Het artikel ‘Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem»?1
Ja.
Hoe wordt de marktconforme waarde van 0,98 euro/ MWh precies bepaald? Is dit vergelijkbaar met bedragen die andere activiteiten zoals gas- en oliewinning of zandwinning afdragen?
De hoogte is bepaald op basis van een uitgevoerde onafhankelijke taxatie. De taxateur heeft gekozen voor een residuele waardebepaling op basis van de Discounted Cashflowmethode. Bij deze methode worden inkomsten en uitgaven over de hele looptijd van het project in beeld gebracht. Uit deze analyse volgt een marktconforme grondwaarde.
Gas- en oliewinning en zandwinning zijn andere activiteiten dan het exploiteren van Wind op zee en hebben een andere kosten- en opbrengstenstructuur. Daarom zijn tarieven voor deze sectoren onderling niet vergelijkbaar.
Bent u zich ervan bewust dat deze pacht de maatschappelijke kosten van duurzame energie onnodig hoog maakt?
Het Rijksvastgoedbedrijf zet zijn gronden, wateren en vastgoed in om maatschappelijke doelen te realiseren – binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Binnen de 12-mijlszone geldt het Nederlandse recht en is de Nederlandse staat eigenaar van de zeebodem. Het is dus juridisch gezien noodzakelijk om gebruikers van de zeebodem een opstalrecht te geven. Daarop is Europese wetgeving van toepassing. Die bepaalt dat de overheid een marktconforme opstalvergoeding moet rekenen om oneigenlijke staatssteun te vermijden. Daarom is de grond getaxeerd. De taxatie heeft laten zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen.
Heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vrijstelling te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de taxatie laat zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen. In deze situatie heeft het geen zin om de Europese Commissie om vrijstelling te verzoeken. Het inzetten van een dergelijke procedure bij de EC zou ook een vertraging betekenen voor de geplande tender.
Beseft u zich dat een eventuele hoge vergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) ertoe kan leiden dat Hollandse Kust (zuid) 3 & 4 (net) niet subsidieloos gerealiseerd kunnen worden, en alsnog een tenderregeling mét subsidie uitgeschreven dient te worden? Hoe zou een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan een vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee?
Bij de voorbereiding van elke tender maak ik een afweging of het gezien de verwachte kosten- en opbrengstenontwikkeling te verwachten is dat er voldoende belangstelling bij marktpartijen zal zijn om deel te nemen aan een subsidieloze tender.
Net als bij de succesvol gebleken tender voor de kavels I en II voor Hollandse kust (zuid) verwacht ik dat ook bij deze tender voor de kavels III en IV geen subsidie nodig zal zijn. De kostenstijging als gevolg van de grondvergoeding die aan de Staat moet worden betaald doet daar volgens onze huidige inzichten niet aan af.
De vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee wordt hierdoor niet belemmerd. De sinds enige jaren toegepaste tendersystematiek heeft bijgedragen aan de forse kostenverlaging voor windenergie op zee, en zal dat ook de komende jaren blijven doen.
Ik wijs erop dat de kostenverhoging als gevolg van de grondvergoeding alleen speelt bij de windparken op zee op kavels III en IV bij Hollandse kust (zuid) en bij Hollandse Kust (noord), die ten dele binnen de territoriale wateren liggen, niet bij toekomstige andere windparken.
Hoe past deze kostenverhoging ten opzichte van voorgaande tenders in relatie tot de doelstelling van sector en overheid om de kosten van wind op zee verder te verlagen?
Zie antwoord op vraag 5.
Woningen die eerst versterkt zouden worden, maar nu veilig blijken te zijn volgens het HRA-model |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de aangenomen motie-Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 491) waarin geregeld zou worden dat afgelopen zomer mensen uit verschillende batches (1581 en 1588) een advies zouden krijgen om op basis daarvan tot een ruimhartige versterkingsaanpak te komen?1 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Ik ben bekend met deze moties. Door het besluit om de gaswinning uit het Groningenveld volledig af te bouwen is het perspectief veranderd. Desalniettemin is de versterking van huizen waarvoor een versterkingsadvies op dat moment al was voorgelegd aan de bewoner voortgezet. Voor de batch 1588 betekent dit dat de uitvoering doorgaat conform de verstrekte adviezen. Het budget is beschikbaar. Er is intensief overleg tussen Rijk, regio en NCG over de uitvoering van deze versterking om de uitvoering zo snel mogelijk en met voldoende draagvlak te starten.
Voor de batch 1.581 geldt dat, op een enkele uitzondering na, op dat moment geen versterkingsadviezen waren verstrekt, wat betekent dat de gewekte verwachtingen van een andere orde waren. Versterking van adressen in deze batch die op basis van de HRA niet aan de veiligheidsnorm voldoen, wordt uitgevoerd aan de hand van de al voorbereide versterkingsadviezen. Hiermee is invulling gegeven aan de motie-Jetten c.s. Met de eigenaren van de woningen die op basis van de HRA aan de veiligheidsnorm voldoen wordt een gesprek gevoerd. Daarbij wordt aan hen de mogelijkheid geboden om het versterkingsadvies te laten actualiseren aan de hand van de meest actuele NPR, of af te zien van versterkingsmaatregelen.
Kent u de aangenomen motie-Jetten c.s. (Kamerstuk 33 529 , nr. 508) waarin staat dat woningen uit batch 1581 met versterkingsadvies de mogelijkheid geboden moet worden om dat advies uit te laten voeren, net als de eigenaren uit batch 1588?2 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Warink uit Loppersum (batch 1581) een versterkingsrapport (376 pagina’s) heeft en nu een brief heeft ontvangen dat zijn huis veilig is, omdat het adres niet uit het HRA-model is gekomen?
Het past mij als Minister niet om in het openbaar van gedachten te wisselen over een individuele casus. Ik doe er alles aan om samen met alle betrokken partijen de onzekerheid over versterking bij de bewoners zo veel en zo snel mogelijk te beperken. De versterkingsoperatie is enkele jaren geleden gestart op basis van de toen beschikbare kennis en met een voortdurende gaswinning in het vooruitzicht. Met het besluit om de gaswinning versneld en volledig te beëindigen is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Door de afbouw van de gaswinning wordt het veiliger in Groningen, en neemt de omvang van de noodzakelijke versterking af. Dit is de conclusie van de Mijnraad op basis van adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren (zie Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 geldt voor slechts enkele bewoners uit de batch 1.581 dat hen een versterkingsadvies is overlegd voorafgaand aan het besluit om de versterkingsoperatie te herijken in het licht van de afbouw van de gaswinning. Na dit moment zijn wel, in reactie op individuele verzoeken, aan een aantal bewoners versterkingsadviezen verstrekt, die nog waren gebaseerd op de aanpak en veiligheidsrisico’s behorende bij doorgaande gaswinning op een relatief hoog niveau. Dit betekent echter niet dat huizen op basis van oude inzichten nog aangepakt gaan worden. Dat een huis niet uit het HRA-model is gekomen als naar verwachting risicovol, betekent overigens niet dat het veilig is verklaard. Een deskundige toets op de veiligheid van een individuele woning wordt daarom mogelijk gemaakt.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op wat de Kamer in de in vraag een en twee genoemde moties heeft uitgesproken? Waarom worden de beloften die u heeft gedaan gebroken? Hoe gaat u dat oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aannemer van de heer Warink niet aan versterking durft te beginnen omdat de muren teveel op spanning staan? Wat denkt u dat het met de heer Warink en zijn partner doet, dat nu volgens het HRA-model de woning toch veilig schijnt te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er van op de hoogte dat een dorpsgenoot van de heer Warink, een pand bezit dat niet in elkaar stort doordat het door verwarmingsbuizen bij elkaar wordt gehouden? Maar dat dit pand niet uit het HRA-model is gekomen en dus nu veilig is verklaard?
Zie antwoord vraag 3.
Staat u nog achter uw uitspraken dat het zo erg is dat mensen van anderen te horen krijgen wat er met hun huis gebeurt en dat mensen daar zelf niet over gaan? Zo ja, wat gaat u er dan aan doen om de mensen hun zeggenschap terug te geven?
De bewoner staat centraal in de vernieuwde aanpak van de versterkingsopgave. Het uitgangspunt is dat de eigenaar het laatste woord heeft over de versterking van zijn woning. Het ontwerp voor de versterking komt in nauwe samenspraak met de eigenaar/bewoner tot stand komen. Dit gebeurt op basis van een beoordeling die is opgesteld door een expert. De bewoner moet akkoord gaan met het plan voordat het uitgevoerd kan worden. Dit laat onverlet dat zich de uitzonderlijke situatie kan voordoen dat de gemeente als bevoegd gezag, gemotiveerd en na aanspreken van de eigenaar, moet kunnen ingrijpen om acuut onveilige situaties te voorkomen. Daarnaast wordt met het oog op versnelling van de uitvoering op dit moment gewerkt aan een catalogus van standaard-maatregelen. Dit biedt aan bewoners de mogelijkheid om een keuze te maken uit verschillende mogelijke maatregelen om tot de noodzakelijke versterking te komen.
Wat denkt u dat het met de bewoners doet dat ze zo lang in onzekerheid zitten over hun woning?
Wij werken hard om alle Groningers zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Dit doen we conform de vernieuwde aanpak. Er is nog veel werk te verzetten, en ik wil geen beloftes doen die ik niet kan nakomen.
Het voorkomen van de injectie door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) van afvalwater in Twente door zuivering |
|
Agnes Mulder (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «NAM onderzoek naar afvalwaterzuivering is continu proces»?1
Ja.
Bent u bekend met dit proces van de NAM? Zo ja, waar bestaat het uit?
Bij iedere olie- en gaswinning komt ook zout water uit de diepe ondergrond mee omhoog. Het is gebruikelijk om dit zoute productiewater weer terug te brengen in de diepe ondergrond door middel van waterinjectie. NAM injecteert sinds 2011 het zoute productiewater dat vrijkomt bij de oliewinning in Schoonebeek in enkele voormalige gasvelden in Twente.
De verplichting om te blijven zoeken naar een andere oplossing voor het afvalwater is vastgelegd in de huidige waterinjectievergunningen. NAM moet om de zes jaar een evaluatie van de huidige verwerkingsmethode (waterinjectie) uitvoeren. De evaluatie geeft uitsluitsel of het injecteren van het productiewater nog steeds de meest geschikte methode van verwerking is.
NAM heeft in periode 2015–2016 een evaluatie uitgevoerd van de waterinjectie in Twente. Het eindrapport en de conclusies zijn per brief2 met uw Kamer gedeeld en besproken tijdens het plenair debat3 over Mijnbouw op 15 februari 2017.
Uit het eindrapport van de evaluatie blijkt dat waterinjectie nog steeds de meest geschikte verwerkingsmethode is. Alhoewel de zuiveringsvarianten interessante mogelijkheden zijn, geldt dat deze nog niet voldoende ontwikkeld zijn en het energieverbruik te groot is. Wel zijn er ontwikkelingen gaande op dit gebied en daarom is NAM verzocht om de ontwikkelingen en verwachtingen ten aanzien van de toegepaste technologieën en waterzuiveringsprocessen bij te houden.
Het proces waaraan NAM refereert in het bovengenoemde artikel betreft het in de gaten houden van relevante ontwikkelingen ten aanzien van waterzuivering. Op 14 januari 2019 heeft NAM een rapport4 over de ontwikkelingen van waterzuiveringstechnologieën gepubliceerd. NAM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt op welke NAM-locatie een testfaciliteit kan worden aangelegd. Met deze testfaciliteit kunnen geïnteresseerde ondernemingen hun waterzuiveringstechnieken testen met het echte productiewater.
Dergelijk projecten kunnen in aanmerking komen voor subsidie via bestaande regelingen in de Topsector Water & Maritiem mits dat past in de programmering van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Watertechnologie. Deze programmering is uitgewerkt in de Kennis- en Innovatieagenda Watertechnologie5.
Heeft de NAM de zorg om te werken aan betere oplossingen voor afvalwater? Zo ja, in hoeverre?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het proces waaraan de NAM refereert in het artikel van RTV-Oost uit gesprekken in het kader van het topsectorenbeleid om te komen tot een verbeterde techniek van zuivering, zoals u suggereerde bij het plenair debat over mijnbouw van 15 februari 2017? Zo nee, bent u bereid om dit proces inhoud te geven in het topsectorenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de onrust in Rossum over de injectie van afvalwater in de diepe ondergrond in Twente en het uitblijven van vorderingen ten aanzien van zuivering? Zo ja, hoe ervaart u die?
Een aantal jaar geleden was er onrust onder de bevolking in Twente over het injectie van afvalwater. Dit heeft geleid tot het vervroegd uitvoeren van de verplichte zes jaarlijkse evaluatie. Bij deze evaluatie zijn ook de vragen, zorgen en de aangereikte alternatieven van de bewoners betrokken.6 Uit de evaluatie is gebleken dat het injecteren van het productiewater op dit moment de meest geschikte wijze van verwerking is. NAM is gevraagd om relevante ontwikkelingen op het gebied van afvalwaterzuivering in de gaten te houden. Zoals hiervoor aangegeven, is NAM bereid om nieuwe technieken te laten testen. De resultaten hiervan zullen worden gepubliceerd op de website.
Kunt u aangeven of de NAM zich houdt aan de vergunningsvereisten van de afvalwaterinjectie en kunt u dit toelichten met de monitoringsgegevens?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de waterinjectie van NAM. SodM heeft aangegeven dat NAM zich houdt aan de vereisten in de vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en de ontheffingen Lozingenbesluit voor de waterinjectie in de Twentevelden.
NAM heeft jaarlijks de jaarrapportages aangeleverd en de vereiste onderdelen beschreven. NAM laat in de rapportages zien dat de waterinjectie binnen de vergunde injectievolumes en drukbereik blijft. In april 2017 heeft NAM een technisch evaluatierapport ingediend dat door SodM is beoordeeld. NAM heeft inmiddels op opmerkingen en vragen van SodM gereageerd en deze reactie wordt door de toezichthouder nader geanalyseerd. Deze analyse zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond.
In tabel 1 zijn de vergunning voor de waterinjectie weergegeven. De vergunningen zijn door de provincie Overijssel in 2010 afgegeven.
Vergunning
Locatie
Putten
2010/0040943
Rossum-Weerselo 2
ROW2 (& ROW7)
2010/0040956
Rossum-Weerselo 3
ROW3 en ROW4
2010/0040951
Rossum-Weerselo 5
ROW5
2010/0054507
Rossum-Weerselo 6
ROW6 & ROW9
2010/0022101
Tubbergen Mander 1
TUM1
2010/0022426
Tubbergen Mander 2
TUM2 en TUM3
2010/0022101
Tubbergen 7
TUB7 en TUB10
In tabel 2 zijn de voor SodM relevante voorwaarden voor het toezicht weergegeven.
