Export van levende wolhandkrabben naar voedselautomaten in China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending van de Wilde Keuken gezien over de handel in de in Nederland gevangen wolhandkrabben?1
Ja.
Was u op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen, in plastic verpakt en levend over de hele wereld worden verzonden?
Ik was op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen en dat deze levend worden geëxporteerd. De manier waarop de krabben in het filmpje individueel worden verpakt, was mij niet bekend. Naar aanleiding van uw vraag is er contact gezocht met de desbetreffende handelaar. Hij gaf aan dat de wolhandkrab niet individueel, in plastic verpakt, door hem wordt geëxporteerd naar Hong Kong, maar in voor export van krabben gebruikelijke tempex dozen.
Kunt u bevestigen dat er vanuit Nederland levende krabben in nauwsluitende plastic verpakkingen per vliegtuig naar China worden geëxporteerd voor de verkoop van levende wolhandkrabben in Chinese voedselautomaten? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het aantal krabben dat geëxporteerd wordt, de landen van bestemming en de voorwaarden die u stelt aan de eventuele kweek, het vervoer, de (tussentijdse) huisvesting en de verkoop met het oog op het welzijn van de krabben? Zo nee, waarom niet?
Uit de beschikbare gegevens van de NVWA blijkt dat in 2013 en 2014 tot nu toe, Hong Kong de enige exportbestemming is geweest. Bij deze exporten moet altijd een veterinair certificaat worden afgegeven. Er zijn geen certificaten voor de export van wolhandkrab naar China afgegeven (er wordt bij het afgeven van certificaten onderscheid gemaakt tussen Hong Kong en China). In 2013 is er 7.500 kilo wolhandkrab naar Hong Kong geëxporteerd. Wolhandkrab wordt in Nederland niet gekweekt. In Nederland zijn er voor ongewervelde dieren geen specifieke regels gesteld voor vervoer, huisvesting en verkoop met het oog op welzijn. Wel zijn er EU-voorschriften die de voedselveiligheid en diergezondheid van deze dieren moeten waarborgen. In het geval van export naar landen buiten de EU zijn de in het land van bestemming geldende regels van toepassing.
Kunt u bevestigen dat de wolhandkrabvisserij in vervuilde gebieden in Nederland verboden is vanwege het hoge gehalte dioxine in de wolhandkrab, wat in strijd is met onze normen voor volksgezondheid en kunt u uitsluiten dat er vervuilde wolhandkrab naar China wordt geëxporteerd? Zo nee, vindt u het acceptabel om wolhandkrabben die in Nederland niet geconsumeerd mogen worden wel naar China te exporteren?
Op basis van het vrijwaringbeginsel moet elk land binnen de EU er voor zorgen dat alle producten die de grens over gaan voldoen aan de levensmiddelenwetgeving. Dit betekent dat levensmiddelen alleen in de handel gebracht mogen worden indien zij veilig zijn voor de consument. In Nederland is de vangst van Chinese wolhandkrab in onder andere de grote rivieren verboden omdat de aldaar gevangen wolhandkrab dermate hoge concentraties dioxine en dioxineachtige PCB’s bevatten dat dit schadelijk kan zijn voor de consument. Legaal gevangen wolhandkrab die wordt geëxporteerd, komt uit de gebieden die niet gesloten zijn voor de visserij op wolhandkrab. Deze wolhandkrab vormt geen gevaar voor de volksgezondheid en wordt ook in Nederland op de markt gebracht. Ik heb u hierover recentelijk geïnformeerd (Kamerstuk 26 991, nr. 417).
Vindt u het acceptabel dat levende krabben in plastic verpakkingen zonder enige bewegingsvrijheid worden verpakt, getransporteerd en in een automaat worden gestopt, gelet op de welzijnsaantasting die daarmee gepaard gaat en vindt u dit een verdedigbare vorm van handel in en gebruik van dieren? Zo ja, kunt u, met het oog op de wet die stelt dat aantasting van het dierenwelzijn niet is toegestaan als daar geen redelijk doel tegenover staat, toelichten waarom?
Momenteel is heel weinig bekend over ongerief bij ongewervelde dieren. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Regelgeving zowel Europees als nationaal is onder andere om die reden specifiek gericht op gewervelde dieren. Desondanks is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met dieren. Ik zal de sector vragen die zorgvuldigheid ook bij het transport van wolhandkrabben te betrachten.
Vindt u dat u het welzijn van ongewervelde dieren op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om ongewervelde dieren te beschermen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de export van de wolhandkrab naar China per direct stop te zetten, in elk geval tot er meer duidelijkheid is over het dierenwelzijnsaspect? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de export te stoppen. Uit Nederland afkomstige wolhandkrabben zouden vrij eenvoudig via een andere Europese lidstaat geëxporteerd kunnen worden. Het verbieden van de export naar alle landen, inclusief Europese lidstaten, om de export via andere lidstaten uit te sluiten, is niet toegestaan in verband met het vrije verkeer van goederen. Dit volgt uit het Verdrag tot Werking van de Europese Unie. Zoals in antwoord 6 aangegeven, zal ik wel met de betrokken sector in gesprek gaan.
De financiële degelijkheid van ontvangers van subsidie uit het Filmfonds |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Financieel drama filmcrew Toen was geluk heel gewoon»?1
Ja, dat heb ik.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de crew die aan deze film heeft meegewerkt niet betaald wordt, terwijl voor de film een grote subsidie uit het Filmfonds is ontvangen?
Ik deel de mening in algemene zin dat het onwenselijk is dat een crew die aan een film heeft meegewerkt niet betaald wordt. Het nakomen van arbeidsovereenkomsten is de verantwoordelijkheid van de producent.
Het Filmfonds was niet betrokken bij de productie van de film waaraan wordt gerefereerd. Het Filmfonds heeft een relatief kleine subsidie verstrekt, voor de afwerking van de film. Een bijdrage voor afwerking is bestemd om een werkkopie van een reeds geproduceerde en gemonteerde film geschikt te maken voor bioscoopvertoning. De kosten voor dit traject zijn, in verhouding tot de productiekosten voor realisering, beperkt. De bijdrage in de afwerking bedroeg met 61.000 euro minder dan 5% van de totale kosten voor de filmproductie en is aangevraagd voor de muziek, muziekrechten en diverse publiciteitskosten.
Wat zegt het feit dat de producent van «Toen was geluk nog heel gewoon» op korte termijn failliet dreigt te gaan over de financiële degelijkheid van deze subsidieontvanger?
Een dreigend faillissement betekent uiteraard dat de financiële positie van de onderneming zorgelijk is. Dat zegt niet direct iets over de degelijkheid van de financiële positie van de onderneming op het moment van het verkrijgen van de subsidie. Op het moment van de subsidieaanvraag heeft het Nederlands Filmfonds geen gegevens ontvangen en evenmin signalen van reeds betrokken partijen of personen ontvangen die duiden op dreigend faillissement.
Zijn er voorwaarden op het gebied van financiële degelijkheid van de aanvrager voor het kunnen toewijzen van een subsidie uit het Filmfonds? Zo ja, wat zijn die voorwaarden? Zo nee, bent u het ermee eens dat de casus «Toen was geluk heel gewoon» aanleiding is om dergelijke voorwaarden in te stellen?
Ja. De belangrijkste vereisten en verplichtingen van het Nederlands Filmfonds die gelden voor alle soorten aanvragen bij het Filmfonds zijn vervat in artikel 10 en 16 van het Algemeen Reglement (www.filmfonds.nl). Deze artikelen regelen nauwgezet dat een subsidie alleen kan worden verstrekt als aannemelijk is dat de aanvraag kan worden gerealiseerd conform de begrote uitgaven en de aanvrager aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen, waaronder de verplichting het Fonds te allen tijde juist en waarheidsgetrouw te informeren.
Verder regelt artikel 14 van het Algemeen Reglement dat een aanvraag voor subsidie kan worden afgewezen indien de aanvrager of de natuurlijke persoon die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt niet aantoonbaar heeft voldaan aan voorschriften gesteld aan eerder door het bestuur toegekende subsidies, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van het Fonds.
Wanneer er substantiële realiseringssubsidies voor de totstandkoming van een film worden verstrekt (dit was bij Toen was geluk nog heel gewoon niet het geval), stelt het Deelreglement Realisering nog extra voorwaarden.
Daarnaast hanteert het Filmfonds een Financieel & Productioneel Protocol met nadere vereisten en kaders omtrent de begroting, de financiering, uitvoering en verantwoording en worden nadere bepalingen en de definitieve documenten opgenomen in een uitvoeringsovereenkomst. In het geval er bij de financiële eindafrekening een controleverklaring door een accountant vereist is dan volgt deze het Handboek Financiële Verantwoording en bijbehorend Controleprotocol.
Vormt de casus «Toen was geluk heel gewoon» aanleiding om de beslissing over de uitvoering van de «cash rebate»-regeling, in handen gelegd van het Filmfonds, te heroverwegen?
Nee. Het Nederlands Filmfonds heeft zijn organisatie en reglementen, inclusief het reglement Stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland dat de «cash rebate» regelt, zo ingericht dat er inzicht wordt verkregen in de kosten en financiering van de film en in de financiële positie van de aanvrager op het moment van het indienen van de aanvraag. Het Fonds heeft daarbij als enige organisatie jarenlange ervaring met zowel selectieve als automatische realiseringssteun aan filmproducties en opereert in een internationaal netwerk van nationale, regionale en lokale fondsen met een vergelijkbare verantwoordelijkheid en werkwijze.
Bij het toekennen van relatief kleinere bijdragen heeft het Filmfonds daarnaast ook rekening te houden met het rijksbrede uniform subsidiekader dat beperkingen stelt aan de administratieve lasten die kunnen worden opgelegd aan aanvragers in deze categorie. De bijdrage van het Filmfonds aan Toen was geluk heel gewoon had betrekking op een relatief kleinere bijdrage voor de afwerking van de film en niet op de productie ervan.
Een producent is voorts te allen tijde volledig eindverantwoordelijk voor het nakomen van alle verplichtingen naar zowel diegene aan wie werkzaamheden worden uitbesteed, alsmede naar financiers van wie bijdragen worden betrokken.
Een opgepakte jihadist |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Syriëganger opgepakt in Den Haag voor plannen overval»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van de teruggekeerde jihadist is verlengd wegens het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en wegens wapenbezit?
Het klopt dat het voorarrest van betrokkene is verlengd. Hem wordt het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en overtreding van de wet wapens en munitie ten laste gelegd.
Kunt u aangeven met welke organisatie(s) de opgepakte Syriëganger in contact staat? Is het bekend waar hij de opbrengst van de overval heen wilde sluizen?
Zoals u weet, doe ik geen uitspraken over concrete gevallen of lopende onderzoeken. Financiële stromen vanuit Nederland naar het buitenland worden in kaart gebracht door de Landelijke Eenheid van de politie. Daarnaast werkt de Landelijke Eenheid nauw samen met de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO). Daarbij is ook bij de AIVD aandacht voor mogelijke financiering van de gewelddadige jihad.
Het verlenen van geldelijke steun aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, is strafbaar op grond van Artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie (OM) om per geval te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij zal het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie betrekken.
Zijn er meer naar Nederland teruggekeerde jihadisten die bezig zijn met het financieren van de internationale jihad? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
De kwetsbaarheid van iTunes |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers», waarin wordt belicht dat het muziekprogramma iTunes kampt met een beveiligingsprobleem, waardoor iTunes-wachtwoorden te onderscheppen zijn?1
Het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers» is mij bekend.
In het door u genoemde geval gaat het om een probleem in de beveiliging van verbindingen van iTunes naar diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Het maken van zo’n verbinding vindt langs beveiligde weg plaats in een gescheiden kanaal ofwel tunnel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogeheten TLS/SSL-protocol om deze verbinding op te zetten. Om de verbinding via dit protocol op te zetten wordt gebruik gemaakt van een beveiligingscertificaat. Niet alle varianten van iTunes voor de diverse besturingssystemen controleren deze certificaten op correcte wijze. Hierdoor valt in potentie een aanval uit te voeren door zich in te mengen in het opzetten van de tunnel. Deze lijkt dan veilig, maar is dit niet.
Door het opbouwen van deze onveilige verbinding kunnen gegevens worden onderschept of gemanipuleerd uit verbindingen tussen iTunes en diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Deze gegevens omvatten de gebruikte inloggegevens en bestanden die in iCloud worden opgeslagen of daaruit worden opgehaald.
Op dit moment zijn er bij het Nationaal Cyber Security Centrum geen signalen van actief misbruik van deze kwetsbaarheid in Nederland. Ook de politie heeft blijkens de digitale systemen geen aangiftes/meldingen ontvangen waar uit het verband tussen hacken en iTunes gelegd kan worden.
Door de leverancier in kwestie, Apple, zijn in de afgelopen periode diverse updates uitgevoerd in de kwetsbare variant van de iTunes-software. Hiermee moet naast de nog niet gesignaleerde huidige slachtoffers het aantal toekomstige slachtoffers beperkt geacht worden.
Hoe groot acht u de kans dat Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers het slachtoffer zijn of kunnen worden van het beveiligingslek van deze diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er reeds bij u meldingen bekend van personen die het slachtoffer zijn geworden van hackers die misbruik hebben gemaakt van de beveiligingsproblemen van iTunes? Zo ja, om hoeveel Nederlandse gevallen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het mogelijk dat, zoals beveiligingsonderzoeker Mark Loman stelt, het beveiligingsprobleem zowel een beginnersfout als een opzettelijke kwetsbaarheid kan zijn? Zo ja, hoe groot is het risico dat het hier een opzettelijke kwetsbaarheid betreft? Zijn er bij u vermoedens dat inlichtingendiensten de kwetsbaarheden gebruiken om communicatie met iCloud te onderscheppen?
