Het bericht dat een grootmoeder is beboet omdat ze op haar kleinkinderen paste |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat een bijstandsgerechtigde is beboet omdat ze op haar kleinkinderen paste?1
De Participatiewet is gedecentraliseerd aan colleges van burgemeester en wethouders. Ik kan mij dan ook niet mengen in individuele zaken. Het betreft hier een kwestie tussen een gemeente en een bijstandsgerechtigde.
In het algemeen geldt dat grootouders natuurlijk op hun kleinkinderen mogen passen als zij een bijstandsuitkering ontvangen. Daarbij staat voorop dat het primaire doel van de bijstand is, het weer zelf kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De oppaswerkzaamheden mogen dan ook niet in de weg staan van het vinden en accepteren van werk.
In dit kader is het van belang op te merken dat er een verschil is tussen af en toe op de kleinkinderen passen of zoveel op de kleinkinderen passen dat dit als werk kan worden beschouwd. De bijstandsgerechtigde dient dan ook te allen tijde te melden als zich feiten en omstandigheden voordoen waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit is de zogenaamde inlichtingenplicht. Het is aan gemeenten om in het individuele geval en de individuele omstandigheden te oordelen of oppasactiviteiten gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Ik vertrouw erop dat gemeenten hier een gedegen afweging over maken.
Bent u het met de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam eens dat het oppassen op de kleinkinderen kan worden gezien als geld waardeerbare arbeid? Zo ja, waarom?
Zoals gesteld in het antwoord op de eerste vraag, ga ik niet in op het individuele geval waar u naar vraagt. Daarbij is in deze zaak hoger beroep ingesteld.
Als het gaat om het begrip «op geld waardeerbare arbeid» verwijs ik naar de uitspraken hierover door de hoogste rechter, de Centrale Raad van Beroep. In 2011 heeft de Raad geoordeeld dat in de toen voorliggende zaak oppaswerkzaamheden gelet op de aard, de omvang, de duur en het structurele karakter daarvan, als op geld waardeerbare arbeid moest worden aangemerkt.2 Hieruit volgt dat de aard, duur en omvang van de werkzaamheden en of deze al dan niet structureel zijn, bepalen of er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Dat is ook het geval bij werkzaamheden die in de huiselijke/familiaire sfeer (kunnen) plaatsvinden. Het is aan de gemeente om in individuele gevallen te beoordelen of er gevolgen zijn voor de bijstand.
Vindt u het een wenselijke situatie als opa’s en oma’s die in de bijstand zitten niet meer op hun kleinkinderen mogen passen? Deelt u de mening dat bijstandsgerechtigden bij de sociale dienst moeten melden als ze op hun kleinkinderen passen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke wettelijke basis is er voor het aanmerken van oppassen op de kleinkinderen als werkzaamheden? Hoe verhoudt dat zich tot bijvoorbeeld vrijstelling van de sollicitatieplicht vanwege een nekhernia?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 bepalen de aard, omvang en duur van werkzaamheden of er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Af en toe oppassen op de kleinkinderen zal doorgaans geen gevolgen hebben voor de bijstandsuitkering van grootouders. Een vrijstelling van de sollicitatieplicht verandert niets aan de inlichtingenplicht die geldt voor bijstandsgerechtigden. Alle feiten en omstandigheden die zich voordoen en waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, dienen gemeld te worden bij de gemeente.
Hoe past het beboeten van grootouders die op de kleinkinderen letten, in de kabinetsvisie op de participatiesamenleving?
In de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik reeds aangegeven dat bijstandsgerechtigden uiteraard op hun kleinkinderen kunnen passen. Dit vind ik een groot goed dat past bij een betrokken samenleving. Dat sluit echter niet uit dat mensen die beroep doen op de bijstand naast rechten ook plichten hebben. Bijstandsgerechtigden moeten er alles aan doen om zo snel mogelijk weer onafhankelijk te worden van deze voorziening. Als zij niet voldoen aan de inlichtingenplicht of andere verplichtingen, dan is het logisch dat daar gevolgen aan worden verbonden met inachtneming van individuele omstandigheden. Maatregelen en sancties zijn van belang om de solidariteit en houdbaarheid van de sociale zekerheid te waarborgen.
Deelt u de mening dat de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving leidt tot disproportioneel harde straffen? Zo ja, komt er een aanpassing? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 16 december 2014 aan de Tweede Kamer aangegeven dat door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aanpassing van de Fraudewet, de socialezekerheidswetten en het Boetebesluit socialezekerheidswetten noodzakelijk is.3 Op 9 februari heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning van de aanpassing van wet- en regelgeving.4
De strijd tegen ivoorhandel |
|
René Leegte (VVD), Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «China verbiedt ivoorhandel tijdelijk»1, «Ook Chinezen zelf moeten steeds minder van ivoor hebben»2 en «China doet ivoor in de ban, tijdelijk»?3 Zo ja, wat is uw reactie op hetgeen in deze artikelen naar voren wordt gebracht?
Ja. Het feit dat China steeds actiever wordt in de strijd tegen illegale handel van ivoor is bemoedigend. Ook bemoedigend is dat de kennis onder de Chinese bevolking over de kwalijke effecten van handel in ivoor toeneemt en dat Chinezen zelf, mede daardoor, in toenemende mate bereid zijn luxe goederen zoals ivoor op te geven. Afname van de vraag naar ivoor is uiteindelijk het beste middel om de handel te bestrijden
Bent u het eens met de NGO's Traffic en Environmental Investigation Agency dat hier sprake is van window dressingomdat de Britse kroonprins op bezoek komt in China? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de maatregel, een tijdelijk verbod op de handel in ivoor, als een erkenning van China dat ook destinatielanden een grote verantwoordelijkheid hebben om wildlife crime tegen te gaan. Eerder wees China vooral naar handhaving in Afrika als oplossing. Ik vind dit een belangrijk signaal.
Tegelijkertijd hoop ik, gezien de reikwijdte van het besluit, alleen bewerkt ivoor, en de tijdsduur van voorlopig 1 jaar, dat dit een eerste stap is. Positief is wel dat de genomen maatregel in het verlengde ligt van eerdere maatregelen zoals de vernietiging van illegaal gewonnen ivoor en het actief waarschuwen van Chinese toeristen in Afrika.
Hoe hebben zich de laatste jaren de volgende zaken ontwikkeld: a. verlies aan biodiversiteit in Afrika door stroperij; b. verlies aan toeristische inkomsten in Afrika als gevolg van stroperij; c. bijdrage aan financiering van internationaal terrorisme als gevolg van stroperij?
In 2013 zijn volgens een rapport van CITES 20.000 olifanten gedood door stroperij. Dit is een afname ten opzichte van 2012 maar dit aantal is nog steeds schrikbarend hoog. Het monitoringsysteem van het CITES Secretariaat (MIKE) geeft 4 hoofdoorzaken voor een toename van stroperij: verlies van habitat (conflict tussen olifant en mens voor leefgebied), niveau van corruptie in een land, levensstandaard in een land en het voorkomen van gewapende conflicten.
Het voortbestaan van populaties Afrikaanseolifantenblijft bedreigd door de grote aantallen olifanten die gedood worden door stroperij voor hun ivoor.
Ten aanzien van de gevolgen voor toerisme is het beeld niet eenduidig. Voor savannegebieden met lodges en dergelijke is een toename van de stroperij een aantasting van het imago als toeristische bestemming en kan het toeristen afschrikken.
TRAFFIC stelt dat er «sterke aanwijzingen» zijn dat in een aantal gevallen de revenuen verkregen uit stroperij ten goede zijn gekomen aan rebellengroeperingen. Als dit waar blijkt te zijn, is dat een zorgwekkende ontwikkeling. Vooralsnog lijkt die bijdrage echter nog beperkt. Het zijn vooral criminele netwerken die het geld van illegale handel opstrijken.
Welke acties, in volgorde van noodzaak en te verwachten effectiviteit, zijn nodig om illegale stroperij effectief te bestrijden? Waar ziet de regering haar meest effectieve bijdrage?
In december 2013 heeft de internationale gemeenschap 14 «urgent measures» opgesteld waar met prioriteit op ingezet moet worden. In februari 2014 zijn deze maatregelen opgenomen in de politieke verklaring van Londen. Nederland heeft zowel de «urgent measures» als de Londen-verklaring ondertekend. De kern van zowel de maatregelen als de verklaring is de noodzaak die eruit spreekt om in de gehele keten actief te zijn bij de bestrijding van stroperij en illegale handel. Het gaat dan om de stroperij in gebieden in Afrika, het vervoer van Afrika naar Azië en vraagreductie in Azië. De projecten die het Ministerie van Economische Zaken in het kader van wildlife crime heeft opgezet (TK 28 286-724) zijn gebaseerd op de «urgent measures» en beogen in de gehele keten een duidelijke stap te zetten in het tegengaan van de illegale handel.
Hoe denkt de regering de mede dankzij het amendement Smaling-Leegte4 vrijgemaakte middelen in te zetten om stroperij en illegale handel verder in te dammen?
De uitwerking van voornoemd amendement vindt plaats in nauw overleg tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken.
De middelen vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van de bestrijding van wildlife crime zullen worden ingezet in aanvulling op programma’s gericht op natuurbeheer en regulering van de handel in bedreigde diersoorten, alsmede die in het kader van vrede en veiligheid en duurzame ontwikkeling.
Het accent zal daarbij liggen op het vergroten van de weerbaarheid van gemeenschappen waar stroperij plaatsvindt, versterking van de rechtshandhaving en reductie van de vraag naar levende exemplaren van bedreigde diersoorten en producten als ivoor, hoorn van neushoorn en delen van leeuwen en andere roofdieren. Hierbij zullen lokale partijen en internationaal opererende maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Hoe kan China aangemoedigd worden zich langdurig te committeren aan het door het land zelf ondertekende CITES-verdrag dat internationale handel in ivoor verbiedt?
China voldoet aan haar verplichtingen in het kader van het CITES-verdrag. Tijdens de Conferentie van Partijen in Bangkok in 2013 is China opgedragen een «national ivory action plan» op te stellen. Tijdens de vergaderingen van het CITES Standing Committee (jan 2016) wordt dit plan na evaluatie door het CITES Secretariaat door de internationale gemeenschap beoordeeld. Als zou blijken dat China tekort schiet, kunnen door CITES maatregelen genomen worden.
In het «national ivory action plan» komen handhaving en de verwevenheid van de nationale markt voor ivoor met de illegale internationale handel nadrukkelijk aan de orde.
Nederland blijft de ontwikkelingen in China, ook in Europees kader, actief volgen.
Hoe ziet u de binnenlandse druk tegen ivoorhandel in China? Hoe representatief is het onderzoek van het International Fund for Animal Welfare en kan dit onderzoek worden gebruikt richting de Chinese autoriteiten?
Ik juich het toe dat ook binnen China het besef toeneemt dat de illegale handel in ivoor moet stoppen.
Een groot aantal ngo’s rapporteert over de situatie in China. Deze rapporten zijn voor de internationale gemeenschap van groot belang om te toetsen of China zich aan zijn internationale afspraken houdt en welke acties door zowel landen als ngo’s genomen kunnen worden om de illegale handel in ivoor tegen te gaan. De rapporten bevestigen de eerdergenoemde trend en tonen het belang aan van goede informatievoorziening om de illegale handel in ivoor tegen te gaan.
Het bericht ‘Persoonlijke Gezondheidscheck gelanceerd’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Persoonlijke Gezondheidscheck gelanceerd?1
Ik vind het positief dat partijen hun krachten bundelen op het gebied van preventie, en dat ieder daar vanuit zijn eigen invalshoek kennis over bijvoorbeeld richtlijnen inbrengt. Dat mensen in staat worden gesteld om meer grip te krijgen op hun eigen gezondheid, begint bij inzicht in hun gezondheid en leefstijl. Een laagdrempelig advies waarmee iemand zijn leefstijl kan aanpassen, zoals het preventief medisch onderzoek waar de Persoonlijke Gezondheidscheck in voorziet, kan hiervoor waardevol zijn. Het is begrijpelijk dat – nu het steeds meer over preventie gaat – meer mensen ook medisch onderzoek op dit gebied verlangen. Tegelijkertijd moeten we ook kritisch blijven op een goede afweging van voor- en nadelen van preventief medisch onderzoek. Naast de voordelen van vroegdetectie kunnen er ook nadelen zitten aan preventief medisch onderzoek. De patiënt moet goed voorgelicht worden over de betekenis van de uitkomsten: het is geen absolute zekerheid dat er geen sprake is van een aandoening en ook een signaal dat een patiënt een bepaald risico loopt, betekent niet dat deze een aandoening heeft en een medisch traject zal moeten doorlopen. Dit kan leiden tot mensen die onterecht gerustgesteld worden of tot onnodige zorgkosten. Daarom heb ik de Gezondheidsraad gevraagd om mij advies te geven over de criteria voor health checks. En ook tegen welke risico’s de overheid in dit verband haar burgers moet beschermen. Het advies van de Gezondheidsraad is op 5 maart jl verschenen. Momenteel beraad ik mij op mijn reactie op dit advies.
Hoe beoordeelt u het risico op schijnzekerheid dat de Persoonlijke Gezondheidscheck op kan roepen?
Zie antwoord bij 1.
Is de Persoonlijke Gezondheidscheck toegestaan binnen de Wet op het bevolkingsonderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de Persoonlijke Gezondheidscheck in de huidige vorm is geen sprake vergunningplichtig bevolkingsonderzoek conform de WBO. De Persoonlijke Gezondheidscheck is in de huidige vorm dus toegestaan volgens de WBO.
