Het bericht dat Nederland totaal niet voorbereid is op een terreuraanval |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wij zijn op terreur niet voorbereid»?1
Ja.
Hoe duidt u de uitlatingen van jihadspecialist en voormalig analist van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), de heer Sandee, dat Nederland in het geheel niet is voorbereid op een commandostijl verrassingsaanval en dat ons land open en bloot ligt voor aanslagen?
Ik herken het beeld dat de heer Sandee schetst niet. U kunt er van op aan dat de betrokken organisaties en diensten in Nederland alles in het werk stellen om plannen voor aanslagen tijdig te ontdekken, risicopersonen te onderkennen en onder controle te houden waar dat mogelijk is.
In de verzamelbrief over jihadgerelateerde zaken van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is aangegeven dat politiemedewerkers in de basisteams opgeleid, getraind en toegerust zijn voor het geweldsniveau waarmee deze in de regel worden geconfronteerd. In het afgelopen half jaar zijn daarenboven maatregelen genomen ter versterking van de Dienst Speciale Interventies (DSI). Deze en andere maatregelen dragen er aan bij dat de politie bij acute dreiging, ook in situaties die vragen om een inzet van zwaardere (gewelds)middelen, bijvoorbeeld met Arrestatie- en Ondersteuningseenheden of Interventieteams van de DSI, snel ter plaatse is en zo nodig kan opschalen. Op deze manier zijn de betrokken organisaties goed voorbereid op een mogelijke aanslag en op het voorkomen ervan.
Bent u inmiddels bereid fors te investeren in de politie, defensie en de inlichtingendiensten? Zo nee, begrijpt u het enorme risico dat het met zich meebrengt als u dit niet doet?
De optimale inzet van inlichtingendiensten, politie en defensiecapaciteiten heeft voortdurend de aandacht. In de brief van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is uitgebreid aandacht besteed aan de intensivering van de inspanningen van de diensten en lokale overheden op het gebied van terrorismebestrijding. In deze brief heeft het Kabinet gemeld dat de AIVD momenteel nieuwe medewerkers werft uit de structurele verhoging van het budget met 25 miljoen euro met ingang van 2015.
Sinds medio 2014 vindt op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) extra bewaking en beveiliging plaats van een aantal objecten. Dit zijn naar verwachting maatregelen van langere duur. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 57 van de Politiewet 2012 bijstand leveren aan de politie. Deze bijstand wordt aangevraagd en ingezet door het lokaal gezag. Daarom is in overleg tussen een vertegenwoordiging van de regioburgemeesters, de NCTV, de korpsleiding van de nationale politie en met de Koninklijke Marechaussee een herschikking afgesproken, waarbij de Koninklijke Marechaussee de bewaking en beveiliging van objecten met een hoog risicoprofiel van de politie overneemt. Hierdoor blijft de beschikbaarheid van de basispolitiecapaciteit op orde en het overnemen van deze bewaking- en beveiligingstaken door de Koninklijke Marechaussee biedt bovendien de mogelijkheid om snel te kunnen reageren op een verhoogde dreiging. U bent hierover in de brief van 5 februari jongstleden geïnformeerd.
Tot slot stelt het Kabinet, gezien het verwachte langdurige karakter van het huidige dreigingsbeeld, logischerwijs de vraag of de inzet van de diensten en andere ketenpartners op termijn vol te houden is. In de brief van 5 februari jongstleden is gemeld dat het Kabinet de betrokken diensten en ketenpartners gevraagd heeft om een analyse te maken, om zodoende te bezien of bij het voortduren van het huidige dreigingsbeeld ketenpartners versterkt moeten worden. Na bespreking in het Kabinet, informeren wij uw Kamer over de conclusies.
Op welke termijn zult u de Koninklijke Marechaussee (KMar) gaan inzetten voor de beveiliging van gevoelige objecten zoals treinstations en grote winkelcentra?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat op zeer korte termijn administratieve detentie mogelijk moet worden, er een openbaar jihadregister moet komen, fors geïnvesteerd dient te worden in de veiligheidsdiensten, de KMar moet worden ingezet op gevoelige plekken en dat jihadisten die vertrokken zijn nooit meer toegelaten dienen te worden tot ons land? Zo neen, waarom niet? Kunt u elk voorstel van een argumentatie voorzien?
Ten aanzien van het investeren in diensten en het inzetten van de Koninklijke Marechaussee op gevoelige plekken verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Voor de overige punten geldt, dat het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme een groot aantal maatregelen kent, dat ik het genoemde programma op 4 september 2014 met uw Kamer heb besproken en dat ik regelmatig de voortgang van de realisatie van het Actieprogramma aan uw Kamer meld. Onder andere werk ik aan uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium om jihadgang tegen te gaan en om de dreiging die uitgaat van jihadisten te beperken. De nieuwe wet zal voorzien in bevoegdheden om een uitreisverbod, een gebiedsverbod, een contactverbod of een (daaraan gekoppelde) meldplicht op te leggen. Het creëren van een aanvullende bevoegdheid tot administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding is op dit moment niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld bij uitreizigers of terugkeerders – dan zijn de bestaande strafrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie voldoende.
Tijdens het debat met uw Kamer op 4 september 2014 heb ik de ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» ontraden. Het Kabinet is van mening dat een openbare lijst niet in overeenstemming is met de beginselen van onze rechtsstaat. Uw Kamer heeft deze motie verworpen.
Iedereen met de Nederlandse nationaliteit heeft het recht om terug te keren naar Nederland. Ik werk daarom momenteel langs twee wegen aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen. Ten eerste is de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» ingediend bij uw Kamer. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij een onherroepelijke veroordeling van onder andere het verzorgen van of deelnemen aan terroristische trainingen het Nederlanderschap in te trekken. Ten tweede is eind vorig jaar een voorstel voor een wetswijziging (rijkswet op het Nederlanderschap) in consultatie gegaan, waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Een onderzoek onder artsen over de morele belasting van de uitvoering van euthanasie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van een recent onderzoek onder artsen over de beleving van het plegen van euthanasie? Wat is uw visie hierop?1
Ja. De resultaten van dit onderzoek zijn helder. Artsen vinden dat er te weinig oog is voor de emotionele belasting van de arts in een euthanasietraject. Daarnaast ervaren zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken. Ook zonder deze extra druk brengt het behandelen van een euthanasieverzoek voor veel artsen een niet te onderschatten, emotionele belasting met zich mee.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek dat de samenleving naar het oordeel van artsen vaak het idee heeft dat euthanasie een afdwingbaar recht is?
Het is uiteraard onwenselijk dat er personen zijn die het idee hebben dat euthanasie een afdwingbaar recht is, terwijl dit niet het geval is. Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuances bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek op tijd over uw levenseinde».
In hoeverre hangt deze opvatting mede samen met de relatieve onbekendheid die er in de samenleving is met de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Deze aanname is niet uit de resultaten van het onderzoek te herleiden. Ik vind het natuurlijk wel belangrijk dat mensen goed op de hoogte zijn van wat palliatieve zorg is en hoe dit kan bijdragen aan een waardig levenseinde. De afgelopen jaren is er veel meer duidelijk geworden over de (toepassing van) palliatieve zorg, onder andere door het Verbeterprogramma Palliatieve zorg. De komende jaren zal door middel van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg worden getracht palliatieve zorg verder onder de aandacht te brengen. Dit zal onder meer gebeuren door het vergroten van de bewustwording en het nog beter toegankelijk maken van alle informatiebronnen over palliatieve zorg.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat driekwart van de artsen zegt druk te ervaren van patiënten of hun naasten, en dat die druk de laatste jaren toeneemt?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Welke mogelijkheden ziet u om in de samenleving er meer duidelijkheid over te krijgen dat euthanasie geen wettelijk recht is, maar voor artsen meestal een zeer belastende handeling?
Zoals eerder genoemd wordt via de KNMG een patiëntenbrochure over het levenseinde beschikbaar gesteld, die opgesteld is in samenwerking met verschillende ouderenbonden en patiëntenorganisaties. Daarnaast is objectieve, laagdrempelige informatie beschikbaar via de website van de rijksoverheid.
Tevens zijn wij recent met een aantal ouderenbonden, patiëntenverenigingen en het samenwerkingsverband Coalitie Van Betekenis tot het Einde in gesprek gegaan om het naderende levenseinde meer bespreekbaar te kunnen maken. Ik heb met deze partijen afgesproken dat zij met voorstellen komen hoe er meer bewustwording kan worden gecreëerd over invulling van de laatste levensfase. Daarnaast wordt, zoals in antwoord op vraag 3 genoemd, in het Nationaal Programma Palliatieve Zorg aandacht besteed aan bewustwording.
Welke concrete initiatieven onderneemt u om de bewustwording hierover in de samenleving te vergroten, alsmede de bewustwording over de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de ontwikkeling van een beter aanbod van objectief, laagdrempelig informatiemateriaal waarin de wettelijke kaders duidelijk uitgelegd worden en waarin tevens duidelijkheid wordt geboden over de mogelijkheden van palliatieve zorg, de morele belasting die euthanasie voor artsen betekent en het gegeven dat euthanasie geen wettelijk recht is?
Zie antwoord vraag 5.
De ellende met de keukentafelgesprekken |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw algemene opvatting over de keukentafelgesprekken die gemeenten voeren met mensen die hulpbehoevend zijn? Verlopen deze keukentafelgesprekken – in het kader van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning – in uw ogen in alle gemeenten naar wens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanaf 1 november 2014 dient het college ervoor te zorgen dat op basis van de Wmo 2015 het onderzoek in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben betrekking op nieuwe cliënten en op cliënten wier «oude» beschikking bijvoorbeeld per 1 januari 2015 eindigde. Het aantal nieuwe aanvragen voor ondersteuning die tot 1 januari 2015 onder de AWBZ viel is in november en december 2014 zeer beperkt gebleven, omdat cliënten tot en met 31 december 2014 aanvragen konden indienen bij het CIZ, waarop het CIZ nog bevoegd was te beslissen. Het is voor mij niet mogelijk om in de zeer korte periode dat gemeenten de genoemde onderzoeken hebben uitgevoerd een algemene opvatting te geven over het verloop daarvan.
Krijgt u – net als de leden van de SP-fractie – veel klachten binnen van mensen die een vervelende ervaring hebben gehad met het keukentafelgesprek? Zo ja, wat zijn de aard en de omvang van deze klachten?
Het aantal mij bekende klachten van cliënten met vervelende ervaringen is op dit moment beperkt. De klachten die wel zijn binnen gekomen, hebben betrekking op het gevoel van cliënten dat zij ten onrechte niet in aanmerking zijn gekomen voor de gevraagde (mate van) maatschappelijke ondersteuning en of de opvatting dat cliënten niet correct zijn bejegend. De afhandeling van concrete door VWS ontvangen klachten wordt, na contact daarover met de cliënt en het college, voor behandeling teruggelegd bij het verantwoordelijke college.
Kunt u aangeven hoeveel mensen geconfronteerd zijn met het geheel of gedeeltelijk schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging in vergelijking met 2013 en 2014? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover overzichtelijk te informeren?
Op landelijk niveau bestaat, vanuit de administratie van het CAK, alleen inzicht in de toegekende individuele voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is en het aantal personen dat dit betreft. Op basis van CAK gegevens over het jaar 2013 hebben 416.102 personen gebruik gemaakt van huishoudelijke verzorging waar zij een eigen bijdrage over verschuldigd waren (bron CAK peildatum 27-09-2014). Over 2014 zijn nog geen gegevens over het hele jaar beschikbaar. Voorts geven de gegevens van het CAK geen totaalbeeld omdat huishoudelijke verzorging, verstrekt als onderdeel van een arrangement dan wel als algemene voorziening, geen onderdeel uitmaakt van de door het CAK separaat geregistreerde aantallen personen met huishoudelijke verzorging. Een vergelijking op basis van CAK gegevens van het aantal personen dat huishoudelijke verzorging ontving in 2014 ten opzichte van 2013 is dan ook niet zinvol door de toename van huishoudelijke verzorging in arrangementen en algemene voorzieningen. Ik zal u in het kader van de eerstvolgende voortgangsrapportage Hervorming langdurige zorg nader informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie van de Wmo 2015. Een onderdeel hiervan vormt de – in ontwikkeling zijnde – gemeentelijke monitor sociaal domein.
Hoeveel mensen zijn geconfronteerd met het geheel of gedeeltelijk schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging zonder dat zij een keukentafelgesprek hebben gehad? Welke maatregelen gaat u nemen bij gemeenten die geen zorgvuldig keukentafelgesprek voeren met mensen die huishoudelijke verzorging nodig hebben?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt deze gevraagde informatie niet landelijk geregistreerd. Het is aan de colleges om over de uitvoering van het lokale beleid verantwoording af te leggen aan de betrokken gemeenteraden.
Indien een college het op basis van de Wmo 2015 verplichte onderzoek in vervolg op een melding niet zorgvuldig uitvoert, heeft de cliënt het recht de gemeente hierop aan te spreken, zo nodig in bezwaar en beroep. Bij een onzorgvuldige uitvoering van de wet en het lokale beleid is daarnaast primair aan de gemeenteraad het college hierop, in lijn met het uitgangspunt van horizontale verantwoording, aan te spreken. Mocht mij blijken dat er sprake is van meer dan incidentele, ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente en een gemeenteraad die zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, dan heb ik de bevoegdheid om te interveniëren volgens de stappen van de interventieladder van bestuurlijk toezicht.
Hoeveel mensen hebben nog geen keukentafelgesprek gehad om te bepalen welke zorg en/of voorziening(en) zij nodig hebben? Mocht u niet over recente gegevens of cijfers beschikken bent u dan in ieder geval bereid dit uit te zoeken per gemeente en de Kamer hierover spoedig te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Het aantal onderzoeken dat colleges uitvoeren in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning wordt niet op landelijk niveau geregistreerd. Ook in de toekomst zal dat niet gebeuren, omdat het een gedecentraliseerde taak en lokale uitvoeringsinformatie betreft en omdat het wenselijk is de administratieve lasten van gemeenten zoveel mogelijk te beperken tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Ik zal u in het kader van de eerstvolgende voortgangsrapportage Hervorming langdurige zorg nader informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie van de Wmo 2015.
