Het bericht ‘Arbeidsmigrant reist steeds verder’ en het bericht ‘Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder’. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Arbeidsmigrant reist steeds verder» en het bericht «Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend. Het Financiële Dagblad kwam op 27 augustus 2020 jl. met een vergelijkbaar bericht «Arbeidsmigrant nog goedkoper gemaakt door detachering». Het lid Jasper van Dijk (SP)3 heeft daarover op 3 september jl. schriftelijke vragen gesteld. De beantwoording van onderstaande vragen kan in samenhang worden gezien met de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk
Klopt het dat, doordat de Poolse economie zich steeds verder ontwikkelt, het voor Europese arbeidsmigranten uit bijvoorbeeld Polen steeds minder aantrekkelijk is om in Nederland te werken of te blijven werken?
De groei van de Poolse economie en de lage werkloosheid in Polen in de periode voorafgaand aan de COVID-19 pandemie kan enige invloed hebben bij de keuze van Poolse werknemers om in andere EU-lidstaten te gaan werken. Dat neemt niet weg dat veel Poolse werknemers nog steeds buiten Polen willen werken. Ook in Nederland vormen Polen nog steeds de grootste groep onder de mobiele werknemers. Wel mag verondersteld worden dat een sterkere positie van Poolse werknemers op de arbeidsmarkt met zich meebrengt dat zij selectiever kunnen zijn bij hun keuze voor een bepaalde lidstaat, bijvoorbeeld op het punt van de woon- en werkomstandigheden.
Deelt u het beeld dat in landen als Polen, Tsjechië, Slovenië en Hongarije een groeiend aantal werkvergunningen wordt afgegeven aan personen buiten de Europese Economische Ruimte (EER), bijvoorbeeld uit Oekraïne, Turkije en Oezbekistan, welke personen daarmee ook aan de slag kunnen via bedrijven in de eerst genoemde landen in bijvoorbeeld Nederland waarbij ook de premies in genoemde landen en niet in Nederland worden afgedragen (A1-payrolling of A1-verloning)?
Een aantal lidstaten heeft vanwege tekorten op hun arbeidsmarkt de toelating van derdelanders versoepeld4. Derdelanders die legaal werken en verblijven binnen een EU-lidstaat kunnen op basis van het vrij verkeer van diensten5 tijdelijk in andere EU-lidstaten te werk worden gesteld. Deze derdelanders zijn – onder bepaalde voorwaarden, zoals voorafgaande verzekering in de zendende lidstaat – sociaal verzekerd in de zendende lidstaat. Op basis van Verordening (EG) 883/2004 kunnen uitgezonden werknemers maximaal 24 maanden sociaal verzekerd blijven in de zendende lidstaat. Dat betekent dat in de ontvangende lidstaat geen sociale premies behoeven te worden afgedragen. Ook ontstaat in de ontvangende lidstaat dan geen recht op uitkering, bijvoorbeeld bij werkloosheid.
Deelt u het beeld dat de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) op 1 januari van dit jaar ervoor zorgt dat Nederlandse bedrijven waar veel tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten werken overstappen op deze A1-verloning?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk heb ik op dit moment geen helder beeld van dit effect van de WAB. In mijn brief van 5 juni 20206 inzake de quickscan naar de effecten van de WAB Monitoring en evaluatie WAB, heb ik al opgemerkt dat het lastig is de effecten van de WAB los te bezien van de ingrijpende arbeidsmarkteffecten van de coronacrisis, het overheidsbeleid ter zake en de economische gevolgen. Niettemin worden aan de hand van diverse onderzoeken op dit moment verschillende aspecten van de impact van de WAB in beeld gebracht. Wanneer de resultaten daarvan bekend zijn zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
Deelt u de mening van de Algemene Bond Uitzendorganisaties (ABU) dat deze route van inhuren van niet-EER-arbeidsmigranten via A1-verloning oneerlijke concurrentie veroorzaakt? Waarom wel/waarom niet? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het inhuren van niet-EER-werknemers via andere EU-lidstaten is op zich geen vorm van oneerlijke concurrentie en volgens het Europese Hof van Justitie mogelijk binnen de Europese regelgeving7, die daaraan ook voorwaarden verbindt. Van oneerlijke concurrentie is pas sprake indien de regels worden overtreden, bijvoorbeeld als er onderbetaling of uitbuiting plaatsvindt, of indien er sprake is van schijnconstructies bedoeld om sociale premies te ontduiken. Ik keur het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken (premieshoppen) af. Dergelijke praktijken leiden inderdaad tot oneerlijke concurrentie en moeten daarom tegengegaan worden.
In mijn brief aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 2020 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen toegelicht. Ik heb er in deze brief onder andere op gewezen dat het tegengaan van premieshoppen complex is omdat het vaak gepaard gaat met het achterhouden of fingeren van situaties. De SVB en ketenpartners werken intensiever samen om feiten te achterhalen en signalen en kennis te delen. Ook nieuwe instrumenten zoals de Europese Arbeidsautoriteit en de meldingsplicht van de WagwEU bieden weer nieuwe mogelijkheden bij het opsporen van schijnconstructies.
Deelt u het standpunt van de ABU dat de kans op malafide constructies via A1-verloning groot is en de controle en handhaving anders en beter moet? Bent u van plan om hierin aanvullende stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het mededingingsrecht belemmeringen opwerpt om A1-constructies te beperken?
In hoeverre het mededingingsrecht aan de brancheorganisaties belemmeringen opwerpt om het gebruikmaken van A1-constructies te beperken kan ik op dit moment niet goed beoordelen. Ik begrijp dat men vanuit de uitzendbranche hierover in gesprek gaat met de ACM, en wil het oordeel van de ACM afwachten alvorens hierover uitspraken te doen.
Hoeveel arbeiders van buiten de EER zijn er in de afgelopen jaren via een A1-verloning actief geweest? Is hierin een splitsing per land en sector te maken?
Uit de ons thans ter beschikking staande gegevens valt niet af te leiden hoeveel arbeiders van buiten de EER in de afgelopen jaren via een A1-verloning in Nederland te werk zijn gesteld. De nationaliteit van werknemers wordt in deze gegevens niet geregistreerd. Wel hebben we inzicht in de aantallen werknemers die vanuit derde landen naar Nederland zijn doorgedetacheerd. Het is dan echter niet duidelijk hoeveel van deze werknemers onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving (inclusief premieheffing) zijn komen te vallen. Onderaan treft u een bijlage aan, met daarin een overzicht van de aantallen gemelde werknemers die op grond van deze notificatieplicht gemeld zijn bij UWV, van de jaren 2015 tot en met 2019.
Is er voldoende toezicht of werkgevers en uitzendbureaus zich aan alle wettelijke voorschriften houden waar het gaat om contracting van arbeidsmigranten?
Op alle aspecten van mobiele arbeid in Nederland, dus ook bij grensoverschrijdende contracting, wordt toezicht gehouden door de diverse bevoegde instanties. De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidswetten zoals de Wet Minimumloon en vakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van hun inwoners, waaronder arbeidsmigranten en houden bouw- en woningtoezicht. De Belastingdienst richt zich op de aanpak van belasting- en premiefraude en schijnconstructies door malafide uitzendbureaus. Het is daarbij van belang dat wet- en regelgeving fraude en malafiditeit zoveel mogelijk ontmoedigt. Toezicht en handhaving is vervolgens het sluitstuk.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is gevraagd om in een tweede advies te komen met aanbevelingen die zorgen voor een verbetering van de regulering van uitzendbureaus en versterking van de aanpak van malafide uitzendbureaus.
Antwoord 2019
Antwoord 2018
Antwoord 2017
Antwoord 2016
Antwoord 2015
Premieshoppen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Arbeidsmigrant nog goedkoper gemaakt door detachering»?1
Het artikel geeft aan dat er uitzendbedrijven zijn die op zoek zijn naar manieren om arbeidsmigranten goedkoper naar Nederland te halen, waarbij ook de zogenoemde A1-route onderzocht wordt. Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de vragen van het lid Palland keur ik het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken (premieshoppen) af. Dergelijke praktijken leiden tot oneerlijke concurrentie en moeten daarom tegengegaan worden.
Tegelijkertijd wil ik ervoor waken dat de A1-verklaring of de socialezekerheidsregels over grensoverschrijdende detachering gelijk zouden komen te staan aan premieshoppen. De mogelijkheid om bij detachering voor enige tijd verzekerd te blijven in de zendende lidstaat, beschermt werknemers tegen een verbrokkelde opbouw van socialezekerheidsrechten. In mijn brief van 7 juli2 over A1-verklaringen voorzie ik de Kamer van een update over mijn inzet om het oneigenlijk gebruik van deze regelgeving te voorkomen.
Klopt de analyse van ABN Amro («Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder») dat uitzendbureaus voortdurend onderzoeken of arbeidsmigranten goedkoper in Nederland kunnen werken, en arbeidsmigranten bijvoorbeeld (ondanks de herziene detacheringsrichtlijn) via de A1-route voor minder loonkosten in Nederland kunnen werken? Wat is uw oordeel hierover?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er uitzendbedrijven die op zoek zijn naar manieren om arbeidsmigranten goedkoper naar Nederland te halen. Het klopt inderdaad dat loonkostenverschillen tussen werkgevers uit het buitenland en Nederlandse werkgevers, bijvoorbeeld in verband met de afdracht van premies voor sociale zekerheiden pensioenpremies, daarbij een rol kunnen spelen. Loonkostenverschillen zijn echter niet de enige factor hierbij: zo spelen ook extra kosten voor het verblijf in Nederland een rol, zoals huisvesting, vervoer en compensatie voor de hogere kosten van levensonderhoud.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2019 betreffende de implementatiewet nieuwe detacheringsrichtlijn heb ik, naar aanleiding van onderzoek dat in 2017 is uitgevoerd door Regioplan, aangegeven dat verschillen in loonkosten voor werkgevers moeilijk inzichtelijk te maken zijn, door de vele verschillende factoren die relevant zijn voor de beloning van een gedetacheerde werknemer en het feit dat er specifieke regelingen bestaan voor elk van deze onderdelen, waarbij sommige EU-wijd worden toegepast en andere per EU-lidstaat verschillen.3
Derdelanders die legaal werken en verblijven binnen een EU-lidstaat kunnen op basis van de Dienstenrichtlijn en de Detacheringsrichtlijn in andere EU-lidstaten te werk worden gesteld.4 Als werknemers van buiten de Europese Unie legaal in Europa verblijven en werken, kunnen zij ook onder de coördinatieverordening voor de sociale zekerheid vallen (Verordening (EG) 883/2004).5 Deze verordening maakt het mogelijk dat een gedetacheerde werknemer, onder voorwaarden, voor maximaal 24 maanden verzekerd blijft in de zendende lidstaat. Dat gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden die de EU-regelgeving en de nationale wetgeving op dit punt bieden is op zich niet ongeoorloofd. Maar als er via bijvoorbeeld schijnconstructies misbruik wordt gemaakt van deze regelgeving is dit zeer onwenselijk. Dit geldt zowel voor premieshoppen voor werknemers met de nationaliteit van een derde land, als voor premieshoppen voor werknemers met de nationaliteit van een EU-lidstaat.
Is de conclusie van ABN Amro juist dat door deze A1-route ook inwoners van landen buiten de Europese Unie via werkvergunningen in Oost-Europese landen in Nederland komen te werken? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u hierover overleg met (door)zendlanden als bijvoorbeeld Polen, dat in 2017 zo'n 600.000 werkvergunningen en 1,8 miljoen 6-maanden werkvergunningen aan buurlanden verstrekte?2
Ja, ik heb met bijvoorbeeld Polen gesproken over het toelatingsbeleid van Polen voor werknemers afkomstig uit landen zoals Oekraïne. Daarbij gaf men van Poolse zijde aan dat het overgrote deel van deze werknemers op Pools grondgebied wordt ingezet. Ik wijs er op dat het inzetten van derdelanders bij tekorten op de eigen arbeidsmarkt een nationale competentie is van de lidstaten.
Heeft u er zicht op hoeveel mensen nu al via deze route werken in Nederland? En vanuit welke landen komen deze mensen overwegend? Kunt de cijfers van de afgelopen vijf jaar overleggen?
Sinds 1 maart 2020 is de meldplicht op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) van kracht. Op dit moment zijn er nog geen jaarcijfers over 2020 beschikbaar.
Tot 1 maart 2020 gold op grond van het toenmalige artikel 1e van het BuWav (vrij verkeer van diensten) en de Regeling melding Wet arbeid Vreemdelingen een notificatieplicht bij het UWV, voor de detachering van werknemers uit derde landen die rechtmatig in een andere lidstaat verblijven en werken. Onderaan treft u een bijlage aan, met daarin een overzicht van de aantallen gemelde werknemers die op grond van deze notificatieplicht gemeld zijn bij UWV, van de jaren 2015 tot en met 2019. Daarbij is – in lijn met de daarover verschenen persberichten – vooral de relatieve groei van het aantal werknemers uit Oekraïne opvallend. Het gebruik van A1-verklaringen maakte geen onderdeel uit van de UWV notificatieplicht en is uit deze cijfers niet af te leiden. Deze cijfers zien dan ook niet op A1-verloning.
Daarnaast beschikken wij over cijfers over de A1-verklaringen. Het gaat dan om cijfers over het aantal ontvangen A1-verklaringen per zendend land. Wel is het zo dat die cijfers niet gesorteerd kunnen worden op nationaliteit. Wij kunnen wel zien hoeveel A1-verklaringen er bijvoorbeeld door Polen worden afgegeven voor tewerkstelling in Nederland, maar niet of het dan gaat om een Unieburger of een derdelander. Deze cijfers zijn openbaar en hier heb ik recentelijk in de brief van 7 juli over premieshoppen naar verwezen7.
Hoe ziet u de relatie tot derdelanders die niet alleen voor loon- en huisvesting, maar ook voor verblijfsstatus afhankelijk zijn van hun werkgever, aangezien het in de praktijk al niet mogelijk is om burgers uit de Europese Unie te beschermen tegen uitbuiting?
De positie van werknemers afkomstig van buiten de EU is, net als de positie van mobiele EU-werknemers, kwetsbaar, zo niet kwetsbaarder. Het kabinet is zich daar terdege van bewust en de inzet van het kabinet is dan ook gericht op het bevorderen van fatsoenlijke woon- en werkomstandigheden voor alle werknemers in Nederland, ongeacht hun herkomst. Ik wijs in dit verband ook op het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten dat is ingesteld om voorstellen te doen om de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten te verbeteren
Deelt u de mening dat uitzendbureaus hiermee premieshoppen en loondump faciliteren, aangezien werkgevers veel minder kosten maken?
Ja, voor zover het uitzendbureaus betreft die constructies opzetten en misbruik maken van A1-verklaringen om zo minder kosten te maken. Dit is zowel voor de gedetacheerde werknemer als uit het oogpunt van een gelijk speelveld zeer onwenselijk.
Wat vindt u ervan dat bedrijven – ondanks de wettelijke aanscherping rond flexwerk in de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) – opnieuw op zoek gaan naar goedkope arbeid door middel van A1-verloning?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen van het lid Palland heb ik op dit moment geen helder beeld van dit effect van de WAB. In mijn brief van 5 juni 2020 inzake de quickscan naar de effecten van de WAB Monitoring en evaluatie WAB, heb ik al opgemerkt dat het lastig de effecten van de WAB los te bezien van de ingrijpende arbeidsmarkteffecten van de coronacrisis, het overheidsbeleid ter zake en de economische gevolgen. Niettemin worden aan de hand van diverse onderzoeken op dit moment verschillende aspecten van de impact van de WAB in beeld gebracht. Wanneer de resultaten daarvan bekend zijn zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
Op welke manier gaat u dit soort vormen van premieshoppen tegen? Bent u van mening dat de detacheringsrichtlijn verder moet worden aangescherpt?
De detacheringsrichtlijn gaat niet over sociale zekerheid. De coördinatie van sociale zekerheid binnen de Europese Unie is geregeld in Verordening (EG) 883/2004. Een aanscherping van de detacheringsrichtlijn zou dan ook geen uitkomst bieden.
In mijn brief van 7 juli over A1-verklaringen voorzie ik de Kamer van een update over mijn inzet om het oneigenlijk gebruik van deze regelgeving te voorkomen. De SVB heeft sinds enige tijd een handhavingsteam dat zich specifiek richt op de handhaving op A1-verklaringen. De SVB en ketenpartners werken daarnaast intensiever samen om feiten te achterhalen en signalen en kennis te delen. Ik verwacht daarnaast dat de Europese Arbeidsautoriteit een rol kan spelen in het tegengaan van premieshoppen.
Ook wordt Verordening (EG) 883/2004 momenteel herzien. Nederland zet zich ervoor in om de regels over detacheringen en A1-verklaringen te verbeteren en zo de fraude en misbruik met A1-verklaringen en premieshoppen te bestrijden. Op dit front zijn al belangrijke maatregelen voorgenomen. Zowel in de Raad als in het Europees parlement was bijvoorbeeld voldoende steun voor de verplichting voor de uitgevende instelling om een A1-verklaring met terugwerkende kracht in te trekken bij fraude. De mogelijkheid voor het werkland tot weigering van een A1-verklaring als die niet helemaal is ingevuld en het opnemen van een verplichte voorafgaande verzekering van drie maanden voor detachering zijn stappen in de goede richting.
Daarbij is het wel van belang om te onderstrepen dat er op dit moment geen akkoord kan worden bereikt op dit dossier omdat partijen het niet eens kunnen worden over de aanpassingen in twee hoofdstukken, namelijk het hoofdstuk toepasselijke wetgeving (met daarin de regels over detachering en A1-verklaringen) en het hoofdstuk werkloosheid. Nederland heeft ook zwaarwegende belangen op het werkloosheidshoofdstuk. Of Nederland kan instemmen met een akkoord hangt af van het bereikte resultaat op beide hoofdstukken. Ik informeer uw Kamer als er voortgang is.
2019
2018
2017
2016
2015
Het bericht dat de scholingspot van ‘NL leert door’ leeg is |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Klopt de in het artikel genoemde constatering dat 22.000 mensen via het loket «Nederland leert door» een aanvraag hebben gedaan voor gratis scholing en advies? Klopt het ook dat het loket «Nederland leert door» sinds 1 september jongstleden gesloten is en mensen geen aanvragen meer kunnen doen?1
Ja, het klopt dat sinds 1 augustus dit jaar 22.000 mensen zich via een loopbaanadviseur hebben aangemeld voor een kosteloos ontwikkeladvies en dat het ontwikkeladviesportaal, waar deze trajecten werden geregistreerd, op 1 september jl. gesloten is. NL Leert Door bestaat uit twee regelingen, naast de regeling voor ontwikkeladvies is er ook een regeling voor scholing die recent op 5 september jl. in werking is getreden.
In hoeverre hebben werknemers, ondernemers of werkzoekenden gedurende de afgelopen maanden via andere loketten, fondsen of subsidiepotten gebruik gemaakt van scholing en advies?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor werknemers, ondernemers of werkzoekenden om een ontwikkel- of loopbaanadvies te kunnen krijgen of aan scholing deel te nemen. Zo bieden werkgevers en O&O-fondsen vaak mogelijkheden om loopbaanadviestrajecten of scholing te volgen en kunnen werkenden ook via vakbonden adviestrajecten volgen. Ik heb geen informatie over hoeveel er door private partijen de afgelopen maanden is geïnvesteerd in scholing en ontwikkeling.
Naast private investeringen zijn er ook verschillende publieke regelingen voor advies en scholing. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld bij regionale leerwerkloketten terecht voor vragen over ontwikkeling en kunnen mkb-ondernemingen via de SLIM-regeling onder meer subsidie aanvragen voor ontwikkel- en loopbaanadviestrajecten voor werkenden in hun organisatie en voor het opzetten van bedrijfsscholen. Ook in de SLIM-regeling blijken ontwikkel- en loopbaanadviezen populair. In het eerste aanvraagtijdvak voor individuele ondernemingen – dat in maart dit jaar open stond – is door 1100 mkb-ondernemingen subsidie aangevraagd voor (onder meer) ontwikkel- en loopbaanadviezen. In hoeverre deze adviezen ook hebben plaatsgevonden kan ik nog niet zeggen, omdat de projecten nog lopen.
Voor de zomer heb ik aan uw Kamer toegezegd dat ik na de zomer een brief stuur met een routekaart voor LLO. Daarin zal ik meer uitgebreid terug- en vooruitblikken op het LLO-beleid en zal ik ook ingaan op wat we op dat moment weten over het gebruik van verschillende regelingen met betrekking tot advies en scholing.
Is bekend hoeveel geld er vanuit werkgevers, opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) en mensen zelf is besteed aan scholing en advies gedurende de afgelopen maanden? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing een gedeelde verantwoordelijkheid is van werkgevers, de overheid en mensen zelf? Hoe zorgt u ervoor dat de in het tweede steunpakket beschikbaar gestelde vijftig miljoen euro aangevuld wordt met geld van werkgevers en sectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat primair sociale partners en mensen zelf aan zet zijn en de overheid een faciliterende rol heeft. En we zien ook dat sociale partners, veel werkgevers en mensen zelf hun verantwoordelijkheid pakken. De investeringen van de overheid zijn er vooral op gericht om mensen die moeilijk hun weg kunnen vinden te ondersteunen en te stimuleren met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Of om in bijzondere gevallen, zoals in de huidige crisis, als vliegwiel te fungeren voor meer private investeringen. Zo wordt in de regeling NL leert door met inzet van scholing cofinanciering gevraagd van O&O-fondsen, juist om ook grotere en zwaardere (om)scholingstrajecten te kunnen realiseren.