Is de Persoonlijke Gezondheidscheck goedgekeurd in het kader van het programma voor Bevolkingsonderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Persoonlijke Gezondheidscheck is niet opgenomen in het programmatisch aanbod van bevolkingsonderzoeken dat wordt uitgevoerd door het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM. De initiatiefnemers van de Persoonlijke Gezondheidscheck hebben elk vanuit hun eigen professie en richtlijnen dit initiatief opgezet.
Past de Persoonlijke Gezondheidscheck binnen de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)? Zo ja, is de check al opgenomen in de richtlijnen, of wordt deze check spoedig opgenomen? Zo nee, hoe moeten huisartsen met deze check omgaan?
Het NHG is mede-initiatiefnemer. De Persoonlijke Gezondheidscheck is een doorontwikkeling van de NHG-Standaard PreventieConsult cardiometabol risico, en verwijst alleen die mensen door naar de huisarts die volgens de richtlijnen van het NHG een indicatie hiervoor hebben. Huisartsen zijn door de NHG en de LHV zelf geïnformeerd voorafgaande aan de lancering.
Welke (industriële) partijen zijn er allemaal betrokken geweest bij het bedenken, en de ontwikkeling van de Persoonlijke Gezondheidscheck?
De Persoonlijke Gezondheidscheck komt voort uit de samenwerking van de Hartstichting, Diabetesfonds, Longfonds, Nierstichting, de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskundigen (NVAB), GGD GHOR Nederland met het Netherlands Institute for Prevention and E-health Development (NIPED) Instituut. De ontwikkeling van het NIPED E-health platform dat de basis vormt voor de Persoonlijke Gezondheidscheck is gefinancierd door een groep Nederlandse informele investeerders. Daarnaast heeft het NIPED financiële ondersteuning gehad van gezondheidsfondsen en diverse wetenschappelijke toelages (waaronder van ZonMW) gekregen. Verschillende bedrijven, particuliere collectieven, zorg- en inkomensverzekeringen hebben tijdens de ontwikkeling en in de pilotfase bijgedragen door de check aan respectievelijk medewerkers, leden van het collectief en aangesloten verzekerden ter beschikking te stellen.
Wat denkt u dat deze preventieve screening uiteindelijk op gaat leveren? Wat is het primaire doel, een verlaging van de zorgkosten of het voorkomen dan wel vroeg opsporen van gezondheidsproblemen?
Het instrument is door de initiatiefnemers ontwikkeld om persoonlijke preventie op een laagdrempelige, demedicaliserende wijze concreet te maken voor alle burgers. Het instrument maakt bewust en stimuleert om op eigen kracht een gezondere leefstijl te kiezen, aldus de betrokken partijen. Of grootschalig toepassen van een dergelijk instrument ook daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert, weten we nog niet. Dat zal de praktijk uitwijzen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de proef blijkt dat mensen op basis van het gekregen advies actief aan de slag gaan met hun eigen leefstijl? Wordt er na de lancering ook gemonitord of de Persoonlijke Gezondheidscheck dit effect heeft?
De inititatiefnemers hebben aangegeven dat de eerste resultaten positief zijn. Ik heb ook begrepen dat voortdurend zal worden gemonitord. Ik wacht de resultaten met dit instrument op de langere termijn af.
Bent u er voorts van op de hoogte dat een van de doelen van de Persoonlijke Gezondheidscheck is gezondheidsverschillen tussen groepen mensen te verkleinen? Op welke wijze draagt de Persoonlijke Gezondheidscheck bij aan het verkleinen van deze verschillen? Is de verwachting dat vooral de groepen mensen met een naar vergelijking slechte gezondheid gebruik gaan maken van deze check? Is de verwachting dat vooral de groepen mensen die op dit moment een naar vergelijking slechte gezondheid hebben de adviezen van de check op gaan volgen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In kwetsbare groepen speelt complexe problematiek. Geen enkel instrument lost dat zomaar op. De Persoonlijke Gezondheidscheck is volgens de initiatiefnemers voor alle Nederlanders, maar zo gemaakt dat ook mensen met een lage SES (sociaal economische status) er gebruik van kunnen maken. In diverse regio’s worden voorbereidingen getroffen om in 2015 met de persoonlijke gezondheidscheck aan de slag te gaan. Wat dat eventueel aan gezondheidswinst oplevert, zal op termijn moeten blijken.
Is u bekend dat er wordt aangegeven dat alleen mensen met een hoog risico volgens de medische richtlijnen worden doorverwezen naar een (huis/bedrijfs-)arts? Is de ervaring dat mensen deze adviezen opvolgen?
De ervaring van de initiatiefnemers is dat deelnemers die een verhoogd risico uit de check krijgen en daarbij het advies de (huis)arts te bezoeken, dit in een hoog percentage (>85%) ook daadwerkelijk doen. De opzet is dat het gezondheidsrapport primair demedicaliserend werkt; 60% van de deelnemers gaat zelf of met (online) hulp met de leefstijl aan de slag. Ca.10% van de mensen wordt verwezen naar de huisarts omdat ze volgens de NHG richtlijnen bedoelde indicatie voor een medische interventie hebben.
Worden mensen die de test invullen en een hoog risico blijken te hebben op een bepaalde aandoening direct of indirect gestimuleerd de aanvullende online modules aan te schaffen?
Daarover is mij niets bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat voor een groep mensen de aanvullende module wordt vergoed, en een ander deel deze uit eigen zak zal moeten betalen? Hoeveel en welke gemeenten vergoeden de Gezondbon? Hoeveel en welke verzekeraars vergoeden de Gezondbon? Hoeveel en welke werkgevers vergoeden de Gezondbon?
Voor de aanvullende modules moet worden betaald. De Gezondbon maakt de positionering buiten de verzekerde basiszorg, als voorzorg (voor de zorg) en als 0e-lijnsdiagnostiek duidelijk. Persoonlijke preventie is in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Steeds meer werkgevers, gemeenten en verzekeraars kiezen er voor de aanvullende modules door middel van de Gezondbon (gedeeltelijk) te vergoeden. Zij hebben ook belang bij gezonde medewerkers, verzekerden en inwoners. Voor een actueel overzicht van de werkgevers, verzekeraars en gemeentes die meedoen zie de website www.persoonlijkegezondheidscheck.nl.
Is de kans groter voor iemand die werkloos is dat hij of zij de aanvullende module uit eigen zak moet betalen? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
Diverse gemeentes werken (samen met aanbieders van zorgpolissen voor minima) aan een arrangement voor hun lage SES populatie. Opname van de betaalde Persoonlijke Gezondheidscheck modules in de aanvullende verzekering van de minima polis kan daarbij een optie zijn.
Waar gaat het bedrag van € 59 naar toe als iemand de aanvullende module aan wil schaffen? Welke partijen verdienen geld met de aanvullende module van de Persoonlijke Gezondheidscheck?
Volgens de initiatiefnemers gaat dit bedrag naar laboratoria, prikpunten, leveranciers van biometrie-, laboratorium benodigdheden, print, IT partijen (hosting, security, development), NIPED (project management en -ondersteuning, service desk, wetenschappelijk onderzoek, doorontwikkeling), distributiepartners (communicatie, projectacquisitie).
In hoeverre is de Persoonlijke Gezondheidscheck een commercieel initiatief? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Persoonlijke Gezondheidscheck is een gezamenlijk initiatief van diverse private organisaties (zie antwoord op vraag2. Deze partners hebben geen financieel belang in de Persoonlijke Gezondheidscheck. De uitvoerende organisatie NIPED streeft zowel gezondheidswinst als financieel rendement na. NIPED bestaat uit een stichting voor wetenschappelijk onderzoek en een bedrijfsmatige entiteit die het E-health platform heeft ontwikkeld en exploiteert.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen die gebruik maken van de aanvullende modules bijvoorbeeld labonderzoek of metingen kunnen laten verrichten of bloed laten prikken? Als deze mensen op basis van de uitslag vervolgens naar de huisarts gaan, worden dan de gedane testen gebruikt, of worden deze door de huisarts herhaald?
De gedane testen worden door de huisarts gebruikt, aldus de initiatiefnemers. Het programma werkt volgens de richtlijnen en de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Deelnemers worden conform de richtlijnen verwezen. Daarnaast wordt het laboratorium onderzoek verricht met behulp van een landelijk prikpuntennetwerk waarin alle huisartsen laboratoria zijn betrokken. Hier laat de huisarts normaliter ook het onderzoek verrichten met een electronische koppeling naar het huisartsen informatie systeem. Daarom hoeft het onderzoek in beginsel niet herhaald te worden.
Als iemand de test invult, en een matig risico op een bepaalde aandoening blijkt te hebben, is dan de ervaring dat mensen ook contact opnemen met een arts, omdat zij zich toch zorgen maken?
Uit de eerste resultaten blijkt volgens de initiatiefnemers dat mensen goed met de uitslag om kunnen gaan. Het rapport geeft inzicht. Inzicht maakt bewust en bewustzijn zet aan tot actie. Als deelnemers zelf of met hulp aan de slag kunnen en er geen medische indicatie is, dan worden gerichte leefstijladviezen gegeven via de website, en een overzicht van de regionaal beschikbare leefstijlprogramma’s waarvan men gebruik kan maken (online en offline). Bij een hoog risico op een aandoening volgt verwijzing naar de huisarts voor medische ondersteuning, volgens de richtlijnen.
Zet de Persoonlijke Gezondheidscheck aan tot onnodig zorggebruik?
Volgens de initiatiefnemers gaat ongeveer 60% van de deelnemers zelf met de leefstijl aan de slag en ongeveer 10% van de deelnemers wordt verwezen naar de huisarts omdat ze volgens de NHG richtlijnen een indicatie voor een medische interventie hebben.
Nieuw onderzoek naar de IJzeren Rijn |
|
Manon Fokke (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Dogma’s gooien we overboord»1, «Spoorlijn Hasselt-Neerpent en IJzeren Rijn op de lange baan»2 en «IJzeren Rijn doorbraak verrast Limburg»3?
Ja.
Welke drie tracés worden in de nieuwe studie onderzocht? Wordt er ook gekeken naar alternatieven, zoals het opwaarderen van de Montzenroute of een route via Eindhoven en Venlo?
Vlaanderen heeft, mede naar aanleiding van Duitse onderzoeken om de spoorlijn Venlo – Viersen – Ruhrgebied te verbeteren, het initiatief genomen voor een studie naar een spoorverbinding tussen Antwerpen en het Ruhrgebied, genaamd «Rhein-Ruhr Rail Connection, 3RX». De Vlaamse regering heeft dit voornemen besproken met de betrokken overheden, waaronder de Nederlandse regering. Voor deze spoorverbinding wil Vlaanderen drie tracés onderzoeken, namelijk:
Andere alternatieven zijn door Vlaanderen niet genoemd.
Is het waar dat er een internationaal akkoord is bereikt «om samen geld te pompen in een grootschalige studie naar de IJzeren Rijn»? Zo ja, wat is er precies afgesproken?
Vlaanderen wil de voorgestelde 3RX-studie uitvoeren samen met de Belgische Federale regering (die in België bevoegd is over spoorzaken), Nederland, de Duitse Federale Bondsregering (die in Duitsland bevoegd is over internationale en interregionale spoorzaken) en de deelstaat NoordRijn-Westfalen. Vlaanderen heeft aan deze overheden gevraagd om de Vlaamse subsidieaanvraag bij de Europese Unie (TEN-T-subsidie) mede te ondersteunen en mede te financieren.
Zoals bekend6 is Nederland, op grond van het Scheidingsverdrag 1839 en de bindende internationale arbitrage-uitspraak van 2005, juridisch verplicht om mee te werken aan onderzoeken naar de reactivering van de IJzeren Rijn. Daarom heeft Nederland ingestemd met het Vlaamse voorstel en recent de EU-subsidieaanvraag mede ondertekend. Verdere afspraken over de studie zijn nog niet gemaakt; Vlaanderen is voornemens een «high level meeting» met de vijf betrokken overheden te organiseren om het voorstel concreet te maken en om daarover nadere afspraken te maken.
Betaalt de Nederlandse overheid inderdaad een deel van de kosten van dit nieuwe onderzoek? Zo ja, waarom?
Nederland heeft aangegeven bereid te zijn om een evenredig deel van de studiekosten te betalen om invloed te hebben op de opzet en inhoud van de studie, onder de voorwaarde dat alle vijf betrokken overheden dat doen. Voor zover nu bekend zullen de Duitse Bondsregering en NoordRijn-Westfalen niet meebetalen aan de studie. Nederlandse medefinanciering staat daarmee niet vast.
Bent u bereid met de Belgische Minister van Mobiliteit afspraken te maken over het laten uitvoeren van een onderzoek naar het nut van de IJzeren Rijn (maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA))?
Vlaanderen heeft voorgesteld dat de drie genoemde tracés zullen worden onderzocht op drie aspecten:
Onderzoek «naar het nut van de IJzeren Rijn» maakt dus al deel uit van het Vlaamse voorstel.
Overigens hebben Nederland en België (Federale regering) in 2009 gezamenlijk een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) laten maken over de maatschappelijke kosten en baten van reactivering van de IJzeren Rijn. Daaruit bleek dat Nederland geen economisch belang heeft bij het reactiveren van de IJzeren Rijn, en dat de huidige spoorroute tussen Antwerpen en het Ruhrgebied (de Montzenroute) nog tot ver na 2030 voldoende capaciteit heeft. De maatschappelijke kosten baten verhouding van de reactivering is dan ook negatief. Die MKBA is op 3 juli 2009 aan uw Kamer gestuurd 7.
Hoe kan het dat de provincie Limburg niet op de hoogte was van de afspraken?