Wat is uw oordeel over het bericht dat 40% van de ouderen opkijkt tegen het keukentafelgesprek, omdat ze denken dat gemeenten het keukentafelgesprek puur en alleen zullen aangrijpen om te korten op het aantal uren zorg en zo snel denken te kunnen bezuinigen? Wat gaat u hieraan doen?3
Ik betreur de onzekerheid bij ouderen over de continuïteit van de zorg en ondersteuning. Het is zaak die onzekerheid zo kort mogelijk te laten duren. Een goede en tijdige communicatie door de gemeente naar cliënten en – waar relevant – een zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie is daarbij essentieel. Het onderzoek dat het college in vervolg op een melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning moet uitvoeren is met een aantal belangrijke, in de wet verankerde, waarborgen omgeven. Cliënten kunnen zich hierop beroepen. Ik ga er van uit dat in procedures van bezwaar en beroep deze waarborgen in een toets op zorgvuldigheid expliciet zullen worden betrokken.
Deze zijn:
Uit het voorgaande blijkt dat het door het college in te stellen onderzoek met tal van waarborgen voor de cliënt is omgeven. De hiervoor geschetste meer procedurele waarborgen voor de cliënt zorgen er, samen met de voorgeschreven inhoud van het onderzoek en het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is tegen een beslissing van het college, voor dat het college het onderzoek als regel zorgvuldig zal uitvoeren. Gemeenten die onvoldoende zorgvuldigheid in acht nemen zijn of zullen hierin worden gecorrigeerd.
Het is overigens wel van belang dat een cliënt zich samen met zijn eventuele mantelzorger dan wel zijn vertegenwoordiger en zijn cliëntondersteuner goed voorbereidt op het onderzoek. Het is immers in het belang van zowel de cliënt als het college dat alle aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van het verzoek om maatschappelijke ondersteuning op een goede manier in het onderzoek aan de orde komen. Het college en cliënt zijn daar samen verantwoordelijk voor.
Hoe oordeelt u over de kosten die gemeenten maken met betrekking tot keukentafelgesprekken en de verschillen tussen gemeenten hierin, nu blijkt dat in Nijkerk 600 gesprekken 70.000 euro kosten, in Apeldoorn de kosten variëren tussen 119 tot 500 euro voor een gesprek, terwijl Buurtzorg 60 euro per gesprek rekent? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in uw ogen een redelijk bedrag voor het voeren van een keukentafelgesprek?4 5
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de (organisatie van de) zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 en de daarmee gepaard gaande kosten. Het uitvoeren van het in de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek in vervolg op een melding is een essentieel onderdeel van de uitvoering van de Wmo 2015. De kosten die daarmee gepaard gaan hangen samen met de wijze waarop de gemeente hier uitvoering aan heeft gegeven.
Ik kan ook geen uitspraken doen over kosten verbonden aan het uitvoeren van deze onderzoeken omdat het daarvoor benodigde inzicht mij ontbreekt. In algemene zin kan ik wel zeggen dat de uitvoering van de Wmo 2015 en in het bijzonder het voorgeschreven onderzoek, gericht is op de persoonlijke omstandigheden van de cliënt en het bieden van maatwerk. Dit betekent dat ook het uit te voeren onderzoek maatwerk is en het per persoon kan en zal verschillen.
Wat is uw oordeel over de handelwijze van de gemeente Utrecht die keukentafelgesprekken met betrekking tot huishoudelijke verzorging telefonisch afhandelt? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In het antwoord op vraag 6 is uitgebreid ingegaan op de in de wet opgenomen waarborgen voor de cliënt waaraan het onderzoek in vervolg op een melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Het college is, mits voldaan wordt aan deze waarborgen, vrij in de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Met alleen een telefoongesprek lijkt het mij lastig een zorgvuldige beoordeling te bewerkstelligen. Om te onderzoeken of nader onderzoek gewenst is kan het onderdeel zijn van de werkwijze. Als de cliënt geen telefonisch maar (ook) een persoonlijk gesprek wenst, dan moet dat georganiseerd worden.
Is u bekend hoeveel en welke gemeenten keukentafelgesprekken telefonisch afhandelen, om kosten te drukken die gemoeid gaan met de keukentafelgesprekken? Zo nee, bent u bereid dit spoedig uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij niet bekend hoeveel en welke gemeenten het onderzoek in vervolg op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (voor een deel) telefonisch uitvoeren. Ik zie – verwijzend naar mijn antwoorden op eerdere vragen – geen reden om nader onderzoek in te stellen.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak waarin u vaststelt dat gemeenten pas beslissingen kunnen nemen over voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning voor mensen nadat ze zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de omstandigheden van deze mensen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich dan tot gemeenten die keukentafelgesprek telefonisch afdoen, of gemeenten die mensen de mededeling geven dat zij gekort worden in het aantal uren zorg, zonder dat ze een gesprek hebben gehad? Welke maatregelen gaat u nemen om betreffende gemeenten tot de orde te roepen?7
Ja, ik herinner mij mijn uitspraak dat gemeenten ingevolge de wet verplicht zijn zorgvuldig te handelen bij het toekennen van een nieuwe voorziening en of het aanpassen van een (doorlopende) voorziening. Het versoberen of beëindigen van huishoudelijke hulp op basis van een (doorlopende) voorziening vraagt in alle gevallen een individuele afweging.
Voor wat betreft het (voor een deel) telefonisch uitvoeren van het onderzoek in vervolg op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6 en 8.
Bij het versoberen of beëindigen van een voorziening die al onder de Wmo (voor 1 januari 2015) was toegekend moet in alle gevallen een individuele afweging plaatsvinden die voldoet aan het overgangsrecht van de Wmo 2015. De werking hiervan hebben we gezien bij de bij u bekende zaak van de gemeente Dantumadiel. Het college moet zich daarbij ook houden aan de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) omdat in juridische zin sprake kan zijn van aantasting van «eigendomsrechten» hetgeen in algemene zin gepaard gaat met de noodzaak, in geval van beëindiging of beperking van de voorziening, een redelijke overgangstermijn in acht te nemen.
Indien de termijn waarvoor een voorziening is verstrekt afloopt acht ik het zorgvuldig dat het college de cliënt daarover tijdig en actief informeert. Ingeval het college van mening is dat in de toekomst een algemene voorziening in de behoefte van maatschappelijke ondersteuning van de betreffende cliënt voorziet en het college de cliënt daarnaar verwijst, is het vanuit het oogpunt van goed bestuur wenselijk dat het college de cliënt er op attent maakt dat hij, indien naar zijn oordeel de algemene voorziening niet volstaat, een maatwerkvoorziening kan aanvragen.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak waarin u aangaf dat gemeenten ingevolge de wet verplicht zijn zorgvuldig te handelen bij het aanpassen van de huishoudelijke zorg bij mensen met een doorlopende toekenning? Hoeveel gemeenten hebben naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak met betrekking tot de zaak van de gemeente Dantumadeel hun beleid met betrekking tot het keukentafelgesprek/onderzoek gewijzigd? Zijn er nog steeds gemeenten die handelen in strijd met de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning?8
Ja, ik herinner mij deze uitspraak. Er is geen centrale registratie van gemeenten die op basis van de voorlopige voorziening van de rechter in de zaak van de gemeente Dantumadiel, hun beleid hebben aangepast. Ik ben in mijn brief van 22 december 2014 aan alle voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke wethouders (bijgevoegd)9 uitgebreid ingegaan op het belang van genoemde uitspraak. Ik verwacht dat colleges hun beleid, indien de uitspraak van de Rechtbank daar aanleiding toe gaf, inmiddels hebben aangepast en dat de gemeenteraden daarbij hun controlerende rol vervullen.
Acht u het wenselijk dat private organisaties fors verdienen door het aanbieden van cursussen «Hoe voer ik een keukentafelgesprek?»? Hoeveel gemeenten besteden geld bedoeld voor zorg aan dergelijke cursussen? Bent u bereid om inzichtelijk te maken welke gemeenten dergelijke bureautjes inhuren om scholing te verzorgen a € 2.250 per opleidingsplek?9
Ik acht het van groot belang dat de personen die het onderzoek doen, goed zijn geschoold en voorbereid. Het in de wet beschreven onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd en de dialoog, ook in termen van vaardigheden van de gesprekspartner van cliënten, tot tevredenheid bij cliënten leiden. Of het ook daadwerkelijk lukt om de doelstellingen van de Wmo 2015 te bereiken, is voor een belangrijk deel afhankelijk van de wijze waarop het genoemde onderzoek wordt uitgevoerd. Investeringen in een adequate scholing van personeel acht ik dan ook van groot belang. Het is echter de verantwoordelijkheid van gemeenten om dit vorm te geven hierin de benodigde keuzes te maken. Ik treed daar niet in.
Kunt u aangeven in hoeverre u uw systeemverantwoordelijkheid oppakt bij gemeenten die het voeren van zorgvuldige keukentafelgesprekken verzaken en tevens in strijd met de wet handelen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De gemeente is primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015. Dit omvat onder andere de uitvoering van het op basis van de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek. De gemeenteraad stelt de hoofdlijnen van het door het college te voeren beleid vast en controleert het college op een juiste uitvoering van de wet. Bij een onzorgvuldige uitvoering van de wet en het lokale beleid is daarnaast primair aan de gemeenteraad het college hierop, in lijn met het uitgangspunt van horizontale verantwoording, aan te spreken. Mocht mij blijken dat er sprake is van meer dan incidentele, ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente en een gemeenteraad die zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, dan heb ik de bevoegdheid om te interveniëren volgens de stappen van de interventieladder van bestuurlijk toezicht. Mocht na verloop van tijd, op basis van landelijke evaluatie blijken dat de doelen van de wet onvoldoende worden gerealiseerd of de wet op onderdelen niet goed wordt uitgevoerd of uitvoerbaar is, dan brengt mijn verantwoordelijkheid voor het systeem met zich mee, dat ik mij zal beraden over mogelijke aanpassingen van het beleid op landelijk niveau en zo nodig aanpassing van het wettelijk kader. Ik zal uw Kamer volgens eerdere toezegging bij gelegenheid van de volgende voortgangsrapportage hervorming langdurige zorg informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie.
Het bericht dat agenten onveilig zijn vanwege een gebrek aan training |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Agenten onveilig door gebrek aan training»?1
Ja.
Is het u bekend dat uit een intern schrijven van de politievakbond ACP blijkt dat dienders zich onveilig voelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervan kennis genomen door middel van een publicatie in het Bondsmagazine van de ACP van december 2014.
Kent u de inhoud van het onderzoek van de jongerenafdeling van de politievakbond ACP? Zo ja, wat is de inhoud van dat onderzoek en wat zijn de conclusies? Zo nee, wilt u zich hiervan op de hoogte laten stellen en de Kamer hierover berichten?
Nee, ik ken deze niet. Het is aan de ACP om dit eventueel met mij in de reguliere contacten te delen.
Lopen agenten meer gevaar door gebrek aan training? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Politieagenten krijgen voldoende training. Er zijn voldoende mensen en middelen beschikbaar voor het geven van deze trainingen. Er kunnen zich spanningen voordoen tussen de prioriteiten in het dagelijks werk en het volgen van trainingen. Dit geldt niet alleen voor de politie, maar ook voor andere sectoren. Gelet op de verantwoordelijkheid die medewerker en leidinggevende hier samen in hebben, is het zo dat dit geen belemmering is en mag zijn voor het volgen van trainingen.
Het trainingsaanbod voor agenten bevat onder andere training voor schietvaardigheid, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging, fysieke vaardigheid, rijvaardigheid en AMOK-situaties (grootschalige levensbedreigende situaties). Het trainingsaanbod is vanaf 2013 tijdelijk uitgebreid van 32 naar gemiddeld 45 trainingsuren per jaar, in verband met de invoering van het nieuwe dienstwapen en de mentale kracht training.
Naast deze 45 trainingsuren trainen specialisten zoals medewerkers van de Mobiele Eenheid en arrestatieteams uiteraard meer.
Bovendien worden trainingen verder doorontwikkeld, zodat deze nog beter aansluiten op het dagelijkse werk.
Is het waar dat doordat de politie met onderbezetting kampt, er geen tijd en geld is om te trainen, dat er veel trainingslessen uitvallen door een te lage opkomst, dat er een capaciteitsprobleem is en dat het ziekteverzuim schrikbarend hoog is? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Wat gaat u hier aan doen? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde en over welke informatie beschikt u zelf?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de Integrale Beroepsvaardigheden Training vaak niet meer is dan het afleggen van een toets en dat er van echt trainen geen sprake is? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Een nieuwe methode van trainen en begeleiden is in ontwikkeling. Een belangrijk element hierin is de ontwikkeling «van toetsen naar trainen». De politiemedewerker moet niet alleen trainen voor het behalen van een toets, maar trainen voor een professioneel, verantwoord en veilig optreden in de praktijk. Voor zover dit gepaard gaat met bevoegdheden om bijvoorbeeld geweld aan te wenden als de situatie daarom vraagt, blijft ook toetsen van belang. Toetsen zullen daarom blijven bestaan, maar zijn geen doel op zich.
Herkent u de door de jongerenafdeling van de politievakbond ACP geschetste situatie dat veel agenten zeggen niet of nauwelijks getraind te zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de indruk wordt gewekt dat certificering belangrijker wordt geacht dan veiligheid en dat bazen zich willen indekken tegen incidenten terwijl agenten adequaat willen handelen in geweldssituaties om zichzelf en slachtoffers te kunnen beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre zijn agenten zelf verantwoordelijk voor hun eigen training, waaronder fysieke training en schietvaardigheid? In hoeverre zijn zij in staat zichzelf daarin te trainen?
De werkgever faciliteert, ondersteunt en adviseert medewerkers in het bijhouden van hun kennis en vaardigheden. Medewerkers hebben hierin echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Met name op het gebied van de basis fysieke conditie en leefstijl zijn er goede mogelijkheden voor zelfstandige training en voor het bewaken van een verstandig eetpatroon. In training die niet in eigen tijd gedaan kan worden of waarvoor specifieke trainingsfaciliteiten, zoals een schietbaan, nodig zijn, wordt door de werkgever voorzien.
