Amerikaanse spionage |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de Duitse Bondskanselier dat de voortdurende spionage door de Verenigde Staten leidt tot een vertrouwensbreuk?1
De vertrouwensbreuk waarop in het bericht gedoeld wordt, zou een vertrouwensbreuk zijn tussen Duitsland en de Verenigde Staten. De Nederlandse regering kan hier geen oordeel over uitspreken.
Welke spionagezaken door de Verenigde Staten sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn bij de regering of de geheime diensten bekend?
De AIVD doet structureel onderzoek naar de spionage van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse regering maatregelen. Over de inhoud en de resultaten van dit onderzoek kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan.
Op welk moment sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft ons land Amerikaanse spionnen of medewerkers die verdacht werden van spionage voor de Amerikanen uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat de Amerikanen ook in de Tweede Kamer hebben gespioneerd?
De AIVD beschikt niet over aanwijzingen dat dergelijke spionage heeft
plaatsgevonden.
Bent u bereid de huidige Amerikaanse ambassade in de nabijheid van het Binnenhof zo spoedig mogelijk te sluiten?
Nee.
Kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Europese Centrale Bank vanaf september 2014 een bedrag van 400 miljard euro beschikbaar stelt ten behoeve van kredietverlening door banken aan bedrijven, en dit bedrag in 2015 en 2016 wellicht verder laat oplopen tot 1000 miljard euro?1
Ja. De ECB heeft in juni jl. aangekondigd tegen gunstige voorwaarden langer lopende financiering te verstrekken aan alle banken in het eurogebied. De hoeveelheid die banken kunnen lenen is afhankelijk van hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en consumenten, uitgezonderd hypotheekleningen. De ECB beoogt hiermee de financieringscondities voor banken te versoepelen en kredietverstrekking aan de reële economie te stimuleren. De omvang van de door de ECB verschafte liquiditeit hangt uiteindelijk af van de vraag ernaar van de bankensector.
Hoe verklaart u dat de kredietverlening van banken aan het bedrijfsleven in de afgelopen jaren afnam, ondanks eerdere steunprogramma's van de Europese Centrale Bank? In hoeverre zullen deze steunmaatregelen naar uw verwachting nu wel doorwerken naar de kredietverlening in Nederland?
Met monetair beleid kan een centrale bank de financieringskosten van banken beïnvloeden. Het monetair beleid van de afgelopen jaren heeft een drukkend effect gehad op de inleenkosten, waarmee beoogd is ook de uitleenkosten van banken te drukken. Dat kan de kredietverlening bevorderen.
Een inschatting van het effect van de nieuwe Targeted Longer-Term Financing Operations (TLTROs) van de ECB is op dit moment moeilijk te geven. Ook dit programma zal naar verwachting een drukkend effect hebben op de financieringskosten van banken. Daarnaast is de hoeveelheid en de looptijd van de financiering die banken via dit nieuwe programma bij de ECB kunnen lenen gekoppeld aan hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en huishoudens (uitgezonderd hypotheken), wat banken een prikkel geeft tot additionele kredietverlening. Deze prikkel wordt sterker wanneer marktrentes stijgen, omdat de ECB-leningen een vast laag tarief hebben. Deze prikkels zijn voor Nederlandse banken mogelijk echter minder sterk dan voor andere Europese banken, omdat ze gemiddeld genomen een goede toegang hebben tot de kapitaalmarkten en in Europees perspectief reeds lage financieringskosten hebben. Toch profiteren ook zij van de grotere hoeveelheid liquiditeit in de markt en het drukkende effect hiervan op hun financieringskosten. Enkele banken hebben aangegeven te overwegen direct van de faciliteiten gebruik te maken.
De ontwikkeling van de kredietverlening in Nederland wordt de afgelopen jaren echter met name door andere factoren gedreven dan de financieringskosten voor banken (zie het antwoord op vraag 3). Het kabinet speelt met het 8 juli jl. aan u toegezonden Aanvullend Actieplan mkb-financiering2 in op deze factoren.
Kunt u aangeven in hoeverre de beperkte kredietverlening door banken aan het MKB wordt veroorzaakt door 1) minder vraag naar krediet, dan wel 2) beperking van het kredietaanbod door banken vanwege balansversterking, scherpere risicotaxaties en de verzwakte vermogenspositie van ondernemingen?
Op de dag dat deze vragen gesteld werden, is uw Kamer middels het hiervoor genoemde Aanvullend Actieplan mkb-financiering geïnformeerd over de ontwikkelingen met betrekking tot de beperking van de kredietverlening aan het mkb. Volgens dit Actieplan zijn zes factoren van invloed op de ontwikkeling van mkb-financiering.
De eerste bevinding is dat de krimp in de kredietverlening in belangrijke mate samenhangt met de daling van de vraag naar krediet van het mkb als gevolg van de laagconjunctuur. Ten tweede wordt kredietverlening bemoeilijkt doordat het mkb dat nog wel krediet aanvraagt, vaak een zwakke financiële positie heeft. Ten derde zijn banken strenger geworden bij het toezeggen van kredieten, geconfronteerd met de toegenomen risico’s. Ten vierde zijn er structurele factoren die financiering van het mkb moeilijker maken dan van het grootbedrijf. Voor verschaffers van financiering is het relatief kostbaar om een goede risico-inschatting te maken in het mkb. Ten vijfde is het Nederlandse mkb, net als het mkb in veel andere Europese landen, voor externe financiering sterk afhankelijk van banken en zijn alternatieve financieringsbronnen (nog) te beperkt van omvang om de kredietverlening door banken aan te vullen. Ten zesde zijn de banken in het proces van balansversterking, wat een invloed kan hebben op de kredietverlening. Het drukkende effect hiervan op de kredietverlening is echter beperkt, zo blijkt uit het onderzoek.
Het Aanvullend Actieplan mkb-financiering bevat een uitgebreide toelichting op bovenstaande bevindingen.
Bent u het er mee eens dat de kredietwaardigheid van bedrijven in het MKB verbeterd kan worden door de eigen vermogenspositie te versterken? Bent u bereid te verkennen hoe het verstrekken van risicodragende leningen door familieleden, (oud-)ondernemers en dergelijke aan MKB-bedrijven kan worden gestimuleerd door – eventueel tijdelijk – de (fiscale) Tante Agaathregeling opnieuw te introduceren?
Zoals in de Kamerbrief over het Aanvullend Actieplan mkb-financiering is aangegeven, hecht het kabinet sterk aan een gezonde financieringstoegang van het Nederlandse mkb. Op korte termijn is het van belang dat met name het kleinste mkb de kans krijgt zijn eigen vermogenspositie te verbeteren.
Het kabinet heeft daarom besloten marktpartijen te gaan ondersteunen bij het oprichten van een achtergestelde leningenfonds (AGL)-fonds en een extra impuls van € 100 miljoen te geven aan investeringen via business angels en participatiemaatschappijen. Voor innovatieve starters en mkb in een vroege ontwikkelingsfase wordt de regeling Vroege Fase Financiering permanent gemaakt. Op deze manier wordt het aanbod van risicodragend vermogen voor het mkb vergroot, zodat het mkb meer mogelijkheden krijgt om zijn eigen vermogen te versterken.
Zoals de brief over het Aanvullend Actieplan tevens meldt, zal het kabinet fiscale maatregelen, zoals ook voorgesteld in de Agenda StartUpNL van het lid Lucas, op onder meer effectiviteit beoordelen, maar blijft het terughoudend met het invoeren van (nieuwe) fiscale maatregelen. In de brief over de voortgang van het Bedrijfslevenbeleid, zult u dit najaar nader geïnformeerd worden over dit onderwerp.
Het bericht dat JSF’s aan de grond staan omdat ze zo gemakkelijk in brand vliegen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Alle Joint Strike Fighter aan de grond»?1
Een Amerikaans F-35A toestel heeft op 23 juni jl. de start afgebroken nadat zich een ernstige storing aan de vliegtuigmotor voordeed waardoor in de directe omgeving van de motor brand ontstond. Als voorzorgsmaatregel is direct besloten het vliegen met de F-35 (alle typen) tijdelijk op te schorten. De Amerikaanse luchtmacht heeft vervolgens een onderzoek ingesteld om de oorzaak van het incident te achterhalen. Hoewel het onderzoek nog niet volledig is voltooid, is intussen wel vastgesteld dat er sprake blijkt te zijn van een zeer specifieke combinatie van factoren die tot deze storing heeft geleid. Hierop is door de Amerikaanse luchtvaartautoriteiten geconcludeerd dat het verantwoord is om vluchten met de overige F-35»s te hervatten. Op 15 juli jl. hebben de Amerikaanse en Britse luchtvaartautoriteiten hun toestellen, met inachtneming van enkele voorzorgsmaatregelen, weer vrijgegeven voor vluchten. Zo worden de motoren tijdelijk vaker geïnspecteerd en mogen de toestellen tijdelijk niet aan hoge G-krachten worden blootgesteld. Totdat het onderzoek volledig is voltooid zullen deze voorzorgsmaatregelen van kracht zijn. Dit kan nog enkele weken tot maanden duren. De Nederlandse militaire luchtvaartautoriteit heeft de Nederlandse F-35 toestellen op vrijdag 18 juli jl. weer vrijgegeven. In de daarop volgende week zijn de vluchten met Nederlandse F-35»s hervat.
Hoe lang blijven de JSF’s aan de grond staan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken wat de consequenties zijn voor het opleverschema van de JSF?
Ik zie op dit moment geen directe relatie tussen dit incident en het leverschema van de Nederlandse toestellen. Op grond van de huidige planning worden de eerstvolgende Nederlandse toestellen in 2019 afgeleverd.
Kunt u aangeven of er ook financiële consequenties zijn verbonden aan het feit dat de JSF zo gemakkelijk in brand vliegt voor de levering van de Nederlandse JSF’s?
Er is op dit moment nog geen duidelijkheid over eventuele financiële consequenties van dit incident. Het onderzoek, en daarmee de oorzaken en de eventueel daaruit voortvloeiende maatregelen, moet eerst worden afgewacht.
Tijdens het Algemeen Overleg over de informatievoorziening inzake het project Vervanging F-16 van 1 juli jl. heeft het lid Sjoerdsma (D66) gevraagd in de voortgangsrapportages informatie te verstrekken over incidenten bij het F-35 programma en de eventuele consequenties daarvan. Ik heb toegezegd dit te doen. In algemene zin geldt dat ik incidenten en de consequenties daarvan, ook op financieel gebied, in de periodieke voortgangsrapportages zal melden, zodra bekend.
Bent u, ondanks de hoeveelheid incidenten en voortdurende tegenslagen met de JSF, zoals de software-problemen en het gemakkelijk in brand vliegen, er nog steeds van overtuigd dat u met een budget van ruim 4,5 miljard euro 37 JSF’s voor Nederland kan aanschaffen en gebruiken per 2019? Waarop baseert u dat vertrouwen?
Het F-35 programma bevindt zich nog in de ontwikkelfase waarbij technische testen aan het toestel worden uitgevoerd. Die fase is bedoeld problemen op te sporen en die op te lossen. Eerder geconstateerde problemen zijn of worden naar behoren opgelost. Ik vertrouw erop dat het F-35 Joint Program Office en de leveranciers ook een passende oplossing zullen vinden voor deze kwestie.
In aanloop naar het besluit de F-16 te vervangen door de F-35 is vastgesteld dat Defensie binnen de budgetten 37 toestellen kan aanschaffen en exploiteren. In de jaarrapportage die u in september ontvangt, zal ik opnieuw ingaan op de inpasbaarheid van 37 toestellen binnen het budget.
Verhoging van de ziektewet-uitkering van uitzendkrachten |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen « Ziektegeld is te hoog?»1
Ja.
Klopt het dat uitzendkrachten die dit jaar ziek worden 7% meer ziektewetuitkering krijgen dan vorig jaar?
Volgens het bericht zijn de uitkeringen op grond van de Ziektewet voor uitzendkrachten met 7% gestegen als onvoorzien gevolg van de wijziging van de dagloonregels met ingang van 1 juni 2013. Er is in dit verband geen relatie met de modernisering van de Ziektewet. In een brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 327, nr 15) in het kader van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is ingegaan op de verwachte effecten van de nieuwe dagloonregels op basis van een steekproef in ruim 400 bestaande dossiers. Uit dit onderzoek bleek dat de gemiddelde hoogte van het dagloon met de nieuwe wijze van vaststellen niet significant zou afwijken van de gemiddelde hoogte van het dagloon onder het oude regime. Effecten voor individuele uitkeringen deden zich wel voor bij alle niveaus van het dagloon en waren evenredig verdeeld over alle niveaus. Werknemers met een relatief laag loon zouden in de nieuwe methode van dagloonberekening gemiddeld genomen een iets hoger dagloon hebben en het omgekeerde zou gelden voor mensen met een relatief iets hoger loon. Bij uitzendkrachten was de variatie in effecten groter dan bij andere dienstbetrekkingen.
In eerdergenoemde brief heb ik ook toegezegd de effecten van de nieuwe dagloonregels door het UWV te laten monitoren en uw Kamer daarover te informeren. UWV houdt een monitor bij met de hoogte van de daglonen die door UWV zijn vastgesteld voorafgaande aan en doorlopend na invoering van de nieuwe regels. Tot nu zijn uit de monitor gegevens bekend tot en met einde 2013 en eerste gegevens over de periode tot en met juni 2014. UWV constateert geen trendbreuk in de gemiddelde hoogte van de daglonen van de ziektewetuitkeringen van de populatie die aanspraak heeft op ziekengeld bij het UWV. Ook voor de populatie van uitzendkrachten is geen trendbreuk en lastenverzwaring geconstateerd.