De recente ontwikkelingen naar aanleiding van het Vlaamse initiatief waren bestuurlijk nog niet gedeeld met de provincie Limburg, omdat nog onvoldoende duidelijk was of en hoe en met welke planning het initiatief uitgewerkt gaat worden. Inmiddels is meer duidelijk geworden; al die informatie is gedeeld met de provincie Limburg.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de Nederlandse regering en de andere partijen over de gevolgen die mogelijke uitkomsten van het onderzoek moeten hebben?
Nee, er zijn nog geen afspraken gemaakt over de concrete uitwerking van de Vlaamse studie en evenmin over de mogelijke uitkomsten daarvan. De Vlaamse regering zal daartoe een «high level meeting» van de vijf betrokken overheden organiseren. Voor Nederland is in dit kader van groot belang dat afgesproken moet worden of de Belgische Federale regering de door Vlaanderen voorgestelde alternatieven beschouwt als vervanging van «het historische tracé van de IJzeren Rijn», inclusief de verdragsrechtelijke en financiële verplichtingen die daarbij horen. Dat bepaalt namelijk in hoge mate de financiering – c.q. de bijdrage door België daaraan – van de investeringen op Nederlands grondgebied, die met name bij het alternatief via Roermond en Venlo aanzienlijk zullen zijn.
Op welke wijze worden de provincie Limburg en de betreffende gemeenten en bewoners betrokken bij het onderzoek en de mogelijke vervolgstappen?
Inmiddels is de provincie Limburg en de gemeente Roermond geïnformeerd over het initiatief; de andere mogelijk betrokken gemeenten worden binnenkort geïnformeerd. De wijze waarop de provincie Limburg en de betrokken gemeenten worden betrokken bij het onderzoek kan pas worden bepaald als meer concreet duidelijk wordt of en hoe en met welke omvang, diepgang en planning het onderzoek uitgevoerd gaat worden. Dat zal geschieden tijdens de hierboven genoemde «high level meeting», waarna uw Kamer nader wordt geïnformeerd.
De intentieverklaring die is gesloten met België om de samenwerking op immigratiebeleid uit te breiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de intentieverklaring tot migratiesamenwerking met België?1
Ja.
Op welke specifieke terreinen gaan Nederland en België samenwerken op het migratiebeleid? Vanaf wanneer en welke concrete acties gaan daarmee gepaard? Bent u bereid de intentieverklaring te delen met de Kamer?
De intentieverklaring tussen België en Nederland ziet voornamelijk op samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten. De precieze onderwerpen staan genoemd in de intentieverklaring, zie bijlage.
Op welke wijze gaat Nederland met behulp van België voorkomen dat migranten gebruik maken van de zogenoemde «Europa-route», die ervoor zorgt dat de Nederlandse voorwaarden voor gezinsmigratie omzeild worden?
Nederland wil samen met België onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om het gebruik maken van de Europaroute moeilijker te maken. Deze Europa-route houdt in dat een Nederlander in een andere EU-lidstaat gaat wonen en een partner uit een derde land overbrengt. Na een kortstondig verblijf in de andere lidstaat komt de persoon in kwestie met zijn partner terug naar Nederland, gebruikmakend van het recht op vrij verkeer met als enkele doel de Nederlandse migratieregels m.b.t. gezinsvorming of -hereniging te omzeilen.
Het kabinet blijft van mening dat de Europaroute een ongewenste en onbedoelde uitkomst is van de Richtlijn. Samen met mijn Belgische collega zal ik bij de Europese Commissie aandacht vragen voor de problematiek rondom het oneigenlijk gebruik van de Europaroute. Een mogelijke oplossingsrichting hiervoor is om de termijn voor de periode dat in een andere lidstaat moet worden verbleven te verlengen, indien mogelijk naar twee jaar.
Noch Richtlijn 2004/38/EG, noch de relevante jurisprudentie stelt een termijn voor de periode dat in een andere lidstaat moet worden verbleven. Uit de jurisprudentie valt op te maken dat een derdelands familielid van een burger van de Unie aan die familieband alleen een verblijfsrecht op basis van het Unierecht kan ontlenen indien sprake is van het opbouwen of bestendigen van het gezinsleven met de burger van de Unie in een andere lidstaat. Hier wordt geen concrete minimumtermijn aan verbonden door het Hof. Wel is duidelijk dat verblijven van korte duur, zoals weekends of vakanties, naar het oordeel van het Hof niet volstaan. Het is aan lidstaten om een bepaalde termijn te hanteren om aan te nemen dat het gezinsleven is opgebouwd of bestendigd. Hierbij is van belang dat het mogelijk blijft om bij een kortere termijn de opgebouwde of bestendigde gezinsband aan te tonen. Op dit moment is het Nederlandse beleid (paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire) om na ten minste 6 maanden verblijf in een andere lidstaat aan te nemen dat het gezinsleven in een andere lidstaat is opgebouwd of bestendigd.
Welke oproep hebben België en Nederland omtrent hervestiging exact gedaan bij het tekenen van de intentieverklaring? Deelt u de mening dat er in Europees verband sterk moet worden aangedrongen op het deelnemen aan en uitbreiden van de hervestigingsprogramma’s van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR), zodat extra kwetsbare vluchtelingen in de hele EU een plek kunnen krijgen? Zijn België en Nederland bereid deze oproep bij de eerstvolgende JBZ-Raad krachtig te herhalen?
België en Nederland hebben in de intentieverklaring aangegeven op het gebied van hervestiging verder samen te werken en «best practices» uit te wisselen. Nederland is voorstander van een verdere uitbreiding van het aantal Europese lidstaten dat deelneemt aan het VN-hervestigingsprogramma. Dit betreft een bestendig Nederlands standpunt dat Nederland ook in de toekomst zal blijven uitdragen.
Deelt u de mening dat deze vorm van bilaterale samenwerking op migratiebeleid met ons omringende landen en andere EU-lidstaten bevorderlijk is voor het harmoniseren van het Europees asielbeleid en het voorkomen van fraude en misbruik? Zo ja, bent u bereid met meerdere van deze landen vergelijkbare afspraken te maken? Zo ja, met welke landen?
Het samen optrekken met omringende landen kan zeker bijdragen aan het gezamenlijk agenderen van gedeelde standpunten om op die wijze een gewenste Europese inzet te bevorderen; zo ook bij de door Nederland voorgestane verdergaande harmonisering van het gemeenschappelijk asielbeleid. Dit kan door middel van bilaterale samenwerkingsafspraken, maar ook door bijvoorbeeld meer informele vormen, zoals een gezamenlijk overleg van gelijkgestemde lidstaten, voorafgaand aan de formele besprekingen in EU-verband. Hoewel er op dit moment geen concrete plannen bestaan voor het afsluiten van bilaterale samenwerkingsafspraken zoals die gemaakt zijn met België, bezie ik wel steeds waar samenwerking of coalitievorming mogelijk is om zo de Europese agenda optimaal en op constructieve wijze te beïnvloeden.
Welke mogelijkheden ziet u om met meerdere ons omringende landen (bijvoorbeeld België, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Denemarken) te komen tot grotere afstemming in het beleid voor de opvang, toelating van terugkeer van vluchtelingen en andere vreemdelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat behelst het onlangs gestarte project van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) om verschillende landen te laten leren van elkaars asielprocedure? Welke concrete acties en activiteiten worden in het kader van dat project door EASO uitgevoerd? Op welke wijze kan de Nederlandse asielprocedure voor andere lidstaten als voorbeeld dienen?
In het kader van het EASO-werkprogramma 2014 bereidt EASO een praktische werkwijze voor om lidstaten onder hoge migratiedruk noodhulp te kunnen bieden. Het gaat om de vraag of medewerkers uit andere lidstaten met relatief beperkte inspanningen snel inzetbaar zijn te maken in de procedure in een andere lidstaat.
Daartoe heeft EASO in 2014 tijdens een expert meeting gekeken welke elementen in het Europese asielproces te onderscheiden zijn en in hoeverre deze zich lenen voor ondersteuning door een EASO ondersteuningsteam. Vervolgens is in de zomer van 2014 een aantal kleinere pilots uitgevoerd, waarover u destijds bent geïnformeerd.2 Dit jaar zal een drietal grotere pilots worden uitgevoerd: één in Polen (afgerond in januari jl.), één in Nederland (start 23 februari jl.) en één in het VK (start in april a.s.). Na de zomer zal EASO een totale evaluatie opstellen en de JBZ-Raad daarover informeren.
De pilot in Nederland liep van 23 februari tot 13 maart 2015 in Aanmeldcentrum Den Bosch. Twee Belgische en één Zweedse expert draaiden mee in de Algemene Asielprocedure (afnemen nader gehoor en voorbereiden beslissing). Voor deze opzet is gekozen om de vergelijking te kunnen maken tussen het werken met gelijk- en anderstaligen. Iedere expert heeft een geheimhoudingsverklaring getekend en stond onder de supervisie van een unitmanager in Den Bosch. Conceptbeslissingen van Zweedse en Belgische collega’s werden door een ervaren IND-medewerker inhoudelijk gecontroleerd. Uiteraard lag de ondertekening van het besluit, dus de eindverantwoordelijkheid, bij de IND-medewerkers. De experts zijn in hun land ervaren medewerkers en hebben de opleidingen van het Europees trainingscurriculum of daarmee vergelijkbare trainingen gevolgd. EASO maakt een evaluatie op basis van input die de experts aanleveren.
Het TTIP- vrijhandelsverdrag en het Nederlandse zorgstelsel (Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag/Transatlantic Trade and Investment Partnership) |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «TTIP: Transatlantic trade deal text leaked to BBC»?1
Ja.
Klopt het dat de EU in het TTIP-vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS stelt dat zij «het recht voorbehoudt om iedere noodzakelijke maatregel te nemen met betrekking tot gezondheidsdiensten, die publieke financiering ontvangen»? Zo ja, wat betekent dit concreet voor ons zorgstelsel?
Ja, in het TTIP concept-vrijhandelsverdrag stelt de EU dat zij «het recht voorbehoudt om iedere noodzakelijke maatregel te nemen met betrekking tot gezondheidsdiensten, die publieke financiering ontvangen». Dit is een standaard voorbehoud dat de EU in haar vrijhandelsakkoorden heeft om onder meer gezondheidsdiensten te beschermen. Hierdoor kunnen EU Lidstaten zelf bepalen hoe zij hun publieke diensten inrichten. Zo kunnen de lidstaten bijvoorbeeld in de gezondheidszorg er voor kiezen het systeem geheel publiek te laten zijn of exclusieve rechten te verlenen aan private aanbieders. Concreet betekent dit dat de EU in TTIP geen verplichtingen zal aangaan op het gebied van de publieke gezondheid en de gezondheidszorggezondheidszorg.
Bovenstaande werd onlangs ook bevestigd door Europees Commissaris Cecilia Malström en US-Trade Representative Michael Froman in een gezamenlijke verklaring over publieke diensten (http://europa.eu/rapid/press-release_STATEMENT-15–4646_en.htm)
In hoeverre bent u bekend met de zorg van politieke partijen in Groot-Brittannië, waaronder UKIP, dat de EU buitenlandse organisaties in staat stelt – door middel van het TTIP-verdrag – om nationale overheden aan te klagen wanneer die als autonoom land hun zorgsysteem vormgeven?
De zorg van UKIP en andere politieke partijen in Groot-Brittannië is mij bekend. Zij werpen de vraag op of TTIP in de praktijk kan leiden tot hoge juridische (schade)claims als een overheid bijvoorbeeld besluit om een private dienst (weer) publiek te maken.
Investeerders kunnen aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investeringsbescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau.
In de TTIP onderhandelingen ijvert Nederland voor maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Bent u van plan verschillende opt-outs te realiseren, waardoor onder andere de organisatie van het Nederlandse zorgstelsel een nationale aangelegenheid blijft, en niet bepaald kan worden door de EU? Zo neen, waarom niet?
Zoals hierboven is beschreven, staat het de EU-Lidstaten vrij om hun publieke diensten vorm te geven zoals zij dat wensen. Opt-outs zullen daarom niet nodig zijn. Het EU-werkingsverdrag stelt verder in art. 168 dat gezondheidszorg een nationale aangelegenheid is met alleen aanvullende bevoegdheden van de EU. Dat wil zeggen dat de overheid zelf het zorgsysteem inricht binnen de kaders van de EU-richtlijnen zoals bijvoorbeeld de Patiëntenrichtlijn en de Schaderichtlijn. Nederland zal hier scherp op blijven toezien om belangrijke waarborgen over de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van de zorg te blijven hanteren.
Bent u bereid binnen het Nederlandse zorgstelsel meer individuele keuzevrijheid te realiseren, waardoor de nominale premie daalt, het eigen risico kan zakken en de zorg betaalbaarder wordt? Zo neen, waarom niet?
De kaders van de zorg worden door de Nederlandse politiek gesteld. De Nederlandse politiek gaat bijvoorbeeld over de omvang van het pakket. De Nederlandse politiek kan besluiten tot verkleining van het basispakket (met als uitzondering een aantal voorzieningen zoals verloskundige zorg en kraamzorg). Ook de hoogte van het verplicht eigen risico en het vrijwillig eigen risico worden door de Nederlandse politiek bepaald.
Het bericht dat een gedetineerde een drone heeft binnengesmokkeld en laat vliegen binnen de penitentiaire inrichting |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het filmpje gezien waarin een gedetineerde een drone laat vliegen binnen een penitentiaire inrichting?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze beelden zijn opgenomen in de Extra Beveiligde Inrichting te Vught? Indien dat niet het geval is: in welke inrichting is dit filmpje dan wel opgenomen?
