De agressieve en misleidende telefonische verkoop van thuisbatterijen. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma Radar van 10 maart 2025, waarin duidelijk wordt dat er steeds meer bedrijven op agressieve en misleidende wijze thuisbatterijen proberen te verkopen?
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Verandert de uitzending van Radar iets aan uw antwoorden op de vragen 1, 2, en 5 op eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen (Kamerstuk 2024Z18132)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Net als de Kamer heeft het kabinet met zorg kennisgenomen van deze recente berichtgeving over signalen rond mogelijke uitwassen en oneerlijke handelspraktijken op de markt voor de verkoop van thuisbatterijen.
De antwoorden op de eerder door de Kamer gestelde vragen 1 en 5 blijven echter in grote lijnen hetzelfde. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) beschikt reeds over wettelijke instrumenten om onrechtmatige verkooppraktijken aan te pakken. Het kabinet merkt hierbij op dat de ACM een autonome toezichthouder is die geen uitspraken kan of mag doen over lopende onderzoeken die zij uitvoert. Daar valt onder dat de ACM in algemene zin niet kan bevestigen of ontkrachten dat zij onderzoek heeft lopen; dit zou immers het rechtsproces in de weg kunnen zitten.
Voor wat betreft het antwoord op de tweede vraag had het kabinet ten tijde van de eerdere beantwoording geen andere signalen ontvangen van schimmige verkoop van thuisbatterijen. Zoals gezegd waarschuwde de ACM in december voor onduidelijke verkoop van thuisbatterijen en raadde het af om telefonisch of via sociale media een thuisbatterij aan te schaffen. Deze waarschuwing is op 27 januari jl. ook meegenomen in de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen. Consumenten kunnen klachten over verkoop van thuisbatterijen doorgeven op de website van de ACM en uit de documentaire van de AVROTROS blijkt dat er inderdaad klachten zijn die langs deze weg zijn doorgegeven. Het kabinet vindt het goed dat consumenten met klachten deze onder de aandacht brengen, zodat de toezichthouder deze signalen kan meewegen in het kader van haar taken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven mensen onjuist en onvolledig informeren en onder druk zetten om een veel te dure thuisbatterij te kopen?
Het verstrekken van juiste en voldoende informatie aan consumenten is verkopende partijen bij wet verplicht. Dat verkopende partijen zich hier niet aan lijken te houden bij de verkoop van batterijen is zeer onwenselijk. Als en wanneer hier sprake van is, kan de toezichthouder handhaven. De verkoop van thuisbatterijen is een snelgroeiende markt waarin diverse nieuwe partijen in korte tijd actief zijn geworden. Het kabinet heeft zijn zorgen met de toezichthouder en met vertegenwoordigers van de sector gedeeld over de berichtgeving, die de betrouwbaarheid van de informatievoorziening rond thuisbatterijen in een slecht daglicht zet. De markt is nieuw en in ontwikkeling. Met de recente groei en toenemende signalen over onrechtmatige praktijken kan een breed gedragen gedragscode voor bedrijven de markt helpen professionaliseren. Ook zou dit de consumenten kunnen helpen zich juist te informeren en weloverwogen keuzes te maken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven dreigen met een torenhoge boete wanneer iemand de aankoop binnen de wettelijke 14 dagen bedenktijd wil annuleren? Welke consequenties kunnen worden verbonden aan dit soort agressieve praktijken? Kunnen er boetes worden uitgedeeld, of kan de vergunning worden ingetrokken?
Het kabinet vindt dergelijke berichten zorgwekkend. Ook de wettelijke bedenktijd van 14 dagen betreft een recht van consumenten en daar tegenover staat een plicht voor verkopende bedrijven die nageleefd moet worden. Voor de bedenktijd van 14 dagen geldt dat consumenten hierop recht hebben als ze een product kopen via telefonische verkoop, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie die bij wet uitgezonderd is, bijvoorbeeld een maatwerkproduct als een gegraveerde ring of een op maat gemaakt pak. Van een dergelijke bijzondere situatie lijkt bij de aanschaf van een thuisbatterij geen sprake te zijn. De ACM oordeelt als toezichthouder of en wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, houdt toezicht op de naleving van de bedenktermijn en kan hierop handhaven.
Welke rechten hebben mensen die voor te veel geld een thuisbatterij hebben aangeschaft en daarbij onjuist of onvolledig zijn geïnformeerd, en/of die onder druk zijn gezet en waarbij is gedreigd met een opzegboete terwijl dit juridisch niet juist is?
Consumenten hebben bij koop op afstand recht op 14 dagen bedenktijd. Als de verkoper consumenten hier niet op de juiste wijze over informeert, wordt de bedenktijd verlengd met 1 jaar. Wie niet de juiste informatie ontving en nog in die periode zit, kan dus alsnog kosteloos van de koop af.
Hoe kan het dat dezelfde «ondernemers» onder verschillende bedrijfsnamen opereren en telkens dezelfde trucs uithalen en daardoor door kunnen blijven gaan met hun malafide praktijken? Kunt u toezeggen om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat niet alleen bedrijven, maar ook de «ondernemers» erachter geweerd worden van de markt?
De ACM kan geen beroepsverbod opleggen aan individuele ondernemers. De ACM kan bestuurders wel persoonlijk beboeten. Dit is in het verleden ook gebeurd bij overtredingen. Deze boetes kunnen bij herhaaldelijke overtreding ook worden verhoogd. Daarnaast kan via het strafrecht door een rechter wel een beroepsverbod worden opgelegd voor 2 tot 5 jaar. Een beroepsverbod wordt niet zomaar uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor delicten zoals belasting- en faillissementsfraude en valsheid in geschrifte. Het kabinet zal in gesprek gaan met de ACM om te vragen naar deze praktijken van bedrijven en ondernemers en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Hoe kan het dat deze bedrijven telkens met een nieuw telefoonnummer bellen, zodat blokkeren geen zin heeft? Wat kunt u daaraan doen?
Telefoonnummers worden door de ACM normaliter toegekend aan telecomaanbieders die deze nummers vervolgens in gebruik geven aan hun klanten. In het zakelijke segment kan het daarbij gaan om reeksen nummers. Een bedrijf met de beschikking over zo’n reeks kan telkens met een ander nummer bellen en op die manier meerdere malen contact leggen met eenzelfde persoon. Ook zou sprake kunnen zijn van gebruik van telefoonnummers door een bedrijf waarvoor deze geen gebruiksrechten heeft.
In het tweede geval (bij het ontbreken van gebruiksrechten) kunnen de betrokken telecomaanbieders maatregelen nemen om dergelijk gebruik te beëindigen; ook is de ACM bevoegd hiertegen op te treden. In het eerste geval (indien wel sprake is van gebruiksrechten) is dit meer gecompliceerd. Er is geen specifieke wettelijke voorziening die dergelijk gebruik van telefoonnummers voor misleidende praktijken aan banden legt.
Kunt u nader ingaan op het onderdeel van de reportage van Radar waaruit blijkt dat de verkopers van thuisbatterijen in het bezit zijn van een telefoonnummer en informatie over het energiecontract en het aantal zonnepanelen van de mensen die zij benaderen? Hoe komen zij aan deze informatie? Is dit legaal? Beschermen energiebedrijven de privacy van hun klanten wel voldoende?
Er is over deze individuele casus geen informatie bekend over hoe de telefoonnummers zijn verkregen.
Klopt het dat telefoonnummers van mensen verhandeld worden?
Mogelijke verhandeling van telefoonnummers ligt op het terrein van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Over bewijs van het verhandelen van telefoonnummers beschikt de AP niet. Wel herkent de AP uit klachten dat het voorkomt dat het onduidelijk is hoe persoonsgegevens bij de organisatie waarover wordt geklaagd terecht zijn gekomen. Bijvoorbeeld wanneer personen een klacht indienen dat ze gebeld worden terwijl ze de partij niet kennen of dat deze niet kan aangeven waar de informatie vandaan komt.
Verdenkingen van het verhandelen van telefoonnummers zijn niet nieuw. De aangepaste Telecommunicatiewet stelt dat mensen alleen gebeld mogen worden als ze hiervoor expliciete toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit houdt in dat te achterhalen moet zijn wanneer deze toestemming is gegeven en dat aan te tonen is dat de betreffende persoon deze toestemming heeft gegeven. Tegelijk is het ook de praktijk dat partijen mensen verleiden om hun gegevens te delen, bijvoorbeeld bij winacties waarbij ze bij deelname hun gegevens delen. In zo’n geval is bellen alleen gelegitimeerd als de consument zijn toestemming vrijelijk heeft gegeven en dus ook duidelijk de keuze had om mee te doen aan de winactie zónder toestemming te geven om te bellen.
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2026 telefonische verkoop van thuisbatterijen zonder toestemming vooraf verboden is? Hoe gaat dit verbod worden gehandhaafd?
Telefonische verkoop is momenteel alleen toegestaan als een consument hier vooraf toestemming voor heeft gegeven, tenzij er sprake is van een klantrelatie. Artikel 7.8 van de Energiewet scherpt deze regels aan: in beginsel mogen mensen straks alleen worden gebeld als zij de beller toestemming hebben gegeven. Dit geldt ook voor de verkoop van thuisbatterijen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven voldoende tijd hebben om hun bedrijfsvoering in te richten op de nieuwe situatie. In dat kader denkt het kabinet aan een overgangsstermijn van minimaal een jaar na publicatie van de Energiewet in het Staatsblad, waarbij het kabinet het beleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving in acht wil nemen (inwerkingtreding op 1 januari of 1 juli). De Energiewet is op 25 januari 2025 gepubliceerd. De aanscherping zal in werking treden op 1 juli 2026. Hiermee komt het kabinet tevens tegemoet aan de wens van de indiener van het amendement om een redelijke, maar wel zo kort mogelijke invoeringstermijn te hanteren. De ACM houdt toezicht op de nieuwe regels en kan handhaven als dat nodig is.
Hoe ziet «voorafgaande toestemming» eruit? Kan dat ook zijn dat iemand algemene voorwaarden accepteert waarin verstopt staat dat «de gegevens gebruikt worden of gedeeld worden met derden voor commerciële doeleinden» of een variant daarop?
Expliciete toestemming wordt gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring of een mondelinge verklaring, waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig instemt. Stilzwijgen, bijvoorbeeld via de algemene voorwaarden of inactiviteit, geldt niet als toestemming.
Deelt u dat een waarschuwing vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet genoeg is en dat actieve toezicht en handhaving op zijn plaats is?
De ACM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder of handelspraktijken onrechtmatig zijn. Wanneer hier sprake van blijkt te zijn, dan kan de ACM optreden. Bij het bepalen van vervolgstappen staat het effect van optreden centraal: naast het bestraffen van overtredingen wordt daarbij meegewogen hoe de onderliggende oorzaken kunnen worden aangepakt en herhaling kan worden voorkomen.
In het antwoord op vraag 4 op de eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen geeft u aan dat de ACM zelf gaat over de onderzoeken die worden uitgevoerd; kunt u toezeggen om in gesprek te gaan met de ACM en aan te dringen op toezicht en handhaving?
Het aandringen op toezicht en handhaving kan niet, zie eerder antwoord op vraag 2. Wel zullen gesprekken worden gevoerd met de ACM om te vragen naar deze praktijken en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Het vaccineren van pluimvee tegen vogelgriep |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Hoe bent u tot het besluit gekomen om te starten met een pilot tegen vogelgriep? Welke belangen heeft u hierbij afgewogen? Welke personen of organisaties hebben de besluitvorming hieromtrent beïnvloed of daartoe pogingen ondernomen? Kunt u een overzicht van deze personen of organisaties, de belangen die zij behartigen, hun zienswijzen en de uitkomst van uw belangenafweging met de Kamer delen?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep is uiteengezet hoe ik stapsgewijs werk aan grootschalige vaccinatie van pluimvee in Nederland om de kans op uitbraken met vogelgriep in de toekomst nog verder te verkleinen ten behoeve van dier- en volksgezondheid. De laatste update van de voortgang is januari 2025 met de Tweede Kamer gedeeld.
Ik voer dit stappenplan uit in nauwe samenwerking met AVINED, de brancheorganisatie voor pluimvee. Zij staan achter dit plan van aanpak en hebben de afgelopen jaren veel werk verricht om deze pilot mogelijk te maken. Op basis van de gesprekken met hen en andere stakeholders zal ik ook de volgende stappen richting grootschalige vaccinatie bepalen. (Kamerstukken 28 807, nrs. 291, 296, 306). Ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is vanaf het begin betrokken.
Overigens is het al jaren gangbare praktijk om pluimvee te vaccineren, ook met dit type vectorvaccin, zoals tegen Newcastle disease.
Op welk pluimveebedrijf is de pilot gestart en welke pluimveebedrijven zullen hier mogelijk op een later moment aan deelnemen? Hoe is de keuze op dit of deze pluimveebedrijven gevallen?
De pilot is gestart op de broederij, omdat het vaccin wordt toegediend aan eendagskuikens. Na uitkomst worden de kuikens de eerste 18 weken gehuisvest op een opfoklegbedrijf, en gaan daarna naar een legbedrijf waar de hennen eieren leggen gedurende een reguliere legperiode. Daarna worden de dieren geslacht.
AVINED heeft in de voorbereiding op de pilot pluimveehouders gevraagd of zij bereid waren deel te nemen aan de pilot. Dat heeft geresulteerd in deze drie deelnemers in de keten: de broederij, het opfokbedrijf en het legbedrijf.
Afhankelijk van het verloop van de pilot en de reacties van onder andere handelspartners zal ik samen met de sectoren en andere stakeholders bepalen welke volgende stappen we kunnen zetten om te komen tot grootschalige vaccinatie.
Welke vaccins worden in de pilot precies gebruikt? Welke andere vaccins heeft u overwogen? Hoe is uw keuze gevallen op de vaccins die in de pilot worden gebruikt? Wat zijn de verwachte kosten van de vaccins?
In de pilot wordt een vectorvaccin gebruikt, INNOVAX-ND-AI, van MSD Animal Health. Dat is een vaccin dat na een beoordeling door het Europees Medicijnagentschap (EMA), door de Europese Commissie is toegelaten in de Europese Unie, voor gebruik bij kippen. Dit vaccin is door het EMA beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu. Dat geldt dus ook voor de producten van gevaccineerde hennen, te weten de eieren en het vlees. Het is eenzelfde type vaccin als de twee vectorvaccins die in de veldproef worden onderzocht op effectiviteit. Die hebben echter geen Europese toelating. De kosten van het vaccin dat in de pilot is gebruikt zijn beperkt.
Op basis van welke (wetenschappelijke) onderzoeken en praktijkervaringen heeft u geconcludeerd dat de gebruikte vaccins effectief zullen zijn in het voorkomen van vogelgriep en de verspreiding ervan?
Er is een transmissieproef gedaan met vier vaccins, waaronder twee vectorvaccins. Daaruit bleek dat deze vectorvaccins effectief zijn tegen een besmetting met vogelgriep. Deze twee vaccins worden in een veldproef getest op effectiviteit. Uit twee transmissieproeven die tot nu toe in het kader van die veldproef zijn uitgevoerd bleek dat deze vaccins ook onder veldomstandigheden effectief zijn. Het eindrapport van deze veldproef verschijnt in 2026. De rapporten van de drie bovengenoemde transmissieproeven zijn naar de Tweede Kamer gestuurd. (Kamerstukken 28 807 nrs. 286, 300, 306). In de pilot die 10 maart jl. is gestart wordt een vergelijkbaar vectorvaccin gebruikt. Dit vaccin heeft een Europese markttoelating, na een beoordeling van het Europees Geneesmiddelenbureau.
Bent u bekend met het bericht «Britten wijzen vaccinatie tegen vogelgriep af»?1 Bent u bekend met de uitkomsten van het onderzoek van de Britse taskforce? Hoe beoordeelt u deze uitkomsten?
Ja. Ik ken het bericht en ben bekend met de opvatting van het Verenigd Koninkrijk (VK) en de sectoren. De Britse overheid sluit vaccinatie niet uit, maar wil eerst meer informatie hebben, over bijvoorbeeld de kosten en baten en handelsgevolgen. Dat is herkenbaar en begrijpelijk. Juist vanwege dit soort aspecten vraagt vaccinatie een zorgvuldige voorbereiding. Daarom volg ik een stapsgewijze aanpak. Na de veldproef was de pilot de volgende stap, onder andere om te kijken naar de gevolgen voor de handel, en ook om ervaring op te doen met de implementatie. Frankrijk vaccineert ook tegen hoogpathogene vogelgriep en dit verloopt succesvol. De importbeperkingen die de Verenigde Staten en Canada hadden opgeworpen voor vlees van niet-gevaccineerd pluimvee zijn inmiddels gedeeltelijk weggenomen.
Ik ben van mening dat vaccinatie een goede bijdrage kan leveren aan het verder terugdringen van de risico’s. Die opvatting wordt ook gedeeld door de Europese Commissie en de landen die zijn aangesloten bij de Wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH), die daarover een statement heeft opgesteld (https://www.woah.org/en/avian-influenza-vaccination-why-it-should-not-be-a- barrier-to-safe-trade). Ik ga bij het invoeren van grootschalige vaccinatie echter niet over één nacht ijs. Gezien de risico’s voor de handel, en de inzet voor de implementatie van het surveillanceprogramma volg ik een stapsgewijze aanpak.
Deelt u de opvatting dat het vogelgriepvaccin een vals gevoel van veiligheid creëert, omdat gevaccineerde dieren nog steeds geïnfecteerd kunnen raken, het virus kunnen vasthouden en verspreiden naar andere gevaccineerde of niet-gevaccineerde dieren? Zo nee, waarop baseert u het tegendeel?
Nee die opvatting deel ik niet. Het is bekend dat kippen mogelijk nog besmet kunnen raken. Met het intensieve surveillanceprogramma zoals voorgeschreven in de Europese regelgeving (verordening (EU) 2023/361) kunnen besmettingen bij inspecties snel worden opgespoord. De wetenschappelijke resultaten wijzen erop dat mocht er toch een infectie zijn de infectiviteit (besmettelijkheid) van een gevaccineerd koppel veel geringer is dan van een ongevaccineerd koppel, en dat de gevoeligheid van gevaccineerde kippen die nog niet besmet zijn een stuk lager is. Initiële besmettingen lopen dus gemakkelijker dood, en spreiding is minder uitgebreid. Gelet op voorgaande verwacht ik dat een eventueel besmet gevaccineerd koppel geen nieuw bedrijf besmet, voordat de besmetting op het bedrijf in kwestie is gevonden en er maatregelen worden getroffen.
Kunt u uitsluiten dat de vaccins negatieve effecten hebben op de gezondheid van de gevaccineerde dieren zelf, bijvoorbeeld door verminderde weerstand of andere bijwerkingen?
Het dossier horend bij de toelating is beoordeeld door EMA. De bijwerkingen, de werkzaamheid en de veiligheid zijn beoordeeld. De EMA is een onafhankelijk Europees instituut met grote deskundigheid. Vergelijkbare vaccins tegen andere pluimveeziekten worden al jaren in de pluimveehouderij ingezet. Er is geen reden om te twijfelen aan de veiligheid van het vaccin of de veiligheid van de producten van gevaccineerde kippen.
Heeft u onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke effecten van het vaccin op de veiligheid van de eieren en het vlees van gevaccineerde kippen voor menselijke consumptie? Zo ja, kunt u deze onderzoeksresultaten met de Kamer delen?
Het EMA heeft het vaccin beoordeeld op werkzaamheid en veiligheid voor dier, mens en milieu. De beoordeling is openbaar gemaakt op de website van het EMA (Innovax-ND-H5 | European Medicines Agency (EMA). De onderzoeksresultaten van de fabrikant, die vallen onder het beoordeelde dossier, zijn niet openbaar.
Kunt u garanderen dat er géén sporen van het vaccin, of van door het vaccin geïnduceerde stoffen, aanwezig zullen zijn in de eieren of het vlees van gevaccineerde kippen?
Het EMA heeft het dossier beoordeeld en aangegeven dat het vaccin veilig is voor dier en mens. De wachttijd voor eieren en vlees van deze kippen is nul dagen (Innovax-ND-H5 | European Medicines Agency (EMA)).
Deelt u de mening dat het, met het oog op consumentenvoorlichting en keuzevrijheid, noodzakelijk is dat consumenten expliciet worden geïnformeerd wanneer zij eieren of kippenvlees van gevaccineerde dieren kopen of consumeren? Zo ja, bent u bereid ervoor zorg te dragen dat op de verpakkingen van producten die eieren of vlees van gevaccineerde kippen bevatten, dit duidelijk staat aangegeven? Zo nee, waarom niet?
Consumenten eten al decennia eieren en vlees van gevaccineerde kippen. Kippen worden tegen veel ziekten gevaccineerd, ook met vergelijkbare vaccins.
Voorbeelden van ziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn infectieuze bronchitis, infectieuze bursitis, infectieuze larynhgotracheitis, Newcastle disease, Salmonella Enteritidis en coccidiose.
De eieren en het vlees van gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie. Op verpakkingen van eieren en vlees staat niet welke vaccins zijn toegediend. Dit geldt ook in het geval van de eieren en het vlees van de kippen uit de pilot. Ik wil u er ook op wijzen dat het Voedingscentrum Nederland informatie geeft over voedsel afkomstig van gevaccineerde dieren (Vaccinaties bij dierziekten| Voedingscentrum).
Heeft u geïnventariseerd wat de mogelijke directe en indirecte (economische) gevolgen zullen zijn voor de bedrijfsvoering van pluimveehouders die hun kippen laten vaccineren? In hoeverre bestaat het risico dat Nederlandse pluimveehouders, indien wordt overgegaan tot grootschalige vaccinatie, te maken krijgen met handelsbelemmeringen in binnen- en buitenland?
Ja die inventarisatie is uitgevoerd. Daarover heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken 28 807, nrs. 291, 296, 306). AVINED staat achter mijn aanpak, heeft daaraan meegewerkt en steunt de aanpak om te komen tot grootschalige vaccinatie. Ik onderken de risico’s voor de handel in pluimvee en hun producten als we in Nederland op grote schaal gaan vaccineren. Daarom volg ik een stapsgewijze aanpak, samen met AVINED.
Kunt u bovenstaande vraag eveneens beantwoorden voor de overige bedrijven in de gehele kipproductieketen – van verhandeling tot verwerking van kipproducten als ingrediënt, halffabrikaat of eindproduct? In hoeverre worden de betrokken bedrijven op de hoogte gesteld van de vaccinatiestatus van kipproducten die zij afnemen of verwerken?
De consumptie-eieren komen in doosjes of trays in de winkel. De courante eieren worden niet verwerkt in producten. De eieren worden alleen in Nederland afgezet. De eieren zijn gestempeld, dus het herkomstbedrijf kan worden getraceerd. Op de eieren komt niet te staan met welke vaccins de kippen allemaal zijn gevaccineerd. De eieren die niet bestemd zijn als tafelei worden verwerkt in producten. Ook deze producten worden alleen in Nederland afgezet. De afnemer van deze eieren is op de hoogte van de vaccinatiestatus.
Kunt u bovenstaande vraag eveneens beantwoorden voor andere sectoren, zoals horeca en detailhandel?
De consumptie-eieren komen in doosjes in de winkel. De eieren zijn gestempeld, dus het herkomstbedrijf kan worden getraceerd. Op de eieren komt niet te staan met welke vaccins de kippen zijn gevaccineerd. Ook de producten waarin de eieren zijn verwerkt worden niet apart gemerkt.
Welke gevolgen verwacht u voor de kostprijs van producten die ingrediënten afkomstig van gevaccineerd (of juist niet-gevaccineerd) pluimvee bevatten voor consumenten?
Er is nu geen effect van deze vaccinatie op de kostprijs. Het vaccin en het surveillanceprogramma bijvoorbeeld worden gefinancierd vanuit overheidsbudget. De eieren zijn niet anders dan eieren van kippen die niet zijn gevaccineerd met dit vaccin. De kostprijs voor deze houder verandert dus niet. Onderzoeken hoe dat zich ontwikkelt bij een grootschalige vaccinatiecampagne is onderdeel van mijn stappenplan.
Welke gevolgen verwacht u ten aanzien van de acceptatie van gevaccineerd pluimvee, eieren van gevaccineerd pluimvee en producten (bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie) die ingrediënten afkomstig van gevaccineerd pluimvee bevatten?
Ik ga ervan uit dat consumenten en handelspartners het nut van vaccinatie onderkennen. Tenslotte wordt vaccinatie al decennia succesvol ingezet ter voorkoming van infectieziekten of om de ziektelast te verminderen. Levensmiddelen afkomstig uit gevaccineerde kippen worden al decennia geconsumeerd. De eieren en het vlees van deze tegen vogelgriep gevaccineerde kippen zijn veilig voor humane consumptie.
Met deze vaccinatie kunnen we de risico’s van een vogelgriepbesmetting voor de dier- en volksgezondheid verlagen, omdat het aantal uitbraken naar verwachting lager wordt en daarmee ook de hoeveelheid virus in de omgeving en dus blootstelling of kans op mutaties. Ik zet mij nationaal en internationaal in om het draagvlak voor vaccinatie tegen vogelgriep te vergroten om zo de kans op uitbraken en de gevolgen ervan te verkleinen. Dit draagt bij aan een betere dier- en volksgezondheid.
Kunt u uitsluiten dat deze pilot uiteindelijk zal leiden tot een verplichte vaccinatie voor alle pluimveehouders in Nederland? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de keuzevrijheid van boeren en consumenten?
Ik werk nu, samen met AVINED, aan een vervolg, om te komen tot een grootschalige vaccinatie. Ik doe dit stapsgewijs. Over een vaccinatieprogramma te zijner tijd, een scenario, kan ik nu geen informatie geven. Dat ga ik uitwerken op basis van de eerste resultaten van de pilot. Zodra ik meer zicht heb op een concreet scenario informeer ik de Kamer hierover. Ik verwacht dat ik voor het einde van dit jaar daar meer informatie over heb.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Afgesproken normen in zedenzaken niet gehaald’ |
|
Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afgesproken normen in zedenzaken niet gehaald?»1
Ja.
Wanneer wist u dat de afspraken met de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Rechtspraak ten aanzien van de doorlooptijden nogmaals niet zijn behaald? Welke actie(s) heeft u vervolgens ondernomen?
Over de doorlooptijden van zedenzaken wordt jaarlijks in het voorjaar gerapporteerd via de Strafrechtketenmonitor, die ook met uw Kamer wordt gedeeld. De meest recente Strafrechtketenmonitor is die van 2023, die in juni 2024 is gepubliceerd.2 In de Kamerbrief voortgang seksuele delicten van december 2024 heb ik verder toegelicht dat er tekenen van verbetering van de doorlooptijden zichtbaar zijn en dat concrete cijfermatige informatie hierover wordt opgenomen in de komende Strafrechtketenmonitor.3 Mede naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur ben ik nader geïnformeerd. De officiële, gevalideerde cijfermatige informatie zal worden opgenomen in de Strafrechtketenmonitor die dit voorjaar wordt gepubliceerd.
Uit een eerste beeld blijkt dat de inspanningen die al langere tijd, onder andere via het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken (hierna: het actieplan), worden verricht om de doorlooptijden terug te dringen, in 2024 resultaat beginnen op te leveren. Op geen van de trajecten wordt de streefnorm gehaald, maar het algemene beeld is dat het de organisaties in de strafrechtketen is gelukt om meer oudere zaken af te handelen en de voorraden te verminderen zonder dat de doorlooptijden zijn opgelopen. Dit ondanks een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften, onderbezetting en het feit dat de organisaties in de strafrechtketen de Wet seksuele misdrijven in deze periode hebben geïmplementeerd. Op sommige trajecten van het strafproces zijn deze termijnen zelfs licht verbeterd. Zo is bijvoorbeeld het percentage zaken dat na instroom bij het OM binnen 60 dagen wordt beoordeeld van 48% in 2021 naar 60% in 2024 gestegen.
Het actieplan is in opdracht van het Bestuurlijk Ketenberaad door de organisaties uit de strafrechtketen in 2022 opgesteld. Om de voortgang van het actieplan te waarborgen en de behaalde resultaten verder te versterken, heeft het Bestuurlijk Ketenberaad besloten het oorspronkelijk tot eind 2024 lopende actieplan, met een jaar te verlengen, tot eind 2025. Ik steun dit besluit. Via het actieplan wordt niet alleen gewerkt aan het verkorten van de doorlooptijden, maar ook aan het verbeteren en verder professionaliseren van de strafrechtketen. Daarbij wordt ook ingezet op meer regie voor het slachtoffer in zedenzaken en meer inzet op betekenisvolle interventies. Ik vind het belangrijk om de verdere resultaten van het actieplan af te wachten alvorens in overleg met de strafrechtketen eventuele verdere maatregelen te overwegen.
Kunt u het percentage behandelde zedenaangiftes vertalen naar hoeveelheden? Hoeveel zedenaangiftes zijn afgelopen jaar niet binnen de afgesproken termijn behandeld?
Voor de politie is de streefnorm afgesproken dat in 80% van de gevallen een aangifte van een zedendelict binnen 180 dagen (6 maanden) wordt ingezonden naar het OM. Eind 2024 waren er in totaal 3.194 zedenzaken bij de politie in behandeling. Het gaat daarbij om aanranding, verkrachting, incest, ontucht met minderjarigen, grooming en overige zedenmeldingen, openbare schennis en sexting. Hiermee is de werkvoorraad zedenzaken bij de politie gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar (3.398 eind 2023) en ligt de voorraad inmiddels ruim onder het niveau van 2020 (3.346 eind 2020). In 716 van die zaken was de aangifte langer dan 6 maanden (streefnorm) in behandeling. Dit aantal ligt lager dan in voorafgaande jaren. Tegelijkertijd constateert de politie een toename van het aantal geregistreerde zedenmeldingen en aangiften van zedendelicten naar respectievelijk 14.802 meldingen en 3.567 aangiften in 2024 (eind 2023 was sprake van 14.046 meldingen en 3.151 aangiften). Dit betekent dat de zedenteams, bij een toename aan werk, in staat zijn gebleken om stappen te zetten op het terugdringen van de werkvoorraden. In het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de werkvoorraden op het terrein van zedenzaken bij de politie.
Erkent u dat sinds het instellen van de normen in 2019 slechts een lichte verbetering is te zien in de doorlooptijden en er na zes jaar onvoldoende vooruitgang is geboekt? Vindt u dit aanleiding om het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken tegen het licht te houden of te wijzigen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 is in 2024 op sommige trajecten in het strafproces inderdaad een verbetering in de doorlooptijd te zien. Daarbij moet worden opgemerkt dat het percentage dat binnen de streefnorm valt slechts een beperkt beeld schetst. Zo zorgt het afhandelen van oude zaken en cold cases in het belang van het slachtoffer bijvoorbeeld in eerste instantie voor een daling van het percentage. Ook worden de resultaten van ketenorganisaties behaald in een context van een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften bij de politie. Tegen die achtergrond zijn in 2024 meer oudere zaken afgehandeld en de voorraden verminderd zonder dat de doorlooptijden zijn toegenomen.
Verder wil ik benadrukken dat de streefnormen voor doorlooptijden in de strafrechtketen als professionele streefnormen gelden, ten behoeve van interne sturing. De ketenorganisaties hebben zichzelf ambitieuze streefnormen gesteld. Het behalen c.q. benaderen van de streefnorm is belangrijk, zeker voor slachtoffers, maar de inzet vanuit de strafrechtketen is breder en focust naast de tijdigheid van het strafproces ook op kwalitatieve aspecten, zoals de verbetering van de communicatie met zedenslachtoffers en te komen tot betekenisvolle (alternatieve) interventies voor het slachtoffer. Het actieplan dat eind 2022/begin 2023 is gestart richt zich op al deze aspecten. Zoals gemeld, hebben de ketenorganisaties het actieplan verlengd tot eind 2025.
Ik heb vertrouwen in de professionaliteit en deskundigheid van de professionals in de strafrechtketen. Het tegen het licht houden of wijzigen van het actieplan ligt, gezien de acties die op dit moment nog lopen, niet voor de hand.
Kunt u de doorlooptijden per categorie uiteenzetten, waarbij u in ieder geval ingaat op de doorlooptijden van zaken met betrekking tot aanranding, verkrachting, het bezit of verspreiden van kinderporno, grooming, ontucht met een minderjarige en straatintimidatie?
In de Strafrechtketenmonitor worden de doorlooptijden van zedenzaken vermeld. Een specificatie van de doorlooptijden per delict is niet gebruikelijk. Bovendien is het de vraag of, in ieder geval op dit moment, representatieve informatie over de doorlooptijden van de bovengenoemde delicten kan worden gegenereerd. Dit gezien de beperkte ervaring die tot nu toe is opgedaan met bovengenoemde strafbaarstellingen die met de Wet seksuele misdrijven in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen (denk bijvoorbeeld aan seksuele intimidatie in het openbaar of het seksueel benaderen van kinderen) of zijn aangepast (de delicten aanranding en verkrachting zijn in de Wet seksuele misdrijven vervangen door in totaal zes strafbaarstellingen). Daarnaast betrof 2024 een overgangsjaar waarin deels alleen op de oude strafbaarstellingen is geregistreerd, aangezien de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024 in werking is getreden.
Erkent u dat te lange doorlooptijden ervoor kunnen zorgen dat slachtoffer van seksueel geweld worden gedemotiveerd om aangifte te doen omdat zij geen vertrouwen hebben dat hun zaak binnen een te verwachte termijn zal worden afgerond? Heeft u zicht op de huidige aangiftebereidheid van slachtoffers en hoe gaat u ervoor zorgen dat deze niet terugloopt?
Uit recente cijfers van de politie blijkt dat het aantal meldingen en aangiftes in de tweede helft van 2024 is toegenomen. Dit wijst er niet op dat de aangiftebereidheid op dit moment terug zou lopen.
Desalniettemin begrijp ik goed dat een slachtoffer zo snel mogelijk duidelijkheid over zijn of haar zaak wil hebben, en dat het voor veel slachtoffers frustrerend kan zijn om lange tijd te wachten op de uitkomst van de strafrechtelijke procedure. De strafrechtketen is zich hier ook van bewust en werkt daarom al geruime tijd aan het verbeteren van het strafproces als geheel. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 betekent dit dat verbeteringen zich naast de tijdigheid van het strafproces (doorlooptijden) ook richten op kwalitatieve aspecten. Denk hierbij aan de verbetering van de communicatie met slachtoffers en daders voor (passend informeren) en tijdens het strafproces, een goede, multidisciplinaire triage, prioritering en sturing, waaronder het sneller besluiten over de bewijsbaarheid van een zaak en het voorrang geven bij de beschikbare zittingsruimte. En net zo belangrijk: er wordt ingezet op meer regie van het slachtoffer in zedenzaken. Professionals worden opgeleid om slachtoffers alle keuzes voor te houden die te maken zijn bij melding en aangifte zodat er een passende, betekenisvolle interventie kan worden gevonden. In dit verband kan de politie doorverwijzen naar bijvoorbeeld herstelvoorzieningen, Veilig Thuis, Slachtofferhulp Nederland en het Centrum Seksueel Geweld. Het strafrecht is namelijk niet dé oplossing voor alle zedenzaken. Het is aan het slachtoffer om een afweging te maken en te bepalen welke keuze, aangifte doen of een andere route, het beste bij zijn of haar situatie past. De lange duur van een zaak kan daarbij meewegen.
Kunt u de huidige ondercapaciteit bij zowel de zedenrecherche als het openbaar ministerie uiteenzetten? Hoeveel extra fte verwacht u bij deze organisaties nodig te hebben om de gestelde doelstelling te behalen?
De afgelopen 5 jaar is de formatie van de zedenteams van de politie uitgebreid (van 630 fte tot 708 fte). Hoewel het lukt om extra zedencapaciteit te werven, ziet de politie ook dat er sprake is van uitstroom door onder andere de krappe arbeidsmarkt en omdat relatief veel politiemedewerkers op een leeftijd zijn dat zij met (vervroegd) pensioen gaan. Daardoor is er momenteel sprake van onderbezetting bij de zedenteams. De politie werkt voortdurend aan de werving en selectie van zedenrechercheurs en zoekt hierbij ook naar alternatieve mogelijkheden, zoals de instroom van specialistische zij-instromers met kennis van (on)line seksuele misdrijven. Het blijft alleen een proces van de lange adem doordat er geen panklare oplossing is voor de krapte op de arbeidsmarkt.
Wat het openbaar ministerie betreft is, bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie, in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 226 officieren van justitie, van wie inmiddels allen zijn geworven. Een groot deel hiervan wordt nog opgeleid. De verwachting is dat een deel van de nieuwe officieren van justitie wordt ingezet voor de aanpak van seksuele delicten.
Gelet op het voorgaande kan niet zonder meer gesteld worden dat een verdere uitbreiding van de formatie van de organisaties in de strafrechtketen op dit moment zal leiden tot het behalen van de streefnormen voor de doorlooptijden in zedenzaken. Er moet ook gekeken worden naar andere en creatieve oplossingen. Met het actieplan zet de strafrechtketen daarom ook in op andere maatregelen die op termijn kunnen bijdragen aan het op structurele wijze verkorten van de doorlooptijden. Voorbeelden zijn het optimaliseren en aanpassen van de werkprocessen binnen en tussen de betrokken organisaties, het prioriteren van deze zaken bij het plannen van zittingen, het verbeteren van de sturing op capaciteit en prioriteit, meer maatwerk en een passende en betekenisvolle afdoening voor het slachtoffer, of dit nu een strafzaak is, een goede begeleiding naar hulpverlening of herstelrecht.
Wordt er op dit moment prioritering gesteld door de politie en het OM bij de opsporing en vervolging van zedenzaken? Zo ja, hoe vindt deze prioritering plaats?
Ja. De politie en het OM hebben vorig jaar een nieuw sturingsmodel vastgesteld dat gaat over de prioritering en selectiviteit in zedenzaken. Het model biedt, volgens vaste criteria, ondersteuning in het maken van scherpere keuzes in de opsporing en vervolging van zedenzaken. Elementen die in de afweging worden meegenomen betreffen de strafrechtelijke kansrijkheid (bewijsbaarheid), de maatschappelijke impact van een zaak, maar ook de totale werkvoorraad. Een dergelijke prioritering is nodig, omdat er grenzen zitten aan de opsporingscapaciteit bij de politie en het OM. Ook is het belangrijk dat slachtoffers zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over het vervolg op hun aangifte. Van belang daarbij is dat de beperkte opsporingscapaciteit wordt ingezet voor die feiten waar de inzet van het strafrecht meerwaarde heeft voor het slachtoffer, de verdachte en de samenleving.
Wat is het effect van het voornemen van het OM om meer strafbeschikkingen uit te vaardigen op zedenzaken die op dit moment nog op de plank liggen? Kunt u, als dit wordt toegepast op zedenzaken, aangeven hoe de rechten van slachtoffers en het spreekrecht hierbij worden gewaarborgd?
De tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten is alleen van toepassing op veelvoorkomende vermogensdelicten. Deze instructie heeft geen verandering gebracht in de contra-indicatie uit de Aanwijzing OM-strafbeschikking dat geen strafbeschikking wordt opgelegd bij «ernstige feiten op het vlak van (huiselijk) geweld, zeden en belaging».4
Hoe bereiden de zedenrecherche, het OM en de Rechtspraak zich voor op de te verwachten toename van het aantal meldingen van seksueel geweld na invoering van de Wet seksuele misdrijven? Erkent u dat uitbreiding van de capaciteit nodig is om de norm van 80% te behalen?
Met een toename van het aantal meldingen en aangiftes, en de gevolgen hiervan voor de strafrechtketen, is rekening gehouden bij de implementatie en invoering van de Wet seksuele misdrijven. De op 24 september 2021 door de Tweede Kamer aangenomen motie van het lid Hermans voorziet in een structurele investering van 200 miljoen euro in veiligheid. Een deel van deze middelen, namelijk 20 miljoen euro, is vrijgemaakt voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Dat deel is structureel beschikbaar gesteld sinds 2024. Het bedrag van 20 miljoen euro is verdeeld onder de organisaties waarvan verwacht werd dat ze aanvullende middelen voor de uitvoering van de wet nodig zouden hebben, bijvoorbeeld door een stijging van het aantal meldingen en aangiftes. Van het bedrag van 20 miljoen euro is ruim 5 miljoen euro structureel aan de politie verstrekt voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Verder is een aanvullend bedrag van ruim 1 miljoen euro per jaar structureel aan het Centrum Seksueel Geweld toegekend en 1,5 miljoen euro per jaar structureel aan het OM. In paragraaf 7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel seksuele misdrijven is nader ingegaan op de verdeling van deze 20 miljoen euro.5
Het is gelukt om de extra zedencapaciteit bij de politie uit de middelen voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven te werven, maar net als bij andere onderdelen binnen het korps, is momenteel sprake van een onderbezetting bij de zedenteams. Eind 2024 bedroeg deze onderbezetting circa 60 fte. Tegen deze achtergrond ligt een verdere uitbreiding van de zedenteams op dit moment niet in de rede, maar zijn de inspanningen van de politie er vooreerst op gericht de zedenteams op sterkte te krijgen. De politie werkt voortdurend aan de werving en selectie van politiemedewerkers en zoekt hierbij ook naar alternatieve mogelijkheden, zoals de instroom van specialistische zij-instromers. Daarnaast is het belangrijk dat de ketenorganisaties ook inzetten op maatregelen die kwalitatieve verbeteringen in het strafproces brengen voor de zedenslachtoffers, zoals hierboven reeds toegelicht.
Erkent u dat inzetten op regie voor het slachtoffer, het verbeteren van communicatie met slachtoffers en verdachten tijdens het strafproces en het verbeteren van herstelrechtvoorzieningen, zoals aangegeven in de reactie van de Minister, geen invloed zullen hebben op het verbeteren van de doorlooptijden?
Nee, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, is het strafrecht niet de oplossing voor alle zedenzaken. De strafrechtketen zet steeds meer in op maatwerk en op een passende en betekenisvolle afdoening voor het slachtoffer, of dit nu een strafzaak is, een goede begeleiding naar hulpverlening, herstelrecht of een combinatie ervan. Deze inspanningen richten zich op het geven van meer regie aan slachtoffers, maar kunnen als neveneffect hebben dat niet alle zaken via een strafrechtelijke procedure worden afgedaan. Hierdoor kan de voorraad zedenzaken teruglopen. Dit kan een positief effect hebben op de doorlooptijden van zaken die via het strafrecht worden afgedaan.
Welke maatregelen bent u voornemens in te stellen om ervoor te zorgen dat de doorlooptijden, met oog op de toename van het aantal meldingen van seksueel geweld, in uw kabinetsperiode zullen afnemen en de norm van 80% wordt behaald?
Zie het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals daarin toegelicht is het algemene beeld dat het de organisaties in de strafrechtketen in 2024, ondanks een toenemende instroom van zedenmeldingen en -aangiften en onderbezetting, is het gelukt om meer oudere zaken te verwerken en de voorraden te verminderen zonder dat de doorlooptijden zijn opgelopen. Op sommige trajecten van het strafproces zijn de doorlooptijden zelfs licht verbeterd.
Ik heb vertrouwen in het actieplan en de professionals die het plan ontwikkelen en uitvoeren. Ik blijf de ontwikkelingen volgen, maar gezien de acties die op dit moment nog lopen, ligt het nemen van aanvullende maatregelen zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven niet voor de hand.
Hoe is tot nu toe in de praktijk uitvoering gegeven aan de beslissing van het bestuurlijk Ketenberaad (BKB) om prioritering te geven aan het verkorten van doorlooptijden in zaakstromen op het gebied van zeden jeugd? Welke doelstellingen zijn hier onder meer gesteld en zijn deze gehaald?
In de brief van 30 mei 2022 over de hernieuwde aanpak van doorlooptijden van zedenzaken heeft de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid aangekondigd dat het Bestuurlijk Ketenberaad de komende jaren extra focus zou aanbrengen op de zaakstromen van onder andere zeden en jeugd.6
In 2001 zijn normen voor doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen vastgesteld, de zogenoemde «Kalsbeeknormen». Dit betreft alle jeugdzaken, niet alleen zeden. De normen geven aan welk percentage jeugdzaken binnen een vastgestelde termijn door de jeugdstrafrechtketen behandeld moet zijn. De «Kalsbeeknormen» gelden voor de fase van eerste verhoor door de politie tot en met afdoeningsbeslissing door OM of rechtspraak.7 In 2024 heeft het Bestuurlijk Ketenberaad een herijkte set aan streefnormen voor de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen vastgesteld. Aangegeven is dat de eerder vastgestelde normen niet meer aansluiten op de huidige werkprocessen en dat daarom samen met de ketenpartners nieuwe normen zullen worden opgesteld. Hierover heeft de voormalige Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer bij brief van 22 april 2024 geïnformeerd.8 Voor nadere informatie over dit onderwerp verwijs ik u naar deze brief.
De scheepsramp voor de kust van Hull |
|
Geert Gabriëls (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Welke schadelijke effecten op natuur en milieu in de Noordzee moeten we vrezen van de scheepsramp voor de kust van Hull (Groot-Brittanië)? Zijn er effecten voor het Nederlandse of internationale deel van de Noordzee te verwachten?
Inschatten van milieueffecten voor mens en dier is complex. Elk organisme heeft een andere reactie op verontreinigingen, het risico op effecten is afhankelijk van de blootstelling en karaktereigenschappen van een bepaalde stof. Het is dus nog niet bekend wat de milieueffecten van dit incident zijn. In deze beantwoording wordt niet vooruitgelopen op het onderzoek door de Britse autoriteiten, waarbij ze ook de milieueffecten van het incident onderzoeken.
Er is echter vooralsnog geen reden om aan te nemen dat er grote effecten voor het Nederlandse deel van de Noordzee zullen zijn. Er zijn inmiddels specialistische vaartuigen ingezet om vervuiling door het incident te bestrijden.
De aangevaren tanker Stena Immaculate vervoerde vliegtuigbrandstof, waarvan zo’n 2.300 ton, ruwweg 8% van de totale lading, is uitgestroomd. Een deel van deze lading is verbrand. De Britse Kustwacht heeft bovendien bekend gemaakt dat er plastic pellets in het zeewater en aan de kust zijn aangetroffen, deze worden nu opgeruimd. Hoeveel pellets in het water terecht zijn gekomen is onbekend.
Kunt u de Kamer informeren over de oorzaak van het ongeluk?
De oorzaak van het ongeval is nog niet bekend. Daarvoor moet eerst het lopende onderzoek van de betrokken (buitenlandse) autoriteiten worden afgewacht. Mocht het onderzoek van de betrokken autoriteiten aanleiding geven om (een deel van) het Nederlandse veiligheidsbeleid op de Noordzee te heroverwegen, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
Gelden er voor het Britse deel van de Noordzee andere regels voor de scheepvaartveiligheid dan voor het Nederlandse of internationale deel?
Voor de scheepvaart gelden buiten de territoriale zone1 overal dezelfde regels en voorschriften. Deze zijn internationaal geharmoniseerd in het Aanvaringsverdrag, beter bekend als COLREGS. Binnen de territoriale zone kan een land aanvullende eisen stellen en maatregelen treffen, zoals in Nederlandse wateren bijvoorbeeld loodsplicht of Vessel Traffic Services (verkeersbegeleiding) in de aanloopgebieden van grote havens gelden. Schepen dienen zich in dergelijke gebieden te melden, een specifiek marifoonkanaal af te luisteren en dienen eventuele verkeersaanwijzingen op te volgen.
De ruimtelijke ordening van de Noordzee voor de Britse kust is echter veel minder uitgebreid dan in Nederlandse wateren. Voor de Britse oostkust, waar veel minder scheepvaartverkeer plaatsvindt dan voor de Nederlandse kust, bevindt zich geen afgebakend verkeersscheidingsstelsel («vaarbanen») voor schepen, waardoor schepen daar vrijer zijn om een eigen route te kiezen. De Stena Immaculate lag bovendien niet in een afgebakend ankergebied.
Kan een dergelijk ongeluk redelijkerwijs ook voor de Nederlandse kust plaatsvinden? Of zijn er hier maatregelen van kracht die dat onwaarschijnlijk maken of uitsluiten?
Een incident is nooit helemaal uit te sluiten, maar er zijn voor de Nederlandse kust wel meer maatregelen van kracht om een dergelijk ongeluk te voorkomen dan voor de Britse oostkust. Vanwege de grote verkeersdrukte en de vele overige activiteiten in het Nederlandse deel van de Noordzee heeft Nederland een strak afgebakend routeringssysteem vastgesteld dat, samen met andere maatregelen zoals verkeersbegeleiding en ERTV’s (noodsleepboten), het risico dat schepen onverhoopt een ankergebied, windmolenpark of ander onveilig gebied invaren zoveel mogelijk beperkt. In de aanloopgebieden van onze zeehavens hebben we Vessel Traffic Service (VTS) die scheepvaart coördineert. Ook zijn ankergebieden duidelijk afgebakend.
Vanaf oktober 2025 start de Nederlandse Kustwacht met Vessel Traffic Monitoring (VTMon), voornamelijk in en om gebieden met windparken op de Noordzee. Dit is een vorm van verkeersbegeleiding waarbij een operator op het Kustwachtcentrum, op basis van verkeersbeelden en meteorologische informatie, mogelijk risicovolle scheepsbewegingen waarneemt. De operator kan als de situatie kritiek dreigt te worden, de betreffende schepen via de marifoon attenderen op het risico. De kans op een aanvaring wordt daarmee kleiner.
Hoe verhoudt deze scheepsramp zich tot de door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) geconstateerde risico’s? Moet deze ramp gevolgen hebben voor het opvolgen van de aanbevelingen uit het OVV-rapport over de scheepvaartveiligheid op de Noordzee? Is uw brief van 17 februari in die zin nog actueel?1
Zolang de oorzaak van het incident onbekend is, is nog weinig te zeggen over hoe de ramp zich verhoudt tot de door de OvV geconstateerde risico’s. Het ministerie staat in contact met de Britse collega’s, ook via de North Sea Shipping Group, dus de lessen die van dit incident geleerd kunnen worden, zullen worden gedeeld met Nederland en andere Noordzeelanden.
In de brief van 17 februari (kst 31 409, nr. 478) licht het ministerie toe dat het de beheersing van scheepvaartveiligheidsrisico’s op de Noordzee gaat verbeteren door onder andere periodieke integrale veiligheidsanalyses uit te voeren, middels scenario-denken te anticiperen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen en de risico’s van verschillende scenario’s beter te begrijpen door verbeterde modellering en simulatie van de scheepvaart op de Noordzee. Deze scheepsramp sterkt het ministerie in haar overtuiging dat deze proactieve benadering om tot een toekomstbestendige risicobeheersing te komen actueel en noodzakelijk is.
Welke maatregelen neemt u om de scheepvaartveiligheid te verbeteren en risico’s zoals deze aanvaring te verkleinen?
Door de uitgebreide ruimtelijke ordening van het Nederlandse deel van de Noordzee reduceren wij de kans op aanvaringen. De eerder genoemde routering van het scheepvaartverkeer, de monitoring van het verkeer, de aanwezigheid van noodsleepboten en het duidelijk afbakenen van ankergebieden dragen in hoge mate bij aan het beperken van de kans op een aanvaring met een schip dat voor anker ligt. Het bij vraag 4 genoemde VTMon is een belangrijke nieuwe maatregel om de kans op incidenten te verkleinen.
De in de Kamerbrief van 17 februari (kst 31 409, nr. 478) geschetste aanpak van de aanbevelingen uit het OvV-rapport «Schipperen met Ruimte» (zie ook vragen 5 en 10) stelt het ministerie bovendien in staat om ook in de toekomst de juiste maatregelen te treffen om de scheepvaartveiligheid te verbeteren.
Welke maatregelen neemt u om de gevolgen van aanvaringen te bestrijden?
Rijkswaterstaat en de Kustwacht werken bij rampen en incidenten op de Noordzee nauw samen, gecoördineerd door de Kustwacht. Beide hebben hierin een eigen specifieke taak. De Kustwacht draagt zorg voor Search & Rescue (SAR) en de nautische veiligheid van de scheepvaart, terwijl Rijkswaterstaat regie heeft over onder meer de oliebestrijding op zee. Ter plaatse van het incident kunnen noodsleepboten en vaartuigen om olie- of andere vervuiling op te ruimen worden ingezet. Hulpteams kunnen snel ter plaatse worden gebracht met helikopters die stand-by staan.
Als we bij elk incident met een containerschip moeten vrezen voor ernstige gevolgen voor de Noordzeenatuur door vervuiling met zeer gevaarlijke en giftige stoffen, moeten we dan niet het vervoer van deze stoffen anders regelen? Bijvoorbeeld met strengere eisen aan containers of schepen, apart vervoer of andere maatregelen?
Het vervoer van gevaarlijke en milieuverontreinigende stoffen over zee is reeds aan strenge eisen gebonden. Deze eisen worden mede door inzet vanuit Nederland, nog verder aangescherpt. Zo zet Nederland zich binnen IMO (De International Maritime Organization) actief in voor het aanscherpen van de vervoerseisen voor het vervoer van plastic pellets op zeeschepen. Nederland is in IMO-verband bovendien zeer actief in het aanscherpen van de veiligheid van containervervoer op zee, dit ook na aanleiding van het containerverlies van de MSC Zoe. Voor de maatregelen die daartoe worden genomen verwijs ik u naar de laatste voortgangsrapportage MSC Zoe (Kst 31 409, nr. 469).
Hoe kan de natuur tijdens of na een scheepsramp waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen worden beschermd? Zijn er ook gespecialiseerde schepen of andere apparatuur beschikbaar voor andere lekkages dan alleen olie? Is er iets dat gedaan kan worden als schadelijke, in water oplosbare, stoffen vrij komen?
De mogelijkheid om een stof op te ruimen wanneer die in het water terecht komt hangt sterk samen met de eigenschappen van die stoffen. Olie kan met gespecialiseerde schepen zoals het Nederlandse oliebestrijdingsvaartuig Arca worden opgeruimd. Als een wateroplosbare stof eenmaal in het water zit, is het bijna niet mogelijk deze er nog uit te halen of te voorkomen dat ze verspreiden. De belangrijkste stap is om voorkomen dat de stoffen in eerste instantie in het water terecht komen.
Via de Bonn Overeenkomst werkt Nederland al sinds 1984 samen met 10 Noordzeelanden en EU aan de opsporing, melding en bestrijding van verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen. Tevens wordt er dit verband gewerkt aan het optimaliseren van opruimtechnieken.
Acht u de huidige aanpak van risicobeheersing op de Noordzee voldoende in lijn met de snelle ontwikkelingen in het gebied, zoals de groei van de scheepvaartindustrie en de uitrol van windparken? In hoeverre houdt de in de Kamerbrief van 17 februari geschetste aanpak gelijke tred met deze ontwikkelingen? Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk om de scheepvaartveiligheid en ecologische bescherming op de Noordzee toekomstbestendig te maken?
Het incident voor de kust van Hull vond plaats op een relatief weinig bevaren stuk van de Noordzee en is vooralsnog niet te koppelen aan de groei van de scheepvaartindustrie en de uitrol van windparken.
De aanpak die geschetst wordt in de Kamerbrief van 17 februari (kamerstuk 31 409, nr. 478) houdt niet slechts gelijke tred met de snelle ontwikkelingen op de Noordzee, maar is juist nadrukkelijk bedoeld om vroegtijdig meer zicht te krijgen op de risico’s van diverse toekomstscenario’s met een nog veel drukkere en vollere Noordzee. De in de brief benoemde inzet op verbetering van de modellering van verkeerssituaties en simulatie van specifieke situaties zijn daarbij belangrijke gereedschappen. Hierdoor kan onder andere vroegtijdig worden ingeschat welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zullen zijn om ook in de toekomst de Noordzee veilig te houden en de ecologie te beschermen.
De gesloten brug bij Uitwellingerga |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Habtamu de Hoop (PvdA), Cor Pierik (BBB), Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u uitgebreid toelichten waarom de eerder in het vooruitzicht gestelde tijdelijke oplossingen voor de gesloten brug bij Uitwellingerga niet mogelijk zijn?1
Voor de tijdelijke situatie zijn in december 2024 drie realistische oplossings-richtingen verkend waarin ook de omgeving is meegenomen:
Oplossingsrichtingen b) en c) zijn afgevallen vanwege:
Dit betekent dat nu alleen oplossingsrichting a) nader wordt uitgewerkt, met daarbij een aantal subvarianten. Ook de optie voor het gebruik van de Prinses Margriettunnel maakt daarvan onderdeel uit, waarbij tevens de effecten op de doorstroming op de A7 worden meegenomen.
Kunt u aangeven waarom andere snelle tijdelijke oplossingen zoals een noodbrug of pont verderop geen optie is om op korte termijn de verbinding te herstellen?
Een noodbrug en een pont zijn onderdeel van de overgebleven oplossingsrichting met subvarianten. Om zo snel mogelijk te voorzien in een verbinding die geschikt is voor alle wegverkeer, is het plaatsen van een tijdelijk brugdeel het snelst gebleken (zie ook het antwoord op vraag 1).
De aanleg van een tijdelijke vaste brug duurt tot augustus 2025. Dit heeft onder andere te maken met het ontwerpen en passend maken van de tijdelijke brug, de levertijden en de vergunningen die aangevraagd moeten worden. Ook dienen eerst het huidige beweegbare deel en de ballastkisten te worden verwijderd; ook dit kost tijd. De eventuele aanleg van een pontverbinding kent ook diverse beperkingen, zoals kabels en leidingen in de oever, die onderzoekstijd vragen.
Kunt u toezeggen in te zetten op een bypass door de tunnel, eventueel voorzien van verkeerslichten en/of wisselstroken, om zo de bereikbaarheid van de dorpen te kunnen garanderen, maar ook zodat de scheepvaart weer volledige doorgang heeft?
Een mogelijke omleiding door de Prinses Margriettunnel maakt onderdeel uit van het lopende onderzoek, maar kan op voorhand niet worden toegezegd. Een zorgvuldige verkenning van de uitvoerbaarheid en afweging van de belangen en de veiligheidsrisico’s voor zowel de vaarweg- als de weggebruiker (van snelweg en lokaal wegennet) zijn van belang.
Hoeveel mensen of bedrijven worden nu getroffen doordat zij praktisch gezien geen verbinding meer hebben met de overkant?
Binnen de gemeentegrenzen ondervinden circa 55 personen de meeste overlast, doordat zij aan de oever met de minste voorzieningen wonen. Het aantal personen dat hinder ondervindt, is echter significant groter en komt uit een grotere regio. In totaal wonen er in de omliggende dorpen Oppenhuizen en Uitwellingerga ca. 1.500 mensen. Rijkswaterstaat is in gesprek met de branchevertegenwoordigers uit de agrarische sector, waterrecreatie en binnenvaart, vervoersbedrijven en veiligheidsdiensten over de hinder bij hun achterban. Daarnaast is Rijkswaterstaat met meerdere individuele agrarische bedrijven en loonwerkers in gesprek over de hinder die zij ondervinden en mogelijke oplossingen daarvoor.
Hoe weegt u het belang van de scheepvaart ten opzichte van de belangen van de mensen in de regio?
Aan de belangen van beide groepen hecht ik veel waarde. Rijkswaterstaat werkt aan varianten om de hinder voor alle groepen zo beperkt mogelijk te houden en is hierover in gesprek met branchevertegenwoordigers en individuele ondernemers. Het blijkt niet mogelijk om alle groepen en belanghebbenden tegelijk volledig te bedienen.
Kunt u toelichten hoe het kan dat de bruggen in het verleden regulier zijn geïnspecteerd, maar er pas in een (te) laat stadium is geconstateerd dat de brug in een gevaarlijk slechte staat verkeerd? Kunt u aangeven hoe het kan dat pas bij nadere inspectie bleek dat de brug zó slecht is dat deze niet, zelfs niet tijdelijk, gerepareerd kan worden? Wat zegt dit over de inspectieprocedures?
Vanuit de eerdere reguliere inspectierapporten was er geen aanleiding om de brug extra te monitoren. De extra belasting van de brug als gevolg van de omleiding in verband met de calamiteit in de Prinses-Margriettunnel heeft versnelde slijtage van het brugdek laten zien. Deze versnelde slijtage was aanleiding voor aanvullende inspecties die aan de hand van de resultaten steeds diepgaander zijn uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de verslechterde staat van de brug verdere reparaties niet toelaat. Zie ook het antwoord op vraag 1. Rijkswaterstaat evalueert de inspectieprocedures regelmatig; ook de ervaringen van Uitwellingerga worden hierin meegenomen.
Is de brug bij Uitwellingerga een technisch heel uniek geval of is het mogelijk dat andere bruggen en kunstwerken eveneens enorme verborgen gebreken hebben die bij reguliere inspectie niet (tijdig) worden ontdekt? Worden er scenario’s uitgewerkt voor de mogelijkheid dat andere bruggen eveneens met spoed moeten worden gesloten of in het gebruik beperkt?
De nabijgelegen bruggen Spannenburg en Oude Schouw zijn van vergelijkbare leeftijd als de brug Uitwellingerga en worden naar aanleiding van de versnelde veroudering van de brug Uitwellingerga extra onderzocht. Het is altijd mogelijk dat bruggen met spoed moeten worden gesloten of in het gebruik moeten worden beperkt, bijvoorbeeld door een aanvaring of onvoorziene technische mankementen. Het vinden van oplossingen is maatwerk. Afhankelijk van de locatie en geconstateerde situatie kan Rijkswaterstaat met beleidspartners en belanghebbenden scenario’s uitwerken om de hinder te beperken.
Worden andere bruggen met een vergelijkbaar ontwerp, vergelijkbare leeftijd of vergelijkbaar verkeersvolume nu aan extra inspecties ontworpen?
Ja. Zie de beantwoording van vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Strategische keuzes bereikbaarheid van 2 april aanstaande?
Ja.
Een winterstop bij Transavia op kosten van UWV |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij Transavia overwintert het personeel op kosten van het UWV»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Klopt de geschetste situatie uit dit bericht? Kunt u bevestigen dat een aanzienlijk deel van het Transavia personeel, gedurende de wintermaanden een uitkering krijgt?
Een werknemer van Transavia met een piek-dal contract zou gedurende de wintermaanden recht kunnen hebben op een uitkering voor de zes weken waarin geen recht is op loon indien aan de overige voorwaarden wordt voldaan, zie de beantwoording van de vragen hierna. Ik heb geen informatie over het personeelsbestand van Transavia.
Om wat voor uitkering gaat het? Klopt het dat het om een WW (Werkloosheidswet)-uitkering gaat?
In de CAO van Transavia is opgenomen dat Transavia in de dalperiode (1 november tot en met 31 maart) een aaneengesloten periode van maximaal zes weken geen arbeid aanbiedt en derhalve ook geen loon verschuldigd is over deze periode. Indien de betreffende medewerker in die periode van zes weken een uitkering aanvraagt, dan zal dit gaan om een WW-uitkering nu er sprake is van arbeidsurenverlies.
Op wat voor soort contracten werken de medewerkers van Transavia die hier gebruik van maken? Is er sprake van een beëindiging van het dienstverband (ontslag of einde termijn) of wordt het dienstverband voortgezet? Welke keuze hebben werknemers hierin?
Uit de cao Cabinepersoneel van Transavia2 blijkt dat Transavia gebruik maakt van zogenoemde piek-dal contracten voor onbepaalde tijd. Dit zijn contracten waarbij medewerkers gedurende een dalperiode, van 1 november tot en met 31 maart, gedurende zes weken nul uren werken en over deze periode ook geen recht hebben op loon. Dit betekent dat sprake is van wisselende arbeidsomvang waarbij in beginsel het loon niet gelijkmatig over het jaar wordt uitbetaald. Dit maakt dit type contract een oproepovereenkomst voor onbepaalde tijd. Gedurende deze zes weken wordt het dienstverband niet beëindigd.
Uit de cao blijkt dat op verzoek van medewerkers met een piek-dal contract Transavia een spreiding van salarisbetaling zal faciliteren zodanig dat de werknemer gedurende het gehele jaar gelijkmatige inkomsten ontvangt. In dat geval krijgt de werknemer op basis van de cao per kwartaal uitbetaald. In dit geval is er geen recht op een WW-uitkering, omdat er geen sprake is van arbeidsurenverlies.
Welke effecten heeft deze constructie voor medewerkers op hun pensioenopbouw, de loondoorbetaling bij ziekte en hun verzekering tegen arbeidsongeschiktheid?
Wat betreft de pensioenopbouw voor deze medewerkers van Transavia is het pensioengevend salaris van belang (zie artikel 10.12 cao cabinepersoneel Transavia). Het pensioengevend salaris is daarbij gelijk aan 12 maal het bruto maandsalaris vermeerderd met de vakantie-uitkering en vermeerderd met de ─ indien van toepassing ─ eindejaarsuitkering. Echter, als er over de periode van maximaal zes weken (dalperiode) niet gewerkt wordt, is er geen recht op loon waardoor er ook geen pensioenopbouw plaatsvindt (zie Bijlage 1 cao Cabinepersoneel 1 juli 2024 – 28 februari 2026).
Als is afgesproken dat er over een periode van maximaal zes weken geen loon verschuldigd is en betrokkene niet hoeft te werken terwijl het arbeidscontract doorloopt, kan dit van invloed zijn op de loondoorbetaling bij ziekte. In het geval de medewerker ziek wordt gedurende de periode van zes weken met een WW-uitkering, dan zal de werkgever ook geen loon verschuldigd zijn, maar loopt de WW-uitkering gedurende de afgesproken periode in het contract van in totaal maximaal zes weken door (zonder verplichtingen tot het zoeken naar werk). Als de medewerker reeds ziek is vóór de periode van zes weken, zal de werkgever geen loon verschuldigd zijn over die afgesproken periode van maximaal zes weken. Indien iemand (in het geheel) niet beschikbaar is voor werk, kan dan ook geen recht zijn op een WW-uitkering, omdat je bij aanvang van een WW-recht beschikbaar moet zijn voor werk. De medewerker heeft echter ook geen recht op een Ziektewetuitkering, omdat er sprake is van een dienstverband.
Als de medewerker na einde van de WW-uitkering nog ziek is en niet kan werken, geldt dat de werkgever het loon bij ziekte doorbetaalt. De werkgever is vanaf de eerste ziektedag maximaal 104 weken het loon (behoudens het dal-deel van het contract) verschuldigd en de medewerker kan na deze periode een aanvraag doen voor een WIA-uitkering.
Hoe kan het dat UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) de WW toekent voor deze mensen? Worden de regels van de WW omzeild? Kunt u deze vraag beantwoorden per toelatingseis voor de WW?
Voor het ontstaan van een recht op WW moet sprake zijn van relevant arbeidsurenverlies van ten minste vijf uur per kalenderweek. Een arbeidsuur is een uur waarover de werknemer loon heeft ontvangen of recht op loon bestaat. Voor het ontstaan van een recht op WW is een beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen vereiste.
Met betrekking tot het piek-dal contract van Transavia geldt dat de werknemer volgens zijn arbeidsovereenkomst voor die periode van zes weken geen recht heeft op loon en is er dus sprake van arbeidsurenverlies. Hierdoor kan voor een werknemer van Transavia recht ontstaan op een WW-uitkering indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Een van die voorwaarden is de zogenoemde wekeneis. Een werknemer moet in de laatste 36 weken voordat hij werkloos wordt, in minstens 26 weken hebben gewerkt. Het maakt daarbij niet uit hoeveel uur er is gewerkt. In het geval van Transavia zal hieraan worden voldaan gezien er 46 weken wordt gewerkt voorafgaand aan de dalperiode van zes weken.
Daarnaast moet de (werkloze) werknemer beschikbaar zijn voor werk. In de modelovereenkomst van Transavia is opgenomen dat het de medewerker is toegestaan om werkzaamheden voor een andere werkgever te verrichten of handel te drijven, indien de werkgever daarvan geen nadeel ondervindt. De medewerker is in de periode van zes weken dan ook beschikbaar om ander werk aan te nemen waardoor ook aan deze voorwaarde zal kunnen worden voldaan.
Hoe lang wordt er gebruik gemaakt van deze constructie?
Het piek-dal contract is opgenomen in de cao van Transavia lopend van 2013 tot en met 2016. Die cao is gewijzigd naar aanleiding van de invoering van de Wet werk en zekerheid.
Klopt het dat Transavia met deze regeling gedurende zeker 10 jaar circa 15 miljoen euro aan personeelskosten heeft afgewenteld op de sociale zekerheid? Was dit volgens u terecht?
De WW wordt gefinancierd door de premies die door werkgevers worden afgedragen. Bekend is dat werknemers in de flexibele schil van de arbeidsmarkt een groter beroep doen op de WW. De WW-schadelast van flexibele contracten is circa 2,5 à 3 keer groter dan van vaste contracten.3
De hoogte van de WW-premie, die door de werkgever moet worden afgedragen, is afhankelijk van de aard van het contract.
De hoofdregel is dat voor werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de lage premie geldt, mits er geen sprake is van een oproepovereenkomst. Voor alle gevallen waarin niet aan de voorwaarden voor de lage WW-premie wordt voldaan, geldt de hoge WW-premie. Dat is onder andere het geval bij een oproepovereenkomst. Bij een oproepovereenkomst heeft de werknemer namelijk geen zekerheid over het aantal te werken uren en het loon, wat ook geldt voor min-max-, piek-dal- en nul-urencontracten. Voor 2025 is het lage premiepercentage vastgesteld op 2,74%, en het hoge premiepercentage op 7,74%. De premies worden elk jaar geïndexeerd, waarbij het verschil is vastgesteld op 5 procentpunt.
In sectoren die sterk afhankelijk zijn van seizoensarbeid is het niet altijd mogelijk met werknemers een vast contract met een vaste arbeidsomvang per week of maand overeen te komen. Met de premiedifferentiatie in de WW is hiermee rekening gehouden. Op grond van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) is het mogelijk om ook de lage WW-premie te betalen voor schriftelijke contracten voor onbepaalde tijd waarbij de arbeidsomvang als een vast aantal uren per tijdseenheid van ten hoogste een jaar is overeengekomen. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat het recht op loon gelijkmatig over die tijdseenheid is gespreid (de zogenoemde jaarurennorm). In het zogenoemde 46–6 contract van Transavia ontbreekt echter de jaarurennorm, waardoor het contract wordt beschouwd als een oproepovereenkomst (voor onbepaalde tijd). Voor dit type contract geldt dat de werkgever het hoge WW-percentage verschuldigd is.
Wat voor rechtsgrond heeft deze constructie?
Binnen het arbeidsrecht is het mogelijk om een arbeidsovereenkomst af te sluiten waarin de werknemer een wisselende arbeidsomvang heeft (art 7:628, negende lid, sub a, BW). Op grond hiervan kan Transavia arbeidsovereenkomsten afspreken waarbij 46 weken per jaar een vast aantal uren wordt gewerkt en zes weken per jaar nul uren wordt gewerkt.
Gedurende deze periode is geen arbeid overeengekomen en daarom ook geen recht op loon. Op grond van artikel 16 WW is er in dat geval sprake van een arbeidsurenverlies van ten minste vijf arbeidsuren per kalenderweek en kan een recht ontstaan op een WW-uitkering indien aan de overige voorwaarden is voldaan (zie ook eerdere beantwoording).
Is deze constructie legaal en rechtmatig?
Ja, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 9 is het mogelijk in de arbeidsovereenkomst een wisselende arbeidsomvang overeen te komen.
Als de regeling niet terecht is, moet Transavia dit geld terugbetalen?
Zie antwoord op vraag 10. Transavia zal het geld niet hoeven terug te betalen.
Is dit uniek voor Transavia of hebben andere bedrijven vergelijkbare afspraken? Op welke manier heeft u hier zicht op?
Partijen hebben contractsvrijheid binnen de kaders van wet- en regelgeving als het gaat om het type arbeidsovereenkomst dat zij met elkaar aan gaan. Hierbij hebben partijen de vrijheid binnen een contract de arbeidsomvang te variëren. Aangezien het overeenkomsten tussen werkgevers en werknemers betreft, heb ik daar geen zicht op.
Deelt u de opvatting dat deze constructie de facto een vorm van een fossiele subsidie is?
Het betreft in dit geval geen regeling of specifieke situatie die alleen mogelijk is voor Transavia of andere fossiele uitstoters. Het piek-dal contract dat Transavia in de cao heeft opgenomen, is een optie waar in beginsel elke werkgever in Nederland gebruik van kan maken. Op grond hiervan hebben werknemers van deze werkgevers, gedurende een bepaalde periode recht op een WW-uitkering vanwege verlies van arbeidsuren. Ik zie het dan ook niet als een vorm van fossiele subsidie.
Deelt u de opvatting dat deze constructie een vorm van staatssteun aan een fossiel bedrijf betreft? Mag dit volgens de internationale afspraken met betrekking tot steun aan (luchtvaart-)bedrijven?
Zoals vermeld betreft het hier een optie waar in beginsel alle bedrijven in Nederland gebruik van kunnen maken. Op grond hiervan hebben werknemers van deze werkgevers, gedurende een bepaalde periode recht op een WW-uitkering vanwege verlies van arbeidsuren. Dit is niet strijdig met de internationale afspraken over staatsteun.
Wordt er met deze constructie misbruik gemaakt van de WW?
Zie eerdere beantwoording. In onderhavig geval van Transavia kan op grond van de WW een uitkering worden verkregen.
Wat zou het betekenen als andere bedrijven ook een dergelijke constructie zouden opzetten?
In beginsel geldt dat werkgevers en werknemers binnen de kaders van wet- en regelgeving contractsvrijheid hebben als het gaat om welk type arbeidsovereenkomst zij met elkaar aangaan. Met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zal een oproepovereenkomst met een nul-uren periode niet langer zijn toegestaan (zie antwoord bij vraag 19).
Op welke manier kan de Nederlandse staat haar positie als grootaandeelhouder van KLM (Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën N.V.), de moedermaatschappij van Transavia, inzetten om het gebruik van deze constructie tegen te gaan?
De directie van KLM is verantwoordelijk voor de dagelijkse aansturing van de organisatie. Arbeidsvoorwaardelijke regelingen zijn dus ook verantwoordelijkheid van de directie van KLM. De Minister van Financiën vindt het in zijn rol als aandeelhouder wel belangrijk dat er bij deelnemingen sprake is van goed werkgeverschap. Bovendien verwacht hij dat deelnemingen zich aan de geldende wet- en regelgeving houden en spreekt hij deelnemingen erop aan als dat niