De ‘Verzamelbrief bodem en ondergrond’ |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom de conclusies uit het ILT-rapport niet voldoende onderbouwing geven voor de invoering van een meld- en vergunningplicht voor staalslakken?1 2
De conclusies uit het ILT-rapport geven voldoende aanleiding om te onderzoeken hoe toezicht en handhaving kan worden versterkt. De invoering van een meld- of vergunningplicht kan een uitkomst van dat onderzoek zijn. Ik wil binnen enkele weken een besluit nemen over welke maatregel het beste past. Direct daarna start het traject om dit in de regelgeving in te bouwen.
Vooruitlopend op een eventuele meld- of informatieplicht doe ik een dringend verzoek aan allen die staalslakken toepassen, dit te melden bij het bevoegd gezag. Momenteel werk ik aan een update van de Circulaire Toepassing van staalslak6. In deze circulaire worden toepassers reeds verzocht vroegtijdig contact op te nemen met het bevoegd gezag. Ik zal bij de update van de circulaire en de aankondiging daarvan extra aandacht voor de verantwoorde toepassing van staalslakken vragen. Uiterlijk eind maart verwacht ik de update van de Circulaire te publiceren.
Waarom is er ruim een jaar nodig om te onderzoeken wat de toegevoegde waarde van een meldplicht is, ondanks de benoemde voordelen in het ILT-rapport en uw beleidsreactie?3
Het onderzoek moet zorgvuldig gebeuren. Ik wil stappen zetten die daadwerkelijk leiden tot versterking van toezicht en handhaving zodat onjuiste toepassingen van staalslakken in de toekomst voorkomen worden. Dat vraagt om inzicht in de problematiek, een analyse van aangrijpingspunten voor oplossingen en ook om het in ogenschouw nemen van de consequenties voor partijen zoals het bedrijfsleven, handhavende instanties en andere overheden.
Welke risico’s ziet u als er tot eind 2025 (het tijdstip waarop de eerste aanpassingen van de herijkte bodemregelgeving naar verwachting worden doorgevoerd) wordt gewacht met maatregelen voor het gebruik van staalslakken?
Ik wacht niet met het nemen van maatregelen tot eind 2025. Het onderzoek naar het versterken van toezicht en handhaving wordt uiterlijk eind februari afgerond. Maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek, zoals eventuele wijzigingen in de regelgeving, zullen daarna zo snel als mogelijk doorgevoerd worden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u het, in het licht van de benoemde risico’s voor mens en natuur, ermee eens dat er sneller stappen gezet zouden moeten worden om vervuiling van het milieu te voorkomen?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast, mits dit binnen de kaders van de regelgeving gebeurt. In een aantal gevallen is het niet goed gegaan en dat vind ik erg kwalijk. Ieder geval van vervuiling van het milieu is er één te veel. Daarom moeten er stappen gezet worden.
De eerste stap is ook al gezet. Per 1 januari 2024 is de nieuwe Regeling bodemkwaliteit (Rbk 2022) van kracht. Daarin is voorgeschreven dat in de milieuverklaring bodemkwaliteit door de producent of leverancier voorwaarden en beperkingen moeten worden vermeld die door de toepasser in acht moeten worden genomen ter bescherming van het milieu (zie art. 4.11 Rbk 2022, eerste lid, onder d en p. 163 van de toelichting).
Momenteel ben ik bezig met het uitvoeren van andere stappen die ik reeds bij u heb aangekondigd8: het evalueren van het normenkader voor secundaire bouwstoffen en het onderzoeken van mogelijkheden om toezicht en handhaving te versterken. Hierover zult u medio 2024 nader worden geïnformeerd.
Daarnaast zorg ik voor een update van de bestaande Circulaire Toepassing staalslak. De circulaire dateert uit 2005 en had destijds als doel om de risico’s van ongebruikelijke toepassingen van staalslakken in aanvullingen of ophogingen onder de aandacht te brengen, en aan te geven hoe met deze toepassingen in het kader van de wettelijke zorgplicht milieuhygiënisch verantwoord kan worden omgegaan. De circulaire geldt nog steeds, maar verwijst niet meer naar de juiste wet- en regelgeving. Een aanpassing van de circulaire kan een handreiking zijn voor gebruiker, producent en bevoegd gezag waar in het kader van de zorgplicht rekening mee moet worden gehouden om staalslakken op een verantwoorde manier toe te passen. Daarbij hoort ook het dringende verzoek aan toepassers om het bevoegd gezag tijdig te informeren. Een circulaire aanpassen heeft een kortere doorlooptijd dan het aanbrengen van wijzigingen in de regelgeving. Uiterlijk eind maart verwacht ik de aangepaste circulaire te publiceren.
Bovendien biedt de huidige Omgevingswet ruimte aan het lokaal bevoegd gezag om zelf maatregelen te treffen. Zo kan het lokaal bevoegd gezag bijvoorbeeld meer zicht krijgen op het toepassen van staalslakken door op te nemen dat (een bepaalde periode) voorafgaand aan het toepassen van deze staalslakken het bevoegd gezag daarover geïnformeerd moet worden.
Bent u het ermee eens dat er zo snel mogelijk normen geformuleerd moeten worden voor zware metalen en zuurgraad bij de toepassing van staalslakken?
Ik heb het RIVM gevraagd om het normenkader voor bouwstoffen tegen het licht te houden om te kijken waar verbeteringen mogelijk zijn. Ik moet de uitkomsten van deze evaluatie afwachten en kan daar niet op vooruit lopen. Zoals in het antwoord op vraag 4 wordt aangegeven wordt u hierover medio 2024 geïnformeerd. Overigens wordt er in de bodemregelgeving geen onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bouwstoffen, alle bouwstoffen moeten aan dezelfde normen voldoen.
Bent u het ermee eens dat staalslakken onder IBC-bouwstoffen zouden moeten vallen, aangezien de ILT de toepassing van staalslakken als risicovol identificeert?
Onder de Omgevingswet, die sinds 1 januari 2024 van kracht is, is het niet meer mogelijk om IBC-bouwstoffen toe te passen. Een IBC-bouwstof is een bouwstof die niet voldoet aan de maximale emissiewaarden en daarom alleen met isolatie-, beheers- en controlemaatregelen mocht worden toegepast. Staalslakken moeten voldoen aan de maximale emissiewaarden om überhaupt toegepast te mogen worden, net als iedere andere bouwstof. De risico’s treden op wanneer er bij toepassing onvoldoende rekening gehouden wordt met de risico’s van het materiaal en dat is een toepasser vanwege de zorgplicht verplicht.
Kunt u toezeggen sneller stappen te nemen voor de toepassing van staalslakken parallel aan de herijking van de bodemregelgeving om te voorkomen dat zich nog twee jaar lang (mogelijk) schadelijke stoffen verspreiden in het milieu?
Onder vraag 4 heb ik toegelicht hoe ik bezig ben om te kijken welke stappen er genomen kunnen worden. Alle maatregelen die ik kan nemen, neem ik zo snel als mogelijk. Dat is evident. Ik wil ook niet dat zich schadelijke stoffen in het milieu verspreiden.
Het artikel 'FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: 'Dit gat moet gedicht worden'' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: «Dit gat moet gedicht worden»»?1
Ja.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de identiteit van de donateur?
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) verplicht alle politieke partijen om een zodanige administratie te voeren dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij. Politieke partijen moeten elk jaar, ongeacht of zij subsidie ontvangen of niet, een financieel verslag en een overzicht van bijdragen van in totaal € 1.000,– of meer en schulden van € 25.000,– of meer aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) toesturen.
De Minister van BZK maakt de verantwoordingsstukken openbaar. Van bijdragen boven de € 250,– zijn politieke partijen verplicht de naam en het adres van de donateur te registreren. Hoe deze registratie in de praktijk plaatsvindt, is aan de politieke partijen zelf. Ook is het de rol van politieke partijen zelf om invulling te geven aan de normen ten aanzien van het ontvangen van bijdragen en om de benodigde controlemaatregelen te treffen om vast te stellen of een bijdrage in lijn is met de Wfpp. De uiteindelijke controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken een goedkeurende verklaring moet afgeven.
Klopt het dat politieke partijen een verantwoordelijkheid hebben voor het aanleveren van een betrouwbaar overzicht van hun donateurs dat openbaar gemaakt wordt en tot hoever strekt de verantwoordelijkheid van de ontvangende partij om de identiteit van donateurs te controleren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vindt u dat de accountant de door de politieke partij aangeleverde lijst van giften en de identiteit van de donateur moet controleren?
De accountant moet door middel van een accountantsverklaring verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De accountant dient daarvoor gebruik te maken van het model dat is voorgeschreven in de Regeling financiering politieke partijen.
Op welke wijze ziet de Commissie toezicht financiën politieke partijen toe op de correctheid van de door de accountant aangeleverde controle op de correctheid van de lijst van giften?
De Commissie toezicht financiën politieke partijen heeft als taak de Minister te adviseren over de toepassing van en toezicht op de naleving van de Wfpp. Daarnaast controleert de Auditdienst Rijk (ADR) jaarlijks drie tot vier accountants van politieke partijen. De ADR controleert hierbij of de accountant van een politieke partij op een zorgvuldige manier heeft gecontroleerd of politieke partijen hebben voldaan aan de vereisten van de Wfpp. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt met uw Kamer gedeeld. Indien ertoe aanleiding is, heeft de Minister van BZK als toezichthouder de bevoegdheid om een accountant in te schakelen om de financiële administratie van een partij te controleren.
In hoeverre vormt het geven in de vorm van cryptocurrency, eventueel met een tussenstap waarbij de cryptocurrency wordt omgezet in een geldelijke bijdrage, een risico voor de transparantie en betrouwbaarheid van het giftenoverzicht en daarmee ook voor de handhaafbaarheid van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp)?
Laat ik voorop stellen dat ik verwacht dat politieke partijen handelen conform de wettelijke voorschriften. Indien een partij een bijdrage van boven de € 250,– ontvangt, moet de partij de naam en het adres van de gever (of uiteindelijke belanghebbende), het bedrag en de datum van de bijdrage registeren. Het is mogelijk om een bijdrage in crypto anoniem te doen in de zin dat het voor een politieke partij lastig is om de persoonsgegevens van een gever te achterhalen. Hierdoor bestaat er een risico dat cryptodonaties worden gebruikt om het bijdragenmaximum of het verbod op buitenlandse bijdragen te omzeilen. Indien een politieke partij bij het aannemen van een bijdrage niet met zekerheid kan vaststellen dat de bijdrage rechtmatig is, dient de politieke partij de bijdrage niet aan te nemen. In het geval van een overtreding van de regels van de Wfpp, kan ik als toezichthouder besluiten om een bestuurlijke boete op te leggen.
Bent u van mening dat het op deze wijze ontvangen van giften op gespannen voet staat met het doel van de Wfpp, namelijk het creëren van transparantie over ontvangen giften?
Zie antwoord vraag 6.
Welke extra waarborgen zullen worden opgenomen in de Wet op de politieke partijen om dit risico af te dekken?
In het ontwerpwetsvoorstel Wet op de politieke partijen (Wpp) zijn geen extra waarborgen opgenomen ten aanzien van cryptoactiva. In het kader van de Wpp wordt bezien of extra waarborgen opportuun zijn. Hierbij houd ik rekening met nieuwe EU-wetgeving op het gebied van anti-witwassen en cryptoactiva, die het anonimiseren van crypto’s moet tegengaan. Met de uitbreiding van de Europese Transfer of Fundsverordening gelden bovendien per 2025 voor crypto-overmakingen vergelijkbare transparantieregels als voor regulier betalingsverkeer.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of anonieme gever meerdere giften onder de toelaatbare grens doet, waarmee deze grens heimelijk wordt overschreden?
Anonieme bijdragen zijn begrensd op € 250,–. Omdat een bijdrage anoniem is, is het onmogelijk met zekerheid vast te stellen of verschillende anonieme bijdragen niet afkomstig zijn van dezelfde donateur. Met de invoering van de Evaluatiewet Wfpp is de grens van anonieme giften verlaagd van € 1.000,– naar € 250,–. Hierdoor is het risico op het misbruik van anonieme donaties aanzienlijk verkleind. Indien een politieke partij kennis heeft van één donateur die meerdere anonieme bijdragen doet van onder de € 250,–, dan wordt van de politieke partij verwacht dat zij de gegevens van deze donateur alsnog registeren.
Zullen deze risico’s ook meegenomen worden in de penetratietest die wordt uitgevoerd op de Wfpp?
Deze risico’s zijn meegenomen in de zogenoemde penetratietest. Het door een onafhankelijk bureau uitgevoerde onderzoek is inmiddels afgerond. De uitkomsten worden meegenomen in de voorbereiding van de Wpp.
Mag een politieke partij cryptocurrency aannemen en op welke wijze worden giften in cryptocurrency door de Wfpp gereguleerd? Vallen zij onder de noemer bijdrage of bijdrage in natura, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wfpp?
Binnen de Wfpp gelden geen aanvullende voorschriften ten aanzien van bijdragen in cryptoactiva. Een bijdrage in cryptoactiva beschouw ik als een geldelijke bijdrage, aangezien het geen officiële maar wel een informele tegenwaarde in bijvoorbeeld dollar of euro heeft en in ieder geval een handelswaarde heeft. Voor zover cryptoactiva zou moeten worden beschouwd als zaak of dienst, is sprake van bijdrage in natura. Hoe dan ook valt cryptoactiva binnen de werkingssfeer van de Wfpp.
Welke verantwoordelijkheden vloeien voort uit de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving voor de verschillende partijen betrokken bij de cryptodonaties zoals deze door Forum voor Democratie worden ontvangen en Forumpay worden gefaciliteerd om de identiteit van de donateur te verifiëren?
In Nederland moeten aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (hierna: cryptodienstverleners) die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). Ook zijn deze partijen aangemerkt als poortwachter in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft), die grotendeels voortvloeit uit Europese regelgeving. Poortwachters moeten cliëntonderzoek doen. Hiertoe moeten ze bijvoorbeeld de identiteit van de cliënt vaststellen en verifiëren, met het doel om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.
In hoeverre voldoet de methode die Forum voor Democratie gebruikt aan de verplichtingen in de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving?
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, schrijft de Wwft voor dat aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). ForumPay is niet als aanbieder van een bewaarportemonnee of wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta geregistreerd bij DNB. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Uit de Wwft volgt niet per se dat personen die als klant gebruik maken van diensten die door een cryptodienstverlener worden aangeboden in overtreding zijn als deze cryptodienstverlener niet voldoet aan de Wwft.
Onder welke voorwaarden mag Forumpay actief zijn in Nederland en voldoet het bedrijf aan die voorwaarden? Zo nee, wat zijn hiervan dan de consequenties?
Een registratie bij DNB is een wettelijk vereiste voor cryptodienstverleners om op de Nederlandse markt actief te mogen zijn. Indien een partij geregistreerd is bij DNB moet deze partij cliëntenonderzoek doen, transacties monitoren en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU. Tevens wordt de geschiktheid en betrouwbaarheid van het bestuur getoetst. Ik merk op dat ForumPay niet in het register van DNB is opgenomen. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen. Inmiddels heb ik vernomen dat op de website van FvD de doneeroptie via ForumPay niet langer actief is.
In het algemeen geldt dat DNB handhavend op kan treden indien een cryptodienstverlener niet aan de wettelijke vereisten voldoet, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom. Ook kan DNB bestuurlijke boetes opleggen. Daarnaast kunnen overtredingen van de Wwft, waaronder het illegaal aanbieden van cryptodiensten in Nederland, ook op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk opgevolgd worden.
Het bericht 'Toekomst studie Fries zorgelijk: 'Zo snel mogelijk fulltime professor nodig’' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toekomst studie Fries zorgelijk: «Zo snel mogelijk fulltime professor nodig»»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Hoe staat u tegenover het advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), dat er zo snel mogelijk weer een zelfstandige universitaire studie Fries moet komen, met een fulltime hoogleraar?2
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het waardeer dat de KNAW de tijd heeft genomen een zorgvuldig adviesrapport op te stellen over het academisch Fries. Het Fries heeft als tweede rijkstaal in de provincie Friesland een belangrijke positie en heeft daarmee ook een plaats in ons wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Dit wordt ook geconcludeerd in het KNAW-rapport.
Tijdens de behandeling van de Begroting OCW 2024 door uw Kamer heb ik aangegeven aandacht te hebben voor het (onderzoek naar het) Fries over de gehele waaier van het vervolgonderwijs; van mbo tot en met wo. Ik sta sympathiek tegenover zowel het amendement van het lid De Hoop (PvdA/GL)3 als van het lid Soepboer (NSC)4. Voor wat betreft het Fries op universitair niveau, waar de aanbevelingen in het KNAW-rapport op gericht zijn, ben ik bereid om hiervoor conform het amendement € 340.000 structureel beschikbaar te stellen. Ik neem de aanbevelingen van de KNAW serieus en ga de mogelijkheden tot een bacheloropleiding Fries onderzoeken in samenspraak met de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de provincie Friesland.
Hoe beoordeelt u het opheffen van de bachelor Fries en de omvorming tot eentrack Fries binnen Minorities & Multilingualism?
De opleiding Minorities & Multilangualism door de toenmalige hoogleraar Fries was oorspronkelijk bedoeld als adequate verankering van het Fries als opleidingsmogelijkheid bij een steeds zeer beperkte studenteninstroom. Het idee, dat werd gesteund door het college van bestuur van de RUG, de provincie Friesland en de voormalig Staatssecretaris, was dat dit een betere inbedding bood voor het Fries. Deze inbedding heeft echter niet de gewenste profilering voor het Fries tot stand weten te brengen of het gewenste aantal studenten voor het Fries gebracht. Dat is spijtig, maar ik heb er vertrouwen in dat met het structureel beschikbaar stellen van middelen, in samenspraak met de RUG, het Ministerie van BZK en de provincie Friesland het academisch Fries robuuster vorm gegeven kan worden. Overigens vind ik het belangrijk te benadrukken dat onderwijsinstellingen zelf gaan over hun onderwijsaanbod.
Onderkent u dat Nederland door het schrappen van het Fries als zelfstandige studie niet voldoet aan het Europees Handvest voor regionale en minderheidstalen van de Raad van Europa?
Het Fries wordt en werd in de afgelopen jaren op academisch niveau onderwezen en onderzocht, zoals met de ondertekening van het Europees Handvest voor regionale en minderheidstalen is toegezegd. Ik ben het ermee eens dat we als Rijksoverheid een grotere rol kunnen spelen om het academisch onderwijs en onderzoek te versterken. Daarom ben ik conform het ingediende amendement van lid De Hoop5 bereid structureel € 340.000 beschikbaar te stellen.
Deelt u de conclusie van de KNAW dat het Rijk structureel zorg moet dragen voor een aparte studierichting Fries? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Onderkent u de kloof tussen het hoge ambitieniveau van het Rijk en de steeds kleinere plek voor het Fries op de Nederlandse universiteiten? Zo ja, op welke wijze denkt u deze kloof te overbruggen?
Uit het KNAW-rapport blijkt het totale aanbod van vakken over de Friese taal en cultuur op universitair onderwijsniveau de afgelopen decennia is afgenomen. Dit hangt sterk samen met het afnemende aantal studenten, wat past in een brede, internationale trend die veel talenstudies treft. Zoals ik in mijn voorgaande antwoorden heb aangegeven hecht ik waarde aan universitair onderwijs en onderzoek naar het Fries en daarom ben ik bereid conform het amendement van lid De Hoop6 structureel € 340.000 beschikbaar te stellen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de KNAW om een «Raad voor de Frisistiek» in te stellen om de wetenschappelijke samenwerking tussen instanties als de Fryske Akademy, NHL Stenden hogeschool, Rijksuniversiteit Groningen en andere universiteiten te bevorderen?
Ik ben positief over samenwerking tussen de verschillende instanties die een bijdrage leveren aan de Frisistiek en moedig deze instellingen dan ook aan deze samenwerking waar mogelijk te intensiveren. Ik vind het aan deze instanties zelf om te bepalen in welke richting de samenwerking zich het beste kan ontwikkelen. De oprichting van een Raad voor de Frisistiek is een mooie suggestie die daarbij door deze partijen kan worden meegenomen.
Herinnert u zich de bijna Kamerbreed aangenomen motie-De Hoop/Van der Molen,3 waarbij de Kamer de regering heeft gevraagd om wetenschappelijk onderwijs in het Frysk wettelijk te verankeren in lijn met het Europees Handvest voor regionale talen en minderheidstalen, dat stipuleert dat de overheid moet voorzien in onderwijs van regionale talen op alle onderwijsniveaus? Wat is de stand van zaken?
Uiteraard herinner ik mij deze motie.8 Zoals hiervoor is aangegeven, zijn de mogelijkheden verkend om uitvoering te geven aan deze motie. Uit deze verkenning bleek het lastig om het aanbieden van een opleiding Fries wettelijk te verankeren aangezien dit niet strookt met de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In de wet is namelijk de verantwoordelijkheid voor het onderwijsaanbod bij de instellingen gelegd en niet bij de Rijksoverheid. Dit hangt samen met de academische vrijheid van instellingen. Eerder heb ik aangegeven ook het adviesrapport van de KNAW hierbij te willen betrekken. De KNAW geeft het advies dat door het aangaan van een convenant met de onderwijsinstelling over de ter beschikking gestelde middelen voor het academisch Fries, dit een mogelijke uitvoeringswijze is voor de motie om het Fries wettelijk te verankeren. Ik kan mij vinden in dit advies en ben dan ook voornemens met de desbetreffende instelling een convenant aan te gaan. Met het afsluiten van het convenant beschouw ik de motie De Hoop/Van der Molen als afgedaan.
