Het bericht “Taalgebruik gaat student opbreken” |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Taalgebruik gaat student opbreken»?1
Ja
Deelt u de zorgen dat zelfs hogeschoolstudenten kennelijk nog grote moeite hebben met de Nederlandse taal?
Ja. Het gaat in het artikel overigens niet over hogeschoolstudenten, maar over studenten aan de Universiteit Utrecht. De Universiteit Utrecht signaleert dat studenten niet met hetzelfde niveau van taalvaardigheden aan een bachelor beginnen en er dus extra aandacht nodig is om alle studenten naar het gewenste eindniveau te krijgen. Daarom investeert de Universiteit Utrecht de komende jaren zes miljoen euro extra in kleinschalig en intensief onderwijs. Hierdoor wordt extra ruimte gecreëerd voor begeleiding en feedback door docenten, op onder andere academische vaardigheden zoals taalvaardigheid.
De Universiteit Utrecht heeft als onderwijsfilosofie dat academische vaardigheden, zoals academisch schrijven, het beste aangeleerd, geoefend en getoetst kunnen worden binnen de context van de discipline. Taalvaardigheid wordt bezien binnen het curriculum. Dit betekent in de praktijk dat een vak niet gehaald kan worden als de academische vaardigheden, zoals taalvaardigheid, niet voldoende zijn.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van het aantal hogescholen en opleidingen waarop een te slechte beheersing van het Nederlands op enig moment een reden vormt voor een negatief bindend studieadvies?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Overigens zijn er bij de Universiteit Utrecht momenteel geen plannen om taalvaardigheid te toetsen als apart vak ten behoeve van het bindend studieadvies.
Deelt u de mening dat het invoeren van een negatief bindend studieadvies, bij onvoldoende beheersing van het Nederlands, de norm moet worden op alle Nederlandse hogescholen en universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hogescholen en universiteiten hebben zelf de verantwoordelijkheid om een inschatting te maken wat er nodig is aan taalbeleid voor studenten om succesvol de studie te kunnen doorlopen en afronden. Een negatief bindend studieadvies kan alleen worden gegeven indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld.
Ik hecht wel aan taalbeleid bij instellingen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren zoals door aandacht voor academische vaardigheden binnen vakken of extra taalondersteuning voor studenten die dit nodig hebben. Taalvaardigheden zijn belangrijk voor het succesvol volgen en afronden van de studie en zijn evenzeer van belang voor een succesvol vervolg op de arbeidsmarkt.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te bewerkstelligen dat startende studenten voldoen aan het vereiste niveau?
De afgelopen jaren zijn de nodige maatregelen getroffen om de taalvaardigheid van startende studenten te verbeteren. Zo is er met het referentiekader voor Nederlandse taal een doorlopende leerlijn gecreëerd voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet (speciaal) onderwijs, en mbo. Dit referentiekader is sinds 2010 een wettelijk kader.
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de verbetering van de beheersing van basisvaardigheden en de bestrijding van laaggeletterdheid in- en rond het onderwijs. Voorbeelden hiervan zijn extra investeringen in de voor- en vroegschoolse educatie en aanvullende middelen voor zomerscholen en schakelklassen. De invoering van de centrale eindtoetsing en de referentieniveaus geeft in het primair onderwijs een verdere impuls aan het taalonderwijs en versterkt het opbrengstgericht werken en de doorgaande leer- en toetslijn.
De referentieniveaus voor Nederlands in het voortgezet onderwijs zijn onderdeel van het door de overheid vastgestelde examenprogramma. Dit examenprogramma Nederlands kent verschillende domeinen: leesvaardigheid, mondelinge taalvaardigheid, schrijfvaardigheid, argumentatieve vaardigheden, literatuur en oriëntatie op studie en beroep. De examens Nederlands moeten vanaf het schooljaar 2014–2015 zijn afgestemd op deze referentieniveaus. Voor Nederlands geldt dat er nooit ontheffing verleend kan worden. Ook zijn de aangescherpte exameneisen, zoals de kernvakkenregeling en de CE-eis (zak/slaagregeling) voor havo en vwo van toepassing op Nederlands in het voortgezet onderwijs.
In het mbo zijn bij de invoering van het referentiekader voor de Nederlandse taal referentieniveaus vastgelegd voor elk niveau en hiermee wordt nu in elke mbo-opleiding aandacht besteed aan Nederlands. Studenten die hun diploma willen halen moeten aan de referentieniveaus voldoen. De resultaten op de examens voor de referentieniveaus tellen sinds het studiejaar 2014–2015 mee voor het behalen van het diploma in mbo-4 en vanaf het studiejaar 2015–2016 in mbo-2 en mbo-3. In de entreeopleiding worden er vanaf het studiejaar 2016–2017 examens afgenomen voor Nederlandse taal.
In afwachting van de implementatie van de referentieniveau-examens voor het vo- en mbo examen, hebben de pabo’s in 2006 gezamenlijk de entreetoets Nederlandse taal geïntroduceerd. Deze toets wordt afgenomen in het eerste jaar van de pabo-opleiding en is gekoppeld aan het bindend studieadvies. Studenten die deze toets niet halen kunnen de opleiding na het eerste jaar niet voortzetten.
Ten slotte heeft de Nederlandse Taalunie recent een advies gepubliceerd over taalbeleid in het hoger onderwijs2. Zij adviseert om taalbeleid aandacht te geven in het kader van 21ste eeuwse vaardigheden. Daarnaast adviseert de Taalunie om kennisuitwisseling te faciliteren. Ik sta in principe positief tegenover dit advies en ik zal dit de komende tijd nader uitwerken.
Het bericht ‘Geen boete abonnementhouder zwartrijden’ |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen boete abonnementhouder zwartrijden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het door Reizigers openbaar vervoer (Rover) en de Consumentenbond uitgevoerde onderzoek naar boetes voor reizigers met een afgekocht reisrecht?
In het onderzoek is als invalshoek gekozen dat bij bepaalde afgekochte reisrechten een incheckplicht onnodig is. Deze invalshoek lijkt vanuit reizigersperspectief misschien wenselijk, maar er zijn ook kanttekeningen bij te plaatsen. Wanneer er bij het ene reisrecht wel moet worden ingecheckt en bij het andere niet, dan wordt de kans op verwarring en fouten vergroot. Bij de OV-chipkaart is ervoor gekozen om alle reizigers op dezelfde manier te laten in- en uitchecken. Een eenduidig handelingsperspectief is duidelijk voor alle reizigers. Met de wettelijke incheckplicht is deze uniformiteit geborgd.
Daarnaast biedt de incheckplicht ook voordelen voor de reiziger. De transactiegegevens zijn bruikbaar bij een beroep op de Geld terug bij Vertraging regeling; gegevens kunnen gebruikt worden bij de belastingaangifte of declaratie van reiskosten. Bovendien kan de vervoerder ten behoeve van de reiziger extra voertuigen inzetten indien uit de transactiegegevens blijkt dat de voertuigen op bepaalde trajecten vol zijn.
Wat betreft het beboeten is het vergeten in- of uitchecken van een andere orde dan structureel niet in- en uitchecken. Reizigers die per ongeluk niet ingecheckt zijn, en waarvan vast te stellen is dat ze op andere reizen wel altijd in- en uitchecken, zouden de kans moeten krijgen de fout te herstellen. Ik heb de vervoerders gevraagd hiervoor gezamenlijk met een coulancebeleid te komen.
Is bij u bekend hoeveel van deze reizigers een boete bij de rechter aanvechten? Heeft u ook inzicht in de administratieve en financiële lasten die dit met zich mee brengt voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn die de vervoerder maakt bij de restitutie van een boete aan een reiziger met een abonnement?
Is het waar dat het voor de controleur mogelijk is om te zien of een reiziger een afgekocht reisrecht heeft op het traject waarop de reiziger reist? Zo nee, zijn er mogelijkheden om dat inzicht aan de controleur wel te kunnen bieden en bent u bereid die mogelijkheden nader te onderzoeken?
Nee, daar heb ik geen zicht op.
Deelt u de mening dat reizigers met een abonnement die vergeten zijn in te checken niet zwart reizen, aangezien zij wel degelijk voor hun reis betaald hebben? Deelt u de mening dat deze reizigers daarom ook niet beboet zouden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de controleur kan dit zien. Hij kan ook het reisgedrag van de reiziger zien en op basis daarvan vaststellen of de reiziger bij andere reizen wel in- en uitcheckt.
Deelt u de mening dat het beboeten van deze groep reizigers indruist tegen het principe van de reiziger op één, twee en drie?
Zie antwoord 2.
Is het aantal klachten over boetes voor deze groep reizigers recent afgenomen, als gevolg van het coulancebeleid dat NS zegt te betrachten?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt NS?
Nee. Het uitgangspunt is helder, iedereen moet in- en uitchecken. Reizigers die structureel niet in- en uitchecken reizen zonder een geldig vervoerbewijs en het is aan de vervoerders hoe zij hiermee omgaan.
Reiziger op één, twee en drie betekent bij mij dat wanneer een reiziger per ongeluk vergeet in te checken en waarvan vast te stellen is dat hij op andere reizen wel altijd in- en uitcheckt, dat men de kans krijgt deze fout te herstellen.
Bovendien zijn er servicemogelijkheden gekoppeld aan de in- en uitcheckgegevens. Zie antwoord 2. Deze mogelijkheden zijn juist in het belang van de reiziger.
Bij welke abonnementen en welke vervoerders is het beboeten van het afgekochte reisrecht aan de orde? Kunt u kwantificeren hoe vaak deze boete wordt opgelegd, door wie, en bij welke abonnementhouders?
Abonnementhouders met een vrij reizenabonnement van NS krijgen geen boete als zij vergeten zijn om in te checken op een volledig afgekochte dag. Als het per ongeluk toch eens voorkomt, dan wordt de boete door NS gecorrigeerd.
De kritiek vanuit het onderwijsveld op huidige aanpak op het voorkomen van radicalisering onder jongeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op aanpak radicalisering: Onderwijs is geen politiemacht»?1
Ja
Bent u van mening dat het een zeer zorgelijk signaal is dat het onderwijsveld stelt dat veel kinderen van allochtone komaf zich niet thuis voelen in Nederland? Zo ja, op welke manier speelt u op dit zeer zorgelijke signaal in?
Ja, wij vinden dit zorgelijk. Jongeren moeten het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Zij moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de voedingsbodem voor radicale denkbeelden zo klein mogelijk blijft. Wij zijn van mening dat de school een plek is waar leerlingen elkaars achtergrond leren kennen en begrijpen, waardoor ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers. Het is belangrijk dat kinderen al in een vroeg stadium burgerschapskennis en – vaardigheden leren. Ze leren dan ook om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden. Het onderwijs is echter niet de enige partij die hier een rol in speelt. Ook ouders, familie en vrienden en andere sociale verbanden, zoals sportclubs, kunnen hier een belangrijke rol in spelen. In de brief die wij u op 16 maart jl. hebben toegestuurd, hebben wij de rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering uiteengezet.2 Voor de maatregelen die wij nemen voor de versterking van het burgerschapsonderwijs, verwijzen wij naar de brief die u daarover hebt ontvangen op 29 april jl.3
Deelt u de analyse van docenten en onderwijsexperts dat een diepgeworteld gevoel van onrecht bij kinderen van allochtone komaf, voortkomend uit racisme, sociaal economische ongelijkheid en kansenongelijkheid, ten grondslag ligt aan vervreemding van de Nederlandse samenleving en daarmee de voedingsbodem is voor radicalisering?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Momenteel loopt in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. De eerste resultaten daarvan worden verwacht voor de zomer van 2015.
Wij herkennen dat er groepen leerlingen zijn die zich niet herkend en erkend voelen in deze samenleving. Zoals wij onder vraag 2 ook uiteen hebben gezet moeten leerlingen het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Welke rol onderwijs daarin kan vervullen, staat in het antwoord onder vraag 2.
Onderschrijft u de opmerking van docenten dat het onderwijs geen politiemacht is en er nu te veel focus ligt op het opsporen van kinderen die dreigen te radicaliseren? Zo nee, welke concrete maatregel neemt u dan met het oog op het wegnemen van een voedingsbodem voor radicalisering van jongeren?
Natuurlijk ligt in het onderwijs niet de volledige oplossing voor maatschappelijke problemen. Wij vinden echter dat het onderwijs een belangrijke opdracht heeft om bij te dragen aan de vorming van leerlingen tot maatschappelijk betrokken en kritisch denkende burgers. Het onderwijs kan en moet daarnaast ook bijdragen aan de curatieve en de repressieve aanpak van radicalisering onder jongeren. Voor onze visie op de rol van het onderwijs in het tegengaan van radicalisering en op burgerschapsonderwijs verwijzen wij naar eerder genoemde brieven daarover.
Kunt u inzichtelijk maken op welke manier u voornemens bent om docenten en scholen toe te rusten om in te spelen op het diepgewortelde gevoel van onrecht bij allochtone kinderen? Welke rol ziet u voor een vak als burgerschapsvorming in het voorkomen van radicalisering?
Als kinderen gevoelens van onrecht of uitsluiting hebben, hebben we het ook over sociale veiligheid. Leerlingen kunnen optimaal leren en zich ontwikkelen als ze zich veilig en geaccepteerd voelen. Scholen hebben de belangrijke taak om een veilig en respectvol schoolklimaat te waarborgen. Ook in het burgerschapsonderwijs dat scholen geven, heeft de aandacht voor gelijkheid en tolerantie een plaats. Voor maatregelen die genomen worden om leraren en scholen te ondersteunen op gebied van burgerschap en het tegengaan van radicalisering, verwijzen we u naar eerder genoemde brieven over deze beide onderwerpen.
Burgerschapsonderwijs kan kinderen leren om mentaal weerbaar te zijn en draagt bij aan het gevoel van verbondenheid met onze democratische rechtsstaat. Burgerschapsonderwijs is niet dé oplossing tegen radicalisering. Daarvoor is meer nodig.4 Burgerschapsonderwijs is ook meer dan het voorkomen of bestrijden van radicalisering. De burgerschapsopdracht is een structurele, brede opdracht aan alle scholen, voor alle leerlingen, om hen te helpen een eigen identiteit te ontwikkelen en hen voor te bereiden op het functioneren in een democratische rechtsstaat.
Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en de komst van de “azijnkip” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Brussel: kippen kunnen ontsmet met azijnzuur»?1
Het artikel geeft geen volledige beschrijving van de stand van zaken. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid aan lidstaten voorstellen te doen voor het toelaten van decontaminerende middelen op dierlijke producten, maar een dergelijk voorstel ligt er op dit moment niet.
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om de «azijnkip» toe te laten, waarbij kippen worden ontsmet met het middel perazijnzuur? In hoeverre verschilt de azijnkip van de chloorkip?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminerende middelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Hiertoe vindt allereerst een risicobeoordeling plaats door de EFSA. Op basis daarvan is het aan de Europese Commissie of zij aan de lidstaten toelating van een middel voor decontaminatie wil voorstellen.
Chloorverbindingen en perazijnzuur zijn verschillende stoffen met een verschillend werkingsmechanisme en verschillende eigenschappen voor wat betreft effectiviteit en veiligheid voor consument, werknemers en milieu. Deze stoffen moeten dan ook individueel worden beoordeeld.
Hoe oordeelt u over de publicatie «A Rotten Deal: Why TTIP threatens EU food safety standards for poultry» van Friends of the Earth Europe?2
De publicatie vermeldt terecht dat de Europese Unie veel waarde hecht aan het farm-to-fork principe: het borgen van de voedselveiligheid in alle schakels van de keten. Dit principe is en blijft van essentieel belang bij alle onderhandelingen waarbij voedselveiligheid een punt van aandacht is.
Ik deel de suggestie niet dat de toelating van decontaminerende middelen voor pluimveevlees per definitie leidt tot een afname van de voedselveiligheid. De EU hanteert het principe dat bij de toepassing van decontaminerende middelen geborgd moet worden dat de hygiëne in de productieketen niet afneemt.
Deelt u de conclusie dat toelating van pluimveevlees tot de EU, met de toevoeging van chemische middelen als peroxyazijnzuur, verband houdt met de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Aanvragen voor toelating van decontaminerende middelen voor dierlijke producten worden, los van de lopende TTIP-onderhandelingen, conform de geldende EU procedures beoordeeld en afgehandeld. De EU heeft op dit vlak eigen wetgeving met bijbehorende risicobeoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering: «The US poultry industry has made it clear that it won’t support this trade deal unless it creates better access to the EU market for US poultry products»?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de Amerikaanse pluimveesector.
Deelt u deze constatering: «The EU’s ban on the use of antimicrobial rinses came into effect in 1997 […] This requirement means that imports of US poultry treated with chemical rinses are not permitted»? Waarom dreigt de Europese Commissie dit standpunt te veranderen?
Decontaminatie van pluimveevlees in de EU is op dit moment niet toegelaten, omdat daarvoor tot dusverre geen middelen zijn goedgekeurd. Decontaminatie is in de EU wettelijk alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die daarvoor zijn toegelaten onder de voorwaarden die voor toelating zijn gesteld. De Europese Commissie heeft geen plannen om dit wettelijke kader van «decontaminatie uitsluitend met toegelaten stoffen» te wijzigen.
Staat u nog steeds achter uw bewering dat u niet instemt met TTIP als dit betekent dat de EU de import van chloorkippen moet toestaan?3 Waarom gaat u wel akkoord met de zogenaamde «azijnkip»?
Ik heb benadrukt dat er aan de Europese voedselstandaarden geen concessies zullen worden gedaan. Dit blijft mijn opvatting en dit is ook de strekking van het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. Ook voor de discussie over perazijnzuur geldt dat Nederland niet akkoord zal gaan als toelating hiervan een verlaging van de voedselveiligheid zou betekenen.
Deelt u de mening dat TTIP, overeenkomstig het WTO-verdrag, slechts voedselveiligheid als legitieme reden zal erkennen om eventueel importen tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt voor de EU bij de onderhandelingen over TTIP is dat niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.
Wat is volgens u het gevolg voor boeren en het MKB, als «wederzijdse erkenning» van milieu dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden gaat gelden binnen TTIP, indien de importtarieven worden afgeschaft?
Op het gebied van voedselveiligheid, dier- of plantgezondheid kunnen de EU en VS vaststellen dat bijvoorbeeld procedures en controles gelijkwaardig zijn en voor beide partijen het gewenste niveau van bescherming bieden. Organisaties, procedures en testmethodes kunnen in dat geval wederzijds erkend worden. Een mogelijk voorbeeld is dat kan worden afgesproken dat wanneer de NVWA Nederlandse zuivelproducten heeft goedgekeurd, de VS deze ook zal toestaan zonder zelf opnieuw inspecties uit te voeren. Dit vermindert dure onderzoeken die nu vaak dubbel plaatsvinden om toegang tot elkaars markten te verkrijgen. Dit kan veel tijd en geld schelen.
Dit betekent echter niet dat op het vlak van milieu, dierenwelzijn of arbeidsstandaarden alle regelgeving en standaarden geharmoniseerd moeten worden om handel te laten plaats vinden. Op dit moment vindt al zeer omvangrijke handel plaats in tal van producten tussen de EU en de VS (evenals tussen EU en vele andere landen wereldwijd), ondanks verschillen die in wetgeving en standaarden op deze punten kunnen bestaan.
Het voldoen aan hoge standaarden en kwaliteitseisen geeft verder ook kansen om producten met extra toegevoegde waarde in de markt te profileren.
De EU heeft daarnaast aangegeven dat het aan geldende EU standaarden vasthoudt, zoals op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen en hormoonvlees. Voor dierenwelzijn zal de EU de beleidsvrijheid behouden en is in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor TTIP opgenomen dat gestreefd moet worden naar equivalentie op het terrein van dierenwelzijn.
Verlaging van importtarieven en het opheffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in de VS en de EU stimuleert onderlinge handel en heeft voordeel voor consumenten en bedrijven, vooral ook voor het MKB. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en economische groei. Nederland is een wereldspeler op landbouwgebied en is na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld. De open en op export georiënteerde economie van Nederland kan daarom veel voordeel hebben bij het vergroten van toegang tot buitenlandse markten. Producten met hoge kwaliteit kunnen daarbij extra toegevoegde waarde genereren. De effecten in de verschillende sectoren moet echter nauwkeurig in ogenschouw worden genomen en er dient een goede balans te worden gevonden in markttoegangskansen tussen de EU en de VS. Daarbij zal ook worden besproken of er in bepaalde gevallen uitzonderingen dienen te worden gemaakt voor gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door het afspreken van bepaalde tariefquota.
Deelt u de mening dat het toelaten van Amerikaanse producten die met lagere standaarden zijn geproduceerd, kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor Europese boeren en het MKB die wél moeten voldoen aan Europese standaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het denkbaar dat Europese producenten vervolgens zullen gaan pleiten voor lagere Europese standaarden, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 8 aangegeven behoudt de EU de eigen beleidsvrijheid om wetgeving op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu, alsmede op het terrein van dierenwelzijn, vast te stellen. Net als de EU heeft de VS consumentenbescherming hoog in het vaandel. Trans-Atlantische standaarden vormen daarmee ook een kans: zij zijn hoger dan waar ook in de wereld en zullen beide economieën sterker maken. Als TTIP leidt tot een gemeenschappelijke aanpak, wordt het waarschijnlijker dat deze over de hele wereld gevolgd zal worden. Dit kan leiden tot algemene verbetering van de regelgeving in plaats van tot neerwaartse nivellering.
Ik ben het oneens met de suggestie dat standaarden niet meer verhoogd worden uit angst voor hoge schadeclaims. Onder het mechanisme van investeringsbescherming kunnen buitenlandse investeerders aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang, zoals op het terrein van milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden, non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investerings-bescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. In de TTIP-onderhandelingen eist Nederland in dit kader maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Hoe voorkomt u dat Europese milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden niet meer verhoogd worden als TTIP van kracht wordt? Deelt u de mening dat dit risico bestaat, uit angst voor hoge schadeclaims als gevolg van de investeringsbescherming (ISDS)? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kunnen maatregelen (zoals wetsvoorstellen) ter verhoging van maatschappelijke standaarden nog succesvol door de Regulatory Cooperation Council komen, als zij eerst worden beoordeeld op «handelsverstorende effecten»?
De in TTIP mogelijk in te stellen «Regulatory Cooperation Body» is bedoeld om informatie uit te wisselen tussen regelgevende instanties in de EU en de VS en de samenwerking tussen deze instanties te bevorderen. Daarmee kan dit orgaan nuttige adviezen geven om onnodige verschillen in regelgeving weg te nemen zonder dat de beleidsvrijheid van overheden ingeperkt wordt. Dit orgaan zal niet over de bevoegdheid beschikken om wetgeving aan te nemen of standaarden aan te passen. Het is de nadrukkelijke inzet van Nederland dat deze bevoegdheid in de handen blijft van de regelgevende en wetgevende instanties in de EU en de VS.
Hoe voorkomt u dat standaarden na het afsluiten van TTIP later alsnog worden verlaagd, omdat het een zogenaamd levend verdrag betreft (living agreement)?
Zoals in antwoord 8, 11 en 12 aangegeven behoudt de EU beleidsvrijheid om op de genoemde terreinen wetgeving vast te stellen onder de genoemde randvoorwaarden. Toelating van eventuele nieuwe decontaminerende middelen in de EU dient dan ook volgens de procedures te verlopen die in de EU-wetgeving zijn opgenomen, inclusief strikte risicobeoordeling. Hieraan wordt door de EU vastgehouden, ook na het afsluiten van TTIP.
Hoe kunt u garanderen dat de chloorkip buiten de EU blijft als TTIP een levend verdrag is? Deelt u de mening dat op een later moment alsnog kan worden besloten om de chloorkip toe te laten?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht dat een stadsparel een yuppengetto wordt |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stadsparel wordt yuppengetto»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de verhuurder de verhuizing van een bewoner aangrijpt om de huurprijs te verdubbelen, en wat gaat u doen tegen dergelijke huurverhogingen?
Woningcorporaties kunnen bij mutaties de huur aanpassen naar een prijsniveau dat (beter) aansluit bij de kwaliteit van de woning overeenkomstig de systematiek van het Woningwaarderingsstelsel. In dit geval heeft de corporatie, zo blijkt uit het artikel in de Volkskrant, de beslissing tot aanpassing van de huurprijzen van het betreffende complex bij mutatie weloverwogen genomen.