Wat is het beroepsniveau van de mensen die een aanvraag hebben gedaan? In welke sectoren zijn/waren deze mensen werkzaam?
Op dit moment is er nog geen inzicht in beroepsniveau van de deelnemers of de sectoren waarin zij werken. Bij de registratie van ontwikkeladviestrajecten moesten de loopbaanadviseurs slechts een beperkt aantal gegevens van deelnemers doorgeven om vast te kunnen stellen dat het gaat om echte mensen en unieke deelnemers. Er komt een monitor waarin meer uitgebreid gekeken wordt naar de deelnemers aan het ontwikkeladvies. Daarin wordt ook meegenomen wat hun opleidingsniveau is en in welke sector zij werken. De eerste resultaten van deze monitor zullen naar verwachting in het vierde kwartaal beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat advies en scholing vooral voor laag- en middelbaaropgeleiden (meer) waarde heeft? Hoe zorgt u ervoor dat juist zij van de mogelijkheden gebruik maken?
Nee die mening deel ik niet. Het is zeker niet vanzelfsprekend dat hoger opgeleiden wel eenvoudig zelf de weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt of dat scholing voor hen geen waarde heeft. Dat geldt temeer voor de crisis waar wij ons nu in bevinden. Deze crisis stelt ons voor uitdagingen waar wij niet eerder mee te maken hebben gehad. En dit zorgt ervoor dat ook voor hoger opgeleiden van ontwikkeladvies en scholing van groot belang kunnen zijn om inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is het zo dat laag- en middelbaaropgeleiden meer moeite kunnen hebben met het vinden van hun weg op de arbeidsmarkt en het inschatten van hun kansen en mogelijkheden, en minder vaak van (na-, om- en bij-)scholing gebruik maken. Om hen te stimuleren de ontwikkeladviezen te gebruiken, zijn voor de communicatie over de regeling stakeholders, zoals de vakbonden, actief betrokken om deze groepen gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat scholingsbudgetten vooral gericht zouden moeten zijn op het scholen in en naar tekortsectoren, zoals zorg, informatietechnologie en onderwijs? Hoe zorgt u ervoor dat «NL leert door» voorrang verleent aan scholing in en naar tekortsectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat scholing voor iedereen op elk moment van grote waarde kan zijn. Het crisispakket NL Leert Door richt zich op iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat de coronacrisis ons allemaal kan raken. Daarom is het van belang dat iedereen zijn arbeidsmarktpositie blijft versterken door te leren en ontwikkelen. Scholing die wordt aangevraagd met de regeling uit NL Leert Door moet arbeidsmarktrelevant zijn, ofwel bijdragen aan een betere en duurzame arbeidsmarktpositie. Dat kan in een tekortsector zijn, maar bijvoorbeeld ook in kansberoepen. Om dit verder te stimuleren is een deel van het budget beschikbaar exclusief voor samenwerkingsverbanden (een samenwerking tussen een opleider enerzijds en bijvoorbeeld een O&O-fonds of branchevereniging anderzijds), zodat zij scholingsactiviteiten (waaronder ook omscholing) voor een bepaalde sector kunnen realiseren. Zo kunnen ook de tekortsectoren een aanvraag indienen en zo ondersteuning krijgen in het scholen in en naar hun sector.
Per wanneer komen de op 28 augustus jongstleden door u aangekondigde budgetten voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling beschikbaar? Is het mogelijk om deze versneld in te zetten ten behoeve van advies en scholing?
In de brief van 28 augustus jl. is uw kamer geïnformeerd over het steun- en herstelpakket. In dat pakket zijn middelen beschikbaar voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling. Voor de ontwikkeladviezen zal er in 2021 € 37 miljoen beschikbaar worden gesteld, waarmee ruim 50.000 mensen een ontwikkeladvies kunnen volgen. Tijdens het debat over deze steunmaatregelen van 24 september jl. heb ik aangegeven dat de middelen voor ontwikkeladviestrajecten vanaf 1 december 2020 beschikbaar komen. Het ontwikkeladviesportaal kan vanaf die datum weer opengesteld worden, zodat mensen zich weer via een loopbaanadviseur kunnen registreren voor een ontwikkeladviestraject.
Wat is uw ambitie ten aanzien van het aantal mensen dat gedurende deze coronacrisis gebruik maakt van loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing? Welke kwantitatieve verwachtingen zijn gebruikt voor het bepalen van de budgetten en zijn hierbij specifieke doelen gesteld met betrekking tot opleidingsniveau en/of tekortsectoren? Welke financieringsbronnen naast «NL leert door» verwacht u dat daarbij worden gebruikt en in welke mate?
Met het pakket aan maatregelen in NL leert door wordt – ter overbrugging van de periode tot wanneer STAP beschikbaar is – scholing aangeboden via opleiders en geïnvesteerd in ontwikkeladvies. Hiermee krijgen mensen handvatten om in deze uitdagende tijd op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan met ontwikkeling en scholing. In 2020 is er € 50 miljoen beschikbaar voor ontwikkeladviezen en (online) scholing. Hiermee worden 22.000 ontwikkeladviezen gefinancierd, waarmee een bedrag van ruim € 14 miljoen gemoeid is. Dit aantal was gebaseerd op een inschatting van het aantal trajecten dat de uitvoerder in de periode van augustus tot december 2020 zou kunnen afhandelen en de ervaringen bij de regeling Ontwikkeladvies 45+. Voor die regeling was in eerste instantie weinig animo, waarna uiteindelijk in het laatste jaar in totaal 30.000 ontwikkeladviezen zijn uitgevoerd.
Voor (online) scholing verwacht ik 50.000 tot 80.000 scholingstrajecten te kunnen financieren, hiervoor is in totaal € 34 miljoen beschikbaar. De reden voor deze verdeling heeft er in de eerste plaats mee te maken dat de middelen voor dit jaar bedoeld zijn en we de scholing ook dit jaar willen kunnen aanbieden. Bovendien is de regeling voor (online) scholing een nieuw soort regeling, waarvan we nog niet goed weten hoe deze zal werken en in hoeverre deze vorm aanslaat bij en bruikbaar is voor mensen die scholing willen volgen. We zullen daarom ook een effectevaluatie inzetten om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of de regelingen effectief en doelmatig zijn.
Voor 2021 worden er door het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor deze vormen van ondersteuning. Zo komt er € 37 miljoen beschikbaar, waarmee nog eens 50.000 mensen een ontwikkeladviestraject kunnen volgen. Het portaal voor registratie van deze trajecten kan op 1 december aanstaande reeds geopend worden. Verder wordt er nog eens € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor een tweede tranche online scholing. Hiermee kunnen ongeveer 80.000 extra scholingstrajecten worden gefinancierd. Er is voorzien in een effectevaluatie om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of deze effectief en doelmatig zijn geweest.
Bovendien wordt er in 2021 ook geïnvesteerd in maatwerktrajecten met doelgerichte ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk. Er wordt € 72 miljoen beschikbaar gesteld voor subsidie aan samenwerkingsverbanden van sectoren, sociale partners, O&O-fondsen en andere betrokkenen om werkenden die hun baan dreigen te verliezen met cofinanciering maatwerktrajecten aan te kunnen bieden. De maatwerktrajecten kunnen voorzien in scholing, maar ook in bredere arrangementen gericht op ondersteuning van werkenden. Hierbij kan gedacht worden aan ontwikkeladvies, EVC en begeleiding naar ander werk in beroepen en sectoren waar kansen liggen. Naar verwachting kunnen ca 70.000 mensen hiervan gebruik maken.
De coronacrisis kan ons allemaal raken. Hoewel van sommige sectoren duidelijk is dat ze hard geraakt worden door de coronacrisis, blijft heel moeilijk te voorspellen waar, wanneer en bij wie de klappen precies zullen gaan vallen. Dat maakt het ook lastig om regelingen te richten op bijvoorbeeld opleidingsniveau of sector waarin iemand werkzaam is. Daar komt bij dat het op die manier richten van de regelingen uitvoeringstechnisch complex is en meer tijd vergt, terwijl het tegelijkertijd zaak is om de ondersteuning in de vorm van ontwikkeladvies en scholing in zeer korte tijd beschikbaar te kunnen stellen. Daarom zijn er tot op heden geen specifieke doelen gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau en of/tekortsector. Wel proberen wij via communicatie bepaalde doelgroepen, die een grotere kans lopen om bijvoorbeeld het werk te verliezen, te bereiken. Bovendien komt er een monitor voor beide regelingen die onder andere inzicht moet geven in de eigenschappen en kenmerken van deelnemers.
Hoe zorgt u ervoor dat werkzoekenden, werkenden, ondernemers en zelfstandigen geïnformeerd worden over alle beschikbare en financiële mogelijkheden voor om- en bijscholing naar een tekortberoep?
Informatie over mogelijkheden voor om- en bijscholing in brede zin zal onder meer worden gedeeld via hoewerktnederland.nl en slimwerkgeven.nl. Daarnaast is er rondom NL leert door een communicatiecampagne ingericht die er op gericht is om de regelingen vanuit NL leert door kenbaar te maken. Die campagne zal, gelet op de uitbreiding van de beschikbare middelen in 2021, worden gecontinueerd. Daarbij zal er ook aandacht komen voor communicatie over de nieuwe subsidie voor samenwerkingsverbanden voor het aanbieden van maatwerktrajecten.
Als het gaat om communicatie over regelingen vanuit de overheid zal aan de hand van het doel en de doelgroep van de regeling boven dien worden bezien of en in hoeverre het nodig is om de regeling specifiek onder de aandacht te brengen bij deze doelgroep. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld radio, online advertenties en de inzet van sociale media. Bij de inkoop kan rekening worden gehouden met waar bepaalde doelgroepen het beste vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast kan informatie verspreid via een netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep staat en zicht heeft op belanghebbende van de regeling, zoals ook is gebeurd bij NL leert door. Denk hierbij aan vakbonden, werkgeversorganisaties, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
Het bericht dat het maximum aantal ontwikkeladviezen is bereikt |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Maximum aantal ontwikkeladviezen bereikt» en «Nederland bereidt zich voor op andere tijden: scholingspot in recordtijd leeg»?1 2
Ja.
Hoe kan het dat het maximum aantal inschrijvingen zoveel sneller dan verwacht is bereikt? Waar waren eerdere verwachtingen op gebaseerd? Waarom is de behoefte aan deze vorm van ondersteuning zo onderschat?
Op 1 augustus is de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies in werking getreden en is het ontwikkeladviesportaal opengesteld. Vanaf die datum konden loopbaanadviseurs ontwikkeladviestrajecten registreren voor deelnemers die bij hen een traject gaan volgen. Er was in totaal plaats voor 22.000 registraties, zoals ook voorafgaand is gecommuniceerd. Op 31 augustus is sneller dan verwacht het maximale aantal trajecten bereikt. In een vroeg stadium was duidelijk hoe de regeling voor ontwikkeladviezen er in hoofdlijnen uit zou komen te zien en is hier ook over gecommuniceerd, bijvoorbeeld met de brief aan uw Kamer van 2 juli 2020 over de hoofdlijnen van NL leert door. Hierdoor konden loopbaanadviseurs al voordat de regeling in werking was getreden mensen werven. Zo konden vanaf het moment dat het ontwikkeladviesportaal vanaf 1 augustus open ging in korte tijd veel deelnemers worden geregistreerd.
Het aantal van 22.000 adviestrajecten, waarmee een bedrag van ruim € 14 miljoen gemoeid is, was gebaseerd op de ervaringen bij de regeling Ontwikkeladvies 45+. Voor die regeling was in eerste instantie weinig animo, waarna uiteindelijk in het laatste jaar in totaal 30.000 ontwikkeladviezen zijn uitgevoerd.
Bent u bereid het budget te verhogen, conform eerder amendement van het lid Smeulders, zodat het loket weer open kan en nog meer mensen zich kunnen aanmelden?3
De kosteloze ontwikkeladviezen die het kabinet beschikbaar stelt via de regeling NL leert door voorzien in een grote behoefte. In de brief aan uw Kamer van 28 augustus over het steun- en herstelpakket, is daarom reeds aangegeven dat het kabinet volgend jaar extra middelen beschikbaar stelt voor onder andere 40.000 ontwikkeladviezen. Met de aangenomen motie Smeulders/Tielen4 wordt het kabinet verzocht om 50.000 ontwikkeladviezen beschikbaar te stellen. Dit betekent dat er in totaal door het kabinet € 37 miljoen beschikbaar worden gesteld, waarmee we ruim 50.000 mensen kunnen helpen met een ontwikkeladvies. Zoals ik in het debat over de steunmaatregelen van 24 september jl. heb aangegeven, kan het ontwikkeladviesportaal vanaf 1 december dit jaar weer opengesteld worden voor nieuwe registraties.
Bent u ervan op de hoogte dat loopbaancoaches, in de korte tijd sinds de regeling open was gesteld, zich hebben voorbereid op de regeling en daarvoor investeringen hebben gedaan (met name in de verplichte arbeidsmarktscan)? Bent u ervan op de hoogte dat er, door de korte verstreken periode sinds 1 augustus, mensen zich al wel bij een loopbaancoach hebben aangemeld, maar dat zij nog niet bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn geregistreerd, en dat door het onverwachte sluiten van de regeling die mensen nu teleurgesteld moeten worden? Als u niet bereid bent het loket opnieuw open te stellen, bent u dan wel bereid het budget voor de ontwikkeladviezen in ieder geval te verruimen voor mensen die nu al zijn aangemeld en anders alsnog teleurgesteld moeten worden?
Ik ben blij dat we dit najaar al ruim 20.000 mensen kunnen helpen bij het in beeld brengen van hun mogelijkheden op de huidige, veranderende arbeidsmarkt. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat er nu mensen teleurgesteld moeten worden vanwege het feit dat het maximum aantal trajecten al zo snel bereikt is. Daarom heeft het kabinet besloten om voor 2021 extra middelen beschikbaar te stellen voor ontwikkeladviezen. Er komt in totaal € 37 miljoen beschikbaar, waarmee ruim 50.000 mensen weer een ontwikkeladvies kunnen volgen. Daar komt bij dat het ontwikkeladviesportaal op 1 december weer opengesteld kan worden. Mensen die nu geen ontwikkeladvies kunnen volgen, kunnen zich vanaf 1 december weer via een loopbaanadviseur laten registreren voor een ontwikkeladviestraject.
Klopt het dat er nu vier maanden lang geen ondersteuning is voor mensen die zich willen omscholen? Vindt u dat niet een heel onwenselijke situatie? Moeten we niet juist de komende maanden hierin investeren?
De investering voor ontwikkeladviezen vanuit de overheid is aanvullend op dat wat privaat al geregeld wordt. Het is niet juist dat er de komende maanden niets mogelijk is. Er zijn voor burgers een aantal alternatieve routes om ontwikkeladviezen te volgen en te investeren in ontwikkeling en scholing. Zo bieden werkgevers en O&O-fondsen vaak de mogelijkheid om dit soort gesprekken te volgen, maar bieden ook vakbonden ondersteuning op dit gebied. En ook kunnen mensen bij leerwerkloketten in hun regio terecht met vragen over ontwikkeling.
Dat het maximum aantal inschrijvingen voor ontwikkeladviestrajecten in een korte tijd bereikt is betekent overigens ook niet dat deze trajecten allemaal al plaats hebben gevonden. De registratie in het portaal is slechts een administratieve handeling. De adviestrajecten zullen in het najaar door de loopbaanadviseurs verder worden uitgevoerd.
Daarnaast is op 4 september jl. de regeling NL leert door met inzet van scholing in werking getreden. Vanaf oktober kunnen opleiders een subsidieaanvraag indienen om kosteloos scholingsactiviteiten beschikbaar te stellen aan burgers. De verwachting is dat deze kosteloze scholing eind van het jaar voor deelnemers beschikbaar zal zijn. Verder biedt de SLIM-regeling, waarvoor in september subsidie kan worden aangevraagd, nog de mogelijkheid voor werkgevers in het mkb om subsidie aan te vragen voor ontwikkel- en loopbaanadviezen voor hun werknemers.
Kunt u nader toelichten wat de problemen zijn met betrekking tot de uitvoeringscapaciteit en hoe deze zo snel mogelijk opgelost kunnen worden?
De uitvoeringsorganisatie van mijn ministerie, Uitvoering van Beleid, heeft de uitvoering van de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies op zich genomen. UVB heeft de afgelopen maanden daarnaast ook nog de taak gekregen om de SLIM-regeling (voor het versterken van een leercultuur in het mkb) en de regeling NL leert door met inzet van scholing uit te voeren en heeft een belangrijke rol in de eindverantwoording van aanvragen op grond van de NOW-regeling.
Deze nieuwe regelingen komen bovenop de werkzaamheden die UVB al uitvoert. Dit alles betekent dat de taak van UVB de afgelopen periode in omvang sterk is toegenomen. Ik ben erg blij dat UVB deze extra taken kan uitvoeren, maar tegelijkertijd besef ik dat er een grens zit aan de capaciteit die op deze termijn ingezet kan worden. Op dit moment hebben we een punt bereikt waarop UVB geen direct beschikbare capaciteit heeft om op korte termijn meer trajecten te beoordelen. Zoals ik in het debat van 24 september jl. over het derde steun- en herstelpakket ook heb aangegeven kan ik melden dat, in goed overleg met UVB, het ontwikkeladviesportaal op 1 december weer opengesteld kan worden voor nieuwe registraties.
Is er daadwerkelijk sprake van een aanjaagfunctie, waar u in eerdere debatten op doelde? Komt er al meer geld vrij uit de sectorspecifieke fondsen?
De aanjaagfunctie van het crisispakket NL leert door komt vooral tot uiting in de regeling NL leert door met inzet van scholing. Deze regeling is op 4 september 2020 in werking getreden. In deze regeling is via de samenwerkingsverbanden een verplichte vorm van cofinanciering geregeld. Daarmee stimuleren we private partijen om door middel van een financiële bijdrage juist ook de zwaardere en duurdere (om)scholingstrajecten te kunnen aanbieden. Daarnaast kan de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies als vliegwiel dienen voor meer private investeringen op dit gebied. In zeer snel tempo hebben 22.000 mensen zich gemeld om een ontwikkeladvies te volgen. En er zijn nog meer mensen die graag een ontwikkeladvies willen volgen. Deze mensen worden er nu op gewezen dat zij ook via andere kanalen een adviestraject kunnen volgen, bijvoorbeeld via hun werkgever, O&O-fonds of vakbond.
Cashen op kosten van de belastingbetaler |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Cashen met corona, op kosten van de belastingbetaler»?1
Het is niet aan mij om te oordelen over faillissement in individuele gevallen. Het is aan de rechter om te bepalen of er sprake is van een schuldenaar die niet langer in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen zodat een faillietverklaring op zijn plaats is en of de regels betreffende de bescherming die aan werknemers moet worden gegeven bij een overgang van onderneming van toepassing zijn.
In het algemeen geldt ten aanzien van de NOW dat de subsidie ten goede komt aan werknemers omdat een bedrijf in staat wordt gesteld loonkosten door te betalen waardoor werkgelegenheid zoveel mogelijk behouden blijft. Doordat het een generieke maatregel betreft, kan elke werkgever die aan de voorwaarden voldoet, aanspraak maken op de NOW-subsidie. In het geval dat een bedrijf gedurende de NOW-subsidieperiode failliet wordt verklaard, worden de betalingen meteen door UWV stopgezet.
Wat vindt u ervan dat Henk Bos met grote bedragen van subsidie uit de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) profiteert, één van zijn bedrijven failliet laat verklaren, het personeel ontslaat en er zelf miljoenen aan verdient?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Het geheel is overgoten met een sausje van faillissement, maar is in feite een overgang van onderneming»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat een overgang van onderneming kennelijk zo makkelijk onder faillissement valt te scharen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het ontslagen personeel geen salaris en vakantiegeld meer heeft gekregen na de mededeling dat het bedrijf faillissement aan vroeg? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Volgens gegevens van het UWV zijn de lonen door de werkgever betaald tot en met 30 april 2020 en het vakantiegeld is betaald tot en met 31 mei 2019. De salarissen na 30 april 2020 en het vakantiegeld is overgenomen door het UWV. Het is dus niet zo dat het ontslagen personeel geen salaris en vakantiegeld meer heeft gekregen na de mededeling dat het bedrijf faillissement aan vroeg.
Klopt het dat het UWV de salarissen heeft betaald na de faillissementsaanvraag? Zo ja, welk bedrag betreft dit? En wat gaat er gebeuren om dit geld te verhalen op de oude dan wel de nieuwe eigenaar, ofwel Henk Bos?