Was dit bij invoering van de Modernisering Ziektewet voorzien? Zo ja, waar is daar melding van gemaakt? Zo nee, bent u het er mee eens dat dit een onverwachte en enorme lastenverzwaring voor werkgevers is?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt deze lastenverzwaring veroorzaakt door niet-succesvolle re-integratie inspanningen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waarvan de rekening bij de werkgever wordt gelegd?
De constatering in het persbericht, die ik als hiervoor aangegeven niet kan staven, staat per definitie los van de inspanningen van UWV, aangezien het in dit persbericht om private uitvoering voor eigenrisicodragende werkgevers gaat.
Wat kan en gaat u doen om deze lastenverzwaring voor werkgevers te beperken?
Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen in verband met lastenverzwaring. De monitor van UWV van de door UWV vastgestelde daglonen zal worden gecontinueerd. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de monitor en de evaluatie van de wet.
De bijwerkingen van de Nuvaring |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel waarin gewag wordt gemaakt van het onder de pet houden van onwelgevallige complicaties van de Nuvaring bij de registratie van de Nuvaring in de VS?1 2
Ik heb het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) gevraagd mij hierover te informeren.
Is het waar dat met opzet gegevens van vier vrouwen zijn achtergehouden, waaruit bleek dat bij de Nuvaring de opname van hormonen in het lichaam gepaard ging met pieken en zogenaamde «bursteffects» hebben plaatsgevonden?
Dit heeft het CBG uitgezocht en dit bleek niet het geval te zijn. Het CBG heeft de grafieken ontvangen van alle vrouwen die aan het betreffende onderzoek hebben deelgenomen. Deze zijn meegenomen bij de beoordeling van het dossier waarop de handelsvergunning is afgegeven. De betreffende studie heeft overigens geen doorslaggevende rol gespeeld in de afweging van de werkzaamheid en risico’s.
Hoe beoordeelt u het feit dat farmaceut MSD; het bedrijf dat Organon heeft overgenomen, een afkoopsom van 100 miljoen in de VS heeft betaald aan duizenden gebruiksters en nabestaanden van de Nuvaring, vanwege het achterhouden van informatie inzake bijwerkingen als trombose en embolie?
In het artikel van «De Correspondent» wordt gesteld dat een schikking is getroffen, en dat MSD niet schuldig is bevonden aan het achterhouden van informatie. Ik heb overigens te maken met de situatie in Nederland, en het CBG heeft mij verzekerd dat geen informatie is achtergehouden.
Staat het inmiddels vast dat de Nuvaring meer kans op trombose geeft dan de zogenaamde tweede generatie anticonceptiva? Zo ja, hoeveel meer bedraagt deze kans naar verhouding?
Het relatieve tromboserisico bij de Nuvaring is verhoogd ten opzichte van tweede generatie anticonceptiva. Het absolute risico op trombose bij alle gecombineerde hormonale anticonceptiva blijft naar het oordeel van het CBG zeer laag, zeker in verhouding tot de grote omvang van het gebruik en de effectieve preventie van ongewenste zwangerschappen. Tijdens het gebruik van orale anticonceptiva van de tweede generatie ligt het tromboserisico tussen de 5 en 7 gevallen per 10.000 vrouwen. Het tromboserisico tijdens het gebruik van de Nuvaring ligt tussen de 6 en 12 gevallen per 10.000 vrouwen.
Vorig jaar zijn de derde en vierde generatie anticonceptiva, waaronder de Nuvaring, op Europees niveau herbeoordeeld door het Europees Geneesmiddelenagentschap(EMA).
De conclusies van de herbeoordeling van de EMA waren in november 2013 als volgt:
Het CBG heeft op zijn website een informatiedossier geplaatst, met daarin een overzicht van het tromboserisico van anticonceptiva.
Hoeveel meldingen van trombose en embolie zijn er bij het bijwerkingencentrum Lareb binnen gekomen sinds de introductie van de Nuvaring in Nederland? Is in verhouding tot andere anticonceptiva deze bijwerking vaker gemeld?
Tot en met 3 juli 2014 heeft het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb 443 meldingen ontvangen na gebruik van Nuvaring. Eén melding kan meerdere bijwerkingen bevatten; zo werden in deze meldingen 658 mogelijke bijwerkingen doorgegeven. In totaal is er 93 maal een veneuze trombose of embolie als mogelijke bijwerking gemeld, waaronder één melding van overlijden. Op basis van het aantal meldingen alleen is het niet raadzaam een vergelijking te maken op het risico op het krijgen van een trombose of embolie tijdens het gebruik van Nuvaring in vergelijking met de andere (orale) anticonceptiva. Omdat er veel factoren zijn die het al dan niet melden van bijwerkingen beïnvloeden, waaronder bijvoorbeeld aandacht in de media, dient met zich voor het vergelijken van risico’s tussen middelen te baseren op hierop gericht epidemiologisch onderzoek.
Wat is het oordeel van het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) over deze kwestie voor de situatie in Nederland? Hoe is de registratie in Nederland tot stand gekomen? Is dit allemaal lege artis (volgens de regelen der kunst) gebeurd? Gaat het College deze zaak tot op de bodem uitzoeken? Welke stappen gaat het College ondernemen? Gaat het College zijn mening herzien inzake registratie en/of gebruiksvoorwaarden van de Nuvaring?
De beoordeling heeft plaatsgevonden conform de vastgestelde normen. Het CBG heeft deze zaak inmiddels uitgezocht en er is geen informatie achtergehouden door de firma. De door «De Correspondent» aangedragen grafieken zijn meegenomen in de beoordeling.
Het College ziet geen reden stappen te ondernemen of zijn mening te herzien, dit mede gelet op de resultaten uit de Europese herbeoordeling van vorig jaar.
Is het gebruik van de Nuvaring wel gewenst als er veiliger alternatieven voor handen zijn? Is er wijziging gekomen in uw oordeel na het bekend worden van deze nieuwe informatie?3
Het CBG vindt het belangrijk dat er voor zowel artsen als patiënten een keuzemogelijkheid is. Niet alle vrouwen reageren immers hetzelfde op een bepaald anticonceptivum. Er zijn vrouwen die tweede generatie anticonceptiva niet goed verdragen. De voorkeur van het CBG blijft om te starten met een pil van de tweede generatie en alleen over te stappen naar een derde generatie anticonceptiemiddel als de vrouw een pil van de tweede generatie niet verdraagt.
Is de huidige bijsluiter adequaat? Moet in de bijsluiter niet nadrukkelijker worden gewezen op de grotere kans op trombose en embolie in vergelijking met de tweede generatie anticonceptiva? Gaat het CBG hiertoe opdracht geven?4
Ja, de huidige bijsluiter is is onlangs herzien als gevolg van de Europese herbeoordeling. Er wordt nadrukkelijk gewezen op de kans op trombose en hoe deze kans zich verhoudt tot het tromboserisico van de tweede generatie anticonceptiva.
Ten aanzien van de bewustwording van het tromboserisico worden ook andere maatregelen genomen. Zo is er onder andere educatief materiaal ontwikkeld. Daarover hebben gesprekken plaatsgevonden tussen het CBG, het NHG en de KNMP. Doel hiervan is dat (potentiële) gebruiksters meer gerichte en actuele risico-informatie krijgen over trombose en over de verschillen in risico op trombose tussen de verschillende gecombineerde hormonale anticonceptiemiddelen. Zij kunnen daardoor een beter geïnformeerde keuze maken welk anticonceptiemiddel het meest geschikt is en, samen met zorgverleners, alerter zijn op mogelijke bijwerkingen.
Ongewenste gevolgen van de premiekorting voor oudere werknemers |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Voor hoeveel werknemers ontvangen werkgevers op dit moment een premiekorting?
In de monitor arbeidsmarkt die tweemaal per jaar aan de Kamer wordt aangeboden, wordt gerapporteerd over het aantal lopende premiekortingen. De meest recente rapportage dateert van april 20141. Uit deze monitor blijkt dat er ultimo augustus 2013 35.200 lopende premiekortingen (m.i.v. 1 januari 2013 mobiliteitsbonussen) voor oudere werknemers zijn.
Heeft u de cijfers van het aantal werknemers van 50 jaar of ouder die na 3 jaar werken met premiekorting in vaste dienst zijn genomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De premiekorting voor ouderen is er op gericht de kansen op het vinden van een baan voor uitkeringsgerechtigde ouderen te laten toenemen, door het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken deze groep in dienst te nemen. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting aan de slag blijven, is er geen voorkeur of dit bij dezelfde of een andere werkgever gebeurt. De premiekorting richt zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Dit vergroot hun werkervaring, kennis en vaardigheden en daarmee ook hun kansen op werk, ook bij andere werkgevers. Daarom is vanuit het doel van de premiekorting geen urgentie om te onderzoeken in welke mate ouderen na 3 jaar werken in vaste dienst genomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de 25 werkgevers die het meeste werknemers met premiekorting in dienst hebben? Zo nee, waarom niet?
Zijn er sectoren waar er substantieel meer gebruik wordt gemaakt van premiekortingen?
Er zijn signalen dat werkgevers in de taxibranche oudere werknemers ontslaan en inruilen voor werknemers met premiekorting; bent u bereid na te gaan of het middel premiekorting in deze branche het gewenste resultaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting in vaste dienst genomen worden, richt de premiekorting zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Met name ouderen hebben deze ondersteuning nodig, omdat zij moeizaam uitstromen uit een uitkering. Door de middelen te richten op het bevorderen van het in dienst nemen van ouderen wordt aangesloten bij de problematiek die ouderen ervaren. Daarmee worden overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk ingezet (zie ook antwoord bij vraag 2).
Het ligt bovendien niet voor de hand dat werkgevers de premiekorting en de proefplaatsing aangrijpen om oudere werknemers te ontslaan om vervolgens andere oudere werklozen aan te nemen. Tijdens een dienstverband investeren werkgevers namelijk in bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden van personeel. Dit kan zowel door het aanbieden van formele scholing als door het leren op de werkvloer plaatsvinden. Nieuwe medewerkers beschikken vaak niet voldoende over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om optimaal in een bepaald beroep te functioneren. Het bijbrengen van deze kennis en vaardigheden vergt daarom doorgaans inwerktijd. Deze inwerktijd of scholing gaat doorgaans gepaard met kosten voor de werkgever, omdat nieuwe werknemers nog niet volledig productief ingezet kunnen worden. Het is daarom vaak niet rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen.
Wat is uw reactie op het feit dat de vacaturesite voor taxichauffeurs Taxiwerq nadrukkelijk de uitkeringsvorm uitvraagt bij dit sollicitatieformulier: http://www.taxiwerq.nl/solliciteren?
In de gelijke behandelingswetgeving is het hebben van een uitkering geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is het vragen naar een uitkeringsachtergrond in een sollicitatieformulier wel verboden. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt en de werkgever hem dientengevolge niet voor een functie in aanmerking laat komen.
In onderhavige casus lijkt echter sprake van het omgekeerde; uitkeringsgerechtigden lijken een pre te hebben. Overigens kunnen er ook andere beweegredenen dan de premiekorting een rol spelen om de uitkeringsvorm uit te vragen, bijvoorbeeld in verband met scholingsfaciliteiten van de uitkeringsinstanties. Dit draagt bij aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van de betreffende groepen.
Is het waar dat de loonkosten gedurende 3 jaar ruim 25.000 euro lager kan zijn, indien de werknemer tussen de 50 en 61 jaar oud is en vanuit de WW gaat werken, ten opzichte van een werknemer waarbij geen premiekorting en proefplaatsing van toepassing is? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De premiekortingsregeling houdt in dat een werkgever die een uitkeringsgerechtigde werknemer van 50 jaar of ouder (of een arbeidsgehandicapte werknemer) in dienst neemt, een premiekorting mag toepassen van maximaal € 7.000 euro, gedurende maximaal 3 jaar. Gedurende de 3 jaar in totaal derhalve € 21.000. De proefplaatsing houdt in dat UWV toestaat dat een werknemer met een uitkering van het UWV twee maanden mag komen werken op proef met behoud van uitkering. Tijdens de proefplaatsing is er geen loon verschuldigd. Overigens moet de werkgever bij de inzet van een proefplaatsing wel de intentie hebben om direct aansluitend aan de proefplaatsing de werknemer een baan aan te bieden van dezelfde omvang voor minimaal 6 maanden. Onderzoek heeft aangetoond dat de premiekorting een licht positief effect heeft op de uitstroomkansen van ouderen. De premiekorting en de proefplaatsing kunnen net het duwtje in de rug zijn voor een werkgever om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen.
De afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde uittreedleeftijd toegenomen. De sterke stijging van de uittreedleeftijd is ook zichtbaar in een stijging van de arbeidsparticipatie van ouderen. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen eenmaal werkloos zijn geworden. Zij vinden dan moeizaam een baan. Van de werklozen van 55 jaar heeft gemiddeld genomen 45 procent binnen één jaar een baan gevonden. Bij werklozen van 60 jaar is dit percentage gedaald tot bijna 20 procent. De premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden en de proefplaatsing grijpen aan bij deze problematiek en bevorderen de baankansen voor oudere uitkeringsgerechtigden. Derhalve acht ik het financiële voordeel gerechtvaardigd.
Per 1 januari 2013 zijn de regels rond premiekorting aangepast; in de memorie van toelichting staat: «De focus verschuift van het in dienst houden naar het in dienst nemen van oudere werknemers»; acht u het wenselijk dat door proefplaatsing en premiekorting het voor werkgevers aantrekkelijk is om oudere werknemers te ontslaan en in te ruilen voor oudere werkzoekenden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het bovenstaande is aangegeven, is de premiekorting voor uitkeringsgerechtigde ouderen voornamelijk bedoeld om de uitstroomkansen van deze groep mensen te vergroten. Dat sluit het best aan op de knelpunten op de arbeidsmarkt. De positie van mensen die in dienst zijn is over het algemeen beter. Het is daarom kostbaar en niet nodig om werkgevers financieel te ondersteunen voor mensen die al in dienst zijn. Bovendien is het waarschijnlijk lang niet altijd rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om de regeling te wijzigen op dit punt.
Bent u bereid om een onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van premiekorting en de gevolgen die de premiekorting heeft voor oudere werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij geen premiekorting van toepassing is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is al eens eerder onderzoek verricht naar de effectiviteit. Uit onderzoek van SEO3 blijkt dat de mobiliteitsbonus tot 13% extra banen leidt in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar. Dat zijn circa 5.000 extra banen voor oudere werkzoekenden. Een mobiliteitsbonus kan dus net een extra duwtje in de rug geven om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Het gebruik van de regeling wordt jaarlijks bijgehouden en gepubliceerd via de monitor arbeidsmarkt en in 2019 zal de regeling worden geëvalueerd. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van premiekortingen in relatie tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Durfkapitalisten in de kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de grootste keten in de kinderopvang failliet is gegaan, nadat het door durfkapitalisten in 2010 met leningen en schulden werd «volgehangen» en in 2012 werd overgenomen door speculatieve investeerders? Bent u van mening dat durfkapitalisten de branche schade hebben toegebracht?1
In mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr 246) heb ik de Tweede Kamer mijn eerste reactie op het faillissement van Estro reeds gegeven.
Wat de rol van durfkapitalisten in deze zaak is geweest, is onderdeel van het onderzoek dat de curator doet naar het faillissement. Durfkapitalisten spelen in de sector kinderopvang een ondergeschikte rol. Vanuit de overheid is de fiscale constructie die dit soort investeringen aantrekkelijk maakte inmiddels onmogelijk gemaakt. De investeerder die bij Estro van deze constructie gebruik heeft gemaakt, heeft zich met groot verlies moeten terugtrekken. Ik verwacht dan ook niet dat dit soort constructies nog vaak zullen voorkomen. Het gaat me daarom te ver om te stellen dat de hele branche schade is toegebracht. Het overgrote deel van de kinderen in de kinderopvang wordt door de situatie bij Estro niet geraakt.
Wat gaat er gebeuren met de 130 kinderopvanglocaties die niet worden overgenomen door Smallsteps en met 1000 medewerkers die hierdoor mogelijk hun baan verliezen?
Zoals bekend is vanuit het faillissement ongeveer twee derde van de vestigingen overgenomen door Smallsteps. Na de overname door Smallsteps heeft de curator een lijst gekregen met 138 vestigingen. Van deze 138 vestigingen was er een aantal waar geen opvang meer plaatsvond. Daarna zijn door de curator een aantal kleinere overnames gerealiseerd. Uiteindelijk zijn er ca 30 vestigingen niet overgenomen. Deze vestigingen zijn gesloten.
Acht u het wenselijk dat er onzekerheid is over 5000 kindplaatsen, omdat Smallstepts hiervoor niets heeft geregeld? Op welke wijze gaat u de onzekerheid bij ouders en bij het personeel wegnemen?2
Ik vind het vervelend als ouders, kinderen en leidsters enige tijd in onzekerheid hebben gezeten. Tegelijkertijd is het wel goed om te benoemen dat Smallsteps in overleg met de curator tot 1 augustus zorg heeft gedragen voor het openhouden van alle locaties. Dit juist om de betrokkenen de tijd te geven naar alternatieven te zoeken. Voor ouders die met vragen zitten is er ook een speciale website en callcenter opgezet door Estro. Daar kunnen ouders terecht met vragen. Inmiddels heb ik begrepen dat van de 350 vestigingen er 30 niet zijn meegegaan of overgenomen worden door een andere geïnteresseerde partij. Voor ouders en kinderen van deze locaties hoop ik dat ze snel elders een plek vinden. Gelet op het veelal ontbreken van wachtlijsten in de sector zal dit vaak goed te realiseren zijn.
Acht u het in zijn algemeenheid wenselijk dat durfkapitalisten de kinderopvang volhangen met schulden die «sprinkhanen» moesten maken om de bedrijven op te kopen? Wat is u visie op dit vraagstuk?3
Ik denk dat de sector het meest gebaat is bij langetermijninvesteerders. De fiscale constructies die korte termijn investeringen stimuleerden zijn inmiddels bij Belastingplan 2012 aangepast, waardoor dit soort constructies niet meer vaak zullen voorkomen. Fiscaaltechnisch was het tot dat moment mogelijk om de rentekosten over de schuld weg te strepen tegen de winst van de ondernemer, waardoor er weinig belasting over de winst hoefde te worden afgedragen. In het Belastingplan 2012 zijn maatregelen opgenomen waardoor de rente over de overnameschuld niet de facto onbeperkt in aftrek kan worden gebracht op de winst van de overgenomen BV. De maatregel uit het Belastingplan 2012 heeft dergelijke constructies zoals durfkapitalisten hanteren onaantrekkelijker gemaakt. Een uitgebreidere toelichting staat in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 (2011/12, 33 003, nr.4.
Het voorbeeld van Estro vormt een uitzondering binnen de kinderopvangsector. Over het algemeen is er sprake van investeerders met een langetermijnvisie. Private investeerders hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de sector. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk geweest om het aantal vestigingen in de afgelopen jaren uit te breiden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal kinderdagverblijven en crèches dat in Nederland in handen is van durfkapitalisten, het aantal dat in handen is van maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk en het aantal dat in handen is van particuliere partijen? Is het waar dat vanaf 2008 per jaar ongeveer 10% van de rechtsvorm stichtingen is gewijzigd in een BV of NV? Welk effect het dit op het aantal kinderdagverblijven en crèches met winstoogmerk?4
Recentelijk heeft Buitenhek Management & Consult in een artikel van Trouw op basis van een analyse van het LRKP aangegeven dat ongeveer de helft van alle crèches in Nederland wordt geleid door maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk (Trouw, 7 juli, «Durfkapitaal moet crèches failliet Estro redden»). De andere helft is in handen van particuliere partijen. Slechts 1 procent van de eigenaren van crèches in Nederland zijn durfinvesteerders, 5 procent van de markt. In het LRKP zijn begin juli 2014 6.324 dagopvang locaties geregistreerd met 218.251 kindplaatsen. De verdeling naar rechtsvorm is als volgt:
Locaties
Kindplaatsen
% kindplaatsen
BV
2.661
113.175
52%
Stichting
2.088
65.285
30%
VOF, Maatschap, eenmanszaak
1.221
27.383
12%
Overig, bekend
354
12.408
6%
De constatering dat vanaf 2008 10% van de rechtsvorm stichtingen is gewijzigd in een BV of NV komt uit het onderzoek van het CPB. Als echter dieper wordt gekeken naar de eigenaren dan blijkt dat de eigenaar in veel gevallen nog een stichting is, maar dat vanuit bedrijfseconomisch oogpunt ervoor is gekozen om de vestigingen die eronder hangen als BV of NV in te schrijven. In veel gevallen acteren deze partijen nog steeds als waren zij een stichting, dus zonder winstoogmerk.
Wat is uw mening over de uitspraak van de Leidse promovenda Claudia Werner dat de kwaliteit van de kinderopvang sinds 1995 is afgenomen en deze maar langzaam verbetert, omdat je «al snel stuit op de marktwerking, op directeuren en grote organisaties met allerlei belangen. De wetenschap wordt jammer genoeg vaak buiten de deur gehouden»?5
Het belang van kwalitatief goede kinderopvang is evident. De signalen die ik de afgelopen jaren uit de sector heb gekregen is dat ook grote organisaties inzetten op kwaliteitsverbetering. Ze investeren in kwaliteit en halen de wetenschap in huis om de pedagogische kwaliteit te onderzoeken. Zo hebben bijvoorbeeld Partou, voorheen Kinderopvang Nederland, DAK Kindercentra en Kinderrijk het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) opdracht gegeven om met behulp van de Kwaliteitsmonitor de pedagogische kwaliteit te meten bij de kinderdagverblijven. De verschillende instrumenten die gebruikt worden voor kwaliteitsverbetering (het pedagogisch kader, NCKO kwaliteitsmonitor) zijn ontwikkeld door wetenschappers. In deze instrumenten is de visie van de wetenschap op kwaliteit geborgd. De uitspraak dat de wetenschap buiten de deur wordt gehouden is voor mij dan ook geen herkenbaar beeld. Ik streef ernaar om het toezicht op de kinderopvang zodanig in te richten dat de GGD per locatie een kwalitatief eindoordeel geeft. Daarbij betrek ik de huidige wetenschappelijke inzichten ten aanzien van het observeren van pedagogische kwaliteit (waaronder de methodiek van het NCKO). Hierop pas ik het instrumentarium van de toezichthouder aan.
Ook vind ik het van groot belang om goed zicht te hebben op de feitelijke ontwikkeling van de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang. Juist daarom zal ik de mogelijkheid van een jaarlijkse kwaliteitsmeting verkennen, zoals de Algemene Rekenkamer heeft geadviseerd.
Hoe beoordeelt u de reactie van de CNV Publieke Zaak die aangeeft niet op de hoogte te zijn geweest van het faillissement en dat er geen ontslagen zouden vallen onder de pedagogische medewerkers? Blijft de belofte van geen ontslagen onder pedagogische medewerker overeind staan?6
Ik heb hierover geen oordeel. Dit is iets dat tussen CNV en Estro speelt. Het is aan Estro en Smallsteps om met alle betrokkenen goed te communiceren over de genomen stappen. De overheid is hierin geen partij.
Bent u van mening dat in zijn algemeenheid het nastreven van hoge winstmarges in de kinderopvang ten koste gaat van de continuïteit en kwaliteit van de kinderopvang?7
Om continuïteit in de bedrijfsvoering te verzekeren is het voor alle instellingen – publiek en privaat- van belang om een zekere winstmarge te realiseren. Ik vind het een slechte zaak wanneer ondernemers inboeten op kwaliteit om een zo hoog mogelijke winstmarge te realiseren. Ik zie liever dat ondernemers deze rendementen aanwenden voor bijvoorbeeld kwaliteitsverbetering, prijsverlaging of verbetering van de dienstverlening voor ouders en kinderen. In de huidige markt zien we ook dat ouders steeds scherper kwaliteit van de ondernemer vragen.Een ondernemer die uitsluitend gaat voor winstmaximalisatie zal het – dat is mijn overtuiging- in de huidige markt niet redden.
Bent u bereid om constructies met durfkapitalisten in de kinderopvang te verbieden, nu blijkt dat het onaantrekkelijk maken van durfkapitalisme in de kinderopvang onvoldoende oplevert? Kunt u uw standpunt uitgebreid toelichten?8
Het kabinet heeft reeds maatregelen genomen door overnames met geleend geld fiscaal minder aantrekkelijk te maken, zie hiervoor het antwoord bij vraag 4. Ik deel niet de opvatting dat dit onvoldoende heeft opgeleverd. Sinds de aanpassing in de fiscale regels zijn mij geen nieuwe vergelijkbare gevallen bekend van overnames in de kinderopvang met geleend geld.
De doorstart onder de naam Smallsteps biedt vooralsnog continuïteit aan de opvang voor 85% van de kinderen en is mogelijk doordat een private investeerder bereidt is te investeren in deze organisatie. Fiscaaltechnisch bezien vindt het kabinet dat dit soort constructies niet financieel gestimuleerd hoeven te worden, maar vanuit het oogpunt van investeringsmogelijkheden is het wel wenselijk dat kinderopvanginstellingen niet alleen van banken, maar ook van private investeerders geld kunnen aantrekken.
Bent u bereid om – net als in de jeugdzorg – alleen kinderopvanginstellingen te financieren die geen winstoogmerk hanteren, zodat het geld beschikbaar voor de kinderopvang ook daadwerkelijk ten goede komt aan een veilige opvang van kinderen en niet op de bankrekening van private investeerders terecht komt?9
In de kinderopvang wordt kwalitatief goede kinderopvang niet alleen geleverd door non-profit organisaties. Het belang van ouders en hun kinderen staat voorop; ook organisaties met winstoogmerk blijken vaak in staat daar op een goede en efficiënte manier op in te spelen. Daarbij komt dat de jeugdzorg en de kinderopvang een andere ontstaansgeschiedenis kennen. In de kinderopvang is er reeds vanaf eind jaren »80 van de vorige eeuw een rol voor private investeerders. Deze private investeerders hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de opbouw van de sector en hebben laten zien evenzeer kwaliteit te kunnen leveren. Om alleen voor kinderopvanginstellingen zonder winstoogmerk een financiële tegemoetkoming vanuit de overheid te geven acht ik niet wenselijk. Alle kinderopvang dient aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Daarbinnen is vrije keuze van ouders voor de kinderopvang die het beste past bij hen en hun kinderen, leidend.
Wat is uw oordeel over de onderzoeksresultaten die erop duiden dat de markt voor de kinderopvang zich heeft ontwikkeld van een gelijkmatig verdeelde markt naar een markt met een scheve verdeling, waarin in 2010 de kleinste 75% van de ondernemingen maar 24% van de capaciteit in handen had en de 5% grootste kinderdagverblijven 44% van de markt beheersten? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?10
In vergelijking met andere belangrijke markten, is de markt voor kinderopvang tamelijk divers. De grote spelers hebben toch maar een bescheiden marktaandeel. Er is veel concurrentie. Veel nieuwe vestigingen in combinatie met teruglopende vraag hebben ervoor gezorgd dat wachtlijsten zijn vervangen door een situatie met ruime keus voor ouders. Vanuit de overheid bezien dient er fysieke en financieel toegankelijke kinderopvang te zijn die bovendien kwalitatief goed moet zijn.