In deze casus is het aannemelijk dat het beveiligingsprobleem, zoals bovenstaand geschetst, een implementatiefout van de leverancier betreft. Deze implementatiefout op het gebied van het TLS/SSL-protocol is door diverse partijen gemaakt. Ingaan op het vermeende gebruik hiervan door inlichtingen- en veiligheidsdiensten zou daarbij speculatief van aard zijn.
Zoals aangegeven komt een dergelijke implementatiefout vaker voor en betreft het daarbij zeer zeker niet noodzakelijkerwijs een opzettelijke kwetsbaarheid. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze kwetsbaarheid onderzoek te doen naar andere bedrijven. Uiteraard staat het onderwerp van opzettelijk aangebrachte kwetsbaarheden, ook wel backdoors genoemd, zoals reeds in 2012 aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Ten Broeke, Hennis-Plasschaert en Verheijen2 op het netvlies en blijven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Kunt u nagaan of eventuele opzettelijke kwetsbaarheden zich ook voordoen bij andere bedrijven, bijvoorbeeld bij Java van Oracle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens stappen te ondernemen om de veiligheid van Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Nee, ik ga geen specifieke stappen ondernemen. Ik vind het wel van belang om de algehele digitale veiligheid, dus niet alleen van iTunes- en iCloudgebruikers, te verhogen. Dit gebeurt middels de in oktober 2013 gepubliceerde tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2).
Bedrijven en instellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor informatiebeveiliging.
In de NCSS-2 is daarnaast aangegeven dat leveranciers een specifieke verantwoordelijkheid (zorgplicht) richting hun klanten hebben en dat security en privacy by design meer dan nu standaard ontwerpbeginselen dienen te zijn.
Tot slot wordt met de NCSS-2 ingezet op een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid middels 37 acties. Een belangrijk element daarin is awareness en het hebben van kennis van cybersecurity. Hiertoe zal dit jaar het thema van de jaarlijkse campagne Alert online, van 27 oktober tot 6 november, dan ook kennis van cybersecurity zijn.
De brandstoffenmix |
|
Remco Dijkstra (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
In uw antwoord op eerdere vragen over de duurzame brandstoffenmix schrijft u dat de tank-to-wheel-benadering wordt gehanteerd om dubbeltelling van emissies te vermijden1; ook olieraffinage valt onder het Emissions trading system (ETS); kunt u uitleggen wat het principiële verschil is tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel en tevens aangeven waarom er binnen elektriciteit wel sprake zou zijn van dubbeltelling van emissies en bij olieraffinage niet?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik het voorbeeld gegeven van elektriciteit, die tot op heden altijd binnen Europa wordt opgewekt en waarvan de emissies onder het ETS vallen. Dezelfde redenering gaat inderdaad op voor raffinage: voor zover deze zich binnen Europa afspeelt, vallen de hiermee gepaard gaande CO2-emissies ook onder het ETS. Er is dus geen principieel verschil op dit punt. In beide gevallen vindt dubbeltelling plaats als we emissies van transport well-to-wheel zouden gaan toerekenen.
Kunt u dit verschil cijfermatig duidelijk maken, zodat inzichtelijk wordt hoe de dubbeltelling van CO2-uitstoot er in een well-to-wheel-benadering uitziet?
In bijgevoegde tabel3 wordt een overzicht gegeven van de CO2-uitstoot over de keten van een elektrische auto en een benzine/dieselauto. In de tabel wordt aangegeven welke processtappen onder de well-to-tank, tank-to-wheel en well-to-wheel CO2-uitstoot vallen. Bij de elektrische auto’s treden alle CO2-emissies in het well-to-tank deel op. Bij een benzine- of dieselauto bedraagt de well-to-tank CO2-uitstoot ca. 20% van de tank-to-wheel CO2-uitstoot. Tot slot wordt in de tabel aangegeven welke emissies onder het ETS vallen.
Zowel bij een elektrische auto als bij een benzine/dieselauto valt een deel van de well-to-wheel emissies onder het ETS. Er is geen principieel verschil tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel emissies. Zowel bij elektriciteitsopwekking als bij olieraffinage is sprake van dubbeltelling van emissies als van de well-to-wheel benadering zou worden uitgegaan. Wel is bij een elektrische auto het aandeel van de ETS CO2-emissies in de well-to-wheel CO2-emssies groter dan bij een benzine/dieselauto.
Dit voorbeeld gaat over een elektrisch voertuig op stroom uit de Nederlandse stroommix om het mechanisme van het dubbeltellen duidelijk te maken. Ik merk daarbij op dat in elk geval de openbaar toegankelijke laadpunten voorzien worden van groene stroom.
Is het desgewenst mogelijk om over de uitkomst van het visietraject te zijner tijd een second opinion uit te voeren, als blijkt dat «power to gas»-oplossingen als beste uit de bus komen, dit om iedere schijn van onpartijdigheid te bevorderen?
Het visietraject is een open stakeholderproces waaraan 130 organisaties deelnemen vanuit NGO’s, brandstofproducenten, voertuigfabrikanten, overheid en wetenschappelijke instellingen. Voor de oplevering van de visie is reeds een review voorzien. Verder wordt het visieproces technisch-wetenschappelijk ondersteund door een kennisconsortium van TNO, CE Delft en ECN.
Daarnaast zal op basis van het nieuwe Clean Power for Transport pakket van de Europese Commissie een verplichting gaan gelden voor lidstaten om nationale plannen (visies) op te stellen voor (alternatieve) brandstoffen in transport en zal er een driejaarlijkse herijking van die plannen moeten plaatsvinden. Dat betekent dat het visieproces dat wij nu uitvoeren in opdracht van het SER Energieakkoord een driejaarlijks terugkerende opdracht wordt, waarin alle ontwikkelpaden en oplossingen die nu door alle stakeholders zijn benoemd opnieuw beoordeeld zullen worden op hun merites.
Zorgmedewerkers die na ontslag als vakantiekracht bij hun oude werkgever aan de slag moeten gaan |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Paul Ulenbelt |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op deze vorm van voortzetting van arbeid bij dezelfde werkgever?1
UWV verleent een ontslagvergunning wanneer een werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bedrijfseconomische reden op grond waarvan arbeidsplaatsen structureel (zijn) komen te vervallen. Er is sprake van verval van arbeidsplaatsen als de arbeid structureel niet meer voor het aantal overeengekomen uren beschikbaar zal zijn. Onder structureel wordt verstaan: bezien over een periode van ten minste zes maanden. Het is aan de werkgever om aannemelijk te maken dat het verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
Ik heb geen aanwijzingen dat UWV ten onrechte ontslagvergunningen heeft verleend. Tijdens een vakantieperiode kan een voormalig werkgever er behoefte aan hebben om in die periode tijdelijke vervanging te regelen. De werkgever kan hiervoor de ontslagen werknemers benaderen. Dit is geen ongebruikelijke gang van zaken en doet niet af aan het verlenen van een ontslagvergunning door UWV, omdat ook dan nog steeds sprake kan zijn van structureel verval van arbeidsplaatsen.
Een werknemer die beroep doet op de WW heeft de verplichting passende arbeid te zoeken en te aanvaarden. Wat wordt verstaan onder passende arbeid is geregeld in de Richtlijn passende arbeid 2008 (Staatscourant, 2008, 123). In de Richtlijn is onder meer opgenomen dat werk passend is, als dit werk betreft op hetzelfde niveau als waarvoor betrokkene zich door opleiding of werkervaring heeft gekwalificeerd. Ook geldt dat werk in het eerste jaar van de werkloosheid passend is als de beloning daarvoor niet (veel) lager is dan het voorheen verdiende loon. Arbeid waarvoor de beloning lager is dan het uitkeringsniveau is in beginsel niet passend.
Dit alles betekent dat de WW’er verplicht is het aangeboden werk door de zorginstelling te aanvaarden mits het niveau overeenkomt met het oude werkniveau en de beloning niet (veel) lager is dan het voorheen verdiende loon. Conform de richtlijn is betrokkene in het eerste jaar van de WW-uitkering niet verplicht werk te aanvaarden (bij de oude werkgever) tegen een veel lager loon.
Wat is uw opvatting over de werkwijze van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in deze? Acht u het wenselijk dat voormalig werknemers worden gedwongen om tegen een lager loon bij de oude werkgever aan de slag te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u de ontslagvergunning voor deze medewerkers terecht aangezien er in de zomerperiode klaarblijkelijk een tekort aan werknemers is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het verlenen van de ontslagvergunning rekening gehouden met personeelstekorten in de zomerperiode? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening het aantal werknemers dat in de zomerperiode nodig blijkt te zijn niet ontslagen had moeten worden en tenminste in dienst had moeten blijven tot na de zomerperiode? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers worden ontslagen en hoeveel medewerkers als vakantiekracht terug in dienst worden genomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De cijfers onttrekken zich aan mijn waarneming en aan die van UWV. Het is de werkgever die gebruik maakt van een ontslagvergunning en het dienstverband met de werknemers opzegt. Het is ook de werkgever die de ontslagen werknemers benadert voor de vacature voor het vakantiewerk. Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen, zie ik geen aanleiding hier verder onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bonden die aangeven dat deze situatie ook bij diverse zorgaanbieders in de provincie plaatsvindt? Kunt u aangeven hoeveel en welke zorgaanbieders momenteel medewerkers ontslaan om hen vervolgens aan te nemen als tijdelijke vakantiekracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het UWV Limburg dat aangeeft dat de terugkeer van ontslagen medewerkers als vakantiewerker niet uniek is voor de zorgsector? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de afgelopen 10 jaar bij welke zorgaanbieders zich dezelfde problemen voordeden? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden. Zie verder het antwoord op vraag 1 tot en met 5.
Kunt u aangeven welke consequenties deze ontslagen hebben op de kwaliteit van zorg aan bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgaanbieder is en blijft verantwoordelijk om kwalitatief goede zorg te verlenen. De Kwaliteitswet blijft immers van kracht. Ik verwacht dus dat er nog steeds verantwoorde zorg gegeven zal worden.
Vindt u het acceptabel dat medewerkers ontslagen worden en in de vakantieperiode als tijdelijke en goedkopere kracht worden aangenomen, terwijl de bestuurders van de Zorggroep € 243.950 en € 303.867 verdienen, in bolides rijden die 48.271 en 51.854 kosten, deze organisatie € 5.162.437 winst heeft gemaakt en een eigen vermogen heeft dat € 67.064.785 bedraagt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is goed om te constateren dat de Wet Normering Topinkomens sinds 1 januari 2013 van kracht is. Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 1 tot en met 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de medewerkers die ontslagen worden en hen uit te leggen dat dankzij uw bezuinigingsagenda hun baan afgedankt wordt? Zo ja, wanneer gaat u langs? Zo nee, waarom niet?
Het is de zorgaanbieder die mensen aanneemt en ontslaat. Ontslagen worden preventief getoetst en, voorzover het om grotere aantallen gaat, zijn daar ook vakbonden en Ondernemingsraden bij betrokken.
Hoe zou u het vinden om uw baan kwijt te raken om vervolgens in dienst genomen te worden als tijdelijke vakantiekracht? Kunt u zich wel voorstellen wat de consequenties van uw beleid zijn voor deze medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 5.
Bent u bereid maatregelen te (laten) treffen om te voorkomen dat waardevolle medewerkers ontslagen worden? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u wegkijkt bij deze problemen?
Willen we de zorg toekomstbestendig maken dan zullen we de zorg anders moeten organiseren. Deze omslag in de organisatie van de zorg vraagt veel van partijen en medewerkers in de zorg. Met u deel ik de mening dat het van belang is om voortijdige ontslagaanvragen te voorkomen. Daar waar ontslag onvermijdelijk is, moeten mensen zo snel mogelijk van werk naar werk worden geholpen, bij voorkeur in de zorg, maar eventueel daarbuiten.
In oktober 2013 heeft het kabinet uw Kamer met de Arbeidsmarktbrief 2013 geïnformeerd over haar visie en de daaruit resulterende beleidsvoornemens op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg en ondersteuning3. Er is de afgelopen maanden veel gebeurd om de transitie in de langdurige zorg, ondersteuning en jeugdzorg voor cliënten, medewerkers, instellingen en gemeenten op een verantwoorde manier te laten verlopen. In december 2013 is een akkoord met de VNG gesloten en in april 2014 is met D66, CU en SGP het begrotingsakkoord 2015 gesloten. In deze akkoorden zijn extra financiële middelen beschikbaar gekomen voor de langdurige zorg en de jeugdzorg.
Ik houd nadrukkelijk de vinger aan de pols. Dit heeft er toe geleid dat het kabinet onlangs drie aanvullende maatregelen in gang heeft gezet4:
Met dit aanvullend pakket voor de arbeidsmarkt in de langdurige zorg en jeugdzorg acht ik een verantwoorde transitie op de arbeidsmarkt haalbaar. Daarbij is het van groot belang dat alle partijen op de arbeidsmarkt hun verantwoordelijkheid nemen en in gezamenlijkheid en redelijkheid naar oplossingen blijven zoeken.
Gijzelingstrainingen in gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel en uiteindelijk ook voor de Nederlandse samenleving? Erkent u dat het belangrijk is dat deze trainingen op frequente basis aangeboden blijven worden en dat daarop dus nooit bezuinigd mag worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel. Iedere inrichting dient minimaal conform de door DJI vastgestelde oefenmatrix te oefenen op incidenten en calamiteiten. Daarnaast beschikt iedere inrichting over een vooraf opgestelde, jaarlijks terugkerende, oefenkalender. Met uitzondering van het gijzelingsbeleid geldt dat thans geen wijzigingen voorzien zijn in de trainingen gericht op het omgaan met crisissituaties.
Uit een in 2012 gehouden inventarisatie blijkt dat een nieuwe investering in instructie en in onderhoud van de kennis en vaardigheden op het gebied van het omgaan met gijzelingen gewenst is. Een nieuw aanbod voor trainingen en instructie is daarom in voorbereiding waarmee op een efficiënte wijze vorm wordt gegeven aan het goed toerusten van het DJI-personeel op dit terrein. In aanvulling op een centraal georganiseerde intensieve gedragstraining bij binnenkomst van nieuwe executieve DJI-medewerkers wordt meer focus gelegd op trainingen in de eigen inrichting door eigen instructeurs van de inrichting.
Deze instructeurs worden opgeleid door het Opleidingsinstituut DJI. Er wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van E-learning en instructiefilms. Om de kennis up tot date te houden wordt een digitale toets ontwikkeld die door alle medewerkers jaarlijks moet worden afgelegd.
Zal er bezuinigd worden op de trainingen voor dergelijke crisissituaties? Zo ja, waarom? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zal het personeel nog steeds evenzeer voldoende voorbereid zijn op bedreigende situaties onder het eventueel nieuwe trainingsbeleid als onder het oude trainingsbeleid? Kunt u dit motiveren en de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per penitentiaire inrichting (PI) aangeven hoe vaak per jaar deze trainingen aan het personeel worden gegeven en om welke trainingen het gaat? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Per penitentiaire inrichting wordt een oefen- en opleidingsjaarplan voor de calamiteitenorganisatie gemaakt. De bezuinigingen hebben geen invloed op het oefenschema. Gedurende een jaar moeten minimaal uitgevoerd worden:
Medewerkers in de penitentiaire inrichtingen die onderdeel uitmaken van de BHV hebben hiertoe een opleiding gevolgd. Jaarlijks nemen zij deel aan een verplichte herhalingstraining. Voor leden van het IBT geldt dat zij na het volbrengen van de IBT-opleiding onderhoudstrainingen dienen te volgen. De onderhoudstraining is vastgesteld op zes trainingsdagen per jaar. Van deze trainingsmomenten dient er minimaal één in het kader van regionale DJI samenwerking – grootschaliger optreden – te worden uitgevoerd. De vaardigheden van de IBT-leden worden een keer per jaar getoetst.
Wat betreft de nieuwe training op het gebied van gijzelingen geldt dat alle medewerkers minimaal eenmaal per 2 jaar de instructie dienen te ontvangen. Het lokale DJI-management is verantwoordelijk voor de implementatie van de instructies en trainingen, en voor controle op het periodiek afleggen van de onderhoudstoets.
Kunt u tevens per PI aangeven uit hoeveel leden de betrokken crisisteams bestaan? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Een crisisteam wordt geformeerd onder verantwoordelijkheid van de directeur. Afhankelijk van de aard van het incident bestaat het crisisteam uit zes personen die al naar gelang de aard van de crisis kunnen worden aangevuld met specifieke deskundigen. Aanvullend wordt voorzien in administratieve, operationele en communicatieve ondersteuning. Op crisisteams wordt niet bezuinigd.
Kunt u per PI aangeven hoeveel zogenaamde droogdraai-oefeningen worden gehouden? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er niet bezuinigd zal worden op de betreffende trainingen, kunt u dan aangeven of er wijzigingen zijn in het betreffende trainingsbeleid, wat deze wijzigingen inhouden en waarom deze zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het gevangenispersoneel nauw betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om dit alsnog te bewerkstelligen?
Ja, het gevangenispersoneel wordt betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2, 3 en 7 worden de trainingen op het gebied van gijzelingen op lokaal niveau georganiseerd en gegeven door eigen instructeurs. De voorgenomen wijziging in de wijze van instructie en training op dit gebied wordt voor advies voorgelegd aan de Centrale Ondernemingsraad DJI.
Het bericht dat Alzheimer met preventieve maatregelen terug te dringen is |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de ziekte van Alzheimer mogelijk beter vermijdbaar is dan nu het geval is?1 Erkent u de mogelijkheden om het ontstaan van Alzheimer bij risicogroepen te vertragen, of zelfs helemaal te voorkomen?
Ja, ik ken het door u aangehaalde bericht van 21 mei 2014. Ik ben van mening dat het vertragen of zelfs voorkomen van Alzheimer in samenhang met elkaar moeten worden gezien. Welke mogelijkheden er zijn om het ontstaan van Alzheimer bij risicogroepen te vertragen, dan wel helemaal te voorkomen, wordt momenteel onderzocht. Dit onderzoek richt zich op onder meer de vroegopsporing van mogelijke risicogroepen, vroegdiagnostiek van dementie, welke determinanten de veroorzakers zijn van dementie en welke interventies (denk aan leefstijlbevorderende interventies) bijdragen aan het vertragen dan wel voorkomen van dementie.
Zijn Nederlanders zich bewust van het gegeven dat gezond gedrag zowel welvaartsziekten als Alzheimer kan voorkomen? Worden er publiekscampagnes of andere voorlichtingsactiviteiten hierover opgezet?
Zoals ik bij antwoord 1 heb aangegeven, wordt op dit moment onderzocht welke mogelijkheden er zijn om Alzheimer te voorkomen dan wel te vertragen. Wel zijn Nederlanders zich ervan bewust dat gezond gedrag van invloed kan zijn op onder meer cardiovasculaire aandoeningen. Ik vind het belangrijk dat de gezonde keuze makkelijk is. Om een gezonde leefstijl te stimuleren, zorg ik dat ondersteuning en betrouwbare informatie op maat beschikbaar zijn zodat mensen zelf een bewuste keuze kunnen maken. Ook zorg ik, bijvoorbeeld via het Centrum Gezond Leven, dat bij zorgprofessionals gerichte informatie beschikbaar is waarmee zij mensen kunnen ondersteunen.
Via publiek private samenwerking in het Nationaal Preventie Programma Alles is Gezondheid werk ik met alle betrokken partijen (gemeenten, bedrijfsleven, gezondheidsorganisaties, onderwijs) aan het gezonder inrichten van de leefomgeving, zodat het voor mensen eenvoudiger wordt om te kiezen voor een gezonde leefstijl.
Werken alle organisaties op het terrein van preventie en gezond gedrag ook samen op het terrein van preventie van Alzheimer? Zou dat een gewenste ontwikkeling zijn? Wat is er voor nodig om dit te stimuleren?
Samenwerken en verbinden van ontwikkelingen op het gebied van preventie en gezond gedrag zullen op termijn leiden tot meer gezondheidswinst bij onder meer de kwetsbare en risicogroepen die we in Nederland kennen.
Om die reden is ingezet op een breed programma, het Nationaal Preventie Programma. Het doel van het programma «Alles is gezondheid…» (concrete uitwerking van het Nationaal Preventie Programma) is dat partijen afspraken met elkaar te laten maken en gezamenlijk acties te ondernemen die een beweging op gang brengen. Immers preventie is niet alleen van de overheid, maar van meerdere partijen in onder meer de zorg en het sociale domein. Een beweging die de komende jaren hopelijk gaat leiden tot een gezonder en vitaler Nederland.
Het Deltaplan Dementie werkt samen met partijen om de zorg rondom dementie te verbeteren en versterken, en om daar waar het kan dementie te vertragen dan wel te voorkomen.
Wat zijn volgens u op dit moment de grootste belemmeringen om de mogelijkheden die Alzheimer Nederland aanvoert uit te voeren? Hoe biedt u deze het hoofd?
In Nederland is in de afgelopen jaren een maatschappelijk debat over dementie op gang gekomen. Dat is goed omdat de impact van dementie op allerlei vlakken zichtbaar is. Maar dit brengt ook een stigmatiserend beeld en onbegrip met zich mee. Bewustwording bij de mogelijke risicogroep «dementie», de mantelzorgers en ook bij de zorgverleners en het bedrijfsleven, zijn onderdeel van het onderzoeksprogramma Memorabel (Deltaplan Dementie).
Daarnaast moet inzicht worden verkregen in welke factoren leiden tot het krijgen van dementie. In diverse onderzoeken zijn voorzichtige relaties gelegd met depressie, overgewicht, beweging en het actief houden van het brein. Als hierover meer bekend is, kunnen hierop gerichte interventies worden ingezet.
Om de uitdagingen rondom het thema dementie het hoofd te bieden is inzet door Nederland alleen niet voldoende. Daarom werken wij ook in internationaal verband samen om te komen tot meer en doelmatiger onderzoek naar zowel preventie als behandeling van dementie. In december 2013 heeft de G8 de ambitie uitgesproken om door inzet op onderzoek in 2025 een genezing of in ieder geval methoden voor verandering van dementie te hebben. Daartoe willen zij aanzienlijke investeringen doen. Nederland werkt met vijf van deze landen (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Canada) samen in JPND (Joint Programme Neurodegenerative Diseases Research). Het onderzoeksprogramma Memorabel, onderdeel van het Deltaplan Dementie, geldt mede als nationale implementatie van de JPND onderzoeksstrategie. Voor Memorabel heb ik € 32,5 mln. beschikbaar gesteld. Ik hecht grote waarde aan dit programma en wil de resultaten hieruit eerst afwachten.
Worden in het vorig jaar gestarte onderzoek vanuit het Nationaal Preventieplan / Deltaplan Dementie resultaten op dit punt verwacht?
Ja, deze resultaten zullen vanuit het Deltaplan Dementie komen. De eerste resultaten worden in 2016 verwacht.
Het bericht dat een corporatie miljoenen claimt bij de overheid vanwege de sluiting van de verzorgingshuizen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Woningstichting SOR de staat aansprakelijk wil stellen voor de miljoenen die zij verliest vanwege de sluiting van de verzorgingshuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3
Ik heb daar kennis van genomen. Mij is geen claim bekend, dus ik kan daar ook niet op in gaan. Het is niet aan mij om op een hypothetische claim in te gaan naar aanleiding van een krantenartikel.
Kunt u uitgebreid ingaan op de claim die Woningstichting SOR wil indienen met betrekking tot de compensatieregeling die in 1999 is gesloten tussen het Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de woningcorporaties, het Waarborgfonds, de VNG en Aedes, waarin geregeld is dat woningcorporaties met verzorgingshuizen bij de overheid kunnen aankloppen als de regels voor verzorgingshuizen veranderen, en woningcorporaties daardoor schade ondervinden? 2)4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de omvang en hoogte van de verwachte claims die woningbouwcorporaties en woningstichtingen indienen op basis van de compensatieregeling die in 1999 gesloten is? Bent u bereid zowel het meest positieve als meest negatieve scenario te schetsen, en te voorzien van een degelijke financiële onderbouwing?5
Het is niet bekend of en zo ja hoeveel corporaties claims willen indienen op grond van het Protocol uitbreiding garantiestructuur sociale woningbouw van 2 juni 1999, ondertekend door Het Rijk, het waarborgfonds, VNG en Aedes. In het protocol is opgenomen dat de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw risico’s voor verzorgingshuizen overneemt en nieuwe borgstellingen voor de financiering van verzorgingshuizen verstrekt. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal in ruil daarvoor een schadeloosstelling (saneringsvergoeding) verlenen aan de desbetreffende toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, bij een door hem goedgekeurde sluiting of opgelegde sluiting.
De bevoegdheid van de Minister van VWS om een sluiting op te leggen dan wel goed te keuren was gebaseerd op artikel 18a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Deze wet is op 1-1-2006 komen te vervallen en daarmee de bovenbedoelde bevoegdheid van de Minister van VWS.
In hoeverre is gebruik gemaakt van de betreffende compensatieregeling sinds 1999? Kunt u de Kamer een overzicht sturen waarin de hoogte en omvang van de compensatie per jaar inzichtelijk wordt?
Er is nog nimmer gebruik gemaakt van de genoemde compensatieregeling.
Kunt u aangeven hoeveel corporaties verlies gaan lijden dankzij de sluiting van honderden verzorgingshuizen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Of corporaties verlies leiden door sluiting hangt af van de omstandigheden van het geval. In eerste plaats hangt dit af van de vraag wat de sluitingskosten zijn, daarin begrepen de kapitaallasten voor zover het gebouw niet financieel was afgeschreven. Verder hangt het af van de vraag of corporaties in staat zijn voor gebouwen of de grond alternatieve bestemmingen te vinden. Voorts hangt het af van de vraag of de corporatie geconcentreerd bezit heeft in zorgvastgoed dat wordt gesloten, of juist ook ander (zorg-)bezit heeft dat niet wordt gesloten.
Uit een onderzoek van het CFV uit 2012 naar financiële risico’s zorgvastgoed kwam, met de kennis van toen, het beeld naar voren dat de financiële risico’s bij de verhuur van woon-zorgvastgoed op dat moment als beperkt werden ingeschat. Dit gold zowel voor het vermogenseffect op lange termijn, als voor het effect op de kasstromen op kortere termijn. Het CFV monitort en beoordeelt corporaties met een relatief groot aandeel aan zorgeenheden door hen op risico’s en verliezen ten aanzien van zorgeenheden te bevragen en indien nodig te laten bijsturen. Overigens zijn corporaties verplicht ook het CFV zelf te informeren over majeure wijzigingen in de financiële positie die de continuïteit in gevaar kunnen brengen. Tot op heden heeft het CFV van «zorgcorporaties» dit bericht niet ontvangen.
Hoeveel verzorgingshuizen zijn in Nederland aangesloten bij een woningcorporatie? Om hoeveel bewoners gaat dit precies?
Circa 15 corporaties hebben méér dan 10% aan bezit in zorgvastgoed. Het gaat daarbij om circa 30.000 verhuureenheden.