Worden agenten bij hun beoordelingsgesprekken beoordeeld op de mate waarin zij getraind zijn? Zo ja, deelt u dan de mening dat de mogelijkheden tot training op orde moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In de functioneringsgesprekken wordt teruggeblikt en vooruitgekeken op het functioneren, de inzetbaarheid en de ontwikkeling van medewerkers. Het ligt voor de hand dat deelname aan trainingen hierbij ook aan de orde wordt gesteld. De mogelijkheden tot het volgen van trainingen zijn op orde.
De ARGOS-uitzending ‘Ik keer terug!’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Ik keer terug!» van ARGOS van 27 december jongstleden?
Ja.
Welke problemen zijn u bekend met regelgeving voor Nederlanders die wensen terug te keren uit het buitenland, al dan niet met een buitenlandse partner? Deelt u de opvatting dat dergelijke obstakels zoveel mogelijk uit de weg geruimd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de IND zijn enkele gevallen bekend van problemen rond het vereiste van duurzaamheid van de inkomsten in het geval van gezinshereniging bij een naar Nederland terugkerende partner. Zoals ik in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 14 januari jl. heb toegezegd zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van het gesprek dat ik voornemens ben te hebben met expats over het niet kunnen voldoen aan de inkomenseis door Nederlanders die langere tijd in het buitenland hebben gewerkt en daar een gezin hebben gesticht en met dit gezin willen terugkeren.
Op welke wijze waarschuwt u emigranten momenteel voor het verlies van nationaliteit bij het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit of het niet tijdig verlengen van het paspoort? Welke mogelijkheden tot verbetering van de voorlichting en waarschuwingen ziet u op korte termijn?
Op de website van de rijksoverheid staat informatie over het risico van verlies van het Nederlanderschap.
Daarnaast wordt sinds de invoering van de geldigheidsduur van tien jaar voor reisdocumenten per 9 maart 2014 op Nederlandse posten in het buitenland bij de uitreiking van het nieuwe reisdocument een inlegvel verstrekt. Hierop staat informatie over de vergaande gevolgen die het laten verlopen van dit reisdocument kan hebben voor de Nederlandse nationaliteit. Deze informatie staat ook vermeld op rijksoverheid.nl en op de sites van alle posten.
Bent u bereid het verlies van Nederlanderschap bij het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Het verlies van de Nederlandse nationaliteit bij het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit dient om zoveel mogelijk te voorkomen dat men een meervoudige nationaliteit verwerft. Het tegengaan van een dubbele nationaliteit is voor dit kabinet een belangrijk uitgangspunt van beleid.
Hoe reageert u op de in de uitzetting geuite gevoelens, dat men eenmaal in het buitenland niet meer als Nederlander gezien wordt en dat het beleid gericht is op het voorkomen van een terugkeer? Indien u het zorgelijk vindt dat een dergelijk beeld bestaat, hoe gaat u voorkomen dat dit gevoel bij mensen ontstaat?
Ik betreur het indien dit zo wordt ervaren. Het beleid is geenszins gericht op het voorkomen van terugkeer. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er een one-stop-shop voor (voormalige) Nederlanders in het buitenland waar zij terecht kunnen met al hun vragen en hulpverzoeken omtrent remigratie? Zo ja, bent u bereid de vindbaarheid hiervan te verbeteren? Zo nee, bent u bereid een dergelijk punt in te richten?
Neen. Een dergelijke voorziening is er niet. De vragen die in de uitzending aan de orde kwamen zijn zeer divers en liggen op meerdere beleidsterreinen.
Op de website van de rijksoverheid staat informatie over: Reizen, wonen en werken in het buitenland. Hier wordt onder meer vermeld hoe men zich kan voorbereiden op verblijf buiten Nederland en welke risico’s dit met zich mee kan brengen. De IND is graag bereid informatie te verschaffen over het toelatingsbeleid.
De uitkomsten van het belevingsonderzoek euthanasie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitkomsten van het belevingsonderzoek euthanasie en de artikelen die hierover zijn verschenen in het Medisch Contact en op de website van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)? Deelt u de mening, dat dit onderzoek van grote waarde is en dat het van belang is dat de KNMG dit onderzoek heeft uitgevoerd?1
Ja. Ik waardeer de inspanning van de KNMG om onderzoek te verrichten naar de beleving van artsen.
Op welke wijze duidt u dit onderzoek?
Zoals ik al aangeef in reactie op vragen van dhr. Van der Staaij (SGP, ingezonden 8 januari 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1148) zijn de resultaten van dit onderzoek helder. Artsen vinden dat er te weinig oog is voor de emotionele belasting van de arts wanneer deze een euthanasieverzoek behandelt. Daarnaast ervaren zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een extra druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken.
Daarnaast is het uiteraard onwenselijk dat er personen zijn die het idee hebben dat euthanasie een afdwingbaar recht is, terwijl dit niet het geval is. Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuance bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is wel informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek op tijd over uw levenseinde».
Deelt u de mening, dat het onwenselijk is, dat veel patiënten euthanasie als een recht beschouwen? Op welke wijze kunt u verduidelijken, dat euthanasie in Nederland geen recht is, maar alleen is toegestaan wanneer aan de zorgvuldigheidscriteria van Euthanasiewet wordt voldaan?
Ik kan mij voorstellen dat het uitvoeren van euthanasie heel belastend kan zijn voor de betrokken arts. Dat euthanasie pas mag plaatsvinden als aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, geeft aan dat het hierbij niet gaat om een gewone, maar om een uitzonderlijke medische handeling. Via de KNMG is een patiëntenbrochure over het levenseinde beschikbaar, die opgesteld is in samenwerking met verschillende ouderenbonden en patiëntenorganisaties. Daarnaast is objectieve, laagdrempelige informatie beschikbaar via de website van de rijksoverheid.
Ik vind het overigens niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid, maar ook van maatschappelijke organisaties om genuanceerde, objectieve informatie te verschaffen over dit onderwerp. Het is ongewenst om een boodschap te verspreiden dat euthanasie een recht is of dat artsen een plicht hebben om er aan mee te werken. Een arts moet in vrijheid en zonder extra druk de afweging kunnen maken of een euthanasieverzoek aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen voldoet.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 van de hierboven genoemde schriftelijke vragen van de SGP.
Wat gaat u eraan doen om patiënten beter te informeren over de grenzen van de euthanasiewetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening, dat euthanasie moet worden gezien als uitzonderlijk medisch handelen, waartoe artsen slechts zullen overgaan als aan alle zorgvuldigheidscriteria in de wet wordt voldaan? Vindt u het begrijpelijk, zoals ook uit het onderzoek blijkt, dat het uitvoeren van euthanasie emotioneel belastend kan zijn voor artsen en ook in dat opzicht moet worden gezien als uitzonderlijk medisch handelen? Op welke wijze kunt u eraan bijdragen dat de samenleving hier meer oog voor heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u, dat een kwart van de huisartsen het moeilijk vindt om «nee» te zeggen tegen een euthanasieverzoek? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bijna 70 procent van de artsen zich onder druk gezet voelt om euthanasie uit te voeren? Hoe verklaart u dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wilt u met de KNMG aan de slag gaan om informatie over euthanasie begrijpelijk te maken voor laaggeletterden?
De informatie op de website van de rijksoverheid voldoet zoveel mogelijk aan de eisen van toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid. Ik zal hierover niettemin met de KNMG in overleg treden.
Deelt u de mening, dat de informatie van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) en de Levenseindekliniek niet neutraal is? Op welke wijze kan er meer toegankelijke informatie over het levenseinde beschikbaar komen, die patiënten op een neutrale wijze informeert?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven wordt er informatie beschikbaar gesteld via de brochure van de KNMG en de website van de rijksoverheid. Verder staat het organisaties vrij om informatie te verschaffen vanuit ieders opvatting over deze materie, zolang deze informatie niet misleidend is.
Wilt u in gesprek gaan met de KNMG over de bevindingen van het onderzoek?
In het regulier overleg met de KNMG zal dit onderwerp uiteraard worden meegenomen.
Collectieve zorgverzekeringen waarbij chronisch zieken geen baat hebben |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie na het lezen van het opinieartikel van mevrouw Sanders, reumapatiënt en tevens voorzitter van ReumActief?1
Naar ik uit het artikel begrijp heeft mevrouw Sanders ervoor gekozen niet over te stappen naar de collectieve verzekering van de gemeente Stadskanaal omdat deze haar verzekeringstechnisch minder kan bieden dan haar huidige verzekeraar. Het is onduidelijk of bij andere zorgverzekeraars mogelijkheden zijn om aan de bezwaren van mevrouw Sanders tegemoet te komen. Verder merk ik op dat de zorgverzekering wordt gezien als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan zorgtoeslag worden aangevraagd. Het is onduidelijk of mevrouw Sanders zorgtoeslag heeft aangevraagd.
Voorts is het aan de gemeente te bepalen hoe het lokale beleid wordt ingericht. Mevrouw Sanders stelt dat haar gemeente ervan uit gaat dat zij zelf de huishoudelijke hulp kan organiseren en betalen. De gemeente kan niet bepalen of iemand huishoudelijke hulp zelf moet betalen en ook niet bij voorbaat of iemand huishoudelijke hulp zelf kan organiseren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Indien iemand zich bij de gemeente meldt met een verzoek om ondersteuning, moet de gemeente onderzoek doen naar de persoonlijke situatie.
Bij het onderzoek wordt bekeken wat betrokkene zelf nog kan dan wel of andere mensen eventueel kunnen helpen. Ook kijkt de gemeente of er al zorg en ondersteuning vanuit andere wetten wordt geboden, zoals de Zorgverzekeringswet of de Participatiewet. Indien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van onvoldoende zelfredzaamheid en ook het netwerk niet kan bijdragen, is de gemeente verplicht ondersteuning te bieden. Dit kan in de vorm van een maatwerkvoorziening maar het kan ook zijn dat de gemeente voor bepaalde gevallen een algemene voorziening heeft ingericht. Uit de bijdrage van mevrouw Sanders kan ik niet opmaken of de gemeente op dit punt tekort is geschoten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat chronisch zieken in veel gevallen geen baat hebben bij een collectieve zorgverzekering van desbetreffende gemeente?
Ik deel deze opvatting niet en alvorens dit toe te lichten, wil ik benadrukken dat een collectieve zorgverzekering één van de mogelijkheden is waar mensen met een chronische ziekte en/of beperking baat bij kunnen hebben. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten beschikken gemeenten over verschillende instrumenten om mensen met een chronische zieke en/of beperking te ondersteunen. Met het vervallen van de Wtcg en CER hebben gemeenten hiertoe aanvullend budget ontvangen.
Ten aanzien van collectieve zorgverzekeringen geldt dat gemeenten al jaren collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor burgers met een lager inkomen. Het overgrote deel van de gemeenten heeft met inzet van het aanvullend budget deze regelingen gericht doorontwikkeld om beter aan te sluiten bij de meerkosten van mensen met een chronische ziekte en/of beperking. Naast aanvullende modules met dekkingen die specifiek gericht zijn op meerkosten als gevolg van een chronische ziekte en/of beperking hebben gemeenten hun bijdrage in de premie van de gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen verhoogd. Zowel directe kosten als het eigen risico kunnen worden opgenomen in de collectiviteit.
Recentelijk is een rapport gepubliceerd waarin bureau BS&F in opdracht van Ieder(in) heeft onderzocht hoe gemeenten hun collectieve zorgverzekering inzetten om mensen met een chronische ziekte en/of beperking voor hun meerkosten te compenseren. Het onderzoek is als bijlage hierbij toegevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna 80% van de 300 gemeenten waar het onderzoek op is gebaseerd, met behulp van het aanvullende budget dat zij hebben ontvangen, hun gemeentelijke collectiviteiten hebben uitgebreid en hun bijdrage in de premie hebben verhoogd. Burgers die hiervan gebruik maken genieten per saldo gemiddeld een financieel voordeel van bijna € 460,– per jaar ten opzichte van wat deze zorgverzekering normaliter zou kosten zonder bijdrage van de gemeente en zonder uitonderhandelde collectiviteitskorting. Ook blijkt uit het onderzoek dat meer dan de helft van de onderzochte gemeenten de toegang tot de gemeentelijke collectiviteiten hebben verruimd naar een inkomensgrens van 120% of hoger.
Het voorgaande toont aan dat meer mensen baat hebben bij de collectieve zorgverzekeringen die hun gemeente aanbiedt. Met de beoogde verdere doorontwikkeling zullen de collectieve zorgverzekeringen steeds beter aansluiten op de behoeften van mensen met een chronische ziekte en/of beperking.
Wat vindt u ervan dat juist chronisch zieken,voor wie de aanvullende verzekering met name van groot belang is, in sommige gemeenten alleen in aanmerking komen voor compensatie van het eigen risico wanneer zij overstappen naar een andere verzekeraar?
De inhoud van de collectieve zorgverzekering is afhankelijk van de keuzes die de gemeente maakt en de afspraken die de gemeente met de verzekeraar maakt. Indien iemand gebruik wil maken van de gemeentelijke collectiviteit dan moet deze persoon wel verzekerd zijn bij dezelfde verzekeraar als de verzekeraar waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Indien dit niet het geval is, dan zal iemand van verzekeraar moeten overstappen. Dit is niet anders dan bij andere collectiviteiten. Gemeenten hebben overigens in de regel hun gemeentelijke collectiviteit ondergebracht bij de verzekeraar met het grootste marktaandeel in de betreffende gemeente. Voor veel mensen zal dit impliceren dat overstappen niet nodig is. Voorts geldt dat gemeenten de verplichting hebben om (aanvullend) maatwerk te bieden daar waar dat nodig is.
Zoals aangegeven in mijn brief «Kwaliteit Loont» dd. 6 februari jl. wil ik ook via een aanpassing van de vereveningssystematiek bevorderen dat verzekeraars vaker van de mogelijkheid gebruik maken om een korting te geven als verzekerden – in het bijzonder chronisch zieken – gebruik maken van gecontracteerd aanbod. Over de uitwerking zal uw Kamer nader worden geïnformeerd.