De gewenste woningvoorraad in een gemeente is een lokale aangelegenheid en wordt doorgaans in prestatieafspraken tussen de gemeente en corporaties vastgelegd. In de Herzieningswet Toegelaten Instellingen wordt dit nog steviger verankerd, met de gemeente in de regierol. De gemeente legt in een woonvisie vast wat de gewenste voorraad is (locatie, grootte, huur) en de corporatie moet de voorgenomen werkzaamheden hierop baseren. In de prestatievoornemens die naar de gemeente gaan moet de corporatie op het niveau van de viercijferige postcode inzicht geven in haar voornemens voor verkoop en liberalisatie van woningen. Bovendien krijgen gemeente en huurders inzage in de investeringscapaciteit van de corporatie. Wil de gemeente liberalisatie voorkomen, dan dient zij te schetsen wat de gewenste voorraad is en moet ze dit samen met de huurders betrekken bij de prestatieafspraken. Ik heb hierin geen rol. Overigens zullen veel gemeenten streven naar een gevarieerd aanbod aan huurwoningen, waarbij sprake is van zowel sociale huurwoningen- als middeldure huurwoningen voor bijvoorbeeld jonge huishoudens met doorgroeiperspectief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huurprijzen in het Utrechtse complex en bij woningcorporaties worden verlaagd in navolging van de motie Karabulut/Monasch?2
De situatie in Utrecht is een lokale aangelegenheid. De woningcorporatie heeft een keuze gemaakt welke woningen in het sociale segment verhuurd blijven en welke woningen (bij mutatie) worden geliberaliseerd.
Hoe verhoudt de drang naar een «participatiesamenleving» van dit kabinet zich tot het verminderen van de sociale samenhang, integratie en participatie in deze Utrechtse buurt?3 4
In deze vraag zit de veronderstelling dat het aantrekken van midden en hogere inkomens leidt tot een verlaging van de sociale samenhang, integratie en participatie. Dit causale verband is niet hard te maken, omdat er ook wijken5 bekend zijn waarbij juist de gemengde samenstelling van de wijk samengaat met veel initiatieven vanuit bewoners en ondernemers en waarbij een sterke sociale samenhang wordt ervaren tussen de verschillende bewoners. Er liggen dus ook kansen.
Gaat u de stad Utrecht tegemoet komen opdat de stad kan experimenteren met enerzijds het bevorderen van gemengde wijken en anderzijds het kunnen doen van investeringen door woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zoals in eerdere antwoorden is geschetst kunnen woningcorporaties worden aangesproken op het in stand houden van een betaalbare sociale huurwoningvoorraad. De Herzieningswet Toegelaten Instellingen biedt daar ook de mogelijkheden toe door middel van het maken van prestatieafspraken. Zie verder de antwoorden op vraag 2. Daarnaast kunnen corporaties ook onder condities investeren in niet Diensten van Algemeen Economisch Belang (niet DAEB) activiteiten (duurdere huur, koop) wanneer blijkt dat marktpartijen geen interesse hebben. Op grond van de Herzieningswet Toegelaten Instellingen moet de gemeente eerst een martkttoets uitvoeren om dat na te gaan. Of dat het geval is kan ik niet beoordelen. Ik constateer wel dat de gemeente in haar woonvisie (pagina 20)7 aangeeft dat er een gering aanbod vrije sectorhuurwoningen is en dat de investeringsbereidheid voor woningen in het middensegment groot is. Ik verwacht dan ook dat marktpartijen belangstelling zullen tonen.
Een verzoek van de gemeente Utrecht om experimenteerruimte op de onderdelen zoals bedoeld in uw vraag, heb ik vooralsnog niet ontvangen.
Is het uw bedoeling dat de verhuurderheffing, de extra belasting voor verhuurders van sociale huurwoningen, als gevolg heeft dat er yuppengetto's ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan verhuurders zelf om te bepalen hoe zij de verhuurderheffing opbrengen. Hiervoor hebben ze verschillende mogelijkheden, natuurlijk binnen de grenzen van de geldende regelgeving. Zoals hiervoor aangegeven kunnen over de uitwerking hiervan op de woningvoorraad binnen een gemeente prestatieafspraken worden gemaakt.
Bent u van mening dat het een perverse prikkel is dat verhuurders geen verhuurderheffing hoeven te betalen over woningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens van 710 euro? Zo ja, per wanneer gaat u de verhuurderheffing en liberalisering van sociale huurwoningen stoppen? Zo nee, waarom niet?
De voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere vragen ter zake van de voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen1 2, mag er van worden uitgegaan, door het niet ingaan op de vraag over solidariteit (vraag 4), dat niet alle vormen van solidariteit bij pensioenproducten tot uiting hoeven te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Niet alle vormen van solidariteit hoeven bij pensioenregelingen tot uiting te komen in de bestuurssamenstelling. De rechtvaardiging van een voorkeur voor een vrouw, een jongere of een allochtoon dient te liggen in het streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur. Wanneer bij de samenstelling van het bestuur rekening wordt gehouden met de opbouw van het deelnemersbestand dan zullen deelnemers zich hierin beter herkennen en is het draagvlak groter. De deskundigheid en professionaliteit van het bestuur van pensioenfondsen staan echter altijd voorop.
Kan de conclusie worden getrokken, door het niet ingaan op de vraag over de representativiteit van vakbonden (vraag 6), dat u ook grote twijfels heeft of vakbonden representatief genoeg zijn om alle werknemers in pensioenfondsbesturen te vertegenwoordigen? Zo nee, hoe denkt u dan over de beperkte representativiteit van vakbonden (ca. 20%)?
Nee. Ik heb in mijn eerdere antwoord aangegeven dat bij bedrijfstakpensioenfondsen werkgeversverenigingen en vakbonden verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de pensioenregeling als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in de betreffende bedrijfstak, en dat zij er voor kunnen kiezen om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering van de pensioenregeling middels bestuursdeelname. De vraag omtrent de representativiteit speelt daarbij geen rol. Uiteraard zijn bestuursleden gehouden aan de wettelijke eis om de belangen van alle deelnemers op evenwichtige wijze af te wegen. De wet versterking bestuur pensioenfondsen en de daarin opgenomen governance-arrangementen zorgen er voor dat alle belanghebbenden een rol hebben in het kader van medezeggenschap en verantwoording.
Het onder druk zetten van de cliëntenraad voor het programma ‘Anita wordt opgenomen’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het tv-programma «Anita wordt opgenomen», waarbij de presentatrice eind vorig jaar in een ggz-instelling verbleef, alleen tot stand kon komen door stevige druk op de cliëntenraad uit te oefenen?1
Als de bestuurder daadwerkelijk druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen ondanks de positieve uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV), dan vind ik dat uiterst betreurenswaardig. De cliëntenraad moet eigenstandig een afweging kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten.
Klopt de bewering dat de cliëntenraad door de directie van GGz-Centraal onder druk is gezet om alsnog medewerking te verlenen aan de opnames van het tv-programma, ondanks bezwaren van personeel en patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende instelling heeft in een reactie op haar website aangegeven dat er rondom het adviestraject met de cliëntenraad is gesproken over mogelijke financiële consequenties. Het is niet aan mij om te beoordelen of de zorgaanbieder daarbij druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen en of er daarbij gesproken is over (hoge) schadeclaims. Het is ook niet aan mij om dat nader te onderzoeken. Op verzoek van (een van de) partijen kan een dergelijk geschil worden voorgelegd aan de LCvV of de rechter.
Klopt het dat producent Skyhigh-TV dreigde met een hoge schadeclaim, indien er geen medewerking zou worden verleend bij de productie en het uitzenden van het tv-programma? Om wat voor bedrag ging het daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Is het inderdaad zo dat er door de directie gedreigd is dat de claim mogelijk ten koste zou gaan van de directe zorgverlening? Wat is hierop uw reactie? Bent u bereid de directie ter verantwoording te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, is mij niet bekend of en zo ja, op welke wijze er druk is uitgeoefend door de zorgaanbieder op de cliëntenraad. Het is ook niet aan mij om de bestuurder ter verantwoording te roepen. Dat is aan de raad van toezicht. Zo’n dreiging zou ik overigens verwerpelijk vinden.
Vindt u het wenselijk dat in een ggz-instelling medewerkers en patiënten onder druk gezet worden door directies en tv-producenten om medewerking aan een tv-programma af te dwingen? Zo nee, wat gaat u doen om dit in het vervolg te voorkomen?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dat de cliënten en personeelsvertegen-woordiging eigenstandig een afweging moeten kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten en medewerkers. GGZ Nederland heeft over het cameragebruik binnen GGZ instellingen bovendien branchenormen geformuleerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op vergelijkbare vragen van de leden Bouwmeester en Tamanal (beiden PvdA), ben ik voornemens de huidige medezeggenschapsregels in de zorg te verbeteren.2 Daarbij streef ik ernaar de medezeggenschapsregels aan te scherpen door onder andere een instemmingsrecht in te voeren voor zaken die direct het cliëntenbelang raken, en door de praktijk en het gebruik van de bestaande geschillenprocedure te verduidelijken en waar nodig te verbeteren.
Doet dit voorval u ook zo denken aan de situatie destijds bij de Spoedeisende Hulp van het VUmc te Amsterdam waar tv-producent Eyeworks ongevraagd mensen filmde?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze zaak overeenkomt met de casus van het VuMC. De wettelijke regels zoals ik die in mijn reactie rondom de VuMC casus aangegeven heb, zijn onverminderd van kracht.5
Zoals ook in die reactie is aangegeven, volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand aan de opnames toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet vrijwillig en weloverwogen zijn, en ondubbelzinnig en uitdrukkelijk zijn gegeven op basis van juiste en volledige informatie. Ook moeten patiënten tijd hebben om die informatie te verwerken en de gevolgen van hun toestemming in te schatten. Zoals het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) rondom de VuMC-Eyeworks casus aangaf, kan er bij spoedeisende situaties, waarbij personen een dringende hulpvraag hebben – en dus ook bij crisissituaties in de GGZ – geen sprake zijn van welbewuste toestemming.
Kunt u zich uw reactie nog herinneren op bepaalde moties3? Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand vrijwillig en weloverwogen toestemming hebben gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er bij het filmen in een ggz-instelling überhaupt geen sprake kan zijn van een weloverwogen besluit bij het geven van toestemming om te filmen? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een overtreding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder zich houdt aan de hierboven vermelde wettelijke regels, alsook aan de geldende regels rondom medezeggenschap en eventuele branchenormen op dit vlak, dan zie ik geen bezwaar tegen het maken van tv-opnames, mits aan alle voorwaarden is voldaan.
Uit de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) maak ik op dat de medezeggenschapsregels op de locatie Flevoland niet goed zijn gehanteerd. Echter, de cliëntenraad heeft vervolgens besloten het adviestraject niet verder te vervolgen en heeft ook geen beroep tegen de uitzendingen ingediend bij de rechter.
Bent u van plan de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht van deze ggz-instelling tot de orde te roepen? Zo nee, hoe denkt u dan dat dergelijke ongewenste situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zoals ook aangegeven op de vragen van de leden van de PvdA over deze zaak ben ik van mening dat de zorgaanbieder geen schoonheidsprijs verdient.6 Echter, in de zorg hebben we regels vastgesteld rondom medezeggenschapsgeschillen. Die zijn door beide partijen gevolgd. Ik heb daarin geen rol. Het aanspreken van de raad van bestuur is de taak van de raad van toezicht. Wanneer de kwaliteit of veiligheid van zorg – ten gevolge van deze zaak – in het geding komt, dan zal de IGZ optreden.
Bent u bereid, evenals in de situatie destijds met Eyeworks in het VUmc, alles in het werk te stellen om het oneigenlijk verkregen beeldmateriaal te laten vernietigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitzendingen van «Anita wordt opgenomen» zijn op televisie te zien geweest. De zorginstelling heeft in een reactie aangegeven dat alle betrokkenen voor het filmen om toestemming zijn gevraagd en voor de uitzending hebben kunnen aangeven welke beelden over hen persoonlijk mochten worden uitgezonden. Ik ga ervan uit dat beeldmateriaal waar cliënten geen toestemming voor hebben gegeven om uit te zenden, door de tv-producent is dan wel wordt vernietigd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar deze casus? Zo neen, waarom niet?
De IGZ heeft in oktober 2014 een anoniem signaal ontvangen over de aankondiging van de tv-opnames voor het programma «Anita wordt opgenomen». De IGZ heeft hierop contact opgenomen met de Raad van Bestuur van de instelling, om te verifiëren of in de besluitvorming rondom deelname aan het programma de privacy en de patiëntenrechten voldoende bewaakt werden. De toen bij IGZ bekende informatie gaf geen aanleiding voor nader onderzoek of ingrijpen in de handelwijze van de instelling.