Het aantal zorgorganisaties dat zorgcomplexen van woningcorporaties huurt en het aantal zorgcomplexen dat men huurt, is niet bekend, evenals het aantal zelfstandige wooneenheden dat als verzorgingsplaats wordt verhuurd. Uit het eerder genoemde onderzoek van het CFV kwam naar voren dat de woningcorporaties toen over ca. 51.000 onzelfstandige verzorgingseenheden beschikken. Het aantal bewoners is onbekend.
Bent u het eens met M. van Schaik, voorzitter van de werkgroep gezondheidszorg van de Nederlandse Vereniging van Banken, die aangeeft dat de overheid met een compensatie over de brug zal moeten komen, omdat uiteindelijk de financiële problemen zullen terugslaan op de overheid, vanwege de garantiestellingen voor leningen? Zo nee, waarom niet? 3)
Ik heb kennis genomen van het artikel en de daarin gestelde opvatting. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of u uw eigen bezuinigingsagenda in de zorgsector effectief acht, nu blijkt dat er hoge kosten gemoeid zijn met het saneren van het vastgoed van verzorgingshuizen, de werkloosheidsgroei vanwege de gedwongen ontslagen, patiënten die hun behoefte aan zorg uitstellen en op langere termijn met hogere zorgkosten van doen krijgen etc. etc.? Werkt uw beleid niet juist contraproductief? Kunt u uw antwoord met gedegen cijfers toelichten?
In aanvulling op de hierboven gegeven antwoorden verwijs ik kortheidshalve naar mijn brieven in het kader van de hervorming langdurige zorg, in het bijzonder mijn brieven van 4 juni 2014, transitieagenda langer zelfstandig wonen (TK 32 847, nr. 121), 4 maart 2014, samenhang in zorg en ondersteuning (TK 29 538, nr. 152) en van 6 november 2013, nadere uitwerking brief Hervorming Langdurige Zorg (TK 30 597, nr. 380).
Het bericht 'Onduidelijkheid over ingestorte boerderij Bedum' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving over de ingestorte schuur in Bedum en de evacuatie van de bewoners uit de bijbehorende boerderij?1
Ja, daar ben ik mee bekend. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. De brandweer heeft de bewoners tijdens het weekend van de instorting geadviseerd elders onderdak te zoeken en dit is tijdelijk gevonden bij familie. Vervolgens heeft de gemeente Bedum dit proces overgenomen.
Weet u waarom de boerenschuur instortte? Is het correct dat de gemeente Bedum en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hier niets over willen zeggen?
Het gemeentebestuur van Bedum heeft direct na de instorting onderzoek laten verrichten door een onafhankelijk bureau om zekerheid te krijgen over de oorzaak. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. Omdat er toen geen duidelijkheid was over de oorzaken van de instorting is – ook om speculatie te voorkomen – in de brief en het persbericht niet nader ingegaan op mogelijke oorzaken.
Het onderzoeksbureau is gevraagd om te beoordelen of de instorting is veroorzaakt door achterstallig onderhoud, schade als gevolg van aardbevingen, weeromstandigheden, dan wel een combinatie van deze factoren. Tevens dient het bureau te onderzoeken of het pand nog geschikt is voor veilige bewoning. NAM en de gemeente Bedum zijn hierover in overleg. De verwachting is dat er binnen een maand duidelijkheid is over de oorzaken van de instorting.
NAM was weliswaar reeds in contact met de bewoners voorafgaand aan de instorting vanwege eerder gemelde bevingsschade, maar vanwege het initiatief van de gemeente met betrekking tot de onderzoeken alsmede het feit dat de bewoners op aanraden van de brandweer en met betrokkenheid van de gemeente elders onderdak zoeken, heeft ook NAM terughoudendheid betracht in de media hieromtrent.
Kunt u inzicht geven in waarom eerder woningen zijn ontruimd, zoals de monumentale boerderij in Onderdendam en een andere woning aan de Ter Laan?
Er kunnen meerdere redenen zijn die ten grondslag liggen aan advies om tijdelijk een woning te verlaten. In meeste gevallen kan de veiligheid van de inwoners niet langer gegarandeerd worden bij een eventuele nieuwe aardbeving. Vaak speelt hierbij een combinatie van factoren een rol. De staat van het huis, schade als gevolg van eerdere aardbevingen en privéomstandigheden spelen hierin mee. NAM zoekt in overleg met de bewoners een oplossing. Per individuele situatie wordt gekeken naar een oplossing. Streven is herstel van de woning, maar in sommige gevallen is dit niet mogelijk. Herbouw of sloop behoort dan tot de oplossingen.
In enkele gevallen was de uitkomst bouwkundig onderzoek naar aanleiding van een schademelding de aanleiding, recent was een reguliere ronde van het inspectieteam de aanleiding om tot actie over te gaan.
Op welke manier dragen het Ministerie van Economische Zaken en de NAM bij aan het verstrekken van duidelijke informatie over de bevingsproblematiek in Bedum en omgeving?
Er zijn diverse manieren. Via het ambtelijk overleg en de reguliere vergaderingen met de partijen die het bestuursakkoord ondertekend hebben wordt informatie uitgewisseld. Daarnaast is de Dialoogtafel gestart. Deze speelt een belangrijke rol in de communicatievoorziening naar betrokken partijen en haar achterban. NAM communiceert op diverse manieren naar de inwoners van het gebied, o.a. via haar website (namplatform.nl) maar ook persoonlijk via diverse lezingen en informatie-avonden. Ook zijn er structurele bijeenkomsten in het gemeentehuis te Loppersum (zogeheten RIG avonden) waar telkens een ander thema centraal staat, zoals bouwnorm, nieuwbouwstimuleringsfonds en waardedaling
De berichten ‘Mobiliteitscentrum schiet tekort’ en ‘Er zijn juist heel heldere afspraken gemaakt’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de oud-medewerkers van aluminiumfabriek Aldel en gelieerde bedrijven die via het mobiliteitscentrum proberen werk te vinden maar teleurgesteld zijn over het gebrek aan opleidingsmogelijkheden?1
Ja.
Waarom mogen en kunnen de oud-medewerkers van Aldel en gelieerde bedrijven niet de opleiding doen die zij graag doen zodat er werk komt voor deze groep van 300 mensen?
Het vaststellen van opleidingen voor kandidaten in het mobiliteitscentrum is maatwerk. De kandidaat stelt samen met de medewerkers in het mobiliteitscentrum de noodzakelijke scholing vast. De scholingswens moet in overeenstemming zijn met de leerbaarheid (en dus vooropleiding) van de klant. Veel klanten zijn tot MBO-2 niveau geschoold, waardoor de opleidingen voornamelijk kortdurende (praktische) cursussen betreffen. Daarnaast blijven de beleidsregels over scholing in de werkloosheidswet van toepassing, waarover ik u eerder informeerde2. Dit betekent dat de arbeidsmarktrelevantie van de scholing moet worden aangetoond en de scholing bestaat uit het systematisch verwerven van kennis dan wel vaardigheden. De scholing duurt bij voorkeur maximaal 3 maanden, omdat uit evaluatie is gebleken dat dit het meest effectief is en vaker leidt tot uitstroom naar werk.
In het mobiliteitscentrum is voor scholing maximaal € 2.500 per kandidaat beschikbaar. Van de 50 scholingsaanvragen, overstijgen 4 aanvragen in eerste instantie dit bedrag. In twee gevallen zijn de hogere kosten door de toekomstige werkgever of kandidaat aangevuld en is de opleiding gestart. In twee gevallen heeft de scholing hierdoor geen doorgang gevonden.
Met UWV en de gemeente Delfzijl is overlegd over de gehanteerde regels in het mobiliteitscentrum. Hierbij is afgesproken dat het bedrag van € 2.500 als een gemiddeld beschikbaar bedrag voor scholing per kandidaat wordt gehanteerd in plaats van als maximum bedrag. Hierdoor behoren duurdere en langere opleidingen tot de mogelijkheden. De scholing moet blijven voldoen aan de voornoemde uitgangspunten en passen binnen de budgettaire kaders van het fonds. UWV volgt de uitputting van het budget, zodat ook budget beschikbaar blijft voor kandidaten die later in dit jaar scholing willen volgen.
Daarnaast is iedere kandidaat die nog geen scholing volgt uitgenodigd voor een scholingsintake om zo de scholingsbehoefte op korte termijn vast te kunnen stellen.
Wat is uw opvatting over het feit dat oud-medewerkers het mobiliteitscentrum niet langer bezoeken omdat direct wordt uitgelegd wat de eventuele consequenties zijn als men iets niet doet of te laat volgens de normen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Iedere klant van UWV wordt geïnformeerd over de rechten en plichten die horen bij een WW-uitkering, zo ook de kandidaten in het mobiliteitscentrum. Dit moet uiteraard geen reden vormen om het mobiliteitscentrum niet te bezoeken. UWV heeft mij aangegeven het signaal niet te herkennen dat klanten het mobiliteitscentrum om deze reden niet zouden bezoeken. De workshops en cursussen die in het mobiliteitscentrum worden gegeven worden doorgaans goed bezocht. Overigens blijven ook zonder bezoek aan het mobiliteitscentrum de rechten en plichten die horen bij een WW-uitkering van toepassing.
Bent u bereid de regels van het UWV aan te passen op het moment dat blijkt dat de oud-medewerkers langere opleidingstijd nodig hebben met extra geld uit het scholingsfonds, geld dat blijft liggen omdat niet iedereen een beroep doet op het fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat er 2,5 miljoen euro beschikbaar is voor werk en omscholing (voortvloeiend uit de motie Van Dekken cs)2 en tot op heden van de 300 oud-medewerkers nu 50 (vaak hoogopgeleide) mensen een baan hebben gevonden, veelal op eigen kracht? Klopt het dat oud-medewerkers tijdens sollicitaties regelmatig worden afgewezen door bedrijven en uitzendbureaus omdat zij te oud zouden zijn voor het geboden werk?
Het mobiliteitscentrum draait nu 4 maanden volop. Van de 340 kandidaten hebben er 70 (20%) reeds een baan gevonden. Ik vind het hoopgevend dat binnen deze korte periode en gegeven de relatief hoge werkloosheid in deze regio, een dergelijk aantal kandidaten werk heeft gevonden. Als deze trend doorzet, kan de ambitie om 50 tot 65% van de kandidaten binnen 1,5 jaar aan het werk te hebben worden gehaald.
Van deze 70 personen, met een gemiddeld opleidingsniveau MBO 2/3, hebben er veel een vorm van ondersteuning vanuit het mobiliteitscentrum gehad, zoals een training, workshop of een gefinancierde opleiding.
Klopt het dat tijdelijk zieke oud-werknemers toestemming moeten vragen aan het UWV om mee te doen aan het scholingsfonds van het mobiliteitscentrum terwijl het centrum juist is voor alle voormalige werknemers van Aldel en gelieerde bedrijven?
Onderzoek4 van UWV laat zien dat oudere werkzoekenden vaak moeilijker weer aan de slag komen. Zo vindt 48% van de 55-plussers binnen 6 maanden na afloop van de WW geen baan in loondienst, tegenover een gemiddelde van 26% voor alle leeftijdscategorieën.
Desondanks zijn in het mobiliteitscentrum van de 70 werkenden, 12 kandidaten 55-plus, 30 kandidaten tussen de 45 en 55 jaar en 28 kandidaten onder de 45 jaar. Dit laat zien dat ook oudere werknemers een baan vinden. Het signaal dat mensen op basis van hun leeftijd worden afgewezen is daarmee niet specifiek terug te voeren op deze doelgroep en regio.
Het bericht 'Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren' |
|
Enneüs Heerma (CDA), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren»?1
Ja
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van het Europees Hof voor de opdracht van de Kamer aan u (motie Azmani/Hamer2) om ervoor te zorgen dat ook in Nederland werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie een bijstandsuitkering geweigerd kan worden?
Voor de goede orde wijs ik erop dat het hier geen uitspraak van het Europees Hof betreft, maar een conclusie van de advocaat-generaal bij dat Hof. Op dit moment is nog niet bekend wat de uitspraak van het Hof zal zijn. De onderhavige zaak heeft overigens geen betrekking op een werkzoekende, maar op een economisch niet actieve persoon.
Voor wat betreft werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie geldt in Nederland al dat zij geen recht hebben op bijstand. In dit verband verwijs ik naar mijn brieven d.d. 28 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 30 545, nr. 118) en 10 juli 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 407, nr. 172) aan uw Kamer. Een wetsvoorstel is hiervoor dus niet nodig.
Wanneer bent u van plan met een wetsvoorstel te komen om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervaringen uit te wisselen met uw Duitse, en wellicht ook Belgische, collega om te zien hoe uitkeringstoerisme effectief bestreden kan worden?
Met een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland en België, vindt regelmatig overleg plaats. Het onderwerp uitkeringstoerisme staat ook op de agenda, indien daar aanleiding toe is.
Het bericht dat miljardenwinst door dwangarbeid en seks behaald wordt |
|
Carola Schouten (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de miljardenwinst die wordt behaald door dwangarbeid, inclusief seksuele uitbuiting en met het nieuwe rapport van de International Labor Organization (ILO) «Profit en Poverty: the economics of forced labour?»1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige conclusies van dit rapport, ook ten aanzien van de winst die in de EU gemaakt wordt door middel van dwangarbeid?