De situatie in Soedan naar aanleiding van de oorlog die is uitgebroken in april 2023 |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat, volgens het VN Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (UNOCHA), in 2024 bijna 25 miljoen mensen (humanitaire) hulp nodig hebben in Soedan en er een ernstig financieringstekort is voor het leveren van deze hulp?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat volgens OCHA slechts in 40% van de financiering is voorzien die op dit moment nodig is volgens hetSudan Humanitarian Response Plan?
Het Sudan Humanitarian Response Plan voor 2023 was volgens de laatste stand van zaken voor 42,8% gefinancierd (USD 1.1 miljard van totaal USD 2,57 miljard).3 Het verschil tussen behoefte en financiering wordt veroorzaakt door de in 2023 verder toegenomen noden in Soedan, maar ook in de rest van de wereld. De beschikbare financiering houdt hiermee geen gelijke tred. Dit is zorgelijk met het oog op de omvang van de crises en de toenemende noden, zowel in Soedan als wereldwijd.
De grootste humanitaire uitdaging in Soedan is op dit moment toegang. Door de gevechten en onveiligheid is het moeilijk om adequate hulp naar de zwaarst getroffen gebieden te krijgen. Ook is sprake van bureaucratische en administratieve belemmeringen. Zolang de strijdende partijen niet open staan voor een humanitaire gevechtspauze blijft hulpverlening in delen van het land uiterst lastig.
In hoeverre en op welke wijze wordt door u op dit moment aandacht besteed aan de (humanitaire) crisissituatie in Soedan?
Nederland zet zich in voor het mogelijk maken van humanitaire hulp, zowel via humanitaire diplomatie als financieel. Vorige week heb ik de crisis in Soedan nog ter sprake gebracht in een gesprek met de VN-Emergency Response Coordinator Martin Griffiths. De VN werkt hard om beide militaire partijen zover te krijgen dat ze het eens worden over hulpkonvooien, maar vooralsnog komt grootschalige hulp het land niet in. Griffiths waarschuwde voor de impact als inwoners in nog grotere aantallen op de vlucht slaan. OCHA, de VN-organisatie voor coördinatie van Humanitaire Hulp onderzoekt ook mogelijkheden voor meer hulp vanuit de buurlanden.
Nederland droeg in 2023 via het Sudan Humanitarian Fund van OCHA (EUR 12 miljoen), via NGOs van de Dutch Relief Alliance/DRA (± EUR 7,5 miljoen) en het Rode Kruis (± EUR 1 miljoen) bij aan de hulp in Soedan. Daarnaast is er ongeoormerkt geld door onze humanitaire partners ingezet in Soedan, bijvoorbeeld via het Central Emergency Response Fund van de VN dat in 2.023 USD 60 miljoen bijdroeg aan Soedan en waarvan Nederland vorig jaar de op-een-na grootste donor was.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe op de meest effectieve manier extra hulp aan Soedan kan worden geleverd (bijvoorbeeld via lokale NGO’s) en om in EU-verband te kijken of de financiële steun aan Soedan kan worden verhoogd?
Wij zijn in continu gesprek met onze vaste humanitaire partners (VN, DRA, Rode Kruis), andere donoren en met de EU over financiering van de crisis, het verkrijgen van toegang en de meest effectieve manier van hulpverlening in Soedan. Gegeven de context wordt hierbij nadrukkelijk ook gebruik gemaakt van lokale partners met wie de EU, VN, de Rode Kruisbeweging en de Dutch Relief Alliance al samenwerken.
Bent u bereid om bij het zoeken naar extra mogelijkheden voor hulpverlening aan Soedan speciale aandacht te hebben voor de positie van vrouwen, meisjes, kinderen en andere kwetsbare groepen? Zo ja, hoe?
Kern van de verlening van humanitaire hulp is dat het de mensen die het meest in nood zijn, het eerst en het best bereikt. Dat zijn vaak mensen op moeilijke toegankelijke plekken en op onveilige plekken. Bescherming van deze mensen, maar ook van de hulpverleners die naar hen toe gaan staat centraal in het aanbieden van de hulp. We richten ons op fysieke en mentale hulp; vrouwen, kinderen en mannen kunnen andere behoeftes hebben, of andersoortige zorg nodig hebben. Hier wordt speciaal aandacht aan gegeven.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Amerikaanse multinationals ontwijken Nederlandse bijheffing minimumbelasting’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerikaanse multinationals ontwijken Nederlandse bijheffing minimumbelasting»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat verscheidene Amerikaanse multinationals hun bedrijfsstructuur overhoop gooiden afgelopen jaar om te ontkomen aan extra belastingen in Nederland en andere Europese landen?
Ik ben bekend met genoemd NOS-artikel.
Bent u het ermee eens dat er door het pas volgend jaar invoeren van deze bijheffing voor zusterbedrijven en moederbedrijven een uitweg wordt gecreëerd voor Amerikaanse en Chinese bedrijven?
De onderbelastewinstmaatregel – die met ingang van 31 december 2024 – van kracht is, waarborgt dat er wordt bijgeheven als de inkomen-inclusiemaatregel of de binnenlandse bijheffing niet wordt toegepast. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep is gevestigd in een staat die de Pijler 2-maatregelen niet heeft geïmplementeerd. De onderbelastewinstmaatregel kan ook van toepassing zijn ter zake van laagbelaste groepsentiteiten die gevestigd zijn in de staat waarin de uiteindelijkemoederentiteit van een multinationale groep is gevestigd. Dit is het geval als in die staat het effectieve belastingtarief lager is dan 15% en geen kwalificerende binnenlandse bijheffing of inkomen-inclusiemaatregel van toepassing is.
In het Inclusive Framework (IF), georganiseerd door de OESO, is bepaald dat het ongewenst kan zijn om de onderbelastewinstmaatregel toe te passen ter zake van staten die niet tijdig een kwalificerende binnenlandse bijheffing of inkomen-inclusiemaatregel hebben geïmplementeerd. De tijdelijke onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel die voortvloeit uit de administratieve richtsnoeren van juli 20232, is bedoeld om meer tijd te geven aan staten om een kwalificerende binnenlandse bijheffing te implementeren. Op grond van de onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel is geen onderbelastewinstbijheffing verschuldigd ten aanzien van groepsentiteiten die zijn gevestigd in de staat waar de uiteindelijke moederentiteit is gevestigd, voor een verslagjaar dat niet langer is dan een periode van twaalf maanden en aanvangt op of vóór 31 december 2025 en eindigt vóór 31 december 2026. Daarnaast dient het statutaire tarief in die staat ten minste 20% te bedragen.
Concreet houdt dit in dat de onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel van toepassing kan zijn ten aanzien van staten die de Pijler 2-regels niet hebben geïmplementeerd, waardoor Nederland de onderbelastewinstmaatregel in bovengenoemde periode niet kan toepassen ten aanzien van groepsentiteiten die in de staat van de uiteindelijkemoederentiteit zijn gevestigd. De tijdelijke onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel is in overeenstemming3 met Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie.4
Omdat de tijdelijke veiligehavenregel voor de onderbelastewinstmaatregel alleen betrekking heeft op de staat waarin een uiteindelijkemoederentiteit is gevestigd en niet op laagbelaste groepsentiteiten in andere staten, kan Nederland wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan, de onderbelastewinstmaatregel (tijdelijk) niet toepassen ten aanzien van laagbelaste groepsentiteiten die in de staat van uiteindelijkemoederentiteit zijn gevestigd. Voor de toepassing van de onderbelastewinstmaatregel die met ingang van 31 december 2024 van kracht is, geldt dat de tijdelijke veiligehavenregel geen gevolgen heeft voor laagbelaste entiteiten die niet zijn gevestigd in de staat van de uiteindelijkemoederentiteit.
Bent u het ermee eens dat het invoeren van de bijheffing minimumbelasting voor zusterbedrijven en moederbedrijven van multinationals in een land met 20% of hoger in 2026 ruimte geeft aan multinationals om een uitweg te creëren?
De tijdelijke onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel die voortvloeit uit de administratieve richtsnoeren van juli 2023, betreft een compromis dat op basis van consensus door het OESO/IF is vastgesteld. Het doel van deze tijdelijke maatregel is om meer tijd te geven aan staten om een kwalificerende binnenlandse bijheffing te implementeren. In dit compromis ligt besloten dat hier volgens het IF voldoende tijd voor zou moeten zijn tot eind 2026. De administratieve richtsnoeren van juli 2023 benadrukken daarom expliciet dat de beperkte periode van twaalf maanden die aanvangt op of vóór 31 december 2025 en eindigt vóór 31 december 2026 niet kan worden verlengd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er niet opnieuw een uitzondering komt vanaf 2026 en Amerikaanse multinationals de belasting kunnen blijven ontwijken?
De tijdelijke onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel is slechts voor een beperkte periode van toepassing namelijk in een verslagjaar dat aanvangt op of vóór 31 december 2025 en eindigt vóór 31 december 2026. Hiermee heeft deze veiligehavenregel slechts betrekking op het eerste jaar dat de onderbelastewinstmaatregel van toepassing is. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat staten aanleiding zien om de Pijler 2-maatregelen niet te implementeren en om te voorkomen dat multinationale groepen activiteiten of winsten gaan verplaatsen naar die staten. In de administratieve richtsnoeren van juli 2023 wordt daarom expliciet benadrukt dat deze beperkte periode niet kan worden verlengd.
Welke stappen gaat u concreet zetten om ervoor te zorgen dat multinationals de Nederlandse bijheffing minimumbelasting niet meer kunnen ontwijken?
Het OESO/IF signaleert dat er na implementatie van de maatregelen die zijn voortgekomen uit het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project, waarvan de finale rapporten in 2015 zijn gepubliceerd, nog steeds risico’s zijn op grondslaguitholling en winstverschuiving naar laagbelastende staten. Het kabinet onderkent dat en Nederland heeft daarom verschillende maatregelen genomen die belastingontwijking beperken of zorgen voor een ondergrens in de vennootschapsbelasting bij winstgevendheid in Nederland, waaronder ook unilaterale maatregelen. Een aantal voorbeelden van deze maatregelen zijn de implementatie van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (bekend als ATAD1)5, de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (bekend als ATAD2)6, de ratificatie van het Multilateraal Instrument, de invoering van de bronbelasting op renten en royalty’s (en vanaf 2024 ook: dividenden), en in de vennootschapsbelasting: de beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling, de aanscherping van de earningsstrippingmaatregel, de beperking van de verliesverrekening en het tegengaan van mismatches bij toepassing van het zakelijkheidsbeginsel. Door unilaterale maatregelen worden andere staten er niet toe gedwongen om soortgelijke maatregelen te nemen, met als gevolg dat belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven nog steeds mogelijk blijft en slechts verschuift naar andere staten. Het doel van de maatregelen uit de Wet minimumbelasting 2024 is om de resterende risico’s van kunstmatige winstverschuiving aan te pakken. Naar de mening van het kabinet is een minimumbelasting in een zo groot mogelijk internationaal verband doeltreffend, omdat hierdoor een ondergrens wordt gesteld aan belastingconcurrentie, waardoor het voordeel van kunstmatige winstverschuiving sterk wordt verkleind. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om de vermeende maatregelen te nemen om ontwijking van bijheffing als gevolg van de minimumbelasting te voorkomen. Het is de verwachting dat het OESO/IF de implementatie van de Pijler 2-regels zal monitoren. In dat kader wordt de informatie-uitwisseling tussen staten in de beschouwing betrokken. Het kabinet zal in de volgende versies van de monitoringsbrief effecten aanpak belastingontwijking ingaan op de gevolgen van de maatregelen uit de Wet minimumbelasting 2024 wanneer de aangiftegegevens voorhanden zijn.
Hoeveel belastinginkomsten loopt Nederland mis in 2024 en 2025 als gevolg van deze belastingontwijking?
Bij de inschatting van het budgettaire effect voor Nederland van de Wet minimumbelasting 2024 is eerder aangenomen dat de opbrengst enerzijds voorkomt uit ondernemingen in Nederland die gebruik maken fiscale regelingen zoals de innovatiebox of de liquidatieverliesregeling en anderzijds uit winsten vanuit staten met een statutair tarief onder de 20%. Het is niet de verwachting dat de belastingopbrengsten onder de Wet minimumbelasting 2024 in Nederland in 2024 en 2025 als gevolg van de genoemde tijdelijke maatregelen lager zullen uitvallen.
De tekortkomingen in de geboortezorg voor asielzoekers |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het promotieonderzoek en de daaruit volgende berichtgeving inzake de geboortezorg voor asielzoekers in Nederland?1 2
Ja
Wat is uw reactie op de onderzoeksuitkomsten waarin nogmaals wordt aangetoond dat zwangere asielzoekers meer kans hebben om hun kind te verliezen rond de bevalling, waar eerder naar is gevraagd door het lid Kuzu?3 Welke lessen kunnen er uit dit onderzoek getrokken worden ten opzichte van uw beantwoording destijds?
De berichtgeving bouwt voort op een eerdere publicatie. Er wordt daarbij ook teruggevallen op data die in eerdere publicaties is gebruikt. Dit betreft dezelfde data als waar de eerdere vragen van het lid Kuzu betrekking op hadden.
Wij herkennen de cijfers dan ook en betreuren deze.
Het COA plaatst sinds de zomer van 2023 zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn in de locatie Musselkanaal. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Punt van aandacht is dat de doorstroom naar andere locaties van de bevallen vrouwen door capaciteitsproblemen stagneert waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen. Het COA werkt binnen de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met alle betrokken partijen (verloskundigen, gynaecologen. JGZ, kraamzorg, GZA) voortdurend samen om de zorg voor zwangere bewoners op peil te houden of waar nodig te verbeteren. Het COA en de deelnemers van de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters hebben meegewerkt aan het onderzoek en hebben kennisgenomen van de uitkomsten. De aanbevelingen die betrekking hebben op communicatie worden meegenomen in de aanpassingen van de Ketenrichtlijn geboortezorg asielzoeksters.
Wel wijs ik erop dat een deel van de vrouwen die zich in Ter Apel melden al hoogzwanger is bij aankomst in Nederland. Deze vrouwen hebben dus (het grootste) deel van hun zwangerschap geen begeleiding en medische zorg gehad in Nederland en wellicht helemaal geen zorg gedurende de eerdere periode van hun zwangerschap. Dat maakt een vergelijking met de Nederlandse bevolking lastig en het is dan ook niet noodzakelijkerwijs zo dat hogere babysterfte het gevolg is van minder goede zorg aan deze groep zwangere asielzoekers die in Nederland is aangekomen dan aan andere vrouwen in Nederland.
Zijn er maatregelen genomen om deze verontrustende resultaten tegen te gaan sinds uw beantwoording destijds? Zo ja, welke en in hoeverre hebben deze resultaat gehad? Zo nee, waarom niet?
Er is, zoals uiteengezet, geen eenduidige oorzaak aan te wijzen van babysterfte rondom de zwangerschap. In hoeverre de maatregelen zoals benoemd in antwoord 2 resultaat hebben gehad valt daarmee lastig te zeggen.
Bent u nog steeds van mening dat de toegang tot de medische zorg voor asielzoekers voldoende is geborgd, zoals u in de eerder genoemde beantwoording heeft gesteld? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de conclusies van dit promotieonderzoek? Zo nee, welke stappen kunnen genomen worden?
Ja. De toegang tot de geboortezorg is ook voor asielzoeksters in Nederland goed geregeld. Dat neemt niet weg dat het COA altijd blijft kijken waar verbeteringen mogelijk zijn, ook wanneer uitkomsten van onderzoek bekend worden zoals in dit geval. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de inhoud van uw eerder naar de Kamer gestuurde brief «Tolken in de zorg»,4 gezien het feit dat het onderzoek stelt dat onder meer de taalbarrières deze percentages veroorzaken?
De Kamerbrief «tolken in de zorg» is op 27 november jongstleden aan uw Kamer verstuurd. Deze brief heeft betrekking op de inzet van tolken voor anderstaligen binnen de vijf zorgwetten. Deze Kamerbrief benoemt ook dat – binnen de zorgverzekeringswet – sinds 2023 een (tijdelijke) toeslagprestatie is gecreëerd voor de inzet van tolken voor anderstaligen in de geboortezorg (verloskundige zorg en kraamzorg).
De (geboorte)zorg voor asielzoekers valt buiten de scope van de Kamerbrief, want deze valt onder de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). Binnen de RMA is het mogelijk om tolken in te zetten binnen de zorg voor asielzoekers. Dit geldt ook voor de geboortezorg.
Bent u bereid om, naast de eerder aangekondigde onderzoeken en verkenningen inzake (structurele financiering voor) tolkenvoorzieningen, zoals naar gevraagd in de door de Kamer aangenomen motie Paulusma en Bikker,5 te bezien hoe meer tolken ingezet kunnen worden in de geboortezorg voor asielzoekers en hoe dit structureel gefinancierd kan worden?
Zorgverleners kunnen altijd een telefonische tolk inschakelen op kosten van het COA wanneer zij asielzoekers of vergunninghouders behandelen die onder verantwoordelijkheid van het COA vallen. Binnen de zorgverzekeringswet is, zoals bij vraag 5 ook wordt aangegeven, sinds vorige jaar een bekostiging voor verloskundige zorg en kraamzorg mogelijk.
Bent u bereid om, zoals een van de aanbevelingen stelt, zwangere vrouwen (met hun gezin) op specifieke plekken op te vangen en daar alle geboortezorg te concentreren, zodat er minder verplaatsingen van zwangere vrouwen plaatsvinden (prenatale groepszorg)? Zo nee, waarom niet indien dit de geboortezorg, omstandigheden en communicatie tussen zorgverleners verbetert en het aantal verplaatsingen beperkt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden sinds afgelopen zomer zwangere vrouwen die bij aankomst in Ter Apel 34 weken zwanger zijn opgevangen in de locatie Musselkanaal mits daar plek is. Niet alle asielzoeksters die (moeten) bevallen in Nederland worden in Musselkanaal opgevangen. Er zijn vrouwen die in het begin van hun zwangerschap aankomen in Ter Apel en naar een andere locatie gaan en er zijn vrouwen die zwanger raken of constateren dat ze zwanger zijn terwijl ze op een opvanglocatie (Ter Apel of anderszins) verblijven.
Wanneer bewoonsters op een andere locatie verblijven en constateren dat zij zwanger zijn, blijven zij gewoon op die locatie wonen en krijgen ze daar de zorg die ze nodig hebben. Wanneer een zwangere vrouw bijvoorbeeld ook schoolgaande kinderen heeft, kent een verhuizing vanwege een zwangerschap naar een speciale locatie ook vele nadelen. Het betekent dan immers twee extra verhuisbewegingen voor de hele familie. Wanneer vrouwen op een locatie speciaal voor zwangeren na de bevalling niet verhuizen, zal deze locatie heel snel vol zijn en is er geen plek meer beschikbaar voor nieuwe zwangeren.
Kunt u separaat reageren op de overige aanbevelingen en conclusies zoals genoemd in het onderzoek, zoals de communicatieproblemen tussen zorgverleners?
Voor wat betreft het terugdringen van het aantal verhuizingen ben ik het eens met de aanbevelingen dat het aantal verhuizingen zo veel als mogelijk gereduceerd moet worden. Dat is overigens onderdeel van een veel bredere wens die het COA en ik al vaker hebben benadrukt. Onnodige verhuisbewegingen zijn onwenselijk en het streven is die terug te brengen. Helaas komen momenteel verhuizingen om diverse redenen veelvuldig voor, zoals ten gevolge van het sluiten van een opvanglocatie of als gevolg van de opvangprocedure. Daarnaast verhuizen bewoners ook op eigen verzoek, bijvoorbeeld naar een azc waar familie verblijft. Zwangere asielzoeksters worden in principe 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster ter uitsluiting van medisch risico’s kan van deze termijn worden afgeweken.
Het weigeren van palliatieve zorg vanwege het bereiken van het budgetplafond. |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen uit het veld dat palliatieve zorg in eerste instantie geweigerd werd omdat het budgetplafond voor palliatieve zorg thuis voor dit jaar bereikt zou zijn bij Zilveren Kruis?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat thuis kunnen sterven geweigerd werd vanwege (een misverstand rondom) het budgetplafond en het feit dat dit al meerdere jaren speelt?
Dit was een vervelend misverstand op een kwetsbaar moment. Gelukkig is dit misverstand in overleg met de zorgverzekeraar opgelost. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3 kan een dergelijke situatie door goede en tijdige afstemming tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder veelal voorkomen worden.
Hoe verhouden deze signalen zich tot de afspraak van zorgverzekeraars en zorgaanbieders dat het budgetplafond geen belemmering mag vormen om thuis te kunnen sterven?
De meeste zorgverzekeraars hebben met gecontracteerde zorgaanbieders afspraken over omzetplafonds. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om gedurende het jaar te monitoren hoe de gerealiseerde omzet zich verhoudt tot het omzetplafond. Als er overschrijding dreigt dient de zorgaanbieder tijdig een verzoek in te dienen voor ophoging van het omzetplafond. Dat is bij de meeste zorgverzekeraars bij een bepaald percentage van het plafond, bijvoorbeeld 70%. Wanneer de informatie uit de aanvraag compleet is, ontvangt de zorgaanbieder bericht van de zorgverzekeraar en volgt binnen een paar weken uitsluitsel over het wel/niet ophogen van het plafond. Het is dus van belang dat er tijdig een aanvraag wordt gedaan. Het kan voorkomen dat een gecontracteerde zorgaanbieder een zorgvraag krijgt aangemeld van een cliënt voor palliatief terminale zorg (PTZ), maar dat de betreffende aanbieder zijn omzetplafond bij de zorgverzekeraar heeft bereikt. De zorgaanbieder dient dan de cliënt te melden dat hij geen mogelijkheid heeft om de cliënt in zorg te nemen en dient de cliënt door te verwijzen naar een andere aanbieder in de regio. Mocht dit niet lukken dan heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verplichting de verzekerde te bemiddelen, bijvoorbeeld via de afdeling zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar, naar een andere aanbieder die de betreffende zorg wel kan leveren. Uit navraag bij de zorgverzekeraars blijkt overigens dat tijdige en goed onderbouwde aanvragen voor budgetophoging met betrekking tot PTZ veelal voortvarend en welwillend worden behandeld door de zorgverzekeraars.
Hoe verhouden deze signalen zich tot de genoemde voornemens in de brief «Stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke verzorging», d.d. 14 december 2023?1
De voornemens in de brief zijn erop gericht om de zorg voor patiënten in de palliatieve fase en hun naasten toegankelijker en beter bereikbaar te maken en beter te laten aansluiten bij de persoonlijke waarden, wensen en behoeften. In het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) wordt hier langs verschillende lijnen, samen met de mensen om wie het gaat en met alle betrokken partijen aan gewerkt. Signalen over waar het knelt worden hierin meegenomen.
Wordt in de aangekondigde toekomstverkenning van het RIVM ook het oplossen van de problematiek rondom budgetplafonds bij de palliatieve zorg meegenomen?
Actuele knelpunten worden nu al meegenomen in de activiteiten in het kader van het NPPZ II. De toekomstverkenning start met een overzicht van de huidige stand van zaken, zowel van alles wat goed gaat als de knelpunten. Vervolgens wordt vooruitgekeken naar 2050: met welke toekomstige scenario’s moet er rekening worden gehouden? Op basis daarvan zal samen met alle betrokken partijen worden gewerkt aan een toekomstagenda voor de palliatieve zorg, voor ná het NPPZ II.
Wanneer en op welke manier wordt verwacht dat de oplossingsrichtingen van de Stichting Palliatieve Zorg Nederland (PZNL) zoals genoemd in de eerder genoemde brief «Stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke verzorging», gaan bijdragen aan het voorkomen van deze signalen?
In het kader van het NPPZ II wordt voor de korte termijn, middellange termijn en lange termijn in diverse samenhangende trajecten gewerkt aan de verbetering van de bekostiging van palliatieve zorg. Zodat de wijze van bekostiging ook bijdraagt aan de beoogde toegankelijke en goed bereikbare palliatieve zorg die aansluit bij de persoonlijke waarden, wensen en behoeften van de mensen.
Op de korte termijn worden knelpunten in de huidige bekostiging en contractering aangepakt. De oplossingen die Stichting PZNL met betrokken partijen opstelt worden geagendeerd bij de NZa en de zorgverzekeraars. Deze oplossingen vinden plaats binnen de bestaande financiering en dragen dus direct bij aan het voorkomen van knelpunten. En worden direct verwerkt in de informatievoorziening op Palliaweb en via de Handreiking financiering palliatieve zorg (www.palliaweb.nl/publicaties/handreiking-financiering-palliatieve-zorg) die jaarlijks wordt geactualiseerd.
Voor de langere termijn wordt geëxperimenteerd met nieuwe (innovatieve) financiering zoals TAPA$ (transmurale palliatieve zorg met passende bekostiging). De TAPA$ prestaties zijn ontworpen om dát gedeelte van transmurale palliatieve zorg te kunnen bekostigen en contracteren wat op dit moment nog niet regulier bekostigd is. En stimuleren de transmurale samenwerking rond de patiënt door zorgverleners. De experimenten in het kader van TAPA$ en in overleg met de zorgverzekeraars lopen tot eind 2027. De eerste resultaten zijn beschikbaar via Palliaweb (www.palliaweb.nl/beleid/tapa$).
Ook lopen via de NZa experimenten met alternatieve vormen van financiering (www.nza.nl/onderwerpen/palliatieve-zorg/experimenten-met-alternatieve-bekostiging). Eind 2031 vindt de borging van nieuwe bekostigingsmodellen uit de experimenten plaats.
In hoeverre zijn deze oplossingsrichtingen al geagendeerd bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de zorgverzekeraars? Worden deze gedeeld met de Kamer?
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 6, wordt aan deze oplossingsrichtingen in gezamenlijkheid met NZa, zorgverzekeraars en andere betrokken partijen gewerkt. In de recente Kamerbrief is gecommuniceerd wat de stand van zaken is van de oplossingsrichtingen die in de verschillende trajecten worden uitgewerkt. Eind dit jaar zal een volgende Kamerbrief palliatieve zorg worden verzonden waarin opnieuw de stand van zaken van de verschillende trajecten rond de bekostiging zal worden gegeven.
Hoeveel meldingen komen er sinds de oprichting van het praktijkteam palliatieve zorg, in 2016, per jaar binnen over het vastlopen van palliatieve zorg thuis vanwege onder andere budgettaire redenen?
Sinds de oprichting van het praktijkteam palliatieve zorg komen er per jaar één à twee meldingen binnen in verband met het budgetplafond. Over de bekostiging in brede zin komen meer meldingen binnen. Het gaat vaak om vragen over indicatiestelling, over medicatie/voeding/hulpmiddelen, of contractering. Via steeds betere informatievoorziening (via de Handreiking financiering palliatieve zorg, andere informatie op Palliaweb en via de website Regelhulp www.regelhulp.nl/onderwerpen/zorg-in-laatste-levensfase/ptz) worden de meeste vragen ondervangen. Bij een melding over vastlopen van palliatieve zorg wordt met de zorgverzekeraar bekeken wat er speelt en hoe dit opgelost kan worden.
Zijn er meer signalen bij de NZa bekend van zorgverzekeraars die ondanks de gemaakte afspraken wel degelijk een budgetplafond (lijken te) hanteren bij het vergoeden van palliatieve zorg?
De NZa heeft mij bericht dat er één signaal over het budgetplafond bij palliatieve zorg is ontvangen in juni 2021. Dit is voordat de genoemde afspraken zijn gemaakt en na interventie van de NZa opgelost. In december 2023 heeft de NZa één signaal ontvangen over problemen met een budgetplafond bij een thuiszorginstelling. Dit signaal ging echter niet specifiek over palliatieve zorg.
Zijn er, naast het contact opnemen met het praktijkteam palliatieve zorg, nog andere stappen die verzekerden kunnen nemen als hun zorgverzekeraar palliatieve zorg weigert of als zorgaanbieders niet kunnen leveren?
Als een zorgaanbieder zijn omzetplafond bij de zorgverzekeraar heeft bereikt, dan dient deze de cliënt te melden dat hij geen mogelijkheid heeft om de cliënt in zorg te nemen en dient de zorgaanbieder de cliënt door te verwijzen naar een andere aanbieder in de regio. De zorgverzekeraar heeft vanuit zijn zorgplicht de verplichting de verzekerde te bemiddelen, bijvoorbeeld via de afdeling zorgbemiddeling, naar een andere aanbieder die de betreffende zorg wel kan leveren.
In hoeverre is er op dit moment een goed vindbaar, centraal publieksinformatiepunt over vraagstukken (specifiek over de financiering) rondom het levenseinde, conform het amendement Tellegen en Paulusma?2 Bent u van menig dat de informatie over de vraag waar men recht op heeft, duidelijk en vindbaar genoeg is?
De website Over palliatieve zorg www.overpalliatievezorg.nl/zorg-en-hulp/palliatieve-zorg-wie-betaalt-wat geeft duidelijke publieksinformatie over de verschillende vergoedingen van palliatieve zorg. In de landelijke publiekscampagnes Als je niet meer beter wordt (eind 2022) en Ongeneeslijk. Niet uitbehandeld (maart 2023 en eind 2023) is ook steeds verwezen naar de website Over palliatieve zorg, waar mensen naast financiële informatie ook alle andere informatie over de laatste levensfase kunnen vinden.
Voor vragen over financiering van zorg in de laatste levensfase is ook de website Regelhulp een duidelijk en vindbaar informatiepunt www.regelhulp.nl/onderwerpen/zorg-in-laatste-levensfase/ptz.
Bent u bereid om met diverse partijen uit het veld, zoals verpleegkundigen en de zorgverzekeraars, in gesprek te gaan over de signalen en de problemen waar zij tegenaan lopen? In hoeverre en op welke manier worden deze partijen betrokken bij de toekomstverkenningen en onderzoeken zoals aangekondigd in de eerdergenoemde brief?
Deze gesprekken vinden zeer regelmatig plaats. De genoemde partijen zijn ook betrokken bij de uitvoering van het NPPZ II en werken en denken zo dus samen met alle andere betrokken partijen mee aan alle activiteiten die in het kader van het programma worden uitgevoerd.
Wanneer verwacht u de eerste terugkoppeling aan de Kamer te kunnen geven omtrent de verbeteringen in de financiering en governance binnen de palliatieve zorg?
De volgende Kamerbrief over de stand van zaken palliatieve zorg zal in december 2024 naar de Kamer worden gezonden.
Welke concrete maatregelen kunt u momenteel treffen om te garanderen dat mensen thuis waardig kunnen sterven?
De huidige maatregelen in het NPPZ II zijn erop gericht om enerzijds mensen bewust te maken van het levenseinde. En daarnaast mensen ervan bewust te maken dat het belangrijk is om tijdig hierover te praten, met naasten en met zorgverleners. Ook is het voor zorgverleners van belang dat zij zich realiseren dat er naast curatieve zorg ook palliatieve zorg mogelijk is en dat zij de mogelijkheden tijdig bespreekbaar maken bij hun patiënten en hun naasten. Op deze manier kunnen mensen tijdig hun wensen en behoeften kenbaar maken en kan het nodige al worden voorbereid. Verder is het van belang dat aan de voorwaarden voor goede en toegankelijke zorg wordt voldaan met daarbij passende bekostiging. Ook daaraan wordt gewerkt in het NPPZ II. Dit alles vergroot de mogelijkheid dat mensen thuis waardig kunnen sterven.
Uitingen van UNRWA medewerkers rond 7 oktober en de oorlog in Israël en Gaza |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten van UN Watch1 en Jerusalem Post2 en het rapport van de NGO IMPACT-se3 over uitingen van Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA)-medewerkers rond 7 oktober jongstleden en de oorlog in Israël en Gaza?
Ja.
Veroordeelt u ook de uitspraken van UNRWA-medewerkers die het geweld van Hamas verheerlijken?
Ja. Het kabinet is van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in alle gevallen onacceptabel is. Indien werknemers van UNRWA de gedragscode niet volgen, inclusief zero tolerance ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld, dan is het aan UNRWA om daar ondubbelzinnig tegen op te treden.
Deelt u de mening dat het verhinderen van vrijwillige verplaatsingen van Palestijnen na Israëlische voorzorg en waarschuwingen verwerpelijk is en bijdraagt aan het aantal burgerdoden?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten dat Hamas controleposten zou hebben opgericht om te voorkomen dat mensen vanuit het noorden van Gaza naar het zuiden zouden vluchten. Deze berichten zijn evenwel niet onafhankelijk bevestigd.
U hebt in de decemberbrief nog 10 miljoen euro vrijgemaakt voor noodhulp aan Palestijnen om via het UNRWA te besteden; was u destijds ook al op de hoogte van het IMPACT-se rapport uit november 2023 waarin voorbeelden van geweldsverheerlijking naar aanleiding van 7 oktober jongstleden werden uitgelicht?
In reactie op de aantijgingen genoemd onder vraag 1 heeft UNRWA een onderzoek ingesteld en de donoren geïnformeerd. Er zijn disciplinaire maatregelen genomen waaronder ontslag. Aantijgingen tegen een aantal (ex)stafleden bleek ongegrond. De extra financiële middelen zijn destijds via zorgvuldig gekozen kanalen gedistribueerd om zodoende mensen in de hoogste nood te kunnen helpen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In 2019 werd na verschillende schandalen bij de UNRWA financiering opgeschort4, bent u bereid dat weer te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet heeft naar aanleiding van de berichten dat een aantal UNRWA-medewerkers betrokken zou zijn bij de schokkende aanvallen op 7 oktober, besloten eventuele additionele financiële bijdragen aan UNRWA tot nader orde op te schorten, zoals ook besproken met de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 30 en 31 januari jl.
Mocht u weer bereid zijn om de financiering van UNRWA op te schorten, welke hervormingen zou u dan willen zien worden doorgevoerd bij de UNRWA om financiering weer op te starten?
Eventuele Nederlandse aanvullende financiering aan UNRWA is tot nader orde opgeschort. Op initiatief van de Secretaris Generaal van de VN (SGVN) en met steun van UNRWA-donoren, waaronder Nederland, zijn inmiddels twee onderzoeken gestart. Allereerst wordt een onderzoek uitgevoerd door het onafhankelijke onderzoeksorgaan van de VN, de Office of Investigation and Oversight (OIOS), naar de aantijgingen over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanvallen van 7 oktober. Een eerste tussentijdsrapport wordt begin maart verwacht.
Daarnaast heeft de SGVN opdracht gegeven tot een onderzoek door een panel van onafhankelijke experts, waarbij het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA tegen het licht wordt gehouden in de context waarin het opereert. Deze review zal helderheid moeten scheppen over de adequaatheid van de maatregelen die UNRWA neemt bij de diverse aantijgingen die regelmatig tegen hen worden gedaan. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van voormalige Franse Minister van Buitenlandse zaken, Catherine Colonna, en wordt verder uitgevoerd door drie instituten, namelijk Raoul Wallenberg Institute (Zweden), Chr. Michelsen Institute (Noorwegen) en het Danish Institute for Human Rights (Denemarken). Een eerste tussentijdsrapport wordt rond 20 maart met de SGVN gedeeld en het eindrapport is voorzien voor 20 april.
Het kabinet is tevens geschrokken van de informatie van Israël over tunnels onder het hoofdkantoor van UNRWA en ziet graag een gedetailleerde toelichting van UNRWA tegemoet. Het kabinet dringt erop aan om deze informatie mee te nemen in het lopende onderzoek naar het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA.
In algemene zin maken Nederland en andere donoren zich er hard voor dat de voorlopige resultaten van de onderzoeken zo snel als mogelijk beschikbaar zijn. Nederland zal de ontwikkelingen rondom de onderzoeken nauwlettend volgen. Het is van belang dat de onderzoeken snel helderheid scheppen om vertrouwen in UNRWA te kunnen herstellen.
Kunt u de meerwaarde schetsen van het hebben van een aparte hulporganisatie voor specifiek Palestijnse vluchtelingen? Welke cruciale functies kunnen niet door de UNHCR, WFP, het internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan worden ondervangen?
Na de Palestijnse vluchtelingenstroom in 1948, is UNRWA in 1949 door de Algemene Vergadering (AVVN resolutie 302) in het leven geroepen om hulp aan Palestijnse vluchtelingen te bieden. Het wereldwijde mandaat van UNHCR (opgericht door de AVVN in 1950) kent een expliciete uitzondering met betrekking tot Palestijnse vluchtelingen.
Inmiddels voorziet UNRWA meer dan 6 miljoen Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociale dienstverlening en vervult daarmee een stabiliserende factor in de regio. Ook speelt het een rol als pleitbezorger voor de basisrechten van Palestijnse vluchtelingen, en heeft het belangrijke infrastructuur ter plekke die in de huidige situatie in Gaza van groot belang zijn voor het kunnen verstrekken van humanitaire hulp.
Het bericht 'Hoe kon het zo misgaan voor de veelgeprezen Amsterdamse Fixbrigade? ‘Ze hebben appels met peren vergeleken’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe verklaart u de keuze van de gemeente Amsterdam om de aanbesteding voor het isoleren van 5050 huurwoningen toe te wijzen aan de Utrechtse stichting Energiebox in plaats van de lokaal gewaardeerde Fixbrigade, die eerder veel lof ontving en zelfs kon rekenen op koninklijke belangstelling?1
De gemeente Amsterdam heeft deze aanbesteding uitgevoerd en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wij hebben daarmee geen inzicht in de ingediende stukken en de beoordeling, buiten wat de gemeente Amsterdam daar publiekelijk over rapporteert.
Met de raadsinformatiebrief van 5 december 20232 Uitkomst aanbesteding energiebespaarservice 2023–2025 zijn de leden van de gemeenteraad geïnformeerd over deze aanbesteding. In deze brief wordt aangegeven dat 11 partijen zich hebben ingeschreven op deze aanbesteding en dat de aanbesteding is gegund aan drie lokale partijen, waarvan er twee ook een sociale onderneming zijn, en een landelijk opererende partij. Ook wordt aangegeven dat de FIXbrigade Amsterdam een opvallende partij is die geen gunning voor een perceel heeft gekregen.
In de Raadsinformatiebrief van 23 januari 20243 geeft de gemeente Amsterdam aan: «De inschrijvers zijn beoordeeld op kwaliteit (90%) en prijs (10%). De kwaliteit werd beoordeeld door middel van drie gunningscriteria. «Bereiken van de doelgroep» en «lokale verankering» telden elk voor 30% mee in de beoordeling van kwaliteit. Voor deze criteria is gekozen vanuit de verwachting dat lokale organisaties hier goed op scoren. Dit is ook van tevoren getoetst tijdens een uitgebreide consultatieronde met lokale organisaties (waaronder de FIXbrigade). In de uitvraag (zie link naar stukken 4) kunt u uitgebreider zien waarop getoetst is. Details uit de inschrijvingen kunnen wij niet delen omdat deze vertrouwelijk zijn en deze door de gemeente niet openbaar gemaakt mogen worden. Uit de beoordeling is echter wel gebleken dat de gegunde partijen ook op deze criteria een goed aanbod hadden.»
Kunt u achterhalen welke criteria de doorslag gaven bij de toewijzing van de aanbesteding en hoe deze criteria mogelijk hebben bijgedragen aan de keuze voor Energiebox boven de Fixbrigade?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is de gemeente en het kabinet op de hoogte van de impact van deze keuze op de Fixbrigade en de huurders die afhankelijk zijn van de beoogde opknapbeurt? Wat zijn de concrete stappen die de gemeente zal ondernemen om mogelijke vertragingen en onzekerheden voor de huurders te minimaliseren?
In het algemeen kan de uitkomst van aanbestedingen impact hebben op organisaties en bedrijven. We begrijpen dat de teleurstelling groot is bij FIXbrigade Amsterdam en andere partijen die bij deze aanbesteding gunningen zijn misgelopen. Het Rijk kan niet beoordelen wat het mislopen van de aanbesteding precies betekent voor deze partijen.
De gemeente Amsterdam geeft in de Raadsbrief van 23 januari 2024 aan: «Door het gesprek te blijven voeren kan ervoor gezorgd worden om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Er zou bijvoorbeeld gesproken kunnen worden over de toekomst van de werknemers van de FIXbrigade en als de gegunde partijen met de FIXbrigade als onderaannemer zouden willen werken, zou de gemeente daaraan kunnen meewerken. Het college is bereid om de FIXbrigade te ondersteunen bij werk-naar-werk dienstverlening. Indien gewenst zouden zij hulp aangeboden kunnen krijgen om nieuw werk te vinden binnen de techniek- of duurzaamheidssector.»
De aanbesteding die de gemeente heeft gedaan zorgt dat 13.788 woningen kunnen worden verduurzaamd met een energiebespaarservice. Veel huurders zijn daarmee geholpen. Voor wat betreft de impact op huurders die door de FIXbrigade geholpen worden, kan de FIXbrigade de reeds gemaakte bezoekafspraken met bewoners het eerste kwartaal van 2024 blijven uitvoeren middels de subsidie die ze al ontvingen vanuit de stadsdelen.
Kunt u uitleggen waarom de gemeente heeft gekozen voor een aanbesteding met bredere criteria, die volgens vertegenwoordigers van de Fixbrigade niet voldoende de grondige aanpak weerspiegelen die hun methode kenmerkt?
In de raadsbrieven van de gemeente Amsterdam legt de gemeente uit dat ze een proces hebben doorlopen en de aanbesteding zodanig hebben vormgegeven dat het zo veel mogelijk ruimte geeft aan kleine sociale ondernemingen. Het toelichten van die aanpak is aan het college van Amsterdam en het beoordelen van die aanpak is aan de gemeenteraad in Amsterdam die daar in februari over doorspreekt.
Wat is uw standpunt over de zorgen geuit door de Fixbrigade met betrekking tot de aanbesteding, met name met betrekking tot de vergelijking van «appels met peren» en de mogelijke onderschatting van de kosten voor een grondige isolatieaanpak?
Dit is voor ons niet te beoordelen. We hebben de ingediende stukken van de partijen niet gezien en kunnen daarmee niet vaststellen hoe de indieners zich tot elkaar verhouden. We vertrouwen erop dat dat proces bij de gemeente Amsterdam in goede handen is en dat ze dat goed afwegen.