Wat is uw reactie op de onderzoekresultaten die erop duiden dat het toegenomen aantal aanbieders in de markt voorlopig nog niet hebben geleid tot effectieve concurrentie op bijvoorbeeld prijzen en kwaliteit?11
Het onderzoek waarnaar wordt verwezen heeft betrekking op de situatie in 2010, waarin er nog sprake was van wachtlijsten en een hoge tegemoetkoming in de kosten. Hierdoor waren ondernemers niet gedwongen te concurreren op prijs en kwaliteit. Als gevolg van het toegenomen aantal aanbieders zijn wachtlijsten inmiddels vervangen door een situatie van ruime keus voor ouders. Bovendien zijn ouders kritischer t.a.v. de prijs van het product, mede als gevolg van de bezuinigingen. Hierdoor is er meer keuze mogelijk voor ouders en zie ik wel degelijk dat er steeds meer eisen worden gesteld door ouders. Ondernemers spelen hierop in door steeds meer flexibiliteit aan te bieden en te concurreren op enerzijds de prijs en anderzijds door het bieden van extra kwaliteit bovenop de basiskwaliteit die is vereist.
Wat gaat u doen met het advies van de belangenvereniging van ouders in de kinderopvang die ervoor pleiten om een deel van de bezuinigingen op de kinderopvang terug te draaien? Kunt u toelichten waarom u dit advies wel of niet gaat overnemen?12
Zoals ik eerder ook in het debat met de vaste Kamercommissie SZW bij het jaarverslag 2013 heb aangegeven zal er in augustus integrale besluitvorming plaats vinden. Daarbij wordt naar de hele begroting van het Rijk gekeken om te bepalen wat er met mee- en tegenvallers gebeurt en waar intensiveringen dan wel extensiveringen nodig zijn.
Wat is uw visie op het wettelijk onmogelijk maken van het doorverkopen van kinderopvangorganisaties? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het doorverkopen van kinderopvangorganisaties ga ik niet verbieden. Het biedt in tijden van crisis en in tijden van overcapaciteit juist mogelijkheden om de onderneming voort te zetten. Het verbieden zou ervoor zorgen dat er minder geïnvesteerd kan worden in de sector.
Bent u bereid om het geld dat door de bezuinigingen en door de daling van de vraag – vanwege vermindering van koopkracht en stijging van de werkloosheid – naar kinderopvang wordt bespaard terug te laten vloeien in de branche?
Zie antwoord op vraag 13
Het bericht dat Congolese getuigen van het Strafhof ondanks zorgen toch uitgezet zijn |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Congolese getuigen Strafhof ondanks zorgen toch uitgezet»?1
Wat is uw reactie op het onderzoek van Amnesty International wat erop wijst dat het justitiële systeem van de Democratische Republiek Congo niet voldoende uitgerust is om de rechten van deze gedetineerde getuigen beschermen?2
Wat is uw reactie op de zorgen van zowel Amnesty International als Human Rights Watch dat deze getuigen in de Democratische Republiek Congo het risico lopen op slechte behandeling, een oneerlijk proces en zelfs de doodstraf?
Klopt het dat (een aantal van) deze getuigen al jarenlang gedetineerd waren zonder enige vorm van proces in de Democratische Republiek Congo, voordat zij naar Nederland kwamen om te getuigen? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak dat dat zij bij terugkeer geen reëel risico lopen op een «flagrant denial of justice»?
Klopt het dat deze uitzetting gebaseerd is op toezeggingen van de Democratische Republiek Congo aan het Internationaal Strafhof en niet aan Nederland? In hoeverre kan Nederland zich beroepen op toezeggingen die gedaan zijn aan een derde partij in een dergelijke overeenkomst?
Kunt u (in fte) uiteenzetten wat voor capaciteit het Strafhof heeft om de veiligheid en het proces van deze getuigen in de Democratische Republiek Congo te monitoren?
Het is de verantwoordelijkheid van het Strafhof om, op grond van artikel 93, zevende lid, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut) na getuigenis door een getuige die als gedetineerde uit een ander land is overgebracht, passende voorzieningen te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst. Hierbij neemt het Strafhof de bepalingen van de Rules of Procedure and Evidence in acht, die zien op het zo nodig treffen van beschermende maatregelen. Het Strafhof, onder wiens verantwoordelijkheid betrokkenen in gedetineerde toestand zijn overbracht naar de detentie eenheid van het Strafhof, heeft bepaald dat de gedetineerde getuigen na afloop van hun getuigenis dienden terug te keren naar de Democratische Republiek Congo in overeenstemming met het Statuut en de daarop ziende afspraken tussen de Democratische Republiek Congo en het Strafhof. Nederland respecteert uiteraard, met inachtneming van haar andere internationaalrechtelijke verplichtingen, de uitspraken van het Strafhof. Getuigenbescherming is essentieel voor het functioneren van het Strafhof. Het Strafhof is hiervoor verantwoordelijk en neemt die verantwoordelijkheid zeer serieus. Zo heeft het Strafhof maatregelen genomen ter bescherming van de getuigen tegen mogelijke represailles na terugkeer in de Democratische Republiek Congo vanwege hun getuigenis. Die maatregelen houden onder meer in dat medewerkers van het Strafhof de vreemdelingen in de Democratische Republiek Congo regelmatig bezoeken om hun veiligheidssituatie te beoordelen. Ook zal het Strafhof toezicht houden op gerechtelijke procedures tegen hen. Ik ben niet bekend met de omvang van de capaciteit die het Strafhof tot haar beschikking heeft om de bovengenoemde verantwoordelijk vorm te geven; deze getuigenbescherming valt onder de verantwoordelijkheid van het Strafhof.
Welke instrumenten heeft het Strafhof om te interveniëren als de rechten van deze getuigen toch geschonden worden in de Democratische Republiek Congo?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat Nederland als gastland van het Internationaal Strafhof een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van deze getuigen?
Zoals bekend acht ik monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer niet passen binnen een stelsel waarbij na zorgvuldige toelatingsprocedures en toetsing door de rechter vertrouwd moet kunnen worden op de uitkomst van die zorgvuldige procedure. Dat geldt ook in deze zaken. In deze bijzondere zaak geldt, zoals in de beantwoording hierboven al weergegeven, bovendien dat het Strafhof afspraken heeft gemaakt met de Democratische Republiek Congo ten behoeve van de drie getuigen. Nederland staat hier buiten.
Bent u bereid om actief contact te onderhouden met de Congolese autoriteiten over het welzijn en de procedure van de drie getuigen?
Zie antwoord vraag 8.
Kan de Nederlandse ambassade intensief contact onderhouden met lokale advocaten van de drie getuigen?
Zie antwoord vraag 8.
De bevindingen van FNV Bondgenoten, dat op de Nederlandse wegen opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de EU zijn aangetroffen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u zich in de bevindingen van FNV Bondgenoten, dat tegenwoordig opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de EU – voornamelijk Moldaviërs, Oekraïners en Macedoniërs – op de Nederlandse wegen rondrijden?1
Er zijn geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt dat opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de Europese Unie op de Nederlandse wegen rondrijden.
Kunt u uitzoeken in hoeverre het klopt dat veel van deze chauffeurs een Poolse werkvergunning hebben? Kunt u eveneens uitzoeken of hier sprake is van een schijnconstructie?
In 2013 zijn in Polen voor werkzaamheden in de transport- en opslagsector 2123 tewerkstellingsvergunning afgegeven voor de transportsector voor Oekraiëners (1926), Moldaviërs (191) en Macedoniërs (13). Daarnaast werden in 2013 ruim vier duizend aanvragen ingediend voor korte werkzaamheden in de transport- en opslagsector voor Oekraïeners (90%) en Moldaviërs (10%). Het is niet bekend hoeveel mensen daarvan in Nederland hebben gewerkt.
Het feit dat chauffeurs een tewerkstellingvergunning hebben in Polen ontheft de werkgever niet van het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning indien arbeid in Nederland wordt verricht tenzij de vrijstelling van artikel 1 lid 1 onder b van het BuWav van toepassing is. Er is geen tewerkstellingsvergunning nodig indien: de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft, geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.
Herinnert u zich de antwoorden op mondelinge vragen, waarin de minister van Infrastructuur en Milieu aangaf dat wat betreft het aanpakken van misstanden het haar voorkeur heeft «om dat direct te doen bij de vrachtauto's die je aanhoudt, daar waar de overtreding ook wordt begaan»?2
Ja.
Bent u bereid om, mede op basis van deze bevindingen van FNV Bondgenoten, de controles van de Inspectie Leefomgeving en Transport uit te breiden?
Bij brief van 5 maart jl. heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) u geïnformeerd over de resultaten van het inventariserend onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ILT naar overtreding van de cabotageregels. De Minister van I&M heeft u daarbij aangegeven in elk geval tijdelijk de extra inzet van de ILT, welke was ingezet in het kader van dit onderzoek, te continueren.
Bent u in het kader van naleving eveneens bereid nauw(er) te gaan samenwerken met sociale partners c.q. vakbonden?
Over de aanpak van schijnconstructies in het transport vindt onder andere met sociale partners overleg plaats in de Werkgroep transport.
Het speciale team van de Inspectie SZW dat is opgezet naar aanleiding van het sociaal akkoord, ondersteunt ook de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Om deze rol goed te kunnen vervullen heeft de Inspectie SZW vanaf eind 2013 diverse vertegenwoordigers van de sociale partners geïnformeerd over de rol en taken van de Inspectie bij de ondersteuning van cao-handhaving en zijn zij uitgenodigd om meldingen te doen. Dit heeft tot op heden geleid tot twaalf verzoeken om ondersteuning. Het eerste rapport van bevindingen is inmiddels afgerond en overgedragen aan de verzoekende instantie, die de resultaten van dit onderzoek kan gebruiken in een civiele procedure om daarmee correcte naleving van de cao-voorwaarden af te dwingen.
Wat doet u in EU-verband om de misstanden in de transportsector aan te pakken? Ziet u mogelijkheden om de samenwerking te intensiveren?
Onlangs hebben een groot aantal voor de transportsector verantwoordelijke EU-Ministers een gezamenlijke verklaring uitgebracht, gericht aan de Europese Commissie, waarin aangedrongen wordt op een meer uniforme interpretatie en handhaving van de bestaande voorschriften, met name op het gebied van cabotage. Speciale aandacht wordt gevraagd voor het verschijnsel van postbusbedrijven en het ontduiken van de regelgeving. Ook de Nederlandse Minister van I&M heeft deze verklaring ondertekend.
Daarnaast vindt samenwerking plaats tussen de inspectiediensten in het kader van de Euro Control Route (ECR), waarin initiatieven worden genomen om ten behoeve van een uniforme handhaving te komen tot een eenduidige interpretatie en toepassing van cabotageregels.
Gaat de aangekondigde Wet Aanpak Schijnconstructies helpen om de de misstanden in de transportsector aan te pakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan de naleving van wet- en regelgeving in de transportsector verbeteren?
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstuk 17 050, nr. 484) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
De gevolgen van het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en Trade in Services Agreement (TISA) voor financiële regulering |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het gelekte voorstel van de EU dat betrekking heeft op «regulatory coöperation» op het gebied van financiële regulering?1
Ja.
Klopt het dat de EU de VS onder druk zet omdat de VS de regulering van financiële dienstverlening wil uitzonderen van TTIP, aangezien deze in de VS (mede door de invoering van de Dodd-Frank Act) op diverse terreinen strenger is dan in de EU?2
Nee, dat klopt niet. De EU heeft bij de VS aangegeven interesse te hebben om in TTIP bepalingen op te nemen over de regulering van financiële dienstverlening. Tot nu toe is de reactie van de VS terughoudend, omdat de VS van mening is dat afspraken hierover beter in andere bilaterale fora aan bod kunnen komen, zoals het bestaande Financial Markets Regulatory Dialogue (FMRD). De EU vindt dat, gezien de vele veranderingen en nieuwe regelgeving sinds de crisis, er een modern raamwerk moet komen om snel en transparant samen te kunnen werken aan een stabiel financieel systeem.
Deelt u de mening dat uit het voorstel blijkt dat de EU via de «regulatory cooperation»-bepaling in TTIP inzet op het terugdringen van bestaande regulering (bijvoorbeeld met betrekking tot de handel in derivaten in het buitenland) en het voorkomen van toekomstige regulering die de belangen van financiële bedrijven in de EU en VS zou kunnen schaden?3
Nee, ik deel deze mening niet. Het doel van de EU is niet om in TTIP internationale standaarden op het gebied van financiële regulering op te stellen of af te zwakken. Deze standaarden worden in internationale fora als de G20, de Financial Stability Board en het Basel Comité afgesproken. TTIP verandert deze situatie niet.
Het doel van de EU in TTIP is om een institutioneel raamwerk te creëren waarin regelgevende autoriteiten van de EU en de VS kunnen samenwerken en elkaar kunnen consulteren bij de uitwerking van deze internationaal afgesproken standaarden op het gebied van financiële regulering. Door potentiële conflicten eerder op te merken en samen op te pakken, is de inzet juist een versterking van de financiële stabiliteit.
Erkent u dat het risico bestaat dat wanneer het voorstel van de EU wordt overgenomen in TTIP, regelgeving die in de EU juist strenger is dan in de VS (zoals bijvoorbeeld op het terrein van High Frequency Trading (HFT) en hedge fondsen) mogelijk wordt verzwakt?4
Nee.
De inzet van de EU is niet om in TTIP afspraken te maken over de inhoud van financiële regelgeving.
Kunt u aangeven wat uw inzet is wat betreft TISA, het verdrag over Handel in Diensten?
De Nederlandse inzet in TISA (Trade in Services Agreement) is gericht op een verbeterde toegang voor onze dienstverleners tot buitenlandse markten, het recht op gelijke behandeling van buitenlandse en binnenlandse dienstverleners, en het maken van eenduidige afspraken over onderwerpen die de handel in diensten faciliteren en nu nog niet in de GATS (General Agreement on Trade in Services, 1994) geregeld zijn, zoals e-commerce en overheidsaanbestedingen.
Wanneer zich voldoende partijen bij de TISA-onderhandelingen hebben aangesloten, zal ik mij bovendien inzetten om TISA onder het raamwerk van de WTO te brengen om zo de continuïteit van het mondiale handelssysteem te waarborgen. Tenslotte zal ik mij hard maken om de Minst Ontwikkelde Landen zonder tegenprestatie gebruik te laten maken van de voordelen uit dit akkoord wanneer het is afgerond.
Klopt het dat de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening veel ingrijpender zijn dan de huidige General Agreement on Trade in Services (GATS)-regels als het gaat om het in stand houden van de bestaande liberalisatie en regulering («standstil»), waardoor het in de toekomst moeizaam en kostbaar zal worden om liberalisatie terug te draaien?5
Nee, voor Nederland zijn de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening niet ingrijpender dan de huidige GATS-regels.
Nederland en veel andere EU-landen hebben zich sinds 1994 in de GATS verplicht aan de principes van vrije markttoegang voor en gelijke behandeling van buitenlandse financiële dienstverleners. Deze principes zullen door Nederland in TISA worden herbevestigd en niet worden uitgebreid of afgezwakt. Regulering van de financiële sector blijft uiteraard mogelijk, indien dit op non-discriminerende wijze gebeurt.
Daarnaast heeft Nederland zich in 1997, net als de andere landen van de toenmalige Europese Gemeenschap, gebonden aan de Understanding on Commitments in Financial Services, waarin WTO-leden extra verplichtingen op het gebied van financiële diensten aan zijn gegaan. In deze Understandingis al een zogenaamde «standstill»-bepaling opgenomen. Dit wil zeggen dat het in principe niet mogelijk is om bestaande liberalisering in de financiële sector terug te draaien. Dezelfde «standstill»-bepaling is ook onderdeel van het huidige TISA-voorstel over financiële dienstverlening. Niet alle landen die deelnemen aan de TISA-onderhandelingen hebben zich in 1997 namelijk gebonden aan de Understanding.
Een belangrijke uitzondering op deze «standstill»-bepaling is de vrijheid die WTO-leden hebben om prudentiële maatregelen te nemen om de integriteit en stabiliteit van hun financiële systeem te waarborgen. Deze bepaling is terug te vinden in artikel 2 van de Annex on Financial Services van de GATS en is ook onderdeel van de huidige TISA voorstellen over financiële dienstverlening. Alle WTO-leden, en in de toekomst naar verwachting ook de deelnemers aan TISA, behouden het recht om de handel in financiële diensten aan banden te leggen om het eigen financiële systeem stabiel te houden, of consumenten of investeerders te beschermen.
Klopt het dat het resultaat van TISA waarschijnlijk zal worden overgenomen in TTIP?6
Het zal niet zo zijn dat het resultaat van TISA één op één zal worden overgenomen in TTIP, vanwege de grote verschillen tussen deze twee onderhandelingen.
In TISA onderhandelen 23 zeer verschillende landen uitsluitend over handel in diensten. TTIP is een bilaterale onderhandeling tussen alleen de EU en de VS en bestrijkt veel meer handelspolitieke onderwerpen dan alleen handel in diensten. Het is nog niet te voorspellen welk akkoord eerder zal zijn afgerond.
Mijn verwachting is dat de afspraken over diensten in TTIP op het gebied van markttoegang en aanvullende bepalingen verder zullen gaan dan in TISA. De TISA-onderhandelingen worden immers gedaan door een groep van landen die erg van elkaar verschilt qua ontwikkelingsniveau, waardoor het moeilijker is om een ambitieus resultaat te bereiken.
Kunt u aangeven in hoeverre de voorlopige bepalingen aangaande «regulatory coöperation» in TISA en TTIP verschillend dan wel overeenkomstig zijn?
De TISA-voorstellen zijn met name gebaseerd op de bestaande Annex on Financial Services en de Understanding on Commitments in Financial Services. De EU voldoet al aan beide verdragen. Wat betreft regelgevende samenwerking gaat het om voorstellen die een inspanningsverplichting geven ten aanzien van transparantie. Dit betekent dat partijen bijvoorbeeld beloven zich in te spannen om nieuwe financiële regelgeving kenbaar te maken aan het brede publiek en hen de mogelijkheid geven hier commentaar op te geven.
Het voorstel van de EU voor regelgevende samenwerking in TTIP gaat verder. Dit verplicht partijen bijvoorbeeld om elkaar vooraf te consulteren wanneer zij internationaal afgesproken standaarden gaan implementeren. Daarnaast stelt de EU voor onderzoek te doen naar de opties voor wederzijdse erkenning van elkaars regelgevend kader, om zo onder meer onnodige handelsbarrières en inconsistenties voor bedrijven weg te nemen. Het gaat hier nadrukkelijk niet om een vooraf in TTIP opgelegde wederzijdse erkenning van elkaars financiële regels, maar slechts een eerste verkenning naar de mogelijkheden en uitwerking van dit principe.
Het bericht dat de huren 10% zijn gestegen in twee jaar tijd en de huurtoeslag wordt gekort |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de waarschuwing van de Woonbond voor stijgende huren en een korting op de huurtoeslag?1
Ja.
Zijn de huren, net als in juli 2013, dit jaar ook gemiddeld met 4,7% gestegen waardoor de gemiddelde huurstijging bijna 10% is in twee jaar? Zo nee, hoe kunt u het verschil verklaren?
Uit «Feiten en achtergronden bij het huurbeleid 2013» (Kamerstukken II, 2013/14, 27 926, nr. 207) blijkt dat de huren in de gereguleerde voorraad in 2013 per 1 juli met gemiddeld 4,9% (volgens de gegevens van het CBS: 4,7%) zijn gestegen, inclusief harmonisatie bij nieuwe verhuringen. Exclusief harmonisatie was de gemiddelde huurverhoging per 1 juli 2013 4,1%. Over de gerealiseerde huurverhoging per 1 juli 2014 zal ik u in het najaar rapporteren.
Is het waar dat in de komende jaren de huren gemiddeld met 2,7% stijgen bovenop de inflatie? Waar is dit percentage op gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het AO Woningmarkt en Huursector van 14 mei 2014 heb ik desgevraagd aangegeven dat bij de uitwerking van de huurverhoging op basis van een huursombenadering – die volgens het woonakkoord in de plaats komt van de inkomensafhankelijke huurverhoging – vooralsnog wordt gerekend met een maximale huursomstijging van ongeveer 2,7% boven inflatie, inclusief huurharmonisatie bij nieuwe verhuringen. Die maximale huursomstijging bevat in elk geval de huurverhogingsruimte die nu gemiddeld wordt geboden door de inkomensafhankelijke huurverhoging plus ruimte voor huurharmonisatie. Met deze wijze van uitwerking blijft de verdiencapaciteit van de verhuurders op peil, zoals is afgesproken in het woonakkoord.
Kunt u uitleggen waarom u volgend jaar, naast de bezuiniging van € 31 mln. uit de Voorjaarsnota, € 15 mln. extra uitgaven wil verhalen op de huurtoeslag?
Ik heb niet het voornemen om, naast de reeds bij Voorjaarsnota aangekondigde bezuiniging van € 31 mln., in 2015 verdere bezuinigingen op de huurtoeslag door te voeren.
Op welke wijze heeft u uitwerking gegeven aan de volgende zin en de drie daarin genoemde criteria: «Voor toekomstige aanpassingen aan de kwaliteitskorting zal een afweging worden gemaakt tussen de wenselijke effecten op de huurmarkt, de budgettaire opgave en de inkomensgevolgen voor de huurders»?2
In de afgelopen jaren heeft slechts eenmaal een aanscherping van de kwaliteitskorting in de huurtoeslag plaatsgevonden, namelijk per 1 januari 2012, aansluitend aan de aanvaarding van het wetsvoorstel waarmee de kwaliteitskorting meer flexibel is gemaakt (nr. 32 694).
Mocht in de toekomst een verdere aanscherping van de kwaliteitskorting aan de orde komen, dan zal in het daartoe strekkende voorstel aangegeven worden op welke wijze de afweging tussen de wenselijke effecten op de huurmarkt, de budgettaire opgave en de inkomensgevolgen voor de huurders heeft plaatsgevonden. Tevens wordt dan aangegeven wat de gevolgen voor huurders zijn van verhoging van de kwaliteitskorting. Indien de bij Voorjaarsnota aangekondigde bezuiniging op de huurtoeslag van € 31 mln. in 2015 langs de lijn van de kwaliteitskorting wordt ingevuld, zullen de inkomenseffecten eerder in de buurt van de € 30 per jaar liggen dan de in de vraag genoemde € 30 per maand.
Wat betekent het verhogen van de kwaliteitskorting op de huurtoeslag concreet voor huurders? Zullen zij inderdaad € 30 per maand minder toeslag krijgen? Kunt u uw berekening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u verklaren hoe u zich aan uw belofte aan huurders houdt (namelijk dat zij «ervan op aan kunnen dat de overheid met de huurtoeslag de huren betaalbaar houdt») wanneer de huren explosief stijgen en de huurtoeslag wordt verminderd?3
Voor huurtoeslagontvangers wordt het overgrote deel van de huurstijgingen gecompenseerd door de huurtoeslag; in het regeerakkoord is daartoe een extra bedrag voor huurtoeslag opgenomen, oplopend naar € 420 mln.
Daarbij komt dat de jaarlijkse indexering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de huurtoeslag, de zogeheten normhuur, de afgelopen jaren steeds heeft plaatsgevonden met het percentage van bijstandontwikkeling in plaats van met het percentage van de gemiddelde huurontwikkeling. Hierdoor is de stijging van de eigen bijdrage in deze jaren aanzienlijk achtergebleven bij de stijging van de huren, zoals huurders zonder huurtoeslag die ervaren. De omstandigheid dat er in 2015, zoals aangekondigd bij Voorjaarsnota, een besparing op de huurtoeslaguitgaven noodzakelijk is, doet daar niet aan af.
Deelt u de mening dat een heroverweging van het huurbeleid nodig is om uw belofte van betaalbaar huren te kunnen inlossen aan huurders? Zo nee, waarom niet?
In het huurbeleid zoals dit op basis van het regeer- en woonakkoord door mij is vormgegeven vormen betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor de doelgroep kernbegrippen. Ik houd daarnaast nauwkeurig de vinger aan de pols op het punt van betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen voor de doelgroep. Ik doe dit onder andere aan de hand van de rapportage die ik opstel naar aanleiding van de motie van de leden Knops en Verhoeven (II, 2013–2014, 33 750 XVIII, nr. 17). Uw Kamer zal deze rapportage dit najaar voor de begrotingsbehandeling ontvangen.
Beloningen bij netbeheerder Liander |
|
Jan Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bij Liander verdienden vorig jaar 34 mensen (veel) te veel»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over beloningsbeleid bij netbeheerders?2
Ja.
Is het waar dat 34 mensen in dienst bij Liander in 2013 meer verdienden dan de WNT-norm?3 Hoeveel van deze mensen vallen onder de WNT en voor hoeveel van deze 34 mensen was het overgangsrecht uit de WNT van toepassing? Is het waar dat er elf gouden handdrukken (van meer dan € 75.000) zijn uitgekeerd in 2013? Passen deze handdrukken binnen de WNT?
Uit het jaarbericht van Liander over 2013 blijkt dat er zeven topfunctionarissen (de directeur en de voorzitter en leden van de Raad van Commissarissen) en 17 andere functionarissen een bezoldiging hadden boven het wettelijk bezoldigingsmaximum. Tevens ontvingen elf niet-topfunctionarissen een ontslagvergoeding die naar rato van de omvang van het dienstverband het wettelijk bezoldigingsmaximum van € 228.599 te boven gaat. Aan topfunctionarissen zijn in 2013 geen ontslagvergoedingen toegekend. Voor de topfunctionarissen geldt normering; voor de andere groep alleen openbaarmaking. De zeven topfunctionarissen vielen volgens het jaarbericht allen onder het overgangsrecht. Drie leden van de Raad van Commissarissen voldoen overigens vanaf 27 maart 2013 aan de WNT-norm.
Wat zegt het grote aantal salarissen dat boven de WNT-norm ligt over de organisatiecultuur van deze netbeheerder? Deelt u de mening dat deze beloningen absoluut niet passen bij een publiek bedrijf met gebonden klanten en gereguleerde tarieven? Zo nee, waarom niet?
Het aantal salarissen boven de WNT-norm op dit moment is een gevolg van de historische ontwikkeling van salarissen in de publieke en semipublieke sector. Deze ontwikkeling was de aanleiding tot de WNT, die ook bij regionale netbeheerders tot een gematigder beloningsbeleid zal leiden. Daar zal de sector in de toekomst op worden afgerekend.
Wat is het verschil tussen de berekening van salaris volgens de WNT en de berekening volgens internationale accountantsregels, die Liander in het jaarverslag zegt te volgen?4 Leidt dit verschil tot hogere salarissen bij netbeheerders? Hoe zit dit bij andere instellingen die onder de WNT vallen?
