Het keihard liegen door de Belastingdienst/toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Belastingdienst in juli 2017 glashard loog tegen de Autoriteit Persoonsgegevens door te verklaren dat de Belastingdienst geen gegevens heeft over de dubbele nationaliteit van Nederlandse aanvragers van kinderopvangtoeslag? Heeft u er ook kennis van genomen dat de Belastingdienst destijds heeft verklaard dat nationaliteit niet werd gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren? 1
De op onderdelen onjuiste informatieverstrekking in 2017 aan de AP is al eerder aan uw Kamer gemeld. Ik verwijs onder meer naar de kabinetsreactie van 17 juli jl op het rapport van de AP en de daarin genoemde eerdere brief van 11 juni 2019 van mijn ambtsvoorganger. In de brief van 17 juli jl. heb ik beschreven dat de AP aangegeven heeft dat zij in 2017 na signalering dat nationaliteit bij de kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen verkeerd gebruikt werd, vragen stelde aan Belastingdienst/Toeslagen en dat naar aanleiding daarvan namens Belastingdienst/Toeslagen is verklaard dat hij geen gegevens met betrekking tot tweede nationaliteit had.
De medewerkers die betrokken waren bij de voorbereiding van het heropende onderzoek van de AP in 2019 zijn zich op dat moment bewust geworden van het feit dat de AP destijds inderdaad onjuist en onvolledig was geïnformeerd op de volgende punten:
De Belastingdienst/Toeslagen legt niet de afkomst van toeslaggerechtigden vast. Wel krijgt Belastingdienst/Toeslagen de actuele gegevens over de nationaliteit uit de Basisregistratie personen (Brp). Hierin wordt de tweede nationaliteit niet opgenomen, dus die informatie heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet.
De nationaliteit wordt uiteraard niet gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren.
Deze informatie is onjuist gebleken. Uit de voorbereiding van de reactie aan de AP in juli 2017 komt het beeld naar voren dat door de betrokken medewerkers niet is stilgestaan bij de mogelijkheid dat de (dubbele) nationaliteit uit de GBA geregistreerd is gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen (TVS genaamd) na de overgang naar de Brp. Ook zijn geen opmerkingen terug te vinden over de indicator Nederlanderschap ja/nee in het risicoclassificatiemodel, die sinds de invoering van het model in 2013 daarin was opgenomen. Wel werd een relatie gelegd met het een CAF 11-onderzoek, waarbij onder meer werd opgemerkt dat Belastingdienst/Toeslagen hierbij niet selecteerde op nationaliteit, maar dat alle gegevens van de betrokken ouders wel zichtbaar werden gemaakt. De betrokken medewerkers wisselden onderling opmerkingen uit over de vraag of het nodig was de nationaliteit in dit kader op te nemen en of Belastingdienst/Toeslagen die bevoegdheid wel had. Daarop werd aangegeven dat de registratie van nationaliteit in het kader van het CAF 11-onderzoek niet nodig leek en dat registratie van nationaliteit op grond van artikel 18 Wbp onder meer slechts mag plaatsvinden met het oog op de identificatie van de betrokkene en voor zover dit voor het doel onvermijdelijk is. In zijn algemeenheid werd genoemd dat de informatie wel nodig kan zijn voor het bepalen van het recht op een toeslag, omdat daarvoor nodig is te kunnen bepalen of iemand de Nederlandse nationaliteit heeft en zo nee, of de vreemdeling wel of niet rechtmatig verblijf in Nederland heeft. In de reactie aan de AP is in juli 2017 vervolgens alleen deze laatste algemene bepaling opgenomen onder verwijzing naar de artikelen 8 en 11 Vreemdelingenwet en artikel 9 Awir. Helaas is destijds geen opvolging gegeven aan de opmerkingen over de bevoegdheid van de registratie van nationaliteit door Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het CAF-11 onderzoek.
De Directeur van Toeslagen heeft in het interview met de AP op 25 april 2019 de twee vorengenoemde punten in de reactie aan de AP in 2017 gerectificeerd. Zij heeft aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Brp overneemt. Voorheen (tot 2014) gebeurde dit uit de GBA. Vanuit de GBA werd de dubbele nationaliteit overgenomen. In de gevallen dat de dubbele nationaliteit in de GBA aanwezig was, is deze geregistreerd gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen na de overgang naar de Brp. Op dit punt is de reactie aan de AP in 2017 dus onjuist. Tevens heeft zij aangegeven dat in het risicoclassificatiemodel het criterium (tweede) nationaliteit niet werd gebruikt, maar dat het criterium wel/geen Nederlanderschap wel werd gebruikt. Voor de kinderopvangtoeslag is deze indicator in oktober 2018 uit het model gehaald. Voor de huurtoeslag is dit in april 2019 gebeurd. Dit is onder meer in de kamerbrief van 11 juni 2019 ook met uw Kamer gedeeld. Daarin is ook aangegeven dat in het geval, bij een dubbele nationaliteit, een van beide nationaliteiten de Nederlandse was, de burger in het risicoclassificatiemodel met Nederlanderschap werd geclassificeerd.
Gedurende het onderzoek van de AP is verder vanuit Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat in het kader van CAF-onderzoeken bij Belastingdienst/Toeslagen queryverzoeken werden gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren en dat onder meer gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit hier onderdeel van uitmaakten. Dit is onder meer verwoord in de brief aan de AP van 20 september 2019, die ik als bijlage bij de Kamerbrief van 17 juli jl. heb gevoegd.
Uit het vorenstaande komt naar voren dat in 2017 weliswaar sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, maar dat niet valt te concluderen dat dit willens en wetens gebeurde. Wel wil ik benadrukken dat het betreurenswaardig is dat destijds niet grondiger is gekeken naar dit vraagstuk.
Ten slotte wil ik voor de volledigheid vermelden dat momenteel wordt gewerkt aan de afhandeling van een WOB-verzoek over etnisch profileren waarin ook documenten aan de orde zijn of nog kunnen komen die betrekking hebben op of samenhangen met de onderhavige vraag. Waar nodig kom ik hier op terug.
Klopt het dat door het liegen van de Belastingdienst/toeslagen, die van meer dan een miljoen gezinnen wel de dubbele nationaliteit bijhield en het wel gebruikte voor automatische risicoselectie, het onderzoek gefrustreerd is en jaren duurde en dat het na te zijn afgesloten in 2017 later moest worden heropend?
Uiteraard betreur ik de in het antwoord op vraag 1 beschreven onjuiste voorstelling van zaken in 2017 en de mogelijke gevolgen die deze heeft gehad voor het onderzoek van de AP. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 heb ik echter geen concrete aanwijzingen dat dit met opzet gebeurde. De uit de vasthoudendheid van een aantal ouders, hun vertegenwoordigers en diverse leden van de Tweede Kamer voorvloeiende (externe) signalen zijn voor de AP aanleiding geweest het onderzoek alsnog te hervatten met een informatieverzoek van 28 november 2018 en vervolgens met een onderzoek ter plaatse op 25 april 2019. In dat stadium zijn extra checks en balances aangebracht om de juistheid en de volledigheid van de beantwoording aan de AP te waarborgen. Hierdoor heeft de beantwoording toen op momenten helaas langer geduurd dan wenselijk was. De AP heeft hierbij meerdere keren gewezen op de gevolgen van niet-meewerken, zoals een last onder dwangsom of boete. Ook kwam regelmatig nieuwe informatie naar boven die tussentijds met de AP werd gedeeld. Het onderzoek heeft ook daardoor tot mijn spijt te lang geduurd. Wel wil ik hierbij benadrukken dat de voorzitter van de AP tijdens de presentatie van het rapport ook heeft aangegeven dat de situatie recentelijk merkbaar is verbeterd.
Gezien de bevindingen van de AP acht ik het van belang om het gehele traject gezamenlijk te evalueren om daar lessen uit te trekken voor de toekomst. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de AP ga ik verder graag breder in gesprek over de effecten die de bevindingen van de AP op ouders hebben gehad of mogelijk nog steeds hebben.
Klopt het dat het al in 2017 intern bij de Belastingdienst bekend was dat er duidelijk gelogen was tegen de Autoriteit Persoonsgegevens, maar dat de Belastingdienst ervoor koos dit niet aan de Autoriteit Persoonsgegevens te vertellen?
Hier zijn voor zover mij bekend geen aanwijzingen voor; zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in de Kamer ook aangaf dat de Belastingdienst niet de waarheid verteld had bij het dossier op de kinderopvangtoeslag?
Ja, dat herinner ik mij. Mijn ambtsvoorganger heeft onder meer in de Kamerbrief van 11 juni 2019 hierover aangegeven dat in het proces vanaf 2014 fouten zijn gemaakt, ook richting de NO. Dit is natuurlijk zeer ongewenst en ook hier moeten we kijken wat er kan worden geleerd. Als er onverhoopt toch – naar later blijkt – onjuiste informatie wordt verstrekt, is het zaak dit zo snel mogelijk recht te zetten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegegeven dat stukken achtergehouden zijn in rechtszaken? 2
Ik ben bekend met de gegeven antwoorden op de Kamervragen waar in deze vraag naar wordt verwezen.
Wat voor een straf krijgt een burger die of een bedrijf dat willens en weten liegt tegen de Belastingdienst? Kunnen zij aangemerkt worden als fraudeur en een boete krijgen?
De gevolgen van het door een burger of bedrijf willens en wetens liegen tegen de Belastingdienst hangen af van de context en de omstandigheden van het geval. Dit zal in elk geval consequenties (kunnen) hebben voor de belastingheffing of de toeslagtoekenning zelf als bijvoorbeeld is gelogen over een aftrekpost of over de voorwaarden voor een toeslag. Hierbij kan de Belastingdienst in het algemeen een vergrijpboete opleggen in de gevallen dat grofschuldig of opzettelijk onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en daardoor te weinig belasting is geheven. De vergrijpboete bedraagt 25% (grove schuld) of 50% (opzet) van de te weinig geheven belasting. Ook in de toeslagsfeer is het alsdan opleggen van een boete mogelijk. Een burger die verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen en dat niet, onjuist of onvolledig doet begaat verder een overtreding welke kan worden bestraft met hechtenis van maximaal zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Doet een burger dit opzettelijk met het doel dat te weinig belasting wordt geheven dan is de gevangenisstraf ten hoogste vier jaren, een geldboete van de vierde categorie, of ten hoogste éénmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Deze strafrechtelijke weg wordt overigens alleen in uitzonderlijke gevallen gevolgd (zie onder meer het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en toeslagen (Stcrt. 2015, 17 271) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
Wat zijn de gevolgen wanneer de Belastingdienst liegt tegen een Hoog College van Staat, een rechtbank of een toezichthouder?
Voor het functioneren van de rechtstaat acht ik het van groot belang dat Hoge Colleges van Staat, rechtbanken en toezichthouders over de juiste informatie beschikken die zij nodig achten voor hun onderzoek. Het met opzet delen van onjuistheden aan deze instanties staat hieraan in de weg en is dan ook niet acceptabel. In zijn algemeenheid zullen de hiervoor genoemde instanties het overheidsorgaan (publiekelijk) aanspreken indien zij onjuistheden hebben verkondigd in de procedure. De specifieke gevolgen zijn afhankelijk van de procedure waarin deze onjuistheden zouden zijn gedeeld. Zo kan de rechter het feit dat onjuistheden zijn verkondigd meewegen bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Een toezichthouder kan hier bovenop een boete opleggen voor het niet meewerken aan het onderzoek.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft dat u excuses zou aanbieden als de Belastingdienst gelogen heeft?
Ja.3
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de Belastingdienst excuses gemaakt heeft richting de Autoriteit Persoonsgegevens, de Nationale ombudsman, de rechtspraak in Nederland en de ouder die deze zaak had aangespannen?
Met de AP en de NO heeft de Directeur Toeslagen persoonlijk gesprekken gevoerd over de onjuiste en onvolledig verstrekte informatie. Aan de NO is dit in een brief bevestigd.
In een aantal rechtszaken is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen een te beperkte selectie had gemaakt van de «op de zaak betrekking hebbende» stukken. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 11 oktober 2018 aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen de op de zaak betrekking hebbende stukken ruimhartig zal overleggen. Daar waar stukken naar nader inzicht «op de zaak betrekking hebbend» waren, zijn zij daarna alsnog en ruimhartig verstrekt. Dit heeft ertoe geleid dat daarna in (lopende) beroepszaken meer stukken zijn verstrekt.
Kunt u eventuele excuusbrieven aan de Kamer doen toekomen?
De brief aan de NO van 3 februari 2020 is eerder met uw Kamer gedeeld als bijlage bij Kamerstuk 31 066 nr. 596 en tevens te raadplegen op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/02/04/bijlage-3-brief-aan-de-nationale-ombudsman.
Begrijpt u dat een ouder geen schijn van kans heeft wanneer de Belastingdienst stukken achterhoudt of geen open kaart speelt?
Ik vind het van groot belang dat ouders in bezwaar- en beroepsprocedures de beschikking hebben over «alle op de zaak betrekking hebbende stukken». Ik meen dat de gelijkheid der procespartijen een groot goed is dat moet worden gerespecteerd. Mijn ambtsvoorganger heeft hier reeds actie op ondernomen. In lopende rechtszaken zijn vanaf eind 2018 aanvullende stukken in procedures alsnog ingediend, waarbij ruimhartig is gekeken of sprake was van een op de zaak betrekking hebbend stuk. Dat neemt overigens niet weg dat er verschil van mening kan bestaan over de vraag of een stuk «op de zaak betrekking heeft». Die vraag is dan onderdeel van het geschil waarover de rechter oordeelt. Ook kunnen er redenen zijn dat de Belastingdienst van mening is dat het belang om een stuk niet geheel ongelakt te verstrekken zwaarder weegt dan het belang van een ouder bij het ontvangen van het (ongelakte) stuk. Dat is bijvoorbeeld het geval als uit het stuk de controlestrategie van de Belastingdienst blijkt. Aan de belanghebbende en de rechter wordt dan gemeld dat de Belastingdienst een stuk niet geheel ongelakt aan de belanghebbende wil verstrekken. De rechter ontvangt dan wel het ongelakte stuk en beslist op grond van artikel 8:29 Awb of deze weigering gerechtvaardigd is.
In het kader van de hersteloperatie Toeslagen wordt ruimhartig omgegaan met het verstrekken van stukken aan ouders. Dit geldt voor alle verzoeken van de ouders in het kader van de compensatieregeling, de hardheidstegemoetkoming, de OGS-tegemoetkoming en de verzoeken om dossierinzage.
Wanneer en hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtbank (inclusief Hoge Raad en Raad van State) en stukken voor ouders achtergehouden?
Vooropgesteld zij dat de Belastingdienst er altijd naar streeft om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken, niet alleen in gerechtelijke procedures, maar ook daarbuiten. De Belastingdienst is daarbij gebonden aan wet- en regelgeving, die het verstrekken van inlichtingen onder bepaalde omstandigheden niet toestaat vanwege de verplichting tot geheimhouding die de Belastingdienst heeft. De reden daarvoor is dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens en inlichtingen die zij aan de Belastingdienst verstrekken, niet in de openbaarheid komen. Daarnaast heeft de Belastingdienst ook rekening te houden met belangen zoals het belang dat de controlestrategie niet bekend wordt, zodat burgers daarop kunnen anticiperen en de Belastingdienst zijn toezichtstaak niet meer naar behoren kan uitoefenen.
Het voorgaande neemt niet weg, dat binnen de Belastingdienst ook fouten worden gemaakt. Hoe vaak dat gebeurt, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naar aanleiding van de toezegging van mijn ambtsvoorganger van 11 oktober 2018 zijn in enige destijds lopende rechtszaken een aantal stukken nagezonden. Evenmin hebben we een beeld van situaties waarin door een medewerker bewust wordt gelogen in een rechtbank; als dit zich voordoet is dat natuurlijk absoluut niet acceptabel.
Op welke wijze gaat u de ouders tegemoet komen wanneer de Belastingdienst stukken (zoals telefoonnotities) voor hen achtergehouden heeft?
In het kader van de hersteloperatie kunnen ouders een verzoek indienen tot herbeoordeling van hun zaak. Bij de beoordeling of een ouder in aanmerking komt voor een herstelregeling zullen alle op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden meegewogen. Bij de beoordeling van dossiers door de hersteloperatie Toeslagen zal daarom – waar gewenst samen met de ouder – ook aandacht worden besteed aan de volledigheid van de dossiers. Zodat de herbeoordeling plaatsvindt aan de hand van alle relevante stukken en zoveel mogelijk recht kan worden gedaan aan de ouder.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtszaken over de kinderopvangtoeslag en hoe vaak heeft zij stukken achter gehouden?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst dit achteraf recht gezet en excuses aangeboden?
Zie het antwoord op de vragen 9 en 12.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst de rechtsstaat ernstig schaadt wanneer hij (willens en wetens) liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak?
Ja, die mening deel ik. Ik herken mij echter niet in het beeld dat de Belastingdienst willens en wetens liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak. Wel worden er, helaas, fouten gemaakt. Dat moet uiteraard beter. De praktijk waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken werden overgelegd, is zoals hiervoor aangegeven, na de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw kamer van 11 oktober 2018 aangepast.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden, in verband met de samenhang wordt in de beantwoording van de vragen 3, 9, 12 en 14 verwezen naar andere antwoorden die zijn opgenomen in deze beantwoording.
De noodremprocedure |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u tijdens de persconferentie over de noodremprocedure als volgt antwoordde op een vraag van de heer Lambie (RTL Nieuws): «Nee, maar er staat hierin dat het «exhaustively» moet worden besproken. Er staat in dat de Commissie terwijl het gebeurt de hele betaling stopzet, dat zal anders ook allemaal niet gebeuren. Er staat in dat «as a rule» het drie maanden moet duren en daar moet uiteindelijk in unanimiteit over worden besloten in de Europese Raad. En als dat dus niet gebeurt dan blijft die betaling liggen»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie vandaag zegt dat zij, indien er na drie maanden geen akkoord is, bevoegd is een besluit te nemen en tot uitbetaling over te gaan (indien een meerderheid van de Raad het daarmee eens is)?
Ja.
Kunt u aangeven wat er gebeurt, wanneer Nederland vindt dat een land de afgesproken hervormingen niet heeft doorgevoerd en er na drie maanden discussie in de Europese Raad toch een meerderheid is die het daar niet mee eens is? Mag de Europese Commissie het geld dan uitkeren of niet?
Zoals uiteengezet in het verslag van de Europese Raad van 17–21 juli jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575) is op verzoek van Nederland een mogelijkheid gecreëerd voor individuele lidstaten om in het uiterste geval aan de noodrem te trekken als er onvoldoende voortgang wordt geboekt bij de uitvoering van hervormingen.
Deze mogelijkheid is onderdeel van het besluitvormingsproces dat begint bij de beoordeling van de Commissie of bij de uitvoering van het door lidstaten ingediende en door de Raad goedgekeurde plan aan de mijlpalen en doelen is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig om tot uitbetaling van een subsidie uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) over te kunnen gaan. Over een concept van deze beoordeling zal de Commissie het Economisch en Financieel Comité (EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen en moet daarbij streven naar consensus. Daarbij toetst het EFC of de door de Commissie in haar concept-beoordeling getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van mening zijn dat dat niet het geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is.
Zolang de volgende Europese Raad de kwestie niet uitputtend heeft besproken, zal de Commissie geen besluit nemen over de beoordeling en uitbetaling. Het uitgangspunt is dat de procedure vanaf het moment van raadpleging van het EFC in de regel niet langer dan drie maanden duurt. Een langere periode is niet uitgesloten, indien dat noodzakelijk is. De procedure is afgesproken tussen alle leden van de Europese Raad, waar ook de voorzitter van de Europese Commissie deel van uitmaakt. Alle betrokkenen bij de afspraak hebben er baat bij dat de afgesproken procedure gaat functioneren zoals overeengekomen. Hierbij geldt dat de lidstaten tot een unaniem oordeel moeten komen.
Indien onverhoopt de Europese Raad waar de kwestie wordt besproken niet tot een unaniem oordeel komt, ontstaat een nieuwe politieke situatie. In zo’n geval ligt het voor de hand dat de Commissie weer voor de EFC-route kiest waarbij in het uiterste geval de noodremprocedure weer kan worden ingezet.3
Kunt u deze vragen beantwoorden na overleg met de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad, zodat de uitleg van de procedure gezamenlijk gegeven wordt?
Over de procedure zoals uiteengezet bij het antwoord op vraag 3 heeft uitvoerig contact plaatsgevonden met de Europese Commissie en (het team van) de voorzitter van de Europese Raad, ook op het niveau van de Minister-President met de voorzitter van de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen vier weken beantwoorden?
Ja.
De informatie die de Nederlandse regering had over de betrokkenheid van door Nederland betaalde UAWC-medewerkers bij de terreurorganisatie PFLP en het feit dat zij verdacht worden van een terreuraanslag, waarbij de 17 jarige Rina Shnerb om het leven gekom |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u de hele briefwisseling tussen UK laywers for Israel en de Nederlandse regering aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik verwijs u graag naar de bijlages bij deze beantwoording1 en de eerdere beantwoording op schriftelijke Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572.
Heeft u, met de kennis van nu, een aantal vragen van hen onvolledig beantwoord? Zo ja, welke signalen zijn niet goed opgepakt?
De vragen van UKLFI zijn in het verleden zo volledig mogelijk beantwoord op basis van de toen beschikbare informatie. Het binnenkort in opdracht van het kabinet te starten externe onderzoek zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt.
Op welke datum heeft de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) de Nederlandse vertegenwoordiging geinformeerd over het feit dat twee van haar medewerkers gearresteerd waren als terrorismeverdachte?
Een toenmalige medewerker van UAWC werd in augustus 2019 gearresteerd, maar vervolgens op last van de Israëlische rechter weer vrijgelaten. Deze persoon werd op 25 september opnieuw gearresteerd. Op 1 oktober werd bekend dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de bomaanslag in augustus 2019, waarbij een dodelijk slachtoffer viel. Tevens werd die dag duidelijk dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, naar verluidt als gevolg van zijn arrestatie en verhoor. UAWC heeft Nederland op 1 oktober over de arrestatie geïnformeerd, en dat verder toegelicht in een gesprek op 3 oktober. Sindsdien zijn er regelmatig contacten geweest tussen de Nederlandse Vertegenwoordiging en UAWC, waaronder over de arrestatie van de tweede medewerker.
Op welke datum heeft UAWC de salarissen van deze twee medewerkers stop gezet?
Op 6 en 8 oktober 2019 zijn de contracten met beide personen beëindigd.
Hoe lang (van welke datum tot welke datum) is er geld betaald aan deze twee medewerkers? En hoeveel salaris betreft het?
Het financieren van indirecte kosten, zoals gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende diensten en management, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren. Zonder financiering van zulke kosten kunnen er geen projecten worden uitgevoerd. Het bedrag dat is opgenomen in een begroting (inclusief indirecte kosten) is de basis waarvoor het Ministerie van Buitenlandse Zaken een financiering aangaat. Voordat een financiering wordt aangegaan vindt er een beoordeling van het projectvoorstel plaats. Middels deze beleidsmatig, beheersmatige en financiële toetsing wordt vastgesteld of het voorstel voor financiering in aanmerking komt. Uitgangspunt is dat financiering van werkelijke kosten plaatsvindt. Dit proces is ook doorlopen bij de financiering aan UAWC.
Op basis van de van UAWC ontvangen informatie is berekend dat het Nederlandse aandeel (inclusief het percentage via het FAO-project, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 7) in de ontvangen salarissen van deze twee medewerkers in de hierboven genoemde periode van zes jaar een totaal is van ongeveer USD 121.692. Dit is in totaal ongeveer 27% van het totaalsalaris dat aan deze twee personen is betaald over de periode januari 2013 tot en met oktober 2019. De andere delen van hun salarissen werden betaald door andere donorprojecten en door de organisatie zelf.
Uit door UAWC verstrekte salarisgegevens blijkt het volgende. Voor de eerste medewerker is vanaf januari 2013 tot en met september 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project. Daarnaast is een ander gedeelte van het salaris van deze medewerker betaald via een project van FAO (zie antwoord vraag 7) waarvan Nederland één van de vijf donoren is. Voor de tweede medewerker is vanaf januari 2013 tot en met oktober 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project.
Op welke datum was het bij Nederland duidelijk dat de twee medewerkers deels met Nederlands belastinggeld betaald zijn?
Op 8 juli 2020 bleek bij archiefonderzoek in het kader van beantwoording van Kamervragen dat zij een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC.
Hoeveel geld zou UAWC ontvangen aan subsidie van Nederland dit jaar en hoeveel daarvan is al overgemaakt? En op welke data is dat gebeurd?
Voor zover kan worden achterhaald wordt UAWC via de volgende instrumenten direct ofwel indirect gefinancierd. In 2020 zou UAWC EUR 1.658.888 subsidie ontvangen ten behoeve van het Land and Water Resource Management Program. Op 30 januari 2020 is de eerste betaling van EUR 1.274.056 ontvangen door UAWC. Op 9 juli 2020 is besloten verdere betalingen aan te houden.