Ja, er is sprake geweest van loonovername door het UWV over de salarissen na 1 mei. Voor werknemers die in dienst zijn getreden bij LAVG betreft dit de periode 1 mei tot en met 1 juni 2020. Voor werknemers die niet in dienst zijn getreden bij LAVG betreft het de periode van 1 mei tot en met 16 juli.
Om welk bedrag het gaat, is nog onduidelijk, aangezien het vooralsnog om een voorschot gaat en de werknemersaanvragen nog niet allemaal definitief zijn afgehandeld. Nadat de definitieve uitkeringen zijn vastgesteld, zal er vanuit het UWV een nota worden ingediend bij de curator, conform regulier proces.
Wat vindt u ervan dat het betalen van een ontslagvergoeding op deze wijze kennelijk makkelijk omzeild kan worden?
In het algemeen kan ik het volgende zeggen: het faillissementsrecht is met waarborgen omgeven, en kan niet zomaar gebruikt worden om het gewone arbeidsrecht (waaronder het betalen van transitievergoedingen) te omzeilen. De werkgever kan zichzelf niet opeens failliet verklaren, de rechter spreekt het faillissement uit. Dat gebeurt alleen als blijkt dat de schuldenaar daadwerkelijk niet meer in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen (artikel 1 Faillissementswet (Fw)). Vervolgens wordt een onafhankelijk curator aangesteld die onder meer beslist over wat met de arbeidsovereenkomsten van betrokken werknemers wordt gedaan, en of de situatie aanleiding geeft tot een direct ontslag of dat er andere opties voorhanden zijn.
Kunt u de rol en de onafhankelijke positie van de curator in deze toelichten?
De curator wordt na de faillietverklaring aangesteld om het beheer over het vermogen van de schuldenaar (hierna: faillissementsboedel) over te nemen, de vermogensbestandsdelen te gelde te maken en de opbrengst te verdelen over de schuldeisers. Het behoort ook tot de wettelijke taken van de curator om de gang van zaken in de aanloop van het faillissement te onderzoeken en hierover aan de rechter-commissaris te rapporteren (artikel 68 Fw). Als de curator onregelmatigheden constateert, meldt hij dit aan de rechter-commissaris. Als de faillissementsboedel is benadeeld, probeert de curator dit terug te draaien. De curator heeft primair tot taak om een zo hoog mogelijke opbrengst voor de schuldeisers te realiseren. Verder volgt uit vaste rechtspraak dat de curator bij zijn taakuitoefening ook rekening moet houden met maatschappelijke belangen. Hieronder valt ook het belang van werknemers bij continuering van de onderneming en behoud van werkgelegenheid.2
Was er werkelijk sprake van twintig procent omzetdaling bij het bedrijf Van Arkel?
Of er werkelijk sprake is van twintig procent omzetdaling is nu nog onbekend, aangezien er nog geen vaststelling heeft plaatsgevonden.
Gaat u onderzoeken of in deze zaak conform de wet is gehandeld?
Nee, aangezien dit zoals gebruikelijk bij faillissementsaanvraag door een rechter is getoetst.
Heeft het Bureau Financieel Toezicht naar deze zaak gekeken of gaat zij dat nog doen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het BFT houdt integraal toezicht op alle gerechtsdeurwaarderskantoren. Dit toezicht biedt onder meer waarborgen ter bevordering van het maatschappelijk vertrouwen dat aan gerechtsdeurwaarders toevertrouwde gelden ook bij een faillissement van een gerechtsdeurwaarder veilig zijn.
Dit geldt onverkort voor de in het artikel genoemde zaak. Het BFT is een onafhankelijke toezichthouder. Om die reden laat ik mij over individuele zaken niet uit.
Bent u bereid de marktwerking bij deurwaarders terug te draaien nu blijkt dat deurwaarders schulden opkopen, belangen verstrengelen met incassobureaus en op dubieuze wijze met subsidiegelden en faillissementen omgaan?
Nee. Ten aanzien van de specifieke keuze voor marktwerking heeft de Minister voor Rechtsbescherming nog dit voorjaar benadrukt dat de in het begin van dit millennium gemaakte principiële keuze voor marktwerking een keuze is die nu niet ter discussie staat, juist omdat marktwerking de algehele kwaliteit en doelmatigheid van de gerechtsdeurwaarderij bevordert. Die keuze is nogmaals bevestigd in de recente beleidsreactie op het rapport van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (hierna: de commissie). Dit betekent niet dat er geen oog is voor een aantal negatieve effecten van de marktwerking. Ook de commissie adresseert een aantal negatieve aspecten en adviseert daarom correctie op de marktwerking om te voorkomen dat de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders onder invloed van concurrentiedruk in het geding komt. Dat belang is door het kabinet onderschreven en daartoe wordt een aantal maatregelen genomen, zoals ook valt te lezen in genoemde beleidsreactie. Het betreft een eenmalige herijking van de tarieven die zijn neergelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) conform het advies van de commissie. Ook wil de Minister voor Rechtsbescherming – in navolging van de Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders3 – prijsafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever verbieden die de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder in gevaar brengen. Hij hecht eraan om te benadrukken dat een centraal element van de Gerechtsdeurwaarderswet (artikel 12a) juist ziet op de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder en ziet geen reden voor aanvullende maatregelen.
Het bericht 'Accountants verwachten dat bedrijven een aanzienlijk deel noodsteun moeten terugbetalen' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Accountants verwachten dat bedrijven «aanzienlijk» deel noodsteun moeten terugbetalen»?1
Ja daarmee ben ik bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoezeer deelt u de zorgen van de accountants?
In reactie op signalen die ik over deze problematiek ontving van bedrijven en via het UWV, die eventuele knelpunten in de NOW monitort, heb ik besloten een herstelmogelijkheid te bieden voor werkgevers zodat zij op het moment van de vaststellingsaanvraag het verzoek kunnen doen om de aanvraag op werkmaatschappijniveau te doen in plaats van op concernniveau.2
Mij is inderdaad gebleken dat in een aantal gevallen bedrijven zich niet of onvoldoende gerealiseerd hebben dat zij onderdeel zijn van een groep zoals gedefinieerd in de NOW. In die gevallen is er een aanvraag gedaan om een tegemoetkoming in de loonkosten zonder rekening te houden met (de consequenties van) dit in de NOW gehanteerde groepsbegrip en de voorwaarden die zijn verbonden aan het vaststellen van de subsidie op het niveau van de werkmaatschappij. De aanvrager kan in de praktijk echter niet meer voldoen aan alle voorwaarden die verbonden zijn aan een aanvraag op werkmaatschappijniveau.
Het is onwenselijk dat bedrijven in de bovenbeschreven situatie nu in feite geen beroep kunnen doen op de NOW-regeling, en dat zij te maken zouden krijgen met een nihilstelling van de subsidie. Daarom bereid ik een wijziging van de NOW-1 en 2 voor die het mogelijk maakt dat deze bedrijven bij de aanvraag van vaststelling alsnog ervoor in aanmerking komen dat de subsidie niet op het niveau van het concern maar op het niveau van de werkmaatschappij wordt vastgesteld. Voorwaarde blijft wel dat de groep waarvan ze deel uitmaken als geheel geen 20% omzetverlies heeft.
De voorgenomen wijziging van de NOW ziet er ten eerste op dat de in de NOW-1 geldende voorwaarde, dat een aanvraag op werkmaatschappijniveau alleen gedaan kan worden als de NOW-aanvraag is gedaan op of na 5 mei 2020, vervalt. Ook hoeft aan een tweetal voorwaarden die in artikel 6a van de NOW-1 en in artikel 7 van de NOW-2 zijn verbonden aan een aanvraag op werkmaatschappijniveau pas bij de aanvraag tot subsidievaststelling te worden voldaan, in plaats van bij de initiële aanvraag (om subsidieverlening). Het gaat hierbij ten eerste om de voorwaarde dat een aanvrager dient te beschikken over een verklaring dat er op het niveau van de groep geen dividend/bonus wordt uitgekeerd of eigen aandelen worden ingekocht over 2020 op het niveau van het groepshoofd/de moeder van de werkmaatschappij tot aan de datum van vaststelling van de jaarrekening. Ten tweede gaat het om de voorwaarde dat de aanvrager dient te beschikken over een overeenkomst van de vakbond of andere vertegenwoordiging van werknemers over werkbehoud. Uiteraard moet ook aan de overige eisen van een aanvraag op werkmaatschappijniveau (artikel 6a van de NOW-1 en artikel 7 van de NOW 2) worden voldaan bij de aanvraag van de vaststelling.
Een ander probleem, gerelateerd aan het bovenstaande, is dat bedrijven soms aanlopen tegen het feit dat zij bij de subsidieaanvraag voor de NOW-regeling niet dezelfde periode hebben gekozen waarin zij een omzetdaling verwachten als andere onderdelen van de groep. Dit is echter wel noodzakelijk voor de definitieve vaststelling van de subsidie; de NOW schrijft dit dan ook voor. Ik ben nu de uitvoeringstechnische consequenties van een herstelmogelijkheid voor bedrijven op dit punt in kaart aan het brengen.
Is in beeld bij hoeveel aanvragen voor een subsidie uit de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) voor concernonderdelen de aanvraag mogelijk onder een verkeerd artikel is aangevraagd als gevolg van het later toegevoegde artikel in de regeling? Indien niet, kunt u dit (laten) nagaan?
Nee dit is niet in beeld. Dit is ook niet goed na te gaan omdat de aanvragers van NOW-1 niet bij hun aanvraag om subsidieverlening hebben hoeven aangeven op welk niveau zij hun aanvraag doen (concern of werkmaatschappij).
Wat is de consequentie indien blijkt dat bedrijven bij het aanvragen van een NOW-subsidie voor afzonderlijke concernonderdelen onbewust een fout hebben gemaakt, namelijk door de aanvraag voor het voorschot onder een verkeerd artikel aan te vragen? Is hierbij in alle gevallen terugbetaling de consequentie?
Op basis van de huidige tekst van de regeling zou inderdaad nihilstelling volgen en terugbetaling van het gehele subsidiebedrag aan de orde zijn. Zoals ik in de reactie op vraag 2, 5 en 6 heb aangegeven, ben ik van mening dat dit onwenselijk zou zijn. Daarom werk ik aan een aanpassing van de NOW-1 en 2 op dit punt. Bedrijven dienen op het moment van aanvraag van de vaststelling wel aan alle voorwaarden te voldoen die zijn verbonden aan een aanvraag op werkmaatschappijniveau, anders zal alsnog nihilstelling volgen.
Welke mogelijkheden ziet u om in die gevallen waar bedrijven in de praktijk aan de subsidievoorwaarden van de NOW (en voorwaarden voor afzonderlijke onderdelen van een concern) voldoen alsnog te repareren?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre biedt het UWV nog een nadere herstelmogelijkheid in voornoemde gevallen (zie vraag 4/5) bij de definitieve vaststelling van een NOW-subsidie?
Zie antwoord vraag 2.
De loonkloof tussen mannen en vrouwen. |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europese toezichthouder: Nederland moet meer doen tegen loonkloof»?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van het Europees Comite voor Sociale Rechten die stelt dat Nederland in overtreding is van het mensenrechtenverdrag Europees Sociaal Handvest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten (hierna: ECSR) komt naar voren dat Nederland het op de meeste punten goed doet en voldoet aan de verplichtingen van het Europees Sociaal Handvest (hierna: ESH). Zo concludeert het ECSR dat Nederland voldoet aan de verplichting om in de wetgeving het recht op gelijke beloning voor gelijke arbeid of arbeid van gelijke waarde te erkennen, de toegang tot effectieve (rechts)middelen te verzekeren en een effectieve instelling te hebben die zich met gelijke behandeling bezighoudt. Ook met betrekking tot de maatregelen om meer vrouwen in topposities in het bedrijfsleven te krijgen, constateert het ECSR dat er in Nederland behoorlijke verbeteringen waarneembaar zijn en dat Nederland aan de verplichtingen voldoet. Het ECSR concludeert echter dat Nederland op twee punten tekort schiet.
Ten eerste oordeelt het ECSR dat sprake is van een gebrek aan transparantie van lonen. Transparantie kan helpen om ongelijke beloning te kunnen traceren. Werkgevers zouden moeten worden verplicht regelmatig inzicht te geven in de lonen, uitgesplitst naar geslacht. Ook ontbreken volgens het ECSR criteria in de wet om te bepalen wat hetzelfde werk is, waardoor onduidelijk is wanneer werk gelijk wordt beloond. Uiteraard is het van groot belang dat beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen verder worden teruggedrongen. Het vergroten van transparantie kan daaraan bijdragen. Ik verken daarom mogelijke maatregelen ter bevordering hiervan. Een tweede punt waarop ruimte is voor verbetering volgens het ECSR zijn de inspanningen van Nederland om beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen uit te bannen. Het ECSR geeft aan dat deze niet tot een belangrijke, meetbare vooruitgang zouden hebben geleid. Uit de Monitor loonverschillen mannen en vrouwen, die het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) elke twee jaar op verzoek van het Ministerie van SZW uitvoert, volgt dat het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen sinds 2008 wel steeds kleiner wordt, ook al gaat het langzaam.2 Het is dus belangrijk hier stevig op te blijven inzetten. Het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen is een ingewikkeld proces. Er zijn en worden verschillende maatregelen genomen gericht op het verder dichten van de loonkloof. Deze zijn opgenomen in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021.
Herkent u zich in de kritiek dat Nederland onvoldoende doet om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Zie het antwoord op vraag 2. Het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen is een ingewikkeld proces. Dat dit ingewikkeld is, blijkt er wel uit dat het ECSR ten aanzien van 14 van de 15 landen waartegen een klacht was ingediend, tekortkomingen heeft geconstateerd. Om dit aan te pakken zijn en worden diverse maatregelen genomen. Tegelijkertijd zien we dat het verschil in beloning slechts langzaam afneemt. Het is dan ook belangrijk actie te blijven ondernemen om dit verschil verder tegen te gaan.
Hoe vindt u het, en hoe komt het volgens u dat 40 jaar na de inwerkingtreding van de Algemene wet gelijke behandeling nog altijd een groot verschil in salaris van mannen en vrouwen bestaat?
Het is moeilijk uit te leggen dat er in 2020 nog verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen voor gelijkwaardig werk bestaan, ondanks de invoering van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen in 1980 en de Algemene wet gelijke behandeling in 1994. Tegelijkertijd blijkt het verkleinen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen een ingewikkeld proces. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen afneemt, maar ook dat dit langzaam gaat. Het is dan ook van belang actie te blijven ondernemen om het verschil verder te doen afnemen. De aanpak van ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen is onderdeel van het actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie (2018–2021).
Bent u ook van mening dat verschil in salaris tussen mannen en vrouwen niet meer van deze tijd is en alles op alles moet worden gezet om gelijke beloning te bewerkstelligen?
Ik sta voor een samenleving met gelijke kansen voor iedereen. Daar hoort ook gelijk loon voor gelijk werk bij. Daar zet het kabinet zich voor in.
Kunt u een toelichting geven op welke wijze wordt geprobeerd de loonkloof te dichten? Welke vooruitgang is hierin geboekt?
Het dichten van de loonkloof maakt onderdeel uit van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie (2018–2021). De afgelopen jaren zijn er diverse maatregelen genomen om de loonkloof te dichten. De tweede Voortgangsrapportage Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 is 6 juli jl. naar Uw Kamer verzonden. Daarin is onder meer aangegeven dat het vergroten van transparantie kan bijdragen aan het verder terugbrengen van beloningsverschillen en dat het Ministerie van SZW aanvullende mogelijke maatregelen verkent ter bevordering hiervan.
Verder heeft de Stichting van de Arbeid op 21 september jl. haar digitale handreiking Gelijke beloning voor mannen en vrouwen gepubliceerd. Hierin staan handvatten en achtergrondinformatie gericht op diverse doelgroepen in het bedrijfsleven. Ook de NVP-Sollicitatiecode draagt bij aan het dichten van de loonkloof en is gericht op het voorkomen van (vaak onbedoelde) arbeidsmarktdiscriminatie en het verkleinen van beloningsverschillen.
Uit het CBS onderzoek blijkt dat de loonkloof de afgelopen jaren langzaam maar gestaag is afgenomen. In het vierde kwartaal van 2020 verschijnt het volgende rapport van het CBS met daarin de cijfers over 2018. Een groot gedeelte van de loonkloof heeft ook te maken met de verschillende posities van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Mannen werken bijvoorbeeld vaker in hogere functies of in sectoren met een hoger salaris. De doorstroom van vrouwen naar hoge functies blijft achter zowel in de overheid als in het bedrijfsleven. Over de doorstroom van vrouwen naar hogere functies heeft de SER geadviseerd «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling». In de Tweede Kamer zijn drie moties aanvaard die pleiten voor het overnemen van het SER advies. Het kabinet werkt daartoe momenteel aan wetgeving die enerzijds een quotum oplegt aan raden van commissarissen van beurgenoteerde bedrijven en anderzijds grote bedrijven verplicht passende en ambitieuze streefcijfers te formuleren voor top en subtop, hierover transparant te zijn en een plan van aanpak te ontwikkelen hoe en wanneer ze de gestelde doelen willen bereiken. De SER ontwikkelt een infrastructuur waarmee dit gemonitord kan worden en die bedrijven ondersteunt.
Klopt het dat er ook een loonkloof is bij overheden? Kunt u inzage geven waar de loonkloof (leeftijd, schaal, opleidingsniveau, gemeenten, provincies, ministeries, zelfstandige bestuursorganen) zich bevindt?
Uit onderzoek van het CBS blijkt dat er zowel in het bedrijfsleven als bij overheden sprake is van een beloningsverschil. In dit onderzoek (met gegevens over 2016) komt het gecorrigeerde beloningsverschil tussen mannen en vrouwen uit op 5% voor de overheid, tegenover 7% in het bedrijfsleven. Voor de rijksoverheid bedroeg het gecorrigeerde beloningsverschil in 2016 3% (Kamerbrief 18 oktober 2019). Ik heb niet de beschikbaarheid over gegevens die een nadere uitsplitsing geven in beloningsverschillen bij de verschillende lagen en organisaties binnen de overheid. Uit de monitor van het CBS3 blijkt wel dat jonge vrouwen bij de overheid gemiddeld meer verdienen dan hun mannelijke collega’s. In 2016 verdienden vrouwen bij de overheid vanaf 36 jaar minder dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. In het bedrijfsleven verdienden vrouwen in 2016 tot hun 26e meer dan mannen en werd vanaf 32 jaar het verschil aanzienlijk. Het beloningsverschil tussen vrouwen en mannen neemt toe wanneer de leeftijd toeneemt. Wel laat de CBS-monitor zien dat er over bijna alle leeftijden heen over de jaren 2008–2016 een afname zichtbaar van het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen, met name bij de overheid.4
Uit de monitor beloningsverschillen van het CBS blijkt ook dat een hoge opleiding meer loont voor mannen dan voor vrouwen. Bij de overheid verdient een man met een hoog opleidingsniveau gemiddeld 42% meer dan een collega met een middelbaar opleidingsniveau, ten opzichte van 34% bij vrouwen. In het bedrijfsleven geldt dat de meeropbrengst van een hoge opleiding voor mannen 63% is en voor vrouwen 47%.
Naar aanleiding van het eerdergenoemde SER-advies wordt momenteel bekeken hoe de maatregelen voor doorstroom van vrouwen naar de top voor het bedrijfsleven, vertaald kunnen worden naar de (semi)publieke sector. Verder wordt binnen de rijksoverheid momenteel een onderzoek naar beloningsverschillen uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden naar verwachting door de Staatssecretaris van BZK voor het einde van het jaar naar uw Kamer gezonden.
Vindt u ook dat de overheid hierbij het goede voorbeeld moet geven en actie moet ondernemen om de ongewenste loonkloof te dichten? Zo ja, wanneer, welke actie en binnen welke termijn verwacht u dat de loonkloof is gedicht?
De overheid, in het bijzonder de rijksoverheid, heeft een voorbeeldrol en heeft hier ook acties voor ondernomen. Zo worden diverse HR-instrumenten ingezet op het vlak van werving en selectie, doorstroom en beloning om gelijke en eerlijke behandeling te bevorderen. Binnen de rijksoverheid geldt bijvoorbeeld dat er door het zorgvuldig toepassen van het Functiegebouw Rijk vastgelegde, transparante en objectieve normen zijn om de zwaarte en inschaling van een functie te bepalen. Tevens is er een rijksbreed systeem voor functioneringsgesprekken, waarin bevorderingen en het toekennen van (extra) salaris moet worden onderbouwd. Daarnaast wordt het bij vraag 7 genoemde onderzoek naar beloningsverschillen bij de rijksoverheid uitgevoerd, waarover u voor het eind van het jaar wordt geïnformeerd. Naar aanleiding van het SER-advies is door het kabinet besloten dat wat geldt voor het bedrijfsleven (quotum en streefcijfers) ook zou moeten gaan gelden voor de (semi)publieke sector. Hoe dit kan worden vormgegeven wordt op dit moment uitgewerkt.
Welke aanvullende maatregelen zijn er volgens u om de loonkloof aan te pakken en meetbare vooruitgang te boeken? En bent u bereid deze aanvullende maatregelen te nemen?