De IGZ neemt op basis van recente berichtgeving in de pers rondom het tv-programma het nieuwe signaal in behandeling en doet zo nodig nader onderzoek.
De inspectie heeft overigens niet de taak om toe te zien op of te bemiddelen bij individuele geschillen rondom de medezeggenschap tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) bevat daarvoor een geschillenprocedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden en een weg naar de kantonrechter.
Ontduiken van btw-regels door internetbedrijven die zich op de Nederlandse markt richten |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van aanbieders van digitale diensten die vanuit het buitenland opereren en hun diensten via Nederlandstalige websites aan Nederlandse klanten aanbieden? Bent u ook op de hoogte van de betalingsmogelijkheid door middel van iDeal bij deze buitenlandse aanbieders?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Onder welk btw-tarief vallen buitenlandse aanbieders van digitale diensten die zich in het Nederlands richten op de Nederlandse markt met daarbij de mogelijkheid om met iDeal te betalen?
Voor elektronische diensten die belast zijn in Nederland geldt het algemene btw-tarief van 21%. De tarifering staat los van de gebruikte betaalmethode die gehanteerd wordt.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie aangezien deze buitenlandse ondernemers 21% meer winst kunnen maken dan hun Nederlandse concurrenten, terwijl zij op dezelfde markt opereren?
Ondernemers die in een andere lidstaat of derde land, en ondernemers die in Nederland zijn gevestigd, zijn allemaal verplicht in Nederland btw te voldoen over elektronische diensten, die tegen betaling aan particuliere consumenten in Nederland worden verricht. De concurrentiepositie van deze ondernemers is qua btw-plicht dus gelijk.
Bent u op de hoogte van de fraudegevoeligheid van deze mogelijkheid tot iDeal-betaling doordat deze buitenlandse ondernemers geen btw-nummer hebben?
Het niet voldoen van wettelijk verschuldigde btw staat los van de gehanteerde betaalmethode. De payment provider heeft ook geen positie in de relatie tussen de belastingplichtige ondernemer en de belastingadministratie.
Waarom wordt de payment provider niet verplicht om de aanbieders van digitale diensten die zich richten op Nederland te vragen om hun btw-nummer? Bent u bereid om dit te verplichten om zo fraude te voorkomen?
Niet in Nederland gevestigde ondernemers die hier omroepdiensten, telecommunicatiediensten en elektronische diensten verrichten aan particulieren en andere niet-ondernemers worden daarover sinds 1 januari 2015 in alle gevallen in Nederland de btw verschuldigd. Voor de controle op de juiste afdracht van de belasting speelt de belastingadministratie in het land van vestiging van die ondernemer een belangrijke rol. Omgekeerd geldt dit voor de Nederlandse Belastingdienst wanneer in Nederland gevestigde ondernemers die diensten verrichten voor in andere landen gevestigde niet-ondernemers. Een en ander is vastgelegd in de Europese verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw die bij de totstandkoming van deze regeling is aangepast1.
In het EU-recht wordt nu niet specifiek voorzien in de registratie van btw-identificatienummers van e-commerce aanbieders door de payment providers ten behoeve van de belastingadministraties. Mij is ook geen initiatief van de Europese Commissie op dit gebied bekend. Afgezien van de haalbaarheid, nut en noodzaak van zo’n maatregel, ligt een puur nationale maatregel op dit punt niet voor de hand, omdat het systeem van de btw-heffing over e-commerce diensten in de hele EU hetzelfde is.
Wat vindt u ervan dat advertentienetwerken zoals Google Adwords mee lijken te werken aan deze enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers die zich op Nederlandse consumenten richten en geen btw betalen, dit terwijl in de beleidsregels van Google Adwords duidelijk staat dat Google van adverteerders eist dat ze alle toepasselijke wet- en regelgeving naleven?
Het is mij niet bekend dat sprake is van «enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers» en evenmin dat Google Adwords daaraan zou meewerken.
Aansporing van Google door de Belastingdienst om zich te houden aan de door dit bedrijf zelf opgestelde gedragsregels acht ik niet aan de orde. De interne governance die geen betrekking heeft op de btw-plicht van het bedrijf zelf, acht ik de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf.
Wat is volgens u de reden dat Google Adwords haar eigen regels niet naleeft, dit ondanks het feit dat Google hierop gewezen is? Heeft dit te maken met het gegeven dat bedrijven die belasting ontduiken de prijzen om op Google te mogen adverteren flink omhoog drijven en het dus voor Google lucratief is om weg te kijken? Bent u bereid de rol van Google te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om tevens met Google in overleg te treden en dit bedrijf aan te sporen om de eigen regels beter na te leven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) op te dragen, ook mede naar aanleiding van meerdere verzoeken van gedupeerden, om een onderzoek te starten naar buitenlandse aanbieders van digitale diensten die de Nederlandse btw-regels omzeilen en zo hun Nederlandse concurrenten uit de markt spelen?
Onderzoek naar eventuele onregelmatigheden bij de afdrachten van btw wordt in eerste instantie door de Belastingdienst verricht. Afhankelijk van diverse omstandigheden, waaronder de aard en omvang van een eventuele fraude en strafvorderlijke mogelijkheden, kan door en in samenspraak met het Openbaar Ministerie worden besloten tot de inzet van de FIOD om nader strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
Bent u bereid om zonder aangespoord te worden actiever op te treden tegen dit soort oneerlijke concurrentie waar Nederlandse ondernemers de dupe van worden, ook omdat dit zichtbaar en openbaar gebeurt en de Belastingdienst hiervan op de hoogte is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat illegale Marokkanen niet kunnen worden uitgezet |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Marokko sinds vorig jaar weigert illegale Marokkanen vanuit Nederland terug te laten keren?1 Zo ja, waarom is dit niet met de Kamer gecommuniceerd en moet dit via een uitspraak van de Raad van State bekend worden?
Ja. De Marokkaanse autoriteiten hadden inderdaad aangegeven niet langer mee te werken aan gedwongen terugkeer. Inmiddels hebben de Marokkaanse autoriteiten toegezegd de samenwerking op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Het is niet gebruikelijk uw Kamer actief te informeren over welke landen wel of niet (volledig) meewerken aan gedwongen terugkeer. Dit was onder eerdere kabinetten ook niet het geval. De mate waarin landen meewerken is immers niet altijd even constant en is vaak onderwerp van bespreking met de betreffende autoriteiten. Daarnaast zal het verstrekken van informatie hierover veelal niet dienstig zijn aan het vinden van een oplossing.
Hoe legt u uit dat deze illegalen straks, wellicht met een forse schadevergoeding op zak, weer vrij in de Nederlandse samenleving rond kunnen lopen? Erkent u dat hieruit blijkt dat de aanpak van de illegaliteit in Nederland zwaar tekort schiet?
Het kabinet betreurt het dat de Marokkaanse autoriteiten hebben gemeend sociale zekerheid op deze wijze te moeten koppelen aan de internationaal gewoonterechtelijke verplichting om eigen onderdanen terug te nemen, waaraan ook Marokko is gehouden. Na intensief overleg hebben de Marokkaanse autoriteiten toegezegd de samenwerking op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Waarom laat u zich door Marokko chanteren nu dat land kennelijk door het niet terugnemen van illegalen wil afdwingen dat geen verdrag over sociale zekerheid wordt opgezegd? Welke stappen gaat u ondernemen teneinde dit land tot de orde te roepen? Is de Marokkaanse ambassadeur daartoe al ontboden? Zo nee, waarom niet?
Er heeft op diverse niveaus intensief overleg plaatsgehad met de Marokkaanse autoriteiten over zowel het sociale zekerheidsdossier, als het terugkeerdossier, waaronder met de Marokkaanse ambassadeur. Dit heeft eraan bijgedragen dat de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd de samenwerking met Nederland op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Bent u bereid het principe «uitzetten of vastzetten» mogelijk te maken waardoor vreemdelingen die (nog) niet kunnen worden uitgezet ook niet vrij in de samenleving rond kunnen blijven lopen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 20152 maakte het opleggen van vreemdelingenbewaring aan Marokkaanse vreemdelingen in een aantal gevallen niet langer mogelijk.3 Nu de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd de samenwerking met Nederland op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten, zal naar verwachting ook in die gevallen weer kunnen worden overgegaan tot het opleggen van vreemdelingenbewaring.
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
De enorme groei van het aantal antisemitische incidenten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël «meer antisemitische incidenten»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de toename van het aantal antisemitische incidenten met meer dan 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onbehagen en angst en ook onverdraagzaamheid voeden. Mensen benaderen elkaar dan vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het is onaanvaardbaar dat moskeeën en Joodse gebedshuizen en instellingen in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: door de overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Meldingen en aangiftes bij de politie van antisemitisme en andere vormen van discriminatie zijn een belangrijke bron van informatie over de omvang en reikwijdte van discriminatie en antisemitisme. Meldingen en aangiftes zijn ook van het grootste belang voor de effectieve bestrijding van discriminatie en antisemitisme door politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Alleen als er melding dan wel aangifte wordt gedaan, kunnen daders ter verantwoording worden geroepen.
In hoeverre deelt u de ongerustheid over het feit dat het aantal meldingen verdubbelde van belediging van en fysiek geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitkomsten van het onderzoek «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de Islam groeit ook het aantal antisemitische incidenten toeneemt?
Het kabinet is bezorgd over antisemitische incidenten en verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het hedendaagse antisemitisme openbaart zich op verschillende manieren in de samenleving. Het Jihadistische gedachtegoed, alsmede de aanslagen die uitsluitend of mede gericht waren op Joodse doelwitten in Brussel, Parijs en Kopenhagen, zorgen bij de Joodse gemeenschap in Nederland voor een sterk gevoel van angst en onbehagen. Hierover heb ik recent gesproken met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Antisemitisch gedachtegoed kan ook samenhangen met affiniteit met conflicten in het Midden-Oosten en beeldvorming over het handelen van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedragingen dan wel vijandelijkheden van welke aard ook tussen mensen in Nederland.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het aantal antisemitische incidenten te verminderen?
Graag verwijs ik naar de brief van 3 december 2014 (TK 2015–2015, 30 950, nr. 75) over de aanpak van antisemitisme en de voortgangsbrief van 19 februari 2015 (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). Voor het eind van dit jaar zal het kabinet voorstellen doen om te komen tot een herijking van de aanpak van discriminatie.
De toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal voortgezet onderwijs op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen moeten aanvragen zonder dat ze de leerling kennen of gesproken hebben? Zou het in uw ogen niet beter zijn dat scholen voor primair speciaal onderwijs een «schooladvies», zoals gebruikelijk in het regulier onderwijs, geven en zelf de toelaatbaarheidsverklaring voor deze leerlingen aanvragen, zodat er op geen enkele wijze belangenverstrengeling ontstaat danwel dat de «slager het eigen vlees moet keuren»?
Het samenwerkingsverband vo bepaalt of de leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De aanvraag daarvoor wordt gedaan door de school van aanmelding. Deze school heeft immers de zorgplicht en is verantwoordelijk voor een passende plek voor de leerling. In deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat de aanvraag door de school voor speciaal onderwijs (so) wordt gedaan. Hoe de procedure voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) wordt ingericht, bepaalt het samenwerkingsverband. Dat kan op basis van een onderbouwd dossier zijn, maar ook een gesprek kan daarvan onderdeel uitmaken. Wat het schooladvies betreft, dit advies gaat over het niveau van de leerling, niet over de benodigde ondersteuning of over een eventuele plaatsing in het vso. Ook leerlingen afkomstig uit het so krijgen een schooladvies over hun niveau.
Geldt het aangekondigde uniforme formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs of alleen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking?1
Dit geldt alleen voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen. Gezien de ernst van hun beperking is voor deze leerlingen het speciaal onderwijs het meest aangewezen. Voor andere leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het niet op voorhand duidelijk dat de leerling is aangewezen op speciaal onderwijs. Het kan dan ook per regio verschillen of deze ondersteuning het best in het regulier of in het speciaal onderwijs kan worden geboden. Het past daarom niet om daar met uniforme formulieren te werken.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen op het primair speciaal onderwijs al vanaf het derde schooljaar een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs kunnen aanvragen? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor scholen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat is ook niet de praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ziet u mogelijkheden om een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs alleen in behandeling te nemen vanaf september in het jaar voorafgaand aan de overstap van het primair naar het voortgezet speciaal onderwijs?