Deze beelden zijn niet opgenomen in de Extra Beveiligde Inrichting te Vught. Zij zijn evenmin opgenomen door een gedetineerde of vanuit een operationele inrichting. Het betreft hier beelden van een drone in de voormalige penitentiaire inrichting De Blokhuispoort te Leeuwarden. Het gebouw van deze voormalige penitentiaire inrichting is thans in gebruik als een bedrijvencentrum. Het is aan de eigenaar van dit bedrijvencentrum om het filmen in zijn pand al dan niet toe te staan. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de hier mogelijk aan verbonden risico’s.
Kunt u bevestigen dat deze beelden zijn genomen door een gedetineerde in een penitentiaire inrichting?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de antwoorden op de vorige twee vragen bevestigend luiden, kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een gedetineerde in de gelegenheid is een drone te bestellen binnen de inrichting, deze te laten rondvliegen, dit te filmen en ook nog beeldmateriaal hiervan te verspreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de antwoorden op de vragen 2 en 3 ontkennend luiden, kunt u aantonen dat deze beelden zijn opgenomen in een inrichting die niet meer in gebruik is?2 Om welke inrichting gaat het en is deze inrichting vrij toegankelijk voor een ieder die daarin wil filmen? Welke risico’s behelst dat laatste volgens u, gelet op dit voorval?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Hulp stelt DNA-bank enigszins teleur’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hulp stelt DNA-bank enigszins teleur»?1
Ja.
Is het waar dat ongeveer de helft van de Nederlandse gemeenten de afgelopen jaren niet reageerde op oproepen van het Landelijk Bureau Vermiste Personen om aan te geven waar op hun grondgebied onbekende doden begraven liggen?
Ja.
Wat kunnen redenen zijn voor gemeenten om niet mee te werken aan het project DNA-databank Vermiste Personen? Welke maatregelen neemt u om deze bezwaren weg te nemen?
Uit de reacties van de gemeenten die wel hebben gereageerd op de oproep van het Landelijk Bureau Vermiste Personen kan worden afgeleid dat er bij gemeenten sprake is van onbekendheid met het opgraven van begraven personen. Het beter informeren van gemeenten over het belang van identificatie, de relevante wetgeving, de procedures en de rol van betrokkenen (burgemeester, begraafplaatsbeheerder, NFI, Politie) zou de medewerking van gemeenten kunnen bevorderen. Voor dit doel is een brochure uitgebracht door de politie, het NFI en mijn ministerie getiteld «Vaststellen van de identiteit van een Nomen Nescio».2
Een andere reden waarom gemeenten niet hebben gereageerd kan zijn dat de administratie van onbekende doden niet altijd op orde is. De oproep die is gedaan betrof het verstrekken van inzicht in alle begraven onbekenden van voor 2010. Na de Tweede Wereldoorlog is de administratie eerst met de hand vastgelegd. Vervolgens zijn er verschillende geautomatiseerde systemen gebruikt.
Ik verwijs u in dit verband tevens naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat identificatie van vermiste personen ook na vele jaren van groot belang is voor nabestaanden?
Ja. Identificatie van vermiste personen is de laatste kans voor achterblijvers om de onzekerheid over het lot van hun dierbare weg te nemen. Dit kan van groot belang zijn voor de verwerking van het verdriet van de achterblijvers.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bevorderen dat gemeenten alle medewerking verlenen aan het Landelijk Bureau Vermiste Personen?
Ja, gelet op het grote belang van identificatie van vermiste personen wil ik samen met de VNG bezien hoe de medewerking door gemeenten nog verder bevorderd kan worden.
Een intercitystation in Harderwijk |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Voldoet station Harderwijk binnen afzienbare tijd aan de norm om intercitystation te worden?
Het is begrijpelijk dat sommige reizigers graag een snellere verbinding van Harderwijk naar Utrecht zouden willen. Ook NS kent deze wens.
Op basis van de Lange Termijn Spooragenda is het de bedoeling dat NS samen met decentrale overheden en regionale vervoerders werkt aan verbeteringen van netwerk, verbindingen en knopen in het openbaar vervoer. Partijen kunnen wensen en knelpunten inbrengen en bespreken aan de landsdelige en landelijke OV- en Spoortafels. Deze werkwijze is geïntroduceerd omdat wijzigingen op ons drukke spoornetwerk (zoals het toevoegen van een Intercity-stop) altijd invloed hebben op andere regio’s en landsdelen. De dienstregeling is een complexe puzzel, waarin een verbetering voor de ene groep reizigers meestal een verslechtering met zich meebrengt voor een andere groep. Over de consequenties van dit soort maatregelen wordt aan de OV- en Spoortafels gesproken. Vervolgens is het aan NS om de afweging te maken om binnen de complexe puzzel van de dienstregeling een bepaald station wel of niet te bedienen met Intercity’s.
De vervoerconcessie schrijft voor hoe vaak een station bediend moet worden (zie artikel 44), maar niet met welk type trein (Intercity of Sprinter). De concessie bevat ook geen norm voor bediening van stations met Intercity’s. Er is dus geen eenduidig antwoord op deze vraag.
Deelt u de mening dat, indien inpasbaar, station Harderwijk de intercitystatus moet krijgen?
Het is aan NS om een dienstregeling te maken en te bepalen welke treinen stoppen op welke stations. Ik kan en wil die keuze niet maken. Daarom staan er hierover in de vervoerconcessie geen voorschriften.
Bij de afweging om op een station wel of niet met Intercity’s te stoppen betrekt NS in de eerste plaats het aantal reizigers dat een voordeel heeft van een Intercity-stop ten opzichte van het aantal reizigers dat er een nadeel heeft en naar de grootte van die voor- en nadelen. Het toevoegen van een Intercity-stop kan een groter netwerk van verbindingen raken. NS neemt ook in beschouwing de functie van het station binnen het totale OV-netwerk (zoals aansluiting op bus, tram, metro en de opgave om de reistijden tussen de Randstad en de landsdelen te verbeteren), het verwachte groeipotentieel, de beschikbare capaciteit, de inpasbaarheid in de dienstregeling en het effect op de exploitatiekosten.
NS meldt mij de volgende overwegingen over een eventuele Intercity-stop op station Harderwijk.
NS heeft mij laten weten gelet op deze overwegingen geen plannen te hebben om station Harderwijk met Intercity’s te gaan bedienen.
Kan de MIRT-studie1 (driehoek Utrecht, Weesp, Harderwijk) naar de mogelijkheden om onder meer Harderwijk een intercitystation te maken worden versneld?
Het MIRT-onderzoek Sporendriehoek Utrecht-Hilversum-Harderwijk, uitgevoerd in opdracht van de provincies Utrecht en Gelderland en in samenwerking met NS, ProRail en het Ministerie van IenM, is begin 2015 afgerond. Het onderwerp van het onderzoek was een integrale verbetering van het OV-aanbod in het gebied tussen Utrecht (inclusief Uithof/Utrecht Science Park), Amersfoort, Harderwijk en Hilversum. Het bedienen van station Harderwijk met Intercity’s was daarbij geen doel op zich.
Uit het onderzoek zijn mogelijke oplossingen naar voren gekomen die in een verkenning nader onderzocht kunnen worden. Tijdens de landsdelige OV- en Spoortafels die onlangs hebben plaatsgevonden, hebben partijen (de beide provincies, NS, ProRail en IenM) afgesproken dat ze de komende maanden de mogelijke inhoud van een MIRT-verkenning specificeren. Daarnaast werken ze een voorstel uit voor de mogelijke financiering van de realisatie van het op basis van de verkenning te kiezen voorkeursalternatief. In een eventuele MIRT-verkenning zal een breed palet aan oplossingen onderzocht gaan worden door combinaties van niet-OV, OV, hoogwaardig OV en spoor. Ten aanzien van de dienstregeling kan daarbij worden gestudeerd op nog nader vast te stellen varianten.
Het streven is om in het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar 2015 te besluiten over het wel of niet starten van de verkenning. Het is niet mogelijk om de besluitvorming over een eventuele MIRT-verkenning te versnellen.
Het niet respecteren van de rechten van vakbonden |
|
Michiel van Nispen , Paul Ulenbelt |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat bij de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in Rijswijk al jaren een conflict speelt tussen de leiding en een groot deel van de werknemers? Is het waar dat de directeur van EOO de vakbonden niet erkent en weigert met hen in gesprek te gaan, het mailverkeer tussen de bonden en de leden heeft geblokkeerd, het stakingsrecht heeft ingeperkt en dat medewerkers die hun onenigheid uiten met ontslag worden bedreigd?1 Wat is uw reactie hierop?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij de beantwoording van eerdere Kamervragen2 over dit onderwerp aangegeven dat er binnen het Europees Octrooibureau (EOB) sprake is van een gespannen verhouding tussen de president en de personeelsvertegenwoordiging. Of er ook sprake is van de in het artikel gesuggereerde omstandigheden kan ik niet bevestigen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag dat de EOO de fundamentele beginselen van een open en democratische rechtsstaat schendt en dat het niet respecteren van de rechten van vakbonden op het voeren van collectieve actie en collectieve onderhandelingen in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?2 Op welke wijze kan dit vonnis, waarin het Hof gebood de omstreden maatregelen terug te draaien, uitgevoerd worden?
Het kabinet kan inhoudelijk geen uitspraken doen over gerechtelijke uitspraken.
Het EOB heeft op basis van artikel 20 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) de verplichting samen te werken met de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten. Dit ter bevordering van een goede rechtsbedeling, ter verzekering van de naleving van politievoorschriften en van voorschriften met betrekking tot de volksgezondheid, de arbeidsomstandigheden of andere soortgelijke nationale wetten, alsmede ter voorkoming van misbruik van de in dit Protocol bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 van de eerdere vragen ter zake van de leden Kerstens en Maij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054).
Waarom heeft u bevolen dat gerechtsdeurwaarders het vonnis niet mogen executeren vanwege de immuniteit die deze internationale organisatie in de verdragsstaten zou hebben?3 Op grond waarvan precies? Kunt u uw besluit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent dit dat een duidelijke uitspraak zoals die van het gerechtshof vorige week geen enkele consequentie heeft? Vindt u dit geen onwenselijke situatie?
Voor zover immuniteiten zich hier niet tegen verzetten, zal de uitspraak van het gerechtshof gerespecteerd moeten worden door partijen bij het geschil, tenzij een van de partijen in cassatie gaat. De toekenning van immuniteiten aan internationale organisaties is verankerd in het internationale recht en zorgt ervoor dat de internationale organisatie niet belemmerd wordt in haar functioneren door onderwerping aan de rechtsmacht van de zetelstaat.
Bij vrijwel alle in Nederland gevestigde internationale organisaties leidt dit niet tot problemen en worden conflicten via interne klachtenprocedures dan wel in goed overleg met de zetelstaat opgelost. Dat er problemen zijn bij het EOB is uitzonderlijk.
Welke rechtsmiddelen zijn er dan wel voor het personeel en de vakbonden om hun rechten af te dwingen? Zijn die wel effectief?
Individuele werknemers kunnen in geval van een arbeidsgeschil bezwaar maken bij de president van de EOO. Als het bezwaar niet wordt gehonoreerd, kan de zaak worden voorgelegd aan een interne beroepscommissie, die advies uitbrengt aan de president. Als deze beslist dat niet alsnog aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen, staat beroep open op het Administratieve Tribunaal van de ILO (ILOAT). Zie verder ook het antwoord op vraag 6 van de leden Kerstens en Maij aan de Minister van Veiligheid en Justitie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054) en het antwoord op vraag 6 hieronder.
Hoe ver gaat volgens u de onschendbaarheid en de immuniteit die een internationale organisatie kan hebben precies?
De reikwijdte van immuniteiten en onschendbaarheid van internationale organisaties is vastgelegd in het (zetel)verdrag tussen de internationale organisatie en de zetelstaat. Dit kan per internationale organisatie verschillen en hangt af van de precieze bepalingen in het relevante verdrag. In vrijwel alle gevallen geniet een internationale organisatie immuniteit en heeft de rechter van de zetelstaat in beginsel geen rechtsmacht. Internationale organisaties voorzien meestal in een interne rechtsgang als alternatief voor toegang tot de rechter van de zetelstaat. Zoals door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) erkend, is het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd met de mensenrechten zolang een organisatie via deze interne procedure «reasonable alternative means» biedt. Alleen wanneer de bescherming van in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde rechten «manifestly deficient» is, zal immuniteit van jurisdictie van de internationale organisatie moeten wijken om te voorzien in een rechtsgang voor de klager(s). Dit leidt echter hooguit tot het opheffen van immuniteit van jurisdictie en niet tot het opheffen van immuniteit van executie. Zoals het EHRM zelf aangegeven heeft, is van enige versoepeling ten aanzien van de immuniteit van executie van internationale organisaties geen sprake (Klausecker v. Germany5).
Bent u van mening dat de immuniteit nooit zo ver kan gaan dat een organisatie als de EOO algemeen in Europa erkende grondrechten zou mogen schenden, zonder dat partijen als vakbonden daartegen een effectief rechtsmiddel zouden kunnen instellen?
De toekenning van immuniteiten heeft als doel de organisatie in staat te stellen ongehinderd haar werkzaamheden uit te voeren. Immuniteiten hebben een procedurele functie en beperken de rechtsmacht van de nationale rechter van de zetelstaat over de internationale organisatie. Het kan zo zijn dat de handhaving van verplichtingen niet kan geschieden via de nationale rechter van de zetelstaat. De toekenning van immuniteiten heeft geen materiële betekenis en ontslaat een internationale organisatie niet van haar verplichtingen onder internationaal, en in zekere mate ook nationaal recht. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat de regels omtrent onschendbaarheid en immuniteit nooit zo bedoeld kunnen zijn om ongestraft rechten te schenden en vakbonden monddood te maken?