Zijn er stappen ondernomen of overwogen om de Fixbrigade te ondersteunen na het verlies van de aanbesteding?
We volgen de ontwikkelingen in de sector van energiefixers, -coaches en andere aanpakken van energiearmoede, inclusief de situatie rond de FIXbrigade Amsterdam. Echter is dit een lokale aangelegenheid onder regie van de gemeente Amsterdam.
Wat zijn de stappen die het kabinet van plan is te ondernemen om ervoor te zorgen dat het doel van het verbeteren van de isolatie van duizenden huurwoningen in Amsterdam niet in gevaar komt?
Het kabinet heeft met het Nationaal Isolatieprogramma en de aanpak van energiearmoede middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld die kunnen worden ingezet om huishoudens te ondersteunen met energiebesparende maatregelen. De gemeente Amsterdam heeft een aanbesteding uitgevoerd en daar een aantal partijen gecontracteerd die hier invulling aan geven.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de lokale, van onderop ontwikkelde benadering van de Fixbrigade te integreren in toekomstige isolatieprojecten, gezien de positieve evaluatie van TNO over hun methode?
Gemeenten kunnen lokale organisaties inzetten voor de aanpak van energiearmoede en veel gemeenten doen dat. Ook geven veel landelijke initiatieven aandacht aan lokale inbedding. Het verschilt per gemeente wat het meest effectief is en we laten die keuze aan gemeenten. We ondersteunen in kennis en kunde om te zorgen dat lokale organisaties goed kunnen door ontwikkelen. We hebben vijf initiatieven genomen waarmee we belanghebbenden ondersteunen:
Daarnaast kunnen gemeenten ook andere programma’s en middelen inzetten, waaronder het Nationaal Isolatieprogramma, om huishoudens met (risico op) energiearmoede te ondersteunen, bijvoorbeeld door het beter isoleren van hun woning. Het kabinet is niet van plan publieke Fixbrigades op te richten. Het is aan gemeenten om te bepalen wat in hun gemeente het beste past, en we zien dan ook dat gemeenten daar hun eigen weg in vinden. We zien dat in diverse gemeenten Fixbrigades worden opgericht. Het huidige beleid geeft gemeenten middelen tot en met 2025. Bekeken wordt op welke manieren energiefixers voor de lange termijn een rol kunnen hebben in de aanpak van energiearmoede en verduurzaming.
Ziet het kabinet mogelijkheden om de Fixbrigades te integreren in de landelijke aanpak van slecht geïsoleerde woningen? Is het kabinet van plan om publieke Fixbrigades op te richten gezien de positieve beoordelingen en successen van de Fixbrigade volgens de TNO-evaluatie?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat inbesteden wenselijker is dan aanbesteden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten maken daar zelf afwegingen in. Het expertisecentrum aanbesteden PIANoo geeft aandachtspunten mee voor de keuze tussen inbesteden, aanbesteden en bijvoorbeeld ook subsidie en Open House. Daarnaast zijn het NPLW en RvO zijn bezig om opties voor vormen van inbesteden en aanbesteden in kaart te brengen en overzicht te bieden voor gemeenten. In dat kader hebben het NPLW en RVO eind vorig jaar een webinar georganiseerd over energiefixers, energiearmoede en aanbestedingsregels.
Het kabinet heeft € 500 miljoen beschikbaar gemaakt voor Fixbrigades (Kamerstuk 32 847, nr. 1014). Wat voor eisen zijn daaraan gesteld? In hoeverre heeft het kabinet invloed op de wijze waarop deze gelden besteed worden?
Om verwarring te voorkomen: de brief spreekt over «energiefixteams», en niet «Fixbrigades». FIXbrigade is een specifiek bedrijf, «energiefixers» en «energiefixteams» zijn algemene termen. De middelen zijn beschikbaar gemaakt aan gemeenten door de energiearmoedemiddelen te verhogen en de termijn te verlengen naar 31 december 2025. De gemeente kan de middelen die met deze beschikking beschikbaar worden gesteld gericht inzetten om huishoudens in een kwetsbare positie vanwege de gestegen energielasten op korte termijn te ondersteunen bij het nemen van maatregelen om de energierekening te verlagen. De specifieke manier waarop dit kan plaatsvinden vergt maatwerk en is aan de gemeente. Elke maatregel die kan helpen de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen kan daarbij worden ingezet. Te denken valt aan de inzet van energiefixers, energieadvies, energiedisplays, inregelen van Cv-systemen, de inzet van kleine energiebesparende maatregelen zoals tochtstrips en radiatorfolie tot aan een bijdrage aan grotere isolatiemaatregel zoals vloer- of spouwmuurisolatie in huur- en koopwoningen. Ook andere type maatregelen die bijdragen aan het reduceren van de energierekening zijn mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan een witgoedregelingen en andere vervangingsregelingen voor oude elektrische apparaten; mits dit aan de doelgroep (huishoudens die te maken hebben met energiearmoede) ten goede komt.
Het is niet toegestaan de middelen als financiële compensatie uit te keren. Ook maatregelen die niet aan of in de woning worden aangebracht zijn niet toegestaan, denk hierbij bijvoorbeeld aan zonnepanelen die op een andere woning, bedrijfsgebouw of veld worden aangelegd.
Het kabinet heeft met de hoeveelheid vereisten en verantwoording bewust gekozen voor veel ruimte voor gemeenten, met name om zo rekening te houden met de uitvoerbaarheid voor gemeenten, ruimte voor lokaal maatwerk en daarmee zo snel mogelijke ondersteuning voor huishoudens met (risico op) energiearmoede.
Het kabinet heeft invloed op de besteding van de middelen door flankerend beleid die alle belanghebbenden ondersteund, zoals de initiatieven die in het antwoord op vraag 8 en 9 zijn benoemd. Dit zorgt voor een groeiende en energieke nieuwe sector waarvan we zien dat partijen veel van elkaar leren en door ontwikkelen.
Hoe wordt geborgd dat juist fixbrigades bestaande uit mensen uit de eigen gemeenschap hiervoor ingezet kunnen worden? Indien deze nog niet bestaan, hoe gaat het kabinet hier in de toekomst voor zorgen?
Veel fixorganisaties werken met mensen uit eigen lokale gemeenschappen. Dat is efficiënt helpt om vertrouwen te krijgen van bewoners. Gemeenten hebben de ruimte om bij de aanpak van energiearmoede en de inzet van de middelen die daarvoor beschikbaar zijn te werken met lokale partijen en mensen uit lokale gemeenschappen. Ook stimuleren we op diverse manieren dat lokale organisaties goed kunnen opbloeien, bijvoorbeeld door de eerdergenoemde subsidie voor Energie Samen, de Fixbrigade en de Energiebank.
Heeft het kabinet op basis van de TNO-evaluatie additionele eisen gesteld aan gelden die beschikbaar zijn gemaakt voor Fixbrigades?
Juist door veel ruimte te geven voor de invulling van de energiearmoedemiddelen geeft het kabinet gemeenten de mogelijkheid om te kiezen voor meer grondige aanpakken zoals de FIXbrigade. We zien dit ook terug in de praktijk. Gemeenten vragen meer diensten uit, hebben meer aandacht voor lokale inbedding en geven extra ruimte voor personeel met afstand tot de arbeidsmarkt. Er is bewust geen doelstelling gegeven over bijvoorbeeld de hoeveelheid woningen, de precieze maatregelen en hoeveel tijd er per woning besteed wordt. Een gemeente kan kiezen voor aanpakken die goed aansluit bij de lokale situatie en bijvoorbeeld zelf afwegen of ze een beperkt aantal woningen grondig gaan opknappen, veel woningen enigszins aanpakken, of een combinatie daarvan.
Het bericht 'Moet de spoedeisende hulp in Goes en Terneuzen blijven? Ministerie haalt meningen op' |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de insteek van de geplande bijeenkomst in Goes over de acute zorg in Zeeland?1
De bijeenkomst van 17 januari 2024 in Goes over de acute zorg is georganiseerd in het licht van het ambtelijke traject rondom nieuwe normen voor de toegankelijkheid van acute ziekenhuiszorg, wat volgt uit het Integraal Zorgakkoord en de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg2. De huidige norm geeft onvoldoende duidelijkheid en richting aan zowel burgers als zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Vanwege de vele belangen die een rol spelen bij het vervangen van deze norm, is een zorgvuldig proces ingericht om tot nieuwe normen in de acute (ziekenhuis)zorg te kunnen komen.
Dit ambtelijke traject is gericht op het ontwikkelen van verschillende varianten van normen voor de kwaliteit en toegankelijkheid in de acute ziekenhuiszorg, gebaseerd op verschillende visies op de acute zorg. Daar zullen ook varianten bij zijn die gericht zijn op het behouden van de huidige 45-minutennorm of op normenkaders die meer dan nu sturen op nabijheid van acute ziekenhuiszorg, waarbij leefbaarheid in de regio een grote rol speelt. Om de varianten op te stellen wordt op verschillende manieren informatie opgehaald.
Een verandering in de normen voor de acute (ziekenhuis)zorg kan gevolgen hebben voor (het gevoel van) leefbaarheid in de regio. Om die reden is het organiseren van bijeenkomsten voor burgers en gemeenten, om de wensen, zorgen en behoeften die leven in deze groepen mee te kunnen nemen in de ontwikkeling van varianten van normen, één van de onderdelen van het proces. Hiertoe heeft een extern bureau de opdracht gekregen deze twee losstaande trajecten (één traject voor burgers en één traject voor gemeenten) voor het Ministerie van VWS te organiseren en begeleiden en het Ministerie van VWS daarover te informeren middels de oplevering van rapportages. Het Ministerie van VWS zal de uitkomsten van de bijeenkomsten, die door een extern bureau worden begeleid, openbaar maken.
Het deeltraject waarin bijeenkomsten worden georganiseerd met burgers en gemeenten is in lijn met verschillende moties die door uw Kamer zijn ingediend3, waarin het belang van de betrokkenheid van hen bij besluitvorming over de acute zorg telkens is benadrukt.
Worden op meer plekken in het land dit soort bijeenkomsten georganiseerd? Zo ja, op welke plaatsen en op basis waarvan zijn deze plaatsen gekozen?
Ja, in totaal worden vier bijeenkomsten georganiseerd voor het betrekken van inwoners. Het Ministerie van VWS heeft de keuze voor deze regio’s gemaakt op basis van de wens om tot een representatieve samenstelling te komen. De gekozen regio’s verschillen onderling bijvoorbeeld in geografische ligging in Nederland, of een regio groot- of kleinstedelijk is en de sociaaleconomische status. Door bewust van elkaar verschillende regio’s te kiezen, wordt de kans vergroot op een goede afspiegeling van de populatie. Tijdens het uitvoeren van het traject en het organiseren van bijeenkomsten is gebleken dat enkele regio’s onvoldoende tijd en capaciteit hadden om deel te nemen aan dit traject. De uiteindelijke keuze is gevallen op Friesland, Drenthe, Amsterdam en Zeeland.
Op welke manier bent u van plan de punten die mensen bij deze bijeenkomst(en) naar voren brengen mee te nemen bij de besluitvorming over de toekomst van de acute zorg?
Over het proces om te komen tot alternatieven voor de 45-minutennorm heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd4 op 16 juni 2023. Aangezien de 45-minutennorm door uw Kamer controversieel verklaard is, wordt besluitvorming over een eventueel alternatief voor de 45-minutennorm aan een volgend kabinet overgelaten. Het ambtelijke traject, met verkennende gesprekken met onder andere burgers, gemeenten en veldpartijen alsmede het in kaart brengen van verschillende varianten van normen, wordt wel voortgezet. De resultaten van dit traject kunnen te zijner tijd gebruikt worden bij de voorbereidingen van een volgend kabinet. Dit is ook aan uw Kamer kenbaar gemaakt5.
Alle aspecten die door deelnemers naar voren worden gebracht tijdens de bijeenkomsten worden door het externe bureau verwerkt in een eindrapportage. Deze rapportage wordt opgeleverd aan het Ministerie van VWS. Naast de trajecten die worden georganiseerd waarin gemeenten en burgers om inbreng wordt gevraagd, zijn verschillende andere deelonderzoeken uitgezet. De opbrengst van de verschillende deeltrajecten samen wordt meegenomen in het opstellen van varianten van nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit in de acute zorg, wat centraal staat in fase 1 van het ambtelijke traject.
Wat bent u van plan te doen, als mensen vooral aangeven dat zij niet willen dat de spoedeisende hulp (SEH) in hun regio verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er plannen om de SEH in Goes en/of Terneuzen te sluiten of af te bouwen of wordt daarover nagedacht?
Voor zover bij mij bekend zijn er geen plannen om de SEH in Goes en/of Terneuzen te sluiten of af te bouwen en wordt daar ook niet over nagedacht.
Hoe staat het met de plannen rondom de hervorming van de 45-minutennorm? Heeft deze bijeenkomst hiermee te maken? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het feit dat de ontwikkelingen rondom de 45-minutennorm controversieel verklaard zijn?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is deze bijeenkomst georganiseerd in het licht van het traject rondom nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit in de acute zorg. In deze kabinetsperiode is een start gemaakt met dit proces. Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld6 is dit (demissionaire) kabinet van mening dat de huidige norm, de 45-minutennorm voor SEH’s en afdelingen acute verloskunde, niet voldoet. Het traject rondom de vervanging van de 45-minutennorm voor SEH’s en afdelingen acute verloskunde is controversieel verklaard door uw Kamer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het demissionaire kabinet dus geen besluiten nemen over deze norm. Echter het controversieel verklaren neemt de urgentie, en het oorspronkelijke beoogde doel, niet weg. Ook een volgend kabinet zal hier een beslissing over moeten nemen. Wegens het (maatschappelijke) belang van het traject wordt het lopende ambtelijke traject met verkennende gesprekken met onder andere burgers, gemeenten en veldpartijen daarom wel voortgezet. Deze ambtelijke verkenning kan te zijner tijd worden gebruikt door een volgend kabinet om een zo afgewogen mogelijk besluit te kunnen nemen.
Het artikel ‘NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de zorgen van de heer Zandee dat het NATO New Force Model qua personele vulling vooral voor kleine NAVO lidstaten, waaronder Nederland, uitdagend gaat worden, zoals geuit in het artikel «NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies»?1
De implementatie van het NATO Force Model (NFM) heeft verstrekkende gevolgen voor alle bondgenoten. Het vraagt onder andere om investeringen in en verdere adaptatie en versterking van onze krijgsmachten. Een voorwaarde voor groei zijn mensen en materieel. Een belangrijke afspraak is dat bondgenoten structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie besteden, conform de Defence Investment Pledge (DIP) van vorig jaar.
Bondgenoten zullen gezamenlijk voldoende eenheden met voldoende personeel beschikbaar moeten stellen voor de vulling van het NFM. Dat is nodig om de nieuwe militaire plannen voor afschrikking en verdediging van het bondgenootschap uit te voeren. Het kabinet investeert dan ook fors in het versterken en toekomstbestendig maken van de krijgsmacht, zoals beschreven in de Defensienota 2022. Dat zal komende periode de hoogste prioriteit moeten blijven. Gezien de omvang van deze uitdaging heeft Nederland binnen de NAVO aangedrongen op een realistische vulling van de plannen en een gefaseerde implementatie, omdat sommige benodigde militaire capaciteiten – inclusief benodigd personeel – pas in de komende jaren gereed en inzetbaar zijn.
Wat is de totale nationale behoefte aan personeel voor het invullen van de Nederlandse bijdragen aan regionale plannen zoals de NAVO heeft besloten in Vilnius vorig jaar?
De gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht en daarbij behorende personele behoefte worden volledig inzichtelijk zodra de NAVO de totale invulling van het NFM in detail heeft uitgewerkt. Bovendien zal het NATO Defence Planning Process (NDPP) de capaciteitsdoelstellingen voor bondgenoten herzien en de operationele behoefte voor de nieuwe plannen die voortvloeit uit het NFM mede bepalen (Force Structure Requirements). Zoals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda (Kamerstuk 28 676, nr. 444 van 17 oktober 2023) informeert het kabinet uw Kamer, zo nodig vertrouwelijk, zodra meer bekend is over de implicaties voor Nederland.
Wat is de personele behoefte voor de territoriale verdediging en de bescherming van het Nederlandse grondgebied?
Collectieve verdediging en de afschrikking van agressie tegen het NAVO verdragsgebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle NAVO bondgenoten. De militaire verdedigingsplannen van NAVO voorzien in deze kerntaak. Nederland levert een militaire bijdrage via het NFM.
Zoals beschreven in de brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» van 27 september jl. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) is het binden en behouden van personeel één van de grootste uitdagingen voor Defensie. De vulling van de krijgsmacht moet worden verbeterd om de uitvoering van de grondwettelijke taken te kunnen garanderen. De voorgenomen investeringen en ontwikkelingen op het gebied van personeel blijven derhalve hard nodig. In de Kamerbrief «Contouren behouden, binden en inspireren» van 1 september 2022 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 8) zijn onze plannen uiteen gezet om de personele gereedheid te verbeteren. In de eerder genoemde brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Defensie zal aanvullende maatregelen moeten blijven nemen om de personele gereedheid te verbeteren.
Zijn de personele tekorten van dien aard dat de grondwettelijke taken niet kunnen worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat Het Multi Domain Optreden (MDO) het nieuwe operationeel concept van de NAVO vormt: in hoeverre stelt het MDO andere eisen aan personeel, materieel en commandovoering dan het New Force Model dat niet alleen gaat over meer mensen en middelen, maar ook over een andere manier van eenheden inzetten?
Het op 19 mei 2023 vastgestelde Alliance Concept for Multi Domain Operations (NATO MDO-concept) vormt samen met andere (deel)concepten het conceptuele kader voor de wijze van inzet van militaire capaciteiten van de NAVO binnen het Concept for the Deterrence and Defence of the Euro-Atlantic Area (DDA-concept) en de onderliggende Regional Plans (RPs). Dit concept richt zich op het orkestreren van militaire activiteiten binnen de vijf militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. De krijgsmacht hanteert het NAVO MDO-concept als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. De implicaties voor personeel, materieel en commandovoering worden op dit moment in kaart gebracht. Het MDO-concept en het NFM zijn complementair aan elkaar en stellen in die zin geen aanvullende eisen aan personeel, materieel en commandovering.
Draagt Nederland actief bij aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen die Nederland en de NAVO mee moeten nemen in de ontwikkeling van de Nederlandse / NAVO krijgsmacht op de korte en lange termijn? Zo ja, welke elementen in uw organisaties doen dat (wetenschappelijk, strategisch, operationeel en tactisch)?
Nederland en de NAVO werken doorlopend aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO op zowel de korte en lange termijn. Nederland speelt een voortrekkersrol bij het versterken van de samenwerking met bondgenoten, het tegengaan van strategische tekortkomingen en capaciteiten, het opschalen van de defensie-industrie en het versterken van (kennis)specialisaties, waaronder onderwerpen zoals kritieke infrastructuur op de Noordzee. Het ontwikkelen van de krijgsmacht is een kernonderdeel van het werken bij de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Personeel/Materieel van maandag 29 januari 2024?
Ja.
De betrokkenheid van een AIVD’er bij het saboteren van het Iraanse kernwapenprogramma |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sabotage in Iran: een missie in duisternis»?1
Ja. Er is kennisgenomen van genoemde publicatie over dit onderwerp.
In het algemeen geldt dat de Kamer over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) wordt geïnformeerd. Dit is in overeenstemming met de waarborgen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 bevat over onder meer de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten.
Op operaties van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, publicaties daarover en veronderstellingen die daarin worden gedaan, juist of onjuist, kan nooit worden ingegaan. De inhoud van publicaties en veronderstellingen die daarin worden gedaan, zijn altijd voor rekening van de betreffende journalist.
Ik hecht er wel aan het volgende te benadrukken:
Alle handelingen van de AIVD en de MIVD zijn gebaseerd op de taken, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden die in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2002 waren en thans in de Wiv 2017 zijn opgenomen. Over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten wordt via de CIVD politieke verantwoording afgelegd. Bovendien geldt dat de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te allen tijde belast was en is met de controle op de rechtmatigheid van het handelen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee vormt de CTIVD een wezenlijk onderdeel van het stelstel van wettelijke waarborgen die van toepassing zijn op de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Wat is uw reactie op het bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u in zijn algemeenheid aangeven wanneer operaties van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten (I&V-diensten) in het buitenland goedkeuring vereisen van de politieke leiding?
Voorop staat dat de Wiv 2017 geen onderscheid kent tussen de inzet van bevoegdheden in het binnen- of buitenland. Dat houdt in dat dezelfde voorwaarden en waarborgen gelden voor inzet in het buitenland als voor diezelfde inzet in Nederland, waaronder begrepen de voorgeschreven toestemmingsniveaus uit de Wiv 2017, toetsing door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) of voorgeschreven meldingen bij de CTIVD.
Zowel in de periode waar de publicatie betrekking op heeft, als nu functioneren de diensten onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Vanwege de genoemde plicht tot geheimhouding kan in het openbaar niet worden ingegaan op de informatievoorziening aan de Minister-President. In het algemeen geldt dat de betrokken Ministers de afweging maken of de Minister-President direct of via de Raad voor de Veiligheids- en Inlichtingendiensten en vertrouwelijk wordt geïnformeerd over het handelen van de diensten.