UAWC is daarnaast uitvoerende partner in het Reform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizationsproject, dat wordt geleid door de Voedsel en Landbouw organisatie van de VN (FAO). Nederland is één van de vijf donoren in dit project, en financiert ongeveer 20% van het budget. Eerder dit jaar is EUR 320.475 door de Voedsel en Landbouw organisatie uitbetaald aan UAWC. De EU is één van de andere donoren in dit project. Vanuit dit project zou UAWC in 2.020 EUR 391.915 ontvangen. De Nederlandse bijdrage aan de EU begroting, waaruit ook dit project is gefinancierd, is ongeveer 5%.
Op 1 juli 2020 is een publiek-privaat partnerschapsproject positief beoordeeld onder de Sustainable Development Goals Partnerhip (SDGP) faciliteit, een Nederlands subsidie-instrument dat wordt uitgevoerd door RVO. Het betreffende project heet Innovating the Value Chain for Palestinian Olives, waarbij UAWC één van de consortiumpartners is. Dit project is nog niet van start gegaan en er zijn geen betalingen gedaan.
UAWC is een partner van het Women’s Peace and Humanitarian Fund (WPHF) van de VN en ontvangt financiering voor activiteiten op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid voor een project in Hebron. Er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC. De Nederlandse bijdrage a 2 miljoen euro gaat in zijn geheel naar Mali.
Hangende het externe onderzoek worden door Nederland geen betalingen gedaan via FAO en SDGP die indirect UAWC financieren.
Kunt u de laatste twee audits van UAWC aan de Kamer doen toekomen alsmede alle jaarrekeningen of stukken waarmee de Nederlandse subsidie aan UAWC verantwoord is over de jaren 2017–2020?
Onze intentie is om deze documenten zo spoedig mogelijk met u te delen. Dit vraagt wel om enkele stappen op het gebied van persoons gegevensbescherming en dient te gebeuren op basis van of met inachtneming van de gedrags- en beroepsregels van auditorganisaties.
Acht u de controle over substantiele subsidiebedragen aan UAWC de afgelopen jaren voldoende?
Ja. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, het beoordelen van financiële en inhoudelijke rapportages, onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties en informatiedeling tussen donoren. De steun aan UAWC maakte tevens deel uit van de doorlichting van het ontwikkelingsprogramma gedurende de jaren 2008–2014 door de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB). IOB concludeerde dat »Fiduciary mechanisms were built into the project designs. These mechanisms and the project documentation did not reveal irregularities in project management.» Zie ook de evaluatie «How to Break the Vicious Cycle – Evaluation of Dutch Development Cooperation
Wie gaat nu onderzoek uitvoeren en wat is de onderzoeksopdracht?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gestart met de werving van een externe partij voor dit onderzoek. Het onderzoek is gericht op eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn.
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Subsidiepot stroomauto’s nu al op’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Subsidiepot stroomauto’s nu al op»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven met welke verwachtingen u naar de komende jaren kijkt met betrekking tot het gebruik van de beschikbare gelden voor elektrische auto’s, zowel zakelijk als voor de consument, nu blijkt dat de subsidiepot voor dit jaar voor nieuwe elektrische auto’s al binnen acht dagen leeg is?
De Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP)3, die vanaf 4 juni 2020 open staat en waarbij het verplichtingenbudget in 2020 op 8 juli na 35 dagen was uitgeput, beoogt met het subsidiëren van de aanschaf of lease van een nieuwe of gebruikte volledig elektrische personenauto het prijsverschil met een voertuig dat op fossiele brandstoffen rijdt te verkleinen voor particulieren. Ondanks de lagere onderhouds- en laadkosten4 dan een auto op fossiele brandstoffen, hikken veel particulieren toch aan tegen de hogere aanschaf- of leaseprijs. Met de subsidieregeling verlaagt het kabinet de komende jaren die drempel voor particulieren.
Het is op dit moment lastig om een goede voorspelling te kunnen doen hoeveel aanvragen er dit jaar nog te verwachten zijn. Het is immers lastig te voorspellen wat de markt aan aanvullende kortingsacties uitvoert. Dit is sterk bepalend voor het verloop van de aanvragen. Daarnaast is de periode nog te kort geweest om te kunnen zien welk deel uitgestelde verkopen betreft en welk deel structureel binnen blijft komen. Bovendien wordt de economie sterk beïnvloed door (internationale) ontwikkelingen aangaande COVID-19. Uit de registratiecijfers blijkt dat van januari t/m augustus 2020 (8 maanden) er in totaal 22.089 nieuwe EV’s op kenteken zijn gezet. Hiervan is 67% zakelijk (2019: 85%) en 33% particulier (2019: 15%). Zo’n 92% van deze particuliere EV’s valt in het A t/m C-segment (doelgroep van de regeling) t.o.v. 51% in dezelfde periode vorig jaar.
In 2020 zijn met deze subsidieregeling in totaal 2.500 nieuwe batterij elektrische personenauto’s voor particulieren gestimuleerd, – circa 0,5% van totale omvang nieuwverkoop van alle auto’s in Nederland. Dit is conform het verplichtingenbudget van € 10 mln in 2020. Circa 38% van deze aanvragen betreft private lease. Sinds het verplichtingenbudget van 2020 begin juli is bereikt, schuiven nieuwe aanvragen conform de regeling maximaal 1 kalenderjaar door, dus naar 2021. Zoals ik uw Kamer recent heb gemeld, is het kabinet voornemens deze doorschuifbepaling in de regeling (zowel voor nieuwe als gebruikte EV’s) op korte termijn stop te zetten en hierdoor in de komende jaren budgettair gezien nog gerichter op de geplande jaarbudgetten te gaan sturen.
Ik verwacht dat de beschikbare gelden voor elektrische personenauto’s ook in de komende jaren tot uitputting zullen komen. Met de regeling wordt invulling gegeven aan een afspraak uit het Klimaatakkoord. Particulieren blijken met deze subsidieregeling bereid te zijn een overstap te kunnen en willen maken van met fossiele brandstof aangedreven naar volledig elektrisch aangedreven personenauto’s.
Hoeveel euro belastinggeld kost de subsidieregeling voor de nieuwe verkoop van elektrische auto’s, alsmede verkoop tweedehands elektrische auto’s, per vermeden ton CO2? Kunt u dit bedrag vergelijken met de huidige marktprijs per ton/CO2 en de kosten per voorkomen ton CO2 bij andere subsidieregelingen? Is dit de meest efficiënte manier om belastinggeld uit te geven en CO2-uitstoot te vermijden?
Op basis van onderzoek (zie bijlage6) zijn de bedragen van de totale overheidskosten en de directe stimuleringskosten tussen 2020 en 2025 op basis van twee berekeningsmethoden bepaald met- en zonder gedragseffecten ten opzichte van het referentiescenario waarbij geen stimulering van EV’s plaatsvindt. Voor de particuliere EV’s dalen de totale overheidskosten van circa € 660 in 2020 naar circa € 450 per bespaarde ton CO2 in 2025. De directe stimuleringskosten bedragen gewogen gemiddeld over de cohorten in deze periode circa € 190 (rekening houdend met gedragseffecten) tot € 262 (zonder gedragseffecten) per bespaarde ton CO2 (circa 30 tot 40% van de totale overheidskosten) in het B-, C- en D- segment. Hierbij is voor de verwachte verkopen in 2020 t/m 2025 uitgegaan van de vermeden praktijkuitstoot van vergelijkbare fossiele personenauto’s in de particuliere markt voor een conservatieve gebruiksperiode van tien jaar met een jaarkilometrage van gemiddeld 14.000 km/jaar en de stimulering in die tien jaar (effectief gezien zijn dat de in het Klimaatakkoord afgesproken stimuleringsmaatregelen tot en met 2025). De gemiddelde CO2-besparing door een B-segment EV in de particuliere markt in 2020 is circa 22 ton (154 g/km praktijkuitstoot van een vergelijkbare ICEV x 140.000 kilometer in tien jaar tijd). Hierbij is geen rekening gehouden met de nieuwste inzichten van de TU Eindhoven. Uit deze recente studie van de TU Eindhoven7 blijkt dat een batterij van een elektrische auto minimaal 250.000 km meegaat (veel meer dan de 140.000 km in tien jaar waar nu mee gerekend is), hierdoor zou de al aanzienlijke, maar conservatief ingeschatte CO2-winst van 22 ton CO2 voor een B-segment auto een stuk hoger uitkomen.
Uit de analyse van het CPB en PBL8 blijkt verder dat ook voor 2025 de nationale kosten van het totale EV-stimuleringspakket uit het Klimaatakkoord naar nul dalen, hetgeen een positiever maatschappelijk rendement in euro per ton CO2 betekent. De Algemene Rekenkamer geeft geen specifieke benchmark voor de overheidskosten per vermeden ton CO2 om voor de mobiliteitssector aan de Klimaatakkoord doelstellingen respectievelijk Parijs akkoord doelstellingen te kunnen voldoen.
De Algemene Rekenkamer heeft alleen teruggekeken naar fiscale stimuleringsmaatregelen in de periode van de Wet uitwerking Autobrief II. De Algemene Rekenkamer heeft daarbij aanbevolen de stimulering van particulieren meer in evenwicht te brengen met de stimulering van zakelijke rijders. Hierin voorziet deze maatregel.
In antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Lodders, Dijkstra (beiden VVD) en Omtzigt (CDA) over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Autobelastingen als instrument» (Kenmerk: 2020–0000154053) is een reactie gegeven op dit rapport en onze visie gegeven op de doelmatigheid van de besteding van belastinggeld in relatie tot de CO2-reductie. In het regeerakkoord en het Klimaatakkoord heeft het kabinet de ambitie opgenomen dat in 2030 alle nieuw verkochte personenauto’s emissievrij zijn. Deze ambitie is in lijn met het door het kabinet gestelde doel in de nationale Klimaatwet dat de broeikasgasemissies in 2050 met 95% moeten zijn gereduceerd ten opzichte van 1990. In het Klimaatakkoord is daarom voor de periode 2020–2025 een nieuw stimuleringspakket voor emissievrije auto’s afgesproken, waarmee de transitie naar emissievrij rijden wordt versneld. Deze transitie leidt primair tot een lagere CO2-uitstoot, maar bijvoorbeeld ook tot gezondere lucht, minder geluidsoverlast en verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Tegelijkertijd wordt de stimulering van emissievrije personenauto’s richting 2025 afgebouwd om gelijke tred te houden met de marktontwikkelingen en de dalende kosten van emissievrije auto’s en gericht op middelgrote en kleine emissievrije auto’s. Door de stimulering van emissievrije auto’s in het hogere segment in deze kabinetsperiode te beperken – dit is al ingezet in 2019 en 2020 – en de stimulering af te bouwen in lijn met de dalende kosten van emissievrij rijden, wordt het risico op overstimulering tegengegaan.
Wat is de gevoeligheid van de autoverkoop voor de subsidie? Hoeveel extra elektrische auto’s worden er verkocht die zonder deze subsidie niet zouden zijn verkocht? Hoeveel auto’s zouden er alsnog verkocht worden, ook zonder subsidie? Zou u dit uit kunnen zoeken en de Kamer hier spoedig over kunnen informeren, indien deze kennis niet voor handen is?
De inschatting is dat de subsidieregeling en de MRB-korting leidt tot circa 47.000 particuliere elektrische personenauto’s in het A t/m C-segment tot en met 2025. Voor gebruikte elektrische personenauto’s is dit effect van dezelfde orde van grootte. Bij een gemiddeld subsidiebedrag van circa 3.100 euro per nieuwe particuliere EV in 2020–2025 blijft de regeling binnen het afgesproken budgettaire plafond van € 152 mln. euro. Zonder beleid zouden dit op basis van de berekeningen van het Klimaatakkoord circa 42.000 EV’s minder zijn in de particuliere markt (ca. 12% «freeriders»).
De subsidies leiden tot meer verkoop aan particulieren in het middensegment, omdat de aanschaf of lease van een personenauto prijselastisch is, zo blijkt uit een onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).9 Dit betekent dat de vraag naar elektrische personenauto’s gevoelig is voor prijsveranderingen. Een goed voorbeeld van deze prijselasticiteit zijn de tijdelijke hoge kortingen van drie automerken (MG, Nissan en Renault). Van de aanvragen voor nieuwe EV’s heeft tot en met eind juli zo’n 44% gebruik gemaakt van deze stuntaanbiedingen. Bovenop de overheidssubsidie van € 4.000,– op een nieuwe elektrische personenauto gaven deze merken particulieren een even hoge (tijdelijke) korting van € 4.000,– op hun nieuwe elektrische modellen. Dit verlaagde de aanschaf- en leaseprijs aanzienlijk.
Kunt u aangeven waarom er minder gebruik wordt gemaakt van de regeling voor de tweedehandsmarkt voor elektrische auto’s? Zit deze regeling wel goed in elkaar? Wat is het verschil in beide regelingen en wat zegt dit over de regeling voor tweedehands auto’s?
Ik heb geen indicaties dat dit deel van de regeling niet conform doelstelling zou werken. Het budget voor gebruikte elektrische personenauto’s is € 7,2 miljoen, waarvan op 28 september jl. € 4 miljoen was aangevraagd (1.999 voertuigen). Uit het net gepubliceerde nationale laadonderzoek van Elaad en Vereniging Elektrische Rijder blijkt dat van de particuliere elektrische rijders 50% een gebruikte EV rijdt. Wel is het zo dat de markt voor gebruikte elektrische auto’s nog in ontwikkeling is. Het voornaamste verschil tussen beide regelingen is de hoogte van het subsidiebedrag; voor nieuwe elektrische auto’s is dat € 4.000,– voor gebruikte elektrische auto’s is dat € 2.000,–. Er zijn indicaties dat de populariteit van de regeling voor gebruikte EV’s (sterk) groeiende is.10, 11
Kunt u een toelichting geven op de beperkte klimaatwinst die wordt geboekt met deze subsidieregels als fiscale stimulering voor elektrische auto’s?3
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt de beperkte klimaatwinst over de doelmatigheid van de maatregel?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de CO2-besparing door deze subsidiemaatregel een goed voorbeeld is van een fiscale maatregel in de autobelastingen met een beperkte klimaatwinst en hoge kosten per voorkomen ton CO2 zoals ook de Algemene Rekenkamer (ARK) in haar rapport «Autobelastingen als instrument» verwoordde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, in tegenstelling tot de ARK, van mening dat de huidige stimulerende maatregelen ten behoeve van verkoop van elektrische auto’s nog de juiste is? Kunt u dit toelichten?
Ja. Ik geef hiermee invulling aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van een jaar geleden om de beoogde klimaatdoelstellingen te kunnen bereiken. Onderdeel van deze afspraken zijn diverse stimuleringsmaatregelen voor elektrisch vervoer. Deze maatregelen dragen bij om de afgesproken klimaatdoelen in 2030/2050 te kunnen bereiken. Met de SEPP wordt elektrisch rijden ook voor de particulier bereikbaarder. Daarnaast dragen de maatregelen volgens onder meer de RAI en BOVAG bij aan het opvangen van de negatieve impact van de coronacrisis op de autoverkoop.
Kunt u de berekeningen naar de Kamer sturen waarop u oorspronkelijk baseerde dat deze subsidiepost voldoende zou zijn geweest voor de rest van het jaar 2020?4
Alle berekeningen die zijn uitgevoerd, heeft u reeds ontvangen op 3 juli 201913. De subsidie was onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen in het kader van het Klimaatakkoord waarover budgettaire afspraken zijn gemaakt. Deze worden in het kader van Hand aan de Kraan systematiek gemonitord om budgettaire excessen te voorkomen. Wat betreft het kasritme is voornamelijk gekeken naar historische verkoopaantallen voor particulieren (2019 bijvoorbeeld laatste halfjaar 1.600 EV’s in de segmenten A t/m C).
Het bericht ‘Erdogan wil weer bidden in de Hagia Sophia’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erdogan wil weer bidden in de Hagia Sophia»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de stelling dat werelderfgoed van universele waarde is voor de mensheid en het wederzijds begrip tussen culturen bevordert?
Ja.
Deelt u de mening dat het in dat licht absoluut onwenselijk is dat de Hagia Sophia van een museum in een moskee wordt veranderd?
De precieze functie van de Hagia Sophia is een interne aangelegenheid van Turkije. De Hagia Sophia is een eeuwenoude symbolische brug tussen verschillende culturen die sinds 1985 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staat. Nederland heeft daarom samen met andere EU-lidstaten binnen UNESCO gesteld dat de Hagia Sophia als werelderfgoed een belangrijk symbool is van interreligieuze en interculturele dialoog en als zodanig gerespecteerd moet worden. In het verlengde daarvan is opgeroepen om geen stappen te nemen die de vrije toegang tot de locatie belemmeren of die culturele of religieuze polarisatie versterken. De EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell verklaarde op 10 juli dat de statuswijziging betreurenswaardig is. Nederland zou het betreuren als de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed Hagia Sophia niet meer zichtbaar en toegankelijk zou zijn.
Welke stappen bent u bereid te nemen mocht Turkije besluiten de Hagia Sophia de functie van moskee toe te kennen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot acht u de kans dat de Turkse regering de statuswijziging doorzet mocht de Turkse Raad van State hier goedkeuring voor verlenen?
Op vrijdag 10 juli jl. oordeelde de hoogste Turkse administratieve rechtbank dat de museumstatus van de Hagia Sophia «nietig» is. President Erdogan droeg het gebouw kort daarna per decreet over aan het Turkse Ministerie voor Religieuze Zaken – Diyanet. De Turkse regering verklaarde dat de christelijke symbolen in het gebouw behouden blijven.
Welke gevolgen zal de statuswijziging hebben voor de christelijke elementen in de Hagia Sophia?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer vindt de eerstvolgende bijeenkomst plaats van het Werelderfgoedcomité van UNESCO (Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur)?
In verband met de COVID-maatregelen is besloten de bijeenkomst van het Werelderfgoedcomité uit te stellen. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Oorspronkelijk zou het comité plaatsvinden van 29 juni tot en met 9 juli 2020.
Bent u bereid om bij het UNESCO Werelderfgoedcomité te Parijs te pleiten voor het niet toekennen van een statusverandering van de Hagia Sophia mocht een verzoek hiertoe worden ingediend?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 4, heeft Nederland reeds samen met EU-lidstaten opgeroepen om de Hagia Sophia als symbool van interreligieuze en interculturele dialoog te respecteren. Dit neemt niet weg dat de precieze status van de Hagia Sophia uiteindelijk een interne aangelegenheid van Turkije is.
Welke stappen kan UNESCO nemen indien Turkije, zonder goedkeuring van UNESCO, toch besluit de Hagia Sophia in een moskee te veranderen?
Het gebouw van de Hagia Sophia, ontworpen door Anthemios van Tralles en Isidoros van Miletus in 532–537, is onderdeel van het werelderfgoedgebied Historic Areas of Istanbul. Het gebied is een uniek samenspel van architectonische meesterwerken die het verhaal vertellen over de ontmoeting tussen Azië en Europa. In de loop der eeuwen is een stadsbeeld ontstaan dat werd vormgegeven door Byzantijnse en Ottomaanse architecten.
De instandhouding van deze uitzonderlijke universele waarde van dit werelderfgoedgebied staat bij het beheer en gebruik van die verschillende onderdelen steeds centraal. Eventueel kan UNESCO ook bij Turkije informatie over de instandhouding opvragen. Bij de beoordeling van de instandhouding zal het Werelderfgoedcomité van UNESCO als eerste kijken naar de instandhouding van deze uitzonderlijke universele waarde, en dus niet primair naar de specifieke functie van het gebouw.
9000 dossiers die onterecht vernietigd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 29 november 2019 een lijst naar de Kamer stuurde met alle beroepszaken kinderopvangtoeslag met vermelding van de uitkomst van die zaken?1?
Ja dat herinner ik mij, mijn ambtsvoorganger heeft op 29 november 2019 naar aanleiding van een verzoek van de Kamer uit het systeem van de Belastingdienst een (ongepersonaliseerd) overzicht van 149 pagina’s van alle rechtszaken vanaf 2010 waarbij de kinderopvangtoeslag een rol speelde gestuurd. Hierin zijn uitspraken van rechtbanken en Raad van State opgenomen.2
Herinnert u zich dat u de Kamer een zeer lange lijst ontving van alle 15085 beroepszaken in de kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat maar liefst 4468 zaken ingetrokken waren, waarbij in de toelichting stond: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar»?
Ja dat herinner ik mij. In antwoord 36 van de op 29 november 2019 gestuurde antwoorden is een tabel weergegeven van de uitkomsten van alle rechtszaken rondom kinderopvangtoeslag vanaf toeslagjaar 2006. Het gaat hierbij om 4.080 zaken bij rechtbanken die door de toeslaggerechtigde zijn ingetrokken en 388 zaken bij de Raad van State die zowel door de toeslaggerechtigden als de Belastingdienst/Toeslagen kunnen zijn ingetrokken. Om zo transparant mogelijk te zijn over de post «Ingetrokken» is in een voetnoot opgenomen: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar. De betrokkene dient dan zelf het beroep in te trekken. Er zijn geen cijfers voorhanden in hoeveel gevallen dit optrad.»
Snapt u dat er argwaan is en was omdat zoveel zaken ingetrokken waren en dat het er dus alle schijn van heeft dat de Belastingdienst zeer regelmatig een eerder afgewezen bezwaar vlak voor een zitting alsnog toekende om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen?
Ik betreur dat dit beeld is ontstaan. In de voorbereiding op de zitting in de beroepsfase, vindt door Belastingdienst/Toeslagen een heroverweging plaats op basis van alle, dan beschikbare informatie. Indien in de beroepsfase informatie ontbreekt, dan wordt deze opgevraagd. Indien de Belastingdienst/Toeslagen in de voorbereiding op de zitting tot de conclusie komt dat de burger in het recht staat, wordt de eerdere beslissing herzien. Daarmee wordt voorkomen dat een zitting plaats moet vinden en op de uitspraak moet worden gewacht. Doel is niet om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen, maar om de burger zo snel als mogelijk recht te doen als duidelijk is geworden dat de burger in het recht staat.
Klopt het dat op 29 november 2019 de dossiers dus nog niet vernietigd waren?
In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, die ik u op 2 juli jl. stuurde, heb ik u geïnformeerd dat bij circa 9.000 beroepsdossiers inzake toeslagen er ten onrechte een vernietigingsstermijn van 7 jaar is aangehouden in plaats van 12 jaar.3 Het grootste deel van deze dossiers (7.087) is inderdaad vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020. Daarnaast zijn er in 2014 144 dossiers vernietigd. Bij deze 144 dossiers is ten onrechte ook de 7 jaarstermijn niet aangehouden. In 2019 zijn er daarnaast 1707 dossiers vernietigd. Niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem. Wel is bekend dat alle beroepsdossiers over toeslagen die tot en met 2012 zijn gearchiveerd vernietigd zijn, alle beroepsdossiers die vanaf 2013 zijn gearchiveerd zijn nog beschikbaar.
Kunt u de ondertekende processen-verbaal van de vernietiging van de beroepszaken tussen 2009 en 2012 aan de Kamer doen toekomen?
Na afloop van een jaar waarin dossiers vernietigd zijn wordt een Verklaring van Vernietiging opgemaakt. In dit document wordt na afloop van een jaar formeel vastgesteld, mede naar aanleiding van een bericht van Doc-Direkt, dat dossiers vernietigd zijn. U treft deze aan in bijlage 1 en 2.4Bijlage 1 betreft de vernietiging van de dossiers in 2014, de toeslagen beroepsdossiers zijn opgenomen onder selectielijst 19 handeling 54; bijlage 2 bevat de vernietiging van de dossiers in 2019, de toeslagen beroepsdossiers zijn hier nummer 201 handeling 24. Voor de vernietiging van de dossiers in 2020 wordt begin 2021 een Verklaring van Vernietiging opgesteld.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar de illegale vernietiging van deze processen-verbaal?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft inmiddels laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst/Toeslagen zal meenemen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt, op 22 juli jl. heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd, in verband met de samenhang zijn vraag 1 en 2 gezamenlijk beantwoord.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer ‘Autobelastingen als instrument’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Autobelastingen als Instrument» van de Algemene Rekenkamer?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de kosten per voorkomen ton CO2 nog altijd hoog zijn?
In het Klimaatakkoord heeft het kabinet de ambitie opgenomen dat in 2030 alle nieuw verkochte personenauto’s emissievrij zijn. Deze ambitie is in lijn met het door het kabinet gestelde doel in de nationale Klimaatwet dat de broeikasgasemissies in 2050 met 95% moeten zijn gereduceerd ten opzichte van 1990. In het Klimaatakkoord is daarom voor de periode 2020–2025 een nieuw stimuleringspakket voor emissievrije auto’s afgesproken, waarmee de transitie naar emissievrij rijden wordt versneld. Deze transitie leidt primair tot een lagere CO2-uitstoot, maar bijvoorbeeld ook tot gezondere lucht, minder geluidsoverlast en verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Tegelijkertijd wordt de stimulering van emissievrije personenauto’s richting 2025 afgebouwd om gelijke tred te houden met de marktontwikkelingen en de dalende kosten van emissievrije auto’s en gericht op middelgrote en kleine emissievrije auto’s. Door de stimulering van dure emissievrije auto’s te beperken – dit is al ingezet in 2019 en 2020 – en de stimulering af te bouwen in lijn met de dalende kosten van emissievrij rijden wordt overstimulering tegengegaan. Ik ben het dan ook niet eens met de conclusie dat het fiscaal stimuleren van emissievrije auto’s ondoelmatig en duur is.