De algemene conclusies van het rapport worden onderschreven. In Nederland wordt al het mogelijke gedaan om gedwongen arbeid en mensenhandel te voorkomen en op te sporen.2 De Taskforce Mensenhandel zet in op een brede integrale aanpak van mensenhandel. Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel en het vergoeden van de schade voor slachtoffers zijn belangrijke onderdelen van deze aanpak. Uit cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen Kinderen (verder: Nationaal Rapporteur) blijkt dat de aanpak tot goede resultaten leidt.3 Uit deze rapportages blijkt dat het aantal bij het OM ingeschreven zaken mensenhandel in vier jaar meer dan verdubbeld is: van 141 zaken in 2009 naar 311 zaken in 2012. In lijn met die ontwikkeling is in 2012 ook een groot aantal mensenhandelzaken door de rechter in eerste aanleg afgedaan. Verder is positief dat het percentage veroordelingen voor mensenhandel in 2012 t.o.v. voorgaande jaren flink is gestegen. Daarbij is een tendens naar zwaardere straffen waarneembaar: in 2012 was de gemiddelde duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen 781,0 dagen t.o.v. 616,3 dagen in 2010.
Dit neemt niet weg dat ook sprake is van concrete verbeterpunten. De Nationaal Rapporteur benadrukte in haar rapportage onder meer dat de overheid alerter moet worden op nieuwe vormen van mensenhandel buiten de seksindustrie en dat er een innovatieve aanpak vereist is waarin alle betrokken partijen samenwerken, en beleid en acties op elkaar afstemmen. In het kader van de Taskforce Mensenhandel wordt dit opgepakt, het maakt deel uit van het Plan van Aanpak 2014–2016 van de Taskforce. Op het aspect van financieel ontnemen zal ik nader ingaan in de beleidsreactie op het rapport van de Nationaal Rapporteur «Mensenhandel in en uit beeld 2» die ik u op korte termijn zal toezenden.
Welke omvang heeft dwangarbeid in de definitie van de ILO in de Europese Unie en in Nederland? Hoeveel vrouwen, mannen en kinderen werken gedwongen? Welk gedeelte daarvan is door seksuele uitbuiting?
Zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in haar rapport4 aangeeft, bestaat de totale omvang uit slachtoffers die bekend zijn, dit wil zeggen geregistreerd zijn, en een zogenaamd dark number, de slachtoffers die onzichtbaar zijn. Hierbij moet overigens worden aangetekend dat het begrip «gedwongen arbeid», zoals gehanteerd in de ILO-context, en het begrip mensenhandel, zoals gedefinieerd in het VN-mensenhandelprotocol, weliswaar een ruime mate van overlap vertonen maar niet in alle opzichten identiek zijn.
Van de totale slachtofferomvang kan weliswaar een schatting worden gemaakt, maar de bestaande schattingen zijn niet betrouwbaar. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)5 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is. Zij gaat daarbij tevens specifiek in op de schattingen van de ILO uit 20126.
Heeft u in beeld welke deel van de gedwongen arbeid wordt verricht door migranten? Zo ja, kunt u daar inzicht in geven? Zo nee, waarom niet?
Uit de tabellen in het Eurostat-rapport «Trafficking in human beings» uit 2013 valt af te leiden dat in veel EU-lidstaten een substantieel deel van de geïdentificeerde slachtoffers uit andere landen afkomstig is dan het land waar de identificatie plaatsvond. De Eurostat-cijfers laten in dit opzicht wel grote verschillen tussen de lidstaten zien. Door de bank genomen is het percentage migranten groter bij de meer westelijk gelegen lidstaten.
Wat Nederland betreft kan worden vermeld dat in 2012 de slachtoffers onder migranten in hoofdzaak afkomstig waren uit de landen Roemenië, Hongarije, Bulgarije en Nigeria. Dit neemt niet weg dat de grootste groep van de bij CoMensha gemelde slachtoffers van mensenhandel (ongeveer 25%) de Nederlandse nationaliteit hebben.
Bent u het met de vraagstellers eens dat prostitutie sterk vatbaar is voor situaties van uitbuiting, zoals ook blijkt uit dit rapport van de ILO, en dat daarom anders dan in de visie van professor Wagenaar migranten juist ontmoedigd moeten worden om in de prostitutie te gaan werken?2
Er vinden inderdaad misstanden plaats in de prostitutiesector. De bestrijding van mensenhandel en misstanden binnen de seksbranche staat daarom ook centraal binnen het prostitutiebeleid. De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) richt zich op het tegengaan van deze misstanden en op het verbeteren van de sociale positie van de prostituee. De novelle Wrp is op 3 maart jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.
Prostitutie is een legaal beroep in Nederland. Personen die legaal in Nederland verblijven kunnen dan ook onder voorwaarden in de prostitutiebranche werken, mits zij hier zelf voor kiezen. Daarom wordt geen ontmoedigingsbeleid gevoerd. Prostituees worden voorgelicht over hun rechten, toegang tot hulpverlening en uitstapprogramma’s onder andere via de website www.prostitutiegoedgeregeld.nl.
Is de Nederlandse opsporingscapaciteit berekend op de toename van mensenhandel nu dit de snelst groeiende vorm van internationale criminaliteit is?
Aangezien schattingen van de omvang van mensenhandel niet betrouwbaar zijn, kan niet met zekerheid worden gesteld dat mensenhandel de snelst groeiende vorm van internationale criminaliteit is en evenmin dat sprake is van een toename van mensenhandel.
In Nederland wordt al het mogelijke gedaan om aan de prioriteit mensenhandel invulling te geven. Opsporingsonderzoeken op het gebied van mensenhandel worden uitgevoerd door de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee en, indien er sprake is van arbeidsuitbuiting, door de Inspectie SZW. Deze instanties zijn voortdurend alert op nieuwe vormen van mensenhandel en de aanpassingen die dit van hen vergt. Verder is van belang dat mensenhandel ook kan worden aangepakt door middel van niet-strafrechtelijke interventies en dat naast opsporing tevens wordt ingezet op preventie.
Hoe kan de internationale samenwerking bij de strijd tegen moderne slavernij verder geïntensiveerd worden?
Het feit dat de ILO dit jaar het onderwerp gedwongen arbeid op de agenda van de Internationale Arbeidsconferentie heeft gezet, gaf al een belangrijk signaal af dat er mondiaal meer moet worden gedaan om dit fenomeen aan te pakken. Op 11 juni jl. heeft de Internationale Arbeidsconferentie een nieuw instrument (Protocol met bijbehorende Aanbeveling) ter bestrijding van gedwongen arbeid aangenomen, waarmee ILO-verdrag nr. 29 inzake gedwongen arbeid uit 1930 wordt gemoderniseerd en de lidstaten meer handvatten krijgen om de strijd tegen moderne vormen van gedwongen arbeid aan te pakken. Een deel van de voorgestelde bepalingen van het aanvullende instrument ziet expliciet op internationale samenwerking. De Nederlandse inspanningen tegen mensenhandel in Europa zijn al aanzienlijk. Nederland zal zich ook de komende jaren in Europese en andere verbanden blijven inzetten voor grensoverschrijdende samenwerking tegen mensenhandel.
De ILO zelf doet als organisatie ook belangrijk werk met zijn «Decent Work Agenda» en het «Better Work programme», die beide door Nederland financieel worden gesteund.
Verder kan worden vermeld dat het aantal ratificaties van zowel UNTOC als het bijbehorende TIP protocol gestaag toeneemt. De daarin opgenomen rechtshulpbepalingen van UNTOC bieden belangrijke handvatten voor opsporing en vervolging.
Ook de VN Mensenrechtenraad besteedt regelmatig aandacht aan de bestrijding van mensenhandel en meer in het bijzonder aan de bescherming van slachtoffers. De Mensenrechtenraad heeft bovendien speciale rapporteurs aangesteld met betrekking tot respectievelijk mensenhandel en contemporaine vormen van slavernij. Deze rapporteurs brengen bezoeken aan individuele landen om hen aan te sporen de relevante internationale verdragen beter na te leven, ze stellen in hun rapportage problemen aan de orde en ze komen met aanbevelingen om de situatie te verbeteren.
In Europa gaat van het Raad van Europa verdrag, dat door 42 landen is geratificeerd, met zijn krachtige monitoringsmechanisme (GRETA), een stevige druk uit. Voor de EU-landen komt daar de recente mensenhandelrichtlijn bij, die inmiddels door (bijna) alle lidstaten (waaronder Nederland) in nationale regelgeving is omgezet. Zoals beschreven in de brief van Minister Opstelten van 2 juni jl.8 werken daarnaast 25 lidstaten en agentschappen als Europol, Eurojust en Frontex operationeel samen tegen mensenhandel in het zogenaamde EMPACT-project mensenhandel. Nederland werkt ook nauw samen met belangrijke bronlanden van slachtoffers als Bulgarije, Hongarije en Roemenië. De inzet is om deze bilaterale samenwerking waar mogelijk te laten aansluiten op en waar nodig onderdeel te laten vormen van de multilaterale samenwerking in EMPACT-verband, bijvoorbeeld door bilateraal gedeelde informatie ook met EMPACT te delen. De samenwerking in EMPACT-verband wordt steeds intensiever. Zo is voor de deelprojecten met betrekking tot Nigeriaanse mensenhandel en Chinese mensenhandel, onder leiding van respectievelijk Duitsland en Nederland, EU-subsidie aangevraagd en toegekend en heeft er op 11 juni een tweede Europese actiedag tegen West-Afrikaanse mensenhandel plaatsgevonden9.
Wat is de inzet van Nederland bij de onderhandelingen in juni tijdens de ILO conventie inzake dwangarbeid?
Zie mijn brief aan de Tweede Kamer van 9 mei jl. inzake de 103e Internationale Arbeidsconferentie 2014 (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/05/09/kamerbrief-103e-internationale-arbeidsconferentie-2014.html). Tijdens de Internationale Arbeidsconferentie op 11 juli jl. heeft Nederland voor het Protocol met bijbehorende Aanbeveling gestemd.
Wat doet u met de oproep van de directeur-generaal van de ILO die alle overheden vraagt om zich grondig te bezinnen op hun beleid en inspanningen om dit fundamentele kwaad waar hoge winsten mee worden behaald, uit te bannen?
Nu de Internationale Arbeidsconferentie, zoals vermeld in antwoord 7, een nieuw instrument ter bestrijding van gedwongen arbeid heeft aangenomen, is de hoop dat dit nieuwe instrument overheden in staat stelt om dit misdrijf krachtiger en effectiever aan te pakken. Het is mijn intentie om het nieuwe instrument, na daartoe de gebruikelijke procedure te hebben doorlopen, zo spoedig mogelijk te ratificeren.
Het Nederlandse beleid en de inspanningen van alle betrokken ketenpartners zijn erop gericht om mensenhandel en gedwongen arbeid aan te pakken, zoals ook blijkt uit het antwoord op vragen 2 en 7. Ik kan mij dus vinden in de doelstelling van de directeur-generaal van de ILO.
Ziet u aanleiding in de bevindingen en aanbevelingen van de ILO om concrete aanvullende maatregelen te nemen tegen dwangarbeid?
Nederland onderzoekt steeds of er andere maatregelen kunnen worden getroffen om nog beter in staat te zijn gedwongen arbeid en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Dit gebeurt door alert te blijven op best practices in andere landen en door informatie-uitwisseling, ondermeer in het kader van de Taskforce Mensenhandel alsook in internationaal verband.
Het bericht ‘Stikstofdepositie op natuur veel lager dan verondersteld’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Stikstofdepositie op natuur veel lager dan verondersteld»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) veel meet, maar weinig met de meetresultaten doet en deelt u de opvatting dat dit vreemd is aangezien de metingen als zeer betrouwbaar worden beschouwd terwijl de berekeningen een grote foutmarge kennen van wel 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM stelt de depositie (en luchtkwaliteit) vast op basis van zowel metingen als modelberekeningen. Modelberekeningen worden gebruikt om een landsdekkend beeld te verkrijgen en om prognoses te kunnen maken. De metingen worden intensief gebruikt om de modelberekeningen te valideren.
Op basis van metingen alleen zou geen goed ruimtelijk beeld verkregen kunnen worden, tenzij Nederland met een zeer fijnmazig rooster van metingen volgehangen zou worden. Dit zou zeer kostbaar zijn. Daarnaast kunnen op basis van metingen alleen geen betrouwbare scenario’s gemaakt worden over ontwikkelingen in de toekomst.
De onzekerheid in de berekening van lokale depositie zoals door RIVM berekend in de Grootschalige depositiekaarten Nederland (GDN) is 70%. Lokaal is hier gedefinieerd als een vlak van 1 bij 1 kilometer. De onzekerheid in de gemiddeld door RIVM voor Nederland berekende depositie is 30%.
Het rekenmodel van de PAS, het rekenmodel AERIUS, voegt aan het model van het RIVM locatiespecifieke gegevens toe, waarmee de onzekerheidsmarge verkleind kan worden.
Klopt het dat wanneer wordt uitgegaan van de berekeningen het ammoniakbeleid zeer succesvol is, maar wanneer de ammoniakmetingen op een rij worden gezet dit tot andere conclusies leidt, bijvoorbeeld dat het effect van emissiearme stallen, het afdekken van mestsilo’s en de emissiearme aanwending van mest geen meetbaar effect hebben gehad op de luchtkwaliteit? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet wordt uitgegaan van metingen in plaats van berekeningen?
Het gaat te ver om te stellen dat er geen effect waarneembaar is van het ammoniakbeleid. De gemeten ammoniakconcentratie is sinds de jaren 90 gedaald met circa 20%. De laatste jaren tonen de metingen geen daling meer, terwijl je dat op grond van het beleid wel zou verwachten. Hier is nu geen eenduidige verklaring voor te geven.
Naar aanleiding van signalen van het RIVM dat de trend in de berekende ammoniakemissies niet ondersteund wordt door de metingen, hebben wij onlangs de Commissie Deskundigen Mestbeleid (CDM) de opdracht gegeven samen met het RIVM nader onderzoek te doen om de oorzaken van het verschil in trends tussen de gemeten en berekende ammoniakconcentratie en de berekende landelijke ammoniakemissie te verklaren. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de uitkomsten van de quickscan en de eventueel te nemen vervolgstappen.
Voor het antwoord op de vraag over het gebruik van metingen en berekeningen verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat op basis van de meetresultaten de stikstofdepositie, die veehouderijen op natuurgebieden veroorzaken, een stuk lager is dan momenteel wordt verondersteld en dat in veel natuurgebieden met zulke lage ammoniakconcentraties wordt gemeten, dat het onmogelijk is om zoveel stikstofdepositie te verkrijgen als de berekeningen veronderstellen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM geeft aan dat de gemeten ammoniakconcentraties weldegelijk leiden tot de berekende ammoniakdeposities maar dat voor een berekening van de totale stikstofdeposities daar nog de depositie van stikstofoxiden bij opgeteld moet worden. Het RIVM herkent het door V-focus gesignaleerde verschil niet. Mogelijk heeft V-focus de depositie van de stikstofoxiden niet meegenomen in de depositieberekeningen.
Deelt u de opvatting dat het niet uit te leggen is dat beleid gestoeld wordt op berekeningen die een grote foutenmarge kennen van 70 procent en agrarische ondernemers aanzienlijke maatregelen moeten nemen zoals het investeren in emissiearme stallen terwijl niet aannemelijk is of deze maatregelen meetbare effecten hebben? Zo ja, bent u bereid om nader te onderzoeken of het mogelijk is om uit te gaan van metingen in plaats van berekeningen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van emissiearme stallen en regels voor mestaanwending is aangetoond met wetenschappelijk onderzoek2. Van elk type stal is gemeten hoeveel emissiereductie deze oplevert. Dat dit niet terug te zien is in de metingen vergt onderzoek, zie het antwoord op vraag 3.
Het rekenmodel AERIUS gebruikt OPS en voegt daaraan lokatiespecifieke informatie toe, hiermee wordt de best beschikbare informatie gebruikt. De meetgegevens worden goed benut bij het valideren van deze rekenmodellen, voor het in kaart brengen van de depositie en voor beleidsevaluatie. Metingen zijn niet geschikt om verwachtingen op te baseren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf is op basis van metingen alleen geen goed ruimtelijk beeld te verkrijgen, tenzij Nederland met een zeer fijnmazig rooster van metingen volgehangen zou worden. Dit zou zeer kostbaar zijn. Daarnaast kunnen op basis van metingen alleen geen betrouwbare scenario’s gemaakt worden over ontwikkelingen in de toekomst. Ik acht het rekenmodel AERIUS de beste wijze die er op dit moment is om berekeningen te maken van de ontwikkeling van lokale stikstofdepositie. Het rekenmodel AERIUS zal periodiek aangepast worden aan de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Ik acht het daarom verantwoord hier beleid op te maken.
De brief van de gemeente Alphen aan den Rijn over de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de beantwoording van de schriftelijke vragen van de gemeente Alphen aan den Rijn met betrekking tot de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De beantwoording is vanuit het perspectief van de gemeenten geschreven en bevat geen onjuistheden.
Acht u het wenselijk dat gemeenten, ondanks dat zij vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg, nog altijd niet weten waar zij aan toe zijn op het gebied van de eventueel te betalen BTW? Kunt u uw antwoord toelichten?
De specifieke inrichting van de jeugdhulp wordt door de gemeenten bepaald. De vraag of bij de inkoop van deze diensten aan de gemeenten BTW in rekening moet worden gebracht door de aanbieder, hangt af van de wijze waarop de jeugdhulp is ingericht. De belastingdienst is verantwoordelijk voor het adequaat toepassen van de fiscale regelgeving inclusief de vrijstellingen. Hij is bevoegd om hier uitspraken over te doen, gebaseerd op de feitelijke situatie. In het algemeen gesproken is voorzien in een vrijstelling voor de btw op de diensten betreffende jeugdhulpverlening.
Hoe oordeelt u over het feit dat door het uitblijven van duidelijke uitspraken van u er veel vragen zijn rondom eventuele BTW-heffing op regionale samenwerkingsvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 2 is weergegeven, is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de toepassing van fiscale regelen en vrijstellingen omdat verschillende feitelijke situaties aan de orde kunnen zijn, waarvan de fiscale behandeling kan verschillen.
Tegelijkertijd is er ons veel aan gelegen de betrokken partijen waar mogelijk duidelijkheid te geven. De signalen waar de vraagsteller op doelt hebben ons ook op andere wijze bereikt. Wij zijn daarom in overleg met een aantal koepelorganisaties om te komen tot een beschrijving van de fiscale consequenties van de – naar verwachting – meest voorkomende samenwerkingsvormen. Het gaat dan met name om samenwerkingen binnen de Wmo en binnen de Jeugdwet. Op die manier zal voor een groot aantal «standaardsituaties» duidelijkheid op BTW-gebied worden gegeven.
Vindt u het van goed doordacht beleid getuigen dat juist het samenwerken op regionaal niveau mogelijk bestraft wordt met een BTW-heffing? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit dan oplossen?
De BTW-heffing die aan de orde kan zijn bij prestaties binnen samenwerkingsverbanden bestaat ook nu al. Het gaat hier namelijk niet om de zorgprestaties zelf, maar om andersoortige prestaties zoals administratie, coördinatie of ICT-diensten. Binnen het stelsel van BTW-heffing zijn dat diensten die nu en onder de nieuwe Jeugdwet regulier belast zijn, zowel op grond van onze nationale wetgeving als op grond van de Europese richtlijn. Vanwege die Europese richtlijn is het ook niet mogelijk hier nationaal van af te wijken. Wij realiseren ons dat het nieuwe stelsel op een aantal punten meer samenwerkingsrelaties vraagt en dat hierdoor het belang van deze fiscale discussie toeneemt. Om die reden vinden wij het wel van belang dat betrokken partijen weten hoe de heffing uitwerkt en op welk deel van de vergoeding de belastingheffing (en het recht op aftrek van BTW) ziet. Wij gaven bij het antwoord op vraag 3 al aan hoe in die duidelijkheid wordt voorzien. Ook wijzen wij erop dat gemeenten veelal recht hebben op BTW-bijdragen op grond van de Wet BTW-compensatiefonds voor prestaties die aan gemeenten of samenwerkingsverbanden van gemeenten zijn verricht, waarover BTW is betaald. Bij nieuwe samenwerkingsverbanden op het gebied van de drie decentralisaties zijn ons geen gevallen bekend dat de BTW niet compensabel is.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de gemeente Alphen aan den Rijn dat er mogelijk 21% minder budget is voor de inkoop van jeugdhulp vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u er in uw plannen rekening mee gehouden dat bovenop de reeds aangekondigde bezuinigingen er mogelijk nog een extra korting van 21% op het budget komt vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denk u de kwaliteit en continuïteit van jeugdzorg te kunnen garanderen wanneer gemeenten geconfronteerd worden met een mogelijke BTW-heffing van 21%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid op zeer korte termijn duidelijkheid te geven, zodat gemeenten eindelijk weten waar ze aan toe zijn, en wat het budget wordt voor de inkoop van jeugdhulp? Zo ja, wat is die termijn? Zo nee, waarom niet?
Op 30 mei 2014 hebben de gemeenten duidelijkheid over hun budget gekregen in de meicirculaire van het gemeentefonds.
Indien u niet in staat bent op zeer korte termijn duidelijkheid te verschaffen aan gemeenten, bent u dan bereid de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten uit te stellen? Zo nee, hoe garandeert u dan een goede overgang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de consequenties voor kinderen, zorgverleners en zorgaanbieders van het alsmaar uitblijven van duidelijkheid rondom de financiering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn aan de slag met het inkoopproces. Nu gemeenten voldoende duidelijkheid hebben gekregen staat hen niets meer in de weg om concrete afspraken te maken over de inkoop van zorg. Gemeenten kunnen nu dus voluit hun verantwoordelijkheid nemen om duidelijkheid te geven aan hun inwoners, de werknemers die in hun gemeente aan de slag zijn, de instellingen in hun regio en daarbuiten.
Tot het verlies van hoeveel banen en zorgplaatsen hebben de decentralisatieplannen tot op heden geleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment en voor de komende periode is niet bekend in welke mate en bij welke instelling er sprake is van ontslagen. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat de continuïteit van de jeugdzorg in Zuidoost-Utrecht en de rest van Nederland in gevaar komt door onzorgvuldig toegekende budgetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het budget voor 2015 is op de meest zorgvuldige manier berekend (getoetst door de Algemene Rekenkamer) en is – waar mogelijk – vastgesteld op basis van gegevens over het zorggebruik voor het jaar 2012 (onderzoeksbureaus SCP en Cebeon). Alleen de budgetten voor de jeugd GGZ zijn gebaseerd op 2011.
De budgetten zijn daarmee niet onzorgvuldig toegekend. Over de verschillen die er bestaan tussen de berekende budgetten en de opgave van aanbieders zijn wij met gemeenten in gesprek.
Misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een mevrouw die elf maanden lang is gekort op haar uitkering door de gemeente Midden-Drenthe, door de burgemeester wordt verzocht om haar rechtszaak en klachten over re-integratie te laten vervallen, in ruil voor hervatting van haar uitkering en zuivering van haar naam «naar buiten toe»? Is dit de vigerende procedure in dergelijke zaken? Zo nee, welke regels zijn hierop dan wel van toepassing en wat is uw oordeel over de handelwijze van de burgemeester?1
Dit onderwerp is op 21 mei jl. in de gemeenteraad van Midden-Drenthe aan de orde geweest en daarin is unaniem besloten dat er een onderzoek wordt gedaan naar vermeende misstanden bij de gemeentelijke sociale dienst. Het betreft een lokale gemeentelijke verantwoordelijkheid en de feitelijke situatie wordt nu door de gemeenteraad onderzocht. Het Rijk heeft gezien de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) hierbij geen rol.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze mevrouw afhankelijk is van de voedselbank en giften van derden om te kunnen voorzien in haar basale levensbehoeften vanwege een klaarblijkelijk onterechte korting op haar uitkering? Deelt u de mening dat op deze wijze het laatste vangnet voor sommige Nederlanders onbereikbaar is met als gevolg armoede, schulden en zelfs huisuitzetting?
Ik vind een zorgvuldige uitvoering van de WWB van groot belang. Zoals hiervoor gezegd betreft dit voorval een gemeentelijke aangelegenheid, waarbij de gemeenteraad haar controlerende taak reeds heeft opgepakt. Ik ga niet in op individuele gevallen.
Bent u bereid om de inspectie SZW onderzoek te laten doen naar vermeende ernstige misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe zoals extreem snelle kortingen, intimidatie en werken zonder loon? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, acht u het acceptabel dat de gemeente bijstandsgerechtigden voor een prikkie weg zet bij het zachtfruitbedrijf Sturing waar de Arbeidsinspectie vorig jaar juli een inval zou hebben gedaan?2
Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente heeft tot taak beleid te ontwikkelen en vervolgens de uitvoering daarvan door de gemeenteraad te laten controleren. Het is dus aan de gemeenteraad om eventuele gebreken in de uitvoering te agenderen en het college hierover ter verantwoording te roepen. De gemeenteraad heeft zelf al unaniem besloten een onderzoek in te stellen. De inspectie SZW heeft geen bevoegdheid voor het doen van onderzoek naar de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Acht u het toelaatbaar dat bijstandsgerechtigden werken zonder contract, zonder beschermde kleding, zonder passende werkplek bij arbeidshandicap, zonder perspectief en wederzijdse afspraken, met gedwongen uitbesteding aan derde bedrijven, op straffe van korting van de uitkering en middels intimidatie door gemeente en fruitboer? Zo nee, wat bent u voornemens te ondernemen? Gaat u over deze praktijken het gesprek aan met de gemeente en bijstandsgerechtigden?
Aan de regelgeving ten aanzien van veiligheid en gezondheid bedoeld in de Arbowetgeving moet altijd worden voldaan, ook als het activiteiten betreft in het kader van re-integratie naar werk. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat deze re-integratieactiviteiten in een veilige omgeving en onder gezonde omstandigheden worden verricht, ook al is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van werken met behoud van uitkering.
Acht u het toelaatbaar dat ook nog eens persoonsgebonden budget (PGB) middelen worden aangevraagd door de werkgever die daarmee zorg zou inkopen voor desbetreffende werklozen bij christelijke vrijwilligersorganisaties? Op welke wijze is een juiste besteding van dit persoonsgebonden budget (door de gemeente) gecontroleerd? Bent u bereid om een rechtmatigheidsonderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Een persoonsgebonden budget (pgb) dat verstrekt wordt door de gemeente dient aangevraagd te worden door of namens de persoon met een ondersteuningsbehoefte. Met een pgb kan deze persoon vervolgens zelf bepalen bij wie hij de benodigde ondersteuning wil afnemen. De wijze waarop de inzet van een pgb wordt gecontroleerd is aan de gemeente. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Doet de prikkelwerking die is ingebouwd in de verdeelsystematiek van de middelen voor de Wet Werk en Bijstand volgens u bij de gemeente Midden-Drenthe zijn werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het macrobedrag voor de bijstandsuitgaven wordt door het rijk toereikend vastgesteld en dit bedrag wordt op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Voor de houdbaarheid van het sociale stelsel is het van belang een stimulans te hebben om het aantal mensen in de bijstand te beperken. Via werk kunnen betrokkenen zich ontplooien en ontwikkelen, zodat uitstroom uit de bijstand in beeld kan komen. De gemeente heeft financieel belang bij uitstroom van klanten uit de bijstand en is verantwoordelijk voor een juiste en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat intimidatie en werken zonder loon inmiddels bij teveel gemeenten zijn intrede heeft gedaan om nog langer te spreken van incidenten? Zo ja, welke consequentie bent u voornemens hieraan te verbinden? Zo nee, betekent dit dat wanneer colleges en gemeenteraden dergelijk beleid niet corrigeren, dit in principe staande praktijk kan blijven?