De AIVD en de MIVD hebben te maken met een stelsel van parlementaire controle. Primair geldt dat parlementaire controle plaatsvindt in het openbaar, via de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken (indien van toepassing) en in het geheim – waar het staatsgeheime informatie betreft – in de CIVD. Daarnaast vindt doorlopende controle plaats via de CTIVD, de onafhankelijke en gespecialiseerde toezichthouder op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ook worden bepaalde door de Minister verleende toestemmingen (de grondslag van een operatie) aan de TIB voorgelegd voor een rechtmatigheidstoets. In andere gevallen mag uitsluitend de Rechtbank Den Haag toestemming verlenen.
Verder wordt over de aard en inhoud van de informatievoorziening en verantwoording aan de CIVD door het kabinet in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Kunt u in zijn algemeenheid aangeven wanneer de I&V-diensten verantwoording moeten afleggen voor operaties in het buitenland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt zonder in te gaan op deze specifieke casus reageren op de duiding van topambtenaar Wim Kuijken dat het tot de professionele taak hoort van de AIVD om de Minister te informeren bij dit soort operaties, en dat ook de Minister-President op de hoogte dient te zijn «vanwege de mogelijke geopolitieke implicaties»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt in zijn algemeenheid aangeven wanneer de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) over operaties in het buitenland geïnformeerd moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de democratische controle op de operaties waar de I&V-diensten aan deelnemen voldoende geborgd is?
Ik ben van mening dat zowel de democratische controle alsook het toezicht op de handelingen van de diensten, zijn geborgd. Ik verwijs u verder naar de beantwoording van vraag 1 en 2.
Kan het voorkomen dat de Nederlandse I&V-diensten hulpverlenen aan acties van andere I&V-diensten zonder zelf op de hoogte zijn van wat die acties behelzen, en wat de (geopolitieke) gevolgen zijn van die acties? Acht u dat wenselijk?
Er wordt in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze van de diensten, waaronder de aard van de samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen (hierna: buitenlandse diensten).
Internationale samenwerking is voor de AIVD en de MIVD van essentieel belang.
De samenwerking met buitenlandse diensten moet voldoen aan de wettelijke vereisten en waarborgen zoals door de Wiv 2017 is bepaald.1 Dat betreft allereerst de bevoegdheid tot het aangaan van samenwerkingsrelaties met buitenlandse diensten en de daaraan voorafgaande, door de diensten te maken, weging die bepalend is voor de vraag of en, zo ja, waaruit die samenwerking kan bestaan. De Wiv 2017 geeft verder een regeling voor de verstrekking van gegevens alsmede het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten. Tevens bevat de Wiv 2017 een regeling voor het doen van verzoeken om technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten door de AIVD of MIVD.
De samenwerking met buitenlandse diensten valt volledig onder het toezicht van de CTIVD.
Welke eisen stellen de Nederlandse I&V-diensten aan het meewerken aan operaties geleid door I&V-diensten van andere landen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat de AIVD in 2007 betrokken was bij een sabotageactie van het Iraanse kernwapenprogramma? Zo ja, heeft er op enige wijze politieke goedkeuring plaats gevonden van deze actie? Is er op enige wijze achteraf verantwoording afgelegd over de actie?
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de CIVD worden gedaan.
Kunt u bevestigen dat de AIVD «wist dat het meedeed aan een operatie om het Iraanse nucleaire programma te saboteren», zoals de Volkskrant stelt? Zo ja, in hoeverre zou op basis van die kennis volgens u goedkeuring verzocht moeten worden voor de deelname bij de politieke leiding? In hoeverre had op basis van die kennis de CIVD geïnformeerd moeten worden?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat de AIVD niet wist op welke wijze de eigen agent zou bijdragen aan het saboteren van het Iraanse kernwapenprogramma, namelijk via het inbrengen van een computervirus?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederland operaties uitvoert met mogelijk verstrekkende gevolgen zonder zelf volledig op de hoogte te zijn van de inhoud van die operaties?
Zie het antwoord op vraag 8.
Waren de handelingen (of het gebrek daaraan) van de AIVD m.b.t. de sabotageactie volgens u in strijd met de toen geldende wetgeving, in het bijzonder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) 2002?
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de CIVD worden gedaan.
Zouden de handelingen (of het gebrek daaraan) van de AIVD m.b.t. de sabotageactie volgens u in strijd zijn met de Wiv 2017 en de Tijdelijke wet cyberoperaties?
De Wiv 2017 noch het kabinet spreken van «sabotage». De memorie van toelichting (MvT) op de Wiv 2017 spreekt van de mogelijkheid om verstoringsacties uit te voeren, als één van de maatregelen zoals hieronder beschreven.
De Wiv 2017 bevat de bevoegdheid tot het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door de betreffende dienst te behartigen belangen. Vooropgesteld wordt dat deze bevoegdheid qua inzet, impact en risicoafwegingen veel verschillende verschijningsvormen kent. Bij het bevorderen of het treffen van maatregelen gaat het er met name om bepaalde anti-democratische, staatsgevaarlijke activiteiten of andere activiteiten die gericht zijn tegen één van de in de Wiv genoemde belangen te ontmoedigen of in de kiem te smoren met als uiteindelijke doel (preventief) te voorkomen dat de ermee gepaard gaande risico’s worden gerealiseerd.
De juridische basis om een verstoringsactie uit te voeren – met de explicitering dat hierbij gebruik mag worden gemaakt van een technisch hulpmiddel – is terug te vinden in artikel 73 lid 1 van de Wiv 2017. In de MvT Wiv 2017 is de toelichting op artikel 73 terug te vinden in paragraaf 4.3.2 In de Wiv 2002 was deze juridische basis terug te vinden in artikel 21 lid 1 sub a onder 2.
De Tijdelijke Wet onderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma wijzigt niets aan de bevoegdheid in het wettelijke kader hieromtrent en de waarborgen die hiervoor gelden. De Wiv 2017 blijft op dit punt onverkort van kracht.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te verzoeken onderzoek te doen naar deze casus?
De CTIVD bepaalt als onafhankelijke toezichthouder binnen de wettelijke kaders van de Wiv 2017 zelf of, en zo ja naar welk onderdeel van het handelen van de diensten zij onderzoek zal instellen. Het is mij niet bekend of de CTIVD voornemens is een onderzoek naar deze casus in te stellen.
De straf- en verblijfsrechtelijke consequenties van misdrijven door asielzoekers. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hoeveel van de 5.695 geregistreerde misdrijven door personen in locaties van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) (waaronder 2.320 unieke verdachten) in 2022 hebben geleid tot gedwongen uitzetting/terugkeer van de personen in kwestie? En om welke aantallen ging het in 2023?
Het vertrek van de groep vreemdelingen waar u naar verwijst, namelijk de groep waarover is gerapporteerd in de WODC-rapportage «Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisis-noodopvanglocaties 2017–2022»1, wordt niet als zodanig geregistreerd. Wel zijn gegevens bekend over het vertrek van vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS-ers). Dit kunnen vreemdelingen zijn die eerder opvang hebben gehad bij het COA, maar ook vreemdelingen met een reguliere verblijfsachtergrond van wie het verblijfsrecht is beëindigd of vreemdelingen die geen legaal verblijf hebben gehad in Nederland.
In 2022 zijn 970 VRIS-ers uit de caseload van DT&V vertrokken. In 2023 zijn 1.130 VRIS-ers vertrokken.
Ten behoeve van vraag 7 is ook de instroom van VRIS-ers in onderstaande tabel vermeld.
Instroom
1.260
1.260
Aantoonbaar vertrek
Zelfstandig vertrek
90
120
Gedwongen vertrek
620
710
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
270
290
Kunt u een uitsplitsing maken per type misdrijf?
De gegevens over vertrek kunnen in het systeem niet op die manier automatisch worden gekoppeld aan een type misdrijf.
Wel is in bovengenoemde WODC-rapportage «Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisis-noodopvanglocaties 2017–2022» een overzicht opgenomen van de delictscategorieën waarvan de personen in COA- en CNO-locaties werden verdacht. Zoals weergegeven in tabel 4.1 van de WODC-rapportage gaat het vooral om vermogensmisdrijven. In 2022 betrof dit 77% van het totaalaantal registraties. De daaropvolgende categorieën zijn geweld, waar ook de delictcategorie seksueel misdrijf onder valt (11%) en vernieling/openbare orde/openbaar gezag (8%). Levensmisdrijven vormen ongeveer 1% van het totaalaantal registraties. Hier geldt dat het over de gehele rapportageperiode voornamelijk om pogingen gaat; in 2% van de gevallen gaat het om een voltooid delict. Bij alle andere categorieën gaat het hoofdzakelijk om voltooide delicten.
In hoeveel gevallen ging het hierbij om personen die in 2022 verdacht werden van meer dan één misdrijf, te weten de helft van het totale aantal verdachten op COA-locaties? Om welke aantallen ging het in 2023?
Jaarlijks publiceert het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Datacentrum een overzicht van het aantal geregistreerde misdrijven door bewoners van COA-locaties en crisisnoodopvanglocaties. Uit de meest recente rapportage die ik in juni 2023 met uw Kamer heb gedeeld2, volgt dat er in 2022 5.695 verdachten van misdrijven zijn geregistreerd.
Het aantal verdachtenregistraties in 2023 wordt gepubliceerd in de volgende WODC- rapportage die ik naar verwachting voor het zomerreces met uw Kamer kan delen.
De gegevens over vertrek kunnen niet systematisch worden gekoppeld aan het aantal misdrijven waarvan vreemdelingen worden verdacht.
Hoeveel procent van de personen die in 2022 van meer dan vijf misdrijven werden verdacht (conform de gehanteerde categorieën in het WODC-onderzoek «Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisisnoodopvanglocaties 2017–2022») is uitgezet en hoeveel procent niet? Hoe liggen deze verhoudingen in 2023?
De gegevens over vertrek kunnen in het systeem niet automatisch worden gekoppeld aan het aantal misdrijven waarvan vreemdelingen worden verdacht.
Hoeveel asielzoekers (en/of andere personen die op COA-locaties verbleven) werden de afgelopen vijf jaar veroordeeld voor de delicten aanranding, verkrachting, zware mishandeling, doodslag en moord? Hoeveel van hen zijn uitgezet (en op welke wijze) en hoeveel niet?
In de WODC-rapportage waar ik in de vorige antwoorden naar heb verwezen, wordt ook het aantal afgehandelde misdrijfzaken door het Openbaar Ministerie gerapporteerd. Het gaat hierbij om de cijfers sinds 2019 en uitgesplitst naar delictcategorie.
In 2022 werden door de rechter 180 zaken afgehandeld in de delictcategorie «gewelds- en seksuele misdrijven». Daaronder vallen mishandeling, bedreiging en stalking, seksuele misdrijven, misdrijven tegen het leven en overige gewelds- en seksuele misdrijven. In 165 zaken werd de verdachte schuldig verklaard. In 15 zaken werd de verdachte vrijgesproken.
Voor vertrek van VRIS-ers verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. De gegevens over vertrek kunnen niet systematisch worden gekoppeld aan het type misdrijf.
Hoe kan het dat het aantal intrekkingen en afwijzingen van verblijfsvergunningen op grond van de openbare orde is afgenomen van respectievelijk 40 en 30 naar 20 en 10 tussen 2020 en 2022 terwijl zowel het aantal personen op COA-locaties als het aantal incidenten en misdrijven in die periode juist is toegenomen? Heeft deze trend zich in 2023 voortgezet?
Zowel in 2022 als in 2021 zijn 20 verblijfsvergunningen asiel ingetrokken op grond van openbare orde. Het intrekken van een vergunning is overigens niet aan de orde voor de groep asielzoekers die op COA-locaties nog in de asielprocedure zit en aan wie nog geen vergunning is verstrekt.
In 2022 zijn er 10 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde, in 2021 werden 20 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde.3
Er zijn in de eerste zes maanden van 2023 circa 10 asielvergunningen ingetrokken op grond van openbare orde. Er zijn in de eerste zes maanden van 2023 minder dan 10 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde. Hierbij moet worden opgemerkt dat gelet op ontwikkelingen in de jurisprudentie en het RSJ-rapport4 ook veel zaken door de IND noodgedwongen zijn aangehouden, waardoor besluitvorming nog niet mogelijk was.
Hoeveel vreemdelingen met een (aanvraag voor) een verblijfsvergunning asiel zijn in 2022 op grond van het Vreemdeling in de Strafrechtketen (VRIS)-protocol overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), hoeveel van hen zijn in totaal aantoonbaar vertrokken en hoeveel van hen zijn aantoonbaar gedwongen vertrokken? Om welke aantallen ging het in 2023?
Zie het antwoord op vraag 1.
In hoeverre strekt uw wetsvoorstel «Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen» zich tot intrekken of weigeren van verblijfsvergunningen asiel?
Dit wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21, vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ziet op het al dan niet kunnen afwijzen van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Het heeft dan ook geen betrekking op het intrekken of afwijzen van een asielvergunning.
Het wetsvoorstel ziet op het wegnemen van een inconsistentie in de Vreemdelingenwet. Het is nu wel mogelijk om van een vreemdeling die hier sinds zijn geboorte of voor zijn vierde levensjaar is gekomen een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken bij ernstige misdrijven, maar het is niet mogelijk een aanvraag voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd van hem af te wijzen bij ernstige misdrijven. Dit kan nu enkel als hij is veroordeeld voor 60+ maanden gevangenisstraf voor drugsdelicten.
Dit wijzigingsvoorstel zal dit wel mogelijk maken. Daarbij wordt aangesloten bij bestaande praktijk van de glijdende schaal (3.86 Vb) waarbij de duur van het rechtmatige verblijf van de vreemdeling wordt afgewogen tegen de inbreuk op de openbare orde (middels het plegen van ernstige misdrijven). Hoe langer het rechtmatige verblijf, hoe ernstiger het gepleegde misdrijf moet zijn om tot afwijzing van de verblijfvergunningsaanvraag onbepaalde tijd over te kunnen gaan.
De voorwaarden voor de verlening en intrekking van de vergunning voor onbepaalde tijd asiel zijn geregeld in artikel 34 en 35 Vw 2000. Een bepaling zoals artikel 21, vierde lid Vw 2000 staat niet in deze artikelen. Alle typen strafbare feiten, mits deze voldoende ernstig zijn, kunnen worden betrokken bij de afwijzing of intrekking van de asielvergunning.
Blijven de grenzen voor het afwijzen of intrekken van een verblijfsvergunning asiel op grond van de openbare orde ook onder dit wetsvoorstel op zes maanden (bij subsidiaire bescherming) en tien maanden (bij een vluchtelingenstatus)?
Aangezien het wetsvoorstel geen betrekking heeft op de verblijfsvergunning asiel, zal het de normen voor het weigeren of intrekken van een asielvergunning op grond van openbare orde niet wijzigen.
Zo ja, deelt u de mening dat de drempel om verblijfsvergunningen asiel op grond van de openbare orde te kunnen weigeren of intrekken fors omlaag moet en welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Op 3 oktober 2022 heb ik uw Kamer bericht over een toezegging in een brief van 1 juli 2020 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om uw Kamer te informeren over het openbare-ordebeleid in asielzaken.5 In de brief van 2022 heb ik aangegeven dat het op dat moment niet opportuun was om eventuele wijzigingen in te zetten in verband met een lopende procedure bij het Hof van Justitie van de EU. Inmiddels, op 6 juli 2023, heeft het Hof uitspraak gedaan. Ik verwacht u op korte termijn verder te kunnen informeren.
Bent u bekend met de recente casus (waarover ik benaderd ben) van een asielzoeker uit Budel die onlangs voor een dubbele aanranding werd veroordeeld tot zes weken voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar, nadat hij eerder (als bewoner van een ander asielzoekerscentrum) ook al was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een zedendelict?
Op individuele casuïstiek kan ik niet ingaan.
Zo nee, bent u bereid van deze casus kennis te nemen?
Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om op individueel niveau bemoeienis te hebben met de strafrechtelijke opvolging.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is indien een asielzoeker drie aanrandingen kan plegen zonder daarvoor één dag vast te zitten – laat staan er verblijfsrechtelijke consequenties van te ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat hard moet worden opgetreden bij overlastgevend en strafbaar gedrag, waaronder zedendelicten. Zoals ik in het antwoord op vraag 12 heb aangegeven is het echter niet aan mij als Staatssecretaris van asiel en migratie om bemoeienis te hebben met de wijze waarop iemand strafrechtelijk wordt vervolgd en vervolgens veroordeeld.
Ten aanzien van de verblijfsrechtelijke consequenties, geldt dat de IND de verblijfsvergunning asiel kan weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. Na een afwijzend besluit of een intrekking van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of (aansluitend in) vreemdelingenbewaring.
Deelt u tevens de mening dat het onverteerbaar is dat slachtoffers van dergelijke vergrijpen in hun eigen dorp met angst over straat moeten in de gedachte dat zij de dader opnieuw tegen het lijf kunnen lopen, aangezien deze geen enkele verblijfsrechtelijke consequentie ondervindt van zijn gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zonder op de individuele omstandigheden van dit geval in te gaan, wil ik benadrukken dat het absoluut onaanvaardbaar is dat overlastgevend en strafbaar gedrag leidt tot onveiligheid op straat. Overlastgevende en criminele asielzoekers moeten zo snel mogelijk uit ons asiel- en opvangstelsel gehaald worden. Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om overlast en criminaliteit te voorkomen en wanneer dit toch plaatsvindt, effectief aan te pakken. De nationale aanpak, waar het kabinet structureel 45 miljoen euro per jaar voor heeft vrijgemaakt, is te onderscheiden in vier pijlers: snel beslissen in de asielprocedure, maatwerk bieden in de opvang, lik-op-stuk beleid toepassen in de openbare ruimte en inzetten op terugkeer. Het OM zet in op een directe strafrechtelijke afdoening (lik-op-stuk) van een asielzoeker die verdacht wordt van een misdrijf, bijvoorbeeld door (super)snelrecht in te zetten. Op die manier wordt overlastgevend en crimineel gedrag hard aangepakt.
Deelt u de mening dat dergelijke zaken het logischerwijs toch al zeer geringe draagvlak voor het huidige asielbeleid alleen maar verder ondergraven? Zo nee, waarom niet?
Overlastgevend en crimineel gedrag van asielzoekers dragen bij aan onveiligheid en doen inderdaad afbreuk aan het draagvlak voor asielopvang. Om het draagvlak voor asielopvang te behouden, is het daarom van blijvend belang om overlastgevend en crimineel gedrag gericht aan te pakken.
Deelt u het uitgangspunt dat voor asielzoekers die misdrijven zoals aanrandingen en erger plegen geen seconde langer plaats zou moeten zijn in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Ten aanzien van de verblijfsrechtelijke consequenties op grond van openbare orde verwijs ik naar het antwoord op vraag 13.
Het Didam-arrest. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een nadere toelichting geven op uw brief van 19 december 2023 over de uitspraak van 22 maart 2023 van de rechtbank Midden-Nederland over de terugwerkende kracht van het Didam-arrest en de motie van de leden Bontenbal en Stoffer van 21 september 2023 inzake het Didam-arrest (Kamerstuk 36 410, nr. 27)?1
Ja, dit doe ik aan de hand van de beantwoording van uw onderstaande vragen.
Is de juridische ruimte voor gemeenten om plannen te selecteren met maatschappelijke meerwaarde door het Didam-arrest groter geworden, kleiner geworden of gelijk gebleven?
De juridische ruimte is naar mijn mening gelijk gebleven. In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat overheidslichamen ook bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen.2 Zoals de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 22 maart 2023 heeft overwogen3 gaat het bij het Didam-arrest niet om nieuwe regelgeving, maar om een logische invulling van bestaand recht. Ook vóór het Didam-arrest moesten overheidslichamen zich bij het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten al aan het gelijkheidsbeginsel – het bieden van gelijke kansen – houden. Dit gold ook voor plannen met een maatschappelijke meerwaarde.
Wel heeft het arrest voor veel onduidelijkheid gezorgd bij veel gemeenten en andere betrokken partijen en ook heeft het arrest directe gevolgen voor de bestaande gehanteerde praktijk gehad. Het arrest werpt een ander licht op de eisen die worden gesteld aan het privaatrechtelijk handelen van overheden bij onroerend goed transacties dan gebruikelijk was. Gemeenten en marktpartijen gingen er tot het Didam-arrest vanuit dat een «een-op-een» selectie zonder enige vorm van transparantie mogelijk was zonder dat er een motivering gegeven hoefde te worden aan derden waarom er met die ene partij in zee werd gegaan. Ten gevolge van het Didam-arrest moesten gemeenten in veel gevallen hun gehanteerde werkwijze en selectieproces bij verkoop van onroerende zaken4 aanpassen aan de eisen zoals die in het arrest waren benoemd. Uitgangspunt daarbij is dat bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure zal moeten worden gevolgd, tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Met andere woorden; er dient een objectieve motivering te zijn, beschikbaar voor derden voordat de overeenkomst wordt aangegaan, waarom er met die ene gegadigde een overeenkomst wordt gesloten.
Ik heb om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen een (juridische) factsheet gepubliceerd, met vragen en antwoorden over dit arrest.5 Daarnaast is de Handreiking «implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte) beleid ten behoeve van vastgoed en gebiedsontwikkeling» uitgebracht.6 Bij het Expertteam Woningbouw kunnen gemeenten advies en ondersteuning vragen over diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
Is alles wat vroeger na een eerlijk politiek proces voorwerp kon worden van een één-op-één-overeenkomst, na het Didam-arrest juridisch nog altijd mogelijk, via slimme selectiecriteria of via de uitzonderingsmogelijkheid?
Ja. In de brief van 19 december 2023 heb ik beschreven dat het Didam-arrest niet in de weg staat dat gemeenten bij de verkoop van gronden ruimte hebben om plannen te selecteren waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Aan gemeenten komt de vrijheid toe om selectiebeleid- en -criteria vast te stellen.7 Hierbij moet het gaan om objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Deze selectiecriteria kunnen behalve op criteria als prijs, loting, «first come, first served» en planning ook bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij.
Als bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak, hoeft de mededingingsruimte niet te worden geboden. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en daar moet, voordat de overeenkomst wordt aangegaan, bekendheid aan worden gegeven.
Als er juridisch minder mogelijk is: wat dan? En is alles wat nu niet meer mogelijk is in uw ogen ook terecht niet meer mogelijk?
Zie allereerst vraag 2. Ik ben van mening dat het toepassen van een openbare selectieprocedure voordelen biedt, namelijk transparantie en het bieden van gelijke kansen, waarmee ook het risico van bevoordelen en willekeur wordt verkleind en de waarde voor de samenleving wordt geoptimaliseerd. Het is een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is.
Wat betreft het realiseren van plannen met een maatschappelijke meerwaarde ben ik van mening dat deze plannen nog evenzeer mogelijk zijn als voor het Didam-arrest, mits dit in objectieve, redelijke en toetsbare criteria is te vatten. Dit komt de kwaliteit van plannen ten goede.
Is het nog altijd mogelijk dat een gemeente – bijvoorbeeld – een bepaalde locatie aan een bepaalde lokale welzijnsinstelling kan uitgeven ondanks dat een commerciële partij van elders ook belangstelling heeft getoond, of bestaat na Didam de kans dat het niet mogelijk blijkt om selectiecriteria te bedenken die én voldoende specifiek zijn om de beoogde instelling als enige uit het proces te laten komen én voldoende algemeen blijven om de door de Hoge Raad gewenste mededingingsruimte mogelijk te maken? Of vindt u een transparante politieke keuze voor een bepaalde, lokaal gewortelde welzijnsaanbieder nu juist het «favoritisme» waar we van af moeten willen?
Gemeenten hebben beleidsruimte bij het opstellen van selectiecriteria aan de hand waarvan de uiteindelijke koper wordt geselecteerd. Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest daarbij een transparante selectieprocedure, met objectieve, toetsbare en redelijke criteria moeten hanteren. Bij de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat dergelijke selectiecriteria ook kunnen bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij. Hiermee hebben gemeenten de mogelijkheid om voor een gewenste ontwikkeling op een locatie de nadruk te leggen op criteria als maatschappelijke meerwaarde van een initiatief, alsook op de hoedanigheid en geschiktheid van de partij of een lokale binding. Daarbij blijft vereist dat deze criteria kunnen worden gekwalificeerd als objectief, toetsbaar en redelijk.
De selectiecriteria moeten niet tot doel hebben om naar een op voorhand favoriete partij met uitsluiting van andere partijen, toe te schrijven.
Als op grond van de selectiecriteria, vastgesteld door het gemeentebestuur, op voorhand vaststaat dat een lokale welzijnsinstelling de enig serieuze gegadigde is die het gewenste plan kan realiseren, blijft een één-op-één selectie mogelijk.
Indien er meerdere partijen zijn die aan de selectiecriteria voldoen, dan zullen deze alle in de gelegenheid moeten worden gesteld om mee te dingen in een selectieprocedure.
Ik ben van mening dat een transparante selectieprocedure op basis van objectieve, redelijke en toetsbare criteria de maatschappelijke meerwaarde ten goede komt.
Als er juridisch niets is veranderd aan het aantal mogelijke uitkomsten: hoe taxeert u de toevoegde waarde van het Didam-arrest?
Het Didam-arrest heeft verduidelijkt dat gemeenten bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen en (potentiële) kopers van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Dit arrest en de door de Hoge Raad nu uitgeschreven lijn bevordert transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het verkopen van onroerende goederen8 verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals onder meer verkoop van onroerende goederen door overheidslichamen. Bevoordelen en willekeur worden voorkomen.
Is het – los van de juridische mogelijkheden – voor gemeenten in praktische zin makkelijker of moeilijker geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, denk daarbij aan onduidelijkheid over het recht, aan de administratieve lasten van selectieprocedures en aan de inschatting van de extra juridische risico’s die door het Didam-arrest zijn ontstaan?
Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest een transparante selectieprocedure moeten hanteren. Dat betekent dat het maatschappelijke doel en de eisen aan het plan voordat er een partij wordt geselecteerd objectief beschreven moeten worden. Dat levert aan de voorkant in sommige gevallen wellicht meer werk op dan voor het Didam-arrest. Voordeel is dat na selectie er minder discussie kan ontstaan met de geselecteerde partij over het gewenste plan. Dat helpt het planproces ná de selectie. Per saldo denk ik dat er op termijn geen maatschappelijk nadeel is vanwege de te volgen selectieprocedure.
Als het in de praktijk minder makkelijk is geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, heeft u enig idee hoeveel van dergelijke plannen om praktische redenen inmiddels niet zijn doorgegaan?2 Als u dat niet heeft: wat heeft u gedaan om daar inzicht in te krijgen? En wat wilt u nog doen?
Ik heb geen concrete cijfers in hoeverre het Didam-arrest in de praktijk ertoe heeft geleid dat plannen niet zijn doorgaan. Overigens hebben dergelijke signalen mij ook niet bereikt. Wel is het zo dat selectieprocedures in sommige gevallen opnieuw moesten of opnieuw moesten worden vormgegeven. Met het opstellen van het factsheet Gronduitgifte overheden (arrest Didam) 10 en de Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling11 heb ik eraan bijgedragen dat gemeenten handvatten hebben hoe selectieprocedures vorm te geven zodat deze voldoen aan de eisen als gevolg van het Didam-arrest. Op die manier kan worden voorkomen dat plannen niet doorgaan. Gezien de signalen die mij bereiken heb ik de indruk dat elke selectie kan worden vormgegeven conform de criteria van het Didam-arrest en inmiddels breed bekend is hoe om te gaan met het Didam-arrest.
Wie denkt u dat het meest content is met het Didam-arrest: de commerciële advocatuur en grote projectontwikkelaars of de bewonersinitiatieven zoals een Knarrenhof?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar welke partijen het meest content zijn met het Didam-arrest. Ik acht een dergelijk onderzoek ook weinig zinvol. Gemeenten moeten het plan, en de objectieve maatschappelijke doelen die zij met een plan wensen te bereiken, vooropstellen en niet zo zeer de partij die het plan realiseert. Daar is de maatschappij in zijn algemeenheid bij gebaat. Ik denk daarom dat de maatschappij in zijn algemeenheid content mag zijn met het Didam-arrest.
Acht u het juridisch überhaupt denkbaar dat de formele wetgever de toepasselijkheid van het Didam-arrest op de gemeentelijke praktijk op enigerlei wijze beperkt?3
Deze vraag beantwoord ik samen met vraag 11.
Hoeveel juridische ruimte om plannen met maatschappelijke meerwaarde te mogen selecteren moet er worden beperkt en/of hoe groot moeten de praktische consequenties van het Didam-arrest worden, voordat u de mogelijkheid gaat onderzoeken of de toepasselijkheid van het arrest beperkt kan worden?
Allereerst hoeft, zoals in het bovenstaande bij de beantwoording van vraag 3 is vermeld, het Didam-arrest voor gemeenten niet in de weg te staan aan de verkoop van gronden ten behoeve van plannen waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Het idee dat de toepasselijkheid van een arrest zou moeten worden beperkt als doelstelling is bovendien een vreemde stelling. Dit gaat uit van het idee dat transparantie van selectieprocedures weer zou moeten worden ingeperkt. Ik onderschrijf juist het belang van transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten door overheidslichamen.
De beschikbaarheid van natuurlijk voorkomend waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meet the boffins and buccaneers drilling for hydrogen»?1
Ja.
Waarom was u eerder sceptisch over het mogelijk voorkomen van natuurlijk voorkomende waterstof in de Nederlandse ondergrond? Heeft u hierbij recente ontwikkelingen en onderzoek wel voldoende meegewogen zoals het genoemde onderzoek van Zgonnik waarheen gerefereerd wordt in het artikel?
De geologische omstandigheden van gebieden waar natuurlijke waterstof verwacht wordt, zijn over het algemeen anders dan de omstandigheden in de Nederlandse ondergrond.
Voor natuurlijke waterstof is nodig: zeer diepe ijzerrijke gesteenten die reageren met heet water, waarna de daarbij gevormde waterstof een weg naar boven vindt en zich ophoopt in een ondieper gesteente of verder naar het aardoppervlak stroomt. Het artikel van Zgonnik geeft voor de Nederlandse ondergrond geen uitsluitsel.
Voor zover bekend zijn er in de duizenden Nederlandse boringen in de diepe ondergrond nooit significante hoeveelheden waterstof gemeten en zijn er nergens in Nederland natuurlijke emissies van waterstof waargenomen.
Kunt u aangeven welke specifieke onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland om de haalbaarheid en potentie van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland te beoordelen, en hoe deze resultaten de huidige beleidspositie beïnvloeden?
Dergelijk onderzoek is in Nederland niet gedaan. We weten veel van de Nederlandse ondergrond omdat die goed in kaart is gebracht voor olie- en gaswinning en voor geothermie. De geologische omstandigheden waarbij natuurlijke waterstof verwacht wordt, komen in Nederland nauwelijks voor.
Deelt u de mening dat een meer diepgaand onderzoek naar natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland noodzakelijk is voordat definitieve conclusies worden getrokken gezien de mogelijk grote potentie ervan als schone energiebron?
Zoals verwoord in antwoorden 2 en 3 is de kans op de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in de Nederlandse ondergrond klein, echter is deze niet compleet uit te sluiten. Private bedrijven en investeerders zijn vrij om onderzoek hiernaar in Nederland te doen. Samenwerking met de Nederlandse overheid is daarvoor niet noodzakelijk. TNO is recent een inventarisatie gestart naar de potentiële aanwezigheid van waterstof in de Nederlandse ondergrond. Recent onderzoek in Noord-Frankrijk laat zien dat waterstof van natuurlijke oorsprong kan voorkomen in en onder steenkoollagen. Gezien de overeenkomsten met steenkoollagen in Nederland wordt door TNO gekeken naar de eventuele aanwezigheid van waterstof in Nederlandse steenkoollagen. Daarnaast wordt ook naar de overzeese Caraïbische gebieden gekeken omdat de ondergrond aldaar mogelijk een grotere kans geeft op natuurlijk gevormd waterstof.
Zijn er onderzoeken gaande naar de mogelijke beschikbaarheid van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland? Zo nee, bent u bereid om nieuw onderzoek op te starten bijvoorbeeld via partijen zoals TNO en/of EBN?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u samenwerking met private bedrijven en investeerders om onderzoek naar de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in Nederland te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rol van Nederland in het internationale streven naar natuurlijke waterstofwinning, gezien de aanwezige kennis en expertise in ondergrondse exploratie?
Nederlandse marktpartijen en kennisinstellingen kunnen vanwege hun kennis en expertise een rol spelen in de exploratie naar natuurlijke voorkomens van waterstof in het buitenland.
Hoe beoordeelt u de pogingen van andere Europese landen om natuurlijk voorkomende waterstof te vinden en exploiteren? Bent u in contact met deze lidstaten hierover?
We verwelkomen de ontwikkeling van klimaatneutrale waterstofproductie en zien dat dit nog in een zeer vroege fase is. In de importstrategie van het kabinet werken we aan het creëren van importcorridors met potentiële exportlanden, zoals Spanje. Natuurlijke («witte») waterstof, indien in het buitenland in voldoende mate gevonden en op een veilige manier winbaar, zou in de toekomst deel kunnen gaan uitmaken van door Nederland geïmporteerde waterstof. Enkele landen waar al pilots gaande zijn, zijn Mali en IJsland. In Spanje zijn aanwijzingen voor een groot voorkomen aan witte waterstof, hier zal mogelijk een boring plaats gaan vinden. Het zijn vooral marktpartijen die deze ontwikkelingen stimuleren.
In internationale gremia, zoals het IEA Hydrogen Technology Collaboration Programme, wordt gesproken over de internationale ontwikkelingen rond natuurlijke waterstof. Hierbij wordt een nieuwe onderzoekstaak ontwikkeld met als doel de laatste stand van zaken in kaart te brengen en een roadmap te ontwikkelen voor dit onderwerp. Hierbij zijn enkele Nederlandse experts betrokken.
Hoe kan Nederland profiteren van de opgedane kennis in andere landen, zoals Mali en Australië, die al succesvolle natuurlijke waterstofprojecten hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Sabotage in Iran: een missie in duisternis’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een uitgebreid tijdpad maken van de missie van AIVD-agent Erik van Sabben om het Iraanse kernwapenprogramma te saboteren? Wanneer is de AIVD benaderd door de CIA en Mossad over deze missie? Wanneer is Erik van Sabben gerekruteerd hiervoor? Wanneer zijn betrokken Ministers geïnformeerd? Is Nederlandse betrokkenheid op enig moment gemeld aan de Tweede Kamer?1
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) worden gedaan.
Tot hoeverre was de AIVD geïnformeerd over deze missie? Wist de geheime dienst dat een van hun agenten het Iraanse kernwapenprogramma op grote schaal zou saboteren via een cyberaanval? Was de AIVD bekend met Stuxnet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de commissie-Stiekem voldoende op de hoogte gehouden over acties van de AIVD, of worden sommige acties en missies nog steeds geheim gehouden?
Ik benadruk dat alle handelingen van de AIVD en de MIVD zijn gebaseerd op de taken, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden die in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2002 waren en thans in de Wiv 2017, zijn opgenomen. Over de vertrouwelijke aspecten van het werk van de diensten wordt via de CIVD politieke verantwoording afgelegd. Bovendien geldt dat de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te allen tijde belast was en is met de controle op de rechtmatigheid van het handelen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee vormt de CTIVD een wezenlijk onderdeel van het stelstel van wettelijke waarborgen die van toepassing zijn op de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Terugblikkend op vragen van voormalig Kamerlid Karabulut (SP) over Nederlandse betrokkenheid bij een cyberaanval tegen Iran, ingezonden op 4 september 2019 en beantwoord op 17 oktober 2019, kunt u nu inhoudelijk antwoord geven op vragen 1, 2, 3, 4, 7, 8 en 10, die toentertijd niet beantwoord werden vanwege geheimhouding?2
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Is het gebruikelijk dat AIVD-agenten worden ingezet voor de missies van andere veiligheids- en inlichtingendiensten, zoals de Mossad of CIA? Hoe vaak komt dit voor? Worden u en/of de Minister-President hierover geïnformeerd? Wie maakt uiteindelijk de beslissing of AIVD-agenten meedoen met een missie van een andere geheime dienst?
Er wordt in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze van de diensten, waaronder de aard van de samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen (hierna: buitenlandse diensten).
Internationale samenwerking is voor de AIVD en de MIVD van essentieel belang.
De samenwerking met buitenlandse diensten moet voldoen aan de wettelijke vereisten en waarborgen zoals door de Wiv 2017 is bepaald.3 Dat betreft allereerst de bevoegdheid tot het aangaan van samenwerkingsrelaties met buitenlandse diensten en de daaraan voorafgaande, door de diensten te maken, weging die bepalend is voor de vraag of en, zo ja, waaruit die samenwerking kan bestaan. De Wiv 2017 geeft verder een regeling voor de verstrekking van gegevens alsmede het verlenen van technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten. Tevens bevat de Wiv 2017 een regeling voor het doen van verzoeken om technische en andere vormen van ondersteuning aan buitenlandse diensten door de AIVD of MIVD.
De samenwerking met buitenlandse diensten valt volledig onder het toezicht van de CTIVD.
Heeft de AIVD door deze missie in 2007 de doos van Pandora geopend en een nieuwe vorm van cyberoorlog geïntroduceerd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Is Stuxnet op latere momenten nogmaals gebruikt door de AIVD of MIVD, in Iran of in andere landen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de uitspraak van hoogleraar Dennis Broeders, dat het gebruik van Stuxnet niet voldoet aan internationale normen voor verantwoord gedrag in het digitale domein? Voldoen de acties van de AIVD en MIVD aan deze normen?
Voor de visie van het kabinet op de manier waarop het internationaal recht wordt toegepast in het cyberdomein verwijs ik u naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer van 5 juli 2019.4 De juridische kwalificatie van individuele incidenten of scenario’s vereist een zorgvuldige beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval.
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) worden gedaan.
Kunt u reageren op de uitspraak van meerdere experts op deze missie, dat dit een oorlogsdaad was? Heeft de AIVD, door deel te nemen aan deze missie, een oorlogsdaad gepleegd?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verloopt contact tussen Nederland en Iran? Wordt deze missie besproken?
Nederland onderhoudt diplomatieke relaties met Iran. In 2019 heeft het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken vragen gesteld aan Nederland naar aanleiding van een eerdere publicatie in de Volkskrant over dit onderwerp. De Kamer is hier destijds over geïnformeerd.5
Er wordt in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze van de diensten, waaronder de aard van de samenwerking met inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen.
Is er ooit onderzoek gedaan naar de dood van Erik van Sabben?
Voor de AIVD en de MIVD gelden dat er in het openbaar geen uitspraken kunnen worden gedaan over de werkwijze van de diensten.
Netcongestie |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre is de kennis van professor Vijay Vittal, een wereldleider op het gebied van elektriciteitsnetwerken en actief leiden lid van Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE), bij u bekend en bij netbeheerders als Tennet, Aliander, Liander en andere belangrijke spelers in het Nederlandse elektriciteitssysteem?
Ja, de netbeheerders gebruiken kennis uit de wetenschappelijke wereld. Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de analysetools die daarbij worden ingezet. TenneT werkt intensief samen met andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) en Distributiesysteembeheerders (DSO's) zoals Alliander, aan de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken. In deze Europese samenwerking worden wetenschappelijke inzichten betrokken. Door internationale samenwerking zorgen we ervoor dat niet alleen de relevante inzichten van professor Vittal worden omarmd, maar ook de kennis van andere wetenschappers en instituten, om zo tot een weloverwogen afweging te kunnen komen. Wetenschappelijke inzichten en kennis worden eveneens benut bij het ontwikkelen van nieuwe reguleringen en codes.
Wat heeft u in de afgelopen twee jaar ondernomen met de inzichten van professor Vittal? Is er een rapport of update gepland over de genomen maatregelen? Zo nee, welke stappen overweegt u alsnog te nemen?
Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de leveringszekerheid. TenneT en de andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) nemen de inzichten uit de wetenschap mee bij de monitoring van de leveringszekerheid. Over de leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem van Nederland voert TenneT een jaarlijkse monitoring uit van de middellange- en lange-termijn-leveringszekerheid. Deze monitoring is openbaar en wordt elk jaar aan uw Kamer gezonden. Dit is een wettelijke taak, zoals beschreven in de Elektriciteitswet 19981. Op dit moment zie ik geen reden om hier additioneel over te rapporteren.
Hoe hebben de netbeheerders tot dusver gebruik gemaakt van de internationale kennis van IEEE & professor Vittal in hun system engineering en operationele strategieën?
Netbeheerders maken actief en continue gebruik van internationale kennis en expertise. Voor het uitvoeren van hun kerntaken en dus ook met betrekking tot stabiliteit werken netbeheerders intensief samen met de wetenschap, ook internationaal. Dit betreft bijvoorbeeld samenwerkingen met Ksandr, CIRED, CIGRE en IEC:
Ook werken de Nederlandse netbeheerders al decennialang intensief samen met de vakgroepen Electrical Power Systems van de faculteiten Elektrotechniek van de TU’s in Delft en Eindhoven. Zij bekostigen onderzoeksprogramma’s en promotieonderzoeken, stellen personeelsleden met een passend profiel en voldoende deskundigheid voor een deel van hun werktijd ter beschikking om bij te kunnen dragen aan onderwijs en onderzoek van deze vakgroepen. Daarnaast vormen ze een belangrijke afnemer van afgestudeerde ingenieurs van deze vakgroepen, iets waar professor Vittal ook voor pleit.
Op deze wijze waarborgen de Nederlandse netbeheerders dat zij te allen tijde op de hoogte zijn van de actuele stand van het wetenschappelijk discours op het vakgebied en dat zij de competenties hebben om deze kennis daadwerkelijk toe te passen in de praktijk van het netbeheer.
Daarnaast nemen de netbeheerders deel aan diverse (internationale) innovatieprogramma’s. Voorbeelden hiervan zijn:
Waar staat Nederland momenteel in de ontwikkeling van de benodigde tools en technologieën die volgens professor Vittal’s team IEEE bevindingen nog ontwikkeld moeten worden?