Liander gebruikt in het jaarbericht over 2013 het bezoldigingsbegrip van de WNT, dat nader wordt toegelicht in de Regeling bezoldigingscomponenten WNT (Staatscourant 2014, nr. 6628) en de Beleidsregels toepassing WNT (Staatscourant 2014 nr. 6629). Alliander (waar Liander een onderdeel van is) gebruikt voor het weergeven van de bestuurdersbeloningen in het jaarverslag over 2013 de richtlijnen van de International Financing Reporting Standards (IFRS). Bij IFRS vindt waardering en boekhouding plaats volgens fair value of actuele waarde. Dit betekent dat kosten en baten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben en niet op het kasmoment. Deze methode leidt niet tot een andere salariëring, het gaat alleen om een boekhoudkundig verschil in toerekeningssytematiek.
Is de volgende bewering van de zegsvrouw van Liander juist: «Volgens de WNT mag je nu nieuwe topmannen aannemen met een salaris boven de norm»?5 Zo nee, kunt u Liander hierop aanspreken?
Deze bewering is niet correct. Uit navraag blijkt echter dat de zegsvrouw onjuist zou zijn geciteerd. Zij sprak over «medewerkers» en niet over «topmannen». Voor medewerkers die geen topfunctionaris zijn, is de uitspraak wel correct. Overigens bevestigt Liander geen nieuwe medewerkers aan te nemen boven de WNT-norm.
Heeft u inzicht in het effect van de WNT op de arbeidsmobiliteit van topfunctionarissen in deze sector? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
De WNT-gegevens over het verslagjaar 2013 van de organisaties uit deze sector konden tot 1 augustus worden doorgegeven. Voor het einde van 2014 zal op basis van alle verzamelde gegevens een rapportage naar de Kamer worden gestuurd. Hoewel bij deze eerste rapportage nog geen vergelijkingsmateriaal uit voorgaande jaren beschikbaar is, streef ik ernaar om hierin een eerste indicatie van de effecten van de WNT te kunnen geven.
De ziekenhuizen in Sittard-Geleen en Heerlen en de mogelijke concentratie van klinische verloskunde in Heerlen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de fusie van de ziekenhuizen in Sittard-Geleen en Heerlen? Klopt het dat er financiële problemen zijn, en dat bij het ziekenhuis in Heerlen de bouw hierdoor is stilgelegd of wordt getemporiseerd? Zo neen, hoe is dan de financiële situatie bij het Atrium MC en bij het Orbis Medisch en Zorgconcern?
Ik heb van de ziekenhuizen begrepen dat de voorbereidingen van de fusie zich in een afrondend stadium bevinden. Zij gaven aan dat nadat alle medezeggenschapsgremia hun oordeel over de voorgenomen fusie kenbaar hebben gemaakt en de Raden van Bestuur daarop hun reactie hebben verstrekt, een melding in het kader van de zorgfusietoets bij de Nederlandse Zorgautoriteit zal worden ingediend. De planning is erop gericht de juridische en bestuurlijke fusie per 1 januari 2015 te effectueren. Zij gaven tevens aan dat hun financiële situatie positief is; er doen zich momenteel geen financiële problemen voor en deze worden niet op korte of langere termijn voorzien. Er is een adempauze van 3 maanden afgekondigd op onderdelen van het bouwprogramma. Deze is bedoeld om de bouwplannen optimaal af te stemmen op de fusie.
Speelt de fusie hierbij een rol? Zo ja, welke?
Nee, zij lieten weten dat de fusie hierbij geen directe rol speelt. Toen het bouwprogramma startte, was er nog geen sprake van een fusie. Nu er een adempauze is afgekondigd, zal deze adempauze worden benut om de bouwplannen optimaal af te stemmen op de fusie.
Is het niet beter te stoppen met deze zinloze fusie? Klopt het dat de fusie tientallen miljoenen euro's kost, terwijl het nut van de fusie niet is aangetoond? Zo neen, hoe is dan de situatie precies?
De Raden van Bestuur van Atrium en Orbis hebben aangegeven de fusie maatschappelijk wenselijk te vinden met het oog op het bereiken van kwalitatieve en zorginhoudelijke voordelen, financiële synergie, werkgelegenheid en het verstevigen van arbeidsmarktmogelijkheden. Naar hun idee zou niet fuseren kunnen leiden tot het verdwijnen van belangrijke zorg naar buiten de provincie. Zij vinden dat onwenselijk voor een gebied waar 450.000 mensen wonen. Het is overigens zo dat de zorgverzekeraar er vanuit zijn zorgplicht voor dient te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio is geborgd.
Ik heb begrepen dat de fusiekosten voor extern advies en begeleiding vanaf 2009 (start samenwerkings- en fusieonderzoek door Atrium en Orbis) tot 1 juli 2014 € 7,2 mln bedragen. De kosten voor de rest van het jaar zullen vooral betrekking hebben op juridisch en financieel advies dat noodzakelijk is voor het afsluiten van de kredietovereenkomst ten behoeve van de herfinanciering van de leningen van Atrium en Orbis, en het afronden van de noodzakelijke juridische documentatie die bij elke fusie om de hoek komt kijken. Verder gaven de ziekenhuizen aan dat de (eenmalige) fusiekosten in de eerste jaren van de nieuwe fusieorganisatie met name betrekking zullen hebben op de daadwerkelijke integratie van beide oude organisaties. Hierbij kan concreet worden gedacht aan de noodzakelijke harmonisatie van de ICT-infrastructuur, de noodzakelijke harmonisatie van het personeels- en organisatiebeleid, de aanpassingen in de huisvesting en de kosten voor de opzet, advisering en uitvoering van de fusieplannen van de diverse afdelingen en vakgroepen in nieuwe entiteiten, en niet in de laatste plaats de kosten voor het sociaal plan (met werkgarantie).
Klopt het dat er nog steeds plannen zijn om het de klinische verloskunde te centraliseren in het ziekenhuis in Heerlen, en dat het Orbis ziekenhuis geen klinische verloskunde meer zal hebben? Klopt het dat verzekeraar CZ hiervan een voorstander is, en aan het duwen is om dit gedaan te krijgen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo neen, wie zit er dan achter?
Het is juist dat de plannen ongewijzigd zijn met betrekking tot de beoogde concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen. Het betreft een beslissing van AtriumMC en OrbisMC vanuit de veronderstelling dat de zorg hierdoor kwalitatief beter en doelmatiger wordt. Zorgverzekeraar CZ is hier niet op tegen.
Klopt het dat de concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen zal leiden tot extra kosten van 8 miljoen euro of meer, dan wanneer de klinische verloskunde gewoon in Sittard-Geleen blijft? Zo neen, hoe zit het dan?
De ziekenhuizen hebben aangegeven dat de adempauze op onderdelen van het bouwprogramma wordt benut om te onderzoeken hoe de klinische verloskunde het meest duurzaam en kosteneffectief kan worden ingepast in het nieuwbouw- en renovatieprogramma van Atrium MC. In oktober 2014 zullen definitieve besluiten worden genomen.
Hoeveel klinische bevallingen vinden er thans plaats in het Orbis ziekenhuis?
In 2013 bedroeg het aantal bevallingen in Orbis 1657 (waarvan 1425 in de tweede lijn en 232 in de eerste lijn).
Hoeveel klinische bevallingen vinden er thans plaats in het Atrium ziekenhuis in Heerlen?
In 2013 bedroeg het aantal bevallingen in het Atrium ziekenhuis 1451 (waarvan 1241 in de tweede lijn en 210 in de eerste lijn).
Hoeveel gynaecologen zijn er werkzaam in het Orbis ziekenhuis?
In het Orbis zijn 5,75 fte stafleden/gynaecologen en 1 fte Chef de Clinique werkzaam. Daarnaast zijn er nog ongeveer 5 arts assistenten in opleiding (AIO’s) en 4 arts assistenten niet in opleiding (ANIO’s).
Hoeveel gynaecologen zijn er werkzaam in het Atrium ziekenhuis?
In het Atrium ziekenhuis werken 9 gynaecologen/stafleden en daarnaast ongeveer 7 AIO’s en 3 ANIO’s.
Zijn deze aantallen op basis van wetenschappelijke criteria voldoende voor beide ziekenhuizen om 7 maal 24 uur klinische verloskunde aan te bieden van goede kwaliteit?
De huidige aantallen zijn voor beide ziekenhuizen voldoende. Om een dienstrooster 24/7 te vullen is 5,5 fte gynaecoloog nodig.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aanwijzingen dat de kwaliteit van de klinische verloskunde in het Atrium en/of het Orbis niet op orde is?
De IGZ heeft geen signalen waaruit af te leiden is dat de kwaliteit van de klinische verloskunde in het Atrium en/of Orbis Medisch Centrum niet op orde is.
Klopt het dat de bereikbaarheid van de klinische verloskunde afneemt door de concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen? Klopt het dat de aanrijdtijd naar het ziekenhuis, waarvan als maximum een aanrijtijd van 15–20 minuten wenselijk wordt geacht, het percentage van 73–88% zal dalen naar 56–81% na analyse van de aanrijdtijdencodex van het Netwerk Acute Zorg Limburg? Zo ja, wat vindt u van deze daling van de bereikbaarheid van de klinische verloskunde?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 waren Orbis en Atrium geen van beide gevoelig voor de 45-minuten norm. Ook na de beoogde concentratie moet aan de 45 minuten worden voldaan. Toetssteen hiervoor is de doorrekening met de vigerende modellen van het RIVM.
Is er wetenschappelijk bewijs dat concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen om kwalitatieve redenen gewenst is? Zo, neen wat is daarvan dan de motivering?
Adequate zorg wordt in een breder verband gedefinieerd dan uitsluitend het aantal bevallingen of het aantal gynaecologen. Ook de samenwerking met andere zorgverleners binnen en buiten de ziekenhuizen is een relevante factor. Atrium en Orbis hebben aangegeven nader invulling te willen geven aan de adviezen van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte om te komen tot naadloze, geïntegreerde zorg. Atrium en Orbis zijn van mening dat de uitdaging om hier toe te komen voor de verloskundige afdelingen van beide ziekenhuizen het beste kan worden opgepakt vanuit één gefuseerd en geïntegreerd perspectief. Zodoende kan veel doelmatiger en effectiever inhoud worden gegeven aan de naadloze geïntegreerde zorg zoals die in het Stuurgroepadvies werd geformuleerd. De Raden van Bestuur van het Atrium en Orbis kiezen voor concentratie omdat daarmee naar hun mening blijvend kan worden voldaan aan (toekomstige) normen en richtlijnen. Kennis en kunde worden op één locatie gebundeld, kennis met betrekking tot thematiek in de betreffende subspecialismen wordt verhoogd. Voorts verbetert de dienstbelasting van de specialisten en (gespecialiseerde) ondersteuning, inclusief de mogelijkheid tot het inzetten van artsen in opleiding die anders alleen op de opleidingslocatie mogen werken. De opvang van acute situaties en complicaties wordt geoptimaliseerd. Tenslotte zal de ontstane schaalvergroting een beter gebruik van de capaciteit verloskamers/couveuses en neonatologie/verpleegafdeling met zich meebrengen.
Is er niet een reëel risico dat door de concentratie van de klinische verloskunde er meer verplaatste huisbevallingen zullen plaatsvinden, wat weer kan leiden tot meer medicalisering en het feitelijk verdwijnen van een veilige thuisbevalling?
Thuisbevallingen zijn nog steeds mogelijk zolang de zwangere binnen 45 minuten in het ziekenhuis kan zijn. De inspectie heeft vorig jaar onderzoek gedaan naar de concentratie van klinische verloskunde in Meppel en Dokkum. Bij die concentratie heeft de inspectie geconstateerd dat naar de indruk van verloskundigen er wel verschuivingen zijn in welke vrouwen nu voor thuis- of ziekenhuisbevalling kiezen, maar is in beide regio’s overall gezien het aantal thuisbevallingen niet veel gewijzigd ten gevolge van de concentratie. Er valt op dit moment nog niet te voorspellen of de voorgenomen concentratie van klinische verloskunde in Heerlen effect zal hebben op het aantal thuisbevallingen.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om de klinische verloskunde in Sittard-Geleen te behouden? Zo neen, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zolang wordt voldaan aan de normen van kwaliteit en bereikbaarheid zie ik geen reden om mij hiermee te bemoeien.
De verschraling van de cliëntenondersteuning in de Wet Maatschappelijke ondersteuning (WMo) en de AWBZ |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 63% van de 403 gemeenten geen afspraken heeft gemaakt met MEE (cliëntondersteunende organisatie) over de cliëntondersteuning in de Wmo, en dat er bij 1 op de 10 gemeenten geen afspraken in voorbereiding zijn?1 2
Gemeenten dienen er op grond van de Wmo 2015 zorg voor te dragen dat per 1 januari 2015 voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is.
De cliëntondersteuning dient te voldoen aan de daaraan in deze wet gestelde voorwaarden. Daarnaast heb ik met de VNG en MEE Nederland bestuurlijke afspraken gemaakt met als primair doel dat voor de MEE-doelgroep de beschikbaarheid van de functie cliëntondersteuning per 1 januari is verzekerd.
Afspraak was dat gemeenten en MEE-organisaties uiterlijk 1 mei 2014 afspraken hadden gemaakt over de continuïteit van cliëntondersteuning. Deze afspraken omvatten ook het budget dat bij de MEE-organisatie zal worden besteed. Per 1 oktober zouden de definitieve contracten c.q. subsidiebeschikkingen worden afgerond.