Klopt het dat via de fiscaliteit een vermeden ton CO2 bij een Tesla 1695,– euro kost? Hoe verhoudt zich dit tot de kosten per vermeden ton CO2 bij andere vormen van klimaatbeleid, zoals CCS? Klopt het dat zelfs de goedkoopste elektrische auto nog vele malen duurder is dan andere vormen van CO2-reductie?
De Algemene Rekenkamer heeft in het rapport voor elf geselecteerde emissievrije automodellen berekeningen gemaakt van de belastingderving per vermeden ton CO2. Op basis van deze microvoorbeelden zijn geen conclusies te trekken over de macrokosten. Daarnaast kunnen bij de in de vraag genoemde € 1.695 per ton vermeden CO2 verschillende nuances worden geplaatst. Deze inschatting is volgens het kabinet te hoog voor deze specifieke auto en ook hoger dan de gemiddelde overheidskosten voor een ton vermeden CO2 (in de toekomst).
Ten eerste laat de Algemene Rekenkamer in het rapport zien dat de kosten
van het stimuleren van emissievrij rijden in de periode 2018–2020 dalen. Deze daling zal ook in de komende jaren doorzetten doordat de fiscale simulering verder wordt afgebouwd richting 2025. Daarmee is de € 1.695 per ton vermeden CO2 per definitie geen goede inschatting voor de jaren na 2020.
Ten tweede is het in de vraag genoemde bedrag van € 1.695 per ton vermeden CO2 berekend op basis van het normverbruik. In de praktijk is het brandstofverbruik en daarmee de CO2-uitstoot echter hoger, en daardoor is de hoeveelheid CO2 die vermeden wordt door een EV ook hoger. De Algemene Rekenkamer laat in haar rapport zien dat als wordt uitgegaan van de praktijkuitstoot, de stimuleringskosten van emissievrije auto’s ongeveer 20–30% lager liggen.
Ten derde gaat de Algemene Rekenkamer bij het berekenen van de kosten uit van de grootst mogelijke fiscale voordelen. Dit geval is niet representatief voor de gemiddelde emissievrije autorijder.
Ten vierde heeft de Algemene Rekenkamer gerekend met een gebruiksduur van 5 jaar. Een personenauto heeft in Nederland echter een gemiddelde levensduur van 18 jaar. Een elektrische auto zal dus naar verwachting over een veel langere periode dan 5 jaar zorgen voor een CO2-besparing. In de gevoeligheidsanalyse heeft de Algemene Rekenkamer becijferd dat bij een gebruiksduur van 6 jaar de bedragen per bespaarde ton CO2 met 6 tot 8% dalen.
Ten slotte is het bedrag van € 1.695 per ton CO2 het totaal van de directe stimuleringskosten, zoals de verlaagde bijtelling, en van de indirecte kosten van stimulering zoals accijnsderving die optreedt naarmate het aantal emissievrije auto’s toeneemt. Het is daarmee evident dat naarmate meer emissievrije auto’s gekocht worden er meer indirecte budgettaire derving oftewel grondslagerosie zal optreden.
De Algemene Rekenkamer geeft echter geen specifieke benchmark voor de overheidskosten per vermeden ton CO₂ om voor de mobiliteitssector aan de Klimaatakkoord doelstellingen respectievelijk Parijs akkoord doelstellingen te kunnen voldoen.
Een algemeen opgaand verschil bij vergelijkingen van de kosten van stimuleringsbeleid is dat de Algemene Rekenkamer in het rapport de overheidskosten van het stimuleringsbeleid heeft berekend, het PBL doorgaans het nationale kostenbegrip gebruikt om maatregelen van verschillende sectoren te kunnen vergelijken. De nationale kosten zijn het saldo van directe kosten en baten voor de maatschappij als geheel. Leveringstarieven, (nationale) belastingen en subsidies maken hier geen onderdeel vanuit, omdat dit enkel een herverdeling is van middelen tussen actoren in de maatschappij. Bij een emissievrije auto gaat het om de kosten gerelateerd aan aanschaf, onderhoud en energieverbruik. Op basis van het nationale kostenbegrip is stimulering elektrisch vervoer voordeliger dan bijvoorbeeld CCS maatregelen in 2030 2
Kunt u verklaren waarom de berekeningen van de kosten van het stimuleren van elektrisch rijden wederom zoveel hoger zijn dan uw voorganger heeft voorgespiegeld aan de Kamer bij de behandeling van het Belastingplan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de conclusie dat het fiscaal stimuleren van elektrische auto’s ondoelmatig en enorm duur is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de klimaatwinst van de fiscale stimulering eveneens zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De gemiddelde CO2-uitstoot van de fossiele nieuwverkopen komt bijvoorbeeld in 2019 uit op circa 116 g/km. Door de nieuwverkopen van emissievrije auto’s komt de totale gemiddelde CO2-uitstoot in 2019 uit op circa 100 g/km. Deze reductie was bij een aandeel van EV’s van 14% van de nieuwverkopen. De CO2-uitstoot van personenauto’s bedroeg in 2019 circa 10% van de totale broeikasgasemissies in Nederland. Als de hele vloot is geëlektrificeerd verdwijnt deze uitstoot geheel.
Bent u het eens met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de doelstellingen sluipenderwijs verbreed zijn en dat het daarmee moeilijk is voor de Kamer te controleren of er doelmatig geld uitgegeven wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. In het rapport kijkt de Algemene Rekenkamer terug op de laatste periode van de wet uitwerking Autobrief II. Hierin is aangegeven dat voor de periode 2017–2020 het fiscaal autobeleid gericht is op een stabiele inkomstenstroom en op vergroening in relatie tot de klimaat- en luchtkwaliteitsdoelen. Daarnaast zijn de maatregelen in de Wet uitwerking Autobrief II gericht op minder marktverstoring en vermindering van de complexiteit. Aanvullend op Autobrief II heeft het kabinet in het Klimaatakkoord de ambitie opgenomen dat in 2030 alle nieuwverkopen emissievrij zijn. Deze ambitie is in lijn met het door het kabinet gestelde doel in de nationale Klimaatwet dat de broeikasgasemissies in 2050 met 95% moeten zijn gereduceerd ten opzichte van 1990.
Het in het Klimaatakkoord afgesproken pakket voor emissievrije auto’s is gericht op het versnellen van de transitie naar emissievrij rijden. Deze transitie leidt primair tot een lagere CO2-uitstoot, maar bijvoorbeeld ook tot gezondere lucht, minder geluidsoverlast en verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Dit zijn neveneffecten die ook van belang zijn, maar voor de bepaling van de doelmatigheid zijn de twee hoofddoelen (een stabiele inkomstenstroom en vergroening in relatie tot de klimaat- en luchtkwaliteitsdoelen) het belangrijkst. Daarnaast is voor de doelmatigheidscontrole de «hand aan de kraan» systematiek (HADK systematiek) ontwikkeld waarin het effect van de stimuleringsmaatregelen (ingroei EV) wordt gemonitord en op basis van de resultaten bijsturing kan plaatsvinden. Over de uitkomsten van de HADK systematiek wordt uw Kamer geïnformeerd.
Bent u het eens met de conclusie dat ook met de versoberingen van 2019 en 2020 er nog altijd geen sprake is van doelmatige stimulering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. Ten eerste omdat het gaat om een versnelling van een transitie naar elektrisch rijden. Deze transitie heeft op termijn grote voordelen voor het klimaat en de Rekenkamer heeft in haar analyse geen rekening gehouden met deze toekomstige voordelen. Ten tweede concludeert de Algemene Rekenkamer zelf al dat door de reeds in 2020 doorgevoerde versoberingen van de fiscale stimuleringsmaatregelen (verhoging van het bijtellingspercentage voor emissievrije auto’s van 4% naar 8% en de verlaging van de bovengrens («cap») van € 50.000 naar € 45.000) tot een verdere daling leiden van de belastingderving per auto ten opzichte van 2018.
Kunt u reflecteren op de rol van de «Hand aan de Kraan systematiek»? Hoe duidt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de «Hand aan de Kraan systematiek» op zichzelf nog niet zorgt voor proportionele en doelmatige stimulering?
In het Klimaatakkoord is voor het stimuleringspakket van emissievrije auto’s een «hand aan de kraan» systematiek opgenomen. Deze systematiek houdt in dat jaarlijks de ontwikkeling van de markt voor emissievrije auto’s nauwgezet wordt gemonitord en op basis van de eerste 4 maanden in jaar t en de realisatie in jaar t-1 het aantal EV nieuwverkopen in jaar t wordt geraamd. Indien deze raming buiten de vastgestelde bandbreedte valt waarbinnen het ingroeipad mag fluctueren en er sprake is van een structurele afwijking, dan kan ervoor worden gekozen om het stimuleringspakket bij te stellen. De «hand aan de kraan» systematiek is dus zo ontworpen dat het dient als een effectieve manier voor het in het Klimaatakkoord afgesproken ingroeipad van emissievrije auto’s. Overstimulering wordt hierdoor voorkomen en de budgettaire derving van het stimuleringsbeleid wordt begrensd tot het afgesproken niveau in het Klimaatakkoord. Dat niveau is in de ogen van het kabinet nodig en tegelijkertijd proportioneel om zicht te houden op de doelstelling van 100% nieuwverkopen EV in 2030. De eerste «hand aan de kraan» analyse is afgerond. Het kabinet zal de uitkomsten op korte termijn uw Kamer doen toekomen.
Een statische proportionaliteitsnorm zou ook geen recht doen aan de jaarlijkse afgesproken afbouw van de fiscale stimulering. De »hand aan de kraan» systematiek is juist een normering die rekening houdt met de jaarlijkse afbouw van de stimuleringsmaatregelen door te focussen op het afgesproken ingroeipad van emissievrije auto’s en daarmee budgettaire excessen voorkomt.
Welke verbeteringen zijn er denkbaar in het «Hand aan de Kraan systematiek»? Bent u het eens met de VVD en het CDA dat de «Hand aan de Kraan systematiek» een effectief slot op de deur zou moeten zijn en dus verbeterd zou moeten worden? Wanneer bent u voornemens om deze verbeteringen door te voeren?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer komen de eerste conclusies van de «Hand aan de Kraan systematiek»? Klopt het dat dit rapport van de Algemene Rekenkamer erop lijkt te hinten dat er nog altijd te veel gestimuleerd wordt en dat er dus maatregelen genomen zouden moeten worden om dit te beperken?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich uw toezegging in het debat over de Wet hardheidsaanpassing Awir dat u extra informatie zult geven over de motivering en onderbouwing van Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van wijzen inzake de besluiten over de waarschijnlijke en mogelijke vergelijkbaarheid van CAF-zaken, waarbij u aangaf dat u deze informatie zowel aan de Tweede Kamer als aan betrokken ouders zou verschaffen? Kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk verschaffen?
Ja, dat herinner ik mij. De Commissie heeft een uitgebreidere beschrijving van haar gehanteerde werkwijze opgesteld. In mijn brief van 23 juni heb ik aangegeven, dat ik helaas heb geconstateerd dat een deel van de informatie die de Commissie vanuit de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) ontving niet juist was. De Commissie is dus op basis van deels onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies gekomen. De informatie die ik op 17 juni jl. heb toegezegd bevat dan ook fouten. Omdat ik hierover transparant wil zijn, deel ik de gevraagde stukken als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen. Om de fouten te herstellen, zullen de eerder afgewezen acht CAF-zaken herbeoordeeld worden en tref ik daarbij de volgende maatregelen.
Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit proces en u dan de nieuwe voorgenomen advisering van UHT en de adviezen van de Commissie toezenden.
Zijn de besluiten van de Commissie van wijzen geldig en op de juiste wijze genomen nu blijkt dat twee van de vijf leden helemaal niet benoemd waren toen de besluiten genomen werden?1
De Commissie van Wijzen heeft UHT geadviseerd over de vraag of op onderzoeksniveau sprake was van institutionele vooringenomenheid ten aanzien van de CAF-zaken die door de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 zijn aangemerkt. UHT heeft de adviezen van de Commissie van Wijzen overgenomen en gecommuniceerd aan de ouders in de CAF-zaken. De adviezen van de Commissie van Wijzen zijn geen besluiten. De adviezen van de Commissie van Wijzen zijn op geldige wijze tot stand gekomen. Uit het instellingsbesluit dat op 11 juni jl. is gepubliceerd volgt dat er terugwerkende kracht is verleend tot 1 april 2020. Deze terugwerkende kracht geldt ook voor de benoeming van de leden. Bovendien kan de commissie met drie leden adviseren over zaken. Zoals blijkt uit het verslag van de Commissie van 4 mei jl. heeft de voltallige commissie de stukken bestudeerd en ingestemd met het advies. In de bestudeerde stukken is helaas onjuiste informatie opgenomen. Daarom worden, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb vermeld, de CAF-zaken die niet vergelijkbaar zijn geacht opnieuw beoordeeld.
Waarom heeft de Commissie van wijzen niet het recht gekregen om alle documenten van een CAF-dossier van de Belastingdienst te krijgen? Bent u bereid de Commissie dat recht alsnog te verschaffen?2
De Commissie heeft recht op alle informatie. Ten behoeve van het opnieuw beoordelen van de CAF-zaken die in een eerder stadium als niet vergelijkbaar zijn geacht, zal UHT alle documenten die behoren tot dossiers van de betreffende CAF-zaken aan de Commissie verstrekken.
Kunt u daarbij toelichten waarom er in het verslag van de Commissie van wijzen wordt gesproken over «de onderzochte jaren 2014 en 2015»? Wat betekent deze formulering? Welke benadering hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van wijzen gekozen inzake de jaren buiten die periode – zoals het jaar 2016 – en op basis van welke argumentatie?
De beoordeling op vergelijkbaarheid met CAF-11 is gericht op de toeslagjaren waarover het recht op kinderopvangtoeslag van de betrokken ouders werd beoordeeld in het kader van een CAF-zaak. In het geval van CAF-Anker heeft Belastingdienst/Toeslagen vragen gesteld aan de ouders over de jaren 2014 en 2015. Omdat de beoordeling eind 2015 aanving, zijn toen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 op voorhand gestopt. De Commissie heeft de zachte stopzettingen meegewogen in haar advies over de institutionele vooringenomenheid.
Herinnert u zich uw brief van 16 juni jl. 3) waarin wordt gesteld: «Vooraf is door de Commissie van wijzen wel haar werkwijze afgestemd met Belastingdienst/Toeslagen. Deze afstemming was gericht op welke voorbereiding zij nodig had vanuit de herstelorganisatie, bijvoorbeeld welke informatie zij nodig acht, voor de uitoefening van haar taak. Hierbij heeft Belastingdienst/Toeslagen uitsluitend een dienstverlenende rol gehad.» Hoe en wanneer heeft deze afstemming plaatsgevonden? Waarom is het verslag van deze afstemming niet meegezonden bij uw brief van 16 juni, terwijl de Kamer om alle verslagen van de Commissie gevraagd had? Wilt u de Kamer het verslag / de verslagen van deze afstemming alsnog doen toekomen, inclusief de afspraken die zijn vastgelegd?
Ja, dat herinner ik mij. UHT heeft mij laten weten dat deze afstemming telefonisch heeft plaatsgevonden. De besproken punten waren praktisch van aard. UHT heeft aangegeven welke documenten zouden worden verstrekt en op welk moment de Commissie deze zou ontvangen. Ook is besproken binnen welk tijdpad de beoordeling zou plaatsvinden. Tot slot zijn de organisatorische aspecten van de bijeenkomst van 4 mei besproken. Daarbij heeft UHT aangegeven dat de analyses van twee CAF-zaken nog niet gereed waren voor de bijeenkomst en zouden worden nagezonden. Van dit telefoongesprek is geen verslag gemaakt.
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van de «UHT werkinstructie analyse CAF-vergelijkbaar», alsmede de sheets waarmee Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze nader heeft toegelicht aan de commissie van wijzen? (zie verslag bijeenkomst 4 mei 2020).
De door uw Kamer gevraagde documenten zijn als bijlage3 bij de beantwoording van deze Kamervragen opgenomen. Daarbij merk ik op dat deze werkinstructie aangepast zal worden op basis van de maatregelen die ik heb getroffen.
Herinnert u zich uw brief van 16 juni3 waarin u schreef: «De uiteindelijke beoordeling binnen de Belastingdienst/Toeslagen vindt niet plaats door de persoonlijk zaakbehandelaar, maar door een leidinggevende binnen de Herstelorganisatie. Hieropwordtaltijd meegekeken door de vaktechnische lijn volgens een vier-ogenprincipe en om te waarborgen dat gelijke gevallen ook gelijk behandeld worden.» Moet uit deze formulering worden afgeleid dat de vaktechnische lijnstraks wordt ingeschakeld bij de individuele beoordeling van dossiers, maar dat vaktechniek (nog) niet heeft geadviseerd over de beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen over de groepsgewijze vooringenomen aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken? Kunt u dit toelichten?
Vaktechnische specialisten bij UHT hebben op enkele CAF-zaken geadviseerd over de analyses door medewerkers van UHT ten aanzien van de vraag of sprake was van een vooringenomen aanpak in waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken. Helaas zijn deze adviezen niet verwerkt in de advisering van UHT aan de Commissie van Wijzen en heeft dit niet verwerken niet geleid tot vaktechnische verdere escalatie. Dat betreur ik ten zeerste. Onderdeel van het opnieuw beoordelen van de acht CAF-zaken én van de structurele inrichting van de processen, is het waarborgen van de kwaliteit door een vaktechnische toets binnen en buiten UHT en een onafhankelijke externe beoordeling. Dit betekent dat vaktechnische specialisten bij UHT in geval van vraagstukken die afstemming behoeven ook de landelijk vaktechnisch coördinator betrekken, die op zijn beurt in overleg treedt met de directeur van de Corporate Dienst Vaktechniek en in voorkomende gevallen met de Concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken van de Belastingdienst. In mijn brief van 16 juni jl. heb ik willen aangeven dat deze vaktechnische waarborgen ook gelden voor de individuele beoordelingen. Pas daarna worden voorgenomen oordelen tot afwijzing aan de Commissie voorgelegd.
Indien vaktechniek niet heeft geadviseerd over of CAF-zaken op groepsniveau wel of niet vergelijkbaar waren met CAF 11, hoe verhoudt dit zich tot het grote belang van een betere vaktechnische inbedding bij Toeslagen, zoals reeds aangegeven door uw ambtsvoorganger? Indien vaktechniek wel heeft geadviseerd, kunt u precies en per mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbare CAF-zaak aangeven wat het oordeel van vaktechiek was? Zijn er CAF-zaken waarbij Belastingdienst/Toeslagen tot een ander oordeel kwam dan vaktechniek? Zo ja, welke precies en op grond waarvan?
Bij de CAF-zaak Anker heeft een vaktechnisch specialist nadrukkelijke vragen gesteld naar de uitgangspunten en totstandkoming van de analyses van UHT die leidden tot het voorgenomen standpunt dat op onderzoeksniveau geen sprake was van vergelijkbaarheid met CAF 11. Hierbij is ook gewezen op de analyse van de rappels. Deze vragen zijn niet beantwoord en het voorgenomen standpunt is niet aangepast. Dit is voor mij reden om extra waarborgen in te zetten, zoals genoemd in mijn brief van 23 juni jl. De Commissie is in zes van de CAF-zaken tot het advies gekomen dat wel sprake was van vooringenomen handelen op onderzoeksniveau, waar UHT eerder tot het oordeel was gekomen dat hier geen sprake van was. Alle adviezen van de Commissie van Wijzen zijn door UHT overgenomen.
Is de Commissie van wijzen voorafgaand aan de besluitvorming op 4 mei geïnformeerd over eventuele adviezen of oordelen van vaktechniek? Zo nee, waarom niet?
De Commissie is niet geïnformeerd over de adviezen van de vaktechnische specialisten van UHT. Wel was er een vaktechnisch specialist aanwezig op 4 mei tijdens de beoordeling van de CAF-zaken door de Commissie, maar de specifieke fout met betrekking tot rappels bij CAF-Anker is hier niet aan de orde geweest.
Zijn er (andere) CAF-zaken, naast de door Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) geïdentificeerde waarschijnlijk en mogelijk vergelijkbare CAF-zaken, waarvan vaktechniek meent dat zij vergelijkbaar zijn met CAF 11, zowel op groeps- als op individueel niveau?
De zaken die door de AUT als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn aangemerkt, heeft UHT beoordeeld op vooringenomenheid en voor advies voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. Voor de overige CAF-zaken is uit het eindrapport van de AUT overgenomen dat er geen directe aanwijzingen zijn dat het gaat om vergelijkbare zaken. UHT heeft niet aanvullend beoordeeld of deze zaken op onderzoeksniveau vooringenomen zijn behandeld. Vaktechniek is hier derhalve ook niet voor benaderd. Alle ouders die betrokken waren in CAF-zaken hebben een brief van UHT gekregen. Zij worden gevraagd zich te melden voor een individuele beoordeling, voor zover zij zich nog niet eerder hebben gemeld. Binnen UHT is recent gestart met de individuele beoordelingen. De komende maand wordt ervaring opgedaan met de verschillende oudersituaties. Tijdens deze «proefmaand» worden vaktechnisch specialisten intensief betrokken. Mocht uit deze beoordeling blijken dat de ouder in enig jaar onderdeel is geweest van een breder onderzoek waarin een institutioneel vooringenomen handelwijze is gehanteerd, dan krijgen de andere bij het betreffende onderzoek betrokken ouders eveneens een mededeling dat zij mogelijk voor compensatie in aanmerking komen. Waar nodig kan dit ook aanleiding vormen om op onderzoeksniveau naar zaken te kijken.
Kunt u limitatief toelichten welke «nadere vragen» Belastingdienst/Toeslagen aan de Commissie van wijzen heeft gesteld, na de bijeenkomst van 4 mei 2020?
Er bestond onduidelijkheid bij UHT over de vraag of de zaak Bebegim op onderzoeksniveau vergelijkbaar was met CAF 11. Ook hier is niet voldoende vooraf vaktechnisch afgestemd over deze vragen, maar deze zijn rechtstreeks aan de Commissie gesteld. Uit de deelwaarneming die UHT had gedaan op Bebegim ontstond het beeld dat mogelijk niet alle ouders in de populatie daadwerkelijk onderworpen zijn geweest aan toezicht in het kader van het CAF-onderzoek. Dit was echter zonder individuele toetsing niet met zekerheid vast te stellen. Daarom is aan de Commissie gevraagd hoe om te gaan met ouders die geregistreerd staan als behorende tot een CAF-zaak, maar die niet zijn geraakt door de toezichtaanpak in de betreffende CAF-zaak.
Waarom heeft de Commissie van wijzen het nodig geacht per e-mail van 8 mei aan Belastingdienst/Toeslagen mede te delen «dat alle ouders die een brief ontvangen met de mededeling dat zij behoren tot een CAF-dossier dat met CAF 11 vergelijkbaar is, in beginsel aanspraak kunnen maken op toepassing van dezelfde compensatieregeling (behoudens in gevallen van ernstige onregelmatigheden) als de CAF 11-ouders»? Had Belastingdienst/Toeslagen hierover een andere opvatting?
De Commissie heeft in de e-mail van 8 mei antwoord gegeven op de vragen van UHT over de zaak Bebegim, zoals hierboven bij vraag 11 is weergegeven.
Zijn de door u toegezonden 8.000 brieven aan de gedupeerden op te vatten als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Is volgens u dit besluit vatbaar voor bezwaar? Indien nee, kunt u dan toelichten waarom dit geen besluit zou zijn? Heeft u inmiddels bezwaren ontvangen tegen de afwijzingen compensatie?
Deze brieven zijn geen voor bezwaar vatbare besluiten in de zin van de Awb. De brieven zijn bedoeld om te informeren over de stand van zaken, zoals ik ook heb aangegeven in de Kamerbrief van 16 juni jl. Na de beoordeling of sprake is van vooringenomen handelen op individueel niveau ontvangt de ouder een beschikking over de aanspraak op de compensatieregeling. In het geval van een positieve beschikking wordt dan eveneens het bedrag weergegeven waar de ouder recht op heeft. Tegen de positieve of negatieve beschikking staat bezwaar en beroep open.
Zoals uit mijn brief van 23 juni jl. blijkt, heb ik gevraagd om integrale herbeoordeling van de acht CAF-zaken waarbij op onderzoeksniveau is geoordeeld dat deze niet vergelijkbaar zijn met CAF 11. De ouders zullen een brief ontvangen waarin het proces wordt toegelicht.