Jaarrapportageverplichting volgens voorwaarde 2.1.1 uit de vergunningen
Vergunninghouder moet jaarlijks binnen 3 maanden na afloop van het kalenderjaar een rapportage
opstellen waarin tenminste de volgende Informatie is opgenomen:
a. de hoeveelheid injectiewater dat In het reservoir is geïnjecteerd;
b. de kwaliteit van het injectiewater overeenkomstig de parameters in tabel 6 van de aanvraag;
c. de ontwikkeling van de waterkwaliteit in de loop van het jaar;
d. de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen;
e. een vergelijking met de onder a. t/m c. genoemde resultaten van de voorgaande jaren; ontwikkelingen In de resultaten als bedoeld onder c. moeten worden toegelicht.
Handhaving injectie- en reservoirdrukken & integriteitsbeheersing van afsluitende laag
6-jaarlijkse technische evaluatie verplichting volgens voorwaarde 3.1.1 uit vergunningen
«Vergunninghouder rapporteert over put ROW-2 elke 6 jaar en put ROW-7 na drie jaar de resultaten van een
a. uitgebreide evaluatie van de waterinjectie-activiteiten en de effecten daarvan op de boven het reservoir gelegen afsluitende lagen;
b. onderzoek conform de CE-afwegingsmethodiek of gelijkwaardig, of het injecteren van Injectiewater dat vrijkomt bij de productie van olie, nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode Is;
c. een onderzoek naar de mogelijkheden om de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen verder te minimaliseren, aan het bevoegd gezag.»
NAM heeft op haar website7 de jaarverslagen van de waterinjectie gepubliceerd.
In hoeverre is het mogelijk om middelen uit het topsectorenbeleid en middelen van de NAM in te zetten voor een pilot voor afvalwaterzuivering?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Bedrijven kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland8 (RVO.NL) en bespreken welke specifieke regeling voor een bepaald project het meest geschikt is.
Gezien de grote zorgen in de regio over de afvalwaterinjectie in de diepe ondergrond, bent u bereid om hierover met de NAM en een mogelijke partij voor het zuiveren van afvalwater in gesprek te gaan?
Recentelijk is er door mijn ministerie gesproken met de Stichting Stop Afvalwater Twente. Afgesproken is om dit gesprek voort te zetten en ook NAM uit te nodigen. Ook vinden met NAM gesprekken plaats over de testfaciliteit.
Op welke andere mogelijke manieren kunt u eraan bijdragen dat het mogelijk wordt om afvalwater te zuiveren in plaats van het te injecteren in de diepe ondergrond?
Ik vind het gewenst dat het afvalwater volgens de meest geschikte manier wordt verwerkt, onder andere als het gaat om energieverbruik en reststoffen. NAM is via de vergunning verplicht om iedere zes jaar te evalueren of de gebruikte verwerkingsmethode nog het meest geschikt is.
Met de huidige waterzuiveringstechnologieën zou het zuiveren van het afvalwater leiden tot een hoog energieverbruik (milieubelastend) en zorgen voor een grote hoeveelheid niet bruikbare reststoffen die opgeslagen moeten worden. Op de aangekondigde testlocatie van NAM zal men nieuwe zuiveringstechnologieën kunnen onderzoeken ten aanzien van energieverbruik en reststoffen.
De Waarderegeling |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Waarderegeling van de NAM?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het terecht is dat mensen die in het aardbevingsgebied wonen worden gecompenseerd voor alle nadelen die het gevolg zijn van de gaswinning in het Groningenveld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met artikel 3.3 van de Waarderegeling waarin staat: «Voor de beoordeling zal NAM voor de betreffende woning en op basis van de kenmerken van die woning een inschatting (laten) maken van het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs, en de verkoopprijs zoals die gerealiseerd zou zijn door de Verkoper in een situatie zonder aardbevingsrisico»?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een huis in het aardbevingsgebied niet verkocht kan worden en door het Woonbedrijf moet worden opgekocht, dit een gevolg is van het risico op aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning door NAM in het Groningenveld en dat het niet kunnen verkopen van een huis binnen het aardbevingsgebied dus aangemerkt kan worden als aardbevingsschade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan het niet kunnen verkopen van een woning, waarvan de aardbevingsproblematiek er één is. Veelal is sprake van een combinatie van factoren.
Hoe wordt exact vastgesteld wat de 100% waarde is van een huis dat door het Woonbedrijf wordt opgekocht? Kan in detail worden uitgelegd waarom de overgebleven 5% (van de marktwaarde van een huis aan de hand van het referentiegebied) die overblijft wanneer door het Woonbedrijf 95% van de waarde van een huis niet alsnog kan worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM?
De marktwaarde wordt in onderling overleg vastgesteld door twee taxateurs, waarvan één taxateur in opdracht van het Woonbedrijf taxeert en één taxateur in opdracht van de bewoner taxeert. Om de onafhankelijkheid en objectiviteit te borgen mogen beide taxateurs in de afgelopen twee jaar niet op enige wijze betrokken zijn geweest bij de aan- of verkoop van de woning. De gekozen taxateurs moeten ingeschreven staan in de kamer Wonen van de Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en bij het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) en kantoor houden binnen een straal van 30 kilometer van de betreffende woning. Binnen deze kaders is de bewoner vrij om zelf zijn taxateur te kiezen.
Het taxatierapport wordt gevalideerd door het NWWI. Doel van de validatie is om te komen tot een goed onderbouwd en transparant taxatierapport waar de geldverstrekker en de aanvrager op kunnen bouwen. De normen die het NWWI hanteert zijn opgesteld door het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en zijn vastgelegd in het ISO 9001:2015 addendum en in het normblad dat onderdeel is van het taxatierapport.
De 5% die overblijft wanneer een huis door het Woonbedrijf tegen 95% van de waarde van een huis wordt overgenomen kan niet alsnog worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM. Via de Waarderegeling compenseert NAM een lagere verkoopprijs als gevolg van de aardbevingsrisico’s, waarbij NAM te werk gaat conform het door u in vraag 3 aangehaalde artikel. Het Koopinstrument is bedoeld als vangnet, om te voorkomen dat mensen «gevangen komen te zitten in hun huis». Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Om niet te zeer marktverstorend op te treden is de garantie van het Koopinstrument 95% van de getaxeerde marktwaarde. Door 95% van de marktwaarde te bieden blijft het aantrekkelijk voor mensen zich in te zetten om de woning voor een hogere prijs aan een derde te verkopen.
Bij de Waarderegeling gaat NAM in haar beoordeling van woningen die worden opgekocht binnen het Koopinstrument overigens wel uit van 100% van de waarde van een huis om een eventuele waardedaling vast te stellen.
Wat is de onderliggende motivatie achter de keuze voor 5%? Waarom is er niet gekozen voor 4, 3 of 2%?
Bij de vormgeving van het Koopinstrument is gekeken naar de zogenaamde Moerdijkregeling. Deze regeling biedt huizenbezitters in het dorp Moerdijk een verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de getaxeerde waarde van hun huis. De Moerdijkregeling is bedoeld als een vangnet voor bewoners en is geen compensatieregeling voor eventuele geleden schade. Daarom wordt niet de volledige getaxeerde waarde van de woning gegarandeerd. De Moerdijkregeling wordt door alle betrokken partijen ervaren als een succesvolle regeling.
Net als de Moerdijkregeling is het Koopinstrument een vangnet. Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Het Koopinstrument kan daarbij marktverstorend optreden. Om deze marktverstoring te beperken wordt 95% van de marktwaarde geboden. Ook is het niet uitgesloten dat woningen worden opgekocht die (mede) moeilijk verkoopbaar zijn vanwege andere oorzaken dan de aardbevingsproblematiek. Daarnaast is het zo dat indien een bewoner ervoor kiest gebruik te maken van het Koopinstrument dit er aan bijdraagt dat de bewoner niet langer op de verkoop van zijn woning hoeft te wachten, wat ook allerhande kosten met zich meebrengt. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding voor aanpassing van de aankoopprijs van 95% van de getaxeerde waarde.
Is het u bekend met het feit dat de gemiddelde prijs van een koophuis in oktober 2018 in Nederland 292.000 euro bedroeg en dat 5% daarvan 14.600 euro bedraagt?2
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat bijvoorbeeld 3% van de waarde van een huis in euro’s ook een fors bedraag is – te weten 8.760 euro voor de gemiddelde prijs van een koophuis in Nederland – en dus ook meer dan genoeg «prikkel» bevat voor de eigenaar en/of bewoner om eerst te proberen het huis zo goed als mogelijk te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om nog eens kritisch te kijken naar de keuze voor die 5% en deze eventueel neerwaarts bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de deze vragen te beantwoorden voordat het plenaire debat over de afhandeling schade en versterkingsoperatie Groningen in de Kamer plaatsvindt?
Ja.
Het bericht 'Experts boos over soepeler BENG-eisen' |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Experts boos over soepeler BENG-eisen?1
Ja.
Waarom is besloten de eisen voor bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) veel soepeler te maken dan eerder voorgenomen? Wie heeft hier baat bij?
Dat de getalswaarde hoger is dan in de eerder voorgenomen eisen betekent niet dat de BENG-eisen die binnenkort voor consultatie worden voorgelegd veel soepeler zijn dan de eerder voorgenomen eisen. Belangrijke reden voor de hogere getalswaarde is dat een nieuwe berekeningsmethode is toegepast die beter aansluit op het werkelijke gemiddelde energiegebruik van een gebouw. Uit de praktijk is gebleken dat de eerder voorgenomen eisen belemmeringen opleveren voor de bouw van bepaalde gebouwtypen, zoals vrijstaande huizen en hoogbouw in binnenstedelijk gebied. Dit is vanuit oogpunt van de woningbouwopgave ongewenst. Verder zijn van invloed de actualisatie van de primaire factor elektriciteit en de kosten die gemoeid zijn met de eis om nieuwbouw aardgasvrij op te leveren. Elektriciteit wordt in de nieuwe methode beter gewaardeerd en de kosten en terugverdientijden van alternatieven, zoals een warmtepomp, wegen mee in de hoogte van de eisen.
Welke partijen zijn betrokken geweest in het besluitvormingstraject om te komen tot soepelere BENG-eisen? Welke partijen hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen?
De partijen die betrokken zijn geweest bij het besluitvormingstraject om te komen tot concept geadviseerde BENG-eisen zijn de BENG-begeleidingscommissie, de Juridisch Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving. Hierin zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd: de Dutch Heat Pump Association (DHPA), de Nederlandse Vereniging van Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM), Bouwend Nederland, het Nederlands Verbond Toelevering Bouw (NVTB), de Nederlandse Isolatie Industrie (NII), de Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten (VLA), de Vereniging van Nederlandse Fabrieken van Ketels voor Centrale Verwarming (VFK), de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), de Unie van Elektrotechnische ondernemers en Vereniging Nederlandse Installatiebedrijven (UNETO-VNI), het Rijksvastgoedbedrijf, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VNSU), de Mineral Wool Association (MWA), de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed (IVBN), de Nederlandse vereniging van Biomassa Ketelleveranciers (NBKL), Holland Solar, Aedes, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Woonbond, VacpuntWonen, de Vereniging Eigen Huis (VEH), Brandveilig Bouwen Nederland (BBN), de Brancheorganisaties Zorg (BOZ), de Federatie ruimtelijke kwaliteit, NL Ingenieurs, de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), de Koninklijke Nederlandse Metaalunie (KMU), de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en Onderhoud NL.
Bij de totstandkoming van de conceptgeadviseerde eisen zijn er geen partijen geweest die hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen.
Klopt het dat in veel gevallen met het huidige Bouwbesluit al wordt voldaan aan de voorgestelde BENG-eisen?
Nee, dit is niet juist. De huidige nieuwbouweis, de EPC, en de daarbij behorende huidige energieprestatie, de NEN 7120, zijn niet te vergelijken met de concept geadviseerde BENG-eisen en de nieuwe energieprestatiemethode NTA8800. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen van de betrokken experts over het gebrek aan ambitie? Deelt u de mening dat de nieuwe BENG-eisen een achteruitgang zijn en een tegenslag voor de energietransitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze eisen aan te passen en ambitieuzer te maken dan de huidige eisen?
Nee, ik deel deze zorgen niet vanwege de onvergelijkbaarheid van de getallen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om BENG-3 op te hogen waardoor het aandeel duurzame energie omhoog moet? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel hernieuwbare energie, BENG 3, staat niet op zichzelf. Indien deze eis wordt aangescherpt, dan kan dit een negatief effect hebben op de kostenoptimaliteit van alle maatregelen die bijdragen aan het primaire fossiele energiegebruik, BENG 2. De kostenoptimaliteit wordt bepaald op basis van BENG 2. De waarden zijn nu zo gekozen dat deze kostenoptimaal zijn en dat voldaan wordt aan onder andere het uitgangspunt dat in heel Nederland op een duurzame wijze gebouwd moet kunnen blijven worden, onafhankelijk van de locatie of het soort gebouw. Een aanscherping van de BENG 3 eis zou betekenen dat hier niet meer aan wordt voldaan. Concreet zou dit bijvoorbeeld betekenen dat een deel van de nieuwbouwprojecten niet meer kan voldoen aan de BENG 3 eis als gevolg van een beperkt dakoppervlak.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor het verduurzamen van de gebouwde omgeving?
Zoals onder vraag 2 aangegeven, kan uit de hogere getalswaarde niet 1-op-1 de conclusie worden getrokken dat de BENG-eisen zijn verlaagd.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor de energierekening van huishoudens?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
De primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit |
|
Tom van der Lee (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat het u beiden in samenspraak de primaire energiefactor hebben gewijzigd naar 1,45?
Ja, dat klopt. Vanaf 2020 zijn de BENG-eisen voor nieuwbouw van toepassing (bijna energie-neutrale gebouwen). Hiervoor is een nieuwe energieprestatie-bepalingsmethode ontwikkeld: NTA 8800. In dat kader heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om advies gevraagd van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de bepaling van de primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit. Dit advies is verwerkt in de NTA 8800.
Klopt het dat hiermee is besloten om voor energieprestatie van elektriciteitsopwekking uit te gaan van de prognose in de Nationale Energieverkenning 2017 voor het jaar 2020? Klopt het dat dit een beleidswijziging is ten opzichte van de aanpak tot nu toe waarbij de PEF wordt gebaseerd op basis van feitelijk gerealiseerde prestaties?
De primaire energiefactor is gebaseerd op het fossiele aandeel van de energieproductie. Als het aandeel hernieuwbare elektriciteit toeneemt, neemt de primaire energiefactor af. De te hanteren PEF is gebaseerd op de steeds meer duurzaam geworden elektriciteitsvoorziening de afgelopen jaren. Deze verduurzaming zal in de komende jaren verder toenemen. Bij de bepaling wordt uitgegaan van de prognose in de NEV 2017 voor het jaar 2020. Op deze wijze wordt in de normstelling zo nauw mogelijk aangesloten bij het moment dat de BENG-eisen zullen ingaan. De verwachting is dat de te hanteren PEF daadwerkelijk is gerealiseerd per 2020.
Kunt u onderbouwen waarom besloten is om de PEF en haar bepalingswijze te veranderen? Staat u achter deze wijziging? Zo ja, waarom?