Een juiste en zorgvuldige uitvoering van de WWB is van groot belang. Daarnaast is het redelijk dat van de mensen met een bijstandsuitkering een maximale inzet wordt gevraagd om weer zo snel mogelijk zelfstandig in het onderhoud te voorzien. De gemeente ondersteunt mensen daarbij op basis van individueel maatwerk om regulier werk te verkrijgen en te behouden.
Bent u bereid om de jurisprudentie met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand van het afgelopen jaar aan de Kamer te doen toekomen? Welke consequenties heeft dit ten aanzien van uw beleid met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet?
Mensen met een WWB-uitkering of die een WWB-uitkering aanvragen en die menen dat de WWB niet goed door hun gemeente wordt toegepast, kunnen tegen besluiten daarover bezwaar aantekenen en daarna zo nodig in beroep gaan. De jurisprudentie betreft de decentrale uitvoering van de WWB met daarbij de specifieke feiten en omstandigheden van de uitvoering. De gemeenten zijn gehouden deze uitspraken bij de uitvoering van de wet toe te passen. De uitspraken zijn openbaar toegankelijk voor zover deze door de rechtspraak zijn gepubliceerd. Uitspraken met betrekking tot de WWB hebben overigens een sterk casuïstisch karakter, waardoor een verzameling van al deze uitspraken geen samenhangend beeld oplevert. Alle uitspraken die gepubliceerd zijn, zijn vindbaar op www.rechtspraak.nl.
Bent u bereid deze vragen voor het geplande algemeen overleg WWB onderwerpen van 4 juni a.s. te beantwoorden?
Het algemeen overleg over de WWB-onderwerpen is uitgesteld en is nu in de laatste week van juni gepland. Ik zal de antwoorden op deze vragen voor die datum aan uw Kamer toezenden.
Naheffingen door de Belastingdienst over de afdrachtvermindering onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het Wob-verzoek met betrekking tot de landelijke controle-actie van de Belastingdienst naar het onjuist gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs (Wva onderwijs)?1
Ja.
Kunt u toelichten op basis waarvan de formele toetsing voor de afdrachtsvermindering onderwijs wordt gedaan?
De voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs zijn opgenomen in de tot en met 31 december 2013 daarvoor geldende wettekst zoals opgenomen in de WVA. Deze voorwaarden zijn ook op beknopte wijze opgenomen in het Handboek Loonheffingen 2013. Dit handboek is te raadplegen op de website van de Belastingdienst.
In het Handboek is aangegeven dat de Belastingdienst bij controle een aantal zaken kan beoordelen. Zo kan de dienst controleren of de voorgeschreven documenten aanwezig zijn en of deze aan de eisen voldoen. Het gaat hierbij om de aanwezigheid van een rechtsgeldige en door alle partijen getekende praktijkovereenkomst en om de voorgeschreven verklaringen.
Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma overeenstemt met het volledig gevolgde, onderwijsprogramma zoals opgenomen in het officiële register, voor mbo-opleidingen is dat het CREBO-register. En ook welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt over het volgen van de opleiding, op welke wijze uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken ten aanzien van het opleidingsprogramma en of juiste toepassing heeft plaatsgevonden van de duur van de opleiding en de deeltijdfactor.
Is het waar dat de Belastingdienst zonder medewerking van de Inspectie van het Onderwijs en met terugwerkende kracht opleidingen beoordeelt op het onderwijskundig aspect om ze op die manier te toetsen voor het gebruik van de Wva?
De Belastingdienst voert onderzoek uit bij de inhoudingsplichtige. Wanneer bij controle door de Belastingdienst blijkt, dat ten onrechte AV onderwijs is geclaimd, wordt een naheffingsaanslag, al dan niet met boete, opgelegd aan de inhoudingsplichtige.
Deze controle betreft niet een controle op het onderwijskundige aspect van de opleiding.
Beoordeelt de Belastingdienst ook de kwaliteit van de opleiding?
Het is de verantwoordelijkheid van de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) om de kwaliteit van een opleiding te bepalen en te onderzoeken of een beroepsopleiding voldoet aan de kwaliteitseisen in de wet. Dit is niet de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst.
Op basis van welke kennis zijn belastinginspecteurs in staat om een inhoudelijk oordeel te vellen over beroepsonderwijs?
De Belastingdienst controleert de procedurele en administratieve vereisten die aan een (mbo) opleiding worden gesteld. De Belastingdienst velt geen inhoudelijk oordeel over de opleidingen in het beroepsonderwijs.
Kunt u toelichten hoeveel opleidingen en leerbedrijven inmiddels correcties, naheffingsaanslagen en/of boetes hebben gekregen, en hoeveel dit de rijksoverheid inmiddels heeft opgeleverd?
De Belastingdienst heeft vanaf begin 2013 inmiddels bij ruim 550 werkgevers correcties op de afdrachtvermindering onderwijs doorgevoerd. Deze zijn veroorzaakt doordat de betrokken werkgevers de afdrachtvermindering ten onrechte of tot een te hoog bedrag in aanmerking hebben genomen. Het totaal van deze correcties beloopt zo’n € 47 miljoen en heeft betrekking op de jaren 2008–2013.
Op welke manier is thans de samenwerking tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Financiën vormgegeven, aangezien het convenant, dat onder andere het terrein van de Wva regelt, op 31 december 2013 is afgelopen?
De samenwerking vanaf 1 januari 2014 is geregeld in het Verlengd convenant inzake de samenwerking tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Financiën, d.d. 19 december 2013. Aangezien de afdrachtvermindering onderwijs met ingang van
1 januari 2014 is afgeschaft heeft het convenant nog slechts beperkte werking.
Hoeveel documenten moeten onderwijsinstellingen laten zien bij een inspectie van de Belastingdienst? Hoe verhoudt dit zich tot de aanpak van regeldruk in het onderwijs?
Het toezicht op de onderwijsinstellingen is geen taak van de Belastingdienst, maar van de inspectie. De controle van de belastingdienst richt zich op de inhoudingsplichtigen. Zij behoren de documenten in hun administratie te bewaren en ter hand te stellen aan de Belastingdienst bij een controle.
Het bericht ‘NVRR wil normbedrag voor rekenkamers’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «NVRR wil normbedrag voor rekenkamers»?1 Herinnert u zich mijn eerdere Kamervragen over lokale rekenkamers?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgen die de NVRR uit over de budgetten die worden toegekend aan rekenkamer(-commissie)s?
Ik heb begrip voor de zorgen van de NVRR omtrent de bezuinigingen op rekenkamer(commissie)s. Het risico bestaat dat door bezuinigingen rekenkamers hun taken niet meer goed kunnen uitvoeren. Het is van groot belang dat elke gemeenteraad in Nederland beschikt over een actieve rekenkamer die voldoende is geëquipeerd om onderzoek te doen naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur. Dit is ook bepaald in artikel 81j, eerste lid, van de Gemeentewet: De raad stelt, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.
Het toebedelen van een budget aan een rekenkamer behoort echter tot het begrotingsrecht van gemeenten. Zoals ik ook op eerdere schriftelijke vragen heb geantwoord, ben ik als zodanig geen voorstander van het bepalen van een normbedrag voor rekenkamers.3 Als het budget van een rekenkamer echter zodanig wordt beknot, of zelfs op nul op wordt gezet, waardoor de rekenkamer in de goede uitoefening van haar werkzaamheden wordt beperkt, dan vind ik dat onwenselijk en in strijd met de geest van de wet.
Heeft u signalen dat in meer gemeenten (behalve Arnhem) substantieel gesneden wordt in rekenkamerbudgetten? Zo ja, heeft dit inderdaad te maken met de mogelijkheid dat rekenkamers «lastig zijn», zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Speelt de beperkte professionaliteit van met name kleine rekenkamer(-commissie)s hierin een rol? Zijn er nog andere redenen waarom gemeenten snijden in rekenkamerbudgetten?
In het rapport «De staat van de rekenkamer» (2013) is berekend dat in de periode 2008–2013 het totale bedrag dat alle gemeenten in Nederland uitgeven aan rekenkamer(commissie)s met 2 miljoen euro is gedaald tot 18 miljoen euro.4 De helft van de rekenkamer(commissie)s heeft te maken gehad met een bezuiniging. De onderzoekers verwachten dat het rekenkamerbudget de komende jaren zal blijven dalen.
Het bericht in Binnenlands Bestuur over de voorgenomen bezuiniging op de rekenkamer Arnhem door het nieuwe college is het enige signaal dat mij heeft bereikt sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart jl. Afgezien van bezuinigingen zijn personele wisselingen, herindelingen of de overgang naar een ander rekenkamermodel redenen om te snijden in de budgetten van rekenkamers.
De berichtgeving dat in Arnhem ruim de helft van het rekenkamerbudget wordt wegbezuinigd is voor mij aanleiding om de ontwikkelingen omtrent de budgettering goed in de gaten te houden. De NVRR beoogt een nieuw onderzoek naar de budgettering van rekenkamers uit te voeren. Ik zal dat onderzoek ondersteunen.
Deelt u de mening dat het adequaat uitoefenen van de rekenkamerfunctie een bepaalde omvang van de gemeentelijke schaal vereist? Zo ja, welke activiteiten onderneemt u om met name kleine gemeenten te stimuleren de rekenkamerfunctie in gezamenlijkheid (bijvoorbeeld op de schaal waarop gemeenten in samenwerking de nieuwe taken uit gaan voeren) op te pakken?
Ik vind het van groot belang dat de rekenkamerfunctie adequaat wordt uitgeoefend. Uit het evaluatieonderzoek van Berenschot (2011) komt naar voren dat met name «zachtere» factoren zoals betrokkenheid, politiek gevoel, stijl van opereren en cultuur het functioneren van rekenkamers bepalen. Organisatievorm, budgetten en politieke verhoudingen spelen volgens Berenschot geen rol van betekenis voor het functioneren.5
Ik beschouw het als de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten om een keuze te maken voor een bepaalde organisatievorm die het beste bij een gemeente past, met de kanttekening dat de organisatievorm niet zo moet worden ingericht dat er feitelijk geen onderzoek wordt gedaan. Uit de «De staat van de rekenkamer» blijkt namelijk dat in de gemeenten waar men heeft gekozen voor een presidiummodel of raadscommissie (een tweetal varianten van rekenkamercommissies) er feitelijk nog geen onderzoeken zijn verricht. Dit acht ik onwenselijk en in strijd met de geest van de wet. Rekenkamers dienen onderzoek uit te voeren.
Uit de «De staat van de rekenkamer» blijkt dat 90% van de respondenten over het algemeen tevreden is over de kwaliteit van de rekenkamer of rekenkamercommissie in zijn gemeente. Niet bekend is hoe tevreden gemeenten met een gezamenlijke rekenkamer zijn. Ook is niet bekend of gemeenten meer of minder tevreden zijn over een gezamenlijke rekenkamer ten opzichte van een eigen rekenkamer. Zoals in de eerste alinea aangegeven zal dit ook veelal individueel worden bepaald aan de hand van zachte factoren, die moeilijk in beleid zijn te vatten. Wel blijkt dat sommige gemeenten kritisch zijn over gezamenlijke rekenkamers die per tourbeurt onderzoeken verrichten in gemeenten. Deze gezamenlijke rekenkamers zijn dan soms voor langere tijd buiten beeld.
Ook in de «De staat van de rekenkamer» worden geen harde cijfers over een relatie tussen omvang van de gemeente en het functioneren van de rekenkamer gegeven. Wel is bekend dat inmiddels 40% van de gemeenten participeren in een gemeenschappelijke rekenkamer en dat er bewegingen zichtbaar zijn richting meer regionale samenwerking door rekenkamers, al hebben de onderzoekers ook ongeveer evenveel bewegingen van een gezamenlijke rekenkamer naar een eigen rekenkamer geconstateerd.
Er is dus weinig bekend over de effecten van het instellen van een gezamenlijke rekenkamer. Ik zal in overleg met de NVRR bezien in hoeverre in de uitvraag ten behoeve van hun voorgenomen onderzoek naar de budgettering van rekenkamers ook een onderdeel kan worden opgenomen waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de kennisontwikkeling over het functioneren van gezamenlijke rekenkamers.
Hoe beoordelen gemeenten die de rekenkamerfunctie in gezamenlijkheid uitoefenen het functioneren van de (gezamenlijke) rekenkamer? Zijn deze gemeenten positiever over het functioneren van de gezamenlijke rekenkamer dan over de kleine afzonderlijke rekenkamers die voorheen functioneerden? Zo ja, welke redenen voeren zij hiervoor aan?
Zie antwoord vraag 4.
Behoort het probleem van de slapende rekenkamers inmiddels tot het verleden? Zo nee, kunt u garanderen dat in iedere gemeente per 1 januari 2015 een rekenkamer(-commissie) functioneert?