Immuniteiten hebben inderdaad niet dat doel en evenmin dat effect. Daarnaast kan handhaving van verplichtingen van internationale organisaties weliswaar niet geschieden via de nationale rechter van de zetelstaat, maar dat laat onverlet dat internationale organisaties ook verplichtingen hebben en dat het respect van de organisatie voor deze regels op andere manieren gehandhaafd kan worden. De in vraag 6 genoemde interne rechtsgang speelt hierbij een belangrijke rol, evenals de dialoog tussen de lidstaten van de organisatie en de organisatie in de Beheersraad.
Bent u bereid om zo snel mogelijk hier iets aan te doen, maar in ieder geval het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie aan te grijpen om de Europese Unie in beweging te brengen om de immuniteit te beperken tot waarvoor het bedoeld is? Zo niet, waarom niet?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 8 van de eerdere vragen ter zake van de leden Kerstens en Maij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054). De immuniteiten van internationale organisaties worden niet beheerst door het recht van de Europese Unie maar door het internationale recht, zoals onder meer neergelegd in de relevante (zetel)verdragen.
Hoe wordt voorkomen dat een internationale organisatie die immuniteit geniet kan doen en laten wat zij wil? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het personeel en de vakbonden niet vogelvrij zijn verklaard?
Over het algemeen houden Internationale Organisaties in Nederland zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover deze van toepassing is op de internationale organisatie. Daarnaast kennen internationale organisaties een interne rechtsgang voor het behandelen van klachten. Het is mogelijk voor lidstaten van Internationale Organisaties en zetelstaten om in dialoog of eventueel via de Beheersraad eventuele problemen ten aanzien van de naleving van regels aan de orde te stellen. Het beeld dat internationale organisaties zouden kunnen doen en laten wat zij willen, is dus niet juist.
Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met het EOB aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB.
Het bericht dat een Rijksmonument in Rotterdam mogelijk onherstelbaar is beschadigd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Angola beschadigt Rotterdams Rijksmonument»?1
Ja.
Klopt het dat het argument «dat er geen vergunning aangevraagd hoefde te worden omdat het op Angolees grondgebied is», zoals gebruikt door de aannemer, ongeldig is en dat de gemeente dus handhavend kan optreden?
Een gebouw waarin een ambassade of consulaat is gevestigd, wordt geen grondgebied van een zendstaat. Het gebouw blijft grondgebied van het gastland. De Nederlandse wet is dan ook van toepassing op het gebouw. Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen genieten ambassades en consulaten onschendbaarheid. Er kan dus door de Nederlandse autoriteiten niet handhavend worden opgetreden ten aanzien van het consulaat-generaal, noch kan het consulaat betreden worden zonder toestemming van de consul.
Is bij u bekend hoeveel ambassades of consulaten er in Nederland in een Rijksmonument zijn gevestigd? Hoeveel van deze Rijksmonumenten worden verhuurd en hoeveel zijn er gekocht?
Dat is mij niet bekend. Met betrekking tot rijksmonumenten worden in het monumentenregister geen gegevens bijgehouden ten aanzien van eigenaren en huurders.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de directeur van Stadsherstel Historisch Rotterdam dat Rijksmonumenten niet meer verkocht zouden moeten worden aan ambassades of consulaten, maar verhuurd?
De zorg voor een rijksmonument is primair aan de eigenaar. Voor wat betreft de diplomatieke onschendbaarheid is het niet van belang of een ambassade of consulaat eigenaar is van een monument of huurder. De bestuursrechtelijke mogelijkheden tot handhaving zullen niet verschillen.
Hoe wordt gezorgd dat de regelgeving over het beheer en behoud van een Rijksmonument duidelijk is voor een nieuwe eigenaar?
Bij de aanwijzing van een pand als rijksmonument worden belanghebbenden gedurende de procedure geïnformeerd. Bij overdracht van een onroerende zaak die reeds is aangewezen, wordt de status van rijksmonument opgenomen in de akte van levering, een gegeven dat ook in het Kadaster is opgenomen. Zowel gemeenten als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben daarnaast informatie beschikbaar voor (nieuwe) eigenaren van rijksmonumenten, in de vorm van brochures en websites. In het bijzonder verwijs ik naar de informatie op de websites www.cultureelerfgoed.nl en www.monumenten.nl.
Het inschrijfgeld voor een master |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat verschillende universiteiten inschrijfgeld («application fee» of «handling fee») vragen aan studenten die zich inschrijven voor een selectieve master?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Naast de drie genoemde voorbeelden zijn mij geen andere voorbeelden bekend.
Deelt u de mening dat er geen extra drempels mogen worden opgeworpen, waardoor het inschrijven voor een master een dure aangelegenheid wordt voor studenten, zeker gezien het feit dat studenten zich soms uit voorzorg aan verschillende universiteiten inschrijven als het om selectieve masters gaat?
Ja, die mening deel ik in zijn algemeenheid.
Hoe beziet u het feit dat de Graduate School of Social Sciences van de Universiteit van Amsterdam 113 dollar (honderd euro) inschrijfgeld vraagt aan alle studenten die zich inschrijven voor een master aan dit instituut?
De Graduate School of Social Sciences heeft aangegeven dat de eigen bijdrage voor alle studenten is geschrapt.
Klopt het dat deze «application fee» ook wordt gevraagd aan Nederlandse studenten en/of studenten van binnen de Europese Unie? Zo nee, hoe verklaart u dan het feit dat de Universiteit Leiden en Universiteit Utrecht € 100 inschrijfgeld vragen aan Nederlanders en andere Europeanen die buiten Nederland hun bachelor hebben gehaald?
Ja, dat klopt. De Universiteit Utrecht en de Universiteit Leiden vragen dergelijk inschrijfgeld aan studenten met een buitenlands diploma, waarvan aangetoond moet worden, dat het tenminste gelijkwaardig is aan het Nederlandse bachelordiploma en zij voldoen aan de (kennis)vereisten benodigd voor het volgen van een masteropleiding.
Is er een wettelijke grond waarop universiteiten inschrijfgeld mogen vragen aan aankomende masterstudenten?
Voor het antwoord op deze vraag maak ik onderscheid tussen studenten die met een diploma van een Nederlandse bacheloropleiding kunnen aantonen aan een bepaald kennisniveau te voldoen en zich inschrijven voor een masteropleiding en studenten die dat niet kunnen aantonen. Voor de eerste categorie studenten geldt dat, voor het toetsen of aan een bepaald kennisniveau wordt voldaan, geen inschrijfgeld in rekening mag worden gebracht. Voor de tweede categorie ligt dit anders. Aangezien studenten die geen Nederlands bachelordiploma hebben, niet in alle gevallen aantoonbaar voldoen aan de (kennis)vereisten om te mogen beginnen aan een masteropleiding, zal de instelling werkzaamheden moeten verrichten om de vereiste kennis te beoordelen. Bijvoorbeeld door de student een toets te laten doen die vergelijkbaar is met het colloquium doctum. In die situatie vind ik het redelijk als een instelling, die hiervoor kosten maakt, binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid, deze kosten (deels) in rekening brengt bij de student. Ik benadruk hierbij dat de eigen bijdrage nooit de daadwerkelijke kosten zou mogen overschrijden en dat instellingen terughoudend moeten zijn met het vragen van een eigen bijdrage. Het wettelijke uitgangspunt is immers dat studenten in beginsel geen andere eigen bijdragen betalen dan het collegegeld.
Heeft u signalen dat er door universiteiten andere losse administratieve bijdragen gevraagd worden? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke bijdragen dit zijn en hoe hoog deze zijn?
De signalen die ik krijg betreffen vooral eigen bijdragen van zittende studenten. De eigen bijdrage die gevraagd wordt, varieert van het vragen van een eigen bijdrage bij te late inschrijving voor tentamens, tot het vragen van een eigen bijdrage voor deelname aan excursies. Ook de hoogte van de gevraagde bijdragen varieert. Hierover heb ik uitgebreid gesproken met de koepelorganisaties en de studentenbonden. Nog deze maand zal een brief worden gestuurd aan de instellingen, met een afschrift aan de Tweede Kamer, over de verschillende vormen van eigen bijdragen voor studenten. In deze brief, die wordt onderschreven door de studentbonden, VSNU en de VH, wordt aangegeven wanneer dit wel en niet mag.
Kunt u inzichtelijk maken hoe wijdverspreid het vragen van inschrijfgeld voor universitaire opleidingen is?
Buiten de door u verstrekte voorbeelden zijn mij geen andere voorbeelden bekend waarbij een eigen bijdrage naast het collegegeld wordt gevraagd voor de inschrijving voor een masteropleiding.
Bent u bereid in gesprek te gaan met universiteiten en, als er geen wettelijke grond voor het vragen van inschrijfgeld is, hen op te dragen hier per direct mee te stoppen?
Daarvoor zie ik, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.
Het aanpakken van overlastgevers met een koopwoning |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Treiteraar straks ook in koophuis niet meer onaantastbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat «treitersituaties diep ingrijpen in het leven van slachtoffers, zeker als ook de veiligheid en de gezondheid van hun kinderen in het geding is. Kern is dat als de situatie niet verbetert, niet het slachtoffer, maar de treiteraar verhuist»? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het verschil tussen het huren van een huis of het in eigendom hebben van een huis door een notoire overlastgever niet het kenmerkende verschil mag zijn in de aanpak van die overlastgever?
Ik deel de mening dat treitersituaties diep kunnen ingrijpen in het leven van de slachtoffers en dat verhuizing van het slachtoffer in beginsel geen oplossing is. Verhuizing van de overlastgever kan soms een oplossing zijn, maar zou er ook toe kunnen leiden dat het probleem zich verplaatst naar de nieuwe woonomgeving. Voor de bevoegdheden van de gemeente maakt het geen verschil of de overlast wordt veroorzaakt door een huurder of door een eigenaar van een woning. Een inherent verschil tussen beide situaties is wel dat uithuiszetting in een huursituatie kan worden bereikt doordat de verhuurder het huurcontract opzegt.
Deelt u de hoop van de burgemeester van Amsterdam «dat het Rijk de wet verandert om de uitzetting van eigenaren van koophuizen te vergemakkelijken»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van de zijde van de gemeente Amsterdam is desgevraagd toegelicht dat de gemeente een verruiming beoogt van artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria), gelet op de strenge uitleg die de bestuursrechter sinds eind 2010 aan die bepaling geeft. Op grond van die bepaling kan de burgemeester besluiten (voor zover hier relevant) om een woning of een daarbij behorend erf tijdelijk te sluiten, indien door gedragingen in de woning of op het erf de openbare orde rond de woning of het erf wordt verstoord. Op de Kamervragen die begin 2011 over die jurisprudentie zijn gesteld, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de Wet Victoria goed toepasbaar is om ernstige overlast te bestrijden en dat gemeenten voldoende instrumenten hebben om woonoverlast aan te pakken.2 Inmiddels kan worden geconstateerd dat onder andere de gemeente Amsterdam heeft aangegeven behoefte te hebben aan aanvullend instrumentarium voor de aanpak van woonoverlast. Ik ben graag bereid daar met de gemeente Amsterdam en andere gemeenten over te spreken.
Daarbij staat overigens niet op voorhand vast dat het probleem kan worden opgelost met een verruiming van artikel 174a Gemeentewet. Zo zijn veel van de voorwaarden die de bestuursrechter stelt aan de toepassing van artikel 174a terug te voeren op de rechtspraak over het EVRM. Uithuiszetting is een zware inbreuk op met name het recht op de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht. De Grondwet en verdragen staan een dergelijke maatregel weliswaar niet in op voorhand in de weg, mits voorzien van een expliciete (formeel-)wettelijke grondslag, al was het maar omdat ook de slachtoffers van de overlast grondrechten hebben. Maar uit de rechtspraak over het EVRM kan onder meer worden afgeleid dat voldoende aannemelijk moet zijn dat met de uithuiszetting het beoogde doel wordt bereikt (en dat de overlast zich bijvoorbeeld niet verplaatst naar de nieuwe woonomgeving), dat de overlast niet kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen en dat de uithuiszetting geen buitensporige individuele last (excessive individual burden) mag vormen voor de betrokken burger. Ook zal het moeten gaan om objectieve, verifieerbare en ernstige overlast.
Tot slot kan ik u in dit verband melden dat er een project loopt, waarin kennis en ervaring worden opgedaan met het in een vroeg stadium opleggen van een specifieke gedragsaanwijzing aan overlastgevende huurders. Het doel van dit project is om door het opleggen van voorwaarden de overlast te beëindigen en daarmee te voorkomen dat de overlastveroorzaker zijn woning kwijtraakt. Mogelijk levert dit project ook inzichten op waarmee overlast van eigenaar-bewoners effectiever kan worden aangepakt. Als dat het geval is, zal ik die inzichten betrekken bij eventuele vervolgstappen.
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de ruimte die internationale verdragen bieden, waaronder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, wetgeving voor te bereiden om ook eigenaren van woningen die structureel en onverbeterlijk voor ernstige overlast zorgen desnoods tijdelijk of permanent uit hun eigen huis te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het opvragen van beelden de politie tonnen kost |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opvragen beelden kost politie tonnen»?1
Ja.
Klopt het dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) banken moeten betalen om camerabeelden te krijgen in hun jacht op criminelen en dat dit tonnen kost?
Op grond van artikel 592 van het Wetboek van Strafvordering kan een vergoeding worden uitgekeerd voor kosten die zijn gemaakt na een bevel tot uitlevering of overbrenging van voorwerpen. Kosten die door banken gemaakt zijn voor het verstrekken van camerabeelden komen ook voor vergoeding in aanmerking.
Tussen financiële dienstverleners en het Openbaar Ministerie (OM) en politie zijn, zoals ook in de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden is vermeld, afspraken gemaakt over de uit te voeren gegevensverstrekkingen en de in verband daarmee te vergoeden kosten. Het gaat hier om een forfaitaire vergoeding per vordering tot verstrekking van camerabeelden.
Het klopt niet dat deze afspraken zijn gemaakt als drempel om onnodig opvragen te voorkomen. Er wordt door het OM en de politie bij het vorderen van gegevens altijd een kritische, zorgvuldige en op het Wetboek van Strafvordering gebaseerde afweging gemaakt.
Voor het overgrote deel van de kosten geldt dat deze door het OM worden betaald. Jaarlijks ontvangt het OM circa 1000 facturen van financiële dienstverleners, met name banken, voor de kosten van het opvragen van camerabeelden. Dit komt voor het OM neer op (afgerond) 320.000 euro in 2013 en 270.000 euro in 2014.
Klopt het de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) afspraken heeft dat als het OM of de politie beelden van een bank vordert, de band daar een factuur voor in rekening brengt als drempel die voorkomt dat beelden onnodig vaak worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit beleid van de NVB te bizar voor woorden is, omdat de tijd en menskracht voordat de opnamen gevonden zijn niet in rekening worden gebracht als een bank zelf slachtoffer is van een misdrijf, bijvoorbeeld een plofkraak? Zo nee, waarom niet? Denkt u dat het OM en de politie onnodig vaak beelden opvragen en die drempel nodig hebben?
Indien een bank slachtoffer is geworden van een misdrijf, kan deze bank daarvan aangifte doen bij de politie. Een dergelijke aangifte dient onderbouwd te worden gedaan en banken stellen eventuele beelden in dat kader dan ook ter beschikking van de politie en het OM. Nu er in een dergelijk geval geen sprake is van een vordering tot het verstrekken van camerabeelden, gedaan op grond van het Wetboek van Strafvordering, komt het ter beschikking stellen van beelden niet in aanmerking voor een vergoeding.
Zoals ik reeds bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, vragen OM en politie niet onnodig vaak beelden op.
Deelt u de mening dat de NVB de opsporing en vervolging van criminelen frustreert en de kosten voor die opsporing en vervolging door hun beleid onnodig hoger worden voor de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Zoals ik reeds bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, is er een wettelijke basis voor de vergoeding van kosten die zijn gemaakt na een bevel tot uitlevering of overbrenging van voorwerpen. Op grond daarvan komt een gevorderde verstrekking van camerabeelden voor een vergoeding in aanmerking. Ik zie geen reden om deze wettelijke regeling aan te passen.
Deelt u het standpunt van Detailhandel Nederland dat de aanpak van criminaliteit een gezamenlijke verantwoordelijkheid is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat standpunt deel ik.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat wanneer politie of OM beelden opvragen in het kader van de opsporing of vervolging, banken altijd belangeloos/kosteloos zullen meewerken, omdat criminelen moeten worden opgepakt ongeacht wie het slachtoffer is en banken daar geen slaatje uit mogen slaan? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u dit regelen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de reflectoren op politieuniformen niet werken |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de reflectoren op politieuniformen niet werken?1
Ik ben bekend met het genoemde bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Deelt u de mening dat politieagenten zo moeten zijn uitgerust dat zij veilig hun werk kunnen doen? Is een uniform dat goed zichtbaar is in het donker daar volgens u een onderdeel van?
Politieagenten moeten altijd veilig hun werk kunnen doen. Het nieuwe operationele uniform draagt hieraan bij, doordat agenten hiermee goed herkenbaar en zichtbaar zijn. Het nieuwe uniform vormt een significante verbetering ten opzichte van het oude uniform, ook wat betreft de zichtbaarheid in het donker.
Het nieuwe uniform voldoet aan alle bij het ontwerp gestelde eisen. De gele strepen op het nieuwe uniform dragen bij aan het vergroten van de herkenbaarheid en zichtbaarheid. Het doel is echter nooit geweest dat de gele strepen reflecterend zouden zijn. De grijze blokjes en het opdruk «POLITIE», zijn wel, zoals bedoeld, (retro)reflecterend en werken zoals in het ontwerp bedoeld.
Voor specifieke situaties, bijvoorbeeld wanneer politieagenten in het donker langs de snelweg werken, kan extra reflecterende kleding nodig zijn. In dergelijke gevallen maken politieagenten gebruik van een zichtbaarheidsvest en/of een gele blouson, waarvan een extra groot oppervlakte fluorescerend en reflecterend is.
Hoe lang is dit probleem al bekend? Welke actie is er sindsdien ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke eisen zijn er aan het politieuniform gesteld voordat het werd ontworpen? Voldoet het politieuniform volledig aan die eisen? Was een goede reflectie van het politieuniform een van de gestelde eisen? Zo ja, waarom is niet aan die eis voldaan? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het de bedoeling is dat agenten in gevaarlijke situaties reflecterende hesjes dienen te dragen? Waaruit blijkt dat dit bij het ontwerpen van het uniform al de bedoeling was?
Zie antwoord vraag 2.
Dragen agenten in alle situaties reflecterende hesjes bij zich? Is het niet handiger als het politieuniform zelf reflecteert waardoor dit niet noodzakelijk is?
De reflecterende zichtbaarheidsvesten en de gele hoezen voor het veiligheidsvest behoren tot de persoonlijke standaarduitrusting van politieagenten en bovendien zijn deze middelen beschikbaar in elk politievoertuig.
De grijze blokjes en de opdruk «POLITIE» op het nieuwe uniform zijn (retro)reflecterend en werken zoals in het ontwerp bedoeld. De gele strepen dragen bij aan de herkenbaarheid van politieagenten, maar zijn niet bedoeld om reflecterend te zijn. Niet voor alle werkzaamheden is het immers noodzakelijk dat de kleding reflecterend is. Een reflecterend uniform zou bovendien betekenen dat de stof stugger, minder comfortabel en onderhoudsgevoeliger zou zijn geworden. Dit laatste wordt versterkt door het feit dat het gele oppervlak op het nieuwe uniform groter zou moeten zijn om aan de officiële normering voor reflectoren te voldoen.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat de zichtbaarheid van politieuniformen verbetert door goede reflectie aan te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen is dat niet nodig.
De gedwongen terugkeer van een uitgeprocedeerde Afghaanse vreemdeling naar Afghanistan |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het marechausseerapport over de uitzetting van de uitgeprocedeerde Afghaanse vreemdeling de heer Amiri geen enkele melding maakt over het inzetten van dwangmiddelen? Hoe verhoudt dit zich tot de brief van 25 februari 2015 waarin u stelt dat er tijdens de vlucht dwangmiddelen zijn ingezet?1
De inzet van dwangmiddelen blijkt helder uit de daartoe opgestelde rapportage van de Koninklijke Marechaussee.
Kunt u aangeven welke dwangmaatregelen zijn toegepast en gedurende welke tijd?
Ik acht terughoudendheid van belang als het gaat om het verstrekken van informatie over individuele zaken. Het benoemen van de binnen de ambtsinstructie gebruikte dwangmiddelen past niet binnen deze door mij voorgestane terughoudendheid.
Kunt u aangeven op welke wijze is gecontroleerd dat er in deze zaak geen sprake is geweest van enige verwonding aangezien het bovengenoemde rapport ook geen enkele melding hiervan heeft gemaakt? Op welke wijze is dit gecontroleerd?
In de rapportage van de Koninklijke Marechaussee is expliciet aangetekend dat geen sprake is geweest van enig letsel. Dit is opgemaakt uit zowel de eigen waarneming van Koninklijke Marechaussee als uit het feit dat ook betrokkene zich niet over enig letsel heeft uitgelaten.
Klopt het dat het marechausseerapport alleen melding maakt van het feit dat de heer Amiri door de paspoortcontrole is gegaan en dat hij daarvoor is opgevangen door een Afghaanse ambtenaar? Hoe verhoudt dit zich tot uw mededeling dat betrokkene zelfstandig het vliegveld heeft verlaten? Hoe is dit waargenomen door de marechaussee, aangezien het marechausseerapport zelf melding maakt van hun ommekeer richting het vliegtuig nog voordat de heer Amiri door de douane ging?
Het is onjuist dat door de Koninklijke Marechaussee enkel melding is gemaakt van het feit dat de heer Amiri door de paspoortcontrole is gegaan en dat hij daarvoor is opgevangen door een Afghaanse ambtenaar. Hetgeen ik hierover in mijn brief aan uw Kamer heb gemeld wordt gestaafd door de gegevens van de Koninklijke Marechaussee en is met het blote oog waargenomen.
Hoe verhoudt het feit dat u in uw brief stelt dat u geen verklaring kunt geven voor de door betrokkene gestelde dan wel voorgewonde verwondingen zich tot de berichten dat betrokkene gevonden is in een ziekenhuis? Waarom heeft de Nederlandse ambassade geen polshoogte genomen om deze berichten te bevestigen dan wel te ontkrachten? Hoe verhoudt zich dit tot de verklaring van een dokter uit het Kim Orthopedic Hospital die wel een kniefractuur heeft geconstateerd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 25 februari jl. vindt geen monitoring na terugkeer plaats. Daarom bestond en bestaat geen aanleiding om na te gaan of en op welke wijze een eventuele verwonding na terugkeer zou hebben plaatsgevonden. Over de authenticiteit of inhoudelijke juistheid van een verklaring van een arts kan om die reden evenmin een uitspraak worden gedaan.
Bent u bereid de Kamer, eventueel vertrouwelijk, inzage te geven in documenten die de bovengenoemde verschillen verklaren? Zo nee, waarom niet?
Nu er geen enkele objectieve, concrete grond is om te twijfelen aan hetgeen door de Koninklijke Marechaussee is gerapporteerd, bestaat er voor mij geen aanleiding de betreffende documenten in deze individuele zaak aan uw Kamer te doen toekomen met het oog op eventuele verschillen met niet-gestaafde uitingen in het publieke domein.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 5 maart 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het feit dat geneesmiddelenfabrikanten de prijzen van geneesmiddelen hebben opgedreven, en de kosten voor geneesmiddelen hebben verhoogd |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de bijdrage van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), waarin wordt geconcludeerd dat fabrikanten van chemische merkgeneesmiddelen de toetreding en het gebruik van goedkopere generieke middelen hebben belemmerd?1 Wat is uw reactie?
Ik ken de bijdrage van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) waarin het belang van een gelijk speelveld in de farmacie wordt onderstreept. Ik onderstreep dit belang ook en juich de toegenomen aandacht bij de ACM voor de farmacie van harte toe.
De ACM beschrijft in het rapport gedragingen die kunnen leiden tot een ongelijke kans voor generieke geneesmiddelen en het hoog houden van prijzen voor geneesmiddelen.
Ik heb eerder aangegeven het af te keuren indien fabrikanten zouden kiezen voor het nastreven van onevenredig hoge winstmarges boven het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om een bijdrage aan zorg voor patiënten te leveren voor aanvaardbare prijzen. Het legt een enorme druk op ons zorgsysteem en bedreigt op termijn ook hun eigen positie. De belangen van patiënten bij de beschikbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen zijn groot. Tegelijkertijd is het van groot belang dat de best mogelijke zorg zo doelmatig mogelijk geleverd kan worden. Juist daarom is een gelijk speelveld binnen de farmacie gewenst, waarin ook elke partij zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt. Eventueel ongewenst gedrag van fabrikanten keur ik ten zeerste af. Het mag niet zo zijn dat merkfabrikanten misbruik maken van hun positie op de markt en goedkopere maar even goede generieke geneesmiddelen actief proberen te weren. Patiënten en premiebetalers mogen niet de dupe van worden van dergelijk onaanvaardbaar gedrag.
De ACM geeft aan dat niet alle onwenselijke gedragingen met behulp van het mededingingsrecht kunnen worden bestreden. Men heeft in haar bijdrage diverse suggesties gedaan, onder meer rond het bevorderen van de toepassing van generieke geneesmiddelen. Veel van deze suggesties raken lopende beleidsdiscussies. Aangezien mijn beleid erop gericht is het gebruik van identieke, goedkopere generieke geneesmiddelen waar medisch mogelijk te stimuleren en doelmatige inzet van premiemiddelen te vergroten, zie ik de conclusies van de ACM als ondersteuning van mijn beleid.
Wat is uw mening over het feit dat fabrikanten hoge kortingen bieden aan ziekenhuizen om een middel in de pen te krijgen, terwijl extramuraal, in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) een veel hogere prijs geldt? Bent u bereid over te gaan tot de door de ACM genoemde aanpassing van het systeem, waarbij beperkingen aan de prijsvorming worden opgelegd, zodat de prijs van een geneesmiddel binnen en buiten een ziekenhuis gelijk is? Zo nee, waarom niet?
Geneesmiddelen worden in het huidige systeem door verschillende partijen ingekocht. Dit brengt met zich mee dat de inkooppprijs per partij kan verschillen. Hoewel de macht van de farmaceutische industrie groot is en in een dergelijk geval zelfs lijkt te reiken tot aan te pen van de voorschrijver, is het de taak van de arts zowel in het ziekenhuis, als in de eerste lijn, doelmatig voor te schrijven en conform de geldende behandelrichtlijnen. In tegenstelling tot de ACM ben ik van mening dat artsen zich wel degelijk bewust zijn van de consequenties van hun voorschrijfgedrag.
De verzekeraar heeft op zijn beurt de taak om hier ook op te letten. Voor de patiënt is het uiteindelijk van belang dat hij het juiste werkzame geneesmiddel krijgt, ongeacht de merknaam op het doosje. In het onderhandelingsresultaat eerste lijn 2014 tot en met 2017 tussen huisartsen, zorgverzekeraars en het Ministerie van VWS zijn tevens afspraken opgenomen over doelmatig voorschrijven (Kamerstukken 2013–2014, 29 248, nr. 257).
Ook zijn er afspraken gemaakt met de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) over generiek voorschrijven. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Bestuurlijk akkoord Medisch Specialistische Zorg (2014 – 2017) respectievelijk in het Bestuurlijk Akkoord Eerste Lijnszorg (2014 – 2017).
Als deze afspraken met de voorschrijvers en verzekeraars onvoldoende resultaat hebben zal ik een prijsregime overwegen.
Welke rol zou een aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) kunnen spelen, door de berekeningswijze van Noorwegen toe te passen, en het aantal referentielanden uit te breiden naar de landen die Noorwegen gebruikt?
De prijsvorming in Nederland vindt met name plaats via toepassing van de Wgp en de prijsafspraken die apotheekhoudenden met zorgverzekeraars maken ten behoeve van de verzekerden over de te declareren prijzen. Vanaf 2012 gelden deze vrij onderhandelbare «consumentenprijzen». Met de Wgp worden maximum-apotheek-inkoopprijzen vastgesteld op basis van het rekenkundig gemiddelde van de prijzen van, op werkzame stof, farmaceutische zorg en sterkte, vergelijkbare geneesmiddelen in vier referentielanden (België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland).
Apotheek-inkooppprijzen (AIP) zijn de prijzen die een geneesmiddelenfabrikant of farmaceutische groothandel ten hoogste aan een apotheker in rekening mogen brengen. De fabrikant stelt de apotheekinkoopprijs vast. Het zijn brutoprijzen. Dat wil zeggen: inclusief de distributiemarges voor de farmaceutische groothandel en de kortingen die apotheekhoudenden bedingen bij de groothandel. Dit zijn niet de prijzen die gedeclareerd worden. De prijzen die gedeclareerd worden zijn prijzen die apotheekhoudenden en zorgverzekeraars met elkaar afspreken dan wel de restitutievergoeding voor die geneesmiddelen als er geen prijsafspraken tot stand komen. Deze prijzen liggen, zeker voor generieke geneesmiddelen, ruim onder de op basis van de Wgp vastgestelde prijzen.
In de prijsonderhandelingen romen zorgverzekeraars door apotheekhoudenden bedongen kortingen af, onder meer via een door hen gehanteerde «clawback» of via «pakjesmodellen» met een gemiddelde prijs per afgeleverd geneesmiddel.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld geeft Conquaestor in haar onderzoek uit 2013 (Kamerstukken 2012–2013, 29 477 nr. 245) aan dat het Noorse model ten opzichte van het Nederlandse model wellicht beter uitvalt ten aanzien van de brutoprijsvorming van spécialités. Het effect van het Noorse model op de netto-prijzen is, met name door de overhevelingen van specialistische middelen naar de aanspraak op geneeskundige zorg, in mijn ogen gering. Door de overheveling zijn meer spécialités dan voorheen intramuraal en bestaat er geen aanspraak meer op via de extramurale aanspraak op farmaceutische zorg. Onder invloed van zowel het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord voor de ziekenhuizen als de overheveling van dure, door de medisch specialist voorgeschreven geneesmiddelen, die is gestart in 2012 met de TNF Alfaremmers, beginnen ziekenhuizen en ziekenhuisapothekers in toenemende mate werk te maken van het zo scherp mogelijk inkopen van (dure) intramurale geneesmiddelen. Dat leidt er op dit moment reeds toe dat de werkelijk overeengekomen prijzen van deze middelen lager liggen dan de officiële inkoopprijzen. Ik verwacht dat dit verschijnsel de komende jaren in belang zal toenemen. Net zoals het belang van zowel het Geneesmiddelenvergoedingssysteem als de WGP voor de prijsstelling van veel gebruikte extramurale geneesmiddelen sterk is afgenomen door het actieve inkoopbeleid van zorgverzekeraars, zal het belang van de Wgp afnemen voor de dure intramurale middelen. Ik zie dan ook geen nut in het invoeren van de Noorse berekeningswijze.
Voorts wacht ik het debat af over het Initiatief wetsvoorstel tot wijziging van de Wet geneesmiddelenprijzen van het lid de heer Kuzu. Tijdens het debat zal ik mijn standpunt over dit wetsvoorstel uiteenzetten.
Welke rol zou een actualisering c.q. herberekening van het GVS hierbij kunnen spelen? Is de proefberekening GVS (zie Kamerstuk 29 477, nr. 252) reeds uitgevoerd en in uw bezit? Zo ja, kan deze per ommegaande aan de Kamer worden gezonden?
Het rapport met de proefberekeningen van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) is 10 maart 2015 naar de leden van de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken 2014–2015, 29 477 nr. 310). Zoals ik heb aangekondigd in het begeleidend schrijven bij het rapport ontvangt u mijn standpunt hierover binnen enkele weken. In het standpunt zal ik ingaan op de mogelijke gedragingen van zorgverzekeraars, zorgaanbieders en fabrikanten als gevolg van het eventueel herberekenen van de GVS-vergoedingslimieten
Wat is uw mening over de mogelijkheden die fabrikanten hebben om hun marktexclusiviteit te behouden en te verlengen? Op welke manier zou ingegrepen kunnen worden op de door de ACM genoemde drie strategieën van de fabrikanten? Bent u van plan daadwerkelijk in te grijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe?
De door de ACM beschreven suggesties, die stoelen op de praktijk waarbij fabrikanten het geldende octrooirecht gebruiken om hun marktexclusiviteit te verlengen, vallen binnen de reikwijdte van die wet. Dit leidt in voorkomende gevallen tot een langere periode waarover geen alternatief is voor het merkgeneesmiddel. De ACM merkt op dat het op nationaal niveau niet of nauwelijks mogelijk is om in te grijpen in het octrooisysteem. Deze praktijken strekken ook verder dan Nederland alleen. De Nederlandse geneesmiddelenmarkt maakt immers slechts zo’n 1% van de wereldmarkt uit.
Dat neemt niet weg dat ik op andere vlakken wel degelijk acties neem om onnodig hoge prijzen (zoals bijvoorbeeld bij «Me-Too») te beheersen.
Ik ben het overigens eens met de opvatting van de ACM dat de Marktautoriteit, in Nederland het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), zich primair moet richten op de beoordeling van de werkzaamheid en veiligheid van geneesmiddelen en geen rol heeft in afwegingen ten aanzien van kosten en kwaliteit.
In de situatie die de ACM beschrijft als «Pay for Delay» schikkingen van octrooirechtzaken, zie ik geen taak voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik ben verheugd dat de ACM deze tactieken, waarvan de gevolgen overigens eveneens niet uitsluitend voor Nederland gevolgen hebben, met aandacht volgt en indien hiertoe aanleiding is, optreedt.
Zoals ik u eerder mededeelde2, zal ik de komende periode bezien in hoeverre ik ongewenste praktijken rond prijsstelling van geneesmiddelen actief kan aanpakken. Dit vergt een brede aanpak, waarbij uiteraard ook aandacht moet uitgaan naar Europese regelgeving en mededingingsrechtelijke aspecten.
Welke rol zou het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) naar uw mening kunnen en moeten spelen om evergreening tegen te gaan? Welk instrumentarium zou ingezet kunnen worden tegen evergreening?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid over te gaan tot de door de ACM genoemde aanpassing ten aanzien van de toelating van geneesmiddelen tot het basispakket, door de therapeutische waarde ten opzichte van bestaande behandelingen te koppelen aan de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Bij pakkettoelating wordt wel degelijk rekening gehouden met therapeutische waarde van geneesmiddelen ten opzichte van de bestaande situatie. In zijn pakketadvies spreekt het Zorginstituut Nederland zich immers uit over de waarde van een product. Indien sprake is van gelijke waarde van een nieuw product ten opzichte van bestaande producten, dan leidt dat in het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) zelfs tot het gelijkstellen van de maximum vergoedingen, bij een mindere therapeutische waarde wordt het middel niet in het pakket opgenomen, bij een therapeutische meerwaarde wordt gekeken of aan het kosteneffectiviteitscriterium wordt voldaan. Kosteneffectiviteit is een voorwaarde voor vergoeding. In de lopende beleidsvorming rond het borgen van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen zal ik de overwegingen van de ACM meenemen.
Welke rol zou het Zorginstituut Nederland naar uw mening kunnen en moeten spelen ten aanzien van de vergoeding van geneesmiddelen van fabrikanten die de door ACM genoemde strategieën toepassen?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze zouden artsen, meer dan nu het geval is, in hun voorschrijfgedrag bewust gemaakt kunnen worden van doelmatig voorschrijven? Welke initiatieven om meer doelmatig voor te schrijven worden nu in de praktijk toegepast? Welke aanvullingen hierop zijn mogelijk? Op welke wijze kunt u dit krachtiger stimuleren?
Om artsen meer doelmatig te laten voorschrijven heb ik met zowel de FMS, als met de LHV op bestuurlijk niveau afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Bestuurlijk akkoord Medisch Specialistische Zorg (2014 – 2017) respectievelijk in het Bestuurlijk Akkoord Eerste Lijnszorg (2014 – 2017). In deze akkoorden is onder meer vastgelegd dat medisch specialisten en huisartsen goedkopere geneesmiddelen voorschrijven, waardoor jaarlijks een besparing van 50 miljoen voor de huisartsen en jaarlijks 25 miljoen door de medisch specialisten, gerealiseerd wordt. Indien deze besparingsopbrengst niet gerealiseerd wordt, wordt een korting toegepast in de tarieven en/of het financieel kader van de voorschrijvers voor het volgende jaar.
De realisatie van de taakstelling om doelmatiger voor te schrijven wordt gedurende het jaar gemonitord op basis van gegevens van de Stichting Farmaceutische Kengetallen en besproken met de LHV en de FMS. Gelet op deze huidige wijze van monitoring en bespreking ben ik van mening dat de voorschrijvers in voldoende mate bewust worden gemaakt om doelmatig voor te schrijven.
Bent u bereid de Kamer zo snel mogelijk, doch in ieder geval voor 1 mei 2015 een uitgebreide reactie te zenden op de rapportage van de ACM, zodat deze kan worden besproken tijdens het reeds geagendeerde Algemeen overleg over geneesmiddelen op 27 mei a.s?
Met mijn beantwoording van deze Kamervragen ben ik van mening dat ik in eerste aanleg heb gereageerd op de relevante observaties uit het bericht van de ACM. Ik zal de aanbevelingen van ACM betrekken bij de bredere aanpak waar ik in mijn antwoord op vragen 5 en 6 naar verwees. Ik zal in het najaar met voorstellen richting uw kamer komen.
Notoire snelheidsovertreders |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat 20 keer per jaar een fikse bekeuring op de deurmat, en zelfs wekelijks een brief van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), sommige notoire verkeersovertreders niet stopt?1
Het gedrag van deze verkeersdeelnemers is onwenselijk en keur ik af. Ik vind dan ook, zoals mijn ambtsvoorganger uw kamer hierover eerder meldde2 dat zij een stevige aanpak verdienen.
Per 1 januari 2015 is een nieuwe aanpak van de veelplegers in het verkeer gestart. Een aantal verkeersfeiten is uit de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) gehaald en wordt voortaan afgedaan op grond van het strafrecht. Dit heeft een aantal voordelen.
In de eerste plaats komen deze bestuurders in beeld bij het Openbaar Ministerie (OM), waardoor zij uit de anonimiteit worden gehaald. Verder zijn deze verkeersovertredingen terug te vinden in de justitiële documentatie. Door deze registratie is het mogelijk om, anders dan bij de wet Mulder, rekening te houden met iemands verkeersverleden. Een bestuurder die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan verkeersovertredingen kan rekenen op een strengere aanpak. Bovendien biedt het strafrecht een breder sanctiearsenaal dan enkel de administratieve sanctie die de wet Mulder kent.
Deze aanpak is sinds 1 januari 2015 van start gegaan en ik monitor de instroom nauwkeurig.
Vindt u het terecht dat notoire verkeersovertreders hun gang kunnen blijven gaan met het overtreden van de wet, terwijl het merendeel van de uitgedeelde boetes voornamelijk bij gewone mensen op de mat valt, die eens een keer één á twee kilometer te hard rijden?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het niet beter zijn om de notoire verkeersovertreders, die maandelijks dan wel wekelijks met het CJIB te maken hebben, anders aan te pakken, waarbij ook andere middelen ingezet worden? Zo ja, aan welke aanvullende middelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bumperklevers zijn in de afgelopen jaren aangepakt? Deelt u de mening dat de aanpak van bumperklevers net zoveel aandacht nodig heeft als de aanpak van snelheidsovertredingen? Zo ja, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
Onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal ingestroomde zaken ter zake bumperkleven bij het CJIB over de laatste drie jaar.
2012
576
914
2013
508
931
2014
428
856
In totaal is er de afgelopen drie jaar 4.213 keer een proces-verbaal opgemaakt wegens bumperkleven. Bumperkleven is een ernstig feit. Alleen de lichtste variant (als bestuurder niet staat zijn, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is) is een Mulderfeit, alle overige varianten vallen onder het strafrecht3. Bovendien kennen de feiten onder het strafrecht een eigen recidiveregeling4. Bij een tweede overtreding eist het OM in beginsel minimaal een rijontzegging van 4 maanden onvoorwaardelijk. Ik vind dit een adequate aanpak.
Verkeershufters die minder vaak worden gepakt |
|
Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkeershufters worden minder vaak gepakt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de flinke daling in het aantal staande aanhoudingen na overtredingen in het verkeer sinds 2007? Kunt u een verklaring geven voor deze significante dalingen van de staande aanhoudingen? Is er sprake van minder capaciteit, of zijn er minder overtredingen of zijn er andere oorzaken?
Het WODC heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de afname van het aantal verkeersovertredingen. Uit dit onderzoek, dat naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 398, nr. 359), bleek dat de daling van het aantal staandehoudingen in de periode 2007 tot en met 2010 voor 78% was toe te schrijven aan de afname van de verkeersdrukte als gevolg van de economische crisis, voor 9% aan de afschaffing van de bonnenquota (in november 2010) en voor 13% aan gedragseffecten van burgers of politie.
Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel. Na de door het WODC onderzochte periode is het aantal staandehoudingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) verder gedaald, maar naar de oorzaken hiervan is geen systematisch onderzoek gedaan. De bovengenoemde oorzaken lijken voor een deel (met name het afschaffen van de bonnenquota en gedragseffecten van burgers en/of politie) nog steeds relevant. Daarnaast geschiedt de verkeershandhaving enerzijds door de verkeershandhavingsteams en anderzijds door de basisteams. De inzet van de basisteams wordt enerzijds bepaald aan de hand van landelijke prioriteiten en anderzijds in de lokale driehoeken. Daarbij kan het voorkomen dat minder voorrang wordt gegeven aan de verkeershandhaving. Dit laat onverlet dat de strafrechtelijke en administratiefrechtelijke verkeershandhaving een belangrijk onderdeel blijft van de inzet van de politie.
Hoe moet deze daling worden bezien in het kader van de verkeersveiligheid? Hoe beoordeelt u deze daling in het licht van de gepercipieerde pakkans? Wat is nu de gepercipieerde pakkans? Zijn hier doelstellingen op geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
De pakkans is afhankelijk van meerdere factoren en verschilt per feit. Ik beschik dan ook niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. De gepercipieerde pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde Helmgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het lokaal gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden en wordt de verkeersveiligheid geborgd. Er zijn geen doelstellingen ten aanzien van de pakkans geformuleerd. Wel zijn er afspraken gemaakt over de inzet van het aantal trajectcontroles, flitspalen en aantal fte van de verkeershandhavingsteams.
Klopt het dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder en er dus ook geen punt op het rijbewijs bijgeschreven kan worden als er bekeurd is op het kenteken? Zo ja, deelt u dan de mening dat een daling in het aantal staande aanhoudingen niet gunstig is voor de effectiviteit van maatregelen als het beginnersrijbewijs en de recidiveregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn en worden er getroffen teneinde de effectiviteit van deze maatregelen te vergroten?
Het klopt dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder. De overtredingen die onder de maatregel Beginnend Bestuurder vallen betreffen ernstige feiten2 die uitsluitend via staandehouding kunnen worden geconstateerd. De cijfers van de aantallen staandehoudingen waarover in de media is bericht gaan over de Wet Mulder. De feiten die meetellen bij de maatregel Beginnend Bestuurder en de recidiveregeling veelplegers vallen onder het strafrecht. Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel.
In 2014 werd in 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken de bestuurder staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald. De instroom van zaken op grond van de nieuwe regeling voor de veelplegeraanpak monitor ik nauwkeurig. Tot 30 maart van dit jaar zijn er bij het CJIB 2151 zaken geregistreerd op het terrein van de veelplegerfeiten. Het gaat dan om feiten zoals het negeren van een rood kruis, het niet stoppen voor een stopteken van de politie, of het op de snelweg onterecht de vluchtstrook gebruiken. Hiervan zijn 662 zaken geconstateerd op kenteken en 1489 zaken geconstateerd middels staandehouding.
Hoe verhoudt de effectiviteit van de recent ingevoerde hufteraanpak zich tot de afnemende staande aanhoudingen? Zijn staande aanhoudingen noodzakelijk voor het vergroten van de pakkans en daarmee de effectiviteit van de hufteraanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zijn de resultaten van het experiment met weginspecteurs van Rijkswaterstaat die de status van Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) hebben gekregen bekend? Bent u bereid te kijken of en in hoeverre dit kan bijdragen aan de vergroting van de gepercipieerde pakkans dan wel het vergroten van het aantal staande aanhoudingen ten behoeve van de verkeersveiligheid?
Met het experiment met de weginspecteurs van Rijkswaterstaat wordt beoogd om de doorstroming en veiligheid op de snelwegen rond Rotterdam te verbeteren. Dit experiment is met ingang van 2 februari jl. gestart voor de duur van één jaar. Na afloop van die periode zullen alle eindresultaten in kaart worden gebracht en beslissingen worden genomen over eventuele te zetten verdere stappen.
Wordt het aantal staande aanhoudingen door de politie vooral uitgevoerd op provinciale en gemeentelijke wegen? Hoe wordt de verkeersveiligheid betrokken in de afweging van de politie-inzet ten behoeve van de staande aanhoudingen?
Ja. De politie, in het bijzonder de verkeershandhavingsteams, controleert met name op het onderliggend wegennet op de HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid). Van het aantal staandehoudingen dat is verricht naar aanleiding van overtreding van de maximum snelheid heeft 18,6% op de snelwegen plaatsgevonden. Dit betekent dat meer dan 80% van het aantal staandehoudingen ten aanzien van snelheid op wegen binnen en buiten de bebouwde kom heeft plaatsgevonden.3 De politie bepaalt de inzet onder meer aan de hand van ongevalanalyses.
Is de maatregeleffectiviteit en het effect op de gepercipieerde pakkans van het staande houden en het houden van een goed gesprek onderzocht? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met bijvoorbeeld het krijgen van een boete na te zijn gepakt door een flitscamera dan wel bij een trajectcontrole? Zo nee, waarom is dan besloten het aantal staande aanhoudingen te verminderen?
Er is mij geen onderzoek bekend dat zich specifiek richt op de effectiviteit van staandehoudingen en/of het houden van een goed gesprek. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) heeft wel gekeken naar de effectiviteit van verschillende methoden van snelheidstoezicht. Uit de SWOV-factsheet «Politietoezicht en rijsnelheid» blijkt dat er veel onderzoek is gedaan naar de effecten van snelheidscamera’s. Het algemene beeld van deze studies is consistent positief. In de factsheet staat ook dat (mobiele) snelheidscontroles met staandehouding van overtreders succesvol blijken in het terugdringen van ongevallen. Daarnaast staat in de factsheet dat in de vakliteratuur wordt geconstateerd dat rijdende surveillance met staandehouding de minst effectieve methode is als het gaat om het verminderen van verkeersongevallen. De methode is te weinig opvallend om een algemeen preventief effect te kunnen hebben. Wel is de methode zeer geschikt om specifiek hardnekkige, grove overtreders te pakken. Dit sluit aan bij het huidige beleid. In 2014 werd de bestuurder in bijna 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald.
Op welke overtredingen handhaaft de politie bij het toezicht op de weg nu hoofdzakelijk in het kader van de verkeersveiligheid? Op welke wijze doet zij dit? Beschikt de politie hiervoor over genoeg specialistische kennis, expertise en materieel? Wie bepaalt de prioritering van de te handhaven overtredingen in het verkeer
Zoals reeds aangegeven in antwoord 7 controleert de politie met name op HELMgrasfeiten door middel van staande houdingen en (voor wat betreft snelheid) met mobiele radarsets. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van trajectcontroles en flitspalen. De politie beschikt over voldoende specialistische kennis, expertise en materieel. De prioriteiten van de regionale verkeershandhavingsteams worden bepaald aan de hand van een regionaal verkeershandhavingsplan dat in samenspraak met het OM wordt opgesteld.
Naar aanleiding van het artikel «Trajectcontrole staat niet aan»2: klopt het dat door verouderde systemen twee derde van de trajectcontroles uit staat? Zo ja, wanneer worden deze uiterlijk vervangen? Wat betekent het uitstaan van die trajectcontroles voor de verkeersveiligheid op die trajecten? Hoe wordt in deze overgangsfase op die trajecten de verkeersveiligheid gehandhaafd?
Op dit moment functioneren vijf van de in totaal tien trajectcontrolesystemen. Later dit jaar komen er nog vier locaties bij, te weten de N62 Westerscheldetunnel, de A20 Rotterdam en de A4 Hoofddorp. Op 15 april 2015 gaat het trajectcontrolesysteem op de A12 Den Haag weer aan. Begin 2016 wordt het trajectcontrolesysteem op de A12 Utrecht teruggeplaatst. De verkeersveiligheid wordt door de politie op deze trajecten op alternatieve wijzen, onder meer door de inzet van mobiele radarsets, gehandhaafd.
Kunt u aangeven op grond van welke criteria trajectcontroles worden opgeheven, zoals nu gebeurd op de A12 bij Woerden en de Zeelandtunnel? Worden de komende periode nog meer trajectcontroles opgeheven? Kunt u aangeven op welke trajecten trajectcontroles worden ingezet ten behoeve van de handhaving van milieuregels?
In het artikel «Trajectcontrole staat niet aan» wordt gesproken over de Zeelandtunnel, waar vermoedelijk de Zeelandbrug wordt bedoeld. De trajectcontroles op de A12 bij Woerden en op de Zeelandbrug zijn opgeheven omdat de toegevoegde waarde voor het behalen van milieu of verkeersveiligheidsdoelstellingen op dit traject is afgenomen en het plaatsen van trajectcontrolesystemen op andere locaties van (groter) belang wordt geacht.
Buiten deze twee systemen worden op korte termijn geen trajectcontrolesystemen meer opgeheven.
De systemen worden ingezet voor milieudoeleinden en ten behoeve van de verkeersveiligheid. Op de trajecten waar de systemen staan, daalt de gemiddelde snelheid en wordt de spreiding tussen de gereden snelheden kleiner. Hierdoor vermindert de uitstoot van CO2 en fijnstof en de geluidsproductie, en daalt het risico op een ongeval.
Niet functionerende trajectcontroles |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsitem «De trajectcontrole staat op de meeste snelwegen in ons land uit»?1
Een aantal trajectcontrolesystemen wordt op dit moment vervangen. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Het is de verwachting dat er eind 2015 weer 9 trajectcontroles in gebruik zijn. Begin 2016 wordt daar nog een tiende trajectcontrolesysteem aan toegevoegd.
Wat is de reden dat de werkzaamheden aan de trajectcontroles uit zijn gelopen en in welke mate is dit te wijten aan aanbestedingen? Waardoor is het niet mogelijk om de vervanging van deze systemen onderhands te gunnen?
In de media wordt de suggestie gewekt dat de vervanging van de trajectcontroles is uitgelopen. Dit is onjuist. De uitrol van de nieuwe systemen loopt op dit moment zelfs voor op de initiële planning. Het is nooit de planning geweest dat alle nieuwe systemen vanaf begin van dit jaar aan zouden staan.
Wat kost deze opgelopen vertraging voor de overheid aan vervangingskosten (dus niet de boete inkomsten), maar ook aan kosten voor inzet van extra handhavingscapaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen om ervoor te zorgen dat de trajectcontroles weer naar behoren werken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er onder de vorige landelijk verkeersofficier al gesproken werd over vervanging van de systemen voor trajectcontroles? Waarom wordt er zolang gesproken en worden de systemen niet gewoon vervangen?
Vanaf 2011 is er gesproken over en gewerkt aan vervanging van de oude trajectcontrolesystemen. In 2011 is de Europese aanbesteding gedaan en vanaf 2012 zijn de eerste nieuwe systemen opgeleverd en is begonnen met de vervanging van de systemen. Vanaf medio 2015 zullen negen van de tien locaties voorzien zijn van nieuwe trajectcontrolesystemen.
Hoe zorgt u ervoor dat de komende tijd de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft, nu notoire hardrijders weten dat de trajectcontroles uitstaan?
De verkeersveiligheid zal worden gewaarborgd omdat de verkeersveiligheid op deze trajecten op alternatieve wijze wordt gehandhaafd. De Landelijke Eenheid van de politie controleert, onder meer door de inzet van mobiele radarsets, op de locaties van de trajectcontrolesystemen die nu uit staan.
Bent u bereid om een nadere studie te doen naar de vraag hoe trajectcontroles efficiënter ingezet kunnen worden bij het aanpakken van de echte verkeershufters en niet de gewone mensen, die na correctie een keer één á twee kilometer per uur harder rijden dan toegestaan?
Hiertoe ben ik niet bereid. Met trajectcontrolesystemen wordt de gemiddelde snelheid van weggebruikers op het betreffende traject gemeten. Indien de gemiddelde snelheid hoger ligt dan de maximumsnelheid wordt er een boete opgelegd. Dit geldt voor iedereen die te hard rijdt, dus ook voor personen die de maximum snelheid ruimschoots overschrijden. Deze personen worden harder aangepakt dan personen die net iets te hard rijden, doordat de boete een stuk hoger is. Overigens geldt er een meetcorrectie en een ondergrens van 3 kilometer per uur overschrijding. Alleen op de 130 km/u trajecten wordt op nadrukkelijk verzoek van uw Kamer vanaf 1 km/u overschrijding beboet.
Zijn er de afgelopen periode mobiele controles uitgevoerd op de trajecten waar normaal gesproken trajectcontroles zijn? Zo ja, zijn de verkeersborden voor trajectcontrole weggehaald dan wel afgeplakt zoals eerder beloofd naar aanleiding van de motie-Bashir2 en eerdere vragen3 waardoor u toezegde geen puntmetingen uit te voeren op plaatsen waar met een mottobord een trajectcontrole wordt aangekondigd?
Met de Landelijke Eenheid van de politie zijn afspraken gemaakt dat er met mobiele radarapparatuur wordt gecontroleerd op locaties waar de trajectcontrolesystemen tijdelijk uitstaan in verband met vervanging. De mottoborden zijn weggehaald dan wel afgeplakt op de trajecten waar nu tijdelijk niet met trajectcontrolesystemen wordt gehandhaafd.