Erkent u dat met de stijging van de zorgpremie, de stijging van het eigen risico, het wegvallen van compensatieregelingen en het uitkleden van het basispakket, chronisch zieken onevenredig hard getroffen worden door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Het pakket is de afgelopen jaren per saldo groter en niet kleiner geworden. Zoals gezegd bij het antwoord op de eerste vraag, zie ik de zorgverzekering als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan, afhankelijk van het inkomen, de zorgtoeslag worden aangevraagd. Ik neem aan dat met «wegvallen van compensatieregelingen» wordt gedoeld op het wegvallen van de Wtcg en CER. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten hebben gemeenten aanvullend budget ontvangen voor meer financiële mogelijkheden voor gericht maatwerk aan personen met een chronische ziekte en/of beperking met meerkosten. Voorts zij opgemerkt dat de betaalde gemiddelde premie en eigen risico van de laagstbetaalden de afgelopen tien jaar ongeveer gelijk is gebleven, mede als gevolg van de stijgende zorgtoeslag voor deze groep verzekerden.
Gaat u voorkomen dat chronisch zieken, die toch al veel zorgkosten maken, buiten de boot vallen bij collectieve zorgverzekeringen of compensatie van het eigen risico? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat chronisch zieken het hoofd financieel boven water kunnen houden?
Onder het zorgverzekeringsstelsel wordt iedereen geacht de premie te kunnen betalen. In voorkomend geval kan er een beroep worden gedaan op de zorgtoeslag. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat chronisch zieken niet buiten de boot hoeven te vallen bij collectieve verzekeringen. Wat betreft het eigen risico geldt dat het aan de gemeente is te bepalen of compensatie wordt verstrekt voor het eigen risico en op welke wijze.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de resterende, naar de gemeente overgehevelde compensatiegelden waaronder Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie eigen risico (Cer), ook ten goede komen aan chronisch zieken?
Ik verwijs allereerst naar de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen 2 en 3. In aanvulling daarop geldt dat – zoals beoogd – de gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om mensen met een chronische ziekte en/of beperking te ondersteunen. Hierbij hebben gemeenten de beleidsruimte gekregen om te bepalen op welke wijze dit (lokaal) het beste kan. Indien iemand ondersteuning nodig heeft en een collectieve zorgverzekering niet tot de oplossingen hoort, dan dient de gemeente een andere oplossing te zoeken. Gemeenten beschikken over voldoende instrumenten om gericht ondersteuning te bieden naast de mogelijkheid van een collectieve zorgverzekering.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken deze compensatiegelden los te koppelen van de collectieve zorgverzekering aangezien chronisch zieken hier in veel gevallen geen baat bij hebben en dus misgrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de wijze waarop zij invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. Er is geen sprake van een geoormerkt budget voor chronisch zieken en er is ook geen sprake dat dit budget wel of niet gekoppeld is aan bepaalde gemeentelijke instrumenten.
Bent u van mening dat fysiotherapie voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma baat hebben bij langdurige fysiotherapie en dat dit veel hogere kosten voor medicatie, thuiszorg, hulpmiddelen en uitval kan voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het antwoord op deze vraag wordt gecombineerd met het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat mensen met ernstige reuma, gelet op het feit dat aanvullende verzekeringen met onbeperkte fysiotherapie voor hen vaak onbereikbaar (risicoselectie) of onbetaalbaar zijn, voldoende keuzevrijheid hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben een acceptatieplicht voor de basisverzekering. In de basisverzekering is alle zorg opgenomen waarvan de overheid het van belang acht dat iedereen hiervoor verzekerd is. Vormen van zorg die buiten het basispakket vallen kunnen door zorgverzekeraars worden opgenomen in een aanvullende verzekering. Men kan vrijwillig kiezen voor een aanvullende verzekering. Verzekeraars kunnen acceptatievoorwaarden toepassen voor de aanvullende verzekering. Met name bij de aanvullende verzekeringen in het topsegment worden acceptatievoorwaarden gehanteerd door zorgverzekeraars. Voor aanvullende verzekeringen met een beperktere dekking gelden vaak geen acceptatievoorwaarden. De NZa heeft in haar rapport acceptatieplicht van het voorjaar 2014 aangegeven dat de toegankelijkheid van zorg in ons zorgstelsel goed geborgd is en er voldoende mogelijkheden zijn om over te stappen. Hoewel er geen sprake is van overtredingen van de acceptatieplicht, signaleert de NZa wel een aantal mogelijke risico’s. De NZa stelt een visie op over de sturing van verzekerden op basisverzekering via de aanvullende verzekering. De NZa brengt dit naar verwachting tijdens het 2de kwartaal 2015 naar buiten.
Staat u nog altijd achter uw besluit om langdurige fysiotherapie voor mensen met reuma uit het basispakket te halen? Zijn bij dit besluit destijds, naast wetenschappelijk bewijs, ook de geboekte resultaten uit de praktijk meegewogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang er geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapie voor verzekerden met reumatische aandoeningen, ben ik van oordeel dat deze fysiotherapie voor die aandoeningen geen deel moet uitmaken van het verzekerde pakket van de Zvw. Dit vanwege het uitgangspunt van «evidence based medicine» dat geldt bij het Zvw-basispakket.
In mei 2011 heeft het College voor zorgverzekeringen (de voorganger van het Zorginstituut Nederland) mij geadviseerd langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen niet langer in het basispakket te handhaven. Dit omdat de beschikbare (medisch-)wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs bood voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapeutische behandeling bij reumatische aandoeningen. Op basis van dat advies heb ik in juni 2011 aan het parlement het voornemen voorgelegd om met ingang van 1 januari 2012 deze reumatische aandoeningen te verwijderen van de lijst met aandoeningen waarvoor langdurige fysio- of oefentherapie uit de Zvw wordt vergoed. Uw Kamer heeft toen met mijn voorstel ingestemd.
In het voorjaar van 2014 heeft het Zorginstituut nogmaals gekeken of er nieuwe aanwijzingen zijn voor de werkzaamheid van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. De Wetenschappelijke Advies Raad van het Zorginstituut heeft toen aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit. Wel is het Zorginstituut daarna in gesprek gebleven met het Reumafonds, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) over de mogelijke opzet van een onderzoek naar de effectiviteit van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. Ik heb van het Zorginstituut vernomen dat het Zorginstituut in afwachting is van een voorstel hierover van genoemde partijen. Ik ben voorstander van zo’n onderzoek indien de opzet daarvan voldoende garanties biedt dat op basis van dat onderzoek een uitspraak kan worden gedaan over de effectiviteit van langdurige fysiotherapie voor deze aandoeningen.
Is er volgens u inmiddels wel voldoende wetenschappelijk bewijs dat mensen met reuma wel degelijk baat hebben bij fysiotherapie? Indien nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te laten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de totale kosten die gemaakt worden door en voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid die alsnog te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Door de veelheid van factoren is het niet doenlijk om een duidelijk beeld van de kosten en de ontwikkeling daarin te schetsen. De kosten die gemaakt worden door alle mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014 bestaan in de basis uit de premie Zvw en het eigen risico. De verdere kosten hangen af zijn/haar persoonlijke situatie. De volgende factoren spelen hierbij een rol: hoe hoog is zijn/haar (huishoud)inkomen (afhankelijk daarvan ontvangt hij/zij zorgtoeslag). Ontving hij/zij een compensatie eigen risico en een uitkering Wtcg? Andere factoren zijn of hij/zij regelmatig naar de fysiotherapeut gaat, of er sprake is van een aanvullende verzekering en zo ja, wat de aanvullende verzekering dekt en de hoogte van de premie. Tenslotte is nog van belang wat de leefsituatie is? Afhankelijk daarvan is er al dan niet eerder een kans op het al dan niet kunnen inroepen van huishoudelijke verzorging en/of persoonlijk verzorging. Wanneer er sprake is van huishoudelijke verzorging of persoonlijke verzorging kan sprake zijn van een eigen bijdrage die afhankelijk is van het (huishoud)inkomen.
De mogelijke overplaatsing van een Belgische lustmoordenaar en verkrachter naar Nederland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor tbs-invasie»?1
Ja.
Klopt het dat u gesprekken hebt gevoerd met de Belgische Minister van Justitie over de overplaatsing van lustmoordenaar en verkrachter Van Den Bleeken naar een longstay-afdeling van een Nederlandse tbs-kliniek? Zo ja, wat is er besproken?
Ja. De Belgische Minister van Justitie heeft mij laten weten Nederland een verzoek te doen om een Belgische geïnterneerde voor de duur van enkele maanden te verplegen en behandelen in een Nederlands forensisch-psychiatrisch centrum (FPC).
Kunt u aangeven waarom u überhaupt gesprekken voert over een mogelijke overplaatsing naar ons land, om daarmee het leed van een (nota bene Belgische) veroordeelde te verzachten?
Dat doe ik omdat een collega-minister uit een naburig land contact met mij heeft opgenomen over deze kwestie.
Wat is de reden dat u meer waarde hecht aan het welzijn van de crimineel dan aan het rechtvaardigheidsgevoel van zowel de nabestaanden als de maatschappij?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 3, buig ik mij over deze kwestie op verzoek van een collega-minister van een naburig land.
Begrijpt u dat heel veel mensen in Nederland van mening zijn dat een buitenlandse lustmoordenaar en verkrachter niet opgevangen dient te worden in Nederland, maar zijn terechte levenslange gevangenisstraf uit dient te zitten in het land van herkomst?
De veroordeelde in kwestie zit niet in detentie maar is geïnterneerd. Vanwege zijn psychische stoornis kan het bewezen verklaarde hem niet of niet geheel worden aangerekend. Internering in België is enigszins te vergelijken met de terbeschikkingstellingsmaatregel in Nederland.
Overigens staat, zoals ik uw Kamer ook reeds heb laten weten in het AO tbs op 4 februari jl., nog niet vast dat betrokkene daadwerkelijk naar Nederland wordt overgebracht. Thans bevindt betrokkene zich in observatie in België.
Voor de goede orde voeg ik daaraan toe dat, bij een eventuele daadwerkelijke overbrenging van betrokkene naar een FPC in Nederland, verlof in enige vorm niet aan de orde zal zijn. Bovendien gaat het hier niet om een definitieve, maar om een tijdelijke overdracht: betrokkene zal na behandeling op enig moment weer worden teruggebracht naar België.
Bent u bereid uw Belgische collega kenbaar te maken dat u per definitie afziet van de overplaatsing? Zo neen, waarom niet? In hoeverre schept u, wanneer Van den Bleeken naar Nederland wordt overgeplaatst, een precedent voor andere gevallen?
Nee. Het verheugt mij dat de uitstekende prestaties van de forensische zorgsector in Nederland ook buiten onze landsgrenzen worden opgemerkt. Een verzoek van een collega-minister uit een naburig land waarmee wij goede betrekkingen onderhouden, verdient bovendien per definitie serieuze overweging.
Van de gesuggereerde precedentwerking van dit concrete verzoek is voorts geen sprake. Dit is een exceptionele kwestie, op basis waarvan geen structurele toestroom van forensische-zorgpatiënten uit het buitenland valt te verwachten.
Het bericht dat universiteiten geen inzage willen geven in de opbouw van het collegegeld voor de tweede studie |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen uitleg over hoge tarieven»?1
Ja.
Hoe beziet u de uitspraak van het Gerechtshof van Amsterdam dat de hoogte van het instellingscollegegeld getoetst mag en kan worden door de burgerlijk rechter?2 Kunt u de mogelijke implicaties van deze uitspraak toelichten?
Een groep (aspirant-)studenten verenigd in de Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU) heeft in 2012 een zaak aangespannen bij de civiele rechter. Inhoudelijk gaat het om de hoogte van het instellingscollegegeld tweede studies en de onderbouwing ervan door de instellingen. Dit bovengenoemde arrest van het Gerechtshof Amsterdam is een tussentijds arrest. Het betreft geen inhoudelijke uitspraak over de zaak maar richt zich op de vraag of SCAU in haar vordering kan worden ontvangen.
Het Gerechtshof is van oordeel dat een (aspirant-)student alleen beroep kan instellen bij het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) als er sprake is van een besluit van de instelling dat op enig rechtsgevolg is gericht, en dat daarvan bij deze aspirant-studenten geen sprake is. Omdat het Hof van oordeel is dat er ook voor aspirant-studenten een goede rechtsbescherming moet zijn, heeft het Hof als restrechter aspirant-studenten ontvangen in hun vorderingen. De universiteiten zijn daarentegen van oordeel dat voor aspirant-studenten een externe beroepsmogelijkheid openstaat bij het CBHO. Zij hebben om die reden tegen dit tussenarrest cassatie ingesteld.
Het gaat in deze zaak om een principe-uitspraak over de ontvankelijkheid van de vorderingen van SCAU. Ik vind het van groot belang dat er een adequate – goede en snelle – rechtsgang bestaat voor de studenten en aspirant-studenten. Ik wacht met belangstelling het arrest van de Hoge Raad af en zal dat vanuit dat perspectief op eventuele implicaties bezien.
Deelt u de mening dat het instellingscollegegeldtarief voor een tweede studie afdoende moet worden gemotiveerd, zoals het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) ook al onderschreef3 door het opgelegde instellingscollegegeldtarief te vernietigen, om zo transparantie voor studenten over de kosten van een studie te waarborgen? Zo nee, waarom verschilt u van mening?
Ik deel de mening met het CBHO dat het instellingscollegegeld tweede studies afdoende moet worden gemotiveerd. Op 7 maart 2014 heb ik daarom ook een brief gestuurd aan de hogescholen en universiteiten, over het belang van heldere informatie over de hoogte en motivering van het instellingscollegegeld van tweede studies. Ik heb de instellingen erop gewezen dat het College van Bestuur hierover duidelijke informatie moet geven, zowel aan de medezeggenschap als aan studenten.
Welke maatregelen neemt u om onderwijsinstellingen aan te moedigen om gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerechtshof en het CBHO en de hoogte van het instellingscollegegeld te onderbouwen?