De voortgang van de afspraken worden zowel gevolgd via het Transitievolgsysteem als de interne monitor van MEE Nederland. In de motie Flierman cs van 8 juli 2014 (EK vergaderjaar 2013/2014, 33 841 N) is gevraagd om voor 1 oktober 2014 afdoende waarborgen te creëren voor de continuïteit van de onafhankelijke cliëntondersteuning. Ik heb naar aanleiding van de motie de vragen in het Transitievolgsteem aangepast. In de vorige meting is gevraagd of gemeenten naar het inzicht van dat moment op 1 oktober 2014 definitieve afspraken in de vorm van subsidiebeschikking of contract zullen hebben gemaakt met aanbieders van cliëntondersteuning. In de eerstvolgende meting begin november zal worden gevraagd of de definitieve afspraken daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
Volgens de monitor van MEE Nederland zijn per 1 oktober in nagenoeg alle gemeenten ambtelijke afspraken met de MEE-organisaties gemaakt. Het betreft afspraken in ambtelijke voorbereiding die dusdanig zijn dat de MEE-organisatie een beeld heeft van de voornemens van de gemeente, waaronder het bedrag dat bij de MEE-organisatie zal worden besteed. In 84% van de gemeenten waren die afspraken ook op collegeniveau afgerond. Het Transitievolgsysteem laat in hoofdlijnen het zelfde beeld zien. De volgende stap is de omzetting van deze afspraken tussen gemeenten en MEE-organisaties in subsidiebeschikkingen c.q. contracten. Hiervan is het beeld dat de datum van 1 oktober vaak niet wordt gehaald maar dat dit in oktober snel zal oplopen.
Gemeenten zijn door mij gevraagd de informatie in het TVS op regelmatige basis te actualiseren en waar relevant zal ik hen om een nadere toelichting vragen en ga ik na of er ondersteuning nodig is. Zo nodig spreek ik partijen ook bestuurlijk aan. Hiervoor gebruik ik tevens de signalen van de MEE-organisaties.
De hierboven genoemde resultaten van het TVS en de MEE-monitor geven mij tot nu toe vertrouwen dat de gemeenten voor hun ingezetenen tijdig zorg zullen dragen voor de beschikbaarheid van cliëntondersteuning als bedoeld in de Wmo 2015.
Hoe beoordeelt u het feit dat door gemeenten die wel afspraken hebben gemaakt met MEE er flinke budgetkortingen worden doorgevoerd? Welke gevolgen heeft dit voor de kwaliteit en beschikbaarheid van cliëntondersteuning?
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 gehouden te zorgen voor de beschikbaarheid van (voldoende) cliëntondersteuning voor ingezetenen. Het is aan de gemeente om, rekening houdend met de kaders van de wet, hieraan eisen van kwaliteit te stellen en deze eisen door te vertalen naar de in te zetten (beroeps)krachten. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning niet of onvoldoende zullen nemen.
Acht u het wenselijk dat MEE zich genoodzaakt voelt reorganisaties door te voeren die gepaard gaan met honderden ontslagen, zoals MEE Twente, die collectief ontslag heeft aangevraagd voor alle personeelsleden?3
In de bestuurlijke afspraken die ik met de VNG en MEE NL heb gemaakt, is afgesproken dat met het oog op behoud van expertise en beheersbaarheid van het proces en om frictiekosten te vermijden, gemeenten bij voorkeur regionaal samenwerken om met MEE-organisaties tot afspraken te komen.
In de situatie van MEE Twente speelt dat een aantal Twentse gemeenten heeft besloten de cliëntondersteuning anders te gaan organiseren en de cliëntondersteuning niet bij MEE Twente af te nemen. MEE Twente heeft daarop geconcludeerd dat de grondslag voor het continueren van de organisatie is komen te vervallen.
Bijna alle Twentse gemeenten zijn met MEE Twente in gesprek om de continuïteit en de kwaliteit van cliëntondersteuning conform de Wmo2015 voor hun inwoners te waarborgen en met elkaar voor een verantwoorde afbouw van MEE Twente als organisatie te zorgen. Ook afspraken over overname van personeel komen hierbij aan de orde. Bij MEE Twente werken er 70fte. Voor het grootste deel van het personeel lijkt overname te lukken, dit proces is nog gaande. Voor de stand van zaken verwijs ik naar mijn antwoord op de Kamervraag van mw. Siderius over frictiekosten bij MEE Twente (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 271).
Kunt u toelichten wat het massaontslag bij MEE Nederland betekent voor de continuïteit, de borging van expertise van consulenten en de beschikbaarheid van cliëntondersteuning? Welke risico’s acht u aanvaardbaar?
Het beeld dat er sprake is van massaontslag bij MEE herken ik niet. Gemeenten dienen er op grond van de Wmo2015 zorg voor te dragen dat per 1 januari 2015 voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is. De cliëntondersteuning dient te voldoen aan de daaraan in deze wet gestelde voorwaarden. Ik volg de voorbereidingen van gemeenten op de implementatie van de Wmo 2015 nauwgezet. Daar waar er aanleiding toe is, spreek ik de gemeenten aan op de voortgang van deze voorbereidingen, waaronder de inrichting van de cliëntondersteuning, zowel kwantitatief als kwalitatief. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning niet of onvoldoende zullen nemen.
Acht u het wenselijk dat een organisatie die haar verantwoordelijkheid heeft genomen door afspraken te maken met het ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten juist wordt buitengesloten bij de contractering van de cliëntondersteuning?
De door mij met VNG en MEE Nederland gemaakte bestuurlijke afspraken strekken er toe dat tijdig de definitieve subsidiebeschikkingen c.q. contracten voor cliëntondersteuning zijn afgerond. Dat proces is vergevorderd, zie mijn antwoord op vraag 1. De bestuurlijke afspraken laten de mogelijkheid open dat een gemeente er uiteindelijk voor kiest de beschikbaarheid van cliëntondersteuning op een andere wijze te borgen dan door middel van de regionale MEE-organisatie. Vroegtijdige duidelijkheid is in die situatie van groot belang.
Ziet u mogelijkheden MEE Nederland voor 2015 een budgetgarantie te geven, opdat de continuïteit van de onafhankelijke cliëntondersteuning in alle gemeenten gegarandeerd is?
Daar waar mijn inziens – mede op basis van de gemaakte bestuurlijke afspraken met VNG en MEE Nederland – sprake is van risico’s ten aanzien van de beschikbaarheid en continuïteit van de cliëntondersteuning per 1 januari 2015, zal ik de betreffende gemeente(n) daar zo spoedig mogelijk op aanspreken en waar nodig aanvullende maatregelen treffen. In het antwoord op vraag 1 leest u terug wat op dit moment het percentage is van gemeenten dat al afspraken met MEE-organisaties hebben. Deze afspraken worden door gemeenten vastgelegd in een subsidiebeschikking c.q. contract. Een budgetgarantie voor MEE Nederland is, mede gelet op de eerder gemaakte afspraken en de door gemeenten te nemen verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de wet, niet aan de orde.
Kunt u een overzicht geven van gemeenten die de cliëntondersteuning in de nieuwe Wmo nog niet op orde hebben, en hiervoor nog geen enkele organisatie hebben gecontracteerd?
De Tweede Kamer ontvangt regelmatig informatie over de voortgang op basis van het Transitievolgsysteem en overige signalen, laatstelijk bij brief van 7 oktober 2014. Bij de eerstvolgende rapportage ontvangt u het overzicht zoals gevraagd.
Hoe verhoudt het massaontslag bij MEE Nederland en de uitkomsten van de monitor zich tot de uitspraak van de Kamer dat iedere gemeente onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar dient te hebben vanaf 2015?4
Het beeld dat er sprake is van massaontslag bij MEE herken ik niet. Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden op vraag 2, 4, 5 en 6.
Wat zijn de kosten om de cliëntondersteuning in de toekomst weer op te moeten bouwen? Kunt u de Kamer een financieel overzicht bieden?
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om de beschikbaarheid van cliëntondersteuning, die van goede kwaliteit is, te waarborgen. Hiertoe zijn aan gemeenten de financiële middelen in het fonds sociaal domein beschikbaar gesteld. Er is geen sprake van het opnieuw moeten opbouwen van de cliëntondersteuning in de toekomst.
Inlichtingenverstrekking door Nederlands leger aan leger van Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland helpt leger Mali in strijd tegen Toearegs»?1
Ja.
Is het de bedoeling van de VN dat het conflict tussen de regering van Mali en opstandelingen langs de weg van onderhandelingen wordt opgelost?
Ja. De VN streven een politieke oplossing na voor het Malinese conflict.
Is de uitspraak van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, dat de machthebbers in Bamako eigenlijk niets zien in dat plan, nog steeds juist? Zo neen, wat is er dan veranderd en waar blijkt dat uit?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat van de regering in Bamako gevraagd mag worden duidelijker en harder aan het politieke proces te werken. Tijdens een recent bezoek aan Mali heeft hij deze boodschap nog eens overgebracht. Zowel president Keita als premier Mara heeft gezegd een politieke oplossing na te streven.
President Keita heeft een speciale gezant ten behoeve van het onderhandelingsproces aangesteld. Deze gezant heeft gesproken met (gewapende) groeperingen in Ouagadougou, Nouakchott en Algiers en een plan opgesteld (feuille de route) voor de onderhandelingen. Inmiddels zijn in Algiers voorbereidende besprekingen gevoerd tussen de Malinese regering enerzijds en zes groeperingen uit het noorden anderzijds. Op 24 juli jl. hebben deze besprekingen geresulteerd in de ondertekening door alle betrokken partijen van een routekaart voor de definitieve onderhandelingen. Deze onderhandelingen zullen naar verwachting begin september starten. Speciaal Vertegenwoordiger Koenders is hier nauw bij betrokken.
Waarom helpt het Nederlands leger dan met het verzamelen van inlichtingen over de opstandelingen, die soms gedeeld worden met het leger van Mali en welke dat leger kan gebruiken in de gewapende binnenlandse strijd in dat land?
Nederland deelt geen inlichtingen met het Malinese leger. De Nederlandse bijdrage aan de All Sources Information Fusion Unit (ASIFU), onderdeel van de vredesoperatie van de VN in Mali (MINUSMA), verwerft, analyseert en produceert inlichtingen namens, voor en ten behoeve van MINUSMA. Deze inlichtingen worden alleen gedeeld met de VN en staan ter beschikking van de Force Commander, de Head of Mission, de MINUSMA-brigades, de regionale VN-hoofdkwartieren en de civiele componenten van MINUSMA. Hieraan zijn geen restricties verbonden, met uitzondering van bronbescherming. Het is aan de VN om te bepalen of het binnen het mandaat en de strategie van MINUSMA past om inlichtingen te delen met de Malinese regering.
Ziet u aanleiding om te verhinderen dat door de Nederlandse krijgsmacht verzamelde inlichtingen worden gedeeld met regering en/of leger van Mali? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
De voorgenomen aanpassing van het Sportbesluit |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat de staatssecretaris van Financiën op 21 mei 2014 aan partijen in de sport heeft aangegeven dat het kabinet van plan is het Sportbesluit (Besluit van 27 oktober 2011) verregaand aan te passen?
Op 21 mei 2014 heeft op ambtelijk niveau een overleg plaatsgevonden over diverse sportgerelateerde onderwerpen. Daarbij waren medewerkers van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Belastingdienst, vertegenwoordigers van NOC*NSF, een aantal sportbonden, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, en de Vereniging Sport en Gemeenten aanwezig. Tijdens het overleg is aangegeven dat het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) aanleiding is om over de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,» na te denken (artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB).
Voor de volledigheid merken wij op dat het voorgaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag «Sportbesluit» genoemd). In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen wordt dan ook niet naar dit beleidsbesluit verwezen.
Indien ja, wat zijn volgens u de financiële gevolgen van dat besluit voor de niet-commerciële sportbeoefening in Nederland? Wat vindt u van de bewering van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) dat dit besluit alleen al voor de G32 een negatief effect gaat betekenen van € 200 miljoen op jaarbasis? Wat zijn volgens u de totale kosten voor de niet-commerciële sportbeoefening?
Wij hebben vernomen dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de financiële gevolgen. Een onderbouwing van het bedrag is (vooralsnog) niet met ons gedeeld. De berekening gaat naar alle waarschijnlijkheid ervan uit dat de sportvrijstelling ook gaat gelden voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties waardoor de btw op de investeringen in deze accommodaties en het onderhoud niet langer aftrekbaar is. Op dit punt verwijs ik naar het antwoord hierna op de vragen 5 en 3. Naast de juridische EU-context vragen diverse aspecten hier om een afweging die wij in alle zorgvuldigheid willen maken, juist vanwege het belang hiervan voor de sport, maar ook voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die onder andere in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft. Tot slot is er het budgettaire aspect. Wij zullen een en ander de komende tijd daarom met inachtneming van alle omstandigheden nader bezien.
Klopt het dat een interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest de basis is voor initiatieven van de staatssecretaris van Financiën om het Sportbesluit verregaand aan te passen? Kunt u de overwegingen bij die interpretatie toelichten? Zijn er ook andere interpretaties mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust bij gemeenten zoals Amersfoort, waar het verregaand aanpassen van het Sportbesluit kan leiden tot uitstel dan wel afstel van geplande investeringen in de sportinfrastructuur? Wat vindt u daarvan?
Wij zijn op de hoogte van de onrust bij gemeenten. Wij willen dan ook nogmaals benadrukken dat een weloverwogen keuze zal worden gemaakt. De resultaten hiervan kunnen bij gelegenheid van de Fiscale Verzamelwet 2015 (en dus niet bij Belastingplan 2015) aan de Kamer worden voorgelegd.
Op welke wijze heeft er afstemming tussen u beiden plaatsgevonden over de interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest? Kwam u beiden onafhankelijk tot dezelfde conclusie?
Gevolgtrekkingen van Europese jurisprudentie voor de omzetbelastingwetgeving liggen primair op het terrein van de Staatssecretaris van Financiën. Het behartigen van belangen van de sport ligt primair op het terrein van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het is gebruikelijk dat beide Ministeries met elkaar overleggen over beleids- en wetswijzigingen die het terrein van de sport raken.