Wettelijk is hiervoor niets geregeld. Wel zijn er mogelijkheden om hieraan invulling te geven. In het vo is het al de praktijk dat wordt gewerkt met een vaste aanmelddatum voor instroom in het eerste leerjaar. Ook het vso kan dit doen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden po en vo in een regio onderling afspraken maken over de aanmelding en overgang van po/so naar vo/vso.
Ziet u mogelijkheden om een richtlijn te maken met vaste criteria voor het (voortgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen in cluster 4?
Nee, want dit zou volledig indruisen tegen de uitgangspunten van passend onderwijs waarbij juist in het samenwerkingsverband de procedure en criteria voor de toelaatbaarheid tot het (v)so worden bepaald. Het niet functioneren van het stelsel met landelijke criteria was bovendien juist één van de redenen voor de invoering van passend onderwijs.
Wat is de reden dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het primair onderwijs valt en niet onder de cao voor het voortgezet onderwijs?
Dit is historisch bepaald. Van oorsprong is de wetgeving voor het (v)so geënt op de wetgeving voor het primair onderwijs, zo ook de cao voor die sector. Pas in de afgelopen vijftien jaar zijn de doelgroep en het onderwijs in het vso langzaam veranderd. Er zijn steeds meer leerlingen ingestroomd met een normaal tot hoog cognitief niveau en er is een ontwikkeling geweest van opvang naar onderwijs, waarbij bovendien steeds meer de focus wordt gericht op het perspectief na onderwijs. Met de Wet kwaliteit (v)so, waarin drie uitstroomprofielen zijn gedefinieerd, is een volgende slag in het kwaliteitstraject gemaakt. Hierdoor neemt de afstand tussen de verschillende scholen binnen het primair respectievelijk voortgezet onderwijs af en is tegelijkertijd te zien dat het so en het vso sterker van elkaar worden onderscheiden. Met de invoering van passend onderwijs is ook de verhouding tussen het speciaal en regulier onderwijs veranderd. Scholen voor (v)so werken steeds nauwer samen met reguliere scholen.
Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in de sectorakkoorden voor het primair en voortgezet onderwijs de ontvlechting van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is aangekondigd. Op dit moment ben ik samen met de PO-Raad en VO-raad bezig met de uitwerking hiervan. In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs, die voor het zomerreces naar uw Kamer gaat, zal ik u hierover nader informeren.
Wat zijn in uw ogen de consequenties voor het vervullen van vacatures binnen het speciaal onderwijs en voor de samenwerking met het reguliere voortgezet onderwijs (tussenklassen, kansklassen etc.) van de constructie dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het primair onderwijs valt?
Nu het vso steeds meer gaat aansluiten bij het onderwijs in het vo kan ik mij voorstellen dat de cao po een belemmering kan zijn. Dit aspect maakt dan ook deel uit van de uitwerking van de ontvlechting die ik in het antwoord op vraag 6 heb toegelicht.
Ziet u de mogelijkheden om alle leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs onder dezelfde cao te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dat te bepalen. Het is de sector zelf, namelijk de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die de cao-afspraken maakt.
Ziet u mogelijkheden om het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het voortgezet onderwijs te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het traject rond de ontvlechting in het antwoord op vraag 6. Dit zou er op termijn ook toe kunnen leiden dat het vso onder de cao voor het voortgezet onderwijs gaat vallen.
Het bericht ‘Bank weigert rekening aan sekswerkersclub’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bank weigert rekening aan sekswerkersclub»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen dienaangaande?2
Ja
Hoe beoordeelt u de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening voor een belangenbehartiger van sekswerkers door de Triodos Bank?
Triodos Bank heeft mij aangegeven een uitgesproken beleid te hebben ter zake van de zakelijke klanten die zij bereid is te accepteren. Uit de acceptatiecriteria van deze bank blijkt dat Triodos Bank bancaire diensten verleent aan ondernemingen en organisaties die naar de mening van Triodos Bank een bijdrage leveren aan een samenleving waarin de kwaliteit van leven wordt bevorderd. Triodos Bank verleent volgens haar beleid geen financiering aan onder meer bedrijven die werkzaam zijn in de pornografie. Naar ik heb begrepen was dit uitsluitingscriterium tevens een belangrijke reden om de belangenbehartiger in kwestie niet als klant te accepteren. Ik treed niet in de beoordeling door een bank van individuele gevallen.
Dat er in de markt diversiteit is in het beleid dat diverse banken voeren, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Tegelijkertijd is daar wel een spanningsveld, want indien geen enkele bank bereid zou zijn een belangenbehartiger van sekswerkers als klant te accepteren vanwege de aard van de werkzaamheden, wordt deelname aan het betalingsverkeer voor die belangenbehartiger praktisch onmogelijk. Het is bekend dat er banken zijn die wel rekeningen openen voor medewerkers uit de seksbranche. Zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, hoeft het specifieke beleid van één bank niet tot problemen te leiden voor deze medewerkers. Van de NVB heb ik begrepen dat het beleid omtrent het accepteren van zakelijke klanten door banken binnenkort nog eens zal worden verwoord en uitgelegd aan banken en sekswerkers in een informatiefolder die hierover door de NVB wordt opgesteld.
Deelt u de opvatting dat een representatieve, effectieve en stabiele belangenbehartiger voor sekswerkers nodig is om de (rechts)positie van sekswerkers fundamenteel te versterken? Zo ja, hoe verhoudt genoemde afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening zich tot uw inzet tot vergroting van de zelfredzaamheid van sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een representatieve, effectieve en stabiele vereniging van belangenbehartigers voor sekswerkers kan bijdragen aan de positieverbetering van prostituees. In de brief van 23 juni 20143 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven op welke wijze overleg met belangenbehartigers van prostituees structureel wordt gefaciliteerd.
Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 2 en 4. In het kader van het landelijk programma prostitutie wordt onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Verder draagt het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) bij aan positieverbetering van sekswerkers. Tenslotte is het van belang om in gezamenlijkheid te werken aan de positieverbetering van prostituees. Naast het Rijk, gemeenten, dienstverleners en hulpverleners spelen vooral sekswerkers zelf hierbij een rol.
Bent u van mening dat de betrokken bank de afwijzing van de aanvraag voldoende heeft onderbouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s acht u onacceptabel bij de aanvraag van betaalfaciliteiten door ondernemers binnen de seksbranche?
Banken beoordelen zelf in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om antiwitwasregelgeving, op grond waarvan een bank de identiteit van de klant moet vaststellen. Ik ga ervan uit dat een bank de wettelijke regels toepast ongeacht de branche waarin de potentiële klant precies actief is.
Deelt u de mening dat hier sprake is van het categoraal uitsluiten van de seksbranche van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer? Zo ja, op welke wijze wordt er in het landelijk programma prostitutie aandacht besteed aan de toegang van sekswerkers tot de financiële dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het kader van het landelijk programma prostitutie onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Tijdens een gesprek tussen onder meer de NVB, prostituees en exploitanten en het departement van Veiligheid en Justitie op initiatief en onder leiding van de burgemeester van Amsterdam is gebleken dat het beleidskader niet bij iedereen duidelijk is. Dat is ook de reden dat de NVB met een informatiefolder hierover komt (zie ook antwoord 2).
Welke mogelijkheden ziet u om een doorbraak te forceren waarbij financiële dienstverleners en zorgverzekeraars sekswerkers gelijk behandelen ten opzichte van andere ondernemers?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 4. Ik vind het van belang dat bedrijven kunnen deelnemen aan de betalingsinfrastructuur. Deelname aan het betalingsverkeer is immers een vereiste om te kunnen participeren in de samenleving. Tegen die achtergrond monitor ik dan ook de ontwikkelingen op dit punt.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van kosten van kleding en verzorging voor sekswerkers mogelijk te maken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de omstandigheden kwalificeren de inkomsten van sekswerkers als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit een (fictieve) dienstbetrekking.
Voor de kostenaftrek van ondernemers en genieters van resultaat uit overige werkzaamheden gelden generieke bepalingen. Uit deze bepalingen volgt dat de kosten voor persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn en de kosten ter zake van kleding slechts aftrekbaar zijn als deze kwalificeren als «werkkleding». Voor sekswerkers van wie de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden geldt dus dat kostenaftrek voor werkkleding mogelijk is, namelijk wanneer de kleding zo bijzonder is dat deze (nagenoeg) uitsluitend door prostituees wordt gedragen en niet geschikt is om ook in het «normale» dagelijkse leven te dragen. Kostenaftrek is ook mogelijk indien de kleding is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van winst of resultaat te worden gedragen.4 Hiervan is sprake indien de kleding is voorzien van een of meer aan de onderneming of werkzaamheid verbonden beeldkenmerken. De bewijslast ter zake van de aftrek van kosten voor werkkleding rust op de belastingplichtige.
Een sekswerker die loon geniet uit een (fictieve) dienstbetrekking kan zelf geen kosten van kleding en verzorging aftrekken in de inkomstenbelasting. Of de werkgever kleding en verzorging vrij van loonheffing kan vergoeden of verstrekken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De regels die de Belastingdienst hiervoor hanteert zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen.5
Het militaire optreden van onder meer Saudi-Arabië in Jemen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van mensenrechtenorganisaties en journalisten over tientallen doden onder burgers door luchtaanvallen van onder meer Saudi-Arabië op doelen in Jemen, onder andere een aanval op een VN-vluchtelingenkamp?1 Welk beeld heeft u hiervan?
Ja.
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen, alsmede de zeer ernstige humanitaire consequenties van het conflict. Er is sprake van tekorten aan voedsel, water en medische voorzieningen.
Volgens OCHA zijn er 311 dodelijke slachtoffers gevallen in de periode tussen 26 maart en 7 april. De meeste slachtoffers vielen in de steden Sana’a, Aden en Al-Dhale’e. De WHO spreekt van 614 doden en 2038 gewonden in de periode tussen 19 maart en 5 april. Het aantal ontheemden ligt volgens UNICEF rond de 100.000, het overgrote deel (80.000) in het zuiden.
Deelt u de zorgen van o.a. Amnesty International en Human Rights Watch dat dergelijke aanvallen mogelijk in strijd zijn met het oorlogsrecht? Indien ja, hoe spreekt u de landen hierop aan?
Het kabinet heeft kennis genomen van genoemde berichten van Amnesty International en Human Rights Watch. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijke humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd.
Deelt u de analyse dat luchtaanvallen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië bijdragen aan verdere escalatie van het conflict in Jemen? Indien neen, waarom niet?
Er is al lange tijd in Jemen sprake van een instabiele situatie. Op basis van een initiatief van de landen van de Gulf Cooperation Council, waaronder Saoedi-Arabië, en onder aanvoering van de VN, werd lange tijd gewerkt aan een inclusief politiek proces dat alle partijen omvat en dat beoogde de weg te bereiden voor politieke, sociale en economische hervormingen.
De verdere militaire opmars van de Houthi’s in maart, toonde aan dat zij niet open stonden voor een politieke oplossing. Met de aanval op Aden raakte een politieke oplossing nog verder uit het zicht. President Hadi heeft toen de internationale gemeenschap gevraagd militair in te grijpen. Dit vormde de aanleiding voor de militaire interventie onder leiding van Saoedi-Arabië.
De interventie is niet zonder risico’s. Proportionaliteit is van groot belang, burgerdoden moeten worden vermeden, en internationaal recht moet worden nageleefd. Het kabinet is van mening dat de Houthi’s zo spoedig mogelijk hun wapens moeten neerleggen om een nog verdere escalatie te voorkomen. Alle partijen moeten terugkeren naar de onderhandelingstafel.
Hoe beoordeelt u berichten dat een Saudisch grondoffensief aanstaande is?2
Het kabinet heeft kennis genomen van persberichten waarin wordt geschreven dat een grondoffensief zou worden voorbereid. Saoedi-Arabië heeft verklaard een grondoffensief niet uit te sluiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië hiertoe op korte termijn wil overgaan.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband op te roepen tot een direct staakt-het-vuren zodat teruggekeerd kan worden naar onderhandelingen onder leiding van de VN?
Nederland is van mening dat dit conflict niet opgelost kan worden met militaire middelen. Nederland zal, met internationale partners, aandringen op een politieke oplossing met betrokkenheid van alle partijen. De partijen moeten terug naar de onderhandelingstafel, onder leiding van de VN, op een neutrale locatie.
Nederland zal dit voortdurend blijven uitdragen, in Europees verband en in consultaties met regionale partners. De Raad Buitenlandse Zaken zal op 20 april waarschijnlijk ook over Jemen spreken. Nederland zal bij die gelegenheid bovengenoemde boodschappen herhalen.