In mijn eerdergenoemde brief van 7 maart 2014 aan de hogescholen en universiteiten heb ik ook aangekondigd dat ik onderzoek zal doen of de hoogte en motivering van het instellingscollegegeld bij de instellingen inderdaad voldoende gewaarborgd zijn, en dat ik de resultaten hiervan zal betrekken bij mijn beleidsreactie op de derde rapportage van de monitor beleidsmaatregelen.
Ik heb dit onderzoek uitgezet. Indien hieruit blijkt dat ook na bovengenoemde brief de hoogte en onderbouwing van het instellingscollegegeld niet bij alle instellingen door studenten te achterhalen is, dan wel dat dat zeer moeilijk is, zal ik daarover in gesprek gaan met de Vereniging Hogescholen en VSNU. Afhankelijk van de uitkomst van dat overleg zal ik bezien of, en zo ja welke verdere maatregelen nodig zijn. Dit kan bijvoorbeeld zijn het verplicht stellen van transparantie over hoogte en opbouw van het instellingscollegegeld op de websites van de instellingen of in het uiterste geval het aanscherpen van de regelgeving over transparantie van het instellingscollegegeld. Als de informatie bij de instellingen tekort blijft schieten is een uiterste maatregel om uiteindelijk het instellingscollegegeld te maximeren. Over het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zal ik u uiterlijk 1 maart a.s. informeren.
Herkent u de signalen, zoals die ook naar voren kwamen uit een inventarisatie van de PvdA, dat volgens studenten de opbouw van het instellingscollegegeld niet transparant is?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Herinnert u zich de motie van de leden Mohandis/Rog?4 Zo ja, op welke wijze heeft u voldaan aan het verzoek om de mogelijkheden én effecten van maximering van de collegegeldtarieven voor de tweede studie inzichtelijk te maken?
In de motie Mohandis/Rog (Kamerstuk 33 519, nr.5 wordt gevraagd wat de mogelijkheden en effecten zijn van maximering van het instellingscollegegeld voor de tweede studie zijn.
Uit de informatie van de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen van 2013 (Kamerstuk 24 724, nr. 121) blijkt dat sprake is van een grote differentiatie in de hoogte van de instellingscollegegelden voor tweede studies. In mijn aanbiedingsbrief van deze monitor heb ik destijds aangegeven dat ik geen aanleiding zie het instellingscollegegeld te maximeren. Mede tegen die achtergrond ligt er een duidelijke verantwoordelijkheid bij de instellingen om transparant te zijn over de hoogte en opbouw van het instellingscollegegeld.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4 wat betreft het overleg met VSNU en Vereniging Hogescholen hierover.
Bent u van mening dat een instellingscollegegeld van 32.000 euro per jaar past in uw streven «om de leercultuur in Nederland te bevorderen» zoals blijkt uit uw brief over EenLeven lang leren?5
Nee. Uit de eerder genoemde tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen blijkt overigens dat instellingen een zeer gedifferentieerd beleid voeren en dat de overgrote meerderheid van de studenten een tweede studie volgt waar het gemiddelde instellingscollegegeld niet veel verschilt van het bedrag dat de instellingen ontvangen voor een eerste studie (ca. € 6.500 plus het wettelijke collegegeld). Gemiddeld kost een tweede bachelor ongeveer 7.500 euro per jaar en een tweede master 11.500 euro per jaar. Van de studenten die een tweede studie volgen doet 85% een bachelor en 15% een master.
Een instellingscollegegeld van 32.000 euro per jaar is dus een uitzondering, en wordt een enkele keer gevraagd voor opleidingen zoals geneeskunde waar over het algemeen sprake is van hoge kosten voor practica en laboratoria.
Om de leercultuur in Nederland te bevorderen, kondig ik in de brief over een Leven lang leren een pakket aan maatregelen aan om het onderwijs voor werkenden vraaggerichter, flexibeler en toegankelijker te maken. Hierbij gaat het onder meer om de pilots met flexibilisering, de experimenten vraagfinanciering en de verkenning naar een steunpunt validering. Ook de invoering van het levenlanglerenkrediet – onderdeel van het wetsvoorstel studievoorschot – draagt bij aan een grotere toegankelijkheid van het onderwijs voor volwassenen. Het levenlanglerenkrediet biedt nieuwe groepen studenten de mogelijkheid om het collegegeld te lenen. Het gaat daarbij om deeltijdstudenten, studenten ouder dan 30 jaar en studenten die gaan voor een tweede studie.
Bent u van plan om het gesprek aan te gaan over het inzichtelijk maken van de opbouw van het instellingscollegegeld met hogescholen en universiteiten op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Een Leven lang leren van 21 januari aanstaande?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de automobilist de klos is in de Randstad |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Automobilist de klos in randstad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde maatregelen vooral een voorbeeld zijn van symboolpolitiek en daarmee overbodig zijn, aangezien de doelstellingen met betrekking tot luchtkwaliteit zullen worden gehaald in de komende jaren? Zo nee, waarom niet? Ziet u de voorstellen van de G4 hiermee ook als een teken dat men niet gelooft in de effectiviteit van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de door de G4 voorgestelde maatregelen vooral zullen leiden tot een lastenverhoging voor automobilisten en ondernemers? Zo nee, waarom niet?
De brief van de G4 (9 december 2014) met voorgestelde maatregelen is bedoeld om op 29 januari te bespreken. Wethouders en ik gaan het dan hebben over de luchtkwaliteit, de resterende knelpunten en de verdere aanpak van de luchtkwaliteit ten einde de gezondheid in de grote steden te verbeteren. Hoe de aanvullende aanpak er uit zal zien kan ik nu nog niet zeggen. Overigens merk ik op dat NSL-aanpak goed heeft gewerkt en is verlengd. Ik verwijs hiervoor graag naar mijn brief van 16 december 2014, waarmee ik u heb geïnformeerd over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (Kamerstuk 30 175, nr. 203).
Deelt u de mening dat het zogenoemde bronbeleid (afspraken met het bedrijfsleven over schone industrie en auto’s) de meest effectieve maatregel is om de luchtkwaliteit te verbeteren en dat de voorgestelde G4-maatregelen niet of nauwelijks een bijdrage zullen leveren aan het behalen van de luchtkwaliteitsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Bronbeleid is de meest effectieve maatregel om de luchtkwaliteit te verbeteren, maar soms vragen lokale omstandigheden om specifieke aanvullende maatregelen, ook al leveren die maar een beperkte bijdrage, bijvoorbeeld in situaties waar de concentraties boven of net onder de norm zitten.
Deelt u de mening dat het voorstel om verdere trajectcontroles in te voeren totaal niet effectief is, aangezien de overschrijdingen voor wat betreft de luchtkwaliteit in heel Nederland nu nog op een totaal van 9 kilometer weg plaatsvinden, grotendeels op niet-rijkswegen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat trajectcontroles vooral moeten toezien op de verbetering van de verkeersveiligheid en dat daarmee het voorstel van de G4 van tafel moet? Zo nee, waarom niet?
De resterende luchtkwaliteitsknelpunten doen zich vooral lokaal voor in binnenstedelijk gebied. Langs snelwegen wordt nagenoeg overal aan de normen voldaan. Uit onderzoek van RWS van november 2011 «Verhoging maximumsnelheid 80km zones naar 100 km/h» blijkt dat het effect van trajectcontroles op de luchtkwaliteit op korte afstand van de snelweg zeer beperkt is. Uit hetzelfde onderzoeksrapport blijkt ook dat binnen 200 meter van de snelweg een sterke afname optreedt van de wegbijdrage en dat deze na 400 tot 600 meter nagenoeg niet meer waarneembaar is. Uitbreiding van trajectcontroles op snelwegen draagt dan ook niet bij aan het oplossen van de resterende binnenstedelijke luchtknelpunten in de grote steden.
Zoals eerder aangegeven in de brief van de Minister van 14 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 567) is verkeershandhaving gericht op het verbeteren van de naleving van verkeersregels en dragen trajectcontroles op een effectieve manier bij aan de verkeersveiligheid.
Kunt u per voorgestelde G4-maatregel aangeven wat de kosten zijn? Door wie moeten deze worden betaald en welke opbrengsten in het kader van de luchtkwaliteit worden hiermee behaald?
Zie het antwoord op vraag 2.
Een mogelijke uittreding van Griekenland uit de Eurozone |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Bundesregierung hält Ausscheiden Griechenlands aus dem Euro für verkraftbar»?1
Ja.
Deelt u de mening van Bondskanselier Merkel dat een uittreding van Griekenland uit de euro overkomelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is een sterk politiek commitment in Europa en de eurozone om de eurozone in tact te houden. Speculeren over een uittreding van Griekenland uit de eurozone en de gevolgen daarvan is daarom niet aan de orde.
Wel is de situatie in de eurozone inmiddels totaal anders dan een aantal jaar geleden. Er zijn allerlei maatregelen genomen om de eurozone op verschillende gebieden verder te versterken om toekomstige crises te voorkomen, zoals de herziening van het Stabiliteits- en groeipact, de oprichting van het ESM en de bankenunie.
Deelt het kabinet de opvatting dat er een moment kan zijn dat het zowel in het belang van Griekenland als in het belang van de eurozone als geheel is, dat uittreding van Griekenland de betere optie is?
Griekenland heeft de afgelopen jaren veel maatregelen genomen in de financiële sector, op structureel gebied en op budgettair terrein. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de Griekse economie weer op een houdbaar pad te brengen. Een uittreding uit de eurozone lost niet de uitdagingen waar Griekenland de komende jaren nog mee te maken heeft op. Ook bij een uittreding zal Griekenland nog steeds maatregelen op bovengenoemde terreinen moeten nemen om meer concurrerend te worden en het groeipotentieel te verbeteren. Het verdere herstel van Griekenland zal nog meer tijd in beslag nemen en dat kan mijn inziens het beste in de Eurozone.
Mochten de Grieken niet meer aan de hervormingsagenda van de trojka willen voldoen, vindt het kabinet het dan nog steeds wenselijk dat Griekenland in de Eurozone blijft?
Hoofddoel van het kabinet, maar ook van de Eurogroep, was en blijft om de eurozone bij elkaar te houden. Ook de leiders van de grootste Griekse politieke partijen hebben aangegeven binnen de eurozone te willen blijven. Speculeren over een uittreding van Griekenland uit de eurozone en de gevolgen daarvan is daarom niet aan de orde.
Heeft het kabinet een scenario klaarliggen waarin Griekenland uit de Eurozone zal treden? Zo ja, kan het parlement inzage krijgen in dit scenario?
De inzet is altijd geweest om Griekenland in de eurozone te houden. Speculeren over een uittreding van Griekenland uit de eurozone en de gevolgen daarvan is niet aan de orde. In de loop van het programma is telkens met alle denkbare ontwikkelingen rekening gehouden. Een scenario «Griekenland uit de eurozone» is niet beschikbaar.
Het bericht dat Feda Amiri na 18 jaar in Nederland alsnog is uitgezet naar Afghanistan |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Feda Amiri na achttien jaar in Nederland alsnog uitgezet naar Afghanistan»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een vluchteling die achttien jaar legaal in Nederland heeft verbleven alsnog is uitgezet, met een verscheurde familie en gevaar voor de uitgezette vluchteling in kwestie als gevolg?
Het is uw Kamer bekend dat ik het onwenselijk acht informatie te verstrekken over individuele vreemdelingen. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan dit aan de orde zijn. Over de aangelegenheid die in deze Kamervraag aan de orde is, kan ik u het volgende melden.
In uw vraag heeft u het over een vluchteling die is uitgezet. Nederland zet geen vluchtelingen uit. In Nederland is een vluchteling een vreemdeling die een vluchtelingenstatus heeft en op grond daarvan in Nederland mag verblijven.
Een vreemdeling ten aanzien van wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, is uitgesloten van de bescherming van dat verdrag en is daarmee geen vluchteling. Dit is internationaal en Europees recht. Een vreemdeling ten aanzien van wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, komt niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf in Nederland. Op deze vreemdeling rust – gelijk alle andere vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven – de verplichting om uit Nederland te vertrekken.
In het geval een vreemdeling meent dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst gevaar loopt en vreest voor een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM), voorziet de Nederlandse regelgeving erin dat de vreemdeling dit naar voren kan brengen in een met waarborgen omklede procedure, inclusief rechterlijke toetsing. Wanneer in rechte vast is komen te staan dat artikel 3 EVRM niet aan terugkeer naar het herkomstland in de weg staat, en een vreemdeling niet vrijwillig uit Nederland vertrekt, kan gedwongen vertrek naar het land van herkomst aan de orde zijn.
Zoals eerder met uw Kamer besproken, kan gedwongen vertrek om uiteenlopende redenen moeilijk te realiseren zijn. Als voorbeelden noem ik vreemdelingen die meerdere procedures starten, waardoor vertrek niet aan de orde kan zijn, vreemdelingen die geen medewerking verlenen bij het vaststellen van hun identiteit en/of nationaliteit en vreemdelingen die zich aan toezicht onttrekken. Hierdoor kan het in bepaalde gevallen langere tijd – zelfs meerdere jaren – duren voordat gedwongen vertrek door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) kan worden gerealiseerd.
Hoe is het mogelijk dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag bij het naturalisatieproces alsnog wordt tegengeworpen, nadat dit bij het verstrekken van de verblijfsvergunning niet is gebeurd?
Asielaanvragen worden beoordeeld aan de hand van wat een vreemdeling verklaart en met inachtneming van hetgeen op dat moment bekend is over de situatie in het land van herkomst. Het komt voor dat op een later moment informatie bekend wordt op grond waarvan het vermoeden ontstaat dat een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend, betrokken is geweest bij mensenrechtenschendingen in het land van herkomst. In dat geval wordt de zaak voor onderzoek verwezen naar een speciale afdeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die zich bezighoudt met de uitvoering van het beleid betreffende artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (unit 1F).
Indien het onderzoek door de IND unit 1F leidt tot de conclusie dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan internationale misdrijven, zoals genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, wordt in de regel een eerder verleende verblijfsvergunning ingetrokken.
De Nederlandse procedures zijn zo ingericht dat een betrokken vreemdeling uitgebreid in de gelegenheid is om zijn argumentatie naar voren te brengen. Wanneer nieuwe informatie of inzichten ertoe leiden dat het besluit moet worden herzien, dan voorziet de procedure erin dat het (voorgenomen) besluit hersteld kan worden. Uiteindelijk is het oordeel aan de rechter. De procedures bevatten voldoende (internationale) waarborgen om te kunnen concluderen dat een besluit, wanneer het is geaccordeerd door de rechtbank, zorgvuldig is genomen.
Ziet u naar aanleiding van deze casus aanleiding tot het wijzigen van het Nederlandse beleid ten aanzien van het tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de motivatie verwijs ik naar de beantwoording van vragen 2 en 3.
Acht u het aan de uitzetting ten grondslag liggende ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 29 februari 2000, waarin nagenoeg alle bij de Khadimat-e Atal'at-e Dowlati (KhAD) / Wazarat-e Amaniat-e Dowlati (WAD) in de periode 1978–1992 werkzame mensen geacht worden medeverantwoordelijk te zijn voor mensenrechtenschendingen, nog steeds handhaafbaar, ook ondanks de weerlegging van de UNHCR?2 Zo ja, waarom?
In het Algemeen Overleg van 19 juni 2014 heb ik met uw Kamer over het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van februari 2000 inzake de veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan gesproken. Sindsdien is er geen sprake geweest van ontwikkelingen die tot nieuwe inzichten leiden. Er bestaat geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren.
Bent u bereid een nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar de de Afghaanse veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan voor de periode 1978–1992? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het afschalen van de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen dreigt te worden afgeschaald?1
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de IC’s. Op dit moment wordt er door de wetenschappelijke vereniging NVIC een nieuwe richtlijn voor IC-zorg opgesteld. Deze richtlijn is momenteel nog in ontwikkeling. Pas daarna zal het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld worden, zodanig dat het zowel voldoet aan alle eisen die er aan verantwoorde zorg gesteld worden als aan het meerjarenbeleidskader van de Treant Zorggroep; tot die tijd blijft de organisatie van de intensieve zorg zoals die nu is.
Wat is uw reactie op de interne mail van de intensivisten van de Treant Zorggroep waarvan Bethesda onderdeel uitmaakt, waarin aangegeven wordt dat IC-patiënten zo snel mogelijk over geplaatst zullen worden naar het Scheper Ziekenhuis in Emmen?2
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verplaatsen van alle IC-patiënten. Alleen indien het medisch noodzakelijk is en/of een patiënt langer dan 72 uur beademd moet worden dan wordt deze in principe overgeplaatst naar de locatie Scheper te Emmen.
Hoe valt dit te rijmen met eerdere toezeggingen dat alle drie de ziekenhuizen van de Treant Zorggroep, blijven beschikken over (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Maakt het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel uit van het conceptplan waarover u sprak in de beantwoording van eerdere vragen? Wanneer en met welke stakeholders is dit conceptplan sinds uw uitspraak op 7 april 2014, besproken?4
Nee, er is geen sprake van afschaling of sluiting van de IC in Hoogeveen.
Wat is uw reactie op de vrees van het Comité Actie voor Bethesda dat het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel is van een bewust afbraakscenario dat uiteindelijk zal resulteren in de sluiting ervan door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
De Treant zorggroep geeft aan dat zij het Comité Actie voor Bethesda met regelmaat op de hoogte houdt van de ontwikkelingen. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van geleverde zorg en toetst of de randvoorwaarden voor geleverde zorg aanwezig zijn. De inspectie geeft geen oordelen vooraf. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de zorg zodanig te organiseren, dat dit leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg.
Wat is uw reactie op het feit dat de bestuursvoorzitter van de Treant Zorggroep niet op de hoogte is van het sluiten van de IC in Hoogeveen? Acht u het getuigen van goed bestuur dat de bestuursvoorzitter niet op de hoogte is of zegt te zijn van de plannen?
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat er geen sprake is van sluiting van de IC in Hoogeveen en dat de notitie opgesteld door de vakgroep van Intensivisten van Treant Zorggroep bedoeld is als discussiestuk met collega-medisch specialisten, om pas daarna, na eventuele aanpassing aan te bieden aan raad van bestuur en stafbestuur. De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat deze notitie geen besluitvormende status heeft, en geen door de raad van bestuur voorgesteld of vastgesteld beleid beschrijft.
Bent u bereid de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht aan te spreken op de tegenstrijdige berichtgeving die tot veel onrust leidt onder personeel en bewoners van het betreffende verzorgingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is niet mijn verantwoordelijkheid. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en raad van toezicht om hier goed mee om te gaan. Zij dienen zich bewust te zijn van de gevolgen van hun handelen op de omgeving, waaronder personeel, patiënten en bewoners.
Bent u ervan op de hoogte wat de werkelijke plannen zijn van de Treant Zorggroep en zorgverzekeraar Achmea met de ziekenhuizen in Hoogeveen, Emmen en Stadskanaal? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Elke zorgverzekeraar formuleert zijn eigen inkoopbeleid. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde zorg niet langer wordt ingekocht en zou ook kunnen betekenen dat een ziekenhuis in het geheel niet langer wordt gecontracteerd. Zorgverzekeraars dienen rekening te houden met hun zorgplicht en indien zij daaraan niet voldoen kan de NZa interveniëren. Daarnaast zal ingegrepen worden als de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt. Welke keuzes de zorgverzekeraar uiteindelijk maakt is aan de individuele zorgverzekeraar.
Daarnaast heb ik er vertrouwen in dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders met behulp van andere relevante partijen gezamenlijk komen tot een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Is de Treant Zorggroep nog van plan de (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau overeind te houden in alle drie de genoemde ziekenhuizen zoals ten tijde van de fusie is toegezegd?
Het meerjarenbeleid van Treant Zorggroep is na te lezen op http://www.treant.nl/organisatie/beleid.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor het personeel? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er al contact geweest met de vakbonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Treant Zorggroep heeft aangegeven in algemene zin een sociaal plan te hebben dat in samenspraak met de bonden tot stand is gekomen.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor de kwaliteit van de medische zorg in het betreffende verzorgingsgebied? Hoe gaat u die kwaliteit garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de kwaliteit van zorg in het geding is of zal zijn door een mogelijke verandering in het aanbod van de intensieve zorg. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd. De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg.
Welke rol spelen Achmea en andere zorgverzekeraars in dit geheel? Welke rol zouden ze moeten spelen? Bent u tevreden over het optreden van de zorgverzekeraars in deze?
Verzekeraars en andere stakeholders zijn intensief betrokken geweest bij de planvorming naar het Meerjarenbeleid 2015–2020 van de Treant zorggroep. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Hoe verhouden zich de ontwikkelingen van ziekenhuis Bethesda zich tot het streven om fusies en schaalvergroting in de ziekenhuiszorg tegen te gaan en de ziekenhuiszorg kleinschalig en zo dicht mogelijk bij de mensen te organiseren, zoals u ook eerder wilde gezien het volgende citaat: «Kortom, er is helemaal niets mis met het kleine regionale ziekenhuis in de buurt. De zorg is er niet slechter en ook niet duurder. Verbeterde kwaliteit wordt vooral ook bereikt door de verschuiving van mono- naar multidisciplinaire zorg. Dat is ook vaak een fusieargument. Dat gaat ervan uit dat multidisciplinair werken is voorbehouden aan grote ziekenhuizen, maar specialisten kunnen tussen ziekenhuizen reizen en dus bij meerdere ziekenhuizen werken. Dat is nog eens patiëntvriendelijk! Veelzijdig aanbod is belangrijk, omdat er op regionaal niveau ook wat te kiezen moet blijven ... Ook in de ziekenhuiszorg is de toenemende centralisatie veelal overbodig en onwenselijk. Mensen waarderen kleine regionale ziekenhuizen dicht bij huis. De VVD-fractie is van mening dat dit in het beleid veel meer tot uitdrukking moet komen en dat het beleid kleinschaligheid moet stimuleren»? Welk beleid gaat u inzetten om dit te realiseren, ook in Hoogeveen?5
Er is op dit moment geen sprake van een nieuwe fusie of verdere schaalvergroting. De Treant Zorggroep heeft meerdere locaties waar zij medisch specialistische zorg aanbiedt en geeft in haar meerjarenbeleid aan waar zij heen wil de komende jaren. Mijn beleid roept organisaties op de zorg zo dichtbij de patiënt te leveren als kan en verder weg als dat noodzakelijk is. In het algemeen is het de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om afwegingen te maken op welke locaties zij welke zorg wil aanbieden. Het is ook aan een raad van bestuur in overleg met zorgverzekeraars – als inkoper – hier scherpe keuzes in te maken, zodat de continuïteit van de zorg en de keuzevrijheid gewaarborgd blijft. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding voor aanvullend beleid ten aanzien van Hoogeveen.
Het bericht ‘Israël draait de geldkraan dicht’ |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Israël draait de geldkraan dicht»?1
Ja
Is het waar dat de Israëlische premier Netanyahu de doorbetaling van belastinggeld aan de Palestijnen heeft stopgezet als strafmaatregel voor de Palestijnse aanvraag van het lidmaatschap van het Internationale Strafhof? Indien ja, wat is de relatie tussen beide zaken?
Als reactie op de Palestijnse aanvraag tot toetreding tot het Statuut van Rome en het indienen van een verklaring op basis van artikel 12(3) van het Statuut, waarmee de Palestijnse Autoriteit de rechtsmacht van het Strafhof aanvaardt over misdrijven gepleegd op het Palestijnse grondgebied sinds 13 juni 2014, heeft de Israëlische regering op 2 januari jl. de overdracht van BTW- en douane-opbrengsten naar de PA voor december 2014 ingehouden (ruim 100 miljoen euro). Het betreft een opschorting en de maatregel is daarom omkeerbaar.
Is het waar dat Israël maandelijks 100 miljoen euro namens het Palestijnse bestuur int en dat door deze maatregel het Palestijnse bestuur zonder inkomsten komt te zitten?
Op grond van het Protocol on Economic Relations (Paris Protocol) tussen Israël en de PLO uit 1994, dat naderhand werd ingevoegd in de Oslo II Akkoorden, int Israël namens het Palestijnse bestuur belasting op buitenlandse invoer en op Israëlische goederen en diensten die bestemd zijn voor de Palestijnse Gebieden. Deze door Israël geïnde belastingen vormen omstreeks de helft van de totale inkomsten van de Palestijnse Autoriteit.
Is er een juridische legitimatie voor het niet doorbetalen van belastinggeld door Israël aan het Palestijnse bestuur? Indien ja, welke?
De Palestijnse toetreding tot het Statuut van Rome wordt door de Israëlische regering gezien als een unilaterale stap in strijd met de Oslo Akkoorden. Het meent daarom de eveneens op die Akkoorden gebaseerde afspraken (Paris Protocol) over betaling van belastingopbrengsten te kunnen opschorten. Of hiervoor in juridische zin grond bestaat is in eerste instantie aan partijen bij die Akkoorden zelf om vast te stellen. In het licht van het belang van een goed functionerende Palestijnse Autoriteit en aangezien het Palestijnse inkomsten betreft, dringt het kabinet bij Israël aan op hervatting van deze betalingen.
Indien er geen juridische legitimatie is voor het niet doorbetalen van belastinggeld aan het Palestijnse bestuur, is deze strafmaatregel dan op te vatten als een «collectieve straf», zoals verboden in de Conventie van Genève, en moet dit dus worden opgevat als een oorlogsmisdaad?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent het onthouden van belastinggeld aan het Palestijnse bestuur voor de instandhouding van primaire levensvoorzieningen in de Palestijnse gebieden?
De opschorting van de betaling leidt ertoe dat de PA de betalingsverplichtingen, waaronder salarissen aan ambtenaren inclusief veiligheidspersoneel, niet volledig kan nakomen. Dit kan economische, sociale en veiligheidsgevolgen hebben. De ernst daarvan zal afhangen van de duur van de opschorting. Dankzij een lening door banken, gebruikmaking van andere eigen inkomsten en een betaling door Arabische landen heeft de Palestijnse Autoriteit 60% van de ambtenarensalarissen over december 2014 kunnen uitbetalen. Dit is een tijdelijke en gedeeltelijke oplossing. President Abbas hoopt een deel van het gat te kunnen dichten door aanspraak te blijven maken op de binnen de Arabische Liga gemaakte afspraken over een financieel vangnet ingeval Palestijnse stappen zouden leiden tot stopzetting van betalingen. Extra betaling door Arabische landen ten behoeve van dit vangnet is echter onzeker en indien deze plaatsvindt, lijkt het onvoldoende om het hele gat te dichten.
Bent u bereid rechtstreeks bij uw Israëlische collega te bepleiten dat doorbetaling van belastinggeld aan het Palestijnse bestuur onmiddellijk wordt hervat? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse Ambassadeur in Tel Aviv heeft namens het kabinet op hoog politiek en beleidsmatig niveau herhaaldelijk deze kwestie aangekaart bij de Israëlische autoriteiten en opgeroepen om de betaling van belastingopbrengsten aan de Palestijnse Autoriteit te hervatten.
Bent u bereid deze kwestie in de EU aan de orde te stellen en te bevorderen dat er een Europese veroordeling komt van dit Israëlische handelen? Indien nee, waarom niet?
De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid heeft beide partijen in een verklaring op 6 januari jl. opgeroepen om zich te onthouden van acties die de hervatting van onderhandelingen bemoeilijken. De Hoge Vertegenwoordiger benadrukte in de verklaring dat het besluit van de Israëlische regering tot opschorting van de betaling van belastingopbrengsten aan de Palestijnse Autoriteit indruist tegen de verplichtingen van Israël onder het Paris Protocol.
Deelt u de opvatting dat de Palestijnse aanvraag van het lidmaatschap van het Internationale Strafhof moet worden verwelkomd aangezien een verdere verbreding van de rechtsmacht van dit belangrijke instituut wenselijk is? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennis genomen van de Palestijnse stap partij te worden bij het Statuut van Rome. Als gastland en verdragspartij acht Nederland het verdere proces een zaak van het Internationale Strafhof. Hoewel Nederland de Palestijnse staat niet heeft erkend, is het positief dat partijen zich gebonden achten aan het internationale recht. Nederland zet zich in voor universaliteit van het Statuut van Rome. Uiteindelijk kan evenwel alleen een politieke oplossing het Israëlisch-Palestijns conflict beëindigen.