De invoering van een nieuwe energieprestatiebepalingsmethode en de BENG-eisen maken het mogelijk om deze stap te maken. De waarde van de primaire energiefactor voor elektriciteit van 2,56, zoals toegepast in de huidige energieprestatie-berekeningen, is gebaseerd op de situatie in 1995 en loopt daarmee achter op het werkelijk gerealiseerde rendement op elektriciteitsopwekking. De herziene PEF van 1,45 is vastgesteld op basis van realistische verwachtingen ten aanzien van het aandeel hernieuwbare elektriciteit in 2020. Ook na 2020 zal het aandeel hernieuwbare elektriciteit verder toenemen. Met deze herziening sluit de normering (beter) aan bij de feitelijke situatie op het moment van invoering van de BENG-eisen in 2020. Dit sluit aan bij het kabinetsbesluit dat gericht is op het realiseren van een bijna klimaat-neutrale gebouwde omgeving in 2050.
Bent u bekend met het feit dat de nieuwe PEF van 1,45 zich vertaalt naar een rendement op elektriciteitsopwekking van 69%, terwijl dat nu 39% is gezien de huidige PEF van 2,56? Deelt u de mening dat dit onrealistisch is, gezien de benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie die er in 2020 voor nodig is om deze PEF te realiseren? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet juist is om de PEF te baseren op onzekere toekomstprognoses? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat de beoogde wijziging ertoe kan leiden dat elektrische systemen met een in de praktijk zeer laag rendement voldoen aan in de bouwregelgeving gestelde eisen met betrekking tot energieprestatie van een gebouw en dit in de praktijk zal leiden tot een grotere toename dan verwacht in elektriciteitsverbruik? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Bij het doorrekenen van de hoogte van de BENG-eisen is rekening gehouden met deze PEF. Elektrische systemen met een laag rendement scoren slechter dan systemen met een hoog rendement. Het zal moeilijk zijn om aan de BENG-eisen te voldoen met een laag-renderend elektrisch systeem. Het uitfaseren van aardgas en de toenemende elektrificatie van de warmtesystemen in de gebouwde omgeving zullen overigens naar verwachting tot gevolg hebben dat het elektriciteitsgebruik zal stijgen.
Wordt de nieuwe PEF gebruikt in de doorrekening van het klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo ja, welke invloed heeft de wijziging van de PEF in de berekeningen door het Centraal Planbureau (CPB) en PBL op het behalen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord en weet u wat de gevolgen zijn als het rendement van 69% in januari 2020 niet waar gemaakt wordt, terwijl hier in de doorrekeningen wel mee gerekend wordt?
De PEF van 1,45 is gebaseerd op de NEV die door PBL is opgesteld. Voor de doorrekening van het Klimaatakkoord zal het PBL uitgaan van dezelfde gegevens. Ook na 2020 is een verdere daling van de PEF te voorzien volgens de NEV2017. Deze ontwikkeling zal afhangen van de uitvoering van de afspraken die in het klimaatakkoord gemaakt worden.
Het rapport ‘Last Gasp: The coal companies making Europe sick’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Last Gasp: The coal companies making Europe sick»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding uit dit rapport dat de kolencentrales die in Nederland staan bij elkaar 231 voortijdige doden veroorzaken als gevolg van de luchtvervuiling afkomstig uit deze centrales?
De berekeningen die in dit rapport zijn gemaakt, zijn op een correcte wijze gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en recente gegevens over de emissies van kolencentrales. Het betreffen schattingen van alle vroegtijdige sterfgevallen in Europa als gevolg van de emissies van fijnstof van Nederlandse centrales.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de luchtvervuiling uit deze kolencentrales de maatschappij honderden miljoenen euro’s kost?
De uitstoot van kolencentrales verwaait deels naar het buitenland en de uitstoot van buitenlandse centrales verwaait deels naar Nederland. Gelet daarop kan het effect van de luchtvervuiling van Nederlandse kolencentrales niet precies worden bepaald, voor zover het de Nederlandse economie betreft. Dat het de maatschappij als geheel geld kost, is echter aannemelijk. Een van de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport is om voor 2030 te stoppen met kolen voor elektriciteitsproductie. Op vrijdag 18 mei 2018 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat namens het kabinet een brief naar uw Kamer gestuurd hierover. In deze brief is een wettelijk verbod op het gebruik van kolen voor de elektriciteitsproductie aangekondigd. Het wetsvoorstel ziet toe op de uitfasering van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie met een overgangsperiode tot uiterlijk 31 december 2029, in lijn met het voornemen uit het regeerakkoord. Met dit wetsvoorstel wordt al invulling gegeven aan de belangrijkste aanbeveling uit het rapport. Het kabinet streeft naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, om zo te komen tot een vermindering van gezondheidsrisico’s door luchtverontreiniging. We werken daarmee toe naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie – conform het advies van de Gezondheidsraad (Bijlage bij kamerstuk 30 175, nr. 292). Het kabinet zal in 2019 het Schone Lucht Akkoord aan de Tweede Kamer aanbieden.
Deelt u de mening dat deze schadelijke gevolgen van kolencentrales het nog eens goed duidelijk maken dat alle kolencentrales zo snel mogelijk gesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet in alle opzichten beter om de twee oudste Nederlandse kolencentrales uiterlijk in 2020 te sluiten, gezien de negatieve effecten op de volksgezondheid maar ook de maatschappelijke kosten en het klimaatdoel wat voortkomt uit het Urgendavonnis? Zo nee, waarom niet? Zijn er nog redenen te bedenken om hier niet op aan te sturen?
Het aangekondigde wetsvoorstel verbod op kolen ziet toe op het uitfaseren van kolen voor elektriciteitsproductie. De twee oudste kolencentrales wordt hiermee een overgangsperiode tot 31 december 2024 geboden en de drie nieuwste tot 31 december 2029. In 2017 is uw Kamer reeds geïnformeerd dat, indien 25% CO2-reductie in 2020 (klimaatdoel Urgenda-vonnis) gehaald moet worden en de maatregelen uit het energieakkoord hiervoor onvoldoende effect hebben, het sluiten van een kolencentrale die geen biomassa bijstookt in beeld komt (Kamerstuk 32 813, 144).
Worden deze luchtvervuiling en maatregelen om deze vervuiling terug te dringen ook betrokken in het Schone Lucht Akkoord? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord wordt rekening gehouden met de emissies van elektriciteits- en warmteopwekking en de impact op de gezondheid van de mensen in Nederland.
Gaat u de bedrijven die genoemd worden in het rapport aanspreken op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot luchtvervuiling? Welke activiteiten onderneemt de Duitse overheid om RWE, de grootste vervuiler in het rapport en de eigenaar van twee kolencentrales in Nederland, aan te spreken op zijn gedrag? Bent u bereid de Duitse overheid in dat verband aan te sporen?
In lijn met de afspraak in het regeerakkoord dat Nederland ernaar streeft om zoveel mogelijk samen met buurlanden op te trekken in de klimaatambities, heeft Nederland de dialoog met Duitsland, zowel ambtelijk als politiek, het afgelopen jaar geïntensiveerd. Nederland heeft daarbij het belang van een gezamenlijke introductie van een CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking en de gezamenlijke uitfasering van kolencentrales meermaals benadrukt en erop aangedrongen de dialoog hierover in 2019 te verdiepen. Dat zal komend jaar onder meer in het kader van de consultatieverplichting van de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen gaan plaatsvinden.
Wilt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken meer onderzoek te laten doen naar de gezondheidseffecten van kolencentrales zodat preciezer in kaart kan worden gebracht wat de gevolgen van kolencentrales zijn op de volksgezondheid, zowel van kolencentrales in Nederland als kolencentrales die zich vlak over de grens bevinden? Zo nee, waarom niet?
In de berekeningen van de luchtkwaliteit in Nederland worden de emissies van de Nederlandse kolencentrales betrokken. Daarnaast worden ook emissies uit het buitenland gemodelleerd. De Ministeries I&W, EZK en VWS zien daarom geen noodzaak aanvullend onderzoek te laten doen.
Het bericht ‘Miljoenen liters pekelwater weggelekt’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen liters pekelwater weggelekt»?1
Ja.
Klopt het dat er uit een ondergrondse persleiding van zoutproducent Nedmag in Veendam een lek zat waardoor er vorige week miljoenen liters zout water zijn weggelekt?
Ja, dat klopt. In de Nedmag installatie aan de Billitonweg in Veendam wordt het gewonnen pekelwater verwerkt tot magnesiumhydroxide, magnesiumoxide, en calciumchloride. Bij dit processen komt proceswater vrij dat op deze locatie wordt gezuiverd tot zout water. Het zoute water wordt vervolgens via de Nedmag-VKA-toevoerleiding (Veenkoloniale Afvalwaterleiding) naar de VKA getransporteerd. De VKA vervoert afvalwater van verschillende bedrijven uit Oost-Groningen naar een lozingspunt in het Eems Dollard Estuarium.
Op 14 november 2018 om 08.30 uur kreeg Nedmag van het Waterschap Hunze en Aa’s een melding dat in de transportleiding tussen de waterzuiveringsinstallatie en de VKA een lekkage was geconstateerd. Nedmag heeft vervolgens de fabriek stilgelegd, zodat om 09.30 uur de toevoer van het gezuiverde zoute water naar de lekke transportleiding stopte. Om 10.30 uur stopte ook de stroming in de transportbuis en daarmee de lekkage. Nedmag heeft de leiding direct gerepareerd. De reparatie was rond 21.30 uur afgerond.
De transportleiding was over een lengte van ongeveer 8 meter gescheurd. Nedmag heeft ongeveer 10 meter transportleiding vervangen. Volgens Nedmag is de scheur waarschijnlijk veroorzaakt door een combinatie van de langdurige droogte en zwaar (landbouw)transport over de dam en door de berm.
Als gevolg van de lekkage is zout water terechtgekomen in het hoofdafvoerkanaal langs de Noorderweg en in de zijsloten daarvan. Nedmag schat dat circa 3.000 m3 zout water is gelekt. Het hoofdafvoerkanaal waar het zoute water naartoe is gestroomd, is ingedamd en leeggezogen.
Kan u toelichten hoe het mogelijk is dat de lek pas is ontdekt nadat er al miljoenen liters waren weggelekt? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat het mogelijk is dat het zo ver heeft kunnen komen zonder dat het eerder is opgemerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het zorgelijk is dat een grote hoeveelheid zout water gedurende enige tijd onopgemerkt kan weglekken. Zout water is schadelijk voor het zoetwatermilieu in sloten en kanalen en kan ook schadelijk zijn voor de omliggende landbouwgronden. De Omgevingsdienst Groningen heeft aangegeven dat op dit moment nog niet aangegeven kan worden dat het lek pas is ontdekt nadat een grote hoeveelheid pekelwater was weggelekt. De Omgevingsdienst Groningen zal eind februari 2019 bij de komende WABO-inspectie nadruk leggen op deze vraag.
Klopt het dat de oorzaak van het lek waarschijnlijk te maken heeft met een te grote druk die is veroorzaakt door te zwaar verkeer dat over de weg heeft gereden en, in combinatie met de langdurige droogte, de bodem heeft verzwakt? Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat er met deze combinatie van factoren geen rekening is gehouden? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dit niet goed in de gaten is gehouden? Zo nee, waarom niet?
De provincie Groningen heeft bevestigd dat Nedmag het vermoeden heeft dat de lekkage is veroorzaakt door een combinatie van de langdurige droogte en zwaar (landbouw)transport over de dam en door de berm. De oorzaak van de lekkage wordt door Nedmag en de provincie Groningen nog verder onderzocht. De lekgeraakte leidingdelen worden in opdracht van Nedmag onderzocht door het TIP Institute voor kunststoffen in Enschede. Dit onderzoek heeft nog geen bijzonderheden opgeleverd.
Ik ben van mening dat transportleidingen niet mogen lekken. De schade die door de lekkage is veroorzaakt zal door Nedmag, zijnde de eigenaar van de transportleiding, moeten worden betaald. Dit geldt ook als de oorzaak van de lekkage van buitenaf komt. Nedmag heeft bovenstaande ook bevestigd.
Nedmag heeft uit voorzorg de druk in de transportleiding verlaagd en heeft ook de monitoring van het proces geoptimaliseerd. Bij een afwijkende stroming en druk in de transportleiding wordt nu direct de controlekamer gealarmeerd. De controlekamer is 24 uur per dag bemenst.
Nedmag heeft ook de transportleiding als geheel onderzocht. Er is gebleken dat de transportleiding mogelijk een aantal zwakke plekken heeft. Deze mogelijk zwakke leidingdelen zullen in maart 2019 preventief worden vervangen. Nedmag is tevens gestart met de voorbereidingen om de gehele toevoerleiding te vervangen. Naar verwachting zal dit in de eerste helft van 2020 worden gerealiseerd.
De provincie Groningen en Nedmag hebben aangegeven dat op 22 december 2018 in een ander deel van deze transportleiding ook een lekkage heeft plaatsgevonden. Deze lekkage is vrijwel direct waargenomen door de controlekamer van Nedmag, Naar schatting is er 100 tot 200 m3 zout water weggelekt.
Kunt u beamen dat Nedmag verantwoordelijk is voor haar leidingen en moet voorkomen dat er lekken ontstaan, ongeacht welk verkeer er over de weg rijdt en ongeacht de weersomstandigheden? Zo ja, kunt u verzekeren dat alle schade wordt verhaald op Nedmag en Nedmag alle schadekosten betaalt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de oorzaken van dit soort incidenten beter te onderzoeken opdat deze in de toekomst kunnen worden voorkomen?
De provincie Groningen is bevoegd gezag voor deze Nedmag-installatie en activiteiten. Ik heb in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 aangegeven welke maatregelen genomen en gepland zijn met als doel herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen.
Het stimuleren van kleinschalige windprojecten |
|
Tom van der Lee (GL), Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66) |
|
Kent u de nota «Krimp in geïnstalleerd windvermogen op land» (RVO, 2016)1 waarin wordt gewezen op het verdwijnen van windmolens die vervolgens niet meer worden vervangen omdat dit economisch niet meer aantrekkelijk is?
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze nota?
Maximaal 1.330 MW van het geïnstalleerde vermogen kan gesaneerd worden in de periode tot 2020. De sanering biedt ook kansen, doordat het ruimte kan creëren voor een nieuwe generatie turbines waarmee veel meer energie kan worden opgewekt. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn reactie op deze notitie ((Kamerstuk 33 612, nr. 65) aan uw Kamer toegezegd dat aan de RVO gevraagd zal worden voortaan in de monitor «Wind op land» ook aandacht te schenken aan de voorgenomen sanering van oude windturbines. In de monitor Wind op land 2017, die ik u met mijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 33 612, nr. 68) heb doen toekomen, is rekening gehouden met de (door de provincies) voorziene sanering van bestaande windturbines.
Welke andere redenen hebben gemeenten om niet toe te staan dat solitaire molens vervangen worden?
De redenen waarom een gemeente (en/of provincie) vervanging van solitaire molens niet toestaat kunnen zeer uiteenlopen. Meestal heeft dit te maken met landschappelijke overwegingen, waarbij er een voorkeur is voor opstellingen in lijnen die aansluiten bij landschappelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld wegen of dijken. Daarnaast hangt dit vaak ook af van de situatie ter plaatse en gebruik van de locatie in relatie tot de directe omgeving. Meerdere provincies hebben hier specifiek beleid voor geformuleerd.
Deelt u de mening dat het, in het licht van het in het energieakkoord opgenomen doel om 6.000 Megawatt aan wind op land te realiseren, wenselijk is dat ook solitaire molens met draagvlak een kans krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u hiervoor mogelijkheden?
Met de provincies is in het kader van het Energieakkoord de afspraak gemaakt dat zij voldoende ruimte beschikbaar stellen voor in totaal 6000 MW wind op land. Het is aan de provincies om binnen die afspraak conform de Wro ruimtelijke afwegingen te maken, waarbij ook de wenselijkheid of onwenselijkheid van solitaire molens aan de orde kan komen. Het is niet aan mij om in die provinciale ruimtelijke afweging te treden.
Kent u het rapport «Kosten kleinschalige windprojecten (SDE+)» (ECN, 2017)?2 Kunt u hierop een reactie geven?
Ja, dit rapport is mij bekend. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van de motie van het lid Vos over de stimulering van kleinschalige windprojecten (Kamerstuk 31 239, nr. 229). Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 4 juli 2017 over de tweede openstelling van de SDE+ (Kamerstuk 31 239, nr. 261) een reactie gegeven op het rapport en de genoemde motie. In deze reactie, waar ik mij bij aansluit, wordt geconcludeerd dat plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande turbines ook in gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden veelal goed mogelijk is met gebruikmaking van de bestaande SDE+. Uit het onderzoek van ECN blijkt dat er pas knelpunten ontstaan bij ashoogtes onder 60 meter. Verder blijkt uit dit onderzoek dat er voor kleinere windmolens met lagere ashoogtes significant meer subsidie per geproduceerde kWh nodig is. Dit is niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef.
Klopt de constatering dat het door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voorgestelde basisbedrag voor middelgrote windturbines veelal lager ligt dan dat van het basisbedrag voor bijvoorbeeld zon-PV, waardoor subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie juist dalen? Zo nee, waarom niet?
De basisbedragen zoals berekend in het onder vraag 5 genoemde rapport liggen inderdaad lager dan de voor het jaar 2017 in de SDE+ opgenomen maximale basisbedragen voor Zon-PV. Dat betekent echter niet dat daardoor de subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie zouden dalen. Zoals in de brief van 4 juli 2017 is aangegeven is er bij toepassing van het reguliere in de SDE+ opgenomen maximale basisbedrag voor windturbines significant minder subsidie nodig om eenzelfde hoeveelheid duurzame energie op te wekken, dan bij toepassing van een specifiek hoger tarief voor kleinere windturbines.
Ik teken hierbij aan dat ECN in haar rapport basisbedragen heeft berekend voor ashoogten van respectievelijk 40 tot 50 meter en 50 tot 60 meter. Dit zijn typische ashoogtes voor windturbines met een vermogen van 800 kW tot 1 MW.
Deelt u de opvatting dat gezien de hogere kosteneffectiviteit van deze turbines het de moeite waard is om nader te onderzoeken of het gewenst is projecten op basis van middelgrote windturbines door middel van een apart SDE+ tarief te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik ben van mening dat een verhoging van het basisbedrag niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef. Het in de SDE+ opnemen van een categorie met een hoger tarief voor middelgrote windturbines zal er immers toe leiden dat het realiseren van de met de provincies afgesproken doelstelling van 6000 MW windenergie hogere kosten met zich mee zou brengen. Daarnaast is het wenselijk om locaties die geschikt zijn voor windmolens zo efficiënt mogelijk te benutten, juist om het aantal locaties dat nodig is te beperken. Voor een meer uitgebreide reactie verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief van 4 juli 2017.
Erkent u dat de onzekerheid over de Postcoderoosregeling zorgt voor investeringsonzekerheid rondom kleinschalige windprojecten, zoals het Buurtmoleninitiatief in Herbaijum? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik erken dat het voor projecten in voorbereiding belangrijk is om zo goed en zo snel mogelijk inzicht te hebben in het stimuleringskader dat zal gelden op het moment dat hun project in productie zal gaan. De postcoderoosregeling in zijn huidige vorm zal in elk geval blijven bestaan tot 2020. Voor de periode daarna onderzoek ik of aangesloten kan worden bij de opvolger van de salderingsregeling.
Kunt u al nader toelichten wat de toekomstige «terugleversubsidie» zou kunnen betekenen voor de businesscase voor turbines tot één megawatt?
Momenteel ben ik nog aan het uitwerken hoe de opvolger van de salderingsregeling eruit zal komen te zien. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
De besluiten en het proces rondom de rol van biomassa en de duurzaamheidscriteria binnen het Klimaatakkoord |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is de huidige stand van zaken van het proces rondom biomassa zoals beschreven in de kabinetsappreciatie op de dwarsdoorsnijdende thema’s van het Klimaatakkoord?1
In de kabinetsappreciatie is aangegeven dat het kabinet een vertaling van de Visie Biomassa 2030 maakt naar de voorstellen die door de verschillende sectoren in het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord zijn gedaan. Deze vertaling diende als input voor de tafels en heeft zijn beslag gekregen in het ontwerp van het Klimaatakkoord. Alle partijen die betrokken zijn bij de tafels leverden hier een bijdrage aan.
Wordt er op dit moment in het kader van het Klimaatakkoord gesproken over biomassa? Welke organisaties zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke onafhankelijke partij wordt gevraagd om een advies te geven over een duurzaamheidskader voor biomassa? Wat is de exacte opdracht aan deze partij? Wat is de planning van dit advies?
Dat is op dit moment nog niet bekend. Het kabinet laat als eerste stap een technisch/inhoudelijk voorstel voor duurzaamheidscriteria ontwikkelen. Deze opdracht zal in overeenstemming met de geldende aanbestedingsprocedures worden gegund. Daarna zal de SER worden verzocht te adviseren over een uniform duurzaamheidskader. Uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Wie beslist uiteindelijk over de duurzaamheidscriteria? Beslissen hier milieuorganisaties over mee? Zullen deze zelfde duurzaamheidscriteria ook gelden voor biokerosine die wordt ingezet onder het Corporate BioFuel Programme?
Het kabinet beslist over de duurzaamheidscriteria voor biomassa. Het is belangrijk dat deze op draagvlak kunnen rekenen bij betrokken partijen en door hen ook goed toegepast kunnen worden. Daarom vindt het kabinet afstemming met alle relevante partijen, zoals gebruikers van biomassa en milieuorganisaties, van belang. De stakeholders zullen worden betrokken bij het opstellen van de duurzaamheidscriteria voor biomassa en tevens bij de advisering over draagvlak en uitvoerbaarheid.
Het is de ambitie van het kabinet dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam is. De nog te ontwikkelen duurzaamheidscriteria zijn bedoeld om in principe van toepassing te zijn op alle biomassa en alle toepassingen (ongeacht gestimuleerd of niet), voor zover bestaande juridische kaders daar nog niet in voorzien. Voor de implementatie van de duurzaamheidscriteria zal per stroom moeten worden bezien op welke wijze en met welke fasering dit kan. Voor stromen waar juridische vastlegging wenselijk is, moet worden bekeken of en hoe dit kan.
Biokerosine die in Nederland wordt ingezet moet voldoen aan de duurzaamheidseisen van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie (RED). De biokerosine die ingezet wordt in het KLM Corporate Biofuel Programme wordt gecertificeerd door de Roundtable on Sustainable Biomaterials, een duurzaamheidsysteem dat nog strengere sociale en milieucriteria hanteert dan de Richtlijn vereist.
Op welke manier wordt er over de prioritering van biomassa besloten? Wanneer wordt dit besluit aan de Kamer gestuurd?
In de Visie Biomassa 2030 (Kamerstuk 33 043, nr. 63) is de prioritering die het kabinet voorstaat reeds verwoord. Het gaat daarbij om hoogwaardige toepassingen in de economische sectoren waar weinig alternatieven zijn. Daarbij wil het kabinet dat biomassa zo lang mogelijk in de keten wordt gehouden om CO2 zo langdurig mogelijk vast te leggen en dat biomassa door middel van bioraffinage en recycling meervoudig gebruikt wordt (cascadering).
Op basis hiervan zijn de tafels gekomen tot het ontwerp van het klimaatakkoord dat voor doorrekening naar de planbureaus is. Dit ontwerp heb ik uw Kamer op 21 december jl. toegestuurd.
Hoeveel beslag wordt er door de klimaattafels gelegd op biomassa, gemeten in petajoules?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in zijn analyse van het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 216) becijferd tot welk extra beslag op biomassa het voorstel kan leiden. Het PBL komt op circa 340–570 PJ voor het jaar 2030.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het algemeen overleg Klimaat en energie dat op 29 november 2018 is gepland plaatsvindt?
Dit is helaas niet gelukt.
Het ontwerp instemmingsbesluit gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en het ontwerp omgevingsvergunning Spijkenisse-Oost |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden? Klopt het dan ook dat het huidige winningsplan is gebaseerd op een inschatting van waar het gas en water zich bevindt?1
Ja, het klopt dat er nog geen proefboring heeft plaatsgevonden. Het gasveld Spijkenisse-Intra is gelegen tussen de gasvelden Spijkenisse-West en Spijkenisse-Oost, waaruit al sinds 2006 aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn. In het winningsplan Spijkenisse-Intra wordt ervan uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van dit gasveld vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van deze beide andere velden.
Zal er eerst een proefboring plaatsvinden alvorens verdere besluiten worden genomen? Zo ja, zal het gaswinningsplan indien nodig worden aangepast aan de hand van die proefboring?
Uit de eerste boring wordt informatie verkregen over de omvang van het gasvoorkomen, de hoeveelheid mogelijk te winnen aardgas en de druk in het voorkomen. Deze eerste boring is dan ook aan te merken als een proefboring. Als de uitkomsten uit de proefboring vergelijkbaar zijn met de verwachtingen uit het winningsplan, dan is er geen noodzaak om het winningsplan aan te passen en kan op grond van het bestaande instemmingsbesluit gas worden geproduceerd. Als de uitkomsten uit de proefboring leiden tot grotere verwachte omgevingseffecten, bodemdaling en seismisch risico ten opzichte van het winningsplan, dan zal NAM een aangepast winningsplan moeten indienen, waarop een nieuw instemmingsbesluit moet worden genomen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van gaswinning in dit gebied? Zal de gaswinning effect hebben op de kwaliteit van het grondwater? Zal de gaswinning geluidshinder veroorzaken? Zo ja, in hoeverre zullen omwonenden daar last van hebben?
In het winningsplan worden de effecten van de verwachte bodembeweging beschreven en beoordeeld. NAM zal periodiek de bodemdaling meten volgens het meetplan. Daarmee wordt nagegaan of de verwachtingen in het winningsplan en daarmee de langetermijneffecten moeten worden bijgesteld. Er zijn geen effecten te verwachten op de kwaliteit van het grondwater door de beschreven bodembeweging. Bij de winning van aardgas uit het veld Spijkenisse-Intra wordt gebruikgemaakt van de reeds bestaande winningsinstallatie. Het geluidsaspect van de winningsinstallatie is meegenomen in de beoordeling van de omgevingsvergunning en daaraan zijn voorschriften gesteld. Bij het uitvoeren van de boring wordt een (tijdelijke) geluidsmuur gebouwd, om geluidshinder te minimaliseren. Als de gaswinning plaatsvindt, wordt door geluidsmetingen en, zo nodig, berekeningen gecontroleerd of aan de in deze vergunning gestelde voorschriften wordt voldaan.
Zullen de omwonenden goed worden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de gaswinning, gezien het feit dat de gaswinning zal gaan plaatsvinden in een dichtbevolkt gebied?
Op 25 september 2018 is een informatiemarkt gehouden in Spijkenisse waar medewerkers van het Ministerie van EZK, NAM, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO aanwezig waren om vragen te beantwoorden en informatie en toelichting te geven op de voorgenomen gaswinning en de mogelijke gevolgen daarvan. Naast de communicatie rond de ter inzage legging van deze besluiten, werk ik ook aan een verdere verbetering in de communicatie over mijnbouwactiviteiten. In mijn brief naar aanleiding van de toezeggingen in het AO mijnbouw van 11 oktober 2018 ga ik hier nader op in.
Hoe zal worden bepaald of verzakkingen in de toekomst het gevolg zijn van natuurlijke bodemdaling of gaswinning, gezien het feit dat er al veel bodemdaling in het gebied plaatsvindt? Zullen er nulmetingen plaatsvinden? Zo ja, wanneer en met welke regelmaat?
Medewerkers van het Landelijk Loket Mijnbouwschade kunnen een indiener van een schadeclaim ondersteunen bij het vinden van de juiste route om duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van schade en een schadevergoeding. Dit loket begeleidt de melder en kan ervoor zorgdragen dat bijvoorbeeld de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) een uitspraak doet over de oorzaak van de schade. Deze loket- en beoordelingsfunctie zullen in de toekomst geïntegreerd worden in de landelijke Commissie Mijnbouwschade, zie ook het antwoord op vraag 6.
Volgens een bij SodM ingediend meetplan voert de NAM bodemdalingsmetingen uit. Daarnaast worden in het winningsgebied Spijkenisse geofoons met versnellingsmeters geplaatst om de gevolgen van de gaswinning te monitoren. Aanvullend moet de NAM een plan van aanpak opstellen voor een bouwkundige opname waarin zij, na overleg met de gemeente, een representatieve selectie maken van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Het opstellen van dit plan van aanpak is vastgelegd in een voorschrift in het besluit waarop gehandhaafd kan worden door SodM.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek moet plaatsvinden naar de mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse? Zo nee, waarom niet? Deelt u ook de mening dat de omwonenden beter moeten worden ingelicht over die gevolgen en hoe zij zullen worden gecompenseerd indien er incidenten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u hiervoor zorgdragen?
De mogelijke gevolgen van de gaswinning in Spijkenisse worden op basis van de Mijnbouwwet en -regelgeving inzichtelijk gemaakt in het winningsplan en getoetst door onder andere SodM, TNO en de Mijnraad. Bij het uitbrengen van het instemmingsbesluit met het winningsplan worden ook deze onderliggende adviezen van SodM, TNO en de Mijnraad openbaar gemaakt. Toetsingsgronden zijn onder andere veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan bouwwerken en infrastructuur.
Met mijn brief van 9 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 137), heb ik u geïnformeerd over de nadere uitwerking van mijn voornemen om naar aanleiding van het advies van de Tcbb te komen tot een uniforme landelijke en onafhankelijke beoordeling en afhandeling van mogelijke mijnbouwschade. Dit schadeprotocol, dat ik in maart 2019 verwacht, en het werk van het Landelijk Loket Mijnbouwschade zal ik te zijner tijd breed onder de aandacht brengen van de gemeenten en omwonenden. Als er schade ontstaat door de gaswinning, dan dient de NAM – op basis van de aansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – deze te vergoeden.
Het verlenen van de SDE+ subsidie door RVO |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat één van de voorwaarden voor de SDE+ subsidie voor zonneparken is dat de aanvrager een toegekende omgevingsvergunning moet aanleveren?
Ja.
Klopt het dat tijdelijke omgevingsvergunningen slechts tien jaar gelden, terwijl de SDE+ subsidie voor een periode van vijftien jaar wordt toegekend? Klopt het ook dat er daardoor een discussie is ontstaan of projecten met een tijdelijke omgevingsvergunning wel economisch haalbaar zijn? Klopt het dat er daardoor een significant aantal SDE+ subsidieaanvragen met een tijdelijke omgevingsvergunning worden afgewezen?
Er zijn verschillende termijnen mogelijk voor een tijdelijk omgevingsvergunning. Indien de termijn gelijk is aan 15 jaar of langer is dit vanwege de looptijd van de SDE+ geen probleem. De tijdelijke vergunningen voor een periode van 10 jaar of korter zijn wel een probleem voor de economische haalbaarheid. De SDE+ gaat uit van een subsidieduur van 15 jaar voor een rendabele business case. Er zijn aanvragen afgewezen omdat geen rendabele businesscase mogelijk was binnen de vergunde periode in de tijdelijke vergunning. Dit betrof in de voorjaarsronde van 2018 circa twintig van de meer dan 4.000 aanvragen voor zon-PV.
Wist u dat de doorlooptijd van aanvraag tot toekenning veel korter is bij een tijdelijke omgevingsvergunning dan bij een permanente omgevingsvergunning? Deelt u dan de mening dat het voor veel aanvragers vaak makkelijker is om eerst een tijdelijke omgevingsvergunning aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om sneller de SDE+ aanvraag te kunnen doen en dan pas later de permanente omgevingsvergunning aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de doorlooptijd van de tijdelijke vergunning kan korter zijn en dat wordt veroorzaakt doordat het bevoegd gezag zo’n aanvraag meestal niet op alle eisen toetst. Bij een SDE+ aanvraag vereis ik een vergunning om te voorkomen dat premature projecten een aanspraak op schaars subsidiebudget doen en niet tijdig gerealiseerd kunnen worden. Het is mij bekend dat projecten in het verleden gebruik hebben gemaakt van de kruimellijst (Bijlage II, artikel 4, lid 11, Besluit omgevingsrecht) om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. Het gaat dan om een periode van maximaal 10 jaar. Het is met het oog op de tijdige realisatie van projecten en de kosteneffectieve inzet van subsidiemiddelen van belang dat een project vooraf over een vergunning beschikt voor tenminste de gehele looptijd van het project. Vandaar dat ik sinds de najaarsronde van de SDE+ in mijn regelgeving heb opgenomen dat een vergunning op basis van de kruimellijst niet voldoet om in aanmerking te komen voor SDE+. Ik heb dit aangekondigd in mijn brief over de openstelling van de najaarsronde 2018 van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290).
Wist u dat er veel gevallen zijn geweest waarbij een SDE+ subsidie niet is verleend, vooral energiecoöperaties, omdat er nog werd uitgegaan van de eerdere tijdelijke omgevingsvergunning terwijl er ondertussen al een permanente vergunning was verleend? Wist u dat er door sommige van deze coöperaties – waaronder Energiecoöperatie Noordseveld – binnen de wettelijke bezwaartermijn een bezwaar tegen deze beslissing is ingediend waarbij de permanente omgevingsvergunning werd toegezonden? Wist u ook dat er nog steeds een negatief oordeel ten aanzien van de SDE+ subsidie van de RVO kwam?
Er zijn enkele voorbeelden bekend waarbij de permanente vergunning niet of niet tijdig is verstrekt. De aanvrager moet tegelijk met zijn aanvraag een geschikte vergunning meesturen. Ook in een bezwaarprocedure wordt getoetst of de geschikte vergunning tijdig is afgegeven. Op het moment dat de geschikte vergunning later wordt verstrekt kan de aanvrager in de eerstvolgende openstellingsronde een aanvraag indienen. De SDE+ wordt tweemaal per jaar opengesteld.
Deelt u de mening dat het uitermate ongewenst is dat het energiecoöperaties vanwege onnodige redenen onmogelijk wordt gemaakt in aanmerking te komen voor de SDE+ regeling, zeker gezien de energie-opgave waar Nederland voor staat?
Nee, energiecoöperaties worden in de SDE+ niet anders behandeld dan andere aanvragers.
Deelt u de mening dat de RVO in deze procedure meer ruimte moet geven aan aanvragers om nadere onderbouwing te kunnen leveren en bezwaren op te lossen binnen de wettelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hiervoor zorgdragen?
Nee, op het moment van aanvragen moet een aanvraag aan de voorwaarden voor subsidie voldoen. Als deze voorwaarden pas later vervuld worden kan de aanvrager bij een latere openstelling van de SDE + een nieuwe aanvraag doen.
Deelt u de mening dat de RVO met de SDE+ subsidie juist lokale initiatieven zou moeten stimuleren omdat het tot draagvlak en een versnelling van de energietransitie leidt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en op te lossen om op die manier bij te dragen aan de energietransitie? Zo nee, waarom niet?
Lokale initiatieven zijn belangrijk voor de energietransitie. De SDE+ ondersteunt deze initiatieven. Het hebben van een geschikte vergunning borgt een juiste procedure met belangenafweging van belanghebbenden en tijdige realisatie van projecten. Verder onderzoek acht ik niet nodig.
Het bericht ‘Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich het bericht «Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op Kamervragen heeft geantwoord dat vier partijen bereid waren het windpark zonder overheidsgaranties te bouwen?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze in het verleden behaalde resultaten geen garantie voor de toekomst bieden dat alle nog aan te besteden windparken subsidieloos kunnen worden gebouwd, bijvoorbeeld wanneer windmolenparken verder uit de kust worden gebouwd of wanneer de productie van duurzame elektriciteit op momenten van veel wind de vraag overstijgt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om deze reden behoud ik de mogelijkheid voor een procedure met subsidieverlening in de Wet windenergie op zee.
Deelt u de analyse dat Contracts for Difference (CfD) positiever is voor de overheidsfinanciën dan de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+), aangezien bij zowel de SDE+ als CfD de overheid de onrendabele top vergoed maar bij CfD in tegenstelling tot de SDE+ de windparkeigenaar ook moet betalen aan de staat wanneer de marktprijs hoog is? Zo nee, waarom niet?
Windenergie op zee is niet bedoeld als verdienmodel voor de Staat. Het verschil tussen de SDE+ (one-way) en een «contract for difference» zoals in het Verenigd Koninkrijk (two-way) is dat bij de SDE+ de marktpartij de inkomsten mag houden als de marktprijs boven het tenderbedrag komt en bij een «two-way contract for difference» dit aan de overheid moet afdragen. Bij een concurrerende tender voor de SDE+ zal de marktpartij het bedrag dat hij mag houden in mindering brengen op het tenderbedrag. Bij een lager tenderbedrag is de kans kleiner dat de overheid het verschil tussen de marktprijs en tenderbedrag moet betalen en is het bedrag dat de overheid moet betalen bovendien ook lager. Daarmee brengt de SDE+ minder risico’s voor de overheidsfinanciën met zich mee dan een «two-way contract for difference».
Herinnert u zich dat u heeft geantwoord dat de optie van veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs niet in de wet kan worden opgenomen, omdat een subsidie of garantie alleen verleend kan worden voor iets dat zonder die subsidie of garantie niet zou gebeuren? Wat is het verschil met de SDE+, waarbij ook een subsidie verleend wordt en die wel als optie in de wet is/wordt opgenomen?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet windenergie op zee ondersteunt de plannen voor de uitrol van windenergie op zee tot 2030 (Kamerstuk 33 561, nr. 42). De Wet windenergie op zee kent nu twee methoden om een vergunning te verlenen: gekoppeld aan de subsidieverlening (op dit moment de SDE+) en een vergelijkende toets. Met het wetsvoorstel worden twee methoden om de vergunning te verlenen toegevoegd: een vergelijkende toets met financieel bod en een veiling. Dit geeft meer mogelijkheden om de vergunning te verlenen indien er geen subsidie noodzakelijk is. Het wetsvoorstel maakt het daarnaast mogelijk om de vergunningsduur met tien jaar te verlengen waardoor het windpark langer CO2-vrije elektriciteit kan produceren. Ook regelt het wetsvoorstel dat de vergunning onder de opschortende voorwaarde van een bankgarantie verleend kan worden met het oog op tijdige realisatie van het windpark. Om die redenen heb ik aangegeven dat het niet wenselijk is om langer te wachten met indienen van het wetsvoorstel.
De Wet windenergie op zee kan de vergunningverlening voor een windpark op zee koppelen aan de subsidieverlening. Degene die de subsidiebeschikking krijgt, krijgt automatisch ook de vergunning om het windpark bouwen en exploiteren. De grondslag voor een subsidieverlening zelf ligt niet in de Wet windenergie op zee, maar in de Kaderwet EZ-subsidies. Onder andere de SDE+ vindt zijn juridische grondslag in de Kaderwet EZ-subsidies.
Op basis van de Wet windenergie op zee kan eerst worden nagegaan of er een marktpartij bereid is het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren. Als dit niet het geval is kan via de procedure met subsidieverlening de vergunning alsnog worden verleend aan degene die de subsidiebeschikking krijgt. Dit betekent dat de vergunning wordt verleend aan de aanvrager die als hoogste wordt gerangschikt bij de vergelijkende toets (eventueel met financieel bod) of de veiling en een bedrag van 0 of meer euro aan de overheid betaalt, of aan de aanvrager die de subsidiebeschikking krijgt (want dan is sprake van de daaraan gekoppelde vergunning). De combinatie van een betaling van 0 of meer euro aan de overheid en een overheidssubsidie of -garantie is daarmee niet aan de orde. Als er een SDE+ beschikking wordt verleend, wordt er niet tegelijk ook betaald via bijvoorbeeld een veiling.
De procedure met subsidieverlening maakt momenteel gebruik van de SDE+. De SDE+ wordt ook wel een «one-way contract for difference» genoemd. Wanneer de elektriciteitsprijs boven de geboden prijs uitkomt, mag de producent het verschil bij de SDE+ houden, terwijl bij een «contract for difference» de producent het verschil aan de overheid betaalt. Bij de SDE+ zal de producent dit verschil inzetten om een lagere prijs te bieden of geen subsidie te vragen. De SDE+ kan net als «contract for difference» de door de windsector gevraagde garantie op inkomsten geven indien dit nodig blijkt. Tegelijk houdt «contract for difference» de subsidieverplichting overheid-producent in stand. «Contract for difference» kan in tegenstelling tot de SDE+ niet 0 worden, omdat het windpark dan geen inkomsten zou hebben. Daarmee worden windparken op zee bij een «contract for difference» nooit een volledig onderdeel van de elektriciteitsmarkt.
Als «contract for difference» wel gewenst is, vergt dit een apart tweede complex wetstraject gericht op een wettelijke basis voor «contract for difference». De huidige Kaderwet EZ-subsidies biedt die wettelijke basis niet. «Contract for difference» vergt vermenging van subsidiekader en heffingenkader in één instrument. Afhankelijk van de daadwerkelijke ontwikkeling van de elektriciteitsprijs is een «contract for difference» immers over de looptijd per saldo bij hoge elektriciteitsprijzen een betaling aan de overheid (heffing) of bij lage elektriciteitsprijzen een ontvangst van de overheid (subsidie). In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk heeft Nederland een gescheiden stelsel van enerzijds subsidies op basis van de Algemene wet bestuursrecht en uitgewerkt in sectorale wetgeving, en anderzijds belastingen op basis van de Grondwet en uitgewerkt in diverse belastingwetten.
De subsidieregeling, of het nu SDE+ is of «contracts for difference, is dus geen onderdeel van de Wet windenergie op zee. De Wet windenergie op zee bevat alleen een procedure met subsidieverlening. Welke vorm van subsidieverlening of overheidsgarantie wordt toegepast, wordt niet bepaald in de Wet windenergie op zee. De Wet windenergie op zee bepaalt alleen dat de vergunning voor een kavel kan worden verleend aan degenen die ook de subsidiebeschikking of overheidsgarantie voor dat kavel krijgt. De vergunning verlenen aan degene die de SDE+-beschikking of het «contract for difference» krijgt, past daarmee beiden binnen de kaders van de Wet windenergie op zee. Invoeren van «contract for difference» vergt wel een apart tweede complex wetstraject gericht op een wettelijke basis voor «contract for difference».
Bent u bereid CfD's en veilen met een ondergrens als optie, dus niet als standaard of als enige opties, op te nemen in de wet Windenergie op zee, naast de opties veilen en SDE+? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat uw inzet in het Klimaatakkoord is om geen budget meer te hoeven reserveren voor windenergie op zee voor de periode na 2025? Zo nee, wat is er dan wel aan budget begroot? Zo ja, betekent dit dat u na 2025 de SDE+ niet meer gaat toepassen ook als een veiling na die periode geen geschikte partij oplevert?
In de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 220) heeft het kabinet aangegeven de inzet voor kostenreductie en de ambitie om na 2025 geen gebruik meer te maken van de SDE+ voor hernieuwbare elektriciteitsproductie te waarderen. Met de verdere groei van het aandeel hernieuwbare elektriciteit is het van belang dat investeringen in hernieuwbare elektriciteit op termijn zonder subsidie tot stand komen. Naast de SDE+ acht het kabinet het beprijzen van de uitstoot van CO2 een belangrijke bouwsteen van effectief klimaatbeleid. De meeste tenders van de routekaart windenergie op zee (Kamerstuk 33 561, nr. 42) zullen voor of in 2025 plaatsvinden met het oog op realisatie van de windparken uiterlijk in 2030. Tussen tender en realisatie zit circa vier jaar. Beslissingen over reserveringen voor windparken die in deze periode worden gerealiseerd zijn aan aankomende kabinetten.
De afhandeling van de aardgascondensaatlekkage in Farnsum |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de dijkgraaf van Waterschap Hunze en Aa’s, mede namens de wethouder van gemeente Delfzijl, u een brief heeft gestuurd over de afhandeling van de lekkage van aardgascondensaat in Farnsum?
Ja.
Klopt het dat de dijkgraaf in deze brief zijn ontevredenheid uit over de medewerking van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en dat volgens hem de NAM de eerste dagen elke betrokkenheid heeft ontkend?
De dijkgraaf heeft in zijn brief aangegeven dat de NAM zich in de dagen direct na het ontdekken van de lekkage niet constructief heeft opgesteld en dat de NAM in die periode ook enige betrokkenheid met de lekkage heeft ontkend.
Klopt het dat de dijkgraaf zich niet herkent in het door uw geschetste beeld aan de Kamer over de NAM? Wat is uw reactie op deze brief?
De dijkgraaf geeft in zijn brief aan dat in mijn brief1 van 11 oktober 2018 aan de Tweede Kamer de indruk wordt gewekt dat er door de partijen schouder aan schouder werd gewerkt. Ik heb begrip voor de mening van de dijkgraaf en ik kan mij goed voorstellen dat hij, geconfronteerd met een onbekende verontreiniging in het kanaal, zich enorm heeft gestoord aan de door hem in zijn brief verwoorde niet constructieve opstelling van NAM.
In mijn brief van 11 oktober 2018 aan de Tweede Kamer heb ik beoogd op een objectieve wijze aan te geven dat verschillende partijen onderzoek hebben gedaan. Ik ben niet nader ingegaan op de wijze waarop en in welk verband de onderzoeken zijn uitgevoerd. Ik wil mij niet mengen in de onderzoeken van SodM en het Openbaar Ministerie. Het beeld dat de dijkgraaf heeft gegeven over de houding van de NAM kan door SodM en het Openbaar Ministerie worden meegenomen in het lopende onderzoek.
Deelt u de mening dat de NAM zich pro-actiever had moeten opstellen in de eerste dagen na de vondst van de lekkage en beter had moeten meewerken met het onderzoek? Zo ja, heeft u de NAM hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, uitgaande van de informatie waarover ik nu beschik, vind ik dat de NAM zich pro-actiever had kunnen opstellen. SodM is gemandateerd om toezicht te houden en ook handhavend op te treden. Het tankenpark is naar aanleiding van deze lekkage door SodM onder verscherpt toezicht gesteld.
Klopt het dat de NAM tot dinsdagmiddag 9 oktober 2018 om 13.30 uur elke verantwoordelijkheid voor de lekkage heeft ontkend, totdat er een e-mail aan de wethouder is gestuurd waarin de NAM schrijft dat de lekkage hoogstwaarschijnlijk aardgascondensaat was? Zo nee, hoe en wanneer heeft de NAM dit eerder gecommuniceerd?
Nee, dat klopt niet. Op 5 oktober 2018 heeft de NAM monsters genomen uit afvoerputten op het eigen terrein. Deze monsters waren schoon ten aanzien van geur en kleur. De NAM heeft toen aangegeven dat zij niet verantwoordelijk was voor de verontreiniging in het kanaal. NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat zij gestart zijn met een onderzoek naar een lekkage van aardgascondensaat. Op 7 oktober 2018 zijn ten behoeve van analyses door NAM en Waterschap monsters genomen uit de laatste rioolput nabij het kanaal. Op 8 oktober 2018 heeft de NAM aan SodM gerapporteerd dat de analyse van de monsters van 7 oktober 2018 aardgascondensaat hebben aangetoond.
Klopt het dat de NAM geen contact heeft gezocht met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om toestemming te vragen voor meer opslagcapaciteit van regenwater en dat de SodM proactief die toestemming heeft verleend nadat zij hoorden dat dit een probleem was? Zo ja, wat is uw appreciatie van dit gebrek aan handelen door de NAM en heeft u hierover de NAM al aangesproken?
Dit klopt niet met de informatie die bij mij bekend is. De NAM heeft op 12 oktober 2018 SodM verzocht om meer regenwater te mogen opslaan in verband met de verwachte regenval en het niet beschikbaar zijn van het riool. Op dat moment waren de volgende afspraken al gemaakt:
Vervolgens heeft de NAM ook tijdelijk toestemming gekregen om hemelwater te behandelen en verwerken via de routing voor het verwerken van belucht en verontreinigd water indien de opslagcapaciteit op de locatie Farmsum niet voldoende zou zijn.
Deze maatregelen en de tijdelijke toestemming hadden tot doel om ervoor te zorgen dat er voldoende opvangcapaciteit voor het hemelwater op het tankenpark aanwezig was omdat er geen lozing kon en mocht plaatsvinden vanuit het verontreinigde riool op het oppervlaktewater. Door SodM is op dit punt geen gebrek aan handelen aan de zijde van de NAM waargenomen. De afstemming heeft in goed overleg plaatsgevonden.
Is bekend hoeveel aardgascondensaat er is gelekt en hoe lang het aardgascondensaat al aan het lekken was? Wordt de mogelijkheid onderzocht dat dit al sinds augustus het geval zou kunnen zijn?
De voorlopige resultaten van het onderzoek laten zien dat de lekkage ongeveer 2 uur heeft geduurd en dat circa 29 m3 aardgascondensaat via het riool in het kanaal is weggelekt.
In de bijgevoegde beantwoording op de Kamervragen van het lid Beckerman (ingezonden 15 oktober 2018 met kenmerk 2018Z18415) heb ik aangegeven dat in een periode van drie jaar negen ongewone voorvallen zijn gemeld aan SodM. Het incident van 2 augustus 2018 heeft geen relatie met de lekkage die plaatsvond in de nacht van 2 op 3 oktober 2018.
Heeft de NAM proactief en zorgvuldig alle omwonenden geïnformeerd over de oorzaak van de lekkage, de gevolgen van de lekkage en de oplossing die de NAM gaat bieden voor de lekkage? Zo nee, gaat u de NAM hiertoe aanzetten?
De oorzaak van het incident is onderwerp van onderzoek. SodM heeft de NAM direct na het incident gesommeerd om de betrokkenen te informeren. De NAM heeft op 11 oktober 2018 een brief gestuurd aan bewoners en bedrijven en heeft met de directe omwonenden van het afwateringskanaal die daar interesse in hadden een gesprek gevoerd. De NAM heeft in haar brief aangegeven verantwoordelijk te zijn voor de verontreiniging van het oppervlaktewater, voor een oplossing voor de oorzaken van dit incident en het herstel van eventuele schade.
Bent u bereid te eisen van de NAM om meer transparantie rondom dit incident te geven en te eisen dat in het vervolg, mochten dergelijke incidenten weer voorkomen, pro-actiever en transparanter te handelen, waarbij zo goed mogelijk wordt samengewerkt met alle instanties en zoveel en zo snel mogelijk alle informatie wordt verstrekt aan alle betrokkenen?
De NAM heeft aangegeven dat ze de resultaten van haar onderzoek met omwonenden, gemeente en waterschap zal delen. Het verscherpt toezicht ziet ook toe op de houding en de pro-activiteit van het tankenpark in de communicatie en samenwerking met de omgeving. Indien ik signalen ontvang dat dit in onvoldoende mate gebeurt zal ik de NAM hierop aanspreken.
Het bericht ‘Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rutte in gesprek met Alibaba over Europees distributiecentrum»?1
Ja.
Klopt het dat u in augustus een hoge delegatie van het Chinese handelsplatform Alibaba heeft ontvangen? Klopt het dat u de delegatie heeft ontvangen om u hard te maken voor de vestiging van een distributiecentrum in Beek bij het vliegveld Maastricht-Aachen?
Ik kan bevestigen dat er in augustus jl. contact is geweest tussen de Minister-President en vertegenwoordigers van Alibaba. Het kabinet spreekt regelmatig met een groot aantal bedrijven over hun (mogelijke) activiteiten in Nederland. Het is niet aan het kabinet om informatie uit de gesprekken met individuele bedrijven openbaar te maken, omdat deze veelal bedrijfsvertrouwelijk van aard is. Een bedrijf moet er op kunnen rekenen dat informatie die in vertrouwen met de overheid wordt gedeeld ook vertrouwelijk blijft. Ik wil dan ook niet in deze fase speculeren over zaken als de mogelijke grootte, zowel in banen als in oppervlak, van een mogelijke investering.
Klopt het dat het distributiecentrum daar zou kunnen uitgroeien tot 380.000 vierkante meter? Klopt het ook dat er nog niet bekend is hoeveel banen het distributiecentrum zou kunnen opleveren? Deelt u de verwachting van economen dat het waarschijnlijk niet tot veel banen zal leiden, omdat er tegenwoordig heel veel, zo niet alles, geautomatiseerd is in distributiecentra?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er voorstander van dat slechts één handelsplatform mondiaal goederen in 72 uur kan leveren? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat we als kenniseconomie niet op dit soort logistieke giganten moeten focussen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid van de overheid is om de randvoorwaarden en kaders te definiëren, onder meer door wet- en regelgeving over mededinging, waarbinnen bedrijven kunnen opereren. Het is vervolgens aan bedrijven zelf om daarbinnen invulling te geven aan hun bedrijfsmodel, strategie en activiteiten.
Wat worden de milieukosten van de eventuele komst van de Chinese handelsgigant? Hoe intensief zal deze vliegtuigen in gaan zetten? Deelt u de mening dat de komst van het distributiecentrum in alle waarschijnlijkheid de luchtvaart alleen maar verder zal laten groeien? Deelt u de mening dat de komst van dit distributiecentrum niet wenselijk is in het kader van de Nederlandse CO2-reductiedoelen?
Is er zicht op de hoeveelheid extra vliegbewegingen waartoe een dergelijk distributiecentrum zal leiden? Wat betekent dit voor de omwonenden? Is er zicht op de hoeveelheid extra geluidsoverlast die een dergelijk distributiecentrum zal veroorzaken? Wordt er rekening gehouden met het feit dat vrachtvliegtuigen vaak groot, zwaar en oud zijn en daarmee extra vervuilend en lawaaiig? Tot hoeveel extra ultrafijnstof leidt dit en wat betekent dit voor de gezondheid van de omwonenden?
Tot hoeveel extra vrachtwagenbewegingen leidt de potentiële komst van het distributiecentrum in de omgeving en op de omliggende snelwegen? Leidt die tot extra files? Tot hoeveel extra luchtvervuiling leidt die? Wat betekent die voor de gezondheid van de omwonenden?
Worden deze verkeergerelateerde milieueffecten onderzocht en betrokken bij een besluit? Is er voor de vestiging van een dergelijk distributiecentrum een milieueffectrapportage nodig?
Wat doet u met de constateringen en aanbevelingen uit het rapport «Mainports voorbij» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur?3 Deelt u met de Raad de constatering dat Schiphol en de Rotterdamse haven niet langer de motor van de Nederlandse economie vormen en dat een apart «mainportbeleid» daarom niet langer nodig is? Wat doet u met de aanbevelingen uit dit rapport?
Naar aanleiding van het RLI-rapport is er een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 24 691, nr. 127). Ook het huidige kabinet ziet de bepleite samenhang in het advies als ondersteuning van het beleid. Doorzetten van gericht beleid voor de zee- en luchthavens blijft voor het kabinet een belangrijk element in een duurzame ontwikkelstrategie voor Nederland. De mainports vormen een kritische basisinfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van Nederland en zijn een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven die bijdragen aan onze toekomstige economische ontwikkeling. Een goede koppeling tussen de mainports, brainport, greenports, de digitale hub en de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is van cruciaal belang om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Aangezien er meer factoren zijn die bepalend zijn voor de aantrekkingskracht van Nederland voor vestiging van internationale opererende bedrijven, is het belangrijk de aantrekkingskracht van Nederland in samenhang te blijven bekijken. Kwaliteiten als de aantrekkelijkheid van de woonomgeving worden belangrijker. In het kader van de Luchtvaartnota zal bezien worden wat een optimale mix kan zijn vanuit een brede benadering van welvaart. Het kabinet blijft via de verschillende trajecten inzetten op een verdere versterking van deze ruimtelijk economische samenhang. Daarbij worden alle relevante belangen van betrokken partijen (sector, bewoners, milieu, economie etc.) zorgvuldig gewogen. Specifiek voor Maastricht Aachen Airport geldt dat het kabinet deze niet ziet als nieuwe potentiële mainport. Wel is Maastricht Aachen Airport een belangrijke factor in de ontwikkeling van de regionale economie van Zuid-Limburg en de internationale bereikbaarheid van de Euregio. Ook heeft de luchthaven een belangrijke functie in het faciliteren van vrachtvervoer in Nederland, onder andere ter ondersteuning van Schiphol.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat mainports in de toekomst steeds minder economische voordelen opleveren en ook grote milieukosten met zich meebrengen, niet verantwoordelijk is om de pijlen te richten op een nieuwe potentiële «mainport» als Maastricht-Aachen Airport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is er overleg met België over de gevolgen van het potentiële extra vliegverkeer over Nederlands grondgebied – Margraten in het specifiek – in het geval dat het distributiecentrum niet naar Beek maar naar Luik gaat? Zou de potentiële vestiging van het distributiecentrum in Luik een reden zijn om de overeenkomst met België met betrekking tot het overvliegen van Margraten te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 31 augustus 2017 geïnformeerd over het overleg dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft met de Belgische overheid en de Belgische luchtverkeersleiding over het beperken van de hinder van vliegverkeer naar de luchthaven van Luik voor het luchtruim boven Eijsden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, Aanhangselnummer 2593). De in 2013 doorgevoerde luchtruimwijziging is gedaan om veiligheidsredenen, welke nog steeds valide zijn. Een heroverweging van de afspraken met België is op dit moment dan ook niet aan de orde. Uw Kamer wordt binnenkort nader geïnformeerd over de voortgang in het dossier Eijsden.
Bent u bereid om de potentiële vestiging van een Europees distributiecentrum in Nederland te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid staat het kabinet positief tegenover investeringen in distributiecentra. In lijn met het regeerakkoord en de doelstellingen van de topsector logistiek, richten we ons daarbij op bedrijven die echt een toegevoegde waarde hebben. Zorgvuldige ruimtelijke inpassing en het gericht accommoderen van bijbehorende goederenstromen zijn daarbij randvoorwaarden. Dit levert Nederland toegevoegde waarde, bijvoorbeeld in termen van logistiek en werkgelegenheid op. Nederland heeft, als het gaat om logistieke activiteiten, van oudsher een toppositie in Europa. Nederland is met zijn unieke geografische ligging, de slimme logistieke sector, de mainports Rotterdam en Schiphol en zijn goede infrastructurele verbindingen met het achterland dé Gateway to Europe. Deze hoogwaardige en efficiënte logistieke functie in Nederland, mede gebaseerd op schaal- en scopevoordelen, biedt voor alle Nederlandse en in Nederland opererende bedrijven een faciliteit voor (internationale) handel en is een belangrijke pijler onder een aantrekkelijk vestigingsplaatsklimaat.
Het kabinet zet met de Topsector Logistiek in op verdere versterking van de internationale concurrentiekracht van Nederland met een pakket samenhangende acties. Het gaat hierbij niet om enkel het vervoeren van meer goederen, maar om dit slim en duurzaam te doen en tegelijkertijd meer te verdienen met een hoogwaardig logistiek systeem. Het gericht afwikkelen van fysieke goederenstromen in Nederland en de meer hoogwaardige logistieke functies (ketenregie) zijn met elkaar verweven.
Het stimuleren van economische sectoren rond de Waddenzee |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Eerste Nationale Toerisme Top: Van de Wallen naar de Wadden»1 en «Noodkreet Waddeneilanden over gaswinning»?2
Ja.
Klopt het dat mede door u deze week de eerste nationale top wordt georganiseerd over de spreiding van toerisme in Nederland onder de noemer «van Wallen naar de Wadden»?
Op 10 oktober jongstleden heeft de eerste Toerisme Top in Deventer plaatsgevonden. De top was een initiatief van de provincie Overijssel en is ondersteund door mijn ministerie. Op deze dag zijn overheden, bedrijfsleven, toeristische organisaties en andere belangstellenden bij elkaar gekomen om gericht te werken aan de uitdagingen en kansen voor de toeristische bestemming Nederland in 2030. De geciteerde kop uit het Dagblad van het Noorden was niet de noemer van deze bijeenkomst.
Bent u bekend met de noodkreet van het Samenwerkingsverband van de Nederlandse eilanden om af te zien van nieuwe aardgaswinningen onder het Werelderfgoed de Waddenzee? Wat was uw antwoord op deze noodkreet van de waddengemeenten?
Deze wens is mij bekend. Mede op basis daarvan is in de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet artikel 7a opgenomen, waarin aanvullend op de beperkingen die reeds waren opgenomen in de Structuurvisie Waddenzee, nog nadere beperkingen zijn gesteld aan mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Ook in mijn brief van 30 mei jongstleden over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie (Kamerstuk 33 529, nr. 469) ben ik ingegaan op de specifieke randvoorwaarden voor de gaswinning in het Waddengebied. De door het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden geuite vrees dat de gaswinning bij de Waddeneilanden wordt opgeschroefd vanwege het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen is – zoals ik heb toegelicht in bovengenoemde Kamerbrief – ongegrond.
Deelt u de analyse van de waddengemeenten dat toerisme de meeste veelbelovende economische sector zal zijn voor veel bedrijven rond de Waddenzee, terwijl er tegelijkertijd veel rekening met de natuur kan worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor de stimulering van de toeristische sector rond de Waddenzee? Kunt u ook aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor het stimuleren van de mijnbouw (aardgas en zout) onder de Waddenzee?
Op de begroting van mijn ministerie staan geen middelen specifiek voor het stimuleren van de toeristische sector rond de Waddenzee. De in de begroting opgenomen middelen voor toerisme betreffen een jaarlijkse subsidie aan het Nederlandse Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC). Voor de periode 2016–2019 ontvangt NBTC jaarlijks € 8.469.000 (excl. loon- en prijsbijstelling).
Op de begroting van mijn ministerie staan ook geen middelen voor het specifiek stimuleren van gas- en zoutwinning onder de Waddenzee. De Staat participeert wel middels de deelname van EBN voor 40% in de Nederlandse olie- en gaswinning, omdat dit een nationaal belang betreft.
Deelt u de mening dat bij het stimuleren van economische sectoren op de Waddenzee de nadruk zou moeten liggen op toerisme en niet op mijnbouw? Zo nee, waarom niet?
In een dichtbevolkt land als Nederland, met veel economische activiteiten, is een eendimensionale oriëntatie zelden mogelijk. De uitdaging is om verschillende gebruiksdoelen naast elkaar te koesteren.
Het bericht ‘Woningwet blokkeert subsidie voor zonnepanelen voor woningcorporaties’ |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht het bericht «Woningwet blokkeert subsidie voor zonnepanelen voor woningcorporaties»1?
Ja.
Klopt het dat het binnen de regels van de Woningwet niet mogelijk is voor een woningcorporatie om een SDE+ subsidie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aan te vragen voor zonnepanelen omdat de energie niet naar de corporatie of de huurders zou gaan, maar naar het energiebedrijf?
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet niet uitgesloten van het aanvragen van SDE-subsidie en ook de subsidieregeling kent ook geen uitsluiting voor verlening van SDE-subsidie.
De beantwoording op de vraag of corporaties energie mogen leveren aan het energiebedrijf zonder tussenkomst van huurders betrek in het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het plaatsen van zonnepanelen onder de regels van de huidige Woningwet valt onder «het verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning» en dat woningcorporaties die diensten niet mogen leveren aan derden, zoals het energiebedrijf? Deelt u de mening dat woningcorporaties met het plaatsen van zonnepanelen die diensten enkel indirect verlenen aan het energiebedrijf en dat zij vooral een dienst verlenen aan de huurders door hen aan duurzame energie te helpen zonder dat dat hen extra kost?
Het werkdomein van corporaties is beschreven in artikel 45 van de Woningwet.
Het is corporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. In artikel 47 van het Besluit toegelaten instellingen (BTIV) is toegelicht welke diensten daar niet onder vallen. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, behalve als dit gebeurt met een voorziening die in of nabij de woongelegenheid aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een installatie voor warmtekoudeopslag of zonnepanelen die gekoppeld zijn aan de woningen of de gemeenschappelijke ruimte.
Het produceren en leveren van elektriciteit aan derden, anders dan overcapaciteit die wordt geleverd aan het net volgend uit het verlenen van een dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning (conform artikel 47 (1), sub B BTIV), valt niet binnen de beschreven werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.
Oftewel, corporaties mogen elektriciteit opwekken in of in de nabijheid van woongelegenheden wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning.
In de vraag wordt gesteld dat woningcorporaties met het plaatsen van zonnepanelen die diensten enkel indirect verlenen aan het energiebedrijf en dat zij daarmee vooral een dienst verlenen aan de huurders. Op basis van het bovenstaande deel ik dit beeld indien corporaties binnen de wettelijke kaders blijven en zonnepanelen plaatsen als dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning. Daarnaast wordt gesteld dat er geen extra kosten voor huurders aan verbonden zijn. Het plaatsen van zonnepanelen brengt echter kosten met zich mee die door de corporatie (en daarmee alle huurders van die corporatie) of door doorberekening door de betrokken huurders moeten worden gedragen. Dit is een afweging die elke corporatie individueel maakt. De keuze om de kosten voor het plaatsen van zonnepanelen al dan niet door te berekenen in de huur of servicekosten is afhankelijk van meerdere factoren, onder andere de beschikbare bestedingsruimte van een corporatie.
Deelt u de mening dat woningcorporaties een zeer grote rol kunnen spelen in de energietransitie? Deelt u dan ook de mening dat de huidige regeling de energietransitie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsappreciatie2 van de voorstellen voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord heeft het kabinet aangegeven dat corporaties een belangrijke rol spelen bij het aanjagen van de transitie in de gebouwde omgeving en dat hun opgave in lijn moet zijn met de beschikbare middelen. Daarnaast zijn er wettelijke beperkingen in de activiteiten die corporaties mogen. Onderdeel van de gesprekken aan de Klimaattafel Gebouwde Omgeving zijn eventuele belemmeringen in de huidige wet- en regelgeving.
Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en artikel 45(2), sub c van de Woningwet aan te passen?
De evaluatie van de herziene Woningwet wordt op dit moment afgerond. Ik verwacht deze voor het eind van dit jaar naar uw Kamer te versturen. In het kader van deze evaluatie kijk ik niet alleen terug, maar ook vooruit naar de toekomstbestendigheid van de Woningwet en specifiek op dit punt of er onwenselijke belemmeringen bestaan voor corporaties om te verduurzamen. Daarbij worden ook de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw betrokken. Zij kijken vanuit hun rol als respectievelijk toezichthouder en borger naar de mogelijke bedrijfsvoeringsrisico’s en een zorgvuldige inzet van het maatschappelijke vermogen.
Het bericht ‘Digitalisering van stroomnet loopt gevaar’ |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Digitalisering van stroomnet loopt gevaar», waarin staat dat een gebrek aan personeel de digitalisering van het elektriciteitsnet in gevaar brengt, wat de omslag naar groene energie ondermijnt?1
Ja.
Erkent u de signalen van de netbeheerders over het dreigende tekort van technisch personeel? Welke maatregelen heeft u getroffen om dit tekort op te lossen? Hoe raakt dit probleem andere sectoren zoals de installatiebranche? Hoe wordt dit vraagstuk opgepakt bij het Klimaatakkoord?
Ja, ik herken de signalen van de netbeheerders. Uit verschillende studies blijkt dat voor technische beroepen het al langer lastig is om voldoende goed opgeleid personeel te vinden, ook in tijden van crisis. Door de economische groei is de urgentie van het probleem voor technische beroepen alleen maar toegenomen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 15 juni jl. geïnformeerd over de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt die focust op het verbeteren van de structurele werking van de arbeidsmarkt.2 Ten aanzien van de technieksector heeft het kabinet in het regeerakkoord afgesproken om het Techniekpact voort te zetten. Op 18 juni jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de vernieuwde inzet van de partners van het Techniekpact (Kamerstuk 32 637, nr. 320). Langs de lijnen Kiezen voor Techniek, Leren in Techniek en Werken in Techniek werken meer dan 60 partners aan het terugdringen van het tekort aan technisch personeel. Met de vernieuwde inzet is focus en richting aangebracht in de acties, zodat we versneld collectief resultaten kunnen boeken. Eén van de afspraken is dat in de uitwerking van de acties van het Techniekpact de verbinding zowel wordt gezocht met het groeivermogen van de Nederlandse economie, als met maatschappelijke opgaven en de toepassing van technologie. Hierbij wordt de duurzaamheidsopgave en het Klimaatakkoord uitdrukkelijk genoemd.
In verschillende acties zien we klimaat en energie uitdrukkelijk terugkomen. Zo is er bijvoorbeeld het Centre of Expertise SEECE rondom de Hogeschool Arnhem Nijmegen.3 En in het recent gestarte beleidsexperiment MKB Idee is er eveneens een aparte categorie voor de klimaat- en energietransitie.4. Onlangs zijn 20 roc’s en aoc’s gestart met «De Uitdaging» voor klimaat en energie. De kopgroep van roc’s gaat samenwerken met bedrijven, branches en hbo Centres of expertise. Op deze manier is het mogelijk om snel kennis uit te wisselen en in te zetten in het onderwijs, ook voor werkenden.5
Ook voor het Klimaatakkoord is de beschikbaarheid van voldoende goed opgeleide mensen belangrijk. Om die reden is de Taakgroep Arbeidsmarkt en scholing in het leven geroepen. De taakgroep Arbeidsmarkt en scholing adviseert de sectortafels en het Klimaatberaad vanuit een integraal kader over afspraken en uitvoeringsprogramma’s en draagt structurele oplossingen aan. Het integraal kader is gebaseerd op het SER-advies «Energietransitie en werkgelegenheid: Kansen voor een duurzame toekomst». In de kabinetsappreciatie van voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord die op 5 oktober jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 220) wordt nader ingegaan op de taakgroep.
Is er voldoende samenwerking met gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in de verschillende arbeidsmarktregio’s om dit probleem gezamenlijk op te pakken? Zo nee, wat gaat u doen om de samenwerking te verstevigen? Wat zijn de obstakels waar de verschillende partijen tegenaan lopen? Bent u bereid om aan te dringen bij de arbeidsmarktregio’s op prioritering voor onder meer de technische sector en de energietransitie?
Gemeenten en UWV hebben een wettelijke verantwoordelijkheid om samen te werken op het gebied van de regionale werkgeversdienstverlening. Dit doen zij op arbeidsmarktregio-niveau vanuit de regionale Werkgeverservicepunten. In 2016 heeft de Inspectie SZW geconstateerd dat er nog stappen gezet kunnen worden om de werkgeversdienstverlening verder te versterken («Werk aan de … Uitvoering», Inspectie SZW, 2016). In dit rapport is een analyse opgenomen van de knelpunten die hierbij een rol spelen. Sinds het moment van publicatie van het inspectierapport zijn er al stappen gezet, maar we zijn er nog niet. In haar brief van 7 september jl. getiteld «Breed offensief om meer mensen met een beperking aan werk te helpen» (Kamerstuk, 34 352, nr. 115), heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan ook aangekondigd dat zij dit najaar nog zal komen met concrete plannen om te stimuleren dat er een herkenbaar werkgeversservicepunt komt in de arbeidsmarktregio dat de matching tussen werkzoekenden en werkgevers beter van de grond moet krijgen. Bij de uitvoering van het Techniekpact zijn de regionale partners essentieel voor het behalen van succes. Zij zijn in staat om acties te ontplooien die het best passen bij waar in de eigen regio de meeste behoefte aan is. In het vernieuwde Techniekpact is afgesproken dat het o.a. verbonden moet worden met de duurzaamheidsopgave en het Klimaatakkoord. Regionale partijen hebben, als één van de ondertekenaars van het Techniekpact, zich daar al aan gecommitteerd.
Is er onderzoek gedaan naar de potentie bij de groep statushouders om het tekort aan technisch personeel, specifieker het tekort rondom digitalisering van het stroomnet, op te lossen? Is in kaart gebracht hoeveel van deze mensen een technische achtergrond hebben en aan de slag kunnen in de technische sector? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te laten voeren?
Op 30 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)6. Dit programma heeft tot doel de achterblijvende arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond te verbeteren. Hierbij is ook aandacht voor de groep asielstatushouders, omdat asielstatushouders veel te vaak en te lang in de bijstand zitten. Vanuit VIA wordt gedurende deze kabinetsperiode vooral ingezet op beleidsontwikkeling, omdat op dit moment onvoldoende bekend is welke interventies effectief zijn om personen met een migratieachtergrond naar werk te krijgen. Er worden onder meer een aantal (meerjarige) experimenten opgestart, waarbij monitoring en evaluatie van deze experimenten een essentieel onderdeel is van het programma, om zodoende op langere termijn de (succesvolle onderdelen van de) experimenten breder uit te kunnen rollen. Eén van de experimenten die op dit moment worden verkend, focust op een combinatie van leren en werken en heeft tot doel om te onderzoeken of en hoe dergelijke combinaties het mogelijk maken om een groter aantal matches te creëren tussen werkzoekenden met een niet-westerse migratieachtergrond en werkgevers in tekortsectoren. Bij het maken van dergelijke matches zal aandacht zijn voor de opleidingsachtergrond, werkervaring en interesses van de asielstatushouder. Ook is specifieke aandacht gewenst voor beroepen waarin de beheersing van de Nederlandse taal, en met name het jargon op de werkvloer, om extra investeringen vraagt. Dit speelt ook een rol sommige technische beroepen, bijvoorbeeld met het oog op veiligheid.
Overigens is het goed om te realiseren dat asielstatushouders vooral in de beginperiode in Nederland niet alleen gefocust zijn op werk, en daarnaast specifieke uitdagingen kennen om te slagen op de arbeidsmarkt. Veel asielstatushouders zijn in het begin druk met het regelen van gezinshereniging. Daarnaast hebben veel asielstatushouders last van psychologische problemen door bijvoorbeeld traumatische ervaringen in het herkomstland, wat arbeidsmarktparticipatie bemoeilijkt7. Verder is in de beginjaren sprake van een taalachterstand en zijn asielstatushouders veelal druk met inburgering. In het huidige inburgeringsstelsel is inburgering soms moeilijk te combineren met werk8. Het inburgeringsstelsel wordt op dit moment herzien. Eén van de doelen voor het nieuwe stelsel is om de mogelijkheid van de combinatie inburgering en werk te verbeteren en te stimuleren9.
Is in kaart gebracht welke mogelijke obstakels er zijn voor statushouders met een technische achtergrond om aan de slag te gaan in de technische sector? Zo ja, wat zijn deze obstakels en wat is gedaan om deze obstakels op te lossen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de samenwerking met UNETO-VNI om 6000 technici op te leiden voor warmtepomptechniek buitengewoon succesvol is en de verwachting hierover positief is bijgesteld? Kan een vergelijkbaar project voor de digitalisering van de energievoorziening worden opgezet?
In september jl. is in de Green Deal Warmtepompen vastgelegd om de komende 5 jaar 6.000 monteurs op te leiden om te werken met warmtepompen. Sinds de opening van het eerste praktijklokaal begin september in Groningen zijn 6 van de beoogde 9 locaties geopend. Het is de verwachting dat in januari 2019 alle 9 locaties operationeel zijn.
In 2018 volgen ruim 900 technici de verschillende warmtepompopleidingen op de praktijklocaties. Daarvan hebben er 300 de cursus inmiddels afgerond; voor nog eens 600 geldt dat per einde 2018. UNETO-VNI verwacht in 2019 nog eens 3.000 technici voor warmtepomptechnieken op te leiden. Op basis hiervan heeft UNETO-VNI aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) meegedeeld dat ze verwachten tussen de 9.500 en 13.000 warmtepompmonteurs te hebben opgeleid als de Green Deal afloopt.
Inherent aan de aanpak van Green Deals is maatschappelijke behoefte. Als er maatschappelijke organisaties en/of bedrijven zijn die op het gebied van digitalisering van de energievoorziening een Green Deal willen initiëren, dan staat de deur bij EZK daar altijd open om daarover in gesprek te gaan.
Het artikel ‘Levensduurverlenging kerncentrale Borssele in strijd met verdrag van Aarhus’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Levensduurverlenging kerncentrale Borssele in strijd met verdrag van Aarhus», waarin de uitspraak van de commissie-Aarhus omschreven staat en waaruit blijkt dat er onvoldoende inspraak is geweest bij de beslissingen rondom kerncentrale Borssele?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de uitspraak van de commissie-Aarhus, op dit moment niet aan het Verdrag van Aarhus voldoet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De bevindingen van het Aarhus-comité gaan specifiek over de besluitvorming met betrekking tot de ontwerpbedrijfsduurverlenging van Borssele. Er is geen reden om aan te nemen dat Nederland in algemene zin niet aan de bepalingen van het Verdrag van Aarhus voldoet. Het Verdrag gaat over toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en daarbij horende specifieke verplichtingen. Nederland heeft voor de naleving van het Verdrag van Aarhus de EU-regelgeving geïmplementeerd die dient ter uitvoering van dit verdrag. Bij dit verdrag is immers ook de EU partij. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat Nederland die regelgeving, welke onder meer is geïmplementeerd in de Algemene wet bestuursrecht en de Kernenergiewet en de daarop gebaseerde regelgeving, niet juist uitvoert. Dit is tot nu toe ook de lijn van de nationale rechter. Specifiek wijs ik hierbij naar de uitspraken van de Raad van State2 die in beroepen over de recente vergunningprocedures bij Borssele heeft beslist dat niet in strijd met het Verdrag van Aarhus of het Verdrag van Espoo is gehandeld. Op deze uitspraken wordt in het antwoord op vraag 4 nader ingegaan.
De uiteindelijke beslissing over de bevindingen van het comité inzake de levensduurverlenging Borssele zal in 2021 worden genomen door de bijeenkomst van partijen (Meeting of the Parties (MOP)). Indien bekrachtigd, is deze beslissing formeel niet juridisch bindend. Zo’n beslissing heeft geen rechtsgevolgen voor reeds genomen besluiten en ziet op de toekomst. Uiteraard neemt Nederland als Verdragspartij de beslissingen op grond van het Aarhus-verdrag wel serieus. Daarom zal ik de komende maanden nog bestuderen of er aanvullende (wettelijke) maatregelen getroffen moeten worden om inspraak van burgers te vergroten in aanvulling op de bestaande mogelijkheden van wettelijke inspraak en internetconsultatie.
Kunt u zich vinden in de kritiekpunten van de commissie-Aarhus? Zo ja, wat gaat u met deze aanbevelingen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, zie ik geen reden om aan te nemen dat Nederland in algemene zin niet aan het verdrag van Aarhus voldoet. De bevindingen van het Aarhus comité worden nu nader bestudeerd. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Waarom is destijds de inspraak rondom de kerncentrale Borssele niet adequaat geregeld, zodat deze uitspraak van de commissie-Aarhus voorkomen had kunnen worden? Waarom is rondom het sluiten van het convenant met EPZ niet voldoende inspraak georganiseerd? Waarom is er rond de tienjarige veiligheidsanalyse in 2013 geen milieueffectenrapportage gedaan?
De inspraak bij de besluitvorming rond de kerncentrale Borssele is geregeld conform de Nederlandse wet- en regelgeving, waarin onder meer de internationale verdragen en Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd.
Bij het sluiten van het Convenant in 2006, zijn de relevante partijen betrokken geweest en is steun van het parlement verkregen. Bij de daarop volgende wetswijziging in 2010 (waarbij de uiterlijke sluitingsdatum bepaald werd op 31 december 2033) zijn de voorgeschreven parlementaire procedures gevolgd.
Bij de aanpassing van de vergunning in 2013 ging het om de actualisatie van het Veiligheidsrapport. In het oorspronkelijke, aan de vergunning gekoppelde Veiligheidsrapport uit 1973 was de onderbouwing van de veiligheid van de Kerncentrale Borssele gegeven tot 40 jaar bedrijfsvoering (tot eind 2013). De exploitatieduur (geldigheid van de vergunning) van de kerncentrale Borssele was oorspronkelijke vergund voor onbepaalde tijd en werd later in 2006 en 2010 bij Convenant respectievelijk wet beperkt tot uiterlijk 31 december 2033. In het nieuwe Veiligheidsrapport werd aangetoond dat de installatie na 2013 (tot tenminste einde 2033) nog steeds aan de gestelde eisen kon voldoen. De ontwerpbedrijfsduur (de duur van bedrijfsvoering waarvoor de veiligheid aangetoond is) werd in 2013 in lijn daarmee in het Veiligheidsrapport aangepast. Er was daarbij geen sprake van feitelijke wijzigingen of uitbreidingen van de Kerncentrale Borssele en ook niet van de vergunde exploitatieduur. Dit heeft toentertijd geleid tot de afweging dat er geen noodzaak was voor een milieueffectrapport. De voor dergelijke vergunningen voorgeschreven procedures tot inspraak zijn gevolgd. Tevens heeft de Raad van State destijds3 geoordeeld dat niet in strijd met het Verdrag van Espoo is gehandeld door geen milieueffectrapport te eisen. Deze vergunning is met de uitspraak van de Raad van State in 2014 onherroepelijk geworden. In de uitspraak van 2018 over de revisievergunning is dit door de Raad van State bevestigd.
Ten behoeve van de revisievergunning over de veiligheidsmaatregelen, die volgden uit de 10-jaarlijkse evaluatie en de stresstest, is geen milieueffectrapport gemaakt. Uit de in 2015 uitgevoerde milieueffectbeoordeling volgde namelijk dat van de voorgestelde maatregelen geen belangrijke nadelige milieueffecten te verwachten waren. De Raad van State heeft in de uitspraak van 2 mei 2018 bevestigd dat de Minister niet in strijd met de wet heeft gehandeld door geen milieueffectrapport te eisen.
Bent u bereid zo snel mogelijk een milieueffectenrapportage uit te voeren over kerncentrale Borssele? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt hierbij expliciet de mogelijkheid om de kerncentrale te sluiten opengelaten?
Ik merk allereerst op dat het Aarhus verdrag niet over de plicht tot milieueffectrapportage gaat. Dit overweegt het Aarhus comité zelf ook expliciet in de recente bevindingen. Verder ziet de aanbeveling van het comité alleen op toekomstige beslissingen omtrent de duur van nucleaire activiteiten. Er is dan ook geen reden om op basis van deze bevindingen terug te komen op de inmiddels onherroepelijk geworden vergunning uit 2013, of om een milieueffectrapport (MER) te laten uitvoeren. De afweging dat er geen MER gemaakt hoefde te worden is genomen conform het huidige wettelijke kader, hetgeen door de Raad van State is bevestigd. Het wettelijke kader wordt met name gevormd door de Kernenergiewet en de daarbij behorende wetgeving (met name het Besluit milieueffectrapportage).
Overigens is besluitvorming rondom vergunningverlening, toezicht en handhaving van nucleaire activiteiten thans een onafhankelijke bevoegdheid van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De besluitvorming daarover omvat ook de afweging of een MER moet worden gemaakt.
De uiterlijke sluitingsdatum van de Kerncentrale Borssele is vastgelegd in het Convenant Kerncentrale Borssele en de Kernenergiewet en bepaald op 31 december 2033. Een discussie over een eerdere sluitingsdatum zal op grond van de Kernenergiewet alleen kunnen ontstaan indien op basis van overwegingen van nucleaire veiligheid of stralingsbescherming sluiting aan de orde zou zijn. De ANVS ziet daarop toe.
Deelt u de analyse van de commissie-Aarhus dat het ondenkbaar is dat de exploitatie van een kerncentrale kan worden verlengd van 40 tot 60 jaar zonder dat er aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden? Zo nee, hoe kunt u dit onderbouwen?
Ik ben het ermee eens dat bij de verlenging van de exploitatieduur van een kerncentrale met 20 jaar milieueffecten kunnen optreden.
Het bevoegd gezag moet echter per geval beoordelen of de voorgestelde vergunningwijzigingen belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben, zoals wettelijk bepaald. Zoals in het antwoord op vraag 4 gesteld, ging de aanpassing van de vergunning van Borssele in 2013 niet om een verlenging van de exploitatieduur, maar om de actualisatie van het veiligheidsrapport.
Is het waar dat de voorwaarde dat Borssele bij de 25% veiligste kerncentrales van dat type moet behoren niet opnieuw is getoetst? Is het waar dat het tweede rapport hierover in september van dit jaar verschenen had moeten zijn? Zo ja, waarom is er nog niet opnieuw getoetst? Is het waar dat hiermee niet wordt voldaan aan het convenant tussen de eigenaren van de kerncentrale en het Rijk?
Artikel 4.2 van het Convenant Kerncentrale Borssele bevat de zogenaamde safety-benchmark afspraak. Deze afspraak houdt in dat EPZ ervoor zorgt dat de KCB blijft behoren tot de 25% veiligste watergekoelde en watergemodereerde vermogensreactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika en Canada. De taak om vast te stellen of EPZ hieraan voldoet, is opgedragen aan de Commissie Benchmark, ingesteld door de convenantspartijen. De leden van de Commissie zijn internationale deskundigen op het terrein van nucleaire veiligheid en opereren onafhankelijk van de convenantspartijen. In het instellingbesluit is bepaald dat de Commissie iedere vijf jaar een oordeel opstelt over de benchmark, voor het eerst in 2013. Het oordeel van de commissie is openbaar. Het eerste rapport is inderdaad in 2013 gepubliceerd, en ik verwacht het tweede nog voor het eind van dit jaar. Zodra ik het rapport van de Commissie heb ontvangen zal ik u informeren.
Het artikel ‘Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder» waarin de opstartproblemen rondom geothermieprojecten worden beschreven?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de zorgen rondom het opstarten van geothermieprojecten, aangezien de helft van de bestaande projecten stilligt? Zijn deze problemen structureel van aard of is hier sprake van incidenten?
Ik herken de constatering dat de helft van de geothermieprojecten stil ligt niet. Op het ogenblik zijn er in Nederland 23 geothermieprojecten gerealiseerd. Hiervan zijn er 7 projecten nog in de opstartfase, 13 projecten produceren, 1 project ligt stil vanwege werkzaamheden en de 2 in Limburg gelegen projecten zijn stilgelegd. Er lijkt vooralsnog dus geen sprake van een structureel probleem.
Wat is er sinds het kritische rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een jaar geleden gebeurd, zowel in de sector zelf als door de overheid, om de geothermiesector te verbeteren? Op welke manier heeft u de geothermiesector gestimuleerd?
Op 8 februari 2018 heb ik uw Kamer de beleidsbrief geothermie toegestuurd, waarin ik uiteen heb gezet op welke manier ik de sector wil versterken en stimuleren. In deze brief heb ik ook de kritische punten uit de Staat van de Sector van SodM geadresseerd en aangegeven welke stappen ik daarin onderneem. Een belangrijk element hierin is de aanpassing van de Mijnbouwwet, om een betere aansluiting te krijgen met de praktijk van geothermieprojecten. Hierbij wordt ook gekeken of en welke maatregelen nodig zijn om – met het oog op de veiligheid – de financiële en technische eisen aan te scherpen. De aanpassing van de Mijnbouwwet zal naar verwachting de eerste helft van 2019 naar uw Kamer worden gezonden.
Daarnaast heeft de sector dit jaar zelf het Masterplan Geothermie opgesteld met daarin de stappen beschreven die volgens de sector nodig zijn om uit te groeien tot een volwassen en professionele sector. De sector is nu bezig uitvoering te geven aan dat plan.
Welke stappen gaat u nemen, in overleg met het SodM, om de knelpunten rondom geothermie weg te werken? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de knelpunten rondom geothermie?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heb ik, zoals aangekondigd in de beleidsbrief geothermie, een zogeheten «innovatie-roadmap» voor geothermie laten opstellen, waarin specifiek aandacht is voor de vraag welke innovaties nodig zijn de kosten te reduceren binnen de randvoorwaarde van veiligheid. Onderdeel van deze innovatie-roadmap is ook het borgen en beschikbaar stellen van de grote hoeveelheid kennis en ervaring die de afgelopen 10 jaar is verzameld over geothermie en het vastleggen daarvan in industrie-standaarden.
Verwacht u dat er op korte termijn bedrijven zullen komen die specifiek op aardwarmte zijn gericht en op grote schaal activiteiten zullen ondernemen rondom geothermie? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, op welke manier zult u deze ontwikkeling stimuleren?
Ja, ik verwacht dat er inderdaad in de komende jaren bedrijven zullen komen specifiek gericht op het realiseren van meerdere geothermieprojecten. De huidige praktijk laat al een aantal bedrijven zien, die deze richting opgaan en hun portfolio stapsgewijs uitbreiden. Ook recente vergunningaanvragen bevestigen dat deze bedrijven verder willen groeien in de geothermie. In mijn beleidsbrief geothermie voorzie ik ook een rol voor EBN om de continuïteit van kennis en kunde voor geothermie op nationale schaal te borgen. Over de nadere invulling van de rol van EBN in geothermieprojecten wordt uw Kamer binnenkort nader geïnformeerd.