Iedere twee jaar wordt de loonkloof tussen mannen en vrouwen in opdracht van het Ministerie van SZW door het CBS onderzocht. Naar verwachting zal de volgende editie van de monitor Loonverschillen in het najaar van 2020 verschijnen.
Het wetsvoorstel gelijke kansen bij werving en selectie dat momenteel ter toetsing bij de Raad van State ligt en werkgevers verplicht om beleid in te richten gericht op objectieve werving en selectie, kan tevens bijdragen aan bewustwording rondom objectieve en transparante inschaling en doorstroming.
In september 2019 publiceerde de SER het advies «Diversiteit in de top. Tijd voor versnelling». In de kabinetsreactie op het advies heeft het kabinet aangegeven de aanbevelingen uit het SER-advies integraal over te nemen. Een onderdeel van het SER advies is het initiatief van de SER voor het opzetten van een ondersteunende infrastructuur waarmee bedrijven transparantie kunnen geven over gender en culturele diversiteit. Deze infrastructuur wordt momenteel uitgewerkt en kan mede inzicht bieden in de mate van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen.
Zoals ook in de Kamerbrief Kabinetsaanpak van discriminatie van 15 juni jl. is opgenomen kan het vergroten van transparantie over beloningsverschillen bijdragen aan het verder terugdringen daarvan. Het Ministerie van SZW verkent daarom mogelijke maatregelen ter bevordering hiervan.
Kunt u een overzicht geven van maatregelen die in andere landen zijn genomen om de loonkloof te dichten en die succesvol zijn gebleken? Kunt u de resultaten van deze maatregelen toelichten?
In een publicatie van de Europese Commissie over goede voorbeelden rond gelijk loon zijn per EU lidstaat voorbeelden opgenomen van maatregelen die zijn genomen in het kader van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen.5 Daaruit blijkt dat veel Europese landen maatregelen nemen gericht op gelijk loon, in de vorm van onder andere bewustwording (aandacht voor Equal Pay Day), onderzoeken en publicaties van data en aandacht voor gelijk loon tijdens CAO onderhandelingen.
In verschillende EU-landen6 bestaat wetgeving om de loonkloof tegen te gaan. Deze wetgeving is vaak gericht op het transparanter maken van de beloningsstructuren binnen een organisatie. Wettelijke verplichtingen hebben vaak betrekking op het rapporteren over beloningen binnen de organisatie, waaronder het verschil in uurloon en bonusbetalingen tussen mannen en vrouwen. Kleine bedrijven vallen vaak niet onder dergelijke wetgeving. Het doel van dergelijke maatregelen is meestal om een transparante cultuur te creëren, meer bewustzijn te creëren over betalingsongelijkheid en om werknemers beter te informeren zodat ze bij eventuele beloningsdiscriminatie gerechtelijke stappen kunnen ondernemen.
Het is veelal (nog) niet bekend in hoeverre deze specifieke wetgeving en maatregelen succesvol zijn gebleken of hebben bijgedragen aan het dichten van de loonkloof.
Bent u bereid een certificeringsstelsel in te voeren zoals voorgesteld door de Kamerleden Ploumen, Özütok, Jasper van Dijk en Van Brenk? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het vergroten van transparantie kan bijdragen aan het verder terugdringen van beloningsverschillen. Transparantie draagt bij aan bewustwording en brengt het gesprek over het thema op maatschappelijk en organisatorisch niveau op gang. Er zijn verschillende maatregelen denkbaar die kunnen bijdragen aan het vergroten van de transparantie. Een certificeringsstelsel is hier een voorbeeld van. Het kabinet zal dit najaar met een standpunt komen over het initiatiefwetsvoorstel nu het voorstel en de reactie op het advies van de Raad van State is ingediend bij de Tweede Kamer.
Terugvordering door het UWV |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel in Trouw met de titel «Brief van het UWV: 27.000 euro terugbetalen, binnen zes weken»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat mensen een (substantiële) terugvordering ontvangen van UWV?
Over de periode januari 2020 t/m augustus 2020 zijn er 88.431 nieuwe terugvorderingen ontstaan. Daarvan zijn er 374 terugvorderingen met een bedrag van meer dan € 20.000 (0,42%) en 95,68% betreft een terugvordering van minder dan € 5.000.
Welke ruimte biedt de wet aan UWV om bij een dergelijke forse terugvordering (enkele tienduizenden euro’s) een betalingsregeling te treffen die voorkomt dat mensen verder in de problemen komen?
Een terugvordering is in alle gevallen voor de betrokkene een vervelende situatie, maar onvermijdelijk en wettelijk verplicht wanneer is gebleken dat er onterecht geld is uitgekeerd. Indien er sprake is van een terugvordering, wijst UWV in alle gevallen op de mogelijkheid van een betalingsregeling. Dit is altijd maatwerk (gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging). UWV hanteert hierbij een standaardtermijn van zes weken, gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht. De standaardtermijn van zes weken is nodig om betrokkene uit te nodigen om een betalingsregeling te treffen. De maximale wettelijke termijn is afhankelijk van de reden van de terugvordering. De terugbetalingstermijn is normaliter maximaal drie jaar, maar bij het schenden van de inlichtingenplicht2 maximaal een jaar. Deze terugbetalingstermijn van een jaar is kort. Zeker als het gaat om een dergelijke hoge terugvordering van enkele tienduizenden euro’s. Ik ben daarom bereid te bezien of het opportuun is deze termijn te verlengen.
Hoe kan het dat UWV gedurende drie jaar lang elke maand 500 euro teveel uitkeert aan een uitkeringsgerechtigde? Waarom duurt het daarna nog drie jaar voor UWV dit ontdekt? Wat doet UWV om dergelijke vergissingen zo snel mogelijk boven water te krijgen?
In het algemeen kan worden gesteld dat UWV uitkeringen vaststelt op basis van inkomensgegevens in de polisadministratie. Echter het komt voor dat (nog) niet alle informatie beschikbaar is in systemen voor vaststelling van de uitkering. Bijvoorbeeld wanneer de te verrekenen inkomsten pas na afloop van de maand beschikbaar zijn. In die gevallen kan het UWV pas achteraf vaststellen tot welk bedrag er recht op uitkering bestond. Dat kan soms leiden tot terugvordering van hetgeen te veel is betaald. Het is een wettelijke plicht om terug te vorderen, wanneer achteraf blijkt dat te veel is uitgekeerd. Wanneer er informatie is verzwegen kan het voorkomen dat er een langere tijd voorbij gaat voordat UWV over de juiste informatie beschikt.
UWV brengt het belang van het tijdig doorgeven van de juiste informatie die van invloed kan zijn op de uitkering en de eventuele nadelige gevolgen van het te laat of onjuist doorgeven, op diverse manieren onder de aandacht bij de klant. Bijvoorbeeld tijdens telefonisch contact, in brieven en op de site. Ook loopt er momenteel een pilot om te kijken op welke manier UWV geautomatiseerd informatie kan krijgen over wijziging van inkomsten. In sommige gevallen is deze informatie echter niet automatisch aanwezig en is UWV afhankelijk van de informatie die de klant verstrekt.
Wat is de reden dat de terugbetalingstermijn in eerste instantie op zes weken is gezet, terwijl er een periode van zes jaren zit tussen de start van de te hoge uitkering en de ontdekking daarvan?
De termijn van zes weken is een standaard termijn uit de Algemene wet bestuursrecht die in de besluiten is opgenomen. Het is een vereiste om een betaaltermijn vast te stellen. UWV stelt iedere betrokkene in de gelegenheid om een betalingsregeling af te spreken. Dit is maatwerk (gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging). De termijnen voor het terugbetalen zijn niet gekoppeld aan de termijnen waarin de vordering is ontstaan en ook niet aan de hoogte van de vordering.
Welke protocollen worden gebruikt bij het vaststellen, het terugvorderen en het communiceren hierover met betrokkenen? Zijn deze protocollen in dit geval goed toegepast? Zo nee, hoe kan dit dan gebeuren? Zo ja, hoe zorgt UWV ervoor dat protocollen worden verbeterd als blijkt dat ze in de praktijk niet werken?
Het terugvorderen van bedragen die door het UWV teveel zijn betaald is wettelijk geregeld in de socialezekerheidswetten. Het UWV heeft geen beleidsruimte om hiervan af te wijken. Wettelijk gezien is het invorderen van geldschulden (met ingang van 1 juli 2009) geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Hier is ook geregeld dat de betalingstermijn standaard zes weken is. Tevens is in de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid van uitstel van betaling opgenomen. Het UWV biedt deze mogelijkheid standaard aan bij alle betrokkenen, in de vorm van het treffen van een betalingsregeling. De ruimte voor het treffen van een betalingsregeling is nader ingevuld in de ministeriële regeling «Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen». In de Beleidsregel Terug- en invordering van het UWV worden nog enkele details uitgewerkt. Vanwege het ontbreken van beleidsruimte om af te wijken van de wettelijke bepalingen zijn er geen protocollen voor UWV, behalve voor de wijze van communiceren. Hiervoor geldt dat de klant normaliter standaard gebeld wordt bij een ingrijpende beslissing, zoals bijvoorbeeld bij een hoge terugvordering. De algemene communicatie vindt plaats via de website en in de brieven die het UWV stuurt over de vordering. In de brief die wordt gestuurd over de vordering wordt betrokkene al uitgenodigd om contact op te nemen met het UWV om een betalingsregeling af te spreken.
Hoe informeert UWV mensen zoals Willem op het moment dat er langere tijd onterecht een uitkering is verstrekt? Op welke (juridische) mogelijkheden worden mensen in dat geval gewezen?
Besluiten worden per brief aan betrokkene bekend gemaakt. De betrokkene wordt bij besluitvorming altijd gewezen op de mogelijkheid contact op te nemen met het UWV en de mogelijkheid om bezwaar te maken en de wijze waarop dat kan.
Bij ingrijpende beslissingen of als vanuit professioneel inzicht verwacht wordt dat de klant vragen heeft bij de beslissing, wordt de klant standaard gebeld. Een ingrijpende beslissing wordt gedefinieerd als een beslissing die een behoorlijke impact heeft op de uitkering van de klant, met positief of negatief financieel gevolg voor de klant, zoals schorsingen, afwijzingen en terugvorderingen etc.
Bij hoeveel mensen heeft UWV op dit moment een terugvordering uitstaan? Hoeveel waren dit er de afgelopen vijf jaar?
De stand van zaken in augustus 2020 is dat UWV bij 90.265 natuurlijke personen een terugvordering open heeft staan.
Het aantal verzekerden waarbij UWV een terugvordering had openstaan in de voorgaande jaren bedroeg:
2016: 101.278
2017: 98.601
2018: 90.339
2019: 85.386.
Hoe groot zijn de terugvorderingen die UWV gemiddeld heeft uitstaan bij mensen? Wat zijn de kleinste en grootste terugvorderingen? Wat zijn daarbij de initieel gehanteerde terugbetalingstermijnen?
In augustus 2020 was het gemiddelde bedrag dat UWV open had staan bruto € 4.361,93 per verzekerde. De kleinste terugvorderingen (onder de 11 euro) worden in principe niet teruggevorderd.
De grootste uitstaande terugvordering is een bedrag van 317.745,27 euro, bij een zaak waarbij fraude is geconstateerd. Er kan uiteraard niet worden ingaan op een individuele casus, maar wel kan worden aangegeven dat terugvorderingen van deze omvang zeer uitzonderlijk zijn en in de meeste gevallen fraude betreffen.
Daarnaast geldt dat een groot deel van de vorderingen wordt verrekend met de doorlopende uitkering die UWV aan de klant uitkeert. De verrekening vindt plaats op basis van bruto bedragen, zodat de betrokkene geen last heeft van inhoudingen voor de Belastingdienst. Wanneer verrekening niet mogelijk is, wordt initieel de standaardtermijn van zes weken uit de Algemene wet bestuursrecht gehanteerd. Binnen deze termijn kan de betrokkene de vordering voldoen, maar wordt betrokkene ook uitgenodigd om contact met het UWV op te nemen zodat er een betalingsregeling afgesproken kan worden. De betalingsregeling wordt vastgesteld met inachtneming van de termijnen uit de Regeling tenuitvoerlegging; dit is maatwerk.
Voor welke regelingen komen het vaakst terugvorderingen voor in zowel absolute aantallen als relatief (ten opzichte van het aantal uitkeringen)?
Over de periode januari 2020 t/m augustus 2020 is het aantal vorderingen per wetgroep als volgt:
Vorderingen Werkloosheidswet: 39.877 (45%)
Vorderingen Arbeidsongeschiktheid: 27.613 (31%)
Vorderingen Ziektewet: 16.824 (19%)
Aantal boetes: 2.807 (3%)
Overige vorderingen: 1.310 (2%)
Totaal aantal vorderingen: 88.431
Invordertrajecten ontstaan in de meeste gevallen wanneer er geen lopende uitkering meer is bij UWV, aangezien bij een lopende uitkering de vordering wordt verrekend. Het aantal terugvorderingen per regeling is daarom niet afgezet tegen het totale aantal lopende uitkeringen per regeling, maar wel ten opzichte van het totaal aantal vorderingen.
Welke stappen neemt u om terugvorderingen te voorkomen en te voorkomen dat mensen die te goeder trouw handelden verder in de problemen komen door het tempo van een terugvordering?
UWV licht mensen zo goed mogelijk voor over rechten en plichten die bij de betreffende uitkering horen, om op die manier terugvorderingen te voorkomen.
Daarnaast wordt binnen de overheid informatie die reeds bekend is zo veel mogelijk hergebruikt. Met dit doel zijn de afgelopen jaren basisregistraties ingericht en is wet- en regelgeving aangepast. Voor het UWV is concreet per 1 juli 2015 geregeld dat het SV-loon bepalend is voor het uitkeringsrecht, zodat gebruik gemaakt kan worden van de inkomensgegevens in de polisadministratie. Hierdoor is de uitkeringsverstrekking minder foutgevoelig geworden en worden steeds meer terugvorderingen voorkomen ten opzichte van het verleden.
Om te voorkomen dat mensen in financiële nood komen, wijst UWV in de brief waarin de terugvordering wordt aangekondigd altijd op de mogelijkheid van een terugbetalingsregeling. Naast de terugbetalingsregeling kan UWV eventueel afwijken van de beslagvrije voet ten voordele van de debiteur, door de berekende aflossingscapaciteit te halveren als de vordering hiermee binnen 3 jaar kan worden betaald. Dit is alleen mogelijk indien er geen sprake is van een overtreding van de inlichtingenplicht.
Daarnaast wordt de kwijtscheldingstermijn (uiteraard binnen de juridische spelregels) in de gaten gehouden en daar waar klanten in aanmerking komen voor kwijtschelding worden vorderingen kwijtgescholden.
Tot slot heeft het afgelopen jaar een pilot plaatsgevonden om klanten pro actief te benaderen, wanneer zij het openstaande bedrag niet binnen 10 weken hadden betaald. Deze klanten werden gebeld en er werd opnieuw het aanbod van een betalingsregeling gedaan. Er wordt nu gekeken naar de voortzetting van deze pilot. Ook worden klanten gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening door de gemeente.
Deelt u de mening dat uitvoeringsinstanties als het UWV een belangrijke bijdrage leveren aan de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de overheid in het algemeen? Zo ja, op welke manier is die bijdrage onderwerp van gesprek tussen u en het UWV?
Ja, hieraan kan UWV inderdaad een belangrijke bijdrage leveren. Vanuit dit departement vindt op reguliere basis intensief overleg plaats met UWV over de gang van zaken in de uitvoeringspraktijk. Goede dienstverlening door de overheid is niet alleen een aangelegenheid van uitvoeringsinstanties zoals UWV; ook het kabinet is hiervoor verantwoordelijk. In de Stand van de uitvoering3 wordt gewezen op recente brieven waarin uw Kamer is geïnformeerd over de activiteiten die het kabinet onderneemt om de uitvoering, die te ingewikkeld is geworden en veel uitdagingen kent, te verbeteren. Via een Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) en de daarbij behorende «Werkagenda voor de uitvoering» levert het kabinet een bijdrage om de uitdagingen waar de uitvoering zich voor gesteld ziet het hoofd te bieden. Wij zullen uw Kamer in de komende Stand van de uitvoering nader informeren over de onderzoeken en activiteiten die plaatsvinden om de toekomstbestendigheid, wendbaarheid en dienstverlening van de uitvoering te versterken.
De uitzending 'Vermalen door instanties' van het televisieprogramma Hollandse Zaken. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Vermalen door instanties» van het televisieprogramma Hollandse Zaken?1
Ja.
Wat is uw reactie op het commentaar dat het «Claimbeoordelings- en Borgingssysteem» (CBBS-systeem), de computerdatabase waarmee het UWV vaststelt voor welke functie(s) een cliënt geschikt is, niet verifieerbaar is waardoor cliënten moeilijk (of niet) kunnen nagaan of er terechte conclusies aan de uitkomst van het CBBS-systeem worden verbonden?
Ik ben bekend met het signaal dat het CBBS door uitkeringsgerechtigden en hun vertegenwoordigers soms als ondoorzichtig en moeilijk controleerbaar wordt ervaren.
In het gesprek dat een verzekerde bij de WIA-beoordeling heeft met een arbeidsdeskundige van het UWV geeft de arbeidsdeskundige uitleg bij het resultaat van de beoordeling. De arbeidsdeskundige legt de verzekerde uit hoe de matching tussen de vastgestelde beperkingen en de functiebeschrijvingen van de door het CBBS geduide functies heeft plaatsgevonden. Zo kan de verzekerde verifieren of de matching op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Op verzoek van betrokkenen verstrekt UWV ook uitdraaien uit het CBBS, met daarin uitgebreide informatie over de geduide functies en de belastbaarheid die daarbij hoort. Een verzekerde heeft uiteraard altijd de mogelijkheid om in bezwaar en eventueel beroep te gaan bij twijfel aan de juistheid van deze matching en de uitkomst van de beoordeling.
De Stichting van de Arbeid heeft mij op 8 juli 2020 haar advies aangeboden over het vergroten van de arbeidsparticipatie van mensen met een verminderde arbeidsgeschiktheid. Hierin stellen zij onder andere voor het proces van de claimbeoordeling transparanter te maken voor betrokkenen. Ik zal hierover in gesprek gaan met de sociale partners en UWV. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik u voor het einde van dit jaar informeren.
Kunt u aangeven wat het begrip «kapdatum», waarvan cliënten van het UWV aangeven dat dit op diverse brieven van het UWV vermeld staat, inhoudt, en waarom en in welke gevallen dit gebruikt wordt? Welke gevolgen heeft het wanneer in een dossier een datum als «kapdatum» wordt gehanteerd?
UWV heeft mij desgevraagd aangegeven dat in het UWV-systeem dat de uitkeringen op grond van de arbeidsongeschiktheidswetten verzorgt maandelijks op een bepaald moment (meestal de tweede zondag van de maand) alle uitkeringen worden klaargezet voor verdere afhandeling en uitbetaling. Alle mutaties tot aan dat moment hebben nog effect op de uitkering van die maand. Mutaties na dat moment werken door in de uitkering van de maand daarop. Het moment dat bepalend is voor de vraag of mutaties nog meegenomen kunnen worden in de lopende maand wordt bij UWV intern de kapdatum genoemd. In de brieven van UWV wordt deze interne term niet meer gebruikt.
De kapdatum is geen wettelijk gedefinieerde term.
Wat is de rol/functie van een kapdatum in de werkprocessen van het UWV? Hoezeer is een kapdatum een wettelijk gedefinieerde term?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunnen cliënten doen wanneer zij in hun correspondentie met het UWV onjuiste gegevens, zoals een verkeerde (kap)datum (bijv. 30 februari), tegenkomen? Is bekend hoeveel meldingen over dergelijke fouten het UWV jaarlijks krijgt?
Mensen die correspondentie van UWV ontvangen met daarin onjuiste gegevens kunnen daarover contact opnemen met UWV. Als het om een verschrijving gaat, dan Iegt UWV dit aan de verzekerde uit. Indien gewenst kan UWV een correctiebrief verzenden.
Als het gaat om onjuiste feitelijke informatie in de rapportages van de verzekeringsarts of arbeidsdeskundige, dan kan de verzekerde een beroep doen op het «inzage- en correctierecht» om de onjuistheid in de rapportage(s) te corrigeren.
Als het geen verschrijving betreft, maar de verzekerde is het oneens met de inhoud van de beslissing van UWV, bijvoorbeeld over het recht, hoogte, of de duur van de uitkering, dan kan hij of zij bezwaar ma ken tegen deze beslissing.
Het is niet bekend hoeveel meldingen over fouten in correspondentie UWV jaarlijks krijgt. In het jaarverslag van UWV staat wel vermeld hoeveel klachten en
bezwaar- en beroepszaken zijn afgehandeld in het verslagjaar.
Kunt u aangeven of, en zo ja waarom, het UWV cliënten adviseert om in plaats van een WW- een ZW-uitkering aan te vragen, zoals aan de orde komt in de betreffende uitzending van Hollandse Zaken? Is dit wettelijk toegestaan? Wat kunnen hiervan de gevolgen zijn voor cliënten?
Het is mogelijk dat in de uitvoeringspraktijk een WW-gerechtigde aangeeft dat hij niet aan zijn re-integratieverplichtingen kan voldoen vanwege medische problemen. De verzekerde kan dan door een UWV-medewerker worden geadviseerd om een ZW-uitkering aan te vragen om langs die weg meer duidelijkheid te verkrijgen over zijn situatie en belastbaarheid. Bij de beoordeling van een eventueel recht op ZW wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de verzekerde mogelijk in staat is om arbeid te verrichten. Is dat het geval, dan blijft het WW-recht van kracht. Is dat niet het geval, dan ontstaat – na een wachttijd van 13 weken – een ZW-recht.
In het algemeen geldt dat de WW- en ZW-uitkering verschillende toelatingscriteria hebben. Ook verschillen de verplichtingen tijdens de uitkering. Als iemand de «verkeerde» uitkering aanvraagt kan dat betekenen dat hij of zij niet aan de criteria of de verplichtingen voldoet. Het is mogelijk dat de verzekerde daardoor geen uitkering toegekend krijgt of een maatregel opgelegd krijgt wegens het niet voldoen aan de voorwaarden.
In hoeverre ontvangt u, net als de Kamer, signalen dat (sociaal) advocaten moeilijkheden ondervinden bij het vaststellen van het zogenaamde «maatmanloon» als vertrekpunt voor de berekening van uitkeringen, met name bij langlopende dossiers waarbij er bijvoorbeeld sprake is van samenloop van WAO en ZW? Vindt overleg plaats tussen het UWV en (vertegenwoordigers van) de sociale advocatuur om tot heldere uitgangspunten en het oplossen van knelpunten te komen ten aanzien van de herleidbaarheid van uitkeringsberekeningen? Zo nee, bent u bereid dit overleg te initiëren?
De vaststelling van het maatmanloon wordt in de rapportage van de arbeidsdeskundige toegelicht. UWV zendt deze rapportage aan de verzekerde toe. Als de verzekerde vragen heeft of twijfelt aan de juistheid van de vaststelling kan hij of zij contact opnemen met UWV en om nadere uitleg vragen. Indien de verzekerde het hierna oneens is met de vaststelling, kan hij of zij via bezwaar en eventueel beroep, al dan niet bijgestaan door een (sociaal) advocaat, specifiek ingaan op vragen over dit onderwerp.
Signalen dat (sociaal) advocaten moeilijkheden ondervinden bij het controleren van het maatmanloon hebben mij tot nu toe niet bereikt.
UWV heeft mij laten weten dat er bijeenkomsten plaatsvinden tussen de UWV-stafdirectie Bezwaar en Beroep en de sociale advocatuur, om thema's zoals het CBBS te bespreken. Zowel UWV als vertegenwoordigers van de sociale advocatuur kunnen voor dit overleg gespreksonderwerpen aandragen.
Kunt u verduidelijken waarnaar het nummer/kenmerk verwijst dat onderaan in brieven van het UWV, in langlopende dossiers, staat vermeld en dat vooraf wordt gegaan door de letters -exe- (voorbeeld: exe.94)?
Uit navraag bij UWV blijkt dat het hier vermoedelijk gaat om het briefnummer dat binnen UWV wordt gebruikt om binnen het «brievenboek» een brief op basis van een passend format op te stellen.
Hoe krijgt het uitgangspunt dat de uiteindelijke beslissing over een sociaal-medische (her)keuring, en eventueel functiebeperking, altijd door een verzekeringsarts moet worden genomen in de praktijk vorm? Betekent dit bijvoorbeeld dat een dergelijk besluit de handtekening van een arts moet bevatten? In hoeverre is dit voor een UWV-cliënt inzichtelijk?
De beslissing bij een sociaal-medische beoordeling komt tot stand op basis van de wet en het Schattingsbesluit. Bij een WIA-beoordeling beoordelen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de belastbaarheid en de restverdiencapaciteit van de verzekerde die beschikt over functionele mogelijkheden. Beide beoordelaars stellen ieder een rapportage op, voorzien van een digitale handtekening.
Het definitieve recht op uitkering wordt vastgesteld door een juridisch-administratief medewerker. Bij de beslissing over het uitkeringsrecht zendt UWV de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige aan de verzekerde toe.
Het besluit over het recht op uitkering bevat geen handtekening van de verzekeringsarts of de arbeidsdeskundige. Dit is niet wettelijk vereist.
De mogelijkheid voor gepensioneerden in het buitenland om via een app hun levensbewijs door te geven. |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «ABP komt met app voor attestatie de vita»?1
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat gepensioneerden snel en makkelijk hun levensbewijs kunnen doorgeven? Waarom is het niet mogelijk dat het levensbewijs (digitaal) naar zowel de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar wordt gestuurd?
Op welke manier volgt u of de app van het pensioenfonds ABP een succes wordt? Kan de SVB in de toekomst ook de app van de ABP gebruiken, als deze heel goed blijkt te werken?
In hoeveel landen is de app voor digitale levensbewijzen van de SVB (Wereldwijd Alternatief Levensbewijs voor een Digitale Overheid (WALDO)) inmiddels beschikbaar? Wanneer wordt deze service wereldwijd beschikbaar?
Herkent u het signaal dat gepensioneerden in het buitenland zowel aan de SVB als aan hun pensioenfonds een levensbewijs moeten sturen, omdat de SVB dit door privacywetgeving niet meer mag delen? Zo ja, wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
Hoeveel gepensioneerden maken gebruik van de SVB-app om digitaal hun levensbewijs aan te leveren? Hoeveel procent van alle gepensioneerden in het buitenland betreft dit?
Hoe vaak komt het voor dat een levensbewijs door de SVB of een pensioenfonds of -verzekeraar geweigerd wordt? Waar kan de betreffende gepensioneerde in dat geval terecht?
Hoe vaak komt het voor dat een papieren formulier voor het levensbewijs kwijtraakt in de post? Waar kan de betreffende gepensioneerde in dat geval terecht?
Hoe vaak ervaren gepensioneerden in het buitenland problemen met DigID bij het doorgeven van hun levensbewijs? Waar kunnen zij in dat geval terecht?
Deelt u de mening dat gepensioneerden ook de mogelijkheid moeten houden om een papieren formulier te gebruiken? Hoe is die mogelijkheid gewaarborgd?
Bij hoeveel gepensioneerden is de verzending van hun levensbewijsformulier uitgesteld, doordat vanwege COVID-19 lokale overheidskantoren gesloten zijn?
Hoe wordt bepaald of het in een bepaald land vanaf oktober weer mogelijk is het levensbewijs te laten ondertekenen? Deelt u de mening dat gepensioneerden er niet de dupe van mogen worden als lokale overheidskantoren nog gesloten zijn?
Het bericht ‘COA plaatst Nigeriaans slachtoffer homohaat over naar ander azc’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «COA plaatst Nigeriaans slachtoffer homohaat over naar ander azc»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat asielzoekers in Nederland homoseksualiteit niet accepteren vanwege achterlijke culturele overtuigingen en andere asielzoekers bedreigen of zelfs mishandelen, zoals in dit geval door het overgieten met kokend water?
Ik ben van mening dat elke vorm van agressie of geweld richting wie dan ook onacceptabel is, zo ook richting LHBTI-asielzoekers. De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA.
Kunt u bevestigen dat niet voor niets als kabinetslijn is bepaald dat homohatende bedreigers of daders in asielzoekerscentra (AZC’s) worden opgepakt en als dit niet kan, tenminste apart worden gezet in een extra begeleiding- en toezichtlocatie (EBTL) (inmiddels Handhaving en Toezichtslocatie (HTL)), in plaats van dat potentiële slachtoffers hun biezen moeten pakken?
Indien bewoners zich niet houden aan de huisregels van het COA en zij bedreigingen uiten of gewelddadig gedrag vertonen richting LHBTI-asielzoekers worden zij aangepakt. Afhankelijk van het vertoonde gedrag gaat het COA met daders in gesprek of neemt het COA maatregelen vanuit de Regeling Onthouding Verstrekkingen. Het COA stimuleert bewoners om bij vermeend strafbaar gedrag aangifte te doen tegen de daders en het oppakken van de daders is inderdaad een van de mogelijke gevolgen. Ook plaatsing in de HTL behoort tot de mogelijkheden.
Met de personen die slachtoffer zijn van het respectloze gedrag wordt echter ook gesproken om te bekijken wat in die situatie en voor die persoon de beste (tijdelijke) oplossing is. Dat kan betekenen dat er in overleg met die persoon ervoor wordt gekozen om naar een andere opvanglocatie te verhuizen.
Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat in de berichtgeving wordt gesproken over overplaatsing van de mishandelde Nigeriaanse vrouw en haar kind naar een ander AZC? Kunt u bevestigen dat hier in elk geval de juiste medische en psychische hulp kan worden verleend?
Zoals u bekend, kan ik geen uitspraken doen over individuele zaken. Meer in het algemeen kan ik u wel antwoorden dat, zoals ook geantwoord op uw vraag 3, er wordt gesproken met slachtoffers van bedreigingen en geweld om te bepalen wat voor hen de beste (tijdelijke) oplossing is. Dit kan betekenen dat er in overleg met de betreffende persoon ervoor wordt gekozen om naar een andere opvanglocatie te verhuizen.
Hoe zorgt u er in algemene zin voor dat potentiële homohatende asielzoekers vroegtijdig in beeld zijn, zodat dit soort mishandelingen voorkomen kan worden? Wordt hier voldoende aandacht aan besteed bij de intake in het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en op welke wijze?
Het COA gaat vanaf het begin van de asielprocedure met asielzoekers in gesprek over grondrechten en de Nederlandse samenleving. Tijdens het welkomstgesprek op de opvanglocatie wordt ingegaan op het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet. Asielzoekers moeten elkaars cultuur, sekse, levensovertuiging en seksuele geaardheid respecteren. Dat staat in de huisregels en wordt verteld in het rechten- en plichtengesprek en in de begeleidingsprogramma's. Op het moment dat een bewoner respectloos gedrag vertoont jegens een medebewoner vanwege diens seksuele geaardheid gaat het COA met diegene in gesprek en kan het COA maatregelen treffen in het kader van de Regeling Onthouding Verstrekkingen.
Het COA beschikt niet over incidentencijfers ten aanzien van specifieke groepen asielzoekers op basis van levensovertuiging, geaardheid, etniciteit, etc. In het bewonersinformatiesysteem van het COA kan, maar dan op beschrijvende wijze, opvallend gedrag van personen opgenomen worden, zodat, op persoonsniveau, inzicht ontstaat in gedragingen. Dit is inzichtelijk voor medewerkers van het COA, en wordt overgedragen aan een andere locatie op het moment dat de bewoner verhuist. Deze informatie kan gebruikt worden bij de begeleiding van personen en kan tevens dienen als dossieropbouw bij eventuele toekomstige incidenten.
Zou het in juridische zin mogelijk zijn alle asielzoekers te laten tekenen voor de gelijkheid van man en vrouw, homo en hetero en een ieder ongeacht religie of afkomst, als voorwaarde voor het verkrijgen van reguliere opvang tijdens de procedure en als men niet wil tekenen dan automatisch in de HTL te plaatsen? Zo ja, bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het recht om asiel aan te vragen is onvoorwaardelijk. Gedurende de asielprocedure hebben verzoekers ingevolge de EU-Opvangrichtlijn recht op opvang, waarmee in een waardige levensstandaard wordt voorzien alsmede verzoekers beschikbaar worden gehouden voor de afhandeling van de asielaanvraag. In bijzondere omstandigheden, zoals verwoord in artikel 20 van voornoemde richtlijn, mogen materiële opvangvoorzieningen worden beperkt of onthouden.
In een rechten- en plichtengesprek informeert het COA de nieuwe bewoner van een opvanglocatie onder andere over de huisregels, meldplicht en deelname aan begeleidingsprogramma’s. Tijdens het gesprek ondertekent de bewoner het rechten- en plichtendocument. Hierin is een verwijzing naar de huisregels opgenomen. In de huisregels is helder opgenomen wat van de bewoner verwacht wordt ten aanzien van artikel 1 van de Nederlandse Grondwet. Dit document is niet van zodanige aard dat bij een niet ondertekening ervan consequenties kunnen volgen, zoals plaatsing in de HTL.
Hoe wordt er door het COA voor gezorgd dat ieder incident van homohaat in een AZC wordt geregistreerd zodat meerdere «lichte» vergrijpen of dreigingen kunnen leiden tot aanhouding van de dader? Als dit niet gebeurt, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak komt het voor dat vanwege dreiging of geweld rond de geaardheid van een asielzoeker het potentiële slachtoffer apart wordt gezet en hoe vaak gebeurt dit met de potentiële dader? Hoeveel van de potentiële daders zitten in de verschillende asielstromen veilige landers, kansrijk, Dublin, etc? Als u geen cijfers heeft, bent u dan bereid onderzoek te doen?
In mijn antwoord op vragen 5 en 7 heb ik reeds aangegeven dat deze specifieke informatie niet beschikbaar is. Momenteel zie ik ook geen aanleiding om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Is het juist dat er een structurele voorziening bestaat in sommige AZC’s om homoseksuele asielzoekers apart op te vangen? Zo ja, waarom? Bent u bereid dit om te zetten in het apart zetten van potentiële daders?
Er is geen structurele voorziening in opvanglocaties om LHBTI-asielzoekers apart op te vangen.
In uw vraagstelling zit de aanname besloten dat de daders voor ze daadwerkelijk grensoverschrijdend gedrag vertonen kunnen worden geïdentificeerd. Dit is echter niet mogelijk voor het COA en zou daarnaast niet stroken met beginselen van een democratische rechtsstaat om personen niet verantwoordelijk te houden voor gedrag dat zij nog niet hebben geuit. Indien er daadwerkelijk sprake is van grensoverschrijdend gedrag bestaan er, zoals hierboven uiteengezet, de nodige maatregelen om dergelijk gedrag aan te pakken.
Kunt u de berichtgeving van Omroep Brabant bevestigen dat de twee verdachten inmiddels zijn opgepakt op verdenking van zware mishandeling?
Er zijn twee verdachten door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eén verdachte is na verhoor door de politie heengezonden. De andere verdachte is in voorlopige hechtenis gegaan. Inmiddels is de voorlopige hechtenis van de tweede verdachte onder voorwaarden geschorst.
Staat in algemene zin op dit delict een straf die hoog genoeg is om geen verblijfsvergunning te verlenen? Zo nee, wilt u overwegen om de strafmaat aan te passen?
Het is aan het OM om te bepalen of en waarvoor verdachten vervolgd zullen worden en aan de rechter om te bepalen welk delict bewezen geacht moet worden, of verdachten veroordeeld worden en welke straf hen opgelegd zal worden. Vervolgens is het aan de IND om te bepalen of betrokkenen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van 1 juli 2020 over de toezegging inzake mogelijke juridische belemmeringen intrekken verblijfsvergunning.2
Wat heeft u gedaan met de toezegging van voormalig Staatssecretaris Harbers aan het lid Becker dat in het kader van het onderzoek naar de sociale veiligheid in AZC’s ook bekeken zou worden hoe er meer aandacht en capaciteit kan komen voor seksuele voorlichting, inclusief zelfbeschikking en seksuele veiligheid op AZC’s?
Het rapport van de audit die het COA heeft uitgevoerd heb ik recentelijk ontvangen. Ik ben op dit moment bezig met het opstellen van de beleidsreactie op dit rapport welke ik naar uw Kamer zal sturen.
Is de Minister van Integratie bereid in de nieuwe inburgeringswet via lagere regelgeving alsnog de voorinburgering verplicht te stellen, zodat geen asielzoeker die mogelijk mag blijven in de eerste fase van verblijf in het AZC gemist kan hebben dat Nederland een land is waar het volstrekt normaal is om homo te zijn en dat je je moet aanpassen aan die vrijheid, in plaats van anderen te onderdrukken? Zo nee, waarom niet?
De voorinburgering is van toepassing op asielzoekers aan wie al een asielvergunning is verstrekt en dus niet op asielzoekers die nog in afwachting zijn van een beslissing op hun asielverzoek. Voor asielzoekers geldt wel dat zij door middel van bovengenoemde voorlichtingen en gesprekken zoals benoemd in bovenstaande antwoorden, waaronder het rechten en plichten gesprek, vanaf het begin van de asielprocedure op de hoogte worden gesteld van de grondrechten die in Nederland gelden.
Voor vergunningshouders is het van belang dat de inburgering zo vroeg mogelijk start. Om die reden is het programma «voorbereiding op inburgering» (voorinburgering) opgezet. Binnen de voorinburgering is er onder andere aandacht voor de waarden en normen van de Nederlandse samenleving. Het invoeren van een deelnameplicht voor de voorinburgering is gezien de doelstellingen van de nieuwe inburgeringswet echter niet wenselijk. De start van een regulier inburgeringstraject in de gemeente heeft in alle gevallen voorrang op de voorinburgering. Een deelnameplicht voor voorinburgering zou dit kunnen vertragen. Daarnaast zou een verplichting van deelname leiden tot een onwenselijke dubbele verplichting, inclusief handhavingsintsrumentarium; een inburgeringsplicht en een voorinburgeringsplicht.
Het NOW-register en controversiële steun |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hoeveel bedrijven in het Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheidsregister (NOW-register) ontplooi(d)en economische activiteiten die op enigerlei wijze te maken hadden met het fokken, houden, slachten, importeren en exporteren van dieren, inclusief vissen en pelsdieren, de verwerking van vlees, vis en bont, de jacht, de winning en verwerking van aardolie en aardgas, de offshore-industrie, wapens, landbouwgif, de luchtvaart, en sectoren die gevoelig zijn voor moderne slavernij en kinderarbeid zoals de kledingindustrie? Kunt u dit per sector aangeven en daarbij ook aangeven om welke bedragen het gaat?
Van de bedrijven die aanspraak hebben gemaakt op de NOW-subsidie is bekend in wat voor sector zij vallen. Het gaat hier echter om een grove indeling op hoog niveau, waarbij het niet bekend is welke of hoeveel bedrijven er economische activiteiten ontplooien die te maken hebben met de genoemde zaken.
Is het redelijk en wenselijk verdere steun te geven aan bedrijven in sectoren die voor de coronacrisis al controversieel waren omdat zij bijdragen aan klimaatverandering, milieuschade of dierenleed veroorzaken, of ongelijkheid bevorderen, en dus economische activiteiten ontplooien die afbreuk doen aan de brede welvaart in Nederland en/of elders op de wereld?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid zijn hierbij de belangrijkste doelen. Hierdoor, en met het oog op snelle uitvoerbaarheid, is het niet mogelijk om op andere voorwaarden te selecteren dan die direct gerelateerd zijn aan het primaire doel van de regeling.
Bent u bekend met het gegeven dat er NOW-steun wordt gegeven aan bedrijven die herhaaldelijk in opspraak raken vanwege ernstige dierenwelzijnsmisstanden, zoals Tomassen Duck-To?1
Ik ben niet van ieder individueel bedrijf dat aanspraak heeft gemaakt op de NOW op de hoogte van de economische activiteiten. Wel ben ik me ervan bewust dat door de vormgeving van de maatregel, alle bedrijven die te maken hebben met een omzetverlies van ten minste 20% aanspraak kunnen maken op de NOW.
Kunt u bevestigen dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat dit bedrijf wordt gesteund, terwijl het herhaaldelijk boetes heeft gekregen voor het veroorzaken van ernstig dierenleed en het geen blijk van verbetering geeft?2 Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.03 blijkt dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat Bert’s Animal Verhuur, dat is stilgelegd door de rechter en ruim € 100.000 aan dwangsommen open heeft staan3, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat een bedrijf dat coronavoorschriften negeert en daarmee speelt met de gezondheid van medewerkers, zoals Van Rooi Meat4 dat bovendien in 2019 € 50.000.000 dividend opstreek, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Bedrijven die NOW-subsidie ontvangen, mogen over 2020 geen bonussen of dividend uitkeren, maar voor 2019 geldt deze beperking niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Is het wenselijk dat nertsenhouders NOW-steun krijgen, gegeven het advies van het Outbreak Management Team Zoönose om de nertsenhouderij versneld af te bouwen5, aangezien deze een reservoir kan vormen voor het coronavirus? Hoe beoordeelt u dit in termen van efficiëntie en ethiek?
Zie vraag 2 en 3.
Bent u, nu er ruimte is voor reflectie, bereid om onderzoek te doen naar de bedrijven die steun hebben gekregen en om op basis van voortschrijdend inzicht en redelijkheid, wenselijkheid en ethiek, nieuwe criteria te ontwikkelen op basis waarvan financiële steun kan worden afgewezen? Zo ja, bent u dan bereid om de criteria ten minste te baseren op het brede welvaartsbegrip en dierenwelzijn, de doelen uit het klimaatakkoord van Parijs en algehele toekomstbestendigheid? Zo nee, waarom niet?
Om inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid te bieden, moet er sprake zijn van een generieke maatregel. Alleen op deze manier kunnen bedrijven snel een tegemoetkoming in de loonkosten ontvangen. Hierdoor zie ik geen ruimte om de criteria aan te passen.
Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) als op mensen die niet getrouwd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de AOW als op mensen die niet getrouwd zijn?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm waarin iemand woont. Een alleenstaande krijgt 70% van het netto referentieminimumloon en gehuwden krijgen 50% van het netto referentieminimumloon. Twee niet gehuwde personen die een gezamenlijke huishouding voeren worden gelijkgesteld aan gehuwden en ontvangen een AOW volgens de gehuwdennorm. Binnen de AOW is geen sprake van mantelzorgregels. Wel wordt op basis van de feitelijke situatie beoordeeld welke AOW-norm van toepassing is op de betreffende leefsituatie. Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn wonen niet meer bij elkaar, maar zijn formeel nog gehuwd. Voor gehuwden geldt dat als men duurzaam gescheiden van elkaar leeft men als ongehuwd wordt aangemerkt. Door de SVB wordt beoordeeld of de feitelijke toestand uitwijst dat beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was. Hierbij is het feit dat men op twee verschillende adressen woont niet doorslaggevend.
Voor ongehuwden geldt de twee-woningen regel en dit houdt in dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben die hen vrij ter beschikking staat, er geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Er wordt dan een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd. De twee-woningenregel is alleen van toepassing op ongehuwden.
Ik onderken dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van AOW-gerechtigden. Dat is ook in de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening) geconstateerd. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal laten voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning. Ik verwacht dat de voor het einde van dit jaar zal worden afgerond.
Kunt u precies aangeven welke regels omtrent samenwonen van toepassing zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn? Kunnen zij aanspraak maken op de tweewoningenregeling in het besluit «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW»?
Zie antwoord vraag 1.
Is u opgevallen dat in het «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» in artikel 2, lid 1, geen onderscheid gemaakt wordt tussen gehuwd en ongehuwd gepensioneerden en dat de regeling dus van toepassing is op beide categorieën?
Het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» bevat regels ten aanzien van de uitleg van het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW». Artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW heeft uitsluitend betrekking op ongehuwden. Voor gehuwden is de vraag naar het hoofdverblijf niet van belang. Artikel 2, eerste lid, van het Besluit, gelezen in onderlinge samenhang met de hiervoor genoemde bepalingen, is dan ook alleen van toepassing op ongehuwden.
Dat de twee-woningenregel uitsluitend van toepassing is op ongehuwden wordt bevestigd en gerechtvaardigd geacht door de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:583).
Herinnert u zich nog dat u schreef: «Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.[duurzaam gescheiden leven]»1
Ja. Sinds juli 2020 is de informatie over duurzaam gescheiden leven op de website van de SVB uitgebreid.
Expliciet wordt vermeld dat het ieder op een eigen adres wonen onvoldoende is om als duurzaam gescheiden leven te worden aangemerkt. Tevens is toegevoegd dat de SVB onderzoek uitvoert om te beoordelen of er sprake is van duurzaam gescheiden leven en welke aspecten door de SVB in het onderzoek worden betrokken. Daarnaast geeft de SVB nu twee voorbeelden: een voorbeeld waarbij sprake is van duurzaam gescheiden leven en een voorbeeld waarbij geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Klopt het dat er geen enkele informatie over het onderwerp «gescheiden van tafel en bed» op de website staat, terwijl u wel aangeeft sinds 2016 projectmatig alle mensen die zo leven, te onderzoeken? Zou het u dus niet sieren de informatie voor die mensen gewoon binnen twee weken heel helder op de website te zetten?
Sinds de wet partners niet meer verplicht om tijdens het huwelijk samen te wonen, komt deze vorm van scheiden – gescheiden van tafel en bed – steeds minder voor. Dat is aanleiding geweest geen informatie over gescheiden van tafel en bed op de website van de SVB op te nemen. Om misverstanden te voorkomen wordt op de website van de SVB verduidelijkt dat personen die gescheiden zijn van tafel en bed wettelijk gezien nog steeds getrouwd zijn. Zij worden dus op dezelfde wijze als gehuwden getoetst of zij duurzaam gescheiden leven.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken over de tweewoningenregeling en de AOW waarover de Centrale Raad van Beroep geoordeeld heeft?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitspraak gedaan in tien zaken die betrekking hebben op de tweewoningenregel. In vier zaken wordt inhoudelijk op de tweewoningenregel in gegaan.
Deze vallen allen terug op één zaak in het bijzonder, en dat is de CRvB uitspraak van 14 februari 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:583.
De overwegingen van de CRvB in deze zaak waren samengevat:
Het enkele feit dat de wetgever bij de totstandkoming van de twee-woningenregel niet uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom die regel alleen geldt voor ongehuwden en niet voor gehuwden, maakt niet dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden.
Het Besluit beoogt uitsluitend uitleg te geven aan het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW», dat uitsluitend ziet op ongehuwd samenwonenden.
Er is geen sprake van een schending van de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
Er bestaat een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het verschil in behandeling in het kader van de twee-woningenregel omdat bij een huwelijk een wettelijk afdwingbare zorgverplichting ontstaat, terwijl dat voor ongehuwden niet het geval is.
De zaken die verwijzen, danwel identiek zijn aan deze uitspraak betreffen:
ECLI:NL:CRVB:2017:4459
ECLI:NL:CRVB:2017:1330
ECLI:NL:CRVB:2017:584
Is er een evaluatie gemaakt van het project van de controle van alle mensen op samenwonen? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Er is geen evaluatie van de aanpak van controle van duurzaam gescheiden leven beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 3 weken beantwoorden?
Ik streef ernaar u de beantwoording zo snel mogelijk te doen toekomen.
Het bericht ‘Camping kreeg duizenden UWV-brieven voor onbekende Polen: ‘Dit is gewoon uitkeringsfraude’ en 'Massale uitkeringsfraude op camping' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Camping kreeg duizenden UWV-brieven voor onbekende Polen: «Dit is gewoon uitkeringsfraude» en «Massale uitkeringsfraude op de camping»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Het beeld dat uit de berichtgeving naar voren komt is onwenselijk. Om die reden heb ik contact opgenomen met UWV om te vragen wat de feitelijke situatie is.
Wat is er gebeurt na de eerste/eerdere meldingen vanuit het recreatiepark dat zij wekelijk tientallen brieven ontvangen gericht aan mensen die niet verblijven op de camping/het park de Kanthoeve? Welke actie heeft het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de melding genomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat de situatie zich al naar verluidt zeven jaar voortduurt? Welke acties en overleggen tussen UWV en de camping/vereniging van eigenaren hebben plaatsgevonden in de afgelopen zeven jaar om dit uit te zoeken en te stoppen?
Op recreatiepark De Kanthoeve staan 350 huisjes met allemaal een huisnummertoevoeging, waardoor die elk een eigen (post)adres hebben. Er is dus geen sprake van één adres. Op het park wonen veel uitkeringsgerechtigden. Hoewel de meeste communicatie met klanten digitaal verloopt, verstuurt UWV ook brieven. Dit gebeurt óf op verzoek van de klant of omdat sommige processen (nog) niet digitaal zijn ingericht.
Een deel van de poststukken is verkeerd bezorgd doordat bij een deel van de adressen de huisnummertoevoeging ontbrak of door fouten in de adressering van de post. Hoeveel dit er zijn is niet meer precies te achterhalen. UWV heeft in totaal circa 10.000 poststukken verstuurd aan de verschillende adressen op dit recreatiepark in de afgelopen vijf jaar. Het overgrote deel van de deze poststukken waren geadresseerd aan de individuele huisjes, maar een ruwe schatting wijst op circa 400 brieven waarbij de huisnummertoevoeging niet bekend was. Deze zijn in de centrale postbus van de camping beland. De grote hoeveelheid huisjes, die alleen door een huisnummertoevoeging te onderscheiden zijn, maakt de postbezorging kwetsbaar.
Het bestuur heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht en ongeveer een jaar geleden brieven te hebben afgegeven bij UWV WERKbedrijf in Helmond. UWV geeft aan dat het niet meer te achterhalen is welke opvolging aan de telefonische meldingen en het bezoek gegeven is.
Inmiddels is UWV in overleg getreden met het bestuur van het recreatiepark. UWV heeft op 10 augustus jl. een bezoek gebracht om de problematiek te bespreken.
In de afgelopen periode heeft UWV geregeld contact gehad met het bestuur over retourpost.
Wat is de aard van de brieven die worden verstuurd aan het adres van de camping? Betreft dit hetzelfde soort brieven of uitkeringsaanvragen of zit er verschil in de aard van de brieven?
Hoewel de meeste communicatie van UWV met uitkeringsgerechtigden digitaal verloopt, verstuurt UWV ook brieven. Dit gebeurt óf op verzoek van de klant of omdat sommige processen (nog) niet digitaal zijn ingericht.
In het algemeen verstuurt UWV dan ook verschillende type brieven. Voorbeelden zijn brieven over het toesturen van de maandelijkse inkomstenopgave, afwijzing of juist toekenning van een uitkeringsaanvraag, uitnodigingen voor een gesprek, of geautomatiseerde brieven, zoals betaalspecificaties. Eén uitkeringsgerechtigde of burger die een uitkering heeft aangevraagd kan zodoende meerdere brieven per maand ontvangen.
Is hoeverre is het bij het UWV al bekend of de brieven daadwerkelijk gericht zijn aan mensen die niet woonachtig zijn in Nederland?
In eerste aanleg gaat UWV altijd uit van de gegevens in de BRP. Op dit moment is het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden van UWV op deze camping ingeschreven als ingezetene in de registratie van de BRP. Dit houdt in dat van hen een adres op de camping in de BRP als Nederlands woonadres geregistreerd staat. De BRP kent echter een registratie ingezetenen en een registratie niet-ingezetene. Een klein deel van de klanten is geregistreerd als niet-ingezetene. Van hen is alleen een buitenlands woonadres in de BRP opgenomen. Daarom registreert UWV voor deze groep het verblijfadres zoals opgegeven door de uitkeringsgerechtigde. In het geval van verblijf op de camping is het dan de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om ook de huisnummertoevoeging op te geven.
Controle op de juistheid van de adresregistratie in de BRP is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Via de centrale terugmeldvoorziening BRP of risico-adressen van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) ontvangen gemeenten signalen over mogelijke onjuiste adresregistraties. Het is vervolgens aan de gemeente om een controle ter plaatse te doen. UWV meldt adressen waar gerede twijfel over bestaat via de centrale terugmeldvoorziening BRP aan de desbetreffende gemeente en neemt actief deel aan LAA. Over de maatregelen die genomen zijn om het adressenbeleid van UWV strakker in te richten heb ik uw Kamer op 1 oktober 2018 geïnformeerd2.
In hoeverre is het bij het UWV al bekend of er daadwerkelijk sprake is van fraude in deze gevallen?
Het kan zijn dat meerdere uitkeringsgerechtigden geregistreerd staan op een adres dat onderdeel uitmaakt van bijvoorbeeld een recreatiepark. Dat hoeft niet per definitie te wijzen op misbruik van uitkeringsgelden, maar kan wel aanleiding zijn voor onderzoek naar mogelijk misbruik.
Eind 2018 is de Inspectie SZW naar aanleiding van een interne fraudemelding bij UWV een strafrechtelijk onderzoek gestart naar een tussenpersoon. Aan deze tussenpersoon waren onder andere uitkeringsgerechtigden gekoppeld met adressen op het park. Over dit – lopende – onderzoek kan ik in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen doen. Gedurende de looptijd van het strafrechtelijke onderzoek kon UWV, vanwege mogelijke verstoring van het strafrechtelijke onderzoek, geen bestuursrechtelijk onderzoek doen. Op 1 april 2020 heeft de Officier van Justitie de Inspectie SZW, nog voorafgaand aan de afronding van het strafrechtelijk onderzoek, toestemming gegeven om de onderzoeksinformatie met UWV te delen, zodat UWV een bestuursrechtelijk onderzoek kon opstarten naar die uitkeringen die gelinkt kunnen worden aan de tussenpersoon. Doel is om te onderzoeken of hier sprake is van misbruik en zo nodig actie te ondernemen. UWV kan, omdat er sprake is van een lopend onderzoek, nog geen informatie verstrekken in hoeverre er sprake is van fraude. Het onderzoek wordt naar verwachting begin volgend jaar afgerond De eventuele handhavingsuitkomsten van het onderzoek zullen verwerkt worden in de cijfers met overtredingen, zoals verblijf buiten Nederland, in het jaarverslag van UWV die uw Kamer ontvangt.
Zoals aangegeven vormde een interne fraudemelding aanleiding voor strafrechtelijk onderzoek naar een tussenpersoon. Aan deze tussenpersoon waren onder andere uitkeringsgerechtigden gekoppeld met adressen op het park. Daarnaast kwam in diezelfde periode het recreatiepark ook naar voren bij een eerste selectie in het kader van het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres, omdat meerdere uitkeringen op de gehele locatie van het park voorkwamen. Deze selectie was niet terecht, omdat zoals eerder is aangegeven de locatie bestaat uit vele adressen, vergelijkbaar met een woonwijk, en er dus geen sprake was van meerdere uitkeringen op één aders. Daarnaast is vanwege het eerder genoemde strafrechtelijke onderzoek van de Inspectie SZW dit adres uit de selectie van het bestuursrechtelijk onderzoek door UWV gehaald.
Uit het krantenbericht blijkt dat het UWV al «geruime tijd» onderzoek zou doen naar mogelijke uitkeringsfraude. Kunt u aangeven wat de status is van het onderzoek? Wanneer is het onderzoek afgerond en wordt de kamer over de resultaten geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het UWV kent een systematiek van het verzamelen van signalen/meldingen van mogelijke fraude en vervolgens onderzoeken en opsporen daarvan. Is dit signaal vanuit de camping opgepakt? Zo ja, welke stappen zijn daarna doorlopen en hoe kan het dan dat dit zo lang nog voortduurt? Zo nee, hoe kan het dat dit signaal niet is opgepakt of de betreffende afdeling heeft bereikt? Wat zijn de acties om zo nodig dit proces te verbeteren?
Op het moment dat er een externe of interne melding van potentieel misbruik wordt gedaan, treedt er een proces in werking bij UWV. Dit proces is beschreven in de signaleringsbrief die op 29 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden3. Vanuit het bestuur van De Kanthoeve is geen formele melding van potentieel misbruik ingediend. De melding door het bestuur betrof onjuiste postbezorging. Bij vermoeden van potentieel misbruik had dit signaal bij medewerkers van UWV echter wel kunnen leiden tot een interne melding.
Overigens is er, zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt, wel onderzoek gedaan naar aanleiding van een interne melding naar een tussenpersoon met een link naar uitkeringsgerechtigden op het park.
Welke vervolgstappen en actie gaat u en/of het UWV nemen om dit uit te zoeken en op te lossen? Op welke wijze informeert u de Tweede Kamer over de voortgang daarvan?
Met betrekking tot de fraude aanpak van UWV ben ik tevreden. Via de Stand van de Uitvoering informeer ik uw Kamer hier halfjaarlijks over. Met het nemen van de maatregelen is al de juiste weg ingeslagen. Dat wordt ook onderstreept door de resultaten van het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres. Er is een inventarisatie gemaakt van alle adressen met drie of meer lopende WW-uitkeringen in combinatie met een RNI-registratie. Op basis van deze inventarisatie zijn in vier opeenvolgende tranches alle uitkeringen op in totaal 104 adressen onderzocht. Aan de 104 adressen kunnen 920 klanten worden gekoppeld, waarvan er 820 in aanmerking zijn gekomen voor nader onderzoek. Resultaat van het totale onderzoek is dat bij 30% van de onderzochte klanten regelovertreding is geconstateerd, met een totaalbedrag van € 1,5 miljoen aan boetes en terugvorderingen4. Daarnaast heeft de Inspectie SZW een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van een interne melding bij UWV. Op fraudealertheid bij medewerkers wordt blijvend ingezet en is in de afgelopen jaren vergroot.
In het algemeen ben ik tevreden met de wijze waarop UWV retourpost afhandelt. In verreweg de meeste gevallen betreft het één adres met één huisnummer. In dit geval betrof het echter een adres van een recreatiepark dat onderverdeeld is in 350 adressen door middel van een huisnummertoevoeging. Dat valt echter niet op in het proces van de retourpost. Ik zal zodoende UWV vragen hier scherp op te zijn.
Het bericht dat een camping 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen ontvangen heeft. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Camping kreeg al 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen: «Dit is gewoon uitkeringsfraude»» en «Massale uitkeringsfraude op camping»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat er duizenden brieven naar één adres gestuurd worden, zoals in dit bericht in zeven jaar tijd circa 20.000 brieven? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en wat is daarvoor de verklaring? Zo nee, waarom is dit niet eerder opgemerkt bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)?
Nee, dat is niet gebruikelijk In dit geval was er geen sprake van één adres, maar van een recreatiepark met 350 huisjes, met allemaal een huisnummertoevoeging en dus een eigen (post)adres. Een deel van de poststukken is verkeerd bezorgd doordat bij een deel van de adressen een huisnummertoevoeging ontbrak en door fouten in de adressering van de post. Hoeveel dit er zijn is niet meer precies te achterhalen UWV heeft in totaal circa 10.000 poststukken verstuurd aan de verschillende adressen op dit recreatiepark in de afgelopen vijf jaar. Het overgrote deel van deze poststukken is geadresseerd aan de individuele huisjes, maar een ruwe schatting wijst op circa 400 brieven waarbij de huisnummertoevoeging niet bekend was. Deze zijn in de centrale postbus van de camping beland. De grote hoeveelheid huisjes, die alleen door een huisnummertoevoeging te onderscheiden zijn, maakt de postbezorging kwetsbaar.
Klopt het dat door bestuursleden van camping De Kanthoeve meermaals melding is gemaakt bij het UWV dat er een grote hoeveelheid brieven aan voor hun onbekende personen binnenkwam? Hoe vaak is een dergelijke melding bij het UWV binnengekomen?
Zie antwoord vraag 4
Welke actie heeft het UWV ondernomen naar aanleiding van de meldingen van camping De Kanthoeve dat er grote hoeveelheden brieven voor onbekende personen binnenkwamen? Hoe kan het dat er na zeven jaar nog steeds brieven blijven binnenkomen?
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere poststukken retour gemeld voor een adres op het recreatiepark De Kanthoeve. Deze zijn volgens de reguliere route door UWV opgepakt. Dit heeft bij UWV echter niet geleid tot de constatering dat er sprake was van onderliggende problematiek.
Het bestuur heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht en ongeveer een jaar geleden brieven te hebben afgegeven bij UWV WERKbedrijf in Helmond. UWV geeft aan dat het niet meer te achterhalen is welke opvolging aan de telefonische meldingen en het bezoek is gegeven.
Inmiddels is UWV in overleg getreden met het bestuur van het recreatiepark. UWV heeft op 10 augustus jl. een bezoek gebracht om de problematiek te bespreken. In de afgelopen periode heeft UW geregeld contact gehad met het bestuur over retourpost.
Zoals toegelicht bij vraag 2, is er sprake van een recreatiepark met 350 huisjes c.q. adressen. Hier wonen meerdere uitkeringsgerechtigden. Het verzenden van post naar deze uitkeringsgerechtigden zal nodig blijven. Het is zodoende niet volledig uit te sluiten dat post centraal binnen zal blijven komen als de huisnummertoevoeging ontbreekt of een fout in de adressering wordt gemaakt.
Staan de geadresseerde Polen en andere Oost-Europeanen ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres van deze camping? Zo ja, wanneer is gecontroleerd of deze personen ook daadwerkelijk op dat adres wonen? Zo nee, waarom gebruikt het UWV niet de gegevens uit de BRP bij het toekennen van uitkeringen?
In eerste aanleg gaat UWV altijd uit van de gegevens in de BRP. Op dit moment is het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden van UWV op dit recreatiepark ingeschreven als ingezetene in de registratie van de BRP. Dit houdt in dat van hen het adres van het recreatiepark in de BRP als Nederlands woonadres geregistreerd staat. De BRP kent echter een registratie ingezetenen en een registratie niet-ingezetenen (RNI). Een klein deel van de klanten is geregistreerd als niet-ingezetene. Van hen is alleen een buitenlands woon of verblijfadres in de BRP opgenomen. Daarom registreert UWV voor deze groep het verblijfadres zoals opgegeven door de uitkeringsgerechtigde. In het geval van verblijf op het recreatiepark is het dan de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om ook de huisnummertoevoeging op te geven.
Controle op de juistheid van de adresregistratie in de BRP is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Via de centrale terugmeldvoorziening BRP of risico-adressen van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) ontvangen gemeenten signalen over mogelijke onjuiste adresregistraties. Het is vervolgens aan de gemeente om een controle ter plaatse te doen. UWV meldt adressen waar gerede twijfel over bestaat via de centrale terugmeldvoorziening BRP aan de desbetreffende gemeente en neemt actief deel aan LAA. Over de maatregelen die genomen zijn om het adressenbeleid van UWV strakker in te richten heb ik uw Kamer op 1 oktober 2018 geïnformeerd2. In het antwoord op vraag 12 ga ik hier uitgebreider op in.
Heeft het UWV de gemeente Gemert-Bakel op de hoogte gesteld van mogelijke fraude via valse inschrijvingen in de BRP? Zo ja, wanneer heeft het UWV dit gedaan?