Deelt u de opvatting dat ook Israël moet worden aangemoedigd zich aan te sluiten bij het Internationale Strafhof en bent u bereid hiervoor te pleiten bij uw Israëlische ambtsgenoot? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van universaliteit van het Strafhof en pleit hiervoor bij landen die nog geen partij zijn.
Het bericht dat de automobilist de klos is in de Randstad |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Automobilist de klos in Randstad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hogere parkeertarieven en meer trajectcontroles onzinnige nieuwe lastenverzwaringen voor de al zwaar belaste automobilist zijn?
Het vaststellen van de hoogte van parkeertarieven is een verantwoordelijkheid van de gemeenten en niet van de rijksoverheid. Het instellen van trajectcontroles op het hoofdwegennet is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Overigens leiden trajectcontroles niet tot een lastenverzwaring van automobilisten zolang deze zich gewoon aan de vastgestelde maximumsnelheid houden. Trajectcontroles zijn er immers om de naleving van verkeersregels te verbeteren.
Een uitbreiding van trajectcontroles op snelwegen zal echter niet bijdragen aan het oplossen van het probleem van de lokale luchtkwaliteit binnen de grote steden, waar zich de meeste resterende knelpunten voordoen.
Uit onderzoek van RWS van november 2011 «Verhoging maximumsnelheid 80km zones naar 100 km/h» blijkt dat het effect van trajectcontroles op de luchtkwaliteit op korte afstand van de snelweg zeer beperkt is.
Uit hetzelfde onderzoeksrapport blijkt verder dat binnen 200 meter van de snelweg een sterke afname optreedt van de wegbijdrage en dat deze na 400 tot 600 meter nagenoeg niet meer waarneembaar is. Ook om die reden zullen trajectcontroles geen soelaas bieden voor het oplossen van de binnenstedelijke luchtproblematiek.
Bent u bereid alles te doen om deze onzinnige maatregelen van de vier grote steden in de Randstad meteen van tafel te vegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de VVD, die zitting heeft in 3 van de 4 colleges van de G4, hiermee de automobilist definitief in de steek heeft gelaten?
Het is niet aan mij om mij hierover uit te laten. Binnenkort heb ik een gesprek met de G7 over de luchtproblematiek in de grote steden en de voorgestelde maatregelen. De resultaten van dit gesprek kunnen tijdens het AO Leefomgeving van 26 februari aan de orde komen.
De golf van incidenten jegens moskeeën |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de facebookpagina «Steun de PVV» en de daarop weergegeven haatboodschappen met betrekking tot de islam, moskeeën en moslims?1
Ja.
Kent u het bericht dat van de 475 moskeeën er 174 de afgelopen tien jaar te maken hebben gehad met allerlei incidenten, variërend van bedreigingen tot vernieling en brandstichting?2 3 Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims?
Het bericht over de incidenten bij moskeeën is bekend. Het is onaanvaardbaar dat gebedshuizen, zoals moskeeën doelwit zijn van bedreigingen en vernielingen. Het kabinet wil benadrukken dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een groot goed is in ons land. Die vrijheid omvat alle godsdiensten; ook de islam. Mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben in dat kader op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over toenemende moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van discriminatie van moslims, waaronder incidenten bij moskeeën, te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Bij zowel islamofobie als antisemitisme gaat het om vooroordelen, vrees, afkeer en een vijandige houding, die kunnen leiden tot uitsluiting en discriminatie. Voor samenhang en stabiliteit is het daarom ook belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Uw Kamer wordt op korte termijn uitgebreider geïnformeerd over maatregelen die het kabinet neemt ter preventie en bestrijding van discriminatie in Nederland in de Voortgangsbrief Discriminatie. Hierin wordt ook specifieke aandacht besteed aan de bestrijding van moslimdiscriminatie. Voor inzicht in het aantal en de aard van discriminatie-incidenten wordt gebruik gemaakt van zoekopdrachten binnen de politiegegevens. Deze worden in de jaarlijkse Poldis rapportage gepubliceerd en met de voortgangsbrief aan uw Kamer aangeboden. Binnen de meest recente rapportage is een verdieping gemaakt naar moslimdiscriminatie om meer inzicht in de specifieke problematiek te genereren. Vanaf nu zal moslimdiscriminatie ieder jaar in kaart worden gebracht binnen de Poldis rapportage. Ik kan u ook toezeggen dat de Poldis rapportage eerder zal verschijnen zodat het beeld actueler is.
Waar denkt u dat de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims vandaan komt en wat gaat u hier tegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u net als de onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam4 parallellen tussen het toegenomen antisemitisme en de toenemende islamofobie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er behalve de genoemde moskeeën bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische gebouwen, organisaties of personen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vond dit plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door politie en justitie?
Afgelopen weekend is een moskee in aanbouw in Leiden korte tijd bezet geweest door 5 mannen uit naam van de organisatie Identitair Verzet (ID-verzet). De politie heeft de mannen verwijderd en een boete opgelegd. Hoewel er geen geweldsdreiging van ID-verzet uit gaat heeft de actie veel angst en onrust veroorzaakt. Het kabinet veroordeelt de actie sterk. Het is onaanvaardbaar en het kabinet heeft begrip voor de onrust die is ontstaan. Daarom is er door Minister Asscher direct contact gezocht met de getroffen moskee.
Het kabinet is alert op ontwikkelingen in de dreiging tegen moskeeën en als het nodig is nemen we specifieke maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen.
Bent u bereid islamofobie en moslimhaat als aparte gronden van discriminatie te registreren bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hebben wij op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap waarbij is overeengekomen om de registratie van moslimdiscriminatie te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Sinds 2008 rapporteert de politie over discriminatie-incidenten en incidenten met een discriminatoir karakter. De politie zal de komende tijd werken aan een betere registratie van (moslim)discriminatie. Het Contactorgaan Moslims en Overheid wordt hierbij betrokken. De eerste gesprekken daarover zijn gestart. Voor een goed inzicht zal onder meer afzonderlijk over moslimdiscriminatie (en specificaties daarbinnen) worden gerapporteerd in de jaarlijkse Poldis rapportage. Deze rapportage wordt samen met de jaarlijkse voortgangsbrief binnenkort aan uw Kamer aangeboden.
In algemene zin is ten aanzien van discriminatie-incidenten een stijgende trend waarneembaar. De registratie van de politie ondersteunt dit beeld. Ten aanzien van moslimdiscriminatie kan ik dit beeld echter niet bevestigen, mede vanwege de recente doorontwikkeling in de registratie en rapportage door de politie. Het beeld van incidenten met betrekking tot moskeeën in het onderzoek van Van der Valk laat een fluctuerend beeld zien, waarbij 2010 eveneens in het oog springt.
Deelt u de noodkreet van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Nederlandse moskeeën over de toename van het aantal incidenten ten opzichte van 2001? Wordt deze toename ook ondersteund door de registratie van de politie en justitie? Kan de Kamer meer inzicht krijgen in de ontwikkeling van incidenten met als fundament islamofobie en moslimhaat in de afgelopen tien jaren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er aanvullende maatregelen genomen moeten worden teneinde de moskeeën te beveiligen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven zullen door de overheid passende beveiligingsmaatregelen worden getroffen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijven de situatie vanzelfsprekend nauwlettend monitoren. Dreiging en risico geven momenteel geen aanleiding voor een financiële bijdrage vanuit de rijksoverheid.
Bent u van plan, in navolging van de vrijgemaakte gelden ter bescherming van andere geloofsgemeenschappen, zoals bij de synagogen in oktober 2014, een budget vrij te maken voor de bescherming van moskeeën? Zo nee waarom, na 174 gemelde incidenten in tien jaar tijd, nog steeds niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de inzet inzake opsporing en vervolging verder te versterken, te versnellen en duidelijker zichtbaar te laten plaatsvinden, zodat voor iedereen duidelijk is dat het oproepen tot geweld en het uiten van geweld in Nederland niet wordt getolereerd en streng wordt bestraft? Zo nee, waarom niet?
Conform de OM Aanwijzing Discriminatie worden alle aangiften van discriminatie door de politie opgenomen. Het uitgangspunt is dat in alle discriminatieaangiften opsporingsonderzoek wordt gedaan naar de identiteit van de verdachte en dat het proces-verbaal wordt voltooid en vervolgens wordt ingestuurd naar het Openbaar Ministerie. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard. In de strafmaat en de toonzetting van het requisitoir dient de volstrekte maatschappelijk afwijzing van discriminatie duidelijk naar voren te komen. Voor commune delicten met een discriminatoir aspect («gewone» delicten waarbij discriminatoire aspecten een rol spelen, zoals bijvoorbeeld bekladding van een moskee, brandstichting of het bespugen van een moslim) geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%. In strafzaken die zich daarvoor lenen zoekt het Openbaar Ministerie actief de publiciteit om publiekelijk te tonen dat de discriminatiebepalingen met kracht gehandhaafd worden.
Heeft u vanuit de inlichtingendienst signalen ontvangen over een mogelijk toegenomen terreurdreiging richting de Nederlandse moskeeën? Zo ja, wat heeft u hiermee gedaan?
Over ontvangen informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt in het openbaar geen uitspraak gedaan. Indien dreiging of risico daartoe aanleiding geven zullen passende maatregelen worden getroffen.
Is de Minister-President bereid de terechte angst die is ontstaan onder moslims in Nederland weg te nemen door een oproep te doen, waarin de regering garant staat voor de veiligheid van moslims en moskeeën in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De incidenten bij moskeeën in Zweden en de reacties hierop op social media hebben geleid tot toenemende zorgen onder moslims in Nederland omtrent de veiligheid van moskeeën en moslims. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft hierover gesproken met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap. Het gesprek van de NCTV diende ter voorbereiding op ons gesprek op 12 januari jongstleden met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap. Beide gesprekken kwamen tot een ieders verbijstering en afschuw mede in het licht te staan van de aanslagen in Parijs. Er is afgesproken gezamenlijk op te trekken als het gaat om terrorisme, moslimhaat en oplopende spanningen. Het Rijk neemt alle beschikbare maatregelen om moslimhaat en discriminatie tegen te gaan. De veiligheidssituatie van moskeeën wordt nauwlettend in de gaten gehouden en er wordt, waar nodig, bescherming geboden. De overheid neemt benodigde beveiligingsmaatregelen wanneer dreiging en risico daartoe aanleiding geven.
De kosten voor een nieuwe OV-Chipkaart |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat Trans Link Systems (TLS) de prijs van een nieuwe persoonlijke OV-chipkaart die aangevraagd of vernieuwd wordt stiekem verhoogd heeft met € 3,00 onder het mom van verwerkingskosten?1
Nee, over de prijsverhoging en de onderbouwing daarvan is transparant gecommuniceerd onder andere vanaf begin 2014 via www.ov-chipkaart.nl.
Er zijn verschillende manieren om een persoonlijke OV-chipkaart aan te vragen, dat kan via internet of via een papieren aanvraagformulier. Een persoonlijke OV-chipkaart kost € 7,50 als die wordt besteld via internet op www.ov-chipkaart.nl. Bij een aanvraag via papier wordt er € 3,00 voor het verwerken van het formulier in rekening gebracht boven de € 7,50 voor de kaart zelf. Dus afhankelijk van de manier van aanvragen wordt een toeslag geheven.
De OV-bedrijven hebben deze verwerkingsbijdrage per 1 januari 2014 doorgevoerd. Dit besluit is genomen in het Directeuren Overleg OV-chipkaart (DOC), het DOC bestaat uit vertegenwoordigers van de directies van alle OV-bedrijven. Vervolgens is dit besluit geagendeerd in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) van 16 januari 2014 en daar is kennis genomen van dit besluit.
Als de € 3,00 een bijdrage is voor de verwerkingskosten, waar is de € 7,50 die in rekening wordt gebracht dan voor bestemd?
De prijs van € 7,50 van de OV-chipkaart is opgebouwd uit:
Heeft u toestemming gegeven voor deze prijsverhoging van bijna 50%? Zo ja, waarom? Zo nee, wie heeft hier dan toestemming voor gegeven?
Nee, de prijsstelling van de kaart wordt bepaald door de vervoerders, het betreft een adviesprijs en vervoerders en overheden kunnen afwijken van deze prijs. De verkoopprijs van de chipkaart is geen OV-tarief, en wordt dus niet vastgesteld door overheden in een tariefbesluit. De vervoerders hebben de verhoging en de onderbouwing hiervan aan de orde gesteld in het NOVB van 16 januari 2014. Het NOVB heeft kennis genomen van het besluit van de vervoerders.
Kunt u uitgebreid onderbouwen waarom deze gigantische prijsverhoging volgens TLS gerechtvaardigd is?
De vervoerders bepalen de adviesprijs van de OV-chipkaart, niet TLS.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van het meest efficiënte distributiekanaal, via internet, dan blijft de geadviseerde aanschafprijs van een persoonlijke OV-chipkaart ongewijzigd.
De vervoerders vinden dat, na de jaren van de introductie van de kaart, de verkoopprijs niet meer aansluit bij de kostprijs van de kaart. Om de prijs van de kaart meer in lijn te brengen met de werkelijke kosten van de service, hebben de vervoerders besloten om een toeslag van 3 euro te heffen op kostenverhogende extra handelingen. De verwerking van een aanvraag van een persoonlijke OV-chipkaart via een schriftelijk aanvraagformulier zijn extra handelingen. De vervoerbedrijven achten het wenselijk om het verschil in verwerkingskosten in de prijs tot uitdrukking te brengen en reizigers zoveel mogelijk te stimuleren om gebruik te maken van het meest efficiënte distributiekanaal.
Vindt u dat op deze manier het gebruik van Openbaar Vervoer aantrekkelijker wordt? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid om in te grijpen en deze prijsverhoging terug te draaien?
Voor de meeste reizigers verandert er niets. Voor houders van een persoonlijke OV-chipkaart verandert er ook niets wanneer ze hun nieuwe OV-chipkaart via internet aanvragen. Alleen mensen die ervoor kiezen via papier een persoonlijke OV-chipkaart aan te vragen betalen € 3,– meer.