Voor de volledigheid merk ik op dat UHT naar aanleiding van de brieven een aantal reacties heeft ontvangen. De persoonlijk zaakbehandelaren zullen met de betreffende ouders contact opnemen om de reacties en de vervolgstappen te bespreken. Een deel zal worden aangehouden naar aanleiding van mijn verzoek om herbeoordeling van de CAF-zaken door de Commissie van Wijzen.
Hoeveel van de ongeveer 8.000 ouders die op basis van een steekproef een brief hebben gekregen dat zij niet vergelijkbaar zijn met CAF 11 zijn feitelijk wel bekeken om tot het oordeel niet-vergelijkbaar te komen?
Door AUT zijn 22 CAF-zaken als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar geacht. In deze zaken waren ca. 3.000 ouders betrokken. Daarvan zijn er ca. 800 ouders onderdeel van CAF-zaken die tot nu toe als niet vergelijkbaar geacht. Dat betekent dat de overige ca. 7.200 ouders onderdeel zijn van CAF-zaken die AUT niet als mogelijk of waarschijnlijk heeft geacht. Van deze groep zijn geen ouders individueel bekeken. Van de genoemde 800 ouders is bij ca. 180 van hen een deelwaarneming gedaan om het oordeel te onderbouwen of sprake is van institutioneel vooringenomen handelen op onderzoeksniveau.
Heeft de Belastingdienst de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties bekeken om tot hun advies aan de Commissie van wijzen te komen?
Nee, zowel UHT als de Commissie van Wijzen hebben deze onderzoeksdossiers niet betrokken in de analyse of sprake was van vooringenomenheid op onderzoeksniveau. In deze fase zijn alleen de vijf criteria die de AUT in zijn eindrapport heeft opgenomen in ogenschouw genomen. Bij de herbeoordeling van de acht CAF-zaken die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 23 juni jl. wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Is het juist dat de Commissie van wijzen in het verslag niet opgeschreven heeft dat zij de onderzoeksdossiers over de kinderopvangorganisaties van de Belastingdienst heeft gekregen? Hoe verhoudt zich dit tot uw toezegging in de brief van 11 oktober 20184 dat stukken ruimhartig worden verstrekt?
Dat is juist. Het ruimhartig verstrekken van stukken, ook aan deze Commissie, is een essentieel onderdeel in het herstellen van het vertrouwen in de Belastingdienst. Dat dit in het onderhavige geval helaas niet goed gegaan is, heb ik uiteengezet in mijn brief van 23 juni.
Bestaat de Commissie van wijzen nog uit vijf leden?5
Nee, de Commissie bestaat nu uit vier leden. Een van de leden heeft zich in verband met persoonlijke omstandigheden uit de Commissie teruggetrokken. Met de Commissie is besproken dat spoedig uitbreiding van de leden benodigd is vanwege de aanstaande individuele beoordelingen op institutioneel vooringenomen handelen, waarbij we ook het verzoek van de Kamer betrekken om expertise op gebied van schuldhulpverlening toe te voegen. Daarnaast is de Commissie gevraagd om ook voorgenomen afwijzingen op de OGS-compensatieregeling te toetsen. Ik informeer uw Kamer spoedig over de uitbreiding van de Commissie.
Herinnert u zich dat u de vraag of de Commissie van wijzen in de zaak CAF 16 (Anker) de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam ontvangen had, waarin de Belastingdienst zelf toegaf dat zij fout zat niet beantwoordde in het debat? Kunt u alsnog vertellen of de Commissie van wijzen die uitspraak en de processtukken ontvangen heeft?
Ja dat herinner ik mij. UHT heeft per CAF-zaak een viertal documenten verstrekt aan de Commissie. De uitspraak en de processtukken met betrekking tot CAF 16 waren hier geen onderdeel van. Er was gekozen voor een beoordeling op onderzoeksniveau, die met name kwantitatief van aard was. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie.
Indien de Commissie van wijzen niet op de hoogte was van deze zaak bij de rechtbank Rotterdam en de onderliggende stukken had, had zij dan wel alle stukken om tot een evenwichtig oordeel te komen?
De Commissie was hiervan niet op de hoogte. Bij de herbeoordeling die zal plaatsvinden zoals aangekondigd in mijn brief van 23 juni, wordt deze informatie wel meegewogen in het oordeel van UHT en de beoordeling door de Commissie van wijzen.
Vindt u dat de beoordeling of CAF-zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 tot nu toe zorgvuldig is verlopen? Kunt u dit motiveren?
Zoals blijkt uit mijn brief van 23 juni zijn niet alle beoordelingen van de CAF-zaken zorgvuldig verlopen. Dat betreur ik ten zeerste. Ik heb daarom maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het vervolgproces zorgvuldiger verloopt.
Kunt u deze vragen voor woensdag 1 juli 12.00 uur een voor een, uitgebreid en nauwgezet beantwoorden?
Nee dat was helaas niet mogelijk mede gezien de toegezegde brief die gelijktijdig met deze antwoorden is verzonden.
Herinnert u zich dat u op 26 mei antwoordde op Kamervragen over de dossiers1 dat u ze niet conform artikel 15 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) behandeld had en dat u de dossierverzoeken dus maar behandeld had als verzoeken tot het verstrekken van stukken ter ondersteuning van het oorspronkelijke besluit (die dus al jaren en jaren geleden verstrekt hadden moeten worden) en dat u via een gigantische juridische u-bochtconstructie dus maar concludeerde dat «het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden» zodat u daarmee onder een maandstermijn van de AVG kon uitkomen (die tot drie maanden verlengd kan worden) en onder de plicht van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een formeel besluit te nemen om die stukken te verschaffen of niet, binnen drie maanden?
Ja, ik ben bekend met de antwoorden van 26 mei jl. op de vragen van de leden Leijten (SP) en Omtzigt (CDA) over het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2911).
Herinnert u zich dat ik u er in het debat van 27 mei over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag op wees dat de mensen expliciet aangegeven hadden dat zij op grond van artikel 15 AVG hun dossier hebben aangevraagd en dat u toen erkende dat u wel wettelijk verplicht was om in ieder geval voor de AVG-stukken binnen drie maanden een formeel besluit te nemen? En dat er dan dus wel een recht bestaat op dwangsom vanwege niet tijdig besluiten of afwijzen van het besluiten?
Ja, ik herinner me mijn antwoord. Ouders die, al dan niet met een beroep op artikel 15 van de AVG, persoonsgegevens hebben opgevraagd, moeten dit met een besluit van de Belastingdienst binnen drie maanden ontvangen. Indien er binnen drie maanden geen besluit wordt genomen, kunnen de betrokken ouders de Belastingdienst in gebreke te stellen. Als niet binnen 14 dagen na de ingebrekestelling alsnog een besluit op het AVG-inzageverzoek wordt genomen, verbeurt de Belastingdienst in beginsel een dwangsom. De betrokken ouders hebben recht op een dwangsom voor elke dag dat de Belastingdienst in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen (art. 4:17 Awb). Vanaf het moment dat de dwangsom gaat lopen kan er direct beroep worden ingesteld bij de rechtbank teneinde een beslissing op het AVG-inzageverzoek af te dwingen (art. 6:12 jo. 8:88 Awb).
Hoeveel mensen hebben hun dossier aangevraagd op grond van de AVG (met of zonder formele verwijzing naar de AVG, want dit is vormvrij)?
Er zijn 661 mensen die hun dossier hebben opgevraagd, al dan niet met een verwijzing naar de AVG,. Zoals ik echter bij de beantwoording van de vragen van de leden Leijten en Omzigt over het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2911) richting uw Kamer heb aangegeven, is het op grond van de AVG niet mogelijk om een kopie van het volledige dossier op te vragen. Een AVG-inzageverzoek geeft alleen recht op inzage in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over de betrokkene verwerkt. Ik heb wel begrip voor de wens van ouders om hun dossier te willen inzien en om die reden is er ook een procedure binnen Toeslagen opgezet om die te verstrekken.
Onder persoonsgegevens worden verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats, geboortedatum en/of het burgerservicenummer. Naast persoonsgegevens wordt bij een inzageverzoek onder meer de volgende bijkomende informatie verstrekt:
Hoeveel mensen hebben ten minste de AVG-stukken binnen de driemaandstermijn ontvangen en hoeveel mensen hebben die niet binnen drie maanden ontvangen?
Hoeveel mensen die om de dossiers gevraagd hebben, hebben binnen de driemaandstermijn geen stukken ontvangen?
Begrijpt u, dat sinds de Belastingdienst de Awb structureel aan zijn laars gelapt heeft bij deze mensen (zie het ADR-rapport en vele Kamervragen), het heel wrang is dat dat hier nu weer gebeurt?
Wilt u al deze mensen per ommegaande een brief sturen dat u de stukken niet binnen drie maanden verschaft (heeft), zodat zij de dwangsom kunnen vragen? Zo nee, waarom lapt de Belastingdienst de Awb dan opnieuw totaal aan zijn laars en heeft de Belastingdienst dan wel wat geleerd van de toeslagenaffaire?
Hoe beoordeelt u de eerdere suggestie om de ouders de dwangsom automatisch toe te kennen, die ik in het debat deed?
De dwangsomregeling uit de Awb is alleen van toepassing op AVG-inzageverzoeken waarop niet binnen drie maanden is beslist. Zoals ik in de voorgaande antwoorden heb vermeld, betreft dit slechts een kleine groep ouders. Op ouders die een dossierinzageverzoek hebben gedaan, waarbij om meer informatie wordt gevraagd dan louter persoonsgegevens, is de dwangsomregeling niet van toepassing. Het automatisch toekennen van een dwangsom is derhalve wat mij betreft niet aan de orde en zou afwijken van de systematiek van de Awb en bijbehorende jurisprudentie.
Wat is de uiterste datum dat alle mensen, die hun volledige dossier gevraagd hebben, dat dossier zullen ontvangen? Wilt u hier een heel precies en duidelijk antwoord op geven, omdat dit antwoord cruciaal is voor de wet, die we moeten behandelen?
De datum waarop alle mensen hun dossier zullen ontvangen is op dit moment niet precies aan te geven. Dit is mede afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. In voorbereiding op het leveren van dossiers worden al deze mensen gebeld om inzicht te krijgen in de exacte informatiebehoefte. Die belronde is medio juni afgerond waarna een planning opgesteld kan worden.
Begrijpt u dat het zeker voor gezinnen, voor wie de Belastingdienst de compensatie voor de toeslagenaffaire afwijst, cruciaal is om over het hele dossier te kunnen beschikken zodat zij het aan de onafhankelijke commissie (of de rechter) kunnen voorleggen?
Ja, dit begrijp ik. Ik wil wel benadrukken dat het voor de beoordeling niet noodzakelijk is over hun volledige dossier te beschikken om in aanmerking te komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Gegevens over bijvoorbeeld de huurtoeslag of toeslagjaren waarin geen correcties hebben plaatsgevonden zijn daarvoor in de meeste gevallen niet noodzakelijk. Tevens merk ik op dat een AVG- inzageverzoek in slechts zeer beperkte mate beantwoordt aan de behoefte van de betrokken ouders. Ouders hebben mijns inziens in beginsel niet zoveel aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot het oorspronkelijke besluit hebben geleid. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een AVG-inzageverzoek, maar als een verzoek om een nadere motivering. Ik vind het hierbij van belang dat de informatie die aan de betrokken ouders wordt verstrekt, beantwoordt aan hun vragen en daarom volledig is. Het kost echter geruime tijd om uit de verschillende systemen alle relevante informatie te halen, waarmee in de behoefte van de ouders kan worden voorzien.
Wilt u de Kamervragen van 26 mei2 opnieuw beantwoorden en nu helemaal juridisch correct, omdat er evident wel sprake is van artikel 15 AVG?
Bij de beantwoording van de Kamervragen op 26 mei ben ik ervan uitgegaan dat geen enkel inzageverzoek betrekking had op louter persoonsgegevens. Inmiddels is gebleken dat een klein aantal inzageverzoeken wel enkel betrekking heeft op persoonsgegevens als bedoeld in de AVG, waarop een beslissing door de Belastingdienst/Toeslagen (had) moet(en) worden genomen.
Voor dossierverzoeken die ruimer zijn dan louter persoonsgegevens, blijft hetgeen ik in mijn beantwoording van 26 mei jl. uiteen heb gezet onverminderd van kracht.
Herinnert u zich dat u alle ouders, die zich met de kwalificatie opzet/grove schuld zouden melden voor 1 juni een betalingsregeling zou bieden?3
Er is inderdaad toegezegd dat de ouders uit met een kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS-kwalificatie) in juni benaderd zouden worden voor een persoonlijke betalingsregeling. Dit is helaas niet gelukt. Ik wil de ouders een oplossing aanbieden voor hun belasting- en toeslagenschuld, waarbij ook de samenwerking met gemeenten een rol kan spelen. Dit heeft meer tijd en afstemming nodig gehad dan eerder gedacht. Daarnaast worden formulieren en brieven waarmee een regeling aangevraagd kan worden versimpeld, om dit voor ouders met een O/GS-kwalificatie zo eenvoudig mogelijk te maken. Tot slot wil ik de ouders van het ouderpanel betrekken om gezamenlijk te bepalen hoe we het best de ouders kunnen benaderen, welke aanpak volgens hen het best kan worden gehanteerd en verdere communicatie richting de ouders wenselijk is. Het ouderpanel is sinds 27 mei 2020 gestart en de afstemming heeft daarom pas na die datum kunnen plaatsvinden. Dit laat onverlet dat ik het aanbieden van een persoonlijke betalingsregeling op korte termijn wil starten.
Hoeveel ouders met opzet/grove schuld hebben zich gemeld en hoeveel mensen hebben voor 1 juni een persoonlijke betalingsregeling aangeboden gekregen?
Het aantal personen met O/GS-kwalificatie dat een nog openstaande vordering heeft bestaat uit 8.500 burgers. Zij hoeven zich niet te melden voor een persoonlijke betalingsregeling. De regeling wordt proactief aangeboden. Momenteel zijn er nog geen regelingen afgegeven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12. Ouders met een O/GS-kwalificatie die een verzoek tot herziening hebben ingediend, krijgen pas een persoonlijke regeling aangeboden als de beoordeling van het herzieningsverzoek plaats heeft gevonden en er sprake is van eventueel nog een (rest) schuld. Gedurende het proces blijft invorderingspauze van kracht.
Wilt u deze vragen een voor een en voor woensdag 3 juni 12 uur beantwoorden, zodat de uitkomst van deze vragen meegenomen kan worden voor de schriftelijke inbreng voor het wetsvoorstel over de compensatie?
Ik heb ernaar gestreefd de antwoorden voor de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir naar uw Kamer te sturen.
Het onderzoek naar de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en zijn rol in de promotie van de verkoop van paspoorten |
|
Renske Leijten , Harry van der Molen (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur van 26 en 27 september 2019 over de verkoop van paspoorten op Malta en de rol van professor Kochenov (RUG) hierin en de vele Kamervragen die daarover tot nu toe gesteld zijn?1
Ja.
Herinnert u zich dat er onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden in opdracht van de RUG, dat in het eerste kwartaal van 2020 zou zijn afgerond, dat het openbaar gemaakt zou worden, naar de inspectie en u gestuurd zou worden en dat de inspectie er een oordeel over zou geven en dat u het onderzoek aan de Kamer zou doen toekomen?
Ja. In antwoord op eerdere vragen van de leden Omtzigt en Van der Molen heb ik aangegeven dat de oplevering van het onderzoeksrapport werd voorzien in het eerste kwartaal van 2020 en dat het rapport van het onderzoek openbaar gemaakt wordt.2 Daarbij heb ik ook aangegeven dat de verspreiding en openbaarmaking een verantwoordelijkheid is van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) en heb ik toegezegd een afschrift van een door de RUG openbaar gemaakt rapport aan uw Kamer toe te zenden.
Heden is uw kamer bij brief met kenmerk 24674941 geïnformeerd over het onderzoeksrapport. In deze brief heb ik aangegeven dat van de RUG is begrepen dat de oplevering van het onderzoeksrapport door onvoorziene omstandigheden werd vertraagd. Per brief gedateerd 27 mei 2020 ben ik door het College van Bestuur van de RUG geïnformeerd over de besluiten die het bestuur heeft genomen naar aanleiding van het onderzoeksrapport. Het onderzoeksrapport is heden openbaar gemaakt door de RUG, een afschrift van dit rapport heb ik u – conform mijn toezegging – doen toekomen.
Heeft de heer Kochenov tussen september 2019 en nu nog nevenactiviteiten op het gebied van de advisering over de verkoop van paspoorten verricht? Zo ja welke zijn dat dan en hoe beoordelen de RUG en u die activiteiten gedurende het onderzoek?
In de bijlage bij het onderzoekrapport van de commissie Van Keulen/Berenschot is een overzicht opgenomen van activiteiten van de heer Kochenov. Uit dit overzicht komt naar voren dat door de heer Kochenov tussen september 2019 en nu geen nevenactiviteiten op het gebied van advisering over de verkoop van paspoorten zijn verricht. Van de RUG heb ik begrepen dat er ook geen nevenactiviteiten van deze strekking door de heer Kochenov zijn gemeld of anderszins bekend zijn.
Zoals ook in het onderzoeksrapport van de commissie van Keulen/Berenschot is opgenomen is de heer Kochenov wel aanwezig geweest bij een congres in Londen van Henley & Partners op 13 november 2019, ondanks een dringend advies van de decaan om niet te gaan. In het onderzoeksrapport is opgenomen dat de heer Kochenov er voor heeft gekozen dit congres wel te bezoeken omdat het hem niet verboden was, hij de resultaten van de voorpublicatie van de nieuwe – mede door hem ontwikkelde – Quality of Nationality Index (QNI) wilde presenteren en de wetenschappelijke context en ontmoetingen met collega-hoogleraren voor hem relevant waren. Van de RUG heb ik begrepen dat de heer Kochenov de niet-wetenschappelijke onderdelen van het congres niet heeft bezocht. In antwoorden op eerdere Kamervragen is aangegeven dat het kabinet weinig begrip heeft voor de keuze die de heer Kochenov in onderhavig geval heeft gemaakt.3 Dit standpunt is niet gewijzigd na kennisname van het onderzoeksrapport.
Kunt u het rapport, inclusief de reactie van de onderwijsinspectie, aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Met de brief met kenmerk 24674941 heeft uw Kamer een afschrift van het door de RUG openbaar gemaakt rapport ontvangen. In de brief ben ik ook ingegaan op de reactie van de onderwijsinspectie.
Wat vindt u zelf van de conclusies van het rapport en de acties van de Rijksuniversiteit Groningen?
In mijn brief met kenmerk 24674941 ben ik ingegaan op het rapport, het oordeel van de inspectie en heb ik aangegeven hoe ik aankijk tegen de belangrijkste conclusies en maatregelen.
Hoe kan herhaling van een soortgelijke affaire voorkomen worden?
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de heer Kochenov, zijn leidinggevende en de universiteit (i.c. het faculteitsbestuur) bij de naleving en uitwerking van bestaande sectorale regelgeving (cao Nederlandse universiteiten en de sectorale regeling nevenwerkzaamheden 2017) tekort zijn geschoten. Ik kan geen garanties geven op het voorkòmen van soortgelijke affaires. Zoals ook aangegeven in mijn brief met kenmerk 24674941 juich ik toe dat de RUG de naleving, toepassing en handhaving van sectorale regelgeving inzake nevenwerkzaamheden in landelijk overleg agendeert en bespreekt. Ik verwacht over de resultaten hiervan door de VSNU geïnformeerd te worden. De inspectie volgt ook op stelselniveau ontwikkelingen op het terrein van nevenwerkzaamheden en zal hier bij de VSNU, de VH en de KNAW aandacht voor vragen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Op 26 mei 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd waarom beantwoording binnen de gestelde termijn voor beantwoording van Kamervragen niet mogelijk was.4 Daarbij heb ik ook aangegeven uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over het rapport en oordeel van de inspectie. Deze toezegging ben ik heden nagekomen.
Het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoeveel gedupeerden die hun dossier hebben opgevraagd hebben 5 mei 2020 een brief ontvangen met daarin uitstel van het toesturen van hun persoonlijke dossier?1
In totaal hebben per 14 mei jl. 633 personen de brief ontvangen. Deze brief is niet alleen om betrokkenen de voortgang te laten weten maar ook wordt in de brief aangegeven dat Toeslagen hen telefonisch zal benaderen om uit te zoeken aan welke informatie de grootste behoefte is.
Snapt u dat het voor mensen die hun dossier al hebben ontvangen zeer vreemd overkomt om de uitstelbrief te ontvangen en dat zij daardoor niet het idee hebben dat de crisisorganisatie de administratie op orde heeft?
Ja dat snap ik. Helaas is aan 13 personen toch deze brief verzonden, terwijl zij al in het bezit waren van hun dossier. Met hen is inmiddels telefonisch contact opgenomen.
Waarom bent u overgegaan tot het uitstellen van het toesturen van dossiers, terwijl mensen al enkele maanden tot meer dan een half jaar wachten op hun gegevens?
Omdat ik wil dat deze ouders zo snel mogelijk precies de informatie kunnen krijgen die zij van de Belastingdienst willen hebben over hun persoonlijke situatie. Gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier». Daarnaast is gebleken dat het samenstellen van een dossier zeer tijdrovende is, veel menskracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen vergt, terwijl deze organisatie ook druk bezig is met het (voorbereiden van) de financiële compensatie aan gedupeerde ouders. Gemiddeld duurt het samenstellen van een dossier 400 uur. In de op 28 april jl. toegestuurde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik de uitdagingen geschetst om tegemoet te komen aan de wens tot inzage in de dossiers.2 Het tijdig, volgens de eerder gecommuniceerde termijn van 12 weken, vervaardigen van alle nog openstaande aanvragen van dossiers is gezien de benodigde menskracht onmogelijk. De redenen hiervoor zijn dat de dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten en soms duizenden pagina’s die opgeslagen zijn in verschillende systemen. De betreffende documenten moeten worden hernoemd en in de juiste volgorde geplaatst, zodat de documenten op een logische volgorde in de dossiers terecht komen. De documenten moeten vervolgens handmatig worden gelakt om te voorkomen dat privacy-gevoelige gegevens over anderen dan de aanvrager zichtbaar zijn. De huidige werkwijze houdt in dat de persoon die het dossier heeft opgevraagd, wordt gebeld. In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Vervolgens wordt een afspraak gepland om de vragen te beantwoorden. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld. Met deze werkwijze wordt geprobeerd sneller antwoord te geven op vragen die de ouder heeft over zijn dossier. Over deze nieuwe werkwijze heeft overleg plaatsgevonden met de Nationale ombudsman waarbij suggesties van zijn kant in het procesontwerp zijn meegenomen. De Nationale ombudsman zal toezicht houden op deze nieuwe werkwijze.
Hoeveel mensen hebben documenten die betrekking hebben op de besluitvorming over het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag aangevraagd via de ter beschikking gestelde brief van de Bond voor Belastingbetalers?2 Hoeveel van deze dossiers zijn verschaft en hoeveel mensen hebben een brief gekregen met uitstel?
Deze subgroep van de dossierverzoeken is niet specifiek in beeld gebracht. De dossierverzoeken worden niet geregistreerd aan de hand van het gebruikte format, zoals dat van de Bond van Belastingbetalers.
Hoeveel mensen hebben hun dossier opgevraagd na de actie van gedupeerden in Rotterdam op 11 november 2019?3 Hoeveel daarvan hebben hun dossier inmiddels ontvangen en hoeveel wachten nog op antwoord?
In totaal hebben per 14 mei jl. 661 ouders hun dossier opgevraagd. Hiervan hebben 41 ouders, die hun verzoek hebben gedaan op 11 of 12 november, hun dossier ontvangen. 620 Ouders moeten hun dossier nog krijgen, 29 hiervan maken nu onderdeel uit van de eerste groep met deze werkwijze.
Hoe verlopen de gesprekken die gevoerd worden met mensen die gebeld worden om te weten welke informatie zij precies willen hebben?
De gesprekken met deze mensen zijn vaak lang en emotioneel. Het gaat soms om mensen die het vertrouwen in de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Toch blijkt dat in veel gevallen mensen het prettig vinden om gehoord te worden en een persoonlijk behandelaar toegewezen te krijgen. Daarnaast blijkt inderdaad dat in veel gevallen de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier», maar ook geholpen zijn met het toesturen van een samenvatting of een concreet antwoord op hun vragen.
Welke inspanning is er, na het versturen van de laatste dossiers in februari, gepleegd om meer dossiers van gedupeerden samen te stellen? Klopt de indruk dat het samenstellen stil is komen te liggen na de laatste verzending? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag wil ik benadrukken dat mijn eerste prioriteit ligt bij het herstel en compensatie van en voor de gedupeerde ouders. Er is voor de ouders die verzocht hebben om inzage in hun dossier afgelopen maanden gewerkt aan een nieuwe werkwijze (zie ook vraag 3). Enerzijds omdat gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet helemaal aansluit bij het verzoek «inzage dossier» van de ouders, anderzijds omdat het samenstellen van een dossier een tijdrovende klus is, die veel menskracht vergt. Daarnaast wil ik maximaal maatwerk leveren, omdat gebleken is dat daar de behoefte van de ouders ligt. Overigens wil ik wel graag benadrukken dat voor de herbeoordeling ten behoeve van herstel en compensatie het niet noodzakelijk is om eerst een compleet dossier per gedupeerde samen te stellen.
Erkent u dat mensen simpelweg willen weten op basis van welke gronden is beoordeeld waarom er geen recht op kinderopvangtoeslag was en zelfs alles voor meerdere jaren moest worden teruggevorderd? Erkent u tevens dat zij die informatie verdienen te hebben voordat hun zaak wordt bekeken vanuit de crisisorganisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja ik snap heel goed dat betrokkenen precies willen weten op basis van welke documenten en/of bewijzen er indertijd beslissingen genomen waardoor ze zich, soms al jaren, zwaar gedupeerd voelen. Ik wil daarom inzetten op maatwerk voor deze groep, inclusief persoonlijke gesprekken waar ik zelf ook bij aanwezig ben geweest, in plaats van het uitsluitend toesturen van documenten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld.
Kunt u aangeven waarom het zo moeilijk is om de onderliggende documentatie die betrekking heeft op de besluitvorming rond recht op kinderopvangtoeslag, het terugvorderen ervan en vaak het oordeel dat iemand met opzet/ grove schuld heeft gehandeld, te genereren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Wanneer de Belastingdienst geen onderliggende documentatie (meer) heeft, hoe gaan gedupeerden dan ooit herbeoordeeld worden op hun recht op kinderopvangtoeslag en eventuele compensatie? Kunt u aangeven hoe dit probleem ondervangen gaat worden?
In mijn brief van 13 maart jl. heb ik aangegeven dat het voor de beginjaren van het Toeslagenstelsel (2005 tot en met 2009) onwaarschijnlijk is dat Toeslagen over alle noodzakelijke informatie beschikt om het recht op reparatie voor alle ouders volledig te kunnen beoordelen.5 Mogelijk hebben ook ouders geen documenten meer uit deze periode Ik doe mijn uiterste best om in samenwerking met bijvoorbeeld banken en opvangorganisaties te kijken welke informatie nog bij hen kan worden opgevraagd. Er moet beoordeeld worden of het aannemelijk is dat er op grond van de wel beschikbare gegevens en de context van het specifieke geval aanspraak bestaat op herstel. Ondanks inspanningen van alle betrokken partijen blijft het mogelijk dat voor een deel van de ouders niet kan worden vastgesteld of zij in aanmerking komen voor reparatie en dat deze niet kan worden toegekend.
Welk perspectief is er om mensen hun dossier of op zijn minst de onderliggende documentatie te verstrekken die leidde tot het stopzetten en terugvorderen? Wanneer krijgen mensen wél hun gegevens?
De betrokken personen worden deze maand gebeld. In die gesprekken wordt gevraagd naar hun informatiebehoefte. Als deze inventarisatie is afgerond kan en zal een globale planning gemaakt worden van wanneer en hoe hier zo goed én snel mogelijk recht aan kan worden gedaan.
Klopt het dat een burger krachtens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), artikel 15 het recht heeft om binnen vier weken (of wanneer de Belastingdienst uitstel vraagt binnen acht weken) recht heeft om al zijn/haar gegevens in te zien bij de Belastingdienst?
De AVG geeft een burger verschillende rechten, waaronder het recht op inzage. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek tot inzage is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. In dit verband merk ik op dat via het inzagerecht op grond van de AVG, een betrokkene inzage kan krijgen in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over hem verwerkt en informatie kan krijgen over het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt en of, en zo ja met wie, de persoonsgegevens worden gedeeld. Onder persoonsgegevens wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats en het burgerservicenummer. Het gaat hierbij dus niet om bevindingen uit en oordeelsvorming gebaseerd op onderzoeken.
Zoals uw Kamer ook opmerkt in de vraagstelling is door de betrokken ouders om het volledige dossier verzocht, teneinde te weten te komen op basis waarvan is de Belastingdienst/Toeslagen tot het oordeel is gekomen dat er geen recht op kinderopvangtoeslag meer was. Ouders hebben dan in beginsel niets aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en oordeelsvorming. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG.
Bent u bekend met de uitvoeringswet AVG, waarvan artikel 34 luidt: «Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.»?
Ja.
Heeft u tijdig (binnen een maand of na verdaging binnen drie maanden) een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking genomen op de inzageverzoeken? Zo nee waarom heeft u geen formele besluiten gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is beschreven, zijn de dossierverzoeken niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. Dit houdt in dat er op deze verzoeken geen beslissingen zijn genomen die kwalificeren als een besluit, waarvoor bezwaar en beroep openstaat.
Indien u geen formeel besluit genomen heeft, kunnen de ouders dan op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Belastingdienst formeel in gebreke stellen en binnen twee weken het dossier eisen?
De Belastingdienst is op basis van de Awb verplicht om een besluit deugdelijk te motiveren. De motiveringsplicht ziet met name op het geven van een onderbouwde uitleg waarom het besluit is genomen. Om dit te ondersteunen kan het noodzakelijk zijn om stukken te verstrekken. Al bij het oorspronkelijke besluit (tot bijvoorbeeld neerwaartse correctie van de toeslag of het ongegrond verklaren van een bezwaarschrift) had de informatie die hieraan ten grondslag lag met de ouders moeten worden gedeeld. Als er geen motivering is gegeven en de belanghebbende hier later om verzoekt, dient er binnen een redelijke termijn alsnog een motivering te worden verstrekt.
Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Ook het verzoek om een motivering is geen aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Artikel 6:12 van de Awb is derhalve niet van toepassing.
Uiteraard moet er binnen een redelijke termijn gehoor worden gegeven aan een verzoek om een nadere motivering. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Hierbij speelt een grote rol dat de Belastingdienst/Toeslagen geen eenduidige klantdossiers heeft die een-op-een verstrekt kunnen worden. Over burgers zijn gegevens opgeslagen over meerdere soorten toeslagen, meerdere jaren en meerdere vormen van behandeling. Het systeem van bevoorschotting en definitieve toekenning brengt een veelheid aan tussentijdse wijzigingen mee, die in verschillende fasen en teams worden behandeld. Het gaat dan bijvoorbeeld over dienstverlening, toezicht, bezwaar, beroep en klacht. Om aan de vraag van ouders te voldoen en alle beschikbare informatie te verstrekken, moet informatie uit diverse systemen worden uitgeprint en gebundeld in mappen. Dit vergt geruime tijd, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat ouders, die dan binnen twee weken geen besluit krijgen en het dossier, een dwangsom per dag kunnen vragen bij de Belastingdienst (ex artikel 4:17 Awb)?
Nee, dat klopt niet. Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden.
Waarom heeft u afgezien van het nemen van formele beschikkingen bij de vraag om inzage (die overigens onder de AVG vormvrij mag worden ingediend)?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 14 aan de orde is gesteld zijn de verzoeken om inzage niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. De betrokken ouders hebben gevraagd om inzage in hun dossier om informatie te krijgen over de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot de stopzetting of neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag hebben geleid. Deze informatie kan niet worden verkregen met een verzoek tot inzage op grond van artikel 15 van de AVG. Een dergelijk verzoek beperkt zich namelijk slechts tot feitelijke persoonsgegevens.
Lukt het u om ofwel binnen twee weken de dossiers te geven, dan wel een formeel besluit te nemen, dan wel een schadevergoeding toe te kennen, omdat de Belastingdienst hier wederom in gebreke blijft ten opzichte van de ouders (graag een uitgebreid antwoord)?
Zie hiervoor ook bovenstaande antwoorden. Alle ouders zullen nog deze maand gebeld worden en zal geïnventariseerd worden waar precies hun behoeft ligt en hoe hier vanuit de Belastingdienst zo goed en snel mogelijk aan voldaan kan worden.
Wat is de uiterste datum, waarop mensen die vorig jaar hun hele dossier gevraagd hebben, dat dossier ook krijgen?
Hierover informeer ik uw kamer volgende maand.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden i.v.m. de gesprekken van 18 mei en het debat van 19 mei?
Deze antwoorden zijn voor het debat, dat gepland is op 26 mei, verstuurd.
Importheffingen en btw op mondkapjes en andere persoonlijke beschermingsmaterialen, die gebruikt worden in de strijd tegen het coronavirus |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat op Filtering Facepiece Particles (FFP)2- en FFP3-mondmaskers 6,3% importheffingen zitten, op bepaalde schorten 12% en dat daar bovenop het standaardtarief van 21% btw geldt en dat een zorginstelling (die een btw-vrijstelling heeft en dus betaalde btw niet kan verrekenen) deze btw en importheffingen volledig zelf betaalt?
Ja, in beginsel dienen over de genoemde producten invoerrecht en btw bij invoer te worden voldaan. Onder voorwaarden kan door bepaalde organisaties gebruik worden gemaakt van een vrijstelling. In de situatie die u omschrijft, waarbij de persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt door een zorginstelling, kan gebruik gemaakt worden van de vrijstelling van invoerrechten en invoer-btw indien aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.
Bent u bekend met besluit (EU) 2020/491 van de Europese Commissie van 3 april 2020, waarbij vrijstelling van rechten bij invoer en van btw op invoer wordt verleend voor goederen die nodig zijn om de gevolgen van de COVID-19-uitbraak in 2020 te bestrijden?1
Ja, op dinsdag 24 maart 2020 heeft Nederland een verzoek ingediend bij de Europese Commissie om gebruik te mogen maken van de vrijstelling uit Verordening (EG) 1186/2009 (hierna: vrijstellingsverordening). Op grond van de vrijstellingsverordening kan in bijzondere omstandigheden recht zijn op een vrijstelling van rechten bij invoer en rechten bij uitvoer. Naar aanleiding van het verzoek van een aantal lidstaten van de EU, waaronder Nederland, heeft de Europese Commissie op 3 april 2020 met het Besluit (EU) 2020/491 toestemming gegeven voor het gebruik van de vrijstelling. Besluit (EU) 2020/491 is van toepassing op persoonlijke beschermingsmiddelen die van 30 januari 2020 tot en met 31 juli 2020 worden ingevoerd. Daarmee is de door de Nederlandse Douane gehanteerde proactieve werkwijze (zie het antwoord op vraag2 nu ook Unierechtelijk gedekt.
Gebruikt Nederland op dit moment de mogelijkheid om de import van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder mondkapjes) en andere zaken die nodig voor de bestrijding van COVID-19, vrij te stellen van douaneheffingen en btw? Zo ja, kunt u het beleidsbesluit aan de Kamer doen toekomen, inclusief de voorwaarden waaraan importeurs en zorgverleners moeten voldoen om voor deze vrijstellingen in aanmerking te komen en de beschermingsmiddelen en apparatuur waarvoor op dit moment een vrijstelling van invoerrechten en btw geldt?
Ja, de Nederlandse Douane heeft al in een vroeg stadium gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de vrijstellingsverordening geeft. De vrijstelling kan pas worden verleend nadat de Europese Commissie een beschikking heeft afgegeven. Lidstaten kunnen in afwachting van deze beschikking al wel toestemming geven voor invoer van de goederen met schorsing van de betrokken rechten bij invoer mits de invoerende instelling zich ertoe verbindt de verschuldigde rechten te betalen indien geen vrijstelling wordt toegekend. Half maart is al door de Nederlandse Douane proactief besloten om gebruik te maken van deze schorsingsmogelijkheid in afwachting van de goedkeuring van de Europese Commissie voor het gaan toepassing van de vrijstelling voor btw bij invoer en rechten bij invoer (hierna: de vrijstelling). De goedkeuring van de Europese Commissie die volgde heeft Nederland zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, op 3 april 2020 ontvangen.
De vrijstellingsverordening die geldt voor rampenbestrijding en het Besluit (EU) 2020/491 waarbij toestemming aan de lidstaten is verleend om de vrijstelling toe te passen, hoeft niet in een nationale wet- en regelgeving omgezet te worden, omdat deze rechtstreeks werkt. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden staan opgesomd in de vrijstellingsverordening en het Besluit (EU) 2020/491 en zijn nader uitgelegd op de website van de Douane. Daar staat ook vermeld hoe daarvoor aangewezen personen een vrijstellingsvergunning kunnen aanvragen bij het regionale bedrijvencontactpunt van de Douane. Een uitgebreide toelichting van de vrijstelling is te vinden in Hoofdstuk 24, paragraaf 25 van het Handboek Douane.
De Wereld Douane Organisatie heeft in verband met de uitbraak van Covid-19 een indicatieve lijst gepubliceerd voor de indeling van medische hulpmiddelen die kan helpen bij de toepassing van de vrijstelling.
Bent u bereid om dit besluit van de Europese Commissie (waar ook Nederland om gevraagd heeft volgens de Europese Commissie) te gebruiken en in ieder geval alle instellingen die onder de Wet Toelating Zorginstellingen zijn toegelaten (zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen) en instellingen die automatisch zijn toegelaten (zoals instellingen voor huisartsenzorg, kraamzorg en ziekenvervoer) en alle Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerden onder artikel 1, lid 1, onderdeel c van het besluit van de Commissie aan te wijzen als organisaties die gratis aan hun medewerkers (en anderen, zoals cliënten, patiënten, familieleden en bezoekers) mondkapjes en andere beschermingsmateriaal ter beschikking kunnen stellen?
Ja, genoemd besluit wordt op dit moment door de Nederlandse Douane ook toegepast indien (zorg)instellingen of BIG-geregistreerden gebruik willen maken van de vrijstelling. Voordat gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling moet er een vergunning worden aangevraagd bij de Douane. De vergunning kan alleen worden aangevraagd bij de Douane in de lidstaat waar de (zorg)instelling of BIG-geregistreerde is gevestigd. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat zorginstellingen die onder de Wet toelating zorginstellingen zijn toegelaten, geen gebruik kunnen maken van de vrijstelling.
Om in aanmerking te komen voor de vergunning, moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 74 tot en met 80 van de vrijstellingverordening. De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten door of namens de vrijstellingsgenietende organisatie worden ingevoerd. Vervolgens dienen de persoonlijke beschermingsmiddelen gratis te worden verstrekt aan slachtoffers van de uitbraak, dan wel moeten zij worden ingezet voor de slachtoffers van de uitbraak óf zij moeten worden gebruikt door de hulporganisatie voor de duur van hun bijstand.
Kunt u ervoor zorgen dat deze vrijstelling zowel geldt voor import die via het landelijk centrum verloopt als inkoop die privaat, zonder winstoogmerk en centraal geschiedt – ook als men op het moment van invoer nog niet precies weet welke beschermingsmiddelen aan wie uitgeleverd worden – ten behoeve van de zorginstellingen en BIG-geregistreerden en eventueel ook ten behoeve van andere belangrijke sectoren zoals politie, gevangeniswezen, uitvaart-sector etc?
De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden ingevoerd door of namens een organisatie die valt binnen een van de volgende categorieën: 1. Overheidsinstellingen, 2. liefdadigheids- of filantropische instellingen of 3. hulporganisaties, ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgverleners in het BIG-register.
De betrokken instellingen doen er goed aan zich zoveel als mogelijk te schikken onder de genoemde instellingen. De Douane maakt hierbij maximaal gebruik van de vrijstellingsmogelijkheden binnen de grenzen van de rechtstreeks werkende Unierechtelijke bepalingen.
Een private organisatie die niet in een van bovenstaande categorieën valt, komt op basis van de vrijstellingsverordening in beginsel niet in aanmerking voor de vrijstelling. Besluit (EU) 2020/491 van 3 april 2020 biedt echter enige ruimte. Indien deze organisatie handelt namens een organisatie die wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, bijvoorbeeld een ziekenhuis, dan kan dat ziekenhuis een vergunning aanvragen of kan de private organisatie, onder voorwaarden, namens het ziekenhuis een vergunning aanvragen. Zo kunnen de persoonlijke beschermingsmiddelen alsnog onder de vrijstelling worden ingevoerd. In dit voorbeeld dient het ziekenhuis dan uiteraard wel te voldoen aan de onder 4 genoemde voorwaarden. Belangrijk is dat de hulpverleners zo snel mogelijk de persoonlijke beschermingsmiddelen ontvangen. Deze administratieve procedure zorgt dan ook voor zo minimaal mogelijk logistiek oponthoud van de beschermingsmiddelen aan de grens.
Waar het in het vermogen van de Douane ligt, zal binnen de grenzen van de Unierechtelijke vrijstellingsbepalingen al het mogelijke gedaan worden om de persoonlijke beschermingsmiddelen met vrijstelling ingevoerd te krijgen voor een ieder die daarvoor in aanmerking komt. Echter wanneer de Unierechtelijke bepalingen die vrijstellingsmogelijkheid uitsluiten, kan ze ook niet verleend worden. Op de vraag wat er gedaan wordt wanneer bij invoer van een samengestelde partij persoonlijke beschermingsmiddelen nog niet bekend is welk deel naar welke organisatie gaat, kan ik aangeven dat dit niet voor logistiek oponthoud zorgt. Achteraf zal gecontroleerd worden of uiteindelijk de vrijstelling voor het geheel terecht genoten is. Wanneer delen van de partij achteraf niet terecht gekomen zijn bij partijen waarvoor de vrijstelling bedoeld is, dan zal voor die delen alsnog het invoerrecht en de btw bij invoer geheven worden.
Kunt u aangeven op welke manier u de centrale inkoop, vrij van douaneheffingen en vrij van btw op eenvoudige wijze mogelijk maakt zonder dat elke zorginstelling of zorgverlener persoonlijk hoeveelheden formulieren moet gaan ondertekenen voor de Belastingdienst, maar dat bijvoorbeeld via acceptatie in de algemene voorwaarden kan doen om zo aan te geven dat deze niet doorverkocht worden etc.?
Een private organisatie die of een inkoopconsortium dat niet in een van de in antwoord 5 opgesomde categorieën valt, komt op basis van de vrijstellingsverordening in beginsel niet in aanmerking voor de vrijstelling. Het vrijstellingsbesluit biedt echter enige ruimte. Indien een dergelijke partij handelt namens een organisatie die wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, zoals met name zorgverleners, dan kan de private organisatie een vrijstellingsvergunning aanvragen voor de invoer van beschermingsmiddelen namens de zorgverleners. De Minister voor Medische Zorg heeft samen met een team van professionals uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producten een gezamenlijk initiatief opgericht: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Het LCH heeft als doel om verschillende medische hulp- en beschermingsmiddelen waarvan een tekort dreigt gezamenlijk in te kopen, zonder winstoogmerk, en te distribueren in het landsbelang.
Bovenstaande werkwijze betekent niet dat zorginstellingen helemaal geen administratieve handelingen meer hoeven te verrichten. Zorginstellingen hoeven namelijk geen gebruik te maken van consortia als het LCH. Van deze zorginstellingen wordt op grond van artikel 77 van de vrijstellingsverordening verwacht dat zij een goede administratie bijhouden. Om de vereiste controle achteraf mogelijk te maken, moeten partijen per zending vastleggen welke goederen met welk doel naar welke afnemers zijn gegaan. Eenmalige acceptatie van de vrijstellingsvoorwaarden via de algemene voorwaarden voldoet niet aan deze administratieve eis. De hoeveelheid administratie wordt zo veel mogelijk beperkt zodat de invoer zo soepel en snel mogelijk verloopt, maar er toch voldoende controlemogelijkheden zijn voor de Douane ter voorkoming van fraude en andere onregelmatigheden. De Douane moet zelf ook rapporteren aan de Europese Commissie en kunnen aantonen dat de bijzondere, invoervrijstelling is toegepast binnen de daarvoor gestelde wettelijke kaders.
Is er overleg geweest met zorginstellingen zodat zij met de importvrijstellingen en btw-vrijstellingen – inclusief administratieve lasten – uit de voeten kunnen?
Veel zorginstellingen zijn aangesloten bij het LCH. Zorginstellingen kunnen daarnaast zelf gebruik maken van de vrijstelling, óók als andere partijen namens deze instellingen persoonlijke beschermingsmiddelen invoeren. Indien een zorginstelling een vergunningaanvraag doet, is er direct contact met het bedrijvencontactpunt van de Douane ter verifiëring van de aanvraag en bespreking van het verloop van de verdere procedure.
Bent u bekend met het feit dat de Franse Assemblee Nationale de btw op mondkapjes voor de gewone verkoop verlaagd heeft naar het lage tarief2 en dat er een discussie in Italië is om dat voorbeeld te volgen? Bent u ook bereid om de btw op persoonlijke beschermingsmiddelen te verlagen?
Ja, daar ben ik mee bekend en inmiddels hebben ook al meerdere andere landen een verlaagd tarief aangekondigd. Het kabinet heeft besloten om tijdelijk de btw op de binnenlandse verkoop van mondkapjes te verlagen naar 0%. De reden hiervoor is de verplichting tot het dragen van mondkapjes in het openbaar vervoer. Toepassing van het nultarief betekent dat het aftrekrecht van de verkoper in stand blijft. Het nultarief gaat in per 25 mei 2020 en geldt in ieder geval tot 1 september 2020. De nadere invulling van het nultarief op mondkapjes wordt op dit moment verder uitgewerkt in regelgeving. Het nultarief zal toegepast worden op mondkapjes die consumenten in het OV mogen gebruiken, alsook op medische mondkapjes, ongeacht aan wie deze worden verkocht.
Bent u bekend met het feit dat Europese mededingingsautoriteiten tijdens de pandemie meer ruimte geven voor samenwerking bij bijvoorbeeld inkoop van beschermingsmiddelen, maar tegelijk wel streng zullen optreden bij bijvoorbeeld woekerprijzen?
Ja.
Bent u bereid om met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in overleg te treden zodat zij expliciet aangeeft wanneer gezamenlijke inkoop en distributie (door de overheid of privaat geregeld) geen probleem oplevert met mededinging en hen te vragen daarbij expliciet rekening te houden met de bestaande initiatieven en de noodzaak snel grote aantallen mondkapjes en ander beschermingsmateriaal te importeren?
Ik vind het positief dat de ACM zich het kader van de coronacrisis zeer actief en betrokken opstelt en dat zij zich heeft ingespannen om zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen over wat er onder de mededingingsregels mogelijk is om met tekorten om te gaan. Zo heeft de ACM op 18 maart jl. een bericht4 op haar website geplaatst waarin zij aangeeft dat de Mededingingswet veel ruimte geeft om in deze uitzonderlijke tijden samen te werken om te voorkomen dat mensen en bedrijven de dupe worden van de crisis. Daarnaast heeft de ACM meegewerkt aan het opstellen van het statement van de Europese Mededingingsautoriteiten en geeft zij aan deze verklaring te onderschrijven.5 In het bericht daarover zegt de ACM dat de mededingingsautoriteiten in de huidige omstandigheden niet actief zullen optreden tegen noodzakelijke en tijdelijke maatregelen die genomen worden om een tekort aan producten te voorkomen. De ACM geeft daarbij aan dat in de huidige omstandigheden dergelijke maatregelen snel toegestaan zullen zijn aangezien zij ofwel geen beperking van de mededinging in de zin van Artikel 101 VwEU (of Artikel 6 van de Mededingingswet) vormen, dan wel efficiëntieverbeteringen opleveren die zwaarder wegen dan een dergelijke beperking. De Europese Commissie heeft nadere duiding geboden over de vormen van samenwerking die geen mededingingsproblemen opleveren in een mededeling6 die zij op 8 april jl. uitbracht. Hierin expliciteert zij de voorwaarden waaronder samenwerking is toegestaan. Vanwege de nationale doorwerking van het Europese mededingingsrecht, gelden deze zelfde criteria in het uitoefenen van het toezicht door nationale mededingingsautoriteiten zoals de ACM. Als bedrijven toch nog twijfelen of hun samenwerkingsinitiatieven wel of niet verenigbaar zijn met de Europese mededingingsregels kunnen zij de Europese Commissie of hun nationale mededingingsautoriteit (in Nederland: de ACM) om informeel advies vragen. Ik heb van de ACM begrepen dat zij in deze uitzonderlijke tijden regelmatig om dergelijk advies wordt gevraagd, en partijen zoveel mogelijk probeert te faciliteren bij het bestrijden van de crisis zonder de belangen van consumenten op de korte en lange termijn uit het oog te verliezen.
Op verschillende manieren wordt er nu al zoveel als mogelijk duidelijkheid geschapen over de mogelijkheden voor samenwerking zonder tegen mededingingsproblemen aan te lopen en de ACM zet zich in om daar waar nodig initiatieven van informeel advies te voorzien. Ik vind het goed dat Europese mededingingsautoriteiten, waaronder de ACM, duidelijkheid scheppen over de ruimte die er onder de mededingingsregels is om samen te werken om te voorkomen dat er tekorten van schaarse (medische) hulpmiddelen ontstaan en blijf hierover graag met hen in gesprek.