Kunt u uw antwoorden toelichten en deze vragen spoedig beantwoorden?
Het sponsoren van een bijeenkomst van de Moslimbroederschap in Engeland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie sponsort congres met Moslimbroederschap»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat Nederland de bijeenkomst «Politiek, macht en sektarische identiteiten in het Midden-Oosten» (deels) heeft gesponsord? En welk bedrag is hier mee gemoeid?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Wat is de reden dat een Nederlandse topambtenaar aanwezig is geweest op het congres dat georganiseerd werd door The Cordoba Foundation, een aan de Moslimbroederschap gelieerde stichting?
Een inhoudelijk beleidsmedewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vanwege zijn expertise door Chatham House uitgenodigd op te treden als spreker tijdens de conferentie.
Deelt u de mening dat de Moslimbroederschap, met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de koran onze wet, jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop», een radicale organisatie is waar geen zaken met mee moet worden gedaan? Zo neen, waarom niet?
De Moslimbroederschap is noch door de NL overheid, noch in Europees of VN verband aangemerkt als zijnde een terroristische organisatie.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de Moslimbroederschap banden heeft met terreurorganisaties als Hamas en Ansar Bayt al-Maqdis (dat inmiddels grotendeels is opgegaan in ISIS)?
Het is een historisch gegeven dat Hamas oorspronkelijk is voortgekomen uit de Moslimbroederschap. Voor wat betreft banden van de Moslimbroederschap met andere groeperingen beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie.
Begrijpt u dat de Britse bank HSBC heeft besloten de relatie met de betreffende stichting te verbreken?
Het is niet bekend, ook niet bij de Britse autoriteiten, waarom HSBC de relatie met deze stichting zou hebben verbroken.
Bent u bereid uw samenwerking met de betreffende stichting stop te zetten en te zorgen dat dit soort misstappen in de toekomst niet meer gemaakt worden?
De samenwerking betrof de denktank Chatham House, niet de door u genoemde stichting. De samenwerking met Chatham House wordt dus niet opgezegd
De abortuspil bij de huisarts |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Abortuswet is niet nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Woman on Waves dat iemand tot 6,5 weken juridisch niet zwanger is, en een overtijdbehandeling dan noch onder de strafwet, noch onder de abortuswet valt?
Zwanger is met name een medisch begrip in plaats van een juridisch begrip. Zoals ook aangegeven in het mondelinge vragenuur bestaat er al lange tijd een verschil van mening tussen Women on Waves en het Ministerie van VWS. Women on Waves is van mening dat iemand die overtijd is niet onder het Wetboek van Strafrecht of onder de Wet afbreking zwangerschap (Waz) valt. Op basis van artikel 296 Wetboek van Strafrecht is het uitvoeren van een behandeling waardoor de arts weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor een zwangerschap kan worden afgebroken strafbaar. De enige uitzondering hierop is het vijfde lid waarin staat dat een dergelijke behandeling alleen mag worden uitgevoerd in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning onder de Wet afbreking zwangerschap.
Deelt u de mening dat onduidelijkheid over uitvoering van de medicamenteuze overtijdbehandeling door de huisarts kan leiden tot maatschappelijke onrust? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om misverstanden hieromtrent te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Huisartsen leveren verantwoorde zorg. Voor het eventueel toestaan dat huisartsen de medicamenteuze overtijdbehandeling uitvoeren, geldt voor mij wel als randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid de we nu hebben in de praktijk.
Wat vindt u van de opvatting van Woman on Waves dat Nederland qua toegang tot medicamenteuze abortushulpverlening hopeloos achterloopt?
Deze visie deel ik niet. Klinieken en ziekenhuizen met een Waz-vergunning voeren al sinds het begin van de wet de overtijdbehandelingen uit naast de afbrekingen die onder de Wet afbreking zwangerschap vallen. Ook in de klinieken en de ziekenhuizen is het mogelijk om een medicamenteuze abortus te laten uitvoeren. Ik heb tot op heden geen geluiden vernomen dat de toegang tot medicamenteuze abortus problematisch is.
Bent u bereid een commissie in te stellen onder regie van uw ministerie, met daarin de belangrijkste stakeholders, om op korte termijn met een standpunt te komen over dit vraagstuk? Zo ja, aan welke stakeholders denkt u dan?
Zoals ik heb toegezegd in het debat naar aanleiding van de mondelinge vragen ben ik bereid om in gesprek te gaan met de verschillende stakeholders op dit terrein. Over de vorm waarin dit gaat plaatsvinden beraad ik mij nog. Qua stakeholders denk ik onder andere aan de KNMG, de Landelijke Huisartsen Vereniging, de Nederlandse vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, het Nederlands Genootschap van abortusartsen, de Inspectie voor de gezondheidszorg, abortusklinieken en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat het voor jonge vrouwen, afkomstig uit een moeilijke gezinssituatie, niet eenvoudig is door de hun vertrouwde huisarts naar een vreemde kliniek in een vreemde stad verwezen te worden om de abortus te regelen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat goede seksuele voorlichting aan en inzet op weerbaarheid van deze vrouwen noodzakelijk is bij een overtijdbehandeling door de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Sommige vrouwen geven de voorkeur aan een behandeling in een kliniek in een vreemde stad. Echter, ik kan mij goed voorstellen dat het voor andere vrouwen belangrijk is dat de behandeling door een vertrouwenspersoon wordt uitgevoerd die bekend is met de situatie en omgeving van de vrouw. Ook weet de huisarts vaak veel van de thuissituatie en kan de huisarts beter inspelen op het voorkomen van ongewenste zwangerschap in de toekomst door het gesprek over anticonceptie in de persoonlijke context te voeren. Daarom wil ik graag kijken naar de meerwaarde van behandeling door de huisarts. Daarbij is voor mij wel de randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid die we nu hebben in de praktijk. Hierbij hoort ook de counseling en de nazorg na de behandeling.
Op welke wijze kunnen goede counseling en voorlichting, nazorg en landelijk eenduidige registratie van overtijdbehandelingen geborgd worden indien huisartsen deze behandeling gaan uitvoeren?
Ik vind het van belang dat er goede counseling en voorlichting is. Ook moet de nazorg goed geregeld worden en dient de registratie van alle afbrekingen geborgd te zijn. Deze vraagstukken wil ik graag bespreken met de verschillende stakeholders.
De uitspraak van de rechter over de overweg Laantje van Alverna |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitspraak rechtbank: overweg Alverna moet weer open»1 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de status van de overweg bij het Laantje van Alverna2 en het bericht «Heemstede: klaphek bij Alverna»?3
Ja.
Heeft de gemeente Heemstede naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank inmiddels handhavend opgetreden richting ProRail?
Ja. De gemeente Heemstede heeft inmiddels een handhavingsbesluit genomen, waarbij ProRail wordt gevraagd de overweg per 1 juli 2015 weer open te stellen voor langzaam verkeer.
Bent u bereid ProRail opdracht te geven om de overweg bij het Laantje van Alverna op korte termijn weer open te stellen en te beveiligen nu volgens de rechtbank vaststaat dat deze overweg door verjaring openbaar is geworden ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I van de Wegenverkeerswet 1994?
Nee. Het Ministerie van IenM heeft hierin geen rol, omdat het hier bedoelde handhavingsverzoek een aangelegenheid is van wegbeheerder, eigenaren en spoorwegbeheerder.
Klopt het dat ProRail in hoger beroep wil gaan? Zo ja, vindt u dit als opdrachtgever van ProRail een juiste besteding van belastinggeld nu de rechtbank zo’n duidelijke uitspraak heeft gedaan over de status van de overgang?
Ja dat klopt. Het is belangrijk duidelijkheid te hebben over de rechtspositie. Dat geldt overigens voor alle belanghebbenden, niet alleen voor ProRail. Vanwege haar wettelijke taak als spoorwegbeheerder is ProRail zelfstandig bevoegd om een kwestie aan de rechter voor te leggen, en is sprake van een juiste besteding.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de rechter voor andere overwegen die volgens ProRail niet openbaar zijn maar die op grond van deze uitspraak toch als openbaar moeten worden beschouwd? Bent u bereid deze overwegen, indien zij een (recreatieve) waarde hebben voor wandelaars en fietsers, niet te sluiten, maar te beveiligen zodat de barrièrewerking van spoorwegen niet verder wordt vergroot?
Gelet op het niet-onherroepelijk karakter van de rechterlijke uitspraak trek ik hier nog geen conclusies uit. Wel heb ik ProRail verzocht een plan op te stellen voor de aanpak van de niet actief beveiligde overwegen die recreatief gebruikt worden, zoals door wandelaars en fietsers. De Kamer ontvangt de aanpak tegelijk met de voortgangsbrief LVO voor het AO spoorveiligheid en ERTMS op 17 juni.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in vergelijkbare gevallen voor elke overweg weer een aparte rechtszaak moet worden gevoerd door de Fietsersbond, Wandelnet of andere belanghebbenden? Bent u daarom bereid een inventarisatie te maken van overwegen die op grond van de uitspraak van de rechter als openbaar moeten worden beschouwd en hierover te rapporteren aan de Kamer inclusief een analyse van de (recreatieve) waarde van deze overwegen voor wandelaars en fietsers?
De besluitvorming over de eventuele opheffing van niet actief beveiligde overweg vraagt een goede afstemming voor het recreatief belang. Daarvoor is een zorgvuldige procedure opgesteld die door ProRail ook wordt gevolgd. De uitspraak van de rechter heeft met name betrekking op het openbaar karakter zoals dat in sommige gevallen ontstaan kan zijn bij een private overweg. Tegen deze uitspraak loopt nog een hoger beroep en ik kan daarop niet vooruit lopen.
In het plan dat u nog voor het AO van 17 juni ontvangt ga ik nader in op de beoogde aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Daarbij streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak, waarbij in geval opheffing wordt overwogen de recreatieve belangen steeds zorgvuldig worden gewogen. Die werkwijze wordt ook nu al toegepast voor openbare overwegen, en voor private overwegen waarvan bekend is dat zij in de praktijk een recreatieve functie hebben.
De actuele situatie in Nigeria in het licht van de gehouden verkiezingen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een nadere duiding en appreciatie geven van de uitslag van de verkiezingen in Nigeria, waarbij de zittende president is verslagen door oppositieleider Muhammadu Buhari?1
Oppositieleider Buhari van de All Progressives Congress (APC) behaalde volgens de Nigeriaanse kiescommissie 54% van de stemmen tegenover 45% van de stemmen voor de zittende president Jonathan van de People’s Democratic Party (PDP). De APC heeft daarnaast een comfortabele meerderheid verkregen in de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Ook in de deelstaatverkiezingen van 11 april behaalde APC een grote overwinning. APC werd de grootste in 19 van de 29 deelstaten waar deelstaatverkiezingen zijn gehouden. PDP won in zeven staten. In drie deelstaten is nog geen officiële uitslag afgekondigd.
In vergelijking met de verkiezingen van 2011 hebben er bijna 10 miljoen mensen minder op president Jonathan gestemd, een aanwijzing dat veel kiezers ontevreden waren met de afgelopen PDP-regeerperiode. Opvallend is ook dat de vaak genoemde «noord-zuid» tegenstelling niet meer volledig van toepassing is, aangezien Buhari ook winst heeft behaald in het zuid-westen van het land (waaronder de deelstaat Lagos). De PDP-aanhang bevindt zich nu voornamelijk nog in het zuid-zuiden en zuid-oosten van het land, waar de overgrote meerderheid nog altijd voor Jonathan heeft gestemd.
Nigeria is de grootste democratie in Afrika. Het verloop van de verkiezingen in Nigeria is dan ook van belang voor de democratie in geheel Afrika. De APC en PDP sloten in januari een akkoord om geweldloze verkiezingen na te streven. Voor het eerst sinds het democratisch bestaan van Nigeria is er een oppositiekandidaat verkozen tot president. Ondanks de vrees voor structureel geweld, zijn de verkiezingen relatief vreedzaam en ordelijk verlopen.
De verkiezingen verliepen echter niet geheel probleemloos. Er hebben zich veel technische problemen bij veel kieskantoren voorgedaan. Hierdoor moesten op sommige plaatsen de presidentsverkiezingen de volgende dag worden gehouden. Daarnaast zijn er geweldsincidenten voorgevallen. Vooral de deelstaatverkiezingen in de zuidelijke staten zijn onrustig verlopen. Ondanks de verschillende uitdagingen kan worden gesteld dat de uitslag van de verkiezingen een geloofwaardige afspiegeling is van de wens van het Nigeriaanse electoraat.
Welke beleidsinhoudelijke gevolgen verwacht u van deze verkiezingsuitslag, ook als het gaat om de veiligheid en stabiliteit in dit land, de strijd tegen Boko Haram, alsmede de verhoudingen tussen de verschillende etnische en religieuze bevolkingsgroepen?
Het is moeilijk om op dit moment een zorgvuldige inschatting te maken van de beleidsinhoudelijke gevolgen van de uitslag. Tot aan de inauguratie van Buhari als president op 29 mei bevindt het land zich in een politieke transitieperiode. Naar verwachting zal er ten tijde van de inauguratie meer duidelijk zijn over Buhari’s beleidsprioriteiten voor de komende regeerperiode.
Muhammadu Buhari heeft in zijn campagne veel nadruk gelegd op het verbeteren van veiligheid, het aanpakken van corruptie, en het versterken van de Nigeriaanse economie en zal – vooral op deze terreinen – hooggespannen verwachtingen in moeten lossen. De verwachting is dat de verkiezing van Buhari tot president zal leiden tot extra betrokkenheid van de nieuw aan te stellen Nigeriaanse regering om Boko Haram aan te pakken.
Hoe ontwikkelt zich de strijd tegen Boko Haram? Is de machtspositie van deze terreurbeweging in de afgelopen periode kleiner geworden, en zo ja, waaruit blijkt dit vooral? Kunt u hierbij tevens ingaan op de trends ten aanzien van gepleegde aanslagen, doelwitten, ontvoeringen, aantallen en categorieën van slachtoffers, etc.?
Boko Haram heeft de afgelopen maanden veel terrein verloren door verhoogde militaire activiteit van Nigeria en buurlanden (vooral Tsjaad). Boko Haram is inmiddels verdreven uit veel plaatsen in noordoost Nigeria en heeft zich terug getrokken in moeilijk toegankelijk gebied. Het lijkt erop dat de beweging haar tactieken veranderd heeft naar oude patronen van «hit and run» in plaats van het bezetten van terrein. De capaciteit van Boko Haram om terrein te veroveren en bezetten lijkt te zijn afgenomen. De dreiging die Boko Haram vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de regio is echter niet verdwenen.
Extreem grote en dodelijke aanvallen zoals in januari op de stad Baga zijn in de afgelopen maanden niet voorgekomen. Er zijn nog wel veel aanvallen geweest, niet minder ernstig van aard, maar met relatief minder slachtoffers. Zo heeft Boko Haram de laatste maanden herhaaldelijk gebruik gemaakt van zelfmoordaanslagen, waaronder door kinderen. Zo pleegden op 10 januari en 10 maart jl. jonge meisjes een zelfmoordaanslag op een drukke markt in Maiduguri waarbij meer dan 50 mensen omkwamen. Ook werd er afgelopen 6 april een aanslag gepleegd door Boko Haram strijders vermomd als predikers, waarbij meer dan 24 mensen omkwamen. Ook doen zich nog geregeld ontvoeringen voor.
Hoewel de terreinwinst van het Nigeriaanse leger hoopgevend is, moeten we niet uit het oog verliezen dat het voortdurende geweld en aanslagen nog altijd voor vele burgerslachtoffers zorgen. Boko Haram blijft zich keren tegen alle andersdenkenden, zowel christenen als moslims, en met zowel de overheid als burgers als doelwit.
Is de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram een bestendige strijd of is deze strijd vooral een gevolg van de verkiezingen?
Het is niet zeker of er electorale overwegingen aan de basis hebben gelegen van de recente intensivering van de strijd tegen Boko Haram.
De verwachting is echter dat Buhari de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram voort zal zetten na zijn inauguratie. Het is moeilijk te zeggen of de huidige overheid de komende weken tot aan de inauguratie van Buhari nog extra inspanning zal leveren in de strijd tegen Boko Haram.
Hoe ontwikkelt zich de verhouding tussen Boko Haram en IS? Is hier sprake van serieuze samenwerking of afstemming? Wat zouden de belangrijkste consequenties en risico’s kunnen zijn van een serieuze samenwerking?
De recente eed van trouw van Boko Haram aan IS en de aanvaarding daarvan door IS zijn zorgelijke ontwikkelingen. Er zijn echter nog altijd geen concrete aanwijzingen voor feitelijke, laat staan structurele, samenwerking tussen ISIS en Boko Haram. De toenadering lijkt voornamelijk een PR-doel te dienen. Boko Haram blijft naar verwachting primair een nationaal georiënteerde organisatie.
Kunt u aanduiden in hoeverre de afstemming tussen Nigeria en haar buurlanden, onder meer via de Multinational Joint Task Force, in de strijd tegen Boko Haram momenteel haar vruchten afwerpt?
Als gevolg van een meer intensieve samenwerking en coördinatie tussen Nigeria en buurlanden vinden momenteel redelijke effectieve militaire operaties plaats. Dit gebeurt op basis van ad hoc samenwerking tussen Nigeria en buurlanden Tsjaad, Kameroen en Niger. De door de Afrikaanse Unie gesteunde regionale troepenmacht (MNJTF) is momenteel nog in oprichting en krijgt langzaam vorm. De MNJTF is nog niet operationeel.
Welke aanvullende mogelijkheden zijn er binnen het Nederlandse genderbeleid om specifiek aandacht te schenken aan het lijden van meisjes en vrouwen als gevolg van het handelen van Boko Haram?
De ontvoeringen van meisjes en vrouwen en het toenemende gebruik van vrouwen en kinderen als zelfmoordterroristen zijn enkele voorbeelden van de schokkende methodes die Boko Haram gebruikt met betrekking tot vrouwen en kinderen. Zoals u weet is gender een prioriteit voor het Nederlands en buitenlands beleid. Vanuit FLOW (Funding Leadership Opportunities for Women) worden verschillende vrouwenrechtenorganisaties met projecten in Nigeria gesteund. Deze projecten richten zich onder andere op bestrijding van geweld tegen vrouwen en gender-based violence in Nigeria en op betekenisvolle deelname van vrouwen in vredesprocessen en politieke participatie.
Welke ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar op het terrein van de humanitaire hulpverlening aan de bijna 2 miljoen ontheemden? Welk perspectief wordt hen geboden, ook als het gaat om terugkeer naar hun thuisgebieden? Komt deze hulpverlening, zowel internationaal als vanuit de Nigeriaanse overheid, afdoende op gang?
Sinds de kamerbrief van 20 februari jongstleden waarin ik u informeerde over Boko Haram is de humanitaire hulpverlening in noordoost Nigeria langzaam maar zeker op gang gekomen. Het VN kantoor voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (UN-OCHA) heeft de capaciteit in het land opgeschaald om hulp aan de inmiddels ten minste 1.2 miljoen ontheemden en de circa 190.000 vluchtelingen te coördineren. Ook de overige VN organisaties en (Internationale)Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) vergroten hun menskracht in de getroffen staten van Nigeria. Er klinken nu ook steeds meer positieve geluiden over de inzet van de Nigeriaanse overheid om de getroffen bevolking bij te staan. Nigeriaanse overheidsinstellingen zijn echter nog slecht gecoördineerd en onvoldoende toegerust op crises van dit karakter en deze omvang.
Hoewel internationale en nationale humanitaire assistentie op gang komt, schort er nog veel aan. Zo is de hulpverlening voornamelijk gericht op opvangkampen terwijl meer dan 90% van de ontheemde bevolking zich ophoudt in informele nederzettingen en gastgemeenschappen. Verder blijft de humanitaire toegang beperkt tot de grotere plaatsen en toegangswegen. Daarbuiten kunnen veel hulpverleners niet veilig opereren. Het is volgens de humanitaire gemeenschap dan ook nog te vroeg voor terugkeer van ontheemden, niet alleen vanwege de onveilige situatie, maar ook vanwege de enorme schade die is aangericht aan soms complete dorpen. Er is nog niet begonnen met wederopbouwwerkzaamheden. Het humanitaire landenteam, de overheid en de hulporganisaties werken wel al plannen uit om een veilige en waardige terugkeer te kunnen bieden.
Welke gelegenheden ziet u op de kortere termijn, waar mogelijk in internationaal verband, om de druk op de Nigeriaanse regering op te voeren om werk te blijven maken van de strijd tegen Boko Haram en om een structurele aanpak te realiseren van de onderliggende oorzaken van het geweld in noordoost Nigeria?
De strijd tegen Boko Haram en de aanpak van grondoorzaken is primair een verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse overheid. Zoals gezegd in antwoord op vraag 2 zal Buhari naar verwachting de aanpak van Boko Haram serieus willen nemen en militair een inspanning blijven leveren om de veiligheid in noordoost Nigeria te verbeteren. De internationale gemeenschap speelt daarnaast een belangrijke rol om druk te blijven zetten op de Nigeriaanse regering. Dit kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd.
Ten eerste is het van belang de kwestie Boko Haram internationaal te blijven agenderen. In de RBZ van januari heb ik de kwestie Boko Haram geagendeerd en ik zal er op blijven aandringen dat de EU op het hoogste niveau betrokken is bij de ontwikkelingen in Nigeria en de dialoog aangaat met politieke leiders in de regio. De dialoog aan blijven gaan en politieke betrokkenheid tonen is een belangrijk middel waarmee druk kan worden gezet op de Nigeriaanse regering.
Aangezien een structurele aanpak van grondoorzaken, naast maatregelen op het gebied van de-radicalisering, veelal op het terrein van armoedebestrijding en ontwikkeling ligt, kan de EU daarnaast actief haar steun aanbieden. Zo levert de EU, waaronder Nederland, een bijdrage aan de ontwikkeling in noordoost Nigeria met programma’s op het terrein van vrede en veiligheid, mensenrechten, handel en regionale integratie. De EU biedt steun aan de versterking van de veiligheidssector in Nigeria en besteedt aandacht aan de-radicalisering. Zo is er een EU contraterrorisme-pakket van bijna EUR 10 mln: «Support to enhance Nigeria’s resilience to evolving security challenges», waarvan een deel besteed wordt aan een de-radicaliseringsprogramma in Nigeriaanse gevangenissen.
Het Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership en arbeidsnormen, REACH, REFIT en chemische ontsmetting van kippenvlees |
|
Jan Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «FNV: meer kanker door vrijhandelsverdrag TTIP» en met het artikel «Kippen in de toekomst mogelijk ontsmet met azijnzuur»?1
Ja.
Is ratificatie van de fundamentele verdragen van de International Labour Organization (ILO) door de Verenigde Staten voorwaarde voor de totstandkoming van TTIP, wanneer in de position paper van de Europese Commissie ten aanzien van het hoofdstuk in TTIP over duurzame ontwikkeling staat dat de onderhandelingen de verplichtingen van de beide partijen op het gebied van arbeid en de ILO-principes moeten reflecteren en dat de fundamentele ILO-verdragen essentiële elementen zijn die geïntegreerd moeten worden in de context van het handelsakkoord2, en de VS slechts twee van de acht fundamentele ILO-verdragen hebben geratificeerd (Verdrag 105 tegen Dwangarbeid en Verdrag 182 tegen de Ergste vormen van kinderarbeid)? Zo nee, waarom niet? Worden de acht fundamentele ILO-verdragen ook bindend in het TTIP verdrag opgenomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet bij elk bilaterale handelsovereenkomst van de EU is om een hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling op te nemen. Dit is bijvoorbeeld al opgenomen in de handelsakkoorden met Zuid-Korea en Canada. Daarin worden onder meer mechanismen voor monitoring en handhaving opgenomen. Het doel van dit hoofdstuk is om te borgen dat de toegenomen handel niet ten koste gaat van milieu of arbeidsrechten, maar juist ondersteunend is aan milieubescherming en sociale ontwikkeling.
De inzet is hierbij onder meer dat partijen de verplichtingen en principes van de International Labour Organization (ILO), waaronder op gebied van bestrijding van dwangarbeid en kinderarbeid, herbevestigen en samenwerken op dit vlak. In dat kader beschouwt de EU de fundamentele ILO-arbeidsrechten, zoals verankerd in de kernconventies van de ILO, een essentieel element van dit hoofdstuk.
Het Amerikaanse Congres heeft de ILO-kernconventies niet geratificeerd, omdat sommige elementen van de federale wetgeving en wetgeving op statenniveau strijdig zouden zijn met de gedetailleerde vereisten van de conventies. Op hoofdlijnen is de VS wetgeving in overeenstemming met de intenties van de conventies. Er is wel een aantal aandachtspunten op het gebied van vakbondsvrijheid en in de landbouwsector. Dit zijn zaken die in TTIP aangekaart moeten worden. Ik zal de sociaaleconomische Raad (SER) hierover om advies vragen.
Hoe wordt in het TTIP-verdrag gegarandeerd dat de fundamentele arbeidsnormen ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zal hiervoor een toezicht- en klachtenmechanisme in worden gesteld? Zo ja, hoe zal dit mechanisme vorm worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen zijn nog in volle gang. De uiteindelijke vorm van het verdrag en het duurzaamheidshoofdstuk is daarmee nog niet bekend. De EU heeft voorgesteld om een regulier comité in te stellen om de implementatie van het duurzaamheidshoofdstuk te monitoren3. Hierbij kunnen partijen ook experts uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties (zoals de ILO) om advies vragen. Nederland zal ook het SER-advies betrekken in de Nederlandse positie over invulling van het duurzaamheidshoofdstuk.
Is de Europese chemische stoffen verordening REACH voor de Nederlandse regering het uitgangspunt en bodemstandaard bij de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uitgangspunt bij de onderhandelingen is dat wijziging van wetgeving aan beide zijden niet nodig is. De Commissie heeft op dit punt ook geen mandaat. De Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen (REACH) zal daarmee door de TTIP-onderhandelingen niet veranderen.
Op gebied van chemie is de inzet van de EU om afspraken te maken over:
Nederland heeft onlangs de Europese Commissie opgeroepen om snel te komen met bindende Europese grenswaarden voor de 50 meest gebruikte kankerverwekkende stoffen in Europa; klopt het dat het stelsel van grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen zoals wij dat kennen in Nederland (via de Sociaal Economische Raad) uitgangspunt voor Nederland is in de onderhandelingspositie over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Europese en nationale wetgeving inzake arbeidsomstandigheden staan voor wat betreft de EU niet ter discussie in de onderhandelingen. Met de VS wordt dan ook niet onderhandeld over de grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen, zoals wij die in Nederland kennen. De beoogde «labour clause» in TTIP zal ook formeel in het verdrag vastleggen dat alle aan werk gerelateerde wetgeving en voorschriften van toepassing zullen blijven. Dit geldt dus ook voor de voorschriften ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
Uitgangspunt van de EU is dat het recht om nieuwe regelgeving op dit terrein te initiëren overeind blijft. Deze inzet wordt door de VS niet betwist.
Kunt u aangeven hoe de REFIT-operatie, gericht op vereenvoudiging en vermindering van de EU-regelgeving, waar de Europese Commissie momenteel mee bezig is, zich verhoudt tot de gelijktijdige onderhandelingen over TTIP? Wordt er bij de versimpeling en vermindering van regelgeving vooruitgelopen op de afspraken die worden gemaakt binnen TTIP? Zo ja, om welke regelgeving gaat het in dat geval?
Het REFIT-programma en de onderhandelingen over TTIP zijn twee separate processen. Het REFIT-programma heeft als doel de kwaliteit van EU wet- en regelgeving te verbeteren en een duidelijk, stabiel en voorspelbaar regelgevingskader te creëren. Het kabinet is van mening dat een juist regelgevingskader economische groei bevordert, zorgt voor een beter investeringsklimaat, de werkgelegenheid en innovatie stimuleert, en tegelijkertijd voldoende bescherming biedt aan consumenten, werknemers, gezondheid en milieu. Het REFIT-programma loopt niet vooruit op mogelijke uitkomsten van de onderhandelingen over TTIP.
Is het juist om te stellen dat nu uit het op aanvraag van de Europese Commissie door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAV) uitgebrachte advies over een aanvraag van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw over de goedkeuring van het gebruik van perazijn voor het ontsmetten van kippenvlees3, blijkt dat de Europese Commissie een aanpassing van de regelgeving ten aanzien van de chemische ontsmetting van kippenvlees overweegt, de Europese Commissie overweegt om deze regelgeving aan te passen? Zo ja, wanneer wordt het voorstel voor de aanpassing verwacht? Wat is uw oordeel over deze (eventuele) aanpassing? Vindt u het chemisch ontsmetten van vlees wenselijk?
In 2013 heeft de VS de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminatiemiddelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Aan de toelating van perazijnzuur gaat een risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) vooraf. Ook zal de Europese Commissie een formeel voorstel aan de lidstaten moeten voorleggen. Pas als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten dat voorstel steunt, is de toelating een feit.
Een tekort aan woningen voor statushouders |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Opvang asielzoekers puilt uit door tekort woningen»?1
Uw Kamer is gedurende de tweede helft van 2014 geregeld geïnformeerd over de verhoogde instroom asielzoekers. Bij brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 1948) is gemeld dat Nederland in 2014 een totale asielinstroom kende van 30.020 personen, een stijging van 75% ten opzichte van 2013. Op 1 maart jl. bestond circa 55% van de COA-bezetting, ongeveer 13.000 personen, uit vergunninghouders. De meesten hiervan hebben in de laatste maanden van 2014 een vergunning gekregen. Uiteraard drukt hun aantal op de schaarse opvangcapaciteit. Na vergunningverlening dienen de vergunninghouders zo snel mogelijk gehuisvest te worden in een gemeente. Om die reden is ook voor de eerste helft van 2015 een forse taakstelling huisvesting vergunninghouders voor gemeenten opgesteld.
Hoeveel gemeenten geven aan te weinig sociale huurwoningen te hebben om asielzoekers met een verblijfsvergunning (statushouders) te huisvesten?
Er is geen overzicht van gemeenten die aangeven dat ze te weinig sociale huurwoningen hebben om asielzoekers met een verblijfsvergunning (statushouders) te huisvesten.
Kunt u een overzicht verschaffen per gemeente van het aantal vrijkomende sociale woningen enerzijds en het aantal statushouders dat de betreffende gemeente zou moeten huisvesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in de bijlage bij deze antwoorden treft u de volgende overzichten:
Tabel 1 Het aantal toegewezen woningen van corporaties per gemeente in 2013;2
Tabel 2 De taakstelling per gemeente voor de eerste helft van 2015;3
Tabel 3 De taakstelling per gemeente voor de tweede helft van 2015.4
Hoe is de woningnood voor sociale huurwoningen in algemene zin? Hoeveel woningzoekenden en huurders staan op wachtlijsten en hoeveel van hen hebben een urgentieverklaring?
Er is geen overzicht van het aantal woningzoekenden. De huidige systemen om woonruimte te verdelen zijn meestal gebaseerd op meerdere modellen. Daarnaast kan een woningzoekende onder meer in dagbladen en woonkranten zoeken en digitaal onderzoek doen en tevens bij verhuurders informeren. Een van de gevolgen hiervan is dat de klassieke wachtlijst niet meer bestaat. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. Een directe invloed van vergunninghouders op wachttijden of wachtlijsten is derhalve niet te geven.
Waar is de norm van gemiddeld 12 weken voor gemeenten om statushouders te huisvesten op gebaseerd en hoeveel gemeenten kunnen daaraan voldoen? Waarom kunnen deze gemeenten wel aan de norm voldoen? Geldt deze norm voor alle mensen met een urgentieverklaring?2
De norm om in gemiddeld 14 weken vergunninghouders te huisvesten is in 2012 afgesproken tussen de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Uw Kamer is bij brief van 27 april 2012 geïnformeerd over de achtergronden voor deze norm (Kamerstuk 19 637, nr. 1524). De norm is gebaseerd op een uitvoerig uitgevoerde en geteste pilot in drie provincies. Daarbij is vastgesteld dat, met een aangepaste werkwijze, huisvesting van vergunninghouders binnen de gestelde normtijd van 14 weken mogelijk was.
Bent u van mening dat het beboeten van een gemeente, die niet aan de vereiste huisvesting kan voldoen omdat er te weinig betaalbare woningen zijn voor alle urgente woningzoekenden, geen oplossing biedt omdat er daardoor geen huisvesting beschikbaar komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De provincie houdt toezicht op een correcte uitvoering van de taakstelling door de gemeente. Het is mij niet bekend dat er boetes worden opgelegd aan gemeenten door de provincies indien zij niet aan hun taakstelling kunnen voldoen. De provincie gaat in dat geval in gesprek met de betreffende gemeente en zoekt samen met de stakeholders naar een oplossing. Ik ben van mening dat gemeenten nog niet alle mogelijkheden om vergunninghouders te huisvesten benutten en dat actieve betrokkenheid en toezicht door de provincie bijdraagt aan een betere en snellere huisvesting van vergunninghouders.
Hoe vaak vinden statushouders een woning in de particuliere sector per jaar? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 3 jaren?
Hoe vaak een vergunninghouder een woning krijgt toegewezen in de particuliere sector wordt niet bijgehouden en is derhalve niet bekend. Een overzicht van de afgelopen drie jaar is hierdoor niet te geven. Wel wordt de mogelijkheid om vergunninghouders te huisvesten in de particuliere voorraad bij de gemeenten onder de aandacht gebracht via het Platform Opnieuw Thuis.
Op welke manier wordt er rekening gehouden met schaarste van sociale huurwoningen in gemeenten en het toewijzen van het aantal statushouders?
De verdeling van vergunninghouders over de gemeenten (taakstelling) gaat naar rato van het aantal inwoners van de gemeenten. Dit is vastgelegd in de Huisvestingswet. Er is in het verleden enige malen, samen met gemeenten en provincies, onderzoek gedaan naar alternatieven, maar tot op heden is de huidige verdeelsleutel gehandhaafd. Het is moeilijk om een andere (eerlijker en logischer) verdeelsleutel te bedenken die niet op weerstand zal stuiten. Bovendien is deze wijze van verdeling eenvoudig en transparant en is het benodigde cijfermateriaal onomstreden.
Bij deze verdeelsleutel wordt geen rekening gehouden met schaarste van sociale huurwoningen in gemeenten. Wel hebben gemeenten binnen het huidige huisvestingsstelsel de mogelijkheid de opgelegde taakstelling onderling te herverdelen. Dit instrument uit de Huisvestingswet waar twee of meer gemeenten zelfstandig voor kunnen kiezen wordt nog onvoldoende door gemeenten benut. Gemeenten hebben de mogelijkheid de opgelegde taakstelling te vereffenen met een andere gemeente of gebruik te maken van andere mogelijkheden om statushouders te huisvesten indien er sprake is van schaarste binnen de gemeente. Hierbij valt te denken aan ombouwen van verzorgingstehuizen en/of leegstaand vastgoed en de huisvesting van meerdere alleenstaanden in een woning.
Welke oplossingen heeft het Platform Opnieuw Thuis onderzocht om ervoor te zorgen dat gemeenten meer statushouders kunnen huisvesten en bent u bereid geld uit te trekken voor nieuwe oplossingen, bijvoorbeeld door de verhuurdersheffing om te zetten in een investeringsplicht voor de bouw van betaalbare huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het Platform Opnieuw Thuis is juist opgericht om gemeenten te ondersteunen en in staat te stellen om de – hoge – taakstellingen weer volledig en op tijd te behalen in 2015 en 2016. Het platform zet in op vier verschillende deelprojecten:
Er is geen budget beschikbaar om geld uit te trekken voor nieuwe oplossingen. Het omzetten van de verhuurderheffing in een investeringsplicht voor de bouw van betaalbare huurwoningen past niet gezien de beoogde opbrengst van de verhuurderheffing. Ook heb ik eerder aangegeven dat de verhuurderheffing niet per definitie heeft geleidt tot een beperking van de investeringscapaciteit.
Hoeveel worden de asielzoekerscentra momenteel meer belast dan normaal? Wat is het percentage ten opzichte van de gemiddelde, reguliere capaciteit?
Op peildatum 1 maart 2015 zaten er 13.133 vergunninghouders in de COA-opvang. Dat is 55% van de totale bezetting. Uitgaande van de afgesproken normstelling van 14 weken zou ongeveer 42% van de groep vergunninghouders inmiddels gehuisvest moeten zijn. Concreet betekent dit dat circa 5.500 vergunninghouders extra gehuisvest worden in de asielzoekerscentra van het COA.
Wordt momenteel in één of meerdere asielzoekerscentra de maximale opvangcapaciteit overschreden? Zo ja, met hoeveel personen en op welke locaties?
Nee, er zijn momenteel geen COA-opvanglocaties waar de maximale opvangcapaciteit wordt overschreden.