Professor Vittal pleit in zijn artikelen voor analytische tools t.b.v. inzicht in het elektriciteitsnet. Deze gedachte komt breder terug vanuit de internationale wetenschap. Op dit moment bouwen netbeheerders aan zogenoemde «digital twins» van het elektriciteitsnet waarbij er nauw samengewerkt wordt met universiteiten. Op de universiteit van Delft bootsen ze bijv. het stroomnet na. Verder zijn er structurele samenwerkingen tussen technische universiteiten en netbeheerders waar tools en technologieën uit (onder andere) het vakgebied Electrical Power Systems hun weg vinden naar de praktijk van het netbeheer.
Indien u en de Nederlandse netbeheerders de bevindingen van professor Vijay Vittal haar IEEE team onderschrijven, bent u het dan eens met het advies om onmiddellijk een halt toe te roepen aan de verdere integratie van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitssysteem totdat de geïdentificeerde problemen adequaat zijn aangepakt en beheersbaar blijken?
Professor Vittal beschrijft in zijn artikelen vooral het risico voor tekorten aan flexibiliteit als gevolg van de adoptie van hernieuwbare en het uitfaseren van conventionele centrales hierdoor. Alhoewel dit signaal terecht is, is deze minder van toepassing in de context van het Europese/Nederlandse elektriciteit systeem. De elektriciteitsnetten in Nederland en Europa verschillen significant van die in de Verenigde Staten, waar de bevindingen van professor Vittal voornamelijk op gericht zijn. In Nederland wordt de situatie nauwlettend gemonitord door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en tot nu toe functioneert het systeem naar behoren. Bovendien hebben netbeheerders een reeks voorzorgsmaatregelen geïmplementeerd, vastgelegd in de Netcode en de Verordening voor Systeembescherming en -herstel, om adequaat te kunnen reageren op eventuele onvoorziene situaties.
Verder is een belangrijk voordeel van veel hernieuwbare energieoplossingen het gebruik van vermogenselektronica. Deze technologie kan veel sneller reageren dan traditionele synchrone generatoren en de bijbehorende regelsystemen, iets wat professor Vittal ook benoemd. Dit voordeel wordt geïllustreerd in de bijgevoegde figuur afkomstig van de netbeheerders, waar een frequentieafwijking als gevolg van een kortsluiting wordt getoond. Hierin worden twee situaties vergeleken: de conventionele situatie met grote centrales (weergegeven door de blauwe lijn) en de situatie met veel duurzame energieopwekking (weergegeven door de rode lijnen). Uit de figuur blijkt dat met de juiste regelsystemen de situatie met veel duurzame opwek een minder grote frequentieafwijking oplevert en dat deze sneller terugkeert naar de normale waarde. Dit toont aan dat de integratie van hernieuwbare energiebronnen, mits goed beheerd en ondersteund door moderne technologieën, niet alleen haalbaar is, maar ook de stabiliteit van het elektriciteitssysteem kan verbeteren.
Ik ben daarom niet voornemens om de hernieuwbare energiebronnen een halt toe te roepen, aangezien deze van cruciaal belang zijn om als Nederland minder CO2 uit te stoten en onafhankelijker te worden van energie uit landen buiten Europa.
Hoe beoordeelt u de huidige strategische, tactische, operationele en financiële plannen voor de komende één, vijf en tien jaar, gezien de mogelijk niet verwerkte inzichten en problemen in het recent gepresenteerde Nationale Plan Energiesysteem? Bent u van plan, dit plan bij te werken om rekening te houden met deze essentiële informatie en de daarmee samenhangende risico’s en financiële gevolgen?
De netbeheerders maken gebruik van de actuele wetenschappelijke inzichten in het elektriciteitssysteem op basis van de structurele samenwerking tussen de wetenschap en de netbeheerder. Deze inzichten hebben ook hun weg gevonden naar het nationaal plan energiesysteem (NPE). Op dit moment zie ik geen reden om het NPE bij te werken. Zoals aangegeven in het NPE wordt het NPE elke 5 jaar geupdate en kan er bijgestuurd worden via de jaarlijkse energienota, indien nodig.
Bent u op de hoogte van het artikel «Eerste rijverboden voor elektrische auto’s gepland»?1
Ja.
Zijn er in Nederland soortgelijke plannen in tijden van nood? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Nee, ik zet wel in op slim en netbewust laden.
Hoe kunnen we Zwitserse situaties verder voorkomen waarin er mogelijk elektrische automobilisten hun mobiliteit kwijtraken? Zou dit eventueel betekenen dat de ambities op elektrisch rijden iets meer losgelaten moeten worden zodat de overbelasting van het net enigszins afgeremd wordt? Wat zouden alternatieven kunnen zijn in dit soort situaties, zonder dat het dagelijkse leven en de mobiliteit geschaad wordt?
In de Zwitserse situatie betreft dit het feit dat de leveringszekerheid niet gehandhaafd kon worden. Zoals bekend heeft netcongestie ook in Nederland gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder duurzame mobiliteit. Op 18 oktober 2023 is de Kamer geïnformeerd over de congestieproblematiek in Flevoland (m.u.v. de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht en nieuwe en onorthodoxe maatregelen die het kabinet treft. Zo is aangekondigd dat slimme, aanstuurbare apparaten de norm worden. In de recent naar uw Kamer gestuurde Actieagenda congestie laagspanningsnetten wordt deze maatregel verder uitgewerkt voor slim en netbewust laden: (i) de uitwerking van een plan voor bi-directioneel laden, (ii) het toepassen van netbewust laden bij bestaande en nieuwe concessies voor laadinfrastructuur en (iii) het normeren van netbewust laden voor zowel publieke- als private laadpalen.
De maatregelen voor slim aanstuurbare apparaten zijn aangekondigd om huishoudens en bedrijven te beschermen tegen de gevolgen van netcongestie. Uiteraard is het uitgangspunt van deze genoemde maatregelen dat er instemming wordt verleend door de betrokkenen. Zoals ik eerder heb aangegeven, hoeft niemand te vrezen voor aanstuurbare apparaten die «zomaar» op afstand worden aan- of uitgezet.
De brief van de VN-rapporteur van 21 december 2023 getiteld Statement at the conclusion of the country visit to the Netherlands |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bovenstaande brief?
Wat vindt u van de constatering dat wonen als mensenrecht verder vertaald moet worden in wetgeving? Tot welke actie noopt het u? Als het u niet tot actie aanzet, kunt u dan aangeven waarom u actie niet noodzakelijk acht?
Wat vindt u van de constatering dat individuele klachten over mensenrechtenschending in behandeling genomen moeten kunnen worden in de Commissie in Genève? Deelt u de mening dat individuele klachten over schending van mensenrechten op dit vlak sowieso ook in Nederland behandeld moeten kunnen worden?
Op welke wijze heeft u over de wooncrisis, over de constatering van de VN-rapporteur over falend overheidsbeleid en een falen van de overheid om wonen als mensenrecht te beschermen gesproken? Tot welke inzichten leidt deze stevige constatering en hoe vertaalt u dit in uw (te intensiveren) aanpak van de wooncrisis?
Hoe ervaart u het door de VN-rapporteur geduide gemis dat de verschillende overheidslagen concreet doelen benoemen en krachtig sturen op de totstandkoming van resultaten om de wooncrisis op te lossen? Op welke wijze gaat u voor meer doorzettingsmacht vanuit de overheid zorgen?
Nederland heeft behoefte aan een toegankelijk, betaalbaar woonlandschap van goede kwaliteit. Daarom is in 2022 de Nationale Woon- en Bouwagenda opgesteld. Hier zijn drie kerndoelen in opgenomen: beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit. Deze doelstellingen zijn verder uitgesplitst in de 6 programma’s die onder de NWBA vallen. Vervolgens heb ik middels regionale woondeals door heel Nederland afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen, de locaties en door wie er gebouwd moet worden.
Om krachtiger te kunnen sturen op de totstandkoming van voldoende betaalbare woningen werk ik aan het wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting. Dit wetsvoorstel verankert de volkshuisvestelijke taak van alle overheden (en lokale partners zoals onder meer woningcorporaties) in regelgeving en geeft het Rijk, de provincies en gemeenten de benodigde wettelijke instrumenten om samen en met regionale afstemming regie te voeren op de volkshuisvesting. Daardoor verkrijgen overheden en hun partners meer doorzettingsmacht. Ik hoop uw Kamer hier snel over te kunnen informeren.
Kunt u concreet aangeven (in aantallen per provincie) voor hoeveel woningen nog een concrete locatie gevonden moet worden per peildatum 31 december 2023? Indien er nog niet voor alle via de Woondeals afgesproken aantallen woningen concrete locaties zijn, kunt u dan aangeven op welke termijn alle benodigde locaties alsnog beschikbaar zijn?
In het kader van de regionale Woondeals zijn afspraken gemaakt voor de bouw van 936.000 woningen. De Inventarisatie Plancapaciteit – najaar 20231 toont aan dat de procentuele verhouding tussen het aantal woningen opgenomen in woningbouwplannen en de resterende bouwopgave 129% is. Er zijn daarmee op nationaal niveau voldoende woningbouwplannen en locaties in beeld om in de woningbouwopgave te voorzien. Per provincie is de verhouding als volgt:
Provincie
Geraamde bruto plancapaciteit 2023 t/m 2030
Resterende bruto nieuwbouw volgens woondeals
Verschil
Procentuele verhouding woningbouwplannen en bouwopgave
Groningen
29.500
24.800
4.700
119%
Fryslân
26.500
15.200
11.300
174%
Drenthe
15.100
12.000
3.100
126%
Overijssel
59.100
37.500
21.600
158%
Flevoland
48.800
36.500
12.300
134%
Gelderland
122.900
94.500
28.400
130%
Utrecht
101.600
76.900
24.700
132%
Noord-Holland
259.500
166.200
93.300
156%
Zuid-Holland
225.100
230.000
98%
Zeeland
16.800
14.900
1.900
113%
Noord-Brabant
152.700
116.000
36.700
132%
Limburg
35.500
21.900
13.600
162%
Alleen in Zuid-Holland is er sprake van een klein tekort aan plannen. Inmiddels is de woningbouwopgave groter geworden. Om die reden worden het komend jaar aanvullende afspraken gemaakt met de provincies over de bouw van 45.000 extra woningen. Deze woningen kunnen niet alleen gerealiseerd worden door middel van het vinden van extra locaties, maar ook door het optoppen en splitsen van bestaande woningen en door het verdichten van bestaande locaties.
Deelt u de constatering dat de in de brief genoemde Rotterdamse corporatie prematuur overgegaan is tot sloop van sociale huurwoningen? Waarom wel, of waarom niet?
Herkent u de specifieke situaties die genoemd worden waarbij corporaties op het gebied van participatie en hun portefeuillestrategie keuzes maken die meer financieel dan mens gedreven zijn? Tot welke actie noopt het u?
Bent u tevens bekend met het eerdere rapport van de VN-rapporteur(s) uit 2021 over schending van mensenrechten op het gebied van adequate huisvesting in Nederland van 19 april 2021,Mandates of the Special Rapporteur on adequate housing as a component of the right to an adequate standard of living, and on the right tot non-discrimination, in this context; the Special Rapporteur on the right to development; the Special Rapporteur on the human rights of migrants; the Special Rapporteur on minority issues and the Special Rapporteur on extreme poverty and human rights?
Kunt u reflecteren op de constatering dat De Rotterdamwet volgens de rapporteur discriminerend is, omdat mensen op basis van afkomst en sociale klasse geweerd worden uit specifieke buurten en wijken terwijl in deze buurten en wijken woningen concreet beschikbaar zijn, maar niet worden toegewezen aan bepaalde huurders? Tot welk inzicht brengt het u?
Kunt u aangeven op welke manier de constateringen van de VN-rapporteur over de effectiviteit van sinds 2019 gevoerde nationale huisvestingsprogramma’s leiden tot uw verhoogde inzet om snel tot bouw van betaalbare woningen te komen? Met welk toegespitst crisisplan komt u tot een significante groei van het aantal bouwvergunningen? Op welke concrete wijze komt u tot een versnelling van ruimtelijke ordeningsprocedures en/of bezwaarprocedures?
In zijn end-of-mission-statement benadrukt de VN-rapporteur dat er sinds de start van deze Kabinetsperiode, na een periode waarin de nadruk op decentralisatie en marktwerking lag, de nodige goede stappen zijn gezet om het recht op adequate huisvesting beter te kunnen vormgeven. Ik illustreer dit graag op de volgende wijze:
We hebben de afgelopen jaren de regie hernomen op de beschikbaarheid van voldoende, passende en betaalbare woningen. Dat was hard nodig want wonen is een grondrecht. Een kerntaak van de overheid. «Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid» (bepaling 2 in artikel 22 van de Grondwet). De rol van de Rijksoverheid was op de volkshuisvesting te klein geworden. Te lang is geloofd dat de optelsom van alle gedecentraliseerde keuzes zou leiden tot de oplossing. Te veel is gedacht dat de markt als vanzelf vraag en aanbod in evenwicht zou brengen. Daardoor zijn steeds meer mensen in de knel gekomen. Er is een enorme schaarste aan woningen. Jonge gezinnen kunnen geen passende en betaalbare woning meer vinden. Van kwetsbare huurders wordt soms misbruik gemaakt. De jaarlijkse voortgangsrapportage «Staat van de Volkshuisvesting» van november vorig jaar laat zien dat er veel gerealiseerd is als het gaat om meer woningen bouwen, de betaalbaarheid verbeteren en de verduurzaming versnellen. Tegelijkertijd laat de Staat ook zien dat er nog ontzettend veel te doen is om onze maatschappelijke opgave op de volkshuisvesting te realiseren. We kunnen ons daarom geen stilstand veroorloven. We hebben hierbij alle partijen nodig: alle bestuurlijke lagen van de overheden, bouwers, ontwikkelaars, corporaties, investeerders etc. Het gedeelde gevoel van urgentie is er gelukkig ook bij de partijen, dit was goed te merken bij de eerste Dag van de Volkshuisvesting afgelopen november.
Inmiddels zijn de resultaten van de verhoogde inzet via de nationale volkshuisvestingsprogramma’s zichtbaar. Ondanks eerdere economische tegenwind zijn er volgens het vorig jaar opnieuw circa 90.000 nieuwe woningen opgeleverd, waarmee in deze Kabinetsperiode 180.000 van de 981.000 benodigde woningen gerealiseerd. Verder heb ik met 35 regio’s woondeals gesloten over de bouw van 936 duizend woningen in die regio’s, waarvan twee derde betaalbaar. In deze regio’s zijn er woningbouwplannen voor bijna 130% van de afgesproken bouwaantallen. Tevens heb ik 17 grootschalige woningbouwlocaties aangewezen. Ook zijn er de afgelopen jaren extra middelen voor de woningbouw beschikbaar gesteld zoals 6 mld. euro voor deze grootschalige locaties, 1,5 mld. euro voor het versnellen van woningbouwprojecten, ruim 1,5 mld. euro voor de Woningbouwimpuls en de Startbouwimpuls, 680 mln. voor flexwoningen. In de laatste weken van 2023 is voor ruim 1 miljard aan bijdragen voor onder andere de Startbouwimpuls, het Gebiedsbudget, het Volkshuisvestingsfonds en de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen aan gemeenten beschikbaar gesteld.
Corporaties hebben meer financiële ruimte gekregen door onder andere afschaffen van de verhuurderheffing en de Nationale prestatieafspraken. 600.000 huishoudens met een laag inkomen kregen een huurverlaging tot 575 euro. Voor nagenoeg alle 1,5 mln. huurtoeslagontvangers is de huurtoeslag in 2023 verhoogd en voor alle huurders is de maximale huurprijsstijging beperkt door deze te koppelen aan de loonontwikkeling in plaats van de inflatie. Tot slot geeft de Wet Goed Verhuurderschap gemeenten nu meer mogelijkheden om ongewenst verhuurgedrag tegen te gaan.
Tegelijkertijd deel ik de mening van de VN-rapporteur dat de ingezette richting weliswaar de juiste is, maar dat langjarig verder doorpakken noodzakelijk is. Door de verwachte bevolkingsgroei is de woningbouwopgave groter geworden. Daarbij laat het rapport van de Staatscommissie voor demografische ontwikkelingen niet alleen zien dat meer grip op migratie nodig en mogelijk is maar ook dat dit niet op korte termijn de druk op de woningbouwopgave zal verminderen.
De afgelopen jaren waren de economische omstandigheden ongunstig, door onder meer de gestegen rente en de stijgen bouwkosten. CBS-cijfers over het aantal verleende bouwvergunningen tot en met november 2023 liggen iets meer dan 25% lager dan de piek in 2021. Ook lag het aantal verkochte nieuwbouwwoningen in 2023 ten opzichte van 2021 bijna 40% lager. Daarom verwacht ik in 2024 en 2025 een dip in de bouwproductie.
Voor 2024 blijft mijn belangrijkste doel om snel te bouwen wat al vergund is en snel te vergunnen wat gebouwd kan worden. Doorbouwen gebeurt binnen- en buitenstedelijk, zowel grootschalig als «een straatje erbij» of met optoppen en transformatie. Hierbij helpen we met de versnellingstafels en de start-bouwimpuls om te zorgen dat projecten die door de economische tegenwind uitgesteld zijn, alsnog door kunnen gaan.
Inmiddels worden de economische vooruitzichten weer gunstiger: de rente stijgt niet meer of daalt zelfs, evenals de bouwkosten; inkomens stijgen en de meerprijs van nieuwbouw ten opzichte van bestaande bouw neemt af. Zowel de prijzen van bestaande koopwoningen als het aantal verkochte nieuwbouwwoningen zijn in de loop van 2023 weer gaan toenemen, zeker in het betaalbare segment. Deze indicatoren duiden op een verbeterende positie van de nieuwbouw en daarom verwacht ik de komende maanden ook weer een toename in het aantal verleende bouwvergunningen te zien.
Mijn focus ligt op het moment op het inkorten van lange procedures, capaciteit bij gemeenten en netcongestie. Om de sturing op de volkshuisvestelijke taak te versterken heb ik het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting naar uw Kamer gestuurd. In het wetsvoorstel Betaalbare huur streef ik naar een betere bescherming van burgers tegen te hoge woonlasten en zorg ik voor duidelijkheid voor marktpartijen. De financiële inspanningen van dit Kabinet via onder meer de woningbouwimpuls en het afschaffen van de verhuurderheffing heb ik hiervoor toegelicht.
In de Kamerbief investeringsklimaat heb ik verdere maatregelen aangekondigd om de condities voor investeringen in nieuwbouw te verbeteren. We staan gezamenlijk voor een grote opgave, waarbij een stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid van belang is, evenals een langdurige inzet op samenwerking.
Met de Omgevingswet, Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting en de aanpak versnellen van processen en procedures zet het Rijk in op versnelling van de woningbouw. Met de Omgevingswet wordt ingezet op gebiedsontwikkeling, waarbij integrale afwegingen worden gemaakt. Met het Wetsvoorstel Versterking Regie volkshuisvesting wordt de procedure ingekort en met de aanpak versnellen van processen en procedures wordt bezien hoe het totale bouwproces van initiatief tot realisatie kan worden versneld, bijvoorbeeld door het parallel schakelen van verschillende fasen in dit bouwproces.
Zoals gemeld op 31 januari 2024 zal ik in de loop van mei de overige vragen beantwoorden in mijn bredere inhoudelijke reactie op het eindrapport van de VN-rapporteur.
Hoe anticipeert u op de aankondiging van de VN-rapporteur dat er nog een eindrapport volgt in maart? Wat verwacht u aan constateringen en aanbevelingen?
Wilt u de vragen afzonderlijk beatwoorden binnen een termijn van twee weken?
Het sluiten van de nautische verkeerspost Ouddorp en het niet langer inzetten van vuurtorenwachters op vuurtoren Westhoofd |
|
Eline Vedder (CDA), Pieter Grinwis (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen over de sluiting van de nautische verkeerspost bij Ouddorp?1
Ja.
Kunt u aangegeven waarom is besloten om de genoemde verkeerspost te sluiten, ondanks het belang voor de scheepvaart?
Het gebied nabij de vuurtoren betreft het aanloopgebied naar de Goereese Sluis (Slijkgat richting Haringvliet) en een deel van de binnenwateren (Haringvliet). Dit is geen «Vessel Traffic Service-gebied» (VTS-gebied). Een VTS-gebied wordt o.a. bepaald door criteria zoals vaargeuldynamiek, aanwezigheid van goederenvervoer, hoeveelheid aan scheepspassages en kruisend scheepsverkeer. Op korte termijn zou een kostbare vervanging van de systemen voor het continueren van de dienstverlening vanaf vuurtoren Ouddorp noodzakelijk zijn. Aangezien het hier geen VTS-gebied betreft, is de keuze gemaakt hier niet in te investeren, waardoor het verstrekken van verkeersinformatie vanaf de vuurtoren beëindigd moest worden.
Het al dan niet continueren van de bemensing op vuurtoren Ouddorp staat al langer ter discussie, in 2015 is reeds afgeschaald van 24/7 bemensing naar gedeeltelijke bezetting. De functionaliteit van het vuurtorenlicht, alsook de instandhouding van het gebouw als Rijksmonument staan hiermee niet ter discussie.
Wat is het afwegingskader voor het opzetten dan wel sluiten van nautische verkeersposten?
Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Rijkswaterstaat houdt alle nautische verkeersposten binnen de VTS-gebieden in stand. Deze vallen binnen de kerntaken van Rijkswaterstaat. Wat een VTS-gebied is, wordt zoals gezegd o.a. bepaald door criteria zoals vaargeul dynamiek, aanwezigheid van goederenvervoer, hoeveelheid aan scheepspassages en kruisend scheepsverkeer.
