Verder kan ik u melden dat de ambulancesector zelf ook actief aandacht besteedt in de campagne «De mensen van de ambulance» waarbij weggebruikers worden gewezen op wat zij kunnen en moeten doen als er een ambulance met zwaailicht en sirene aankomt.
De regeling Optische- en geluidssignalen (OGS) valt onder mijn verantwoordelijkheid, de voorrangsvoertuigen en bestuurders zelf vallen onder de verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoten van de Ministeries van Veiligheid en Justitie, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Defensie. Op verzoek van de hulpdiensten heb ik een tweejarige pilot mogelijk gemaakt om OGS op de openbare weg bij trainingsritten te gebruiken. Dit om de voor- en nadelen in kaart te brengen met als einddoel kwalitatief betere bestuurders en het voorkomen van ongevallen. Gezien de positieve resultaten van de proef is het mijn intentie om met genoemde ministeries het gebruik van OGS voor trainingsdoeleinden op de openbare weg definitief mogelijk te maken.
In het verleden heb ik onderzoek gedaan naar effecten van waarschuwingssystemen voor automobilisten op de verkeersveiligheid. Op basis van de resultaten heb ik geen bezwaar tegen gebruik van deze waarschuwingssystemen. Het is onduidelijk in hoeverre met deze systemen ongelukken kunnen worden voorkomen. Het gebruik van dergelijke systemen is aan de hulpdiensten zelf.
Bent u bekend met de proef in sommige regio’s waar waarschuwingssystemen ingevoerd zijn om de automobilisten te waarschuwen via de radio? Wat zijn de opbrengsten in de termen van tijdswinst en veiligheid ten opzichte van de kosten? Worden er op dit moment andere mogelijkheden onderzocht om automobilisten te waarschuwen voor naderende hulpdiensten? Hoe kan bijvoorbeeld de pilot met intelligente transportsystemen (ITS) in Helmond, waarin de verkeerslichten zijn afgestemd op de brandweerauto’s, in dit kader worden geplaatst?
In Noord Nederland heeft een proef plaatsgevonden, waarbij is ingebroken op de radio bij naderende hulpdiensten. In deze proef is slechts een beperkt effect op rijtijden en veiligheid waargenomen. Daarbij hadden vooral commerciële omroepen er bezwaar tegen dat de dienst inbrak op hun uitzendingen. De proef is op basis van deze resultaten niet verder opgeschaald.
Er is via het telecomnetwerk een private dienst beschikbaar die locatiespecifiek waarschuwt voor naderende hulpdiensten. De dienst is als app beschikbaar in de appstores. De dienst kan zelfstandig landelijk opgeschaald worden.
Momenteel wordt gekeken naar de mogelijkheden om de resultaten van onder andere de genoemde proeven in Helmond grootschalig te implementeren als onderdeel van het vervolgprogramma Beter Benutten.
Bent u bereid om dergelijke initiatieven ook te faciliteren in wet- en regelgeving, waarbij daadwerkelijke invoering aan hulpverleningsdiensten en particulier initiatief wordt overgelaten, zodat de veiligheid en doorstroming kunnen worden verhoogd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn wordt hiertoe overgegaan?
Zie antwoord op vraag 5. Momenteel ben ik met verschillende marktpartijen en andere stakeholders in gesprek om te kijken hoe zij deze ontwikkeling en toepassingen verder kunnen opschalen. Er liggen geen belemmeringen op het gebied van wet- en regelgeving voor het toepassen van dergelijke technieken. Er is daarom geen reden om deze initiatieven te faciliteren met wet- en regelgeving. Mochten er in de toekomst wel belemmeringen blijken te zijn, dan kan ik overwegen om met aanvullende wet- en regelgeving te komen.