Voor zover bij mij bekend heeft 91,6% van de gemeenten een actieve rekenkamer. De meest recente stand van zaken komt uit het onderzoek «De staat van de rekenkamer». Daaruit blijkt dat 20 gemeenten een tijdelijke inactieve rekenkamer hebben, bijvoorbeeld vanwege herindelingen. Deze gemeenten zijn voornemens om zodra de situatie het toelaat weer een rekenkamer(commissie) in te stellen. In 15 gevallen hebben gemeenten een rekenkamer(commissie) die langere tijd inactief is zonder voornemen om daar iets aan te veranderen. Deze gemeenten vertegenwoordigen samen 1,5% van de Nederlandse bevolking. Ik heb deze gemeenten in de eerste helft van 2013 aangeschreven om hun situatie in overeenstemming te brengen met de wet. In enkele gevallen bleek dat de gemeenten voornemens waren in 2014 een (al dan niet gezamenlijke) nieuwe rekenkamercommissie op te richten. Elke gemeente moet een rekenkamer(commissie) hebben, al dan niet gemeenschappelijk. Dit wordt alleen maar belangrijker als alle gemeenten vanaf 2015 extra taken en bevoegdheden krijgen in het kader van de decentralisaties. Ik ben daarom voornemens om bij de gemeenten zonder actieve rekenkamer, die ik vorig jaar heb aangeschreven, een ambtsbericht op te vragen, om mij te informeren over hun voortgang in het activeren van hun rekenkamer.
De stijgende werkloosheid en de mogelijke komst van een banenplan |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de werkloosheid in april is uitgekomen op 8,7% van de beroepsbevolking?1 Deelt u de zorgen over de constatering dat in de afgelopen periode de arbeidsdeelname is gedaald en dat de stijging van de werkloosheid wordt gedempt door terugtrekken van jongeren van de arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
In april is de werkloosheid met 3 duizend personen gestegen tot 687 duizend personen. Dit komt overeen met 8,7% van de beroepsbevolking. Hoewel de stijging van de werkloosheid de afgelopen maanden lijkt af te vlakken, is het hoge niveau van de werkloosheid pijnlijk. Werkloosheid is voor de mensen die het treft zeer ingrijpend. Het hebben van een baan is voor mensen meer dan een bron van inkomen. Een baan biedt mensen immers een sociaal netwerk, mogelijkheden tot zelfontplooiing en draagt bij aan het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijst er op dat de afvlakkende stijging van de werkloosheid vooral het gevolg is van het optreden van het zogenaamde ontmoedigingseffect. Door een relatief laag aantal openstaande vacatures en relatief hoge werkloosheid neemt de baanvindkans af. Mensen raken hierdoor ontmoedigd en geven het zoeken naar een baan op. Dit is een gebruikelijk verschijnsel in een periode van laag conjunctuur. Ook in andere landen en tijdens eerdere crises wordt dit ontmoedigingseffect waargenomen.
Het CBS geeft aan dat met name jongeren zich terugtrekken van de arbeidsmarkt. Dit komt omdat jongeren er bijvoorbeeld voor kiezen om langer door te leren of terug te keren naar het onderwijs. Met School Ex 2.0 uit de Aanpak jeugdwerkloosheid stimuleert het kabinet jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs om langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktrelevantie. Dit versterkt hun positie op de arbeidsmarkt. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW recent laten weten dat het aantal aanmeldingen voor een studie in hoger onderwijs voor het aankomend studiejaar hoger ligt dan vorig jaar.
Het bestrijden van de werkloosheid is de absolute topprioriteit van het kabinet. Het afgelopen jaar heeft het kabinet gezamenlijk met sociale partners concrete maatregelen genomen om het tij op de arbeidsmarkt te keren. Met ondermeer de sectorplannen en de maatregelen gericht op het bestrijden van de werkloosheid onder jongeren en ouderen ondernemen we actie om mensen aan het werk te helpen en te houden. Het sociaal akkoord dat het kabinet in het voorjaar van 2013 met de sociale partners gesloten heeft bevat maatregelen die op de langere termijn de werking van de Nederlandse arbeidsmarkt en economie versterken. Voor herstel van de werkgelegenheid is het echter vooral van belang dat de economie weer gaat groeien. Hoewel de werkgelegenheid doorgaans met enige vertraging volgt, is het bemoedigend dat het economisch herstel medio 2013 voorzichtig lijkt te zijn ingezet.
Klopt het bericht dat er overleg gaande is met werkgevers en werknemers is over een banenplan om de werkloosheid tegen te gaan?2
Het kabinet voert regelmatig overleg met de sociale partners over de uitwerking van het sociaal akkoord en de concrete maatregelen die afgelopen jaar gezamenlijk zijn genomen om de werkloosheid te bestrijden. Het kabinet hecht hier grote waarde aan, want deze samenwerking is noodzakelijk om met draagvlak in de samenleving de gemaakte afspraken nader uit te werken en vorm te geven.
In deze gesprekken is nadrukkelijk ook aandacht voor de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Nadere ideeën van de sociale partners om de werkloosheid aan te pakken en werkgelegenheid te stimuleren zijn altijd welkom. Het kabinet is bereid om eventuele voorstellen van sociale partners met hen te bespreken en zal ze dan serieus bezien in het kader van de begrotingsbesprekingen voor het komende jaar.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de vakbonden over de totstandkoming van een banenplan? Is er financiële ruimte voor? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn ook de werkgevers gecommitteerd aan banenplannen of hebben ze aangegeven dat te zien als een kunstmatige manier van werk creëren?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheidsbanen van thuiszorgmedewerkers, leraren en politieagenten net zo echt zijn als banen die voortkomen uit de markt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 4 juni 2014 gehouden wordt?
Ja.
Afvalopslag in zoutholtes |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Afval in Zoutholtes om Sinkholes te Voorkomen»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke wetgeving van toepassing is op de plannen om afval ondergronds op te slaan?
Diverse wetten zijn van toepassing op het opslaan van afval in de ondergrond. In het Landelijk Afvalstoffenbeheer Plan 2, volgend uit de Wet Milieubeheer, staat dat een pilotproject voor het stabiliseren van een (potentieel) instabiele caverne gestart kan worden om te onderzoeken welke niet bodemeigen stoffen onder welke voorwaarden zonder milieu hygiënische risico’s in principe toegepast kunnen worden.
In dit kader heeft AkzoNobel een vulstof ontwikkeld die naast pekel zal bestaan uit fijnkorrelige reststoffen van afval-energiecentrales en biomassa-energiecentrales en een reststof uit de cementindustrie. Deze receptuur voldoet aan de gestelde technische eisen betreffende onder meer de uitharding in de caverne.
Daarnaast zijn de Mijnbouwwet, de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo), de Wet Ruimtelijke Ordening, het Besluit Stortplaatsen en Stortverboden Afvalstoffen en het Besluit Milieueffectrapportage van toepassing op de plannen voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente.
Tevens is een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet en een vergunning op grond van de Waterwet van toepassing op de bovengrondse installatie. Uit een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) is gebleken dat voor het project geen Nb-wet vergunningplicht geldt.
Kunt u toelichten welke afstemming er is geweest tussen AkzoNobel en verschillende overheden over deze plannen? Zijn de lokale overheden hier ook bij betrokken?
AkzoNobel heeft sinds 2010 onder andere middels een contactgroep overleg met de Gemeente Enschede, de Gemeente Hengelo, de Provincie Overijssel, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Staatstoezicht op de Mijnen over dit project.
Op dit moment wordt er bilateraal overlegd tussen AkzoNobel en de verschillende overheden over de specifieke invulling van de vergunningaanvragen en het milieueffectrapport. De initiatiefnemers hebben een opslagvergunning in het kader van de Mijnbouwwet aangevraagd bij mij en hebben bij de gemeente Enschede een aanvraag gedaan voor een herziening van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan en later de aanvraag voor de vergunningen in het kader van de Wabo wordt een milieueffectrapport opgesteld.
Kunt u aangeven of er ook met bewoners is overlegd over deze plannen?
De omwonenden zijn voor het eerst over de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente geïnformeerd op 22 maart 2012 en opnieuw op 25 april 2013 middels informatieavonden. Direct belanghebbenden zijn hiervoor per brief uitgenodigd. Andere belangstellenden zijn uitgenodigd middels een advertentie in het regionale dagblad Tubantia. De beide informatieavonden zijn door 70 tot 100 mensen bezocht. Tevens is er vanaf midden 2011 frequent overleg geweest met andere (mogelijke) externe belanghebbenden, waaronder het Waterschap, Vitens, Natuur- en Milieuraden en lokale buurtverenigingen.
Als de bestemmingsplanwijziging voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente ter inzage komt te liggen, komt er opnieuw een informatieavond. Dit is voorzien voor na de zomer 2014.
Kunt u aangeven welke risico's er zijn voor ongewenste verspreiding van het opgeslagen afval, zoals naar grondwater, drinkwatergebieden, of naar de oppervlakte? Hoe worden deze gemonitord?
Naar bovenstaande risico’s zijn diverse onderzoeken gedaan, waaronder geotechnisch onderzoek, onderzoek naar het fysische en chemische gedrag van de vulstof en een uitgebreide risicoanalyse betreffende het vullen van de cavernes. De resultaten worden opgenomen in het milieueffectrapport. De risicoanalyse is gebaseerd op het uitgangspunt dat verontreinigingen in het grondwater over 10.000 jaar als gevolg van dit stabilisatieproject niet hoger mogen zijn dan de huidige kwaliteitsnormen voor drinkwater. De dichtstbijzijnde drinkwaterwinning stroomafwaarts nabij Goor vindt plaats op 10 kilometer afstand. Dit is op dusdanige afstand dat het stabilisatieproject geen risico vormt voor deze drinkwaterwinning.
In de risicoanalyse zijn mogelijke scenario’s voor lekpaden van de caverne naar het maaiveld ontwikkeld. Mogelijke lekpaden zijn de verbuizing van het boorgat, en waterdoorlatende gesteentelagen of delen van gesteentelagen boven de cavernes. Daarnaast is gekeken naar de mogelijkheid dat de vulstof onverhoopt een onvoldoende stabiliserende werking zou hebben. In de huidige risicoanalyse is vooral generiek onderzocht wat de mogelijke scenario’s zijn voor het ontstaan van verontreiniging. Momenteel laat AkzoNobel de resultaten van de generieke studie door het Britse Quintessa in samenwerking met het Nederlandse Royal Haskoning DHV valideren. Hierbij wordt met specifieke informatie over de beoogde vulstof en de beoogde cavernes bepaald of de generieke risicoanalyse geldig is voor de beoogde vulstof en de beoogde cavernes. Op basis hiervan zal een gedetailleerd risicobeheersplan worden opgesteld, waarin ook de monitoring wordt opgenomen. Dit risicobeheersplan en een beschrijving van maatregelen om schade te voorkomen, zijn verplichte onderdelen van het opslagplan. Staatstoezicht op de Mijnen, TNO en de Technische Commissie Bodembeweging beoordelen het opslagplan alvorens ik een beluit neem.
Wordt de risico-inventarisatie herzien naar aanleiding van de recente lekkage van ondergronds opgeslagen olieproducten in Duitsland?
De lekkage in Duitsland is volgens de Duitse toezichthouder naar alle waarschijnlijkheid ontstaan via het boorgat. Een dergelijke calamiteit is meegenomen in de huidige risicoanalyse. In het ontwerp van de boorgaten voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente gaat AkzoNobel, anders dan in het Duitse ontwerp, uit van een dubbelwandige verbuizing. De vulstof zal via de binnenste buis worden ingebracht. De buitenste buis zal gevuld zijn met een vloeistof waarvan de druk permanent gemeten wordt.
Hierbij moet worden aangetekend dat het inbrengen van een uithardende vulstof met een hoge dichtheid in een caverne anders is dan het opslaan van olie in een caverne. De risico’s zijn niet direct vergelijkbaar.
Is er duidelijk wie er aansprakelijk is voor schade aan huizen, bedrijven of natuurgebieden wanneer die zich als gevolg van deze plannen zou voordoen?
Volgens de wet (Artikel 116 Mijnbouwwet en Artikel 177 Boek 6 BW) is de mijnbouwonderneming, in dit geval AkzoNobel, aansprakelijk voor schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De Mijnbouwwet (Artikel 33) verplicht de mijnbouwonderneming alles te doen wat redelijkerwijs gevergd kan worden om schade door bodembeweging te voorkomen. Om aan deze verplichting te voldoen heeft AkzoNobel het initiatief genomen om potentieel instabiele cavernes preventief te stabiliseren met een vulstof op basis van niet bodemeigen stoffen. Hiermee kan schade door bodembeweging worden voorkomen. Mocht er onverhoopt toch schade ontstaan dan is de mijnbouwonderneming aansprakelijk.
Wat zijn alternatieven voor het opslaan van afval in zoutholtes om Sinkholes te voorkomen? Zijn er andere stoffen mogelijk?
Het doel van de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente is het stabiliseren van cavernes, niet het opslaan van afval. In de milieueffectrapportage zijn de alternatieven behandeld voor het stabiliseren van de cavernes met een vulstof.
De meeste primaire grondstoffen en secundaire grondstoffen zijn vanwege hun fysische of chemische eigenschappen niet geschikt. Daarnaast maakt de positieve marktwaarde het gebruik van deze stoffen het project economisch niet rendabel.
Is door het inbrengen van materiaal in de leegstaande zoutholtes het voorkomen van Sinkholes gegarandeerd?
De beste garantie om het ontstaan van sinkholes te voorkomen is het maximaal opvullen van de potentieel instabiele cavernes. Voorafgaand aan de ruimtelijke procedure is onderzoek gedaan of de cavernes gestabiliseerd kunnen worden met een vulstof op basis van niet-bodemeigen afvalstoffen.
Het onderzoek heeft aangetoond dat de ontwikkelde vulstof (zie antwoord
vraag 2) in de caverne voldoende sterkte en stijfheid verkrijgt om het ontstaan van sinkholes te voorkomen.