Het gebruik van het OV wordt natuurlijk niet aantrekkelijker door reizigers meer te laten betalen. Maar ik vind de kostenverhoging voor de aanvraag voor een nieuwe OV-chipkaart geen reden om in te grijpen omdat er een alternatief blijft waarbij reizigers niet extra hoeven te betalen.
De samenwerking tussen de Haagse politie en een salafistische moskee |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
|
Kent u de berichten: «Politie buigt voor Haagse salafisten» en «Een veilige buurt met Oud & Nieuw»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Haagse politie ook dit jaar weer een samenwerkingsverband is aangegaan met de salafistische As-Soennahmoskee?
Zoals ik eerder heb gemeld in antwoord op Kamervragen over het project Rolmodellen van de politie en de gemeente Den Haag, nemen hieraan diverse maatschappelijke organisaties deel, zoals bedrijven, sportclubs, kerken en moskeeën.3 De rol van de deelnemers is het aanspreken van buurtgenoten die zich tijdens de jaarwisseling (dreigen te) misdragen. De deelnemers doen dat onder toezicht van de politie en binnen de kaders van de wet en hebben niet meer bevoegdheden dan iedere andere burger. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving ligt ook tijdens de jaarwisseling geheel bij de politie. De religieuze signatuur van sommige deelnemers is geen beletsel voor een goede samenwerking.
Het is in het hele land staande praktijk dat de politie samenwerkt met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Zij vormen mede de oren en ogen van politie en leveren zo een bijdrage aan de veiligheid. De succesvolle resultaten van het project Rolmodellen in de afgelopen jaren (zowel tijdens de jaarwisseling als bij andere grote evenementen zoals het EK en WK voetbal) bevestigen dit beeld en het lokale gezag ziet dan ook geen reden om de samenwerking met wijkbewoners in dit kader te beëindigen.
Waarom bent u van mening dat de Nederlandse overheid zich op straat moet laten vertegenwoordigen door een salafistische moskee? Deelt u de mening dat dit een meer dan verkeerde ontwikkeling is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat een fundamentalistische islamitische instelling, zeker één waarvan een woordvoerder in het recente verleden stelde dat zij niet geloven in de universele rechten van de mens en dat de Nederlandse samenleving gestoeld is op een goddeloos fundament, geen partner dient te zijn van een seculiere overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bevorderen dat de politie de samenwerking met de As-Soennahmoskee, nota bene op het terrein van de openbare orde, definitief beëindigt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Minutenregistratie voor persoonsgebonden budgetten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens de plenaire behandeling van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarin u aangaf dat «waar onnodige minutenregistratie plaatsvindt, we ertegen moeten optreden» en «Als er signalen zijn dat voor het pgb een doorgeschoten registratiesysteem opgezet wordt om te verantwoorden, moeten we ook daar wat aan doen»?1 Welke acties heeft u tot nog toe ondernomen om een doorgeschoten registratiesysteem voor pgb te voorkomen?
Ja, die herinner ik mij. Op basis van signalen van de kant van uw Kamer tijdens het genoemde debat, heb ik laten onderzoeken waar het signaal van minutenregistratie vandaan kwam. Het bleek niet te gaan over verantwoording van pgb’s in minuten, maar over de toekenning van meerzorg voor een budgethouder. Het is dan zaak dat de cliënt precies aangeeft waaraan hij/zij extra behoefte heeft. Dat vraagt soms om een kleinere eenheid dan uren.
De overige gestelde vragen gaan over de situatie onder de Zorgverzekeringswet. Daar geldt een ander wettelijk kader en een andere werkwijze. Daarop ga ik hieronder in.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij Achmea2 en CZ3 bij de vaststelling van de hoogte van het pgb verpleging en verzorging (vv) gerekend wordt met declaraties per vijf minuten, zoals onder andere uit de declaratieformulieren blijkt4? Zo ja, wat is uw mening over deze wijze van vaststellen van de hoogte van het uit te betalen pgb?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
In overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo is besproken dat dit voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren gaan aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen gaan indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Bij sommige zorgverzekeraars is de wijziging direct doorgevoerd, andere hebben enige tijd nodig om dit in hun administratie te verwerken. Zij zullen zo spoedig mogelijk hun declaratieformulieren aanpassen. Tot die tijd kunnen verzekerden declaraties indienen op de door de zorgverzekeraar aangegeven wijze.
Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving de betreffende zorgverzekeraars zich genoodzaakt zouden kunnen zien om declaraties per vijf minuten te rekenen? Indien er geen wetgeving is die hiertoe noodzaakt, welk ander belang kan er dan zijn voor zorgverzekeraars om declaraties per vijf minuten te rekenen? Als er al een ander belang is, is dit belang dan op een andere wijze te verzekeren? Zo ja, hoe dan?
In de regelgeving van de NZa is opgenomen dat de directe zorglevering plaats kan vinden via de prestaties verpleging en verzorging. De tarieven voor deze prestaties worden met een eenheid per uur vastgelegd. Indien slechts een deel van een uur zorg wordt geleverd aan een patiënt wordt het in rekening te brengen aantal eenheden naar evenredigheid berekend. Voor de afronding van het aantal wordt uitgegaan van een schriftelijke overeenkomst tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Indien de schriftelijke overeenkomst ontbreekt wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf minuten.
Daarnaast is het mogelijk om afspraken te maken tussen aanbieder en verzekeraar over declaratie op basis van een zorgplan. Daarbij bestaat wel de eis, dat aanbieders kunnen aantonen dat het aannemelijk is dat de zorg daadwerkelijk geleverd is. Bijvoorbeeld door middel van de personeelsplanning.
Deze regelgeving is zowel op zorg in natura, als op het Zvw-pgb van toepassing. Zorgverzekeraars kunnen binnen de grenzen van deze regelgeving het declaratieproces vormgeven.
Deelt u de mening dat deze minutenregistratie een onmogelijke last legt op de schouders van pgb-houders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op te treden tegen deze minutenregistratie, zoals u onder andere tijdens de plenaire behandeling van de Wlz heeft aangegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen en binnen welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij de verzekeraars nagaan wanneer deze aangepaste regels voor declareren van pgb aan verzekerden gecommuniceerd is? Klopt het dat verzekerden deze aangepaste regels pas per 31 december 2014 te horen hebben gekregen? Zo ja, bent u dan van mening dat verzekerden tijdig zijn geïnformeerd zodat zij eventueel nog over zouden kunnen stappen?
De zorgverzekeraars hebben tegelijk met de polisvoorwaarde het PGB reglement en de bijbehorende formulieren gepubliceerd. Hieruit was de methode van declareren in tijdsblokken van 5 minuten op te maken. Zorgverzekeraars passen de declaratieformulieren nu aan, aan de tussen ZN en Per Saldo afgesproken wijze van declareren.
Wordt bij de desbetreffende zorgverzekeraars de vijf-minutenregistratie ook gehanteerd voor zorg in natura?
Zie antwoord vraag 3.
Fraude door middel van legale naamwisselingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de door RTL1 geopenbaarde feiten ten aanzien van gevallen van fraude door middel van legale naamwisselingen?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatieknooppunt (NVIK) over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. In de RTL-uitzending van 30 december lag de focus op de constatering door RTL dat vreemdelingen door middel van een legale naamswijziging kunnen trachten zich aan toezicht of aan de gevolgen van een ongewenstverklaring te onttrekken. In die gevallen is sprake van overtreding van de Vreemdelingenwet en dus van strafbaar gedrag.
Welke waarschuwingen vanuit het buitenland (Europese Unie, Europese Economische Ruimte) over identiteitswisselingen heeft de Nederlandse overheid in de afgelopen vijf jaar ontvangen? Kunt u een exact overzicht daarvan geven?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van alle signalen die in het kader van de reguliere taakuitvoering worden uitgewisseld. Diensten die te maken hebben met identiteitsvaststelling en -registratie in Nederland werken intensief samen met elkaar en met relevante zusterdiensten in het buitenland. In het kader van deze operationele samenwerking informeren zij elkaar over gesignaleerde fenomenen die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op de identiteitsvaststelling en -registratie. Indien noodzakelijk wordt daarop door de desbetreffende dienst geacteerd, bijvoorbeeld door het instellen van een onderzoek of het opstellen van interne alerteringen en instructies. Een voorbeeld van dat laatste is dat het NVIK in maart 2014 een instructie heeft laten uitgaan naar de politie om in alle gevallen waarbij het is toegestaan ook de vingerafdrukken van vreemdelingen af te nemen en op die manier te controleren of er sprake is van naamswisselingen. Dit alles behoort tot de dagelijkse werkzaamheden van de verantwoordelijke diensten.
Kunt u aangeven welke actie is ondernomen naar aanleiding van elk van de waarschuwingen en van de signalen die de afgelopen vijf jaar zijn ontvangen door Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de signalering die de Nederlandse politie in 2013 verspreidde naar aanleiding van naamsverwisselingen?2 Is er contact geweest over deze problematiek tussen de politie en de Nederlandse Matching Autoriteit? Zo ja, wanneer en waaruit bestond dit contact?
Van het bedoelde signaal zijn wij niet op de hoogte gesteld omdat daarvoor geen bijzondere aanleiding bestond.
De bedoelde signalering betreft een operationele aandachtsvestiging die is opgesteld door de vreemdelingenpolitie Utrecht en gedeeld met de afdelingen vreemdelingenpolitie in Nederland. De waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 waaraan in de aandachtsvestiging wordt gerefereerd, was in 2011 al door de vreemdelingenpolitie Utrecht met andere politieafdelingen en de matching autoriteit gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden worden wij daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging op de hoogte te stellen.
Welke acties zijn tegelijk met deze signalering of naar aanleiding van deze signalering ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u deze signalering niet vermeld in de brief die u aan de Tweede Kamer heeft gestuurd? Hoe kan het dat u de Kamer onlangs schreef dat er geen constateringen van fraude met legale identiteitswisselingen waren terwijl bij de onder uw verantwoordelijkheid opererende Matching Autoriteit al langere tijd bekend is dat er wel gevallen van fraude bekend zijn en ook de politie hiervan wist?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa van het NVIK en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. Het reguliere werk van de operationele diensten maakte geen onderdeel uit van het onderzoek.
Uiteraard lopen de diensten zoals de politie, het NVIK en de matching autoriteit in de dagelijkse taakuitoefening tegen identiteitsvraagstukken aan die nader onderzoek vergen en worden pogingen tot identiteitsfraude ontdekt. Dat betekent niet dat van iedere zaak die operationeel wordt onderzocht een afzonderlijke melding hoeft te worden gemaakt. Onder meer over de ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van valse identiteitsbewijzen, personalia en identiteiten in de strafrechtsketen wordt de Minister van Veiligheid en Justitie door de matching autoriteit jaarlijks geïnformeerd door middel van een jaarrapportage.
Heeft u de Matching Autoriteit input gevraagd voor dat u het rapport en feitenrelaas aan de Kamer heeft doen toekomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, De matching autoriteit was niet bij het opstellen van het NVIK-rapport betrokken omdat daarvoor geen aanleiding was. Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan. In dat kader hebben wij de diensten die bij het NVIK-rapport zijn betrokken geraadpleegd.
Waarom gaat u er in het onderzoek vanuit dat voornamen niet te wijzigen zijn, terwijl uit het onderzoek van Postma3 duidelijk blijkt dat dit wel mogelijk is?
In het NVIK-onderzoek is sprake van naamswijziging van de voornaam en de achternaam. Er is dus geen verschil met de scriptie van dhr. Postma.
Lijkt het u waarschijnlijk dat iemand die ongewenst wordt verklaard, voorzorgsmaatregelen neemt om na een naamwisseling niet een tweede keer ongewenst verklaard te worden?
Een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf kan aanleiding zijn voor een ongewenstverklaring. Voortgezet verblijf of terugkeer in Nederland na een ongewenstverklaring is een overtreding van de Vreemdelingenwet en daarmee een strafbare gedraging waar tegen wordt opgetreden indien de desbetreffende persoon wordt aangetroffen in Nederland.
Bent u bereid de objectieve gegevens, die moeilijker te veranderen zijn (geboortedatum/geslacht/nationaliteit) uit de administratie van ongewenst verklaarden te matchen met de gegevens uit andere overheidsorganisaties (Rijksdienst voor het Wegverkeer, Belastingdienst, Basis Registratie Personen, justitieketen) en aldus te bezien hoe groot het probleem werkelijk is?
In de brief van 10 december jl. hebben wij aangegeven welke nadere maatregelen zijn genomen om in de toekomst te voorkomen dat personen dubbel geregistreerd staan in de BVV en in de BRP. In die brief hebben wij ook aangegeven dat na diepgravend onderzoek zowel in de BVV als in de BRP geen evidentie is gebleken van fraude door dubbele inschrijving.
Wij hebben in die brief toegezegd om de 15 meest waarschijnlijke gevallen van mogelijke meervoudige registratie gerelateerd aan de BVV verder te onderzoeken. Dat onderzoek is afgerond met als resultaat dat bij geen van deze meervoudige registraties aanwijzingen van fraude zijn geconstateerd.
Wij zien daarom nu geen aanleiding om aanvullend onderzoek in andere overheidsbestanden te doen.
Is ook gecontroleerd of mensen die in Duitsland of België ongewenst zijn verklaard, zich in de Nederlandse bestanden bevinden? Zo ja, wat leverde dat op? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan.
Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen van hoofdstuk 8 in de in vraag 8 genoemde onderzoeksscriptie?
Het betreft hier een scriptie van een individuele ambtenaar in het kader van zijn opleiding, waarbij de professionele ervaringen en kennis gecombineerd zijn met persoonlijke interpretaties en zienswijzen, die geenszins behoeven te stroken met de opvattingen van de matching autoriteit.
Dit neemt niet weg dat de matching autoriteit met veel belangstelling kennis neemt van de scriptie. Veel van de conclusies en aanbevelingen zijn reeds bekend binnen de matching autoriteit en vormen een regulier onderdeel van het continue verbeteringsproces dat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van het identiteitsonderzoek, efficiëntere werkprocessen en tijdige en volledige onderlinge afstemming met alle relevante ketenpartners.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 12 januari 2015 te beantwoorden?
Wij beantwoorden de vragen zo spoedig als mogelijk is.