Zoals bij antwoord 5 is aangegeven meldt UWV normaliter bij twijfel over een adres dit aan de gemeenten via de centrale terugmeldvoorziening van de BRP.
In dit geval was er geen twijfel over de juistheid van de adressen van de ingezetenen, maar is er wel in informerende zin contact geweest met de gemeente Gemert-Bakel naar aanleiding van de berichtgeving in de media.
Zijn er uitkeringen verstrekt aan buitenlandse personen die deden voorkomen op het adres van deze camping te wonen? Zo ja, om hoeveel personen en hoeveel uitkeringen gaat het en wat is het totale bedrag hiervan? Welke uitkeringen (Werkloosheidswet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, et cetera.) betreft dit precies?
Heeft het UWV geconstateerd dat in deze gevallen sprake is van oneigenlijk gebruik en/of misbruik? Zo ja, hoeveel of weinig tijd heeft het gekost om dat te kunnen constateren? Zo nee, wat is dan de conclusie van deze vreemde gang van zaken?
In hoeveel gevallen zijn uitkeringen aan buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) wonen stopgezet?
Bij hoeveel buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) te wonen is een uitkering teruggevorderd? Hoeveel van het uitgekeerde bedrag is inmiddels daadwerkelijk teruggevorderd?
Zijn er boetes geheven en is aangifte gedaan in de gevallen waar oneigenlijk gebruik en/of misbruik is geconstateerd? Wat is de status hiervan?
Zijn er meer campings of andere adressen, waarop meerdere mensen een uitkering aangevraagd hebben? Wat doet het UWV om te voorkomen dat via zo’n adres uitkeringsfraude wordt gepleegd?
Sinds eind 2018 heeft UWV een reeks maatregelen in gang gezet om uitkeringsfraude tegen te gaan, waaronder fraude gerelateerd aan adressen. Zo heeft UWV vanaf eind 2018 tot april 2020 onderzoek verricht naar meerdere uitkeringen op één adres. Ook heeft UWV risicomodellen ontwikkeld waarmee intensiever gehandhaafd kan worden op een aantal fraudefenomenen, waaronder ongeoorloofd verblijf buiten Nederland tijdens een uitkering. Ik heb u over de ontwikkeling en voortgang van deze risicomodellen geregeld geïnformeerd3. Het risicomodel «Verblijf buiten Nederland» stelt UWV in staat om mogelijke regelovertredingen te detecteren en laat in de ontwikkelfase goede resultaten zien. Verder zijn er meerdere maatregelen genomen om het adressenbeleid te verbeteren, zoals ik in mijn brief van 11 februari 20194 ook aan uw Kamer heb gemeld. Onderdeel daarvan waren het opschonen van de adresregistratie, het terugmelden van adressen bij gerede twijfel, het uitsluiten van de registratie van meerdere adressen, deelname aan LAA en de transitie van inschrijving als niet-ingezetene naar ingezetene bevorderen.
Daarnaast heeft UWV meerdere maatregelen ingezet om de fraudealertheid te vergroten. Dat het strafrechtelijk onderzoek van de Inspectie SZW in dit specifieke geval is voortgekomen uit de melding van oplettende medewerkers is een positief voorbeeld hiervan.
Ten slotte zijn SZW en UWV in gesprek over verruiming van schorsingsmogelijkheden, zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 28 juni jl.5, waarbij er ook gekeken wordt naar de situatie dat uitkeringsgerechtigden ondanks meerdere oproepen onbereikbaar blijven voor vragen in het kader van handhavingsonderzoek.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als mensen jarenlang kunnen frauderen met uitkeringen, zonder dat het wordt opgemerkt? Bent u het ook met de VVD eens dat door dit soort praktijken het maatschappelijk draagvlak voor uitkeringen voor arbeidsmigranten nog sterker onder druk komt te staan?
Fraude met uitkeringen is onacceptabel. Het ondermijnt het draagvlak van ons sociale zekerheidstelsel. Om die reden heeft UWV in samenwerking met mijn ministerie de afgelopen jaren meerdere maatregelen opgezet om fraude aan te pakken. In mijn antwoord op vraag 12 ga ik in op enkele van deze maatregelen. De aanpak is intensief, maar levert goede resultaten op. Eén van de maatregelen die hieraan heeft bijgedragen is het verhogen van de fraude alertheid bij medewerkers. Deze alertheid was dan ook de aanleiding voor de Inspectie SZW om een strafrechtelijk onderzoek op te zetten.
Deelt u de mening dat het UWV veel alerter zou moeten zijn op signalen van (grootschalige) fraude, zoals die van camping De Kanthoeve? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het UWV dergelijke signalen actief zoekt en/of opvolgt?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van de geconstateerde problemen op deze camping?
In de antwoorden op de vragen 12, 13 en 14 heb ik aangegeven welke maatregelen zijn genomen, waarmee al de juiste weg is ingeslagen. Hoewel de situatie op dit specifieke park een andere is, geldt dit in het algemeen ook voor het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres. Dat laten de resultaten tot nog toe zien. Er is een inventarisatie gemaakt van alle adressen met drie of meer lopende WW-uitkeringen in combinatie met een RNI-registratie. Op basis van deze inventarisatie zijn in vier opeenvolgende tranches alle uitkeringen op in totaal 104 adressen onderzocht. Aan de 104 adressen kunnen 920 klanten worden gekoppeld, waarvan er 820 in aanmerking zijn gekomen voor nader onderzoek. Resultaat van het totale onderzoek is dat bij 30% van de onderzochte klanten regelovertreding is geconstateerd, met een totaalbedrag van € 1,5 miljoen aan boetes en terugvorderingen6.
Wat de adressering en retourpost betreft, is duidelijk dat het bestuur van De Kanthoeve zich onvoldoende gehoord voelde. UWV betreurt dat en heeft inmiddels concrete afspraken gemaakt om het probleem naar tevredenheid op te lossen. Zo zal UWV zorgdragen dat als er post voor een uitkeringsgerechtigde retour wordt gestuurd, onderzoek volgt. De komende periode heeft UWV wekelijks contact met het bestuur.
In het algemeen ben ik tevreden met de wijze waarop UWV retourpost afhandelt. In verreweg de meeste gevallen betreft het één adres met één huisnummer. In dit geval betrof het echter een adres van een recreatiepark dat onderverdeeld is in 350 adressen door middel van een huisnummertoevoeging. Dat valt echter niet op in het proces van de retourpost. Ik zal zodoende UWV vragen hier scherp op te zijn.
Het bericht dat bij een slachthuis in Helmond werknemers, al dan niet in opdracht van de werkgever, ziekteklachten verzwegen |
|
Frank Futselaar , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de rapportage van de NOS waarin werknemers van slachthuis Van Rooi Meat stellen ziektekenmerken die zouden kunnen wijzen op COVID-19 te verzwijgen en formulieren onjuist in te vullen uit angst voor verlies van hun baan?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een onacceptabele situatie is zowel in het kader van de volksgezondheid in het algemeen als de veiligheid van de direct betrokken werknemers?
De algemene richtlijn is dat iedereen die klachten heeft thuis blijft en zich laat testen. Als werknemers bij Van Rooi Meat klachten verzwijgen, de formulieren onjuist invullen en gewoon aan het werk gaan, is dat inderdaad onacceptabel. Werknemers die ziek zijn en aan het werk gaan brengen collega’s in gevaar. Werknemers hebben op basis van de Arbeidsomstandighedenwet recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden arbeidsomstandigheden, maar daarnaast ook de plicht om zorg te dragen voor hun eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen.
Bent u het ermee eens dat de door de NOS beschreven situatie volstrekt haaks staat op de in de kabinetsreactie van 3 juli jongstleden geschreven principes van «verantwoordelijkheid nemen», «veilige en gezonde werkplek» en werkgevers die «zich van hun beste kant laten zien» en noopt deze casus het kabinet tot een actiever beleid om werkgevers te dwingen hun verantwoordelijkheid te nemen?2
De werkgevers zijn reeds conform de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en kan handhavend optreden. De Inspectie houdt onaangekondigde inspecties bij slachterijen waar gekeken wordt of de werknemers veilig kunnen werken en of de RIVM maatregelen goed worden geïmplementeerd. Corona meldingen die gerelateerd zijn aan de slachthuizen hebben daarbij een hoge urgentie.
Ik heb het voornemen om de Inspectie SZW meer wettelijke mogelijkheden te geven om effectief te kunnen handhaven als werkgevers in ernstige mate geen noodzakelijke maatregelen treffen om besmetting met novel coronavirus (2019-nCOV) te voorkomen of de kans daarop te beperken. Deze mogelijkheden zijn opgenomen in het voorstel voor de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 dat juli j.l. verzonden is naar uw Tweede Kamer.
In hoeverre deelt het kabinet de mening dat, in lijn met conclusies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, het feit dat in de slachtsector zeer veel wordt gewerkt met uitzendbureaus die vooral buitenlandse werknemers in dienst hebben waarbij de werkgever tevens huisvesting en transport regelt, er gemakkelijk toe kan leiden dat werknemers oneigenlijk onder druk kunnen worden gezet gezien hun kwetsbare positie en welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat werknemers in de slachtsector veilig kunnen werken zonder bang te hoeven zijn voor represailles van de werkgever, ongeacht of dit een slachthuis of een uitzendbureau is?
Uitzendbureaus die veel met arbeidsmigranten werken, bieden vaak ook huisvesting en transport aan. Dit kan voordelen bieden voor de arbeidsmigrant, maar het kan ook tot extra zorgen en een kwetsbare positie leiden, doordat de arbeidsmigrant bij ontslag niet alleen hun baan maar ook hun huisvesting verliezen. Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 3 juli j.l. heeft het kabinet aan het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om met aanbevelingen te komen om de afhankelijkheid van een arbeidsmigrant tot het uitzendbureau of de werkgever te verminderen en zo de positie van arbeidsmigranten te versterken.
Bent u bereid om lering te trekken uit de ervaringen en de gekozen oplossingen uit landen (zoals Duitsland) waar een vergelijkbare problematiek speelt rond slachthuizen?
Ja, waar mogelijk wordt lering getrokken uit de ervaringen van andere landen.
Hoe beoordeelt u de kennelijk staande praktijk van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) om slechts aangekondigd te inspecteren bij slachthuizen waar het gaat om COVID-19 maatregelen?
Het is een misverstand dat de GGD-en alleen aangekondigd langs gaan bij slachterijen. Zij gaan ook onaangekondigd langs.
Vindt u het wenselijk dat de GGD een nieuwe steekproef houdt om op COVID-19 te testen onder de medewerkers van het betreffende slachthuis en ligt het daarnaast voor de hand om ook bij andere slachthuizen nieuwe steekproeven uit te voeren, gezien het relatieve gemak waarmee COVID-19 zich in deze sector lijkt te verspreiden?
Van Rooi Meat is na de sluiting weer opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Van Rooi Meat heeft verregaande maatregelen getroffen om nieuwe besmettingen te voorkomen. Medewerkers met klachten mogen niet aan het werk en worden gevraagd om zich te laten testen. Er zijn geen signalen van besmettingen bij het bedrijf. De GGD ziet dan ook geen reden om een nieuwe steekproef uit te voeren.
Welke stappen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds het verschijnen van de betreffende rapportage genomen om haar eigen werknemers die opereren binnen het betreffende slachthuis (als toezichthoudende dierenartsen) te beschermen en is deze berichtgeving aanleiding om dierenartsen terug te trekken omdat de veiligheid van hun werkplek niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft op 4 augustus jl. per brief gevraagd dat genoemde slachterij concreet aangeeft welke maatregelen het treft om coronabesmetting binnen het bedrijf te vermijden. Wanneer de reactie onvoldoende vertrouwen geeft dat medewerkers van de NVWA en KDS worden blootgesteld aan werknemers van genoemde slachterij die besmet zijn met het coronavirus dan wel coronaklachten hebben, staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf. Dan kan er niet meer geslacht worden. De NVWA heeft ook andere slachterijen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de maatregelen die in de bedrijven zijn getroffen om corona te vermijden worden nageleefd en op de consequenties als dat niet gebeurt. In dat geval staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf.
Vindt u dat er een cultuurprobleem is in de slachtsector als het gaat om het volgen en handhaven van regels gezien het grote aantal incidenten rond slachthuizen van de afgelopen jaren, van fraude bij noordelijke slachthuizen, tot veelvuldig uitgelekte beelden van onzorgvuldige behandeling en van mishandeling van dieren, tot het niet uitvoeren van afspraken in het kader van bestrijding van COVID-19?
Het huidige slachtsysteem staat onder druk en fraude en misstanden kunnen ontstaan daar waar economische belangen prevaleren boven andere waarden. Er zijn de afgelopen jaren meerdere incidenten geweest rond slachthuizen, waarmee een aantal ernstige problemen aan het licht is gekomen. De Minister van LNV heeft eerder al aangegeven aangetoonde misstanden onacceptabel te vinden. Zij heeft in februari tijdens het plenair debat over de NVWA aan uw Kamer gemeld dat zij een fundamentele discussie wil voeren over het huidige systeem. Het Ministerie van LNV onderzoekt met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wat de kwetsbaarheden in de slachthuizen zijn en welke maatregelen nodig zijn voor een betere borging van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Dit zal nog dit jaar worden afgerond. Daarbij wordt ook onderzocht op welke terreinen (waaronder dierenwelzijn, voedselveiligheid, toezicht en veiligheid van werknemers) een hoge slachtsnelheid tot problemen leidt. Aan de hand daarvan wordt gekeken welke juridische mogelijkheden er zijn om de de maximale bandsnelheid te begrenzen.
Het artikel ‘Zzp’er in de zorg niet duurder dan medewerker in loondienst’ |
|
Judith Tielen (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zzp’er in de zorg niet duurder dan medewerker in loondienst»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de strekking van het artikel, dat de verschillende werknemers in de zorg (vast dienstverband of werkend als zzp’er) voor de instelling waarvoor zij werken uiteindelijk evenveel kosten? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dit dan niet het geval is?
Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg is een goede balans in omvang tussen vaste en flexibele zorgmedewerkers2 belangrijk. Vaste medewerkers hebben meer binding met de organisatie en met hen zijn makkelijker afspraken te maken over een eerlijkere verdeling van taken.
In de berekening zoals die in het artikel geschetst is, lijken de fictieve werknemer en zzp’er gelijke kosten op te leveren voor de werkgever/opdrachtgever. Hier is nog wel een aantal kanttekeningen bij te plaatsen die ik kort wil benoemen. Zo wordt er een aantal niet onderbouwde percentages en aannames genoemd waardoor een oordeel lastig is.
Een belangrijke aanname in de berekening is het percentage indirecte uren dat een medewerker meer kwijt is, zoals in het artikel beschreven, bijvoorbeeld door artsenvisite, studie-uren, overleg met familie of teamoverleg.
In de brief Flexibilisering arbeidsmarkt in de zorg van 10 februari is het in de berekening gehanteerde uurtarief van € 39 aangehaald3. In de brief zijn verschillende aspecten benoemd die gezien kunnen worden als directe en indirecte kanttekening bij de berekening.
Er heerst onvrede over het werken in loondienst onder andere vanwege de uren die direct aan zorg besteed kunnen worden. Een belangrijk element hierbij is dat zzp’ers vanwege hun beperktere binding met de organisatie minder indirecte uren hebben. Bij een groter aantal zzp’ers zou het aantal indirecte uren bij werknemers procentueel verder oplopen, hetgeen in de berekeningswijze inherent tot een hoger gerechtvaardigd tarief voor zzp’ers leidt. Hiermee wordt de al bestaande vicieuze cirkel van uitstroom naar zzp-schap verder versterkt.
De berekening is gebaseerd op een vergelijking met een gemiddeld uurtarief voor de zzp’er. De gemiddelde flexwerker bestaat niet, noch in ervaring, noch in «contractsvorm» noch in geleverde kwaliteit. Bij het inhuren van flexwerkers bestaat een behoefte om meer zicht te krijgen op de concrete ervaring en te verwachten kwaliteit.
De berekening houdt geen rekening met bemiddelingskosten. Veelal gaat de inhuur van flexwerkers, in combinatie met mogelijke onzekerheid over de ervaring en kwaliteit van de flexwerkers, gepaard met dergelijke bijkomende kosten. Vaak zien we ook dat zowel de inhurende organisatie als de flexwerker zelf bemiddelingskosten moeten betalen. Dit laatste is in strijd met de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi).
Zoals in de brief beschreven heeft slechts 17,8% van de flexwerkers in de zorg een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze kostenpost dient de werkgever voor zijn werknemer verplicht te maken. Het is dan ook redelijk dat de zzp’er een dergelijke kostenpost opneemt in het tarief richting de opdrachtgever. Door vervolgens geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten, loopt de zzp’er bewust een risico op inkomensverlies.
Overigens zijn ingevolge het Nederlandse arbeidsrechtelijke systeem de criteria arbeid, loon en gezag leidend voor de beslissing om te werken met een zelfstandige of een werknemer. Dat wil zeggen dat feitelijke invulling van zaken als zelfstandigheid en het bestaan van een gezagsverhouding hier in meegewogen moeten worden.
Nu blijkt dat zzp’ers in de zorg de kosten in de zorg niet nadelig beïnvloeden, wat zijn dan uw voornaamste redenen om zich negatief uit te spreken over zzp’ers in de zorg, zoals u deed in de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 10 februari 2020 inzake de flexibilisering van de arbeidsmarkt in de zorg?2
Om nu en in de toekomst goede zorg te kunnen leveren is het belangrijk dat de zorgsector voor alle zorgmedewerkers aantrekkelijk is om in te werken. Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg is een goede balans in omvang tussen vaste en flexibele zorgmedewerkers belangrijk. Het is dus niet een kwestie van positieve of negatieve gevoelens over flexwerkers, maar een kwestie van balans tussen flex en vast. Naar mijn mening is deze balans er momenteel onvoldoende. We zien dat zorgprofessionals vertrekken uit loondienst, omdat ze het gevoel hebben als flexwerker prettiger te kunnen werken, met minder werkdruk en minder regels. We willen niet dat mensen om deze redenen het loondienstverband verlaten. We gaan daarom goed werkgeverschap stimuleren en nieuwe vormen van flexwerken verkennen. We hebben immers iedereen nodig die in de zorg wil werken.
Een flexibele schil bij een zorginstelling richt zich op het opvangen van «piek en ziek» daar waar dat niet lukt met interne flexibel inzetbare medewerkers en voor het redelijkerwijs opvangen van specialistische kennis («uniek»). Hierdoor blijft de werkdruk voor alle zorgmedewerkers te doen en blijft de geboden zorgkwaliteit gegarandeerd.
Inhuur van flexwerkers gebeurt tegen een tarief (inclusief bemiddelingskosten) dat in een redelijke verhouding staat tot de loonkosten van een vergelijkbare medewerker.
Het kabinet geeft ruimte aan ondernemende zelfstandigen, ook binnen de zorg. Wel wil het kabinet onbedoelde concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen flexwerkers en werknemers, en tussen flexwerkers onderling voorkomen. Het kabinet start, als onderdeel van het brede maatschappelijke gesprek over werken als zelfstandige, met het gesprek met de zorgsector.5 Dit gesprek gaat onder andere over de vraag wanneer zelfstandigen daadwerkelijk buiten dienstbetrekking werken.
Deelt u de mening dat zzp’ers op dit moment vooral een oplossing zijn voor het grote personeelstekort in de zorg? Deelt u de mening dat zonder deze zzp’ers het tekort nog omvangrijker zou zijn, en de oplossing nog verder weg? Zo niet, kunt u daar uitgebreid op reageren?
Zoals bij antwoord 2 ook aangegeven moet de keuze voor een werknemer of zelfstandige gemaakt worden op basis van de arbeidsrechtelijke criteria. Overige criteria, waaronder kosten en personeelstekorten, zijn hierbij minder relevant.
Zorginstellingen hebben, net als ondernemingen in andere sectoren, een reguliere behoefte aan een flexibele schil voor hun interne wendbaarheid. Met deze flexibel in te zetten medewerkers kan de extra werkdruk door «piek en ziek» worden opgevangen. Organisaties kunnen er voor kiezen om deze flexibele schil in te vullen met eigen interne medewerkers of door flexwerkers. Ook op de momenten dat tijdelijk behoefte is aan specialistische kennis («uniek») wordt veelal gebruikt gemaakt van inhuur van flexwerkers.
De extra inhuur van flexwerkers is momenteel mede ingegeven door de bestaande tekorten in de zorg. Het verzuim en verloop is immers gestegen. Zorginstellingen voelen zich – ook bij de momenteel slechtere onderhandelingspositie – gezien de vereiste bezetting en ervaren werkdruk van het personeel in loondienst meer en eerder genoodzaakt om extra flexwerkers in te huren; het werk moet wel worden gedaan. Soms is het zelfs zo dat medewerkers eerst uit dienst gaan om vervolgens weer als flexwerker te worden ingehuurd door dezelfde zorginstelling.