Het klopt dat het arrest Bridport de aanleiding is voor het nadenken over de sportvrijstelling. Wanneer mede rekening wordt gehouden met eerdere jurisprudentie en de sportvrijstelling bij voorkeur niet langer kwetsbaar zou moeten zijn voor verdere jurisprudentie ligt het voor de hand om de vrijstelling uit de btw-richtlijn in de Nederlandse wetgeving over te nemen, waarbij ook het ter beschikking stellen van sportaccommodaties onder de vrijstelling komt te vallen. Zoals gezegd, alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek worden nog onderzocht. Zo worden de juridische, financiële, organisatorische, administratieve en uitvoeringsgevolgen onderzocht.
Wat zijn volgens u de eventuele negatieve gevolgen voor de sport in Nederland van dit besluit? Hoe kunnen die eventuele negatieve gevolgen worden gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid verschaffen aan gemeenten en beheersstichtingen van sportfaciliteiten, zodat exploitatieconsequenties helder zijn en investeringen in sportinfrastructuur weer kunnen worden hervat?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat een bron binnen de veiligheidsdiensten spreekt van een Europese gatenkaas en het feit dat deze bron meldt dat buitenlandse jihadisten hier niet bij de diensten bekend zijn waardoor ze hier vrij kunnen bewegen?
In Europees verband wordt intensief samengewerkt door zowel inlichtingendiensten als door politie en justitie. Nederland heeft het initiatief genomen om de betrokken inlichtingendiensten intensief en in georganiseerd verband te laten samenwerken. Deze samenwerking is intensiever dan ooit. Over de aard van de samenwerking tussen inlichtingendiensten, kunnen in het openbaar geen concrete mededelingen worden gedaan.
Bent u, na deze zoveelste melding van naderend onheil, eindelijk tot het inzicht gekomen dat het direct weer invoeren van grensbewaking, het preventief oppakken van terugkerende Syrië- en Levantgangers, het oppakken en uitzetten van teruggekeerde Syrië- en Levantgangers en een immigratiestop uit islamitische landen de eerste voorwaarden zijn om jihadgangers buiten de grens te houden? Zo neen, waarom volhardt u in uw weigering deze maatregelen te nemen?
Er worden in Nederland, conform de Schengengrenscode, diverse vormen van grenscontrole toegepast. Het deelnemen aan en trainen voor terrorisme is een misdrijf. Het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging van jihadgangers. De overige genoemde maatregelen zijn onverenigbaar met onze grondwet en verdragsrechtelijke verplichtingen.
Het nemen van gerichte maatregelen tegen de huidige jihadistische dreiging wil ik invullen op de wijze zoals ik in het actieprogramma dat ik uw Kamer dit najaar heb toegezegd uiteen zal zetten. Met het nationale actieprogramma wil ik de gemaakte afspraken met de kopgroep van Europese JBZ-Ministers, inclusief afspraken over gegevensuitwisseling tussen Europese lidstaten, implementeren2.
Een van de maatregelen in dat actieprogramma is het verzamelen en gebruiken van reisgegevens voor de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme. Ik verwacht uitreis en terugkeer van jihadisten in Nederland beter te kunnen detecteren en tegengaan met een uitbreiding van de huidige bevoegdheden en toepassing van nieuwe technologie die het verzamelen en gebruiken van reisgegevens van jihadisten door bevoegde diensten mogelijk maakt. Landen die hiervan reeds gebruik maken boeken succes met deze maatregel, waarvan ik dan ook veel van verwacht.
Deelt u de mening dat u, door het niet nemen van de in vraag 3 genoemde maatregelen, medeplichtig bent wanneer er in Nederland bloed vloeit vanwege de jihad? Zo neen, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Ter onderbouwing verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Persbericht van de onderzoeksraad |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de onderzoeksraad voor veiligheid met als kop «Veiligheidstekorten opgelost, wel aandachtspunten bij 336 Squadron Koninklijke Luchtmacht»?1
Ja.
Herkent u de constateringen van de onderzoeksraad dat (1) de Koninklijke Luchtmacht niet aan de – door Defensie opgestelde – militaire luchtvaarteisen, de MAR OPS-1, voldoet, (2) dat deze nog niet volledig zijn ingevoerd en (3) dat de veiligheidscultuur bij het 336 Squadron meer aandacht behoeft?
Ik herken de constateringen van de Onderzoeksraad dat de Koninklijke Luchtmacht nog niet aan de MAR OPS-1 voldoet en dat deze nog niet volledig zijn ingevoerd. Die invoering is momenteel wel volop gaande. Zo worden onder andere de inrichting van de organisatie aangepast, rollen en taken vastgelegd en procedures en handboeken verder ontwikkeld. Naar verwachting is de invoering eind van dit jaar voltooid. Vervolgens vindt een evaluatie plaats en een audit door de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA).
MAR OPS-1 stelt eisen aan de reguliere bedrijfsvoering voor een veilige vlucht. Op het moment dat niet aan de eisen kan worden voldaan doordat er geen sprake is van reguliere bedrijfsvoering, zoals bij militaire missies het geval is, wordt een risicoanalyse gemaakt en waar nodig maatregelingen genomen (zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7).
Binnen de Koninklijke Luchtmacht en het 336 squadron wordt veel aandacht besteed aan het creëren van een veiligheidscultuur waarin medewerkers zich vrij voelen om (vermeende) incidenten te bespreken en te melden. Bovendien wordt de veiligheidscultuur meegenomen in de audits en inspectiebezoeken van de MLA.
Het rapport bevestigt dat deze aandacht rendeert. De Onderzoeksraad heeft immers vastgesteld dat in de periode 2007–2013 het aantal geregistreerde meldingen is toegenomen, inbegrepen de C-130 Hercules gerelateerde meldingen. Alle meldingen zijn behandeld en er zijn maatregelingen genomen die bijdragen aan de verdere verbetering van de veiligheidscultuur.
Herkent u de constatering van de onderzoeksraad dat geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoen?
De Onderzoeksraad verwijst hierbij naar twee verschillende zaken. De gemelde veiligheidstekorten zijn opgelost. Daar is op dit moment dus geen probleem meer. De Onderzoeksraad constateert tegelijkertijd dat het van belang is meer aandacht te geven aan de veiligheidscultuur. Daarmee wordt bedoeld een cultuur waarin medewerkers zich vrij voelen melding te maken van (vermeende) veiligheidsrisico’s, zodat deze kunnen worden opgelost (zie ook het antwoord op vraag 2). De Onderzoeksraad heeft geen nader onderzoek gedaan naar de veiligheidscultuur binnen 336 Squadron.
Hoe beoordeelt u de ogenschijnlijk tegenstrijdige conclusies van de onderzoeksraad dat enerzijds de veiligheidscultuur meer aandacht behoeft en dat anderzijds geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Als u de conclusie herkent dat de veiligheidscultuur meer aandacht behoeft, aan welke specifieke onderdelen van die veiligheidscultuur wordt dan meer aandacht gegeven?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is gesteld, wordt binnen de squadrons van de Koninklijke Luchtmacht veel aandacht besteed aan de veiligheidscultuur. De veiligheidscultuur komt veelvuldig aan de orde tijdens bijvoorbeeld supervisiecursussen, vlieg- en grond veiligheidsdagen en opleidingen. Het melden van (vermeende) veiligheidsrisico’s met als doel deze op te lossen, lessen te trekken en voorvallen in de toekomst te voorkomen staat hierbij centraal. De MLA (toezichthouder) stelt bij audits en inspectiebezoeken de veiligheidscultuur, waaronder ook de rol van leidinggevenden, steeds centraal.
Herkent u de constatering van de onderzoeksraad dat door de uitzenddruk in de afgelopen jaren de grenzen van veilig werken zijn opgezocht?
Defensie streeft een zo veilig mogelijke werkomgeving na. Risico’s bij een militaire inzet in conflictgebieden zijn echter nooit geheel uit te sluiten. De aard van het militaire werk brengt dat met zich mee. Bij alle inzet wordt een analyse gemaakt en worden risico’s gewogen. Waar nodig worden maatregelen genomen.
Destijds heeft de risicoafweging, waarbij ook de uitzenddruk is meegenomen, geleid tot de maatregel om met de C-130 vanaf een vliegveld buiten Afghanistan te opereren en enkel in te zetten voor relatief eenvoudige transportvluchten.
Daarmee is voldoende gewaarborgd dat crews niet onbevoegd en (te) onervaren zijn ingezet.
Hoe beoordeelt u de conclusie «er kan niet uitgesloten worden dat zij (vliegers rv) onbevoegd en (te) onervaren zijn ingezet bij tactische vluchten»?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre hebben deze conclusies effecten op de thans lopende militaire missies en militaire operaties? Leidt dit bijvoorbeeld tot minder vluchten dan beoogd?
Het onderzoek wijst uit dat geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoet. Enerzijds omdat de vermeende tekortkomingen niet allemaal zijn aangetoond en anderzijds omdat naar aanleiding van de gemelde tekortkomingen maatregelen zijn getroffen. De conclusie van de Onderzoeksraad heeft daarom geen effect op thans lopende militaire missies en operaties. Veiligheid en de veiligheidscultuur zijn beide zeer belangrijk en zijn onlosmakelijk verbonden aan militaire missies en operaties. Aan beide aspecten wordt bij de voorbereidingen en tijdens militaire missies voortdurend aandacht besteed.
Alinea’s uit het AIVD-rapport ‘Transformatie van het jihadisme in Nederland’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de alinea’s uit het rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland» van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) waarin gesproken wordt over een bekende dawa-salafist en andere salafisten die aan jonge kinderen «onverdraagzame, anti-integratieve en zelfs jihadistische geloofsopvattingen» overdragen?1
Ja.
Wat is de naam van de genoemde dawa-salafist en hoe heet de islamitische instelling voor opvoeding en educatie waaraan hij verbonden is? Hoe wordt deze instelling bekostigd?
Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over operationele aangelegenheden.
In het algemeen geldt dat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie doorlopend de noodzaak tot nieuwe, aanvullende of verscherpte wettelijke voorzieningen tegen het licht houd. Indien noodzakelijk zal ik direct optreden en zorgen voor gerichte versterking van het wettelijk instrumentarium. Op dit moment achten wij het creëren van aanvullende administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding niet noodzakelijk. Het Openbaar Ministerie (OM) beschikt over toereikende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is het mogelijk een persoon bij verdenking van een terroristisch misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten ingezet worden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het bevriezen van financiële tegoeden.
Bent u bereid de genoemde dawa-salafist in administratieve detentie te nemen, uit te zetten en de instelling te sluiten en dit ook toe te passen in alle vergelijkbare gevallen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de lessen door de in het rapport genoemde salafistische moslims alleen aan moslimkinderen en -jongeren aangeboden of ook aan niet-moslims?
De lessen waar in het rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland» aan gerefereerd wordt, zijn bedoeld voor de vorming van islamitische jeugd. Ik heb aanleiding noch aanwijzingen om aan te nemen dat de lessen ook worden aangeboden aan niet-moslims.
Hoeveel minderjarige moslimbekeerlingen telt Nederland en hoeveel komen daar jaarlijks bij?
Deze cijfers zijn niet bekend omdat dergelijke informatie niet geregistreerd wordt.
Registratie acht ik ook niet wenselijk.
Welke stappen gaat u ondernemen om het overdragen van onverdraagzame, anti-integratieve en jihadistische opvattingen aan kinderen en jongeren te bestrijden?
Mijn collega's van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 29 augustus jl. het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme aan uw Kamer verstuurd. Het doel van het Actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering (2014Z14564).
Met de Agenda Integratie wordt daarnaast bijgedragen aan de democratische vorming van jongeren langs de lijnen «Omgaan met anderen en verinnerlijken van waarden», «Grenzen stellen en opvoeden» en «Meedoen en zelfredzaam zijn». Voor een uitgebreide beschrijving van de verschillende beleidslijnen en bijbehorende beleidsinstrumenten verwijs ik naar de Agenda Integratie die uw Kamer op 19 februari 2013 heeft ontvangen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kamerstuk 32 824 nr. 7).
Gevaarlijke jihadisten die buiten beeld zijn |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven waarom er onder Europese inlichtingendiensten niet of nauwelijks namen worden uitgewisseld van jihadisten?1
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
In hoeverre deelt u de visie dat het wegvallen van grenzen in Europa heeft geleid tot meer onveiligheid nu onder andere jihadisten zich ongemerkt over grenzen kunnen begeven?
Het is evident dat het wegvallen van structurele controles aan de Europese binnengrenzen meebrengt dat personen, waaronder ook personen met minder goede intenties, zich gemakkelijker in Europa kunnen verplaatsen. De toegenomen samenwerking binnen Europa heeft niet alleen betrekking op het vrije verkeer van personen, maar ook op veiligheidsgebied. Deze samenwerking is verbeterd, en zal nog verder verbeteren. Een voorbeeld van deze samenwerking zijn de acties die ik op JBZ-gebied met mijn Europese collega’s heb afgesproken met de kopgroep bij de informele raad in Milaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Wanneer besluit u tot invoering van grenscontroles nu de grond om dat te kunnen doen, namelijk ernstige bedreiging van de openbare orde, aanwezig is?
Een dergelijk besluit is wat mij betreft niet aan de orde. Voor het instellen van de tijdelijke binnengrenscontrole moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen als uiterste middel. Een beoordeling dient plaats te vinden in hoeverre de tijdelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregelen tot die bedreiging in verhouding staan. Op dit moment staat het inzetten van deze uiterste maatregelen niet in verhouding tot de effectiviteit daarvan. Ik voorzie wel een pakket aan andere maatregelen dat ik uiteen zal zetten in een nationaal actieprogramma. Zie mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om gegevensuitwisseling tussen de verschillende inlichtingendiensten over jihadisten te optimaliseren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.