Wilt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het Coronafonds van de Europese Commissie en over het Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI)-initiatief van de G20 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u akkoord gegaan bent met het volgende in de slotverklaring van de Europese Raad van 26 maart jl.: «Met het Commissievoorstel voor een investeringsinitiatief coronavirusrespons zal 37 miljard EUR aan investeringen in het kader van het cohesiebeleid worden vrijgemaakt om de gevolgen van de crisis aan te pakken. Met de voorgestelde wijziging van het Solidariteitsfonds van de EU kan dat fonds ook worden gebruikt voor noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, zoals de uitbraak van COVID-19. Wij zien ernaar uit dat deze voorstellen spoedig worden aangenomen.«? Klopt het dat deze begroting ondertussen is goedgekeurd door de regeringsleiders?1
Nederland heeft op 26 maart ingestemd met de gemeenschappelijke verklaring van leden van de Europese Raad, waarin onder andere werd opgeroepen het «coronavirusrespons investeringsinitiatief» (CRII) en de wijzigingen in het Europese Solidariteitsfonds snel aan te nemen. Zowel het voorstel voor het CRII, bestaande uit een set wijzigingen in de verordeningen van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF), als de wijzigingen in het Solidariteitsfonds zijn ondertussen, zonder wijzigingen, goedgekeurd door de Raad en het Europees parlement.
Klopt het dat de 37 miljard euro, een zeer aanzienlijk bedrag, als volgt verdeeld wordt tussen de landen (selectie): Polen: 7,4 miljard euro; Hongarije: 5,6 miljard euro; Italië: 2,3 miljard euro; Nederland: 0,03 miljard euro?
Op basis van informatie van de Commissie van 13 maart, toen het voorstel gepresenteerd werd, zijn de onderstaande resterende bedragen uit de ESI-fondsen (2014–2020) per lidstaat nog beschikbaar om te investeren onder het CRII. Dit is echter een indicatie. Op basis van de daadwerkelijke implementatie kunnen er mogelijk verschillen optreden.
België
66
Bulgarije
812
Cyprus
45
Denemarken
38
Duitsland
826
Estland
295
Finland
48
Frankrijk
650
Griekenland
1.776
Hongarije
5.603
Ierland
3
Italië
2.318
Kroatië
1.158
Letland
792
Litouwen
1.487
Luxemburg
2
Malta
48
Nederland
25
Oostenrijk
19
Polen
7.435
Portugal
1.813
Roemenië
3.079
Slovenië
586
Slowakije
2.475
Spanje
4.145
Tsjechië
1.163
Zweden
46
Kunt u aangeven waarom de grootste sommen geld naar Polen en Hongarije gaan, die volgens de statistieken nauwelijks getroffen zijn door de Coronacrisis, terwijl het zwaar getroffen Italië veel minder krijgt en Nederland nagenoeg niets?2
De middelen die beschikbaar zijn onder het Corona Response Investment Initiative (CRII) zijn bestaande middelen uit de huidige Europese Structuur- en Investerings Fondsen (ESIF) binnen het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Het betreft hier de nog resterende middelen van de allocatie die elke lidstaat heeft gekregen onder het Cohesiebeleid aan het begin van het huidige MFK, dat bijna op zijn einde loopt (2014–2020). De middelen van het cohesiebeleid worden over Europese lidstaten en regio’s verdeeld op basis van voornamelijk economische welvaart, waarbij de armste lidstaten en regio’s de meeste middelen toebedeeld krijgen. De resterende middelen die nu nog per lidstaat beschikbaar zijn voor het CRII, zijn daarmee afhankelijk van de omvang van de allocatie van een lidstaat en de voortgang van de implementatie.
Aangezien Nederland als welvarende lidstaat weinig cohesiemiddelen ontvangt en deze middelen voor een groot deel al heeft vastgelegd, is het bedrag dat Nederland onder de noemer van het CRII zou kunnen uitgeven beperkt. Landen met een grotere allocatie en/of minder voortgang in de implementatie, hebben meer middelen tot hun beschikking. De omvang van het beschikbare CRII-budget per lidstaat staat dus los van de omvang van de COVID-19-crisis in de betreffende lidstaat.
Met het CRII maakt de Commissie het mogelijk dat middelen onder het cohesiebeleid (gericht op sociaaleconomische investeringen op de lange termijn) snel gemobiliseerd kunnen worden en dat lidstaten deze middelen zo gericht mogelijk kunnen inzetten voor de huidige crisissituatie. Dit heeft de Commissie onder andere gedaan door meer flexibiliteit in de uitvoeringsregels aan te brengen, zodat lidstaten en regio’s zelf maatwerk kunnen aanbrengen in het type maatregelen dat zij treffen om de crisis het hoofd te bieden. In lijn met deze aanpak wordt voor 2020 het volledige bedrag aan voorfinanciering uitgekeerd, wat normaal gesproken gebaseerd is op daadwerkelijke implementatie. Dit zorgt voor extra liquiditeit.
Op 2 april heeft de Europese Commissie een nieuw voorstel gepresenteerd met meer flexibiliteit en dit initiatief verbreed naar andere fondsen onder het Cohesiebeleid om zo de inzet van middelen uit de EU-begroting in reactie op de COVID-19 uitbraak verder te faciliteren. Onderdeel van dit pakket is ook een instrument voor noodhulp ten behoeve van de zwaarst door COVID-19 getroffen gebieden. U zult hierover in een aparte Kamerbrief over meerdere Europese maatregelen in reactie op COVID-19 worden geïnformeerd.
Kunt u een lijst geven met per EU-lidstaat (inclusief het Verenigd Koninkrijk dat nog steeds aan deze begroting meedoet) het aantal doden dat het Coronavirus geëist heeft per miljoen inwoners?
Het RIVM gebruikt gegevens die verzamelt worden door de Johns Hopkins universiteit en publiek beschikbaar zijn op https://coronavirus.jhu.edu/map.html. Hier zijn ook actuele cijfers te vinden van het aantal doden per EU-lidstaat.
Kunt u een lijst geven met per lidstaat de hoogte van de bijdrage die het krijgt uit dit fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u een relatie tussen de wijze waarop een land getroffen is (bijvoorbeeld het aantal besmettingen, de zorgkosten, de economische schade) en de bijdrage uit dit fonds? Zo nee, hoe komt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ervoor zorgen dat de zwaarst getroffen gebieden en regio’s in de EU ook in aanmerking komen voor de (meeste) hulp uit de EU-begroting en voor effectieve hulp?
Zie antwoord vraag 3.
Is het Nederlandse kabinet, dat leiding geeft aan het thuisland van het Europees Medicijn Agentschap (EMA), in staat en bereid om met een plan te komen, waarbij er massaal productiecapaciteit in de EU en in Nederland vrijgemaakt wordt voor een vaccin, zodat dit onmiddellijk op grote schaal geproduceerd kan worden wanneer dat mogelijk en nodig is?
Nederland zal initiatieven die leiden tot een vaccin of een geneesmiddel, met een actieve houding steunen. Hieronder hoort ook het faciliteren van gesprekken met mogelijke fabrikanten en regulators zoals de EMA. Zo heeft een delegatie van Janssen Pharmaceutica (onderdeel van Johnson & Johnson) met een vestiging in Leiden, recent gesproken met de Minister-President over hun vaccinontwikkeling voor COVID-19. De ministeries van EZK en VWS zullen deze gesprekken voortzetten.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen het Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI)-initiatief van de G20 en GAVI, om zo spoedig mogelijk een vaccin te ontwikkelen, de ultieme manier om het Coronavirus te verslaan? Wat zijn de afwegingen van Nederland, gastland van EMA en veel onderzoek, om hier wel of niet aan mee te doen?3
Het kabinet staat positief tegenover de Coalition for Epidemic Prepraredness Innovations (CEPI) en ziet in deze coalitie een belangrijk vehikel om vaccinontwikkeling gecoördineerd aan te pakken, te versnellen en de kans op succes te vergroten. Nederland draagt reeds bij aan vaccinontwikkeling via algemene financieringsmogelijkheden zoals de EU en de WHO. Wij willen overwegen een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een vaccin voor COVID-19 via CEPI. In het Corona-debat met de Minister-President en de Minister van VWS op 1 april is toegezegd de Kamer hierover te informeren via de wekelijke Corona-brief aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen een voor een en zo snel mogelijk (het liefst binnen één week) beantwoorden?
Het aangekondigde massaontslag bij Apollo Vredestein in Enschede |
|
Bart van Kent , Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Kees Verhoeven (D66), Chris Stoffer (SGP), Dennis Wiersma (VVD), Gijs van Dijk (PvdA), Eppo Bruins (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Apollo Vredestein – de grootste private werkgever in Enschede – dat er 750 banen zullen verdwijnen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Apollo Vredestein recentelijk een nieuwe fabriek in Hongarije gebouwd heeft met een capaciteit die nog wat groter is dan in Enschede en dat Hongarije daarvoor ongeveer 100 miljoen euro subsidie gegeven heeft?
Ja. In 2017 opende Apollo Tyres, het moederbedrijf van Apollo Vredestein, een nieuwe fabriek in Hongarije. Volgens de Europese Commissie heeft Hongarije daarbij inderdaad subsidie verstrekt, namelijk: 48,2 mln. directe subsidie, 2,8 mln. werkgelegenheidssubsidie en belastingvoordeel dat kan oplopen tot 44,7 mln (totaal max. 95,7 mln).
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Europese Commissie dat deze subsidie, die aan de commissie genotificeerd is, geen staatssteun is?2
Ja. In het besluit van 5 september 2014 is de maatregel door de Europese Commissie als geoorloofde staatssteun gekwalificeerd omdat de staatssteun verenigbaar was met de interne markt.
Klopt het dat Hongarije de aanvraag in juni 2014 indiende, in september toestemming kreeg en dus de steun pas in september kon uitkeren en dat in september 2014 de EU-staatssteunregels 2014–2020 van toepassing waren?
De Hongaarse autoriteiten hebben op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie.
In de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (paragraaf 188) is bepaald dat de Europese Commissie regionale steun die ná 31 december 2013 en vóór 1 juli 2014 wordt verleend, zal beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
De Europese Commissie heeft de notificatie dan ook beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013. De Europese Commissie heeft de steunmaatregel vervolgens op 5 september 2014 goedgekeurd.
Bent u bekend met artikel 122 van de staatssteunregels, die tussen 2014 en 2020 van kracht zijn en luiden »Where the beneficiary closes down the same or a similar activity in another area in the EEA and relocates that activity to the target area, if there is a causal link between the aid and the relocation, this will constitute a negative effect that is unlikely to be compensated by any positive elements.» (C209/33, Official journal of the European Union)?
Ja.
Deelt u de mening juist datgene wat artikel 122 poogt te voorkomen, namelijk subsidie geven om een bedrijf in een niet-achtergestelde regio te verplaatsten naar een achtergestelde regio in de EU, hier gebeurd is?
Nee. Het verplaatsen van het bedrijf in een niet-achtergestelde regio naar een achtergestelde regio in de EU door middel van het geven van subsidie is in dit geval niet aan de orde. De directie van Apollo Vredestein NL heeft aangegeven dat de uitbreiding in Hongarije bedoeld was om aan de groeiende vraag naar banden te kunnen voldoen. Die vraag is echter de laatste jaren gedaald door veranderende marktomstandigheden. Door deze veranderende marktomstandigheden maakt Apollo nu de keuze om in Enschede de kleinschalige en specialistische productie van banden te houden en de grootschalige productie in Hongarije en India te laten plaatsvinden. Volgens de directie heeft Apollo de houdbaarheid van producten die in Enschede worden geproduceerd geanalyseerd en met inachtneming van voornoemde veranderende marktomstandigheden de intentie uitgesproken om de fabriek in Enschede te specialiseren tot de productie van landbouwbanden en specialistische hoogwaardige banden met als doel het voortbestaan van Apollo Vredestein in Enschede te borgen. Het is goed om te vermelden dat het besluit tot de steunverlening 5,5 jaar geleden is genomen en dat Apollo al geruime tijd actief is in Hongarije. Apollo geeft aan dat er geen causaal verband is tussen de reorganisatie in Enschede en de Hongaarse fabriek.
Bent u bereid spoedig per brief opheldering te vragen bij de Europese Commissie over deze gang van zaken, waarbij staatssteun (mede)geleid heeft tot sluiting van een fabriek in Enschede? Kunt u vragen of Apollo bij de aanvraag van de staatssteun ook om de toezegging gevraagd is om productie niet op deze manier te verplaatsen en of Apollo dat ook toegezegd heeft?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de legitimiteit van de destijds verleende steun. Binnen de EU gelden strikte voorwaarden voor staatssteun, die bovendien worden getoetst door de Europese Commissie. In dit geval heeft de Commissie geoordeeld dat de staatsteun die Hongarije heeft gegeven verenigbaar is met de interne markt. Ik zie daarom vooralsnog geen reden om contact op te nemen met de Europese Commissie of met de Hongaarse overheid over deze kwestie.
Het besluit om een nieuwe fabriek in Hongarije neer te zetten is door Apollo rond 2014 genomen. Op dat moment kon de productiecapaciteit in Enschede niet aan de stijgende vraag voldoen en waren de prognoses voor de verkoop van banden positief. Een uitbreiding van productiecapaciteit was in de ogen van Apollo dan ook noodzakelijk om aan de toenemende vraag te voldoen én om als bedrijf te groeien in de markt van banden. De nieuwe fabriek in Hongarije zou complementair zijn aan de fabriek in Enschede en in beide fabrieken zouden grotere series van bandentypen gemaakt worden, gaf Apollo in die tijd ook aan.
Helaas is volgens het bedrijf de productie van banden voor gewone personenauto’s in Enschede door allerlei omstandigheden minder competitief. Oorzaken die daarbij door het bedrijf genoemd worden zijn de toenemende concurrentie in de markt voor banden, stijgende productiekosten, teruglopende prijzen van banden en de dalende autoverkopen waardoor de markt voor banden gekrompen is. Daardoor is de productie in Enschede de afgelopen jaren al afgenomen en nam de kostprijs toe. Deze omstandigheden waren in 2014 niet voorzien.
De economie is voortdurend in beweging met verschuiving van activiteiten als bijkomend gevolg. Het is aan de leiding van een onderneming om adequaat te handelen in belang van de continuïteit van een onderneming als geheel en van alle stakeholders, waaronder de werknemers. Mocht er na verdere bestudering van de casus aanleiding toe zijn dan zal ik dat bij de Commissie en mijn collega’s die hierbij zijn betrokken onder de aandacht te brengen.
Kunt u er de Europese Commissie ook nadrukkelijk wijzen op het zeer nadelige effect van het besluit om de steun van Hongarije niet als staatssteun te zien en haar vragen medeverantwoordelijkheid te zijn voor het vinden van een oplossing voor Enschede?
Zoals hierboven reeds aangegeven heb ik geen reden om te twijfelen aan de legitimiteit van de destijds verleende steun.
Zijn er de afgelopen twee jaar contacten geweest met de eigenaar van Apollo Vredestein en is daar een mogelijke drastische reorganisatie aan de orde gesteld?
De afgelopen jaren zijn op verschillende niveaus contacten geweest met de eigenaar van Apollo Vredestein. In algemene zin is daarbij de actuele situatie omtrent het bedrijf aan de orde gekomen.
Welke contacten zijn er de afgelopen twee jaar vanuit Den Haag geweest met de vestiging Enschede over investeringen en mogelijke problemen bij Apollo Vredestein?
Ook met de directie van de vestiging van Apollo Vredestein in Enschede zijn de afgelopen jaren gesprekken gevoerd door het Ministerie van EZK. Tijdens die gesprekken is gesproken over de algemene ontwikkeling van het bedrijf en mogelijke knelpunten daarin. Daarbij is geen melding gemaakt van een aanstaande reorganisatie.
Op welke wijze zet u zich in voor het behoud van werkgelegenheid in Enschede – helaas op plek 46 van de 50 grootste steden in Nederland in de atlas van de Nederlandse gemeentes – bij Apollo Vredestein?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet en houdt daarbij nauw contact met het bedrijf, de provincie Overijssel en gemeente Enschede. Het is nu echter eerst aan het bedrijf om met de ondernemingsraad en bonden om tafel te gaan over mogelijke alternatieve oplossingen en over de uitwerking van een sociaal plan.
Het is daarbij belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die wél toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het gaat dan specifiek om het meer specialistische deel van de productie bij Apollo Vredestein maar ook bij de R&D-afdeling van Apollo in Enschede, die overigens niet in het reorganisatieplan is betrokken. Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Apollo Vredestein te behouden zal een goed sociaal plan erop gericht zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. De verantwoordelijkheid voor dit sociaal plan ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
In dit kader is het bemoedigend dat de eerste bedrijven met interesse zich al hebben gemeld. Het kabinet heeft duidelijk oog voor het belang van de Twentse economie en werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen Euro ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk voor de regio Twente ter beschikking worden gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De voorgenomen beantwoording binnen twee weken is helaas niet gelukt vanwege het vele werk m.b.t. COVID-19 dat voorrang kreeg bij de betrokken directies.
De ‘Fraude Signalering Voorziening’ (FSV) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling FSV?
Wij zijn naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari) op 18 februari 2020 op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is en dat er een GEB was uitgevoerd.
Bent u bekend met het feit dat artikel 35, lid 2, van de AVG stelt: «Wanneer een functionaris voor gegevensbescherming is aangewezen, wint de verwerkingsverantwoordelijke bij het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling diens advies in.»?
Ja.
Wanneer is de functionaris voor gegevensbescherming (van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst) ingelicht over het uitvoeren van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
De functionaris voor gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën (FG) is op 20 februari 2020 door de privacyofficer van de Belastingdienst mondeling geïnformeerd over de GEB.
Wanneer heeft de functionaris voor gegevensbescherming de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (welke versie dan ook) ontvangen?
Op 20 februari 2020 is de GEB ter informatie aan de FG gestuurd. Op 26 februari 2020 is de GEB nogmaals aan de FG gestuurd en is hem formeel om advies gevraagd over de GEB, versie 1.2 van november 2019. Na ontvangst van het advies van de FG is door de Belastingdienst besloten om FSV uit te schakelen.
Bent u op de hoogte van artikel 36 van de AVG dat stelt: «Wanneer uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling krachtens artikel 35 blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien de verwerkingsverantwoordelijke geen maatregelen neemt om het risico te beperken, raadpleegt de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaand aan de verwerking de toezichthoudende autoriteit.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie: «In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de huidige opzet van FSV geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG. Ten aanzien van elk van de 10 in dit artikel genoemde beginselen zijn een of meer bevindingen gedaan en afgeleid daarvan zijn er privacy risico's gesignaleerd.»? En deelt u de mening dat er een hoog risico is?
De conclusie is getrokken op basis van een GEB op de applicatie, waarbij de verwerkingen zelf zijdelings geraakt zijn. De conclusie was voor de Belastingdienst voldoende om de applicatie FSV uit te schakelen. De Belastingdienst heeft besloten de betrokken processen opnieuw te ontwerpen, inclusief de bijbehorende informatievoorziening.
Heeft de functionaris voor gegevensbescherming of iemand anders bij de Belastingdienst de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op de hoogte gesteld van de redelijk schokkende uitkomsten van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo ja, wie heeft dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is op 2 maart 2020 door de Belastingdienst geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de AP ooit op de hoogte gesteld van de uitkomst van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling, omdat er risico’s zijn? Zo ja, bij welke gegevensbeschermingseffectbeoordeling is dat gebeurd?
De AP moet om advies worden gevraagd als er sprake is van een verwerking met een hoog risico voor de privacy van de burger dat niet met passende maatregelen is weg te nemen. De Belastingdienst heeft op 2 maart 2020 de AP geïnformeerd over FSV omdat er een applicatie in gebruik was waarbij de mitigerende maatregelen onvoldoende geïmplementeerd waren. Inmiddels heeft de AP aangegeven dat er een onderzoek is gestart. Wij zullen u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien de Belastingdienst de AP niet op de hoogte gesteld heeft, wilt u dat dan per ommegaande doen en de Kamer op de hoogte houden van elke brief en elke besluit dat de AP neemt?
De AP is geïnformeerd op 2 maart 2020. De AP heeft inmiddels een onderzoek gestart naar de verwerking van persoonsgegevens in en om de applicatie FSV. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van brieven en besluiten van de AP in deze kwestie.
Indien de AP niet op de hoogte gesteld is van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling over FSV, wat heeft de Belastingdienst dan geleerd van eerdere affaires waarin de AP pas op de hoogte gesteld is van grote problemen met privacy na publiciteit en Kamervragen, zoals bij de affaire rondom de broedkamer en bij het bijhouden van de dubbele nationaliteit?
Zoals ook in de brief bij deze beantwoording aangegeven:. de problematiek rond FSV en projectcode 1043 en de gebeurtenissen rond de kinderopvangtoeslag, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Deelt u de mening dat de AP ondertussen niet serieus genomen wordt door de Belastingdienst als toezichthouder?
Nee, dit beeld deel ik niet. De Belastingdienst hecht veel waarde aan het oordeel van de AP.
Hoe zou u het vinden als een belastingplichtige zich opstelt ten opzichte van de Belastingdienst, zoals de Belastingdienst zich nu opstelt ten opzichte van de AP?
De Belastingdienst neemt de AP en burgers serieus. Ook de Belastingdienst moet zich aan de wet houden. We hebben helaas geconstateerd dat dat hier niet is gebeurd.
Hoeveel personen (rechtspersonen, natuurlijke personen) stonden op 1/1/2019 (voor het opschonen) geregistreerd in FSV?
Het is niet bekend hoeveel personen op 1 januari 2019 in FSV geregistreerd stonden. Ik kan u alleen de aantallen geven voor en na de schoning van 27 februari 2020.
Vóór schoning aantal unieke BSN
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning aantal unieke BSN
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Op welke wijze kunnen mensen inzage krijgen in hun registratie in FSV? Bent u bereid mensen hierover actief te informeren?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst fraudesignalen wel op een nette manier bijhoudt?
We hebben besloten om FSV niet meer te gebruiken. We gaan de processen voor het verwerken van signalen opnieuw ontwerpen, conform de vereisten uit de AVG en andere relevante wet- en regelgeving inclusief de bijbehorende applicatie(s).
Zijn de gegevens van de FSV, die kennelijk nu niet meer gebruikt wordt, in andere systemen overgenomen? Zo ja, in welke systemen en wordt in die systemen de AVG dan wel nageleefd?
Nee, de gegevens van FSV zijn niet overgenomen in andere systemen van de Belastingdienst en er is ook geen automatische koppeling die gegevens aan FSV levert of ontvangt uit FSV. Niet uit te sluiten is dat individuele medewerkers handmatig informatie uit FSV in andere systemen hebben gezet. Dit is niet te achterhalen.
Heeft u de Auditdienst Rijk en de Adviescommissie uitvoering toeslagen op de hoogte gesteld van het bestaan van FSV en de gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo nee, waarom niet en wilt u dat per ommegaande doen?
Naar aanleiding van vragen van de Adviescommissie uitvoering toeslagen en van de ADR is zowel aan de Adviescommissie als aan de ADR op verschillende momenten een aantal documenten verstrekt. In enkele daarvan komt FSV aan de orde. In deze documenten is onder meer te lezen dat FSV een applicatie is waarin signalen worden geregistreerd en worden voorbeelden van signalen gegeven. De GEB van FSV is begin maart jl. aan zowel AUT als de ADR gezonden. Eerder heb ik uw Kamer, in mijn antwoorden van 27 februari jl. (Kenmerk 2020D08166) meegedeeld in welke bronbestanden de ADR precies onderzoek doet. Het feit dat de FSV daarin niet genoemd wordt betekent dus niet dat AUT en ADR niet op de hoogte waren van FSV.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden? En kunt u nog voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 aan de Kamer meedelen of en wanneer de AP geïnformeerd is of geïnformeerd wordt over deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
Zoals aangegeven in onze brief van 19 maart 20201 hangen de schriftelijke vragen over FSV nauw samen met de in het Algemeen Overleg van 4 maart toegezegde brief over de FSV. Om die reden hebben we deze schriftelijke vragen gecombineerd met deze brief. Zoals eerder aangegeven heeft de Belastingdienst de AP op 2 maart 2020 geïnformeerd.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 zaak 201901945/1/A2?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitspraak en de door u genoemde cruciale passage. Op basis van genoemde uitspraak moet helaas worden geconstateerd dat de herziene voorschotbeschikking sinds eind 2015 niet is bekend gemaakt volgens de in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst voorgeschreven wijze. Volgens de bijlage bij deze regeling mogen beschikkingen inzake de verlening van een voorschot op een tegemoetkoming uitsluitend digitaal worden verzonden. Alle overige berichten in verband met de toekenning, herziening, verrekening, uitbetaling en terugvordering van een tegemoetkoming of van een voorschot op de tegemoetkoming mogen niet uitsluitend digitaal worden verzonden. Deze berichten behoren ook via de papieren weg te worden verstuurd. Dat is helaas niet gebeurd voor de beschikking inzake de herziening van het voorschot.
Heeft u kennisgenomen van deze cruciale passage: «Het besluit van 2 juni 2017 over de nihilstelling betreft een herziening van een voorschot op de tegemoetkoming. Dat betekent dat de verzending van dat besluit niet uitsluitend digitaal moet plaatsvinden. Het besluit had ook per post moeten worden verzonden. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 2 juni 2017 ten onrechte niet ook per post heeft verzonden, is dat besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Daardoor is het besluit niet in werking getreden»?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat dus alleen het berichtenverkeer voor wat betreft beschikkingen als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) over de verlening van een voorschot op een tegemoetkoming vanaf berekeningsjaar 2012, voor zover gegeven na 20 november 2015, uitsluitend digitaal plaatsvindt en dat het berichtenverkeer met betrekking tot alle andere berichten in verband met de toekenning, herziening, verrekening, uitbetaling en terugvordering van een tegemoetkoming of van een voorschot op de tegemoetkoming, niet uitsluitend digitaal mag plaatsvinden (zie zaak 201901945/1/A2)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat al tenminste sinds 2016 heel veel papieren beschikkingen zijn afgeschaft, ook al was dat in strijd met de wet-en regelgeving?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat de Kamer geïnformeerd zou moeten worden bij elke volgende stap van het afschaffen van papieren beschikkingen (nadat toestemming gegeven was tot het afschaffen van de papieren beschikking continuering voorschotbeschikking) en klopt het dat dat dat nooit gebeurd is?
Ja dat herinner ik mij. Na de invoering van de eerste stap (het uitsluitend digitaal versturen van de voorschotbeschikkingen van toeslagen) waarover uw Kamer uitgebreid is geïnformeerd is er geen volgende stap meer ingevoerd.3 Door de uitspraak van de Raad van State is een deel van de eerste stap niet rechtsgeldig gebleken. In mijn vandaag verzonden brief heb ik daarom aangekondigd per 1 juli 2020 de Regeling elektronisch berichtenverkeer aan te passen zodat de huidige uitvoeringspraktijk gecontinueerd kan worden. Dit houdt in dat de circa 5,2 mln herziene beschikkingen, net als de normale voorschotbeschikkingen, digitaal worden verstuurd. De overige beschikkingen, waaronder de definitieve beschikking na afloop van het toeslagjaar, zal op papier blijven worden verzonden. Dit is voor de 5,2 mln. herziene voorschotbeschikkingen, die hetzelfde karakter hebben als de normale voorschotbeschikkingen, het meest efficiënt.
Daarnaast geldt dat het tegenwoordig al mogelijk is om via de Helpdesk digitale post (0800 – 235 83 52) te verzoeken om een papieren afschrift van de elektronische post. Circa 80.000 personen maken daarvan gebruik bij de Belastingdienst (inclusief Toeslagen). Verder is in het Regeerakkoord geregeld dat burgers het recht houden om per post met de overheid te communiceren. De Belastingdienst bereidt daartoe een keuzeregeling voor waarmee keuze tussen papieren- en digitale post mogelijk wordt. De wettelijke basis hiervoor is in de wet Overige fiscale maatregelen 2020 geregeld. De daadwerkelijke invoering vindt plaats op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip. Uiterlijk in het najaar wordt u hierover nader geïnformeerd.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2016 antwoordde dat van de 5,4 miljoen voorschotsbeschikkkingen die elektronisch verstuurd waren er maximaal 2,3 miljoen ook gelezen waren? (o.a. omdat slechts 2,6 miljoen mensen hun berichtenbox geactiveerd hadden)?3
Ja dat herinner ik mij.
Kunt u aangeven hoeveel mensen hun Berichtenbox geactiveerd hebben en hoeveel mensen dat nog niet gedaan hebben? Hoe groot is het percentage toeslagenontvangers dat hun Berichtenbox geactiveerd heeft en hun berichten leest in 2020?
Ruim 8,1 miljoen mensen hebben hun Berichtenbox geactiveerd. Dat wil zeggen dat zij minimaal éénmaal hun Berichtenbox hebben ingezien. Ongeveer 56% van de toeslaggerechtigden hebben hun Berichtenbox geactiveerd. Ongeveer 60% van de uitsluitend digitaal verstuurde voorschotbeschikkingen worden door burgers met een geactiveerde Berichtenbox binnen 3 weken geopend. Bij dit percentage zijn niet inbegrepen de toeslaggerechtigden die, al dan niet na ontvangst van een notificatie van de Berichtenbox(app), op het toeslagenportaal hun post lezen zonder hun berichten te bekijken in de Berichtenbox. In het toeslagenportaal kunnen ze namelijk meteen achterliggende gegevens raadplegen en waar nodig wijzigingen doorvoeren.
Is het in 2019 en 2020 mogelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen mensen berichten over herziening van voorschotten naar een Berichtenbox stuurt, terwijl die Berichtenbox niet geactiveerd is en de persoon gewoon het recht heeft om een papieren beschikking te ontvangen, maar die nooit ontvangt? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat dan?
Dat is mogelijk, aangezien ongeveer 56% van de toeslaggerechtigden hun Berichtenbox geactiveerd hebben. Dat wil overigens niet zeggen dat toeslaggerechtigden geen kennis hebben kunnen nemen dan wel hebben genomen van hun herziene voorschotbeschikkingen via bijvoorbeeld het inloggen op mijntoeslagen.nl. Voorts kan iedereen een verzoek doen om digitaal verstuurde correspondentie van de Belastingdienst ook op papier te ontvangen
Kunt u aangeven hoeveel miljoen beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen tussen 2015 en de uitspraak van de Raad van State in oktober enkel langs elektronische weg verstuurd zijn, terwijl ze ook op papier verstuurd hadden moeten worden volgens de geldende wet- en regelgeving? Kunt u een uitsplitsing geven naar soort beschikkingen waar het om gaat en per beschikkingssoort om welke periode het gaat?
Jaarlijks worden zo’n 5,2 miljoen herziene voorschotbeschikkingen verstuurd die volgens de uitspraak van de Raad van State in oktober ook op papier verstuurd hadden moeten worden. In totaal betreft het daarmee zo’n 20 miljoen herziene voorschotbeschikkingen tussen 2015 en oktober 2019.
Klopt het dat na de uitspraak van de Raad van State er twee opties waren om ervoor te zorgen dat vanaf dat moment besluiten van de Belastingdienst over toeslagen (beschikkingen) wel in werking zouden treden, namelijk ofwel het weer gaan versturen van papieren beschikkingen of het aanpassen van de regelgeving (en het informeren van de Kamer daarover), maar dat geen van beide gedaan is, zodat de Belastingdienst dagelijks duizenden besluiten neemt over bijvoorbeeld terugvordering van toeslagen, die volgens de Raad van State helemaal niet in werking treden?
Uw constatering in vraag 10 is juist. Ik heb inmiddels besloten om de bijlage bij de Regeling elektronische berichtenverkeer Toeslagen per 1 juli 2020 aan te passen zodat de huidige uitvoeringspraktijk kan worden voortgezet. U vraagt terecht wat gedaan moet worden met de circa 20 mln. herziene voorschotbeschikkingen die sinds 2015 alleen elektronisch zijn verzonden. Hiervoor zal ik de volgende lijn hanteren:
De personen onder 2 en 3 zullen zo spoedig mogelijk een brief krijgen waarin bovenstaande uitgelegd wordt.
Wat zijn de juridische gevolgen van deze uitspraak? Hoeveel beschikkingen zijn nu niet geldig? En wat betekent dit voor de toeslaggerechtigden?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze kan een individuele toeslaggerechtigde wiens voorschot op nul gezet is (in bijvoorbeeld een Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-zaak) en die er nu achter komt dat dat besluit helemaal niet in werking getreden is, hiertegen (alsnog) bezwaar maken?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid nog deze week (de week van 1–7 maart) de volle omvang van het probleem duidelijk te maken bij de Auditdienst Rijk en bij de Adviescommissie uitvoering toeslagen, zodat zij dit kunnen betrekken bij hun eindrapporten die voor 12 maart gepland staan?
De ADR en de Adviescommissie zijn op 10 maart jl. geïnformeerd over het feit dat deze vraag is gesteld. Het in beeld brengen van de volle omvang van de problematiek vraagt zorgvuldigheid en meer tijd dan er met het oog op de spoedige afronding van hun eindrapporten beschikbaar was. Zowel de ADR en de Adviescommissie hebben inmiddels hun eindrapporten uitgebracht.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Nee, in verband met de nodige afstemming en het vergaren van nadere informatie is dat helaas niet gelukt en hebben wij u dan ook op 3 april een uitstelbrief gestuurd. Een aantal antwoorden op uw vragen is vanwege het onderlinge verband en beter begrip samengevoegd.
Het coronavirus (COVID-19), dat nu in Gangelt is vastgesteld, direct grenzend aan Limburg |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u vandaag een korte update geven over de nieuwe coronabesmetting(en) aan de Nederlandse grens in Gangelt?1
Op basis van de meest recente informatie zijn er in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen, – voornamelijk te relateren aan het brongebied in de gemeente Gangelt – meer dan 100 mensen besmet met het nieuwe coronavirus.
Bent u op de hoogte dat door de dichte bevolking aan beide zijden van de grens aldaar, vele Nederlanders en Duitsers dagelijks de grens passeren in verband met werk, onderwijs, winkelen, tanken en vrije tijdsbesteding?
Ja.
Bent u in overleg met de Duitse autoriteiten aldaar om tot een eensluidend advies te komen aan de inwoners van de grensstreek over quarantaine, waar wel en niet heen te gaan, het openhouden van scholen en meer?
De GGD Zuid-Limburg heeft contact met de collega’s in Duitsland. Van de Duitse autoriteiten heeft de GGD Zuid-Limburg begrepen dat het contactonderzoek ter bestrijding van het nieuwe coronavirus in dit gebied in Duitsland is gestopt. Dit heeft te maken met capaciteitsproblemen als gevolg van de forse toename van het aantal besmettingen met het nieuwe coronavirus in de Duitse grensregio.
Dit vraagt om een lokaal aangepaste aanpak in Nederland. De GGD Zuid-Limburg heeft, in overleg met het RIVM, de huisartsen in de regio daarom gevraagd als volgt om te gaan met mogelijke patiënten. Aldaar worden burgers opgeroepen contact op te nemen met de huisarts als ze koorts hebben, hoest en kortademig zijn, én bovendien in nauw contact zijn geweest met mensen in de Duitse grensgemeente Gangelt (of andere gebieden met wijdverspreide transmissies). De huisarts kan afwegen wat de beste procedure is; dat kan betekenen dat de GGD Zuid-Limburg deze personen zal testen op het nieuwe coronavirus.
Bovendien heeft de GGD Zuid-Limburg de gemeenten langs de Duitse grens gevraagd om alle publieksevenementen zoveel mogelijk te vermijden. Dit omdat naar deze evenementen vaak een gemêleerd, deels Duits, gezelschap komt. De burgemeesters van de desbetreffende gemeenten bespreken samen met de voorzitter van de veiligheidsregio het advies en de situatie, waarna een afgewogen beslissing wordt genomen.
Moeten Nederlanders die (eventueel) bij het carnaval in Gangelt geweest zijn ook in zelf-isolatie, aangezien Duitsers die daar geweest zijn een aantal dagen in zelf-isolatie moeten? Zo nee, waarom is er dan een verschil tussen Duitsland en Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom mensen in Nederland die van de Diamond Princess kwamen (waarop honderden zieke mensen zaten) niet in quarantaine hoefden, maar Nederlandse passagiers die in Duitsland woonden wel?2
Ieder land bepaalt zelf welke maatregelen passend zijn bij de lokale situatie, deze kan immers verschillen.
Voor Nederland geldt dat Nederlandse passagiers van de Diamond Princess op het schip twee weken in quarantaine zijn geweest. Daarna zijn de Nederlandse passagiers gezond naar Nederland teruggereisd. Voor vertrek is iedereen getest; niemand is besmet geraakt met het nieuwe coronavirus. Bij thuiskomst heeft de lokale GGD contact met de passagiers opgenomen. Uit voorzorg geven de passagiers tot twee weken na terugkeer hun gezondheid door aan de GGD.
Kunt u aangeven waarom andere landen wel controles op vliegvelden hebben en Nederland niet?
Op dit moment zijn controles op vliegvelden voor Nederland geen passende maatregel. Als op dit moment reizigers op Nederlandse luchthavens gecontroleerd worden op koorts, zullen vooral mensen met griep of een verkoudheid worden opgespoord. Bovendien betekent dit een grote aanslag op de capaciteit van de GGD.
Kunt u aangeven of Nederland een adequaat antwoord kan geven op elk van de vragen van de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in zijn speech van donderdag 27 februari?3
De vragen die de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in de speech van 27 februari jl. heeft genoemd, zijn allen standaard vragen die passen bij een voorbereiding van een land op volksgezondheidsrisico’s. Nederland heeft de International Health Regulations (IHR) van de WHO geïmplementeerd. Door middel van de zelfevaluatie controleer ik periodiek of Nederland aan de eisen voldoet.
Hoeveel plekken zijn er op dit moment vrij in Nederlandse ziekenhuizen waar patiënten in isolatie beademend kunnen worden?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 31 januari jongstleden heb aangegeven, blijkt uit een inventarisatie van de ziekenhuizen dat er in Nederland tenminste 250 bedden beschikbaar zijn om patiënten op de intensive care in strikt aërogene isolatie op te vangen.
De stand van het aantal patiënten waarbij het nieuwe Coronavirus (COVID-19) is vastgesteld is op 4 maart is 38. Het merendeel van deze patiënten verblijft in thuisisolatie en een beperkte minderheid verblijft in isolatie in het ziekenhuis.
Als het aantal patiënten dat moet worden opgenomen in een ziekenhuis aanzienlijk stijgt dan treffen de ziekenhuizen passende maatregelen om deze patiënten op te vangen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van inzichten en plannen die ziekenhuizen hebben ter voorbereiding op een eventuele griepuitbraak. Hierbij is er ook nadrukkelijk oog voor de zorgcontinuïteit. Een van de maatregelen die ook in het geval van coronapatiënten getroffen kan worden is het afschalen van de planbare zorg. Dit betreft onder meer operaties die ook op een later moment kunnen worden uitgevoerd. Hiermee wordt de reguliere instroom beperkt, de druk op de IC en de bedden verlaagd en wordt personeel vrijgespeeld.
Wat er in geval van een uitbraak van het COVID-19 verder exact nodig zou zijn, hangt af van de ernst en omvang van de uitbraak, welke patiënten hierdoor geraakt worden, op welke wijze het virus zich bij hen manifesteert en ook welke behandeling daarvoor het meest effectief is. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. De verwachting is dat niet alle patiënten geïsoleerd op de IC hoeven te worden behandeld. Wanneer het aantal patiënten met het nieuwe coronavirus aanzienlijk toeneemt is het denkbaar dat ziekenhuizen overgaan tot cohort verpleging. Voor nadere informatie verwijs ik u naar mijn brief van 2 maart (Kamerstuk 25295-104) naar aanleiding van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg over het OMT advies (Outbreak Management Team) over capaciteit in geval van een COVID-19 uitbraak.
Wat is het maximum aantal plekken dat binnen een week beschikbaar kan zijn waar patiënten in isolatie liggen en beademd worden? Met welke maatregelen (noodhospitalen?) kan dat bereikt worden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot is het maximum aantal ernstig zieke coronapatiënten dat het Nederlandse zorgstelsel op enig moment kan behandelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt er bij de reisadviezen alleen rekening gehouden met het risico voor het individu (jonge gezonde mensen hebben bijvoorbeeld weinig last van een coronabesmetting) of wordt er ook rekening gehouden met het risico voor de Nederlandse samenleving als geheel (een uitbraak als gevolg van een besmette persoon heeft grote gevolgen)?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschrijven de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar het buitenland reizen. Dat gebeurt onafhankelijk, neutraal en zonder politieke overwegingen. Veiligheid is daarbij leidend. Reisadviezen worden zorgvuldig opgesteld op basis van objectieve en onafhankelijke informatie van bijvoorbeeld de inlichtingendiensten, lokale autoriteiten, andere landen van de Europese Unie, advies van het RIVM en andere ministeries.
Specifiek voor wat betreft de beoordeling van gezondheidsrisico’s voor individuele Nederlandse reizigers en/of de beoordeling van eventuele risico’s voor de volksgezondheid van reizen (bij terugkeer naar Nederland na het reizen naar bepaalde gebieden) staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in nauw contact met het Ministerie van VWS en RIVM. Het RIVM maakt op basis van de eigen informatie en expertise – en beschikbare informatie van bijvoorbeeld de WHO en/of het ECDC – een inschatting van de situatie in andere landen. Sommige gebieden waar het coronavirus veel voorkomt en waar het RIVM Nederlanders vraagt rekening te houden met verhoogde aandacht rondom het coronavirus na terugkeer in Nederland, worden aangeduid als «risicogebieden». Het RIVM adviseert Nederlanders die dergelijke risicogebieden bezocht hebben bij verkoudheidsklachten of verhoging thuis te blijven en zo min mogelijk contact te hebben met anderen. Wanneer de klachten ernstiger worden (koorts en hoesten/benauwdheid) wordt geadviseerd telefonisch contact te leggen met de huisarts. De reisadviezen van Buitenlandse Zaken worden steeds in lijn gebracht met de risicogebieden van het RIVM.
Indien het reisadvies alleen rekening houdt met het individu, maar niet met de gevolgen voor de samenleving, wilt u dan het beleid wijzigen en ook het risico van besmetting voor de hele samenleving fors laten meewegen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze afzonderlijke vragen spoedig beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen zo spoedig mogelijk.
(https://www.who.int/dg/speeches/detail/who-director-general-s-opening-remarks-at-the-media-briefing-oncovid-19---27-february-2020)
Het coronavirus (COVID-19), dat nu in Noordrijn-Westfalen is vastgesteld, vlakbij Limburg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u vandaag een korte update geven over de nieuwe coronabesmetting(en) aan de Nederlandse grens en de mogelijke contacten die Duitse patiënten met Nederland gehad hebben en het onderzoek dat daarnaar gedaan wordt?1
Ja.
Op 25 februari jl. is een besmetting geconstateerd bij een man afkomstig uit het dorp Selfkant, net over de grens in Duitsland. Ook is vanmiddag bekend geworden dat de vrouw van deze man besmet is.
Op 8 en 9 februari jl. hebben deze patiënten in een hotel in de buurt van Roermond verbleven. Tijdens dit verblijf in Nederland was deze meneer niet ziek en dus niet besmettelijk. De noodzaak voor verder contactonderzoek voor dit verblijf in Nederland is daarmee komen te vervallen, aldus het RIVM.
Wel is de Duitse GGD op dit moment bezig met contactonderzoek van deze Duitse patiënten. De GGD Noord- en Zuid-Limburg, en het RIVM, staan hiervoor in contact met de Duitse GGD. Op dit moment adviseert het RIVM geen aanvullende maatregelen in Nederland. De uitkomsten van het contactonderzoek kunnen aanleiding vormen voor nadere maatregelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Duitse autoriteiten scholen en kinderdagverblijven uit voorzorg gesloten hebben?
Ja.
Welk advies geeft u vandaag aan Nederlandse scholen, die ook leerlingen hebben die uit het Duitse grensgebied komen (zoals de internationale school in Brunssum), aan bedrijven die werknemers hebben uit de getroffen plaats (zoals het bedrijf VDL Groep) en aan mensen die vandaag naar (de omgeving van) Selfkant willen reizen?
Het betreft in Duitsland twee patiënten; er is op dit moment geen sprake van een wijdverspreide transmissie. Rondom deze patiënten vindt vanuit de Duitse GGD uitgebreid contactonderzoek plaats. Het RIVM geeft aan dat er geen reden is om scholen of andere openbare gelegenheden te sluiten. Iedereen die niet onder het Duitse contactonderzoek valt kan dus in Nederland naar school, en alle werknemers naar hun werk.
Voor de scholen en kinderdagverblijven geldt bovendien dat deze in de regio Limburg vanwege carnaval gesloten zijn. De GGD in Limburg zoekt contact met de internationale school in Brunssum. De situatie wordt op de voet gevolgd en indien nodig volgen maatregelen.
De overige vragen zal ik zo spoedig mogelijk in een separate brief beantwoorden.
Zijn er al voorzichtige conclusies te trekken waarom het coronavirus in een ontwikkeld land met een goed zorgstelsel wekenlang niet is opgemerkt, aangezien in Italië een groot cluster besmettingen is opgetreden (nu meer dan 300) en het dus waarschijnlijk is dat het coronavirus wekenlang (5, 6 weken?) rondgewaard heeft, voordat de diagnose eindelijk gesteld werd en de autoriteiten konden ingrijpen? Zijn daaruit conclusies te trekken voor andere landen, zoals Nederland?
Is het onder deze omstandigheden (waarbij het overgrote deel van de mensen dat besmet is met het coronavirus geen of slechts milde symptomen vertoont en zich dus niet onmiddellijk tot een arts zal wenden en het verder volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu – RIVM – en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) mogelijk is dat dragers van het coronavirus al tijdens de incubatieperiode – een beetje – besmettelijk zijn), niet volstrekt onvoldoende dat er slechts getest wordt als iemand symptomen heeft en daarbij ook nog ofwel in besmet gebied geweest is, ofwel direct contact gehad heeft met een zieke, aangezien beide groepen dus mensen kunnen besmetten, die dan zelf niet in coronagebieden geweest zijn en ook niet weten dat zij in contact geweest zijn met een drager van het virus?
Ziet u reden om de protocollen voor testen en voor in quarantaine plaatsing onmiddellijk uit te breiden, zoals kennelijk ook een aantal artsen in Nederland bepleit, zodat de kans op eerdere detectie groter wordt?2
Kunt u aangeven waarom Roemenië, een land met veel (arbeids)migranten in Italie, zeer strenge quarantainemaatregelen neemt voor mensen die uit Noord-Italie terugkeren en Nederland veel minder vergaande maatregelen en zelfs mensen nu nog rustig laat afreizen naar het grootste deel van Noord-Italië?
Kunt u het strengste en minst strenge beleid in de EU/EEA/UK voor reizigers die terugkeren uit Lombardije aangeven en kunt u aangeven waarom landen, die toch beschikken over dezelfde wetenschappelijke kennis, zulke verschillende afwegingen maken?
Kunt u een overzicht geven van wat verschillende landen in de EU/EEA/UK doen met reizigers uit Lombardije, Iran en Zuid-Korea? Op welke manier vindt daarover nu coördinatie plaats in de Schengenzone en de EU?
Is het Nederlandse zorgstelsel in staat om goede zorg te verlenen aan alle ernstig zieke patienten, indien Harvard professor Lipsich gelijk krijgt en 40–70% van de Nederlandse en de wereldbevolking het komende jaar het virus krijgt omdat het coronavirus niet ingedamd is?3
Kunt u de eerste twee vragen per ommegaande beantwoorden en de rest zo spoedig mogelijk (binnen een week)?
De uitbraak van het coronavirus |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Anne Kuik (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen antwoordde, «op dit moment nemen wij op basis van de ons beschikbare wetenschappelijke informatie van het RIVM aan dat een persoon pas besmettelijk is vanaf het moment dat er symptomen zijn (hoesten, koorts, luchtwegklachten)»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dit al een tijd op haar site een heel stuk minder stellig heeft staan: «Vraag: Wat kunnen we zeggen over besmettelijkheid tijdens de incubatietijd? Antwoord: Het nieuwe coronavirus wordt overgedragen door hoesten en niezen. Tot nu toe lijkt de overdracht van het virus tijdens de incubatietijd, dus voordat er klachten ontstaan, een zeer beperkte rol te spelen. Wel is bekend dat hoe zieker iemand is, hoe meer virus hij verspreidt.»?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) schrijft dat: «According to recent reports, it may be possible that people infected with 2019-nCoV may be infectious before showing significant symptoms. However, based on currently available data, the people who have symptoms are causing the majority of virus spread.»?3
Ja.
Houdt het beleid van de Nederlandse regering rekening met de mogelijkheid dat het coronavirus al (een beetje) besmettelijk kan zijn tijdens de incubatieperiode?
Op basis van de wetenschappelijke kennis van het RIVM nemen wij aan dat het nieuwe coronavirus wordt overgedragen door hoesten en niezen. Tot nu toe lijkt de overdracht van het virus tijdens de incubatietijd – dus voordat de klachten ontstaan – een zeer beperkte rol te spelen. Wel is het bekend dat hoe zieker iemand is, hoe meer virus hij of zij verspreidt.
Hoeveel Nederlanders stonden er op de passagierslijst van de Westerdam? Met hoeveel van deze mensen heeft de GGD uiteindelijk contact gekregen na terugkeer in Nederland? Welke lessen zijn hieruit geleerd?
Op de passagierslijst van de Westerdam stonden 93 passagiers met de Nederlandse nationaliteit. Met alle 89 in Nederland verblijvende passagiers staat de lokale GGD in contact. De overige passagiers wonen in het buitenland en zijn doorgereisd. Het verkrijgen van contact is soepel en volgens protocol verlopen.