Deelt u de mening dat goed werkgeverschap en vernieuwende vormen van overeenkomsten in de zorg de banen in de zorg weer aantrekkelijker moeten maken? Zo ja, hoe relateert u dit dan aan uw uitspraak uit uw brief van 10 februari 2020 waarbij u zich negatief uitliet over zzp’ers in de zorg? Zo niet, kunt u daar dan uitgebreid op reageren?
Zie antwoord op vraag 3
Bent u bereid om, eventueel samen met de beroepsvereniging(-en), onderzoek te doen naar de relatie tussen goed werkgeverschap, uitstroom van medewerkers uit de organisatie en het ontstaan van zzp-schap? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u dit van plan bent te doen en daar de Kamer over informeren? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom u hiertoe niet bereid bent?
Het door u bedoelde onderzoek maakt deel uit van de in de Flexibiliseringsbrief omschreven acties in paragraaf 5. Deze acties worden met relevante externe partijen uitgewerkt. We zullen u voor het AO Arbeidsmarkt in de zorg van medio november informeren over de stand van zaken.
Deelt u de mening dat deeltijdwerkenden meer uren moeten kunnen (en willen) maken? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, kunt u dat uitgebreid toelichten?
De aanpak van de personeelstekorten in de zorg is één van de belangrijkste uitdagingen waar we nu voor staan. Het verhogen van de deeltijdfactor is één van de oplossingsrichtingen is voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het thema «meer uren werken» is daarom ook onderdeel van het Actieprogramma Werken in de zorg.
Zo ondersteun ik de Stichting Het Potentieel Pakken (HPP) financieel. HPP is opgericht met als missie het vrouwelijk potentieel op de Nederlandse arbeidsmarkt optimaal te benutten. De stichting ontwikkelt een aanpak om de deeltijdfactor te verhogen. Deze aanpak bevat 14 concrete oplossingsrichtingen zoals: een pilot vraag en aanbod matching voor meer uren, infopakketten en dialoogsessies met medewerkers. HR personeel en managers. De komende tijd gaat de stichting verder met het testen, aanscherpen en schaalbaar maken van deze aanpak, zodat deze niet alleen binnen de proeftuinen gebruikt kan worden maar ook voor breder gebruik in de zorgsector beschikbaar komt.
Bent u het ermee eens dat het coronavirus duidelijk maakt dat het arbeidsmarkttekort in de zorg niet minder, maar alleen maar meer aandacht en actie verdient? Wanneer kan de Kamer de in het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 13 februari jl. toegezegde voortgangsrapportage Werken in de Zorg tegemoet zien, waarin dit onderwerp dan ook aan de orde komt?
Het arbeidsmarkttekort in zorg en welzijn verdient zeker aandacht en actie. Eind september verwacht ik de volgende voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg aan uw Kamer te kunnen toezenden.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is betreffende de met algemene stemmen aangenomen motie Regterschot?3
Het betrekken van de medewerkers is een van de focuspunten in onze aanpak van het arbeidsmarkttekort, i.c. het behoud van medewerkers. We willen zorginstellingen stimuleren goed gebruik te maken van de ervaringen en kennis van hun medewerkers. Dit komt aan de orde in onze gesprekken met verschillende partijen over goed werkgeverschap in brede zin. Ook steunen we het project «Merkbaar Beter» van CNV Zorg & Welzijn, V&VN en Stichting IZZ dat als doel heeft zorgorganisaties te helpen hun medewerkers actief te betrekken bij de analyse en oplossing van knelpunten die het behoud van personeel in de weg staan. Er is in de afgelopen periode gebouwd aan een portfolio met bewezen effectieve interventies op het gebied van zeggenschap, werkplezier en gezond werken.
Kunt u vervolgens ook toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van de uitvoering van de ontraden, maar met meerderheid van stemmen aangenomen motie Van Beukering-Huijbregts/Regterschot?4
Bij de uitvoering van de branchespecifieke werkafspraken zullen zzp-organisaties, dan wel vertegenwoordigers van zzp’ers worden betrokken. Voor het overige zie het antwoord op vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat het misverstand onder medewerkers en zzp’ers in de zorg over de verschillen in beloning uit de wereld geholpen moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om dat misverstand op te lossen? Zo nee, wat vindt u ervan?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitkering van € 1.000,– bonus voor zzp’ers die in coronatijd keihard meegewerkt hebben mede naar aanleiding van de aangenomen motie Raemakers c.s.?5
Tijdens de afgelopen maanden is tijdens de corona-pandemie een uitzonderlijke prestatie geleverd door de mensen in de zorg. Ook de zzp’ers hebben zich ingezet voor patiënten en cliënten met COVID-19 of hebben bijgedragen aan de strijd tegen het coronavirus. Daarom kunnen zorgaanbieders vanuit de verschillende zorgsectoren een aanvraag indienen voor een bonus voor zowel hun werknemers als voor de door hen ingehuurde zzp’ers. Er wordt nu gewerkt aan een zorgvuldige uitwerking van de regeling. Alles is erop gericht om het aanvraagloket voor zorgaanbieders op 1 oktober 2020 open te stellen.
De impact van coronabeperkingen op visumverlening aan buitenlandse geliefden van Nederlanders |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten die door de uitbraak van COVID-19 niet meer bereikbaar zijn voor het afnemen van het basisexamen inburgering, inclusief (on)bereikbaarheid voor partners uit buurlanden waar het niet mogelijk is om het basisexamen inburgering af te leggen1?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die momenteel geen basisexamens inburgering kunnen faciliteren is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of -maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Van de Nederlandse posten waar het basisexamen inburgering buitenland kan worden afgelegd zijn op peildatum 18 september 2020 60 van de 76 posten (79%) beschikbaar voor het inplannen van een basisexamen inburgering.
De top 5 grootste «inburgeringsposten» zijn Rabat, Bangkok, Manilla, Jakarta en Accra. Deze posten faciliteren momenteel alle weer het basisexamen inburgering buitenland.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die het basisexamen inburgering in het buitenland niet af kan leggen en als gevolg daarvan geen machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in Nederland aan kan vragen?
Er is geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen afleggen van een basisexamen inburgering buitenland. Dit komt doordat het beoogde verblijfsdoel van de kandidaat niet opgegeven wordt bij aanmelding of het afleggen van het examen.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn2 – het inburgeringsexamen voor deze geliefden via alternatieve routes mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld het online afnemen van inburgeringsexamens, tijdelijk op meer diplomatieke posten examens te organiseren of het bij uitzondering mogelijk maken na aankomst in Nederland in plaats van voor vertrek het basisexamen af te leggen?
De inreisbeperkingen voor geliefden in een lange afstandsrelatie zijn versoepeld voor verblijf niet langer dan 90 dagen3. Het basisexamen inburgering buitenland is echter bedoeld voor vreemdelingen die lang verblijf in Nederland beogen. Het met goed gevolg afleggen van het basisexamen is één van de vereisten voor het verkrijgen van een MVV en dient derhalve te worden meegenomen in de beoordeling van de MVV-aanvraag, welke plaatsvindt vóór vertrek naar Nederland.
Het na inreis in Nederland afleggen van het basisexamen inburgering buitenland is daarmee niet verenigbaar. Het online aanbieden van het basisexamen ziet het kabinet eveneens niet als optie, omdat het afleggen van het basisexamen toezicht vereist om examenfraude te voorkomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de basisexamens alleen afnemen op posten die zijn uitgerust met speciale voor dit proces geschikte examen- en biometrie afname/registratie apparatuur. Niet alle consulaire afdelingen beschikken over deze faciliteiten en/of hebben voldoende ruimte en capaciteit om als zodanig in te richten. De diplomatieke vertegenwoordigingen die op dit proces zijn ingericht spannen zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier bij te staan. Beperkende omstandigheden, zoals de maatregelen die door lokale overheden zijn getroffen in de strijd tegen COVID-19, maken het echter niet altijd mogelijk deze (verder) uit te breiden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geannuleerde basisexamens inburgering in het buitenland sinds 18 maart 2020?
Volgens het registratiesysteem van DUO zijn in de periode van 18 maart tot en met 1 juni 2020 de afspraken van 612 inburgeringskandidaten geannuleerd. Sinds 2 juni 2020 zijn er ca. 4300 examenonderdelen4 afgenomen en zijn er tot 1 januari 2021 weer ca. 2800 examenonderdelen ingepland.
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten waarvan de consulaire dienstverlening door de uitbraak van COVID-19 niet of beperkt open is?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die nog geheel gesloten zijn voor reguliere consulaire dienstverlening vanwege COVID-19 maatregelen is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Momenteel (peildatum 18 september 2020) zijn 92 van de 137 Nederlandse ambassades en consulaten open. 45 posten bieden vooralsnog geen- of beperkte reguliere consulaire dienstverlening en kunnen momenteel enkel urgente aanvragen behandelen.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die geen Schengen-visum aan kan vragen als gevolg van de sluiting van Nederlandse en andere Europese diplomatieke posten?3
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen aanvragen van een Schengenvisum bij een Nederlandse of andere Europese ambassade.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening, waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden bij te staan. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land, wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
Daarnaast zijn door de EU-lidstaten de bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken als gevolg van de Covid-19 pandemie tot nader order opgeschort. Wel zijn de lidstaten in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag behorend tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod te faciliteren.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn4 – het aanvragen van een Schengen-visum voor verblijf bij familie, waar nodig, via alternatieve routes mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, ongeacht de situatie die is gecreëerd rond het coronavirus, openbare islamitische manifestaties niet in ons land thuishoren? Zo nee, waarom niet?
De grondrechten gelijkheid, vrijheid van spreken en vrijheid van godsdienst, gelden voor iedereen in Nederland. Deze grondrechten zijn een essentieel element van de Nederlandse democratische rechtsstaat. Voor alle soorten religieuze samenkomsten gelden dan ook dezelfde regels in Nederland, er wordt geen onderscheid gemaakt naar religieuze overtuiging.
Bent u bereid om vandaag nog aan alle gemeenten duidelijk te maken dat openbare islamitische manifestaties onder geen beding doorgang mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Wanneer sluit u eindelijk eens alle moskeeën?
Het oprichten van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Dit zijn belangrijke grondrechten in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Ter bescherming van deze
belangrijke verworven vrijheden zal de overheid nooit overgaan tot het sluiten van alle moskeeën in Nederland.
Signalen van bedrijven die vastlopen in de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid)-procedure), terwijl de regeling wel voor hun bedoeld lijkt te zijn |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Krijgt u ook signalen dat er ook nu in juli nog, ondernemers vastlopen in de procedure met betrekking tot NOW-1, waarvan de aanvraagtermijnen formeel in juni zijn gesloten, maar waar Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog wel mee in contact is?
Nee, mij hebben geen nieuwe signalen bereikt over ondernemers die knel raken vanwege nog niet geïdentificeerde problemen in de NOW-1. Wel heb ik signalen ontvangen dat ondernemingen die een NOW-1 aanvraag hebben gedaan voor 5 mei en zich niet bewust waren van het feit dat dit een aanvraag op concernniveau was, op basis van de regeling niet in aanmerking komen voor subsidie op werkmaatschappijniveau. Ik ben voornemens de regeling zo aan te passen dat er geen (administratieve) belemmeringen meer zijn om in een dergelijke situatie de subsidie vast te stellen op werkmaatschappijniveau.
Herkent u het signaal van een bedrijf dat in februari 2020 de eerste omzet draaide en btw-aangifte deed, toch niet als nieuw wordt aangemerkt en de tegemoetkoming voor startende ondernemingen moet terugbetalen omdat de Kamer van Koophandelinschrijving eind 2018 plaatsvond en daarmee volgens de regeling geen startend bedrijf is? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de NOW-afwijzingen?
Binnen de NOW-1 wordt, om een relevante referentieperiode te hebben voor zowel loonsom als omzet, uitgegaan van een referentie voorafgaand aan de maatregelen om Corona tegen te gaan en de effecten daarvan. Voor de loonsom wordt in de NOW-1 gekeken naar de loonsom in januari 2020 dan wel november 2019. Voor de omzet geldt dat, bij een onderneming die voor 2019 al bestond, de omzet in 2019 (gedeeld door 4) als referentieomzet wordt gehanteerd. Voor nieuwe ondernemingen – gestart in 2019 of 2020 – geldt dat minimaal een maand referentieomzet beschikbaar moet zijn. Omdat over maart tegemoetkoming voor de loonkosten kan worden ontvangen, moet een werkgever ultimo per 1 februari gestart zijn.
Het bovenstaande betekent inderdaad dat een werkgever die al wel werknemers in dienst heeft per januari 2020 en derhalve een loonsom heeft, maar nog geen omzet heeft gemaakt in 2019, tussen wal en schip kan vallen. Waar de generieke regeling zo goed mogelijk onderscheid probeert te maken tussen bestaande en nieuw gestarte ondernemingen blijkt het criterium van moment van inschrijving in de Kamer van Koophandel niet in alle gevallen ook het moment te zijn waarop (op afzienbare tijd daarna) omzet gemaakt zal gaan worden. Het is evenwel niet mogelijk dergelijke problematiek te voorkomen omdat het voor UWV niet mogelijk is om voor elke werkgever na te gaan vanaf welk moment daadwerkelijk omzet is gegenereerd. Het is eveneens niet mogelijk om na te gaan voor UWV hoeveel van dergelijke situaties hebben geleid tot een afwijzing op grond van de NOW.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat in januari nog geen loonaangifte deed, maar in februari en maart wel, een afwijzing kreeg over de toekenning NOW en nu, na bezwaar, tot oktober moet wachten op uitsluitsel? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de huidige NOW-bezwaren?
Dit signaal ken ik inderdaad. Omdat de NOW uitgaat van de referentiemaand januari voor de loonsom, wordt er geen voorschot verstrekt als er in die maand geen loon is uitbetaald. Enige tijd na de start van de regeling bleek dit voor startende werkgevers of werkgevers met een wisselende loonsom bijv. vanwege seizoensinvloeden tot knelpunten te leiden. In de derde wijziging van de NOW-1, heb ik daarom de mogelijkheid geboden om bij een hogere loonsom in maart–mei 2020 dan in januari 2020 alsnog uit te gaan van de loonsom in eerstgenoemde periode. Ook werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden, kunnen derhalve bij de subsidievaststelling (vanaf 7 oktober opent het loket hiervoor) definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat al dertien jaar succesvol is, in maart een nieuwe eigenaar krijgt die het bedrijf omzet van besloten vennootschap (bv) naar vennootschap onder firma (vof), geen aanspraak blijkt te kunnen maken op de NOW, omdat het volgens de regeling een startend bedrijf is terwijl medewerkers die al vele jaren in dienst waren van de bv (en sinds maart van de vof) bij ontslag wel aanspraak maken op een transitievergoeding passend bij die vele dienstjaren? Bent u het ermee eens dat dit lijkt op meten met twee maten?
Deze situatie kan inderdaad voorkomen. Vanwege het beoogde doel van de NOW – de betaling van NOW-gelden voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk regelen – is maatwerk in het primaire proces niet mogelijk; dit deel verloopt ook geheel geautomatiseerd.
Een werkgever die deze uitkomst als onrechtvaardig ervaart kan, net als iedere werkgever die het niet eens is met de beslissing van UWV, uiteraard in bezwaar gaan. In bezwaar wordt altijd een beoordeling gedaan van de individuele casus, waarbij UWV naast de letter van de regeling ook nadrukkelijk het doel van de regeling in ogenschouw neemt. Dat betekent dat in bezwaar alsnog tot toekenning van de NOW gekomen kan worden ook in casussen waarin puur administratieve belemmeringen in eerste instantie aan toekenning van NOW in de weg stonden (zoals een rechtsvormwissel zonder dat de bedrijfsvoering is gewijzigd). Het UWV zal dit per geval beoordelen in de bezwaarprocedure.
Deelt u de mening dat puur administratieve wijzigingen, zoals verandering van loonaangiftenummer of overname, geen obstakel moeten zijn voor aanspraak op de NOW-1, mits herleidbaar is wat de loonkosten in januari of maart 2020 waren en wat de omzetcijfers over 2019 waren? Welke oplossingen zijn tot op heden door UWV ingezet om bedrijven die hier tegenaan lopen toch te kunnen helpen?
Ik wil eerst in algemene zin benadrukken dat ik het liefst alle werkgevers maatwerk zou willen bieden zodat er geen administratieve obstakels in de weg zouden staan aan een recht op NOW. Dit kan echter niet; daarvoor is de NOW teveel gericht op snelheid en eenvoud in de uitvoering, zodat de bulk van alle aanvragen snel verwerkt kan worden en tot uitbetaling kan komen. Maatwerk verlenen binnen de NOW-regeling is dan ook niet mogelijk (zie ook antwoord op vraag 4).
Specifiek ten aanzien van bedrijven die door puur administratieve wijzigingen in de knel komen en waar de onderliggende bedrijfsvoering, zoals in de genoemde voorbeelden, 100% hetzelfde is gebleven wil ik opmerken dat dit soort aanvragen primair worden afgewezen («uitvallen in het reguliere proces»). Ondernemingen die menen ten onrechte een afwijzing op hun aanvraag te hebben ontvangen, kunnen daartegen – net als bij iedere andere afwijzende beschikking – bezwaar maken. Wanneer in bezwaar wordt gegaan, zal het UWV de individuele casus van een werkgever (nogmaals) in ogenschouw nemen. Ik weet dat het UWV zoveel mogelijk probeert recht te doen aan het doel van de regeling juist ook in (schrijnende) gevallen van puur administratieve belemmeringen voor het recht op NOW.
Binnen welke termijn moet het UWV normaal op een bezwaarschrift reageren? Klopt het dat bedrijven die bezwaar aan hebben getekend jegens de afwijzing van NOW-1 nu van het UWV horen dat ze pas na 6 oktober 2020 antwoord krijgen op hun aanvraag en bezwaar?
Deze termijn is 6 weken en kan eenmaal eenzijdig door UWV worden verlengd met 6 weken. Daarna kan alleen nog worden verlengd met toestemming van betrokkene zelf. Het klopt niet dat bedrijven die bezwaar hebben aangetekend jegens de afwijzing van NOW-1 pas in oktober antwoord krijgen op hun bezwaar. De beslissingen op de voorschot aanvragen zijn allemaal genomen.
Het is wel zo dat, zoals hierboven uiteengezet, in de derde wijziging van de NOW-11 werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden alsnog een aanvraag om subsidievaststelling kunnen doen en een ingediende aanvraag van deze werkgevers is toegewezen. Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020. Dat betekent inderdaad dat zij pas na indiening van de aanvraag om vaststelling definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Worden bezwaarschriften voor de NOW met spoed behandeld door UWV, gezien de enorme onzekerheid waar bedrijven die zwaar geraakt zijn nu in verkeren? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid te geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze zaken worden niet met voorrang behandeld. Voor alle werkgevers en werknemers die een bezwaarschrift bij UWV indienen, geldt dat behandeling daarvan voor hen belangrijk en urgent is. Prioritering op basis van het onderwerp van het bezwaarschrift wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Wat is de instructie van het ministerie aan het UWV is over afwijzingen om administratieve redenen, zoals verandering van loonaangiftenummer of een overname?
Er zijn geen generieke instructies gegeven over deze onderwerpen aan het UWV. Wel heeft het UWV uiteraard haar werkwijze kenbaar gemaakt. Die werkwijze is hierboven onder antwoord 5 beschreven.
Deelt u de mening dat er bij het UWV dan wel bij het ministerie een loket moet zijn dat zich kan buigen over administratief schrijnende gevallen en een definitief besluit kan nemen over een NOW-aanvraag van een onderneming die wel past bij de bedoeling van de NOW, maar waar meer administratieve bewijzen voor nodig zijn dan die de huidige ongerichte procedure kan verwerken? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wanneer werkgevers het niet eens zijn met de beslissing van UWV staat er altijd de mogelijkheid van bezwaar open. Er is dus een loket waar deze gevallen terecht kunnen; een apart loket hiervoor is niet nodig en acht ik daarnaast onwenselijk omdat dan discussie zal gaan ontstaan in welk geval een onderneming bij dit specifieke loket mag aankloppen.
Op welke wijze bent u van plan de aangenomen motie-Tielen uit te voeren?1
De motie ziet erop om te identificeren of er nog resterende knelpunten in de NOW zijn die ervoor zorgen dat er afwijzingen op de aanvraag om NOW plaatsvinden vanwege administratieve redenen. Zoals ik ook in de monitoringsbrief voor de NOW van september heb aangegeven, ben ik het er graag mee eens dat schrijnende gevallen in kaart gebracht worden. UWV monitort dan ook de binnengekomen klachten en vragen over de NOW (via het klantcontactcentrum) en de ingediende bezwaarschriften. UWV gaat daarbij na of er patronen en rode draden te ontwaren zijn in casussen die daar aan de orde zijn die blijk geven van administratieve knelpunten in regeling. Eventuele structurele tekortkomingen in de NOW die aanleiding geven tot schrijnende gevallen worden op die manier door UWV aan het Ministerie van SZW gemeld. Zoals ik in voornoemde monitoringsbrief ook heb aangekondigd, is een aanpassing die tegen deze achtergrond al wordt voorbereid het introduceren van een herstelmogelijkheid om bij het indienen van het verzoek om vaststelling alsnog aan te geven dat een aanvraag op werkmaatschappijniveau wordt gedaan.