Is de veronderstelling juist dat er ter hoogte van het Slijkgat een gat ontstaat in de Schelde Radar Keten?
Nee, de Schelde Radarketen faciliteert het VTS gebied vanaf de aanloop vanaf de Noordzee boven de Kop van Schouwen-Duiveland tot de Belgische grens bij Antwerpen. Het beheergebied dat binnen Vuurtoren Ouddorp valt, is geen onderdeel van de Schelde Radarketen.
Hoe waardeert u het belang van actuele scheepvaartinformatie voor de scheepvaart door het Slijkgat, zowel wat betreft veiligheid als doorvaart?
Ik hecht in het algemeen veel belang aan actuele scheepvaartinformatie. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor een veilige en vlotte doorstroming voor het scheepvaartverkeer binnen een VTS-gebied. Hierbij hoort het tijdig informeren van schippers over stremmingen, werkzaamheden en andere variabelen die effect hebben op een reis- of routeplanning. Voor een goede doorvaart en veiligheid blijft Rijkswaterstaat metingen uitvoeren en baggerwerkzaamheden verrichten in het Slijkgat. Metingen vinden standaard elke drie maanden plaats, plus na elke storm en bij signalen vanuit de scheepvaart. Indien nodig wordt er opdracht gegeven tot baggeren, dat afhankelijk van de weersomstandigheden, zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Actuele informatie wordt ten behoeve van de veiligheid verspreid via BAS-berichten (bericht aan de scheepvaart), gepubliceerd op de website van het Havenbedrijf Rotterdam en op vaarweginformatie.nl. Ook via de infolijn van RWS (0800-8002) kan informatie worden opgevraagd.
Als extra service werd tot nu toe op aanvraag ook informatie verstrekt vanuit de Vuurtoren Ouddorp middels een uurbericht. Rijkswaterstaat is zich er van bewust dat met het sluiten van de verkeerspost Ouddorp, deze bron van informatie wegvalt. Het gaat hierbij om niet-gevalideerde informatie van vaarweggebruikers die via de vuurtoren met andere gebruikers werd gedeeld. Er wordt verder overlegd met partijen over de informatiebehoefte van de gebruikers en hoe daar nog beter in kan worden voorzien.
Bent u bekend met het feit dat er in de eerste week van het nieuwe jaar al twee kotters vast zijn komen te zitten? Wat betekent deze situatie voor de nautische veiligheid en hoe hangt deze situatie samen met het niet afdoende baggeren én het niet langer bemannen van de Nautische Informatie Post Vuurtoren Westhoofd?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Door middel van metingen, baggeren en betonning wordt het Slijkgat begaanbaar gehouden. De twee kotters zijn vastgelopen in een periode waarin er niet gebaggerd en gemeten kon worden vanwege de arbeidsveiligheid (20 december–4 januari). Extreme weersomstandigheden veroorzaakten een onacceptabele situatie voor het uitvoeren van deze baggerwerkzaamheden. Binnen deze periode is vanuit Rijkswaterstaat en de Kustwacht meervoudig en via diverse kanalen een waarschuwing aan de scheepsvaart uitgegaan met betrekking tot het bevaren van het Slijkgat. Hierin werd het bevaren van het Slijkgat sterk afgeraden. De vuurtoren van Ouddorp had geen extra gevalideerde informatie voor de scheepvaart over het Slijkgat dan werd verstrekt in de publieke berichtgeving.
Waarom weegt volgens u een beroep op het niet aanwezig zijn van een Vessel Traffic Service-gebied (VTS) in de buurt van vuurtoren Westhoofd, en het geven van scheepvaartverkeersbegeleiding geen kerntaak van Rijkswaterstaat zou zijn in een dergelijk gebied, op tegen de praktijk van de verstrekking van actuele scheepvaartverkeersinformatie en in voorkomende gevallen actieve scheepvaartverkeersbegeleiding door de vuurtorenwachter in het telkens veranderende ondiepe Slijkgat?
Het is niet zo dat er geen informatie wordt verstrekt, alleen moet de schipper deze zelf actief opvragen via openbaar toegankelijke kanalen zoals https://www.vaarweginformatie.nl, https://waterinfo.rws.nl/, www.knmi.nlen https://waterberichtgeving.rws.nl. Het vooraf inwinnen van benodigde informatie maakt onderdeel uit van de reisvoorbereidingen van de vaarweggebruiker. De veiligheid van de vaarweg is daarnaast geborgd via markering van de vaarweg met behulp van betonning.
Waarom is het radarsysteem op Vuurtoren Westhoofd niet meegenomen in de «Landelijk en Uniform Vervangen van Vessel Traffic Services» (LUV-VTS-vernieuwing)? Wat zouden de meerkosten op jaarbasis daarvan zijn geweest, rekening houdend met de levensduur van het nieuwe radarsysteem? Bent u alsnog bereid het radarsysteem op vuurtoren Westhoofd te vervangen? Zo nee, waarom niet?
De meerkosten voor de vervanging van het radarsysteem bedragen eenmalig ca. 2 à 3 miljoen euro en deze investering dient eens per 10 jaar te worden gedaan. Daarnaast zijn er jaarlijkse kosten voor o.a. klein onderhoud, licenties en wettelijke keuringen en upgrades, die worden geschat op 0,4 à 0,5 miljoen euro per jaar. Daarbij komen nog jaarlijks personeelskosten van ca. 0,2 miljoen euro.
Gezien de kosten, het feit dat het gebied geen VTS gebied is en de gevalideerde informatie ook op andere manieren beschikbaar is voor de scheepvaart, zal het radarsysteem niet vervangen worden. Zie voor verdere uitleg de voorgaande antwoorden op vraag 2, 5 en 7.
Wat zijn de kosten die op jaarbasis worden bespaard met het niet langer bemannen van vuurtoren Westhoofd? Waarom wegen de maatschappelijke baten van het niet langer inzetten van vuurtorenwachters alhier volgens u op tegen de maatschappelijke kosten? Kunt u in het antwoord op deze vraag in brede zin ingaan op de voordelen van een vuurtorenwachter op het toezicht, van scheepvaartveiligheid incl. recreatievaart tot het bijdragen aan het onderscheppen van drugstransporten over zee, al dan niet door het Slijkgat, de enige vaarweg via welke ongezien drugs gesmokkeld kan worden in de richting van Rotterdam?
Met betrekking tot de kosten verwijs ik naar antwoord op vraag 8. Met betrekking tot de scheepvaartbegeleiding verwijs ik u naar antwoord op vragen 2, 5 en 7. In brede zin draagt verkeersbegeleiding bij aan scheepvaartveiligheid. De aanwezigheid van verkeersbegeleiding op een vaarweg kan mogelijk leiden tot het signaleren van verdachte situaties. Verkeersbegeleiding vanaf een verkeerspost is echter een kostbare maatregel die alleen in een VTS-gebied wordt ingezet. Op andere vaarwegen worden andere middelen ingezet zoals patrouilles met vaartuigen.
Welke eenmalige investeringsuitgaven en hoeveel financiële middelen zijn er jaarlijks nodig om het besluit om de informatievoorziening vanuit de vuurtoren Ouddorp per 1 januari 2024 terug te draaien? Klopt het dat de besparing op de investeringsuitgave inzake de te vernieuwen radarapparatuur € 1 à 2 miljoen is en de jaarlijks uitgespaarde kosten slechts € 4 ton betreffen (licentie, servicedesk, onderhoud, radar, marifooninstallatie, noodstroomaggregaat en personeelskosten)?
Zie hiervoor de beantwoording bij vraag 8.
Klopt het dat regionale partijen pas geïnformeerd zijn nadat u al had besloten tot sluiting van de verkeerspost bij Ouddorp? Zo ja, waarom zijn regionale partijen, zoals de gemeente Goeree-Overflakkee, niet proactief betrokken bij de besluitvorming?
De besluitvorming vloeit voort uit het gegeven dat de verkeerspost niet werd meegenomen binnen LUV-VTS. Met het oog op de forse onderhoudsopgave van Rijkswaterstaat is de afweging gemaakt niet te investeren in de noodzakelijke systemen voor het continueren.
Rijkswaterstaat heeft regulier overleg met omgevingspartners. Stellingname en zorgen van regionale partijen waren in dit proces reeds bekend en zijn daarom meegewogen in de besluitvorming. Na de besluitvorming is een omgevingsproces gestart, waarbij de omgevingspartijen zijn geïnformeerd over het besluit zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Daarnaast wordt er met relevante partijen (gemeente, visserij en watersportvereniging) overlegd en bekeken hoe en waar de beschikbare informatie nog beter zichtbaar kan worden gemaakt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst een veilige doorvaart van het Slijkgat mogelijk blijft? Worden hierover afspraken gemaakt met regionale partijen en Rijkswaterstaat alvorens de verkeerspost onomkeerbaar ontmanteld wordt? Kunt u garanderen dat het Slijkgat tot in lengte van jaren op een minimale diepte van 4 meter respectievelijk 5,5 meter wordt gehouden, ook na stormachtig weer, zoals in de afgelopen periode, en in tijden van hoge rivierafvoer?
Zie voor de werkwijze omtrent het verstrekken van scheepvaartinformatie de antwoorden op vraag 5 en 7.
Over de doorvaart van het Slijkgat zijn in de loop der tijd diverse afspraken gemaakt. Door de deltawerken en de hier relevante afsluiting van het Haringvliet veranderde het getij, waardoor de haventoegang naar Stellendam meer en vaker gebaggerd moet worden. In de Deltaschadewet werd vastgelegd dat het Rijk de toegangsgeul naar de haven op een diepte van 4,0m -NAP met een breedte van 200m moet onderhouden. Later zijn bij de aanleg van Maasvlakte 2, door de gemeente Rotterdam met diverse regionale stakeholders aanvullende afspraken gemaakt (o.a. via het zogenaamde Aldersakkoord). Het Havenbedrijf Rotterdam houdt de vaargeul van het Slijkgat over een lengte van 1.800 meter en een breedte van 100 meter op een diepte van 5,5m -NAP.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, kan het voorkomen dat de vaargeul van het Slijkgat direct na specifieke weersomstandigheden als storm en hoge rivierafvoer gedurende een korte periode niet de overeengekomen diepte heeft.
Kunt u deze vragen voor de plenair behandeling van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat door de Tweede Kamer op 23 januari a.s. beantwoorden?
Er was tijd nodig voor het verzamelen van de benodigde informatie waardoor de beantwoording voorafgaand aan de eerste termijn van de Kamer nog niet lukte, maar wel voorafgaand aan de tweede termijn.
Het bericht Twee gaslocaties in Groningen weer opgestart vanwege vrieskou |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
In uw brief aan de Kamer1 wordt vermeld dat bij aanhoudende kou het gas eerst uit de opslag bij Norg komt. Kunt u meer informatie verstrekken over de beschikbare hoeveelheid gas in deze opslag en de capaciteit ervan?2
Op 18 januari jl. bedroeg de vulgraad van gasopslag Norg 71,23%.3 Dit komt neer op een resterend volume van ongeveer 4,3 miljard Nm3. De productiecapaciteit van gasopslag Norg is 3,2 miljoen Nm3/uur.
De Europese wet- en regelgeving stelt dat de leveringszekerheid in een lidstaat geborgd moet zijn als gedurende één of meerdere dagen van uitzonderlijk hoge gasvraag het grootste productiemiddel, d.w.z. gasopslag Norg voor Nederland, uit zou vallen. De leveringszekerheid moet in dat geval geborgd zijn tot een temperatuur van –15,5 graden Celsius. GTS heeft in de «Analyse stand van zaken op de gasmarkt en leveringszekerheid in het volgende gasjaar» d.d. 26 mei 20234 aangegeven dat een capaciteitstekort op begint te treden bij de combinatie van een gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur van –6,5 graden Celsius en lager en uitval van gasopslag Norg. Om deze reden is in het vaststellingsbesluit 2023–2024 bepaald dat bij deze gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur productielocaties alsnog van nul naar het waakvlamniveau moeten worden gebracht.
Dit betreft een probleem ten aanzien van de capaciteit en niet ten aanzien van het volume van de opslag. Met andere woorden, het gaat niet om hoe vol de gasopslag zit maar om de hoeveelheid gas die per uur vanuit deze gasopslag geleverd kan worden bij zeer strenge kou. Dit verklaart ook waarom één dag van een dergelijk lage temperatuur er al toe leidt dat naar de waakvlam gegaan wordt.
In zijn uitspraak van 22 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:4721) een voorlopig oordeel gegeven over het vaststellingsbesluit 2023–2024. Daarbij heeft de Raad van State onder andere geoordeeld dat de hiervoor omschreven systematiek, waarbij NAM bij specifieke koude omstandigheden productielocaties tijdelijk op de waakvlam zet, duidelijk is en deze winter mag worden toegepast.
Heeft u, gezien de korte duur van de lage temperaturen, gekeken naar alternatieven zoals het tijdelijk reduceren van gasgebruik van bijvoorbeeld industrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een overzicht delen van alternatieve opties en uw redenen voor het niet kiezen voor deze opties?
Concreet geldt, zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, dat een capaciteitstekort begint op te treden bij een gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur van –6,5 graden Celsius en lager en uitval van gasopslag Norg. Dit geldt dus ook als er maar gedurende een dag sprake is van een dergelijke lage gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur. Dit is waarom het vaststellingsbesluit erin voorziet dat een of meer locaties in die situatie op de waakvlam moeten staan. Het opstarten van productielocaties bij die temperaturen volgt uit het vaststellingsbesluit en hier kan niet van worden afgeweken door NAM.
Het verminderen van de gasafname met als één van de meest extreme maatregelen het afschakelen van industrie (grootverbruikers) indien er sprake is van een noodsituatie als bepaald in Verordening (EU) 2017/1938, is ook gewogen in het vaststellingsbesluit. Daarbij is de conclusie dat deze maatregelen geen bijdrage leveren aan het mitigeren van een acuut capaciteitstekort. Het effecturen van verplichte matiging van gasafname door de industrie kost enkele dagen tot weken en daarmee draagt een dergelijke maatregel niet bij aan het mitigeren van een acuut capaciteitsrisico.). Een alternatief is een klemmende oproep aan de industrie doen om per omgaande haar gasafname te matigen. Dit zou slechts in theorie kunnen werken. Het effect is namelijk zeer onzeker, niet alleen vanwege de gevraagde snelheid, maar ook vanwege het vrijwillige karakter en omdat het ontstaan van onveilige situaties en schade aan installaties moet worden voorkomen.
Er zijn daarom op dit moment geen alternatieve opties die hiervoor uitkomst bieden. Vanwege het acute karakter is daarom in het vaststellingsnbesluit bepaald dat het Groningenveld deze winter nog beschikbaar is om een dergelijke situatie te ondervangen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is toegelicht is er zonder het Groningenveld op dit moment in specifieke omstandigheden namelijk nog niet voldoende capaciteit (snelheid waarmee het gas beschikbaar is).
Klopt het dat er voldoende gas is voor huishoudens, ziekenhuizen, scholen en andere voorzieningen wanneer ervoor wordt gekozen het verbruik in de industrie te matigen?
In principe is er voldoende gas aanwezig. Waar het in dit geval om gaat is dat er een situatie kan ontstaan waarin er sprake van ongeplande en ongecontroleerde
uitval van een middel waarmee dit gas in het systeem wordt gebracht (bijv. een opslag, een stikstofinstallatie of een import pijpleiding). Er is dan sprake van een acuut capaciteitsprobleem met als direct gevolg dat er minder gas in het systeem kan worden gebracht dan er wordt gevraagd. Dat valt alleen te ondervangen door acuut handelen dat uiterlijk binnen enkele uren effect heeft. Om daarbij gevaarlijke situaties te voorkomen doordat branders en processen zonder gas komen te zitten is het noodzakelijk dat (tijdelijk) extra capaciteit wordt bijgeschakeld of dat (tijdelijk) minder capaciteit wordt gevraagd. Zie verder vraag 2.
In uw recente update geeft u aan dat een aantal grootgebruikers nog altijd niet klaar zijn om over te stappen op importgas of duurzame alternatieven.3 In hoeverre zijn Groningers hier nu de dupe van?
Voor de negen grootste afnemers van laagcalorisch gas geldt sinds 1 oktober 2022 een wettelijk verbod op het onttrekken aan het net van laagcalorisch gas. Zij worden door GTS omgeschakeld naar hoogcalorisch gas. In een aantal complexe gevallen is sprake van vertraging in de uitvoering door GTS (bijvoorbeeld door omgevingstrajecten), maar dit heeft geen effect op de sluitingsdatum van het Groningenveld6.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de ombouw van de grootste afnemers primair in het belang is van de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas die over de hele linie in binnen- en buitenland in gang is gezet (door ombouw, verduurzaming en energietransitie). Dit om het gassysteem gelet op de definitieve sluiting van het Groningenveld zo robuust mogelijk te maken door de afhankelijkheid van gasopslagen en stikstofinstallaties te minimaliseren (bijvoorbeeld in geval van storingen).
Deze leden hebben vernomen dat er verwacht wordt dat Nederland na de winter bijna de helft van onze gasvoorraad over houdt.4 Heeft u dit meegenomen in uw besluit om het Groningenveld weer te openen?
Zoals aangegeven in het antwoord onder vraag 1, was er sprake van een capaciteitstekort (en dus niet van een volumetekort) als het grootste productiemiddel, d.w.z. gasopslag Norg uit zou vallen bij een gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur van –6,5 graden Celsius of lager. Dit is de reden geweest waarom ik in het vaststellingsbesluit dat ik op 22 september 2023 heb genomen, heb opgenomen dat bij deze gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur productielocaties naar het waakvlamniveau worden gebracht. De vulgraad van de opslagen aan het eind van de winter is daarom geen relevant gegeven bij het naar waakvlam brengen van twee productielocaties.
Deelt u de mening dat het kabinet met dit besluit de beloftes van Groningers Boven Gas bij de eerste koude dag in twijfel brengt? Hoe reageert u op Groningers die de komende dagen in extra stress en mentale leed moeten leven?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het kabinet is altijd helder geweest over de sluitingsdatum van het Groningenveld uiterlijk 2024. Het besluit is eind september 2023 genomen om vanaf 1 oktober 2023 de waakvlam slechts uitzonderlijk aan te zetten bij koud weer. Hiermee is voorkomen dat het Groningenveld gedurende de gehele winter op de waakvlam zou moeten. Inherent hieraan is dat het Groningenveld wel bij kou op de waakvlam gaat conform de vooraf bepaalde systematiek.
Beoogd was dat deze systematiek vooraf duidelijkheid zou geven. Toch heeft de uitvoering in de week van 8 januari, waarbij de productielocaties Spitsbergen en Scheemderzwaag kortstondig op de waakvlam moesten worden gezet, onrust veroorzaakt in Groningen en dat vind ik heel vervelend. Het opstarten moest zeer snel gebeuren en de decentrale overheden zijn pas op het laatste moment hierover geïnformeerd. Mocht zich deze situatie onverhoopt nog een keer voor doen, dan zal ik de overheden in Groningen eerder informeren.
Herkent u dat na het nieuws over de vertraagde versterking waardoor Groningers langer in onveilige huizen zitten met dit besluit opnieuw de veiligheid niet voorop staat?
Dat herken ik niet. Ondanks dat een deel van de beoordelingen later is opgeleverd, leidt dit er naar verwachting niet toe dat de versterking na 2028 wordt afgerond. Het SodM geeft ook aan dat de gaswinning op waakvlamniveau nu zo laag is dat de bevingen die nu plaatsvinden vooral worden veroorzaakt door deze drukvereffening en nauwelijks nog worden beïnvloed door de huidige gasproductie. Desalniettemin vind ik het heel vervelend dat het feit dat de productielocaties Spitsbergen en Scheemderzwaag kortstondig op de waakvlam moesten worden gezet, onrust heeft veroorzaakt in Groningen. Sinds mijn aantreden is immers mijn volle inspanning gericht geweest op het sluiten van het Groningenveld.
Het Groningenveld wordt per 1 oktober 2024 definitief gesloten. Dat wordt mogelijk gemaakt door de ingezette maatregelen op het gebied van verduurzaming, energiebesparing, verlaging van de gasvraag en ombouw in het buitenland. Aan het einde van de winter van 2023–2024 zal duidelijk zijn hoe vol de gasopslagen zitten, hoe de nieuwe stikstofinstallatie Zuidbroek II functioneert en de mate waarin de capaciteitsvraag verder is gedaald (bijvoorbeeld door minder export en energiebesparing). Met deze ingrediënten wordt in maart/april van dit jaar duidelijk hoe groot het restrisico voor de winter van 2024–2025 nog is en hoe daar naar te handelen in aanloop naar de definitieve sluiting van het Groningenveld op 1 oktober 2024.Daarnaast wordt er op dit moment verder samen met onder andere GTS doorgedacht worden over mogelijke mitigerende maatregelen. Voor de veiligheid van de mensen in Groningen is het noodzakelijk dat het Groningenveld zo spoedig mogelijk definitief sluit. Ik heb de Kamer «De wijziging van de Gaswet en Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld» gestuurd. Met deze wetswijziging wordt de definitieve sluiting per 1 oktober 2024 wettelijk vastgelegd. Ik hoop dat in het belang van Groningen dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk wordt behandeld.