Deelt u de mening dat nu er een eerste forse uitbraak van het coronavirus zich binnen het Schengengebied (Noord-Italië) voordoet, het risico voor Nederland fors verhoogd is?
Op basis van de ontwikkelingen in de afgelopen periode heeft het Europese Centrum voor Preventie en Infectieziektebestrijding (ECDC) het risico op een infectie met het nieuwe coronavirus ingeschat als matig tot hoog. Deze inschatting is gebaseerd op de maatregelen op het gebied van publieke gezondheid die in de getroffen landen worden genomen en de overige landen. Er worden grote inspanningen gedaan om contacten te identificeren, te isoleren en te testen om de uitbraak te beheersen. Er is evenwel sprake van een mate van onzekerheid en onvoorspelbaaheid omdat de huidige situatie dynamisch is.
In Noord-Italië worden rigoureuze maatregelen genomen en wordt zeer hoog ingezet om deze uitbraak in te dammen. Het ECDC merkt op dat dit de waarschijnlijkheid van verdere verspreiding kan verminderen, maar niet kan uitsluiten zoals ook is gebleken.
Hoe coördineren de landen van de Schengenzone, waarin miljoenen mensen dagelijks nationale grenzen passeren zonder controle, het indammen van de verspreiding van het coronavirus?
Er vinden vanaf eind januari geregeld overleggen met de Health Security Committee (HSC) en het ECDC plaats, recentelijk ook naar aanleiding van de besmettingen en ontwikkelingen in Noord-Italië. Naar aanleiding daarvan heeft het ECDC de casusdefinitie aangepast en aangevuld met een aantal landen met wijdverspreide transmissie. Het RIVM heeft daarop ook maatregelen genomen waarover ik u op 24 februari jl. informeerde. Ik blijf met mijn Europese collega’s in gesprek over de aanpak en bestrijding van dit virus. Eerder vond reeds een ingelaste EPSCO (Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van de Europese Unie) plaats waarover ik u op 14 februari berichtte.
Kunt u aangeven op welke wijze EU-landen op dit moment maatregelen zoals reisbeperkingen, meldplichten etc. coördineren?
Op Europees niveau is tijdens de EPSCO van 13 februari jl. afgesproken om meer specifieke informatie onderling te delen. Onder andere wordt er informatie gedeeld over preparedness en ervaringen met het virus, effectiviteit van containment maatregelen, transmissie etc. Dit gebeurt door het Europese Centrum voor Preventie en Infectieziektebestrijding (ECDC). Er is een daarnaast een rapid response team van de WHO en ECDC in Italië aangekomen dat Italië helpt bij de aanpak, informatie ophaalt en deelt met andere Europese landen ten behoeve van verdere eventuele te nemen maatregelen.
Bovendien heeft Nederland via het RIVM ook een actieve rol in de Europese Joint Action Healthy Gateways. Doel van dit samenwerkingsverband is een gecoördineerde actie als het gaat om het verbeteren van de capaciteit betreffende «points of entry»: havens, luchthavens en grensovergangen. Het RIVM biedt daarin deskundigheid aan. Zo schrijft het RIVM mee aan internationale COVID-19 richtlijnen voor vliegtuigen en schepen en faciliteert het RIVM hierover webinar sessies voor professionals.
Deelt u de mening dat de Nederlandse samenleving en economie een aantal kenmerken hebben, die haar buitengewoon kwetsbaar maken voor een grootschalige quarantaine situatie, zoals een grote haven en het vervoer van grote hoeveelheden verse en bederfelijke producten?
In Nederland zijn er tal van vitale sectoren waarvan het belangrijk is dat deze overeind blijven. Primair beschikken we over een zeer goede organisatie voor de infectieziektebestrijding en rampenbestrijding. Daarnaast zijn bij vorige grootschalige uitbraken en in draaiboeken de vitale sectoren in kaart gebracht en maatregelen beschreven over hoe de continuïteit te waarborgen.
Inmiddels zijn ook in Nederland besmettingen met COVID-19 vastgesteld. De aanpak van het virus is erop gericht dat een eventuele besmetting zo snel mogelijk opgemerkt wordt en dat we ervoor zorgen dat het virus zich niet verder kan verspreiden. Als er een patiënt wordt vastgesteld vindt bron- en contactonderzoek plaats. In Nederland is hiervoor een structuur waarin het RIVM, GGD’en en laboratoria samenwerken. Het RIVM houdt artsen, GGD’en en microbiologische laboratoria op de hoogte van de laatste ontwikkelingen en wat zij moeten doen als iemand besmet is met het nieuwe coronavirus. Dit staat beschreven in landelijke en regionale draaiboeken. Deze draaiboeken voorzien ook in maatregelen voor een grootschalige uitbraak in Nederland. Zo worden mensen die in één van de gebieden geweest zijn waar het nieuwe coronavirus heerst en luchtwegklachten hebben, geadviseerd om thuis te blijven. Ook wanneer zij dus nog geen koorts hebben. Worden de klachten erger, dan moeten zij telefonisch contact opnemen met de huisarts. Daarnaast is een maatregel het in thuisisolatie plaatsen van mensen die ziek zijn, om ervoor te zorgen dat ze zo min mogelijk in contact komen met andere mensen, totdat zeker is dat deze persoon niet meer besmettelijk is voor anderen. Quarantaine, het afzonderen van blootgestelde personen terwijl ze (nog) geen ziekteverschijnselen hebben, wordt in Nederland in principe niet grootschalig ingezet zoals in andere landen wel het geval is. Van patiënten die positief getest zijn worden de eventuele familieleden wel in quarantaine geplaatst. Gedurende 14 dagen zullen deze familieleden gemonitord worden. Wanneer er geen sprake is van klachten, worden zij niet getest.
Worden speciale maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat cruciale onderdelen van de Nederlandse economie kunnen blijven draaien, ook als een pandemie uitbreekt? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat Oostenrijk treinen uit Italië tijdelijk tegenhield en de Italiaanse regio Puglia mensen die uit Noord-Italië komen zich laten melden bij de huisarts?
Ja.
Welke effectieve maatregelen neemt Nederland om ervoor te zorgen dat de kans op verspreiding van het coronavirus van Italië naar Nederland verkleind wordt? Kunt u die toelichten?
Naar aanleiding van de berichten van de uitbraak van het nieuwe coronavirus in Italië is een aantal maatregelen genomen:
De casusdefinitie voor een verdacht geval van het nieuwe coronavirus is aangepast, personen met ziekteverschijnselen die in aangedane gebieden in Noord Italië zijn geweest moeten getest worden. Professionals zijn hierover geïnformeerd;
Het algemene publiek wordt geïnformeerd via de website van het RIVM en www.rijksoverheid.nl/coronavirus.nl.
Daarnaast heeft de rijksoverheid een speciaal nummer geopend voor een goede informatievoorziening richting het algemeen publiek;
De boodschap op de informatieborden van Schiphol is aangepast.
Mensen die in één van de gebieden zijn geweest waar het coronavirus heerst en luchtwegklachten hebben wordt geadviseerd om thuis te blijven. Ook wanneer zij dus nog geen koorts hebben. Worden de klachten erger, dan moeten zij telefonisch contact opnemen met de huisarts.
Klopt het dat we effectief te maken hebben met de meest grootschalige quarantainemaatregelen uit de wereldgeschiedenis?
In China en Italië zijn zeer uitgebreide quarantainemaatregelen genomen. Dit komt omdat het in deze gebieden onbekend is wat de bron precies is. De mensen worden geïsoleerd om te voorkomen dat zij andere mensen besmetten. Zo wordt verspreiding van ziektes tegen gegaan. Elke infectieziekte kent zijn eigen aanpak en beloop. En we leren ook van infectieziekten zoals de Mexicaanse griep, SARS ed. Juist door deze leercurve, is het ondoenlijk om de maatregelen uit het verleden – zeker op dit moment – tegen de huidige maatregelen af te zetten.
Hoe verklaart u dat Nederland te midden van deze grootschalige quarantaine geen reisrestricties oplegt?
De World Health Organization (WHO) en ECDC adviseren op dit moment geen handel- of reisbeperkingen. Het kabinet volgt dit advies.
Welke internationale organisaties hebben tot nu toe reisrestricties aangeraden voor welke gebieden? Zijn internationale organisaties vrij van politieke druk om voorstellen te doen om restricties op reizen naar bepaalde gebieden aan te raden als ze dat nodig achten?
De World Health Organization (WHO) geeft advies over reisrestricties in het kader van de volksgezondheid, mocht dit nodig zijn. Op dit moment waarschuwt de WHO expliciet tegen dergelijke disproportionele maatregelen. Daarnaast zijn luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk voor aanpassingen in het vluchtschema om de gezondheid van personeel en passagiers tijdens de vlucht te waarborgen.
Bestaat er een meldplicht voor mensen die in de afgelopen week in zones geweest zijn waar honderden mensen besmet zijn met het coronavirus en waarvoor lokale autoriteiten restricties hebben afgekondigd, zoals Daegu en Cheongdo (Zuid-Korea), Qum (Iran) en Lombardije (Italië)? Zo nee, waarom niet en waarom worden reizigers uit deze gebieden niet gevolgd en/of actief opgespoord en gevraagd zich te melden?
Reizigers uit deze gebieden worden niet actief gevolgd of opgespoord. Het heeft namelijk alleen zin om je te laten testen als je in één van de landen/regio’s met wijdverspreide emissies bent geweest en gezondheidsklachten hebt. Mensen die in één van de gebieden zijn geweest waar het coronavirus heerst en luchtwegklachten hebben wordt geadviseerd om thuis te blijven. Ook wanneer zij dus nog geen koorts hebben. Worden de klachten erger, dan moeten zij telefonisch contact opnemen met de huisarts.
Acht u het verantwoord dat er nog steeds rechtstreekse vluchten naar Amsterdam zijn vanuit Beijing en andere centra van de coronabesmettingen? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
Zoals de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in haar brief van 4 februari jl. over de rollen en verantwoordelijkheden in relatie tot de uitbraak van het nieuwe coronavirus en de luchtvaart schreef, zijn er nog geen besluiten genomen die leiden tot restricties voor de luchtvaart. Luchtvaartmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor aanpassingen in het vluchtschema om de gezondheid van personeel en passagiers te waarborgen.
In mijn stand van zakenbrief van 11 februari jl. gaf ik al aan dat ik ter handhaving van de openbare orde en veiligheid of andere dringende redenen kan verzoeken het burgerluchtverkeer tijdelijk of blijvend te beperken of te verbieden boven Nederland of gedeelten daarvan. De WHO waarschuwt expliciet tegen dergelijke disproportionele maatregelen. Een beperking van het luchtverkeer is daarom nu niet aan de orde. Passagiers van vluchten uit aangedane gebieden krijgen voor landing op Schiphol een informatiebrief om te letten op symptomen, thuis of in het hotel te blijven als ze ziek worden, en bij de arts aan te geven dat ze recent uit een aangedaan gebied zijn gekomen.
Kunt u aangeven wat het huidige reisadvies is naar streken (in bijvoorbeeld China, ItaIië, Iran en Zuid-Korea) die door het coronavirus getroffen zijn? Is dat advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog adequaat?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschrijven de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar het buitenland reizen. Dat gebeurt onafhankelijk, neutraal en zonder politieke overwegingen. Veiligheid is daarbij leidend. Reisadviezen worden zorgvuldig opgesteld op basis van objectieve en onafhankelijke informatie van bijvoorbeeld de inlichtingendiensten, lokale autoriteiten, andere landen van de Europese Unie, advies van het RIVM en andere ministeries.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken monitort de ontwikkelingen rondom de verspreiding van het nieuwe coronavirus doorlopend. Waar nodig worden reisadviezen van getroffen gebieden en/of landen aangepast. Het voorkomen van enkele gevallen van besmettingen met het coronavirus is op zichzelf geen element dat in een reisadvies wordt opgenomen. In de tekst van het reisadvies wordt zoveel mogelijk gewezen op eventuele (beperkende) preventiemaatregelen van lokale autoriteiten in de desbetreffende landen, die de eerste verantwoordelijkheid dragen voor een passende respons.
Indien sprake is van veel besmettingen en/of verdergaande generieke preventieve maatregelen kan het reisadvies (lokaal) op «geel» worden gezet («let op, veiligheidsrisico’s»). In specifieke gebieden waar sprake is van een grote uitbraak van het virus en verregaande maatregelen die het openbaar leven ontwrichten, wordt waar nodig geclassificeerd op «oranje» («alleen noodzakelijke reizen»). Enkel indien sprake is van een complete afsluiting van gebieden of steden, zal het reisadvies voor die gebieden op «rood» («niet reizen») worden geclassificeerd, zoals bij voorbeeld in de Hubei-provincie in China.
De inhoud van de reisadviezen is uiteraard altijd zo actueel mogelijk, waarbij zorgvuldigheid voorop staat. Zo kan het voorkomen dat de inhoud van een reisadvies niet gelijk loopt met (niet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geconsolideerde) informatie die via andere bronnen gemeld wordt (zoals via media). De meest actuele versie van de reisadviezen zijn te vinden op www.nederlandwereldwijd.nl en de Reisapp van Buitenlandse Zaken.
Betekent het feit dat het reisadvies voor heel Italië op 24 februari nog groen is, dat mensen die nu nog naar gebieden reizen waar een volledige lockdown is kunnen rekenen op volledige consulaire bijstand wanneer ze in de problemen zitten?
Het reisadvies is inhoudelijk aangepast in het weekeinde van 22 en 23 februari. Het reisadvies voor Italië is op 24 februari jl. verder aangepast, ook in lijn met de aanvullende preventieve maatregelen van de Italiaanse autoriteiten voor specifieke gebieden. In het noorden van Italië, in de provincies Lombardije en Padova, geldt op dit moment een in- en uitreisverbod voor een aantal gemeenten. Voor deze gebieden geldt op dit moment een «rood» reisadvies: het Ministerie van Buitenlandse Zaken raadt af naar deze gebieden toe te reizen. Reizigers worden geadviseerd om de instructies van de lokale autoriteiten op te volgen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat 24/7 gereed om consulaire hulpvragen te beantwoorden. De omstandigheden bepalen in hoeverre dat ook succesvol mogelijk is. Wereldwijd geldt dat wanneer een Nederlander in een «rood» gebied in nood komt en alsnog om consulaire bijstand vraagt, dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken daaraan voorwaarden of consequenties kan verbinden.
Er zijn thans geen consulaire hulpvragen van Nederlanders in de «rode» gebieden in Italië.
Ziet u, gezien het feit dat er nog veel onbekend is over het virus, de verspreiding en de risico’s, dat er een grote behoefte is aan actuele betrouwbare informatie? Wat is uw aanpak om inwoners, reizigers, het parlement en de media op een punt actueel op de hoogte te houden rondom de laatste ontwikkelingen? Is er aanleiding om dat op een specifieke plek te doen, die frequent geüpdatet kan worden?
Ik ben van mening dat eenduidige en zorgvuldige informatievoorziening voor burgers van belang is. Zo neemt de informatiebehoefte toe; dit is te merken aan het toenemend aantal telefonische vragen bij het RIVM. Ik heb daarom op www.rijksoverheid.nl/coronavirus een centrale locatie gecreëerd waar informatie over de ontwikkelingen rondom het nieuwe coronavirus met burgers wordt gedeeld, zodat de informatie breed vindbaar is. Daarnaast is er een speciaal publieksinformatienummer geopend voor mensen die vragen hebben over het coronavirus: 0800–1351.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het eind van deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Tienduizenden appartementeigenaren die een te hoge WOZ-beschikking ontvangen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Kassa «Tienduizenden appartementeigenaren ontvangen te hoge WOZ-beschikking» en het bericht «Te hoge belasting omdat gemeente VvE-reserve meerekent in WOZ-bepaling»1 2?
Ja.
Is u bekend hoeveel gemeenten het aandeel in de VvE-reserve meenemen in de waardebepaling van een woning?
Voor alle gemeenten geldt dat het (eventuele) aandeel in de reserve van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE-reserve) niet meetelt bij de waardebepaling van het betreffende appartement in het kader van de Wet WOZ. De taxatie en de taxatiemodellen zijn gericht op het inschatten van de marktwaarde van een appartement, waarbij het (eventuele) aandeel in een VvE-reserve buiten beschouwing wordt gelaten.
Het beoordelen van (het eventuele aandeel in) een VvE-reserve is uitsluitend aan de orde bij het analyseren van de verkoopprijs van een vergelijkbaar appartement (hierna: vergelijkingsobject) en bij het gebruiken van deze verkoopprijs bij het inrichten en optimaliseren van de taxatiemodellen die voor de WOZ-taxaties worden gebruikt. Conform de richtlijnen van de Waarderingskamer houden alle gemeenten daarbij rekening met de (eventuele) aanwezigheid van een VvE-reserve.
Bij het analyseren van de verkoopprijs van een vergelijkingsobject moet de taxateur op basis van de verkoopprijs inclusief het aandeel in de VvE-reserve een inschatting maken van de prijs die koper en verkoper zouden zijn overeengekomen als niet ook het aandeel in de VvE-reserve zou zijn overgedragen. Daartoe moet worden onderzocht of en in welke mate het aandeel in de VvE-reserve van invloed is geweest op de verkoopprijs, waarbij moet worden bekeken of en in welke mate de koper bereid is geweest het aandeel in de VvE-reserve als «extra» bedrag bovenop de prijs voor het appartement te betalen.
Ingeval sprake is van een vergelijkingsobject met een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve, blijft bij veel gemeenten een gedetailleerde analyse van het aandeel in de VvE-reserve op het moment van de verkoop van het vergelijkingsobject achterwege. Een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve heeft doorgaans namelijk geen betekenisvolle invloed op de verkoopprijs en dus de WOZ-taxatie. Deze werkwijze voorkomt dat administratieve lasten worden opgelegd aan kopers van appartementen en administrateurs van VvE’s, terwijl die activiteiten geen bijdrage leveren aan de nauwkeurigheid van de WOZ-taxaties. Gemeenten houden derhalve alleen rekening met significante, en dus betekenisvolle, VvE-reserves bij het analyseren van de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten ten behoeve van de waardebepaling van een appartement.
Deelt u de conclusie dat het handelen van die gemeenten in strijd is met de uitspraak van Rechtbank Den Haag3 en de eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad uit 19934?
Nee. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Koerhuis d.d. 21 mei 20195, worden de in antwoord 2 beschreven werkwijze van gemeenten en de door de Waarderingskamer bij haar toezicht gehanteerde kwaliteitseisen onderschreven. Met de werkwijze van gemeenten wordt geacht een adequate balans te zijn gevonden tussen het uitvoeren van de jurisprudentie en het voorkomen van administratieve lasten bij kopers van appartementen en administrateurs van VvE's.
Daarbij zij opgemerkt dat het arrest van de Hoge Raad uit 1993 (nr. 29300, LJN ZC5446, BNB 1993/325) voorschrijft dat «de invloed van de aanwezigheid van een dergelijke reserve [red. op verkoopprijzen van vergelijkbare onroerende zaken] steeds wordt uitgeschakeld door met dat gedeelte van de verkoopprijzen dat aan die reserve kan worden toegerekend geen rekening te houden».6
Het uitschakelen van de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs is niet hetzelfde als het zonder meer rekenkundig aftrekken van het aandeel in de VvE-reserve van de verkoopprijs. Zoals gezegd moet de taxateur bij de marktanalyse onderzoeken of en in welke mate een koper bij het bepalen van de aankoopprijs rekening heeft gehouden met de omvang van het aandeel in de VvE-reserve.
Deelt u de mening dat het nooit juist kan zijn dat het aandeel in de VvE-reserve zowel deel uitmaakt van de WOZ-waarde, en dus belast wordt in box 1, als belast wordt in box 3, omdat in de Inkomstenbelasting inkomsten nooit in meerdere boxen kunnen vallen?
De WOZ-waarde heeft uitsluitend betrekking op de waarde van een appartement en omvat dus niet mede het aandeel in de VvE-reserve. Er is daarmee geen sprake van het in meerdere boxen belasten van het aandeel in de VvE-reserve. Voor de waardebepaling van een appartement baseert de gemeente zich op marktgegevens. In feite gaat het daarbij om de prijs die de koper bereid is te betalen voor het appartement, zonder dat sprake is van de overdracht van het aandeel in de VvE-reserve. In de praktijk is een dergelijke gescheiden verkoop echter onmogelijk. Daarom moet de taxateur uit de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten, waarin wel automatisch ook de overdracht van het aandeel in de VvE-reserve is opgenomen, afleiden wat de koper had willen betalen voor uitsluitend het appartement.
Klopt het dat gemeenten van het kadaster de verkoopcijfers krijgen aangeleverd op basis waarvan ze de WOZ-beschikking vaststellen en dat daarbij niet is weergegeven wat het VvE-aandeel in de koopsom is?
Ja, dat klopt. Voor het verkrijgen van inzicht in het aandeel in de VvE-reserve dat bij de verkoop is overgedragen kan de gemeente daarom niet volstaan met gegevens die zij krijgt geleverd door het Kadaster. Er is altijd een nadere analyse door de gemeente noodzakelijk. In sommige gevallen kan worden volstaan met het (tegen betaling) opvragen van een kopie van de notariële akte. Die akte bevat dan (exacte of indicatieve) informatie over het aandeel in de VvE-reserve. In andere gevallen zal nadere informatie moeten worden opgevraagd bij de koper, die deze informatie wellicht weer zal moeten opvragen bij de administrateur van de VvE, omdat de notariële akte geen informatie bevat over (de stand van de VvE-reserve en) het aandeel in de VvE-reserve dat is overgedragen.
Klopt het dat gemeenten daarom op basis van de genoemde jurisprudentie de gegevens van het VvE-aandeel in de koopsom expliciet moeten opvragen?
Ja, zie het antwoord op vraag 5. Zoals eerder aangegeven maken gemeenten ter beperking van administratieve lasten voor kopers en administrateurs van VvE’s steeds een afweging met betrekking tot de noodzaak van het opvragen van gegevens met het oog op de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs. Gezien het feit dat een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve doorgaans geen betekenisvolle invloed heeft op de verkoopprijs van het vergelijkingsobject en dus de WOZ-taxatie, leidt die afweging ertoe dat een gedetailleerde analyse van het aandeel in de VvE-reserve achterwege blijft in geval sprake is van een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve.
Wilt u gemeenten wijzen op de uitspraak van Rechtbank Den Haag zodat de WOZ-beschikkingen correct worden vastgesteld en voorkomen wordt dat de VvE-reserve in meerdere boxen belast wordt en dat eigenaren individueel jaarlijks bezwaar moeten maken tegen de WOZ-beschikking?
Gemeenten en de Waarderingskamer zijn op de hoogte van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag en gaan daar zorgvuldig mee om. Daarbij zij nogmaals opgemerkt dat enige ruimte wordt gelaten voor het maken van een afweging tussen de administratieve lasten voor kopers en administrateurs van VvE's aan de ene kant en de invloed die de aldus verkregen informatie kan hebben op de nauwkeurigheid van de WOZ-taxaties aan de andere kant. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is geen sprake van het belasten in meerdere boxen.
Wilt u bij de herziening van het box-3-stelsel ingaan op de vraag of het voor mensen met een VvE-reserve, de uitvoering van de WOZ door gemeenten en uitvoeringspraktijk van box 3 door de Belastingdienst gunstiger is als de VvE-reserve in box 3 blijft vallen of als deze reserve wettelijk aan de woning wordt toegerekend en dus in box 1 valt in geval van een eigen woning?
Fiscaal gezien is een lidmaatschapsrecht in een VvE een vermogensrecht dat op grond van artikel 5.3 Wet inkomstenbelasting 2001 tot de grondslag van box 3 wordt gerekend. De Hoge Raad heeft op 13 augustus 2010 bevestigd7 dat een dergelijk lidmaatschapsrecht geen deel uitmaakt van de eigen woning en daarom behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. De Hoge Raad merkte daarbij op dat dit leidt tot gelijke behandeling ten opzichte van woningeigenaren die geen lid zijn van een VvE en zelf reserves aanleggen ten behoeve van toekomstig onderhoud. Dergelijke reserves worden voor de toepassing van de eigenwoningregeling immers ook niet gerekend tot (de waarde van) die eigen woning. Er is geen aanleiding om deze fiscale behandeling te wijzigen.
Verder zou het meenemen van het aandeel in de VvE-reserve in de WOZ-waarde van het appartementsrecht ten opzichte van het belasten van het aandeel in de VvE-reserve in box 3 nadelig zijn voor appartementseigenaren. Een hogere WOZ-waarde leidt immers onder meer tot een hoger eigenwoningforfait in box 1 en daarmee tot een per saldo lager voordeel van de aftrek van rente en kosten eigen woning dan wel tot een hogere belasting in box 18. In box 3 betalen appartementseigenaren pas belasting over het aandeel in de VvE-reserve wanneer het totaal in box 3 in aanmerking te nemen vermogen uitkomt boven het heffingvrije vermogen. Het individuele aandeel in een VvE-reserve is veelal beperkt in omvang waardoor als gevolg van alleen dit aandeel meestal geen sprake zal zijn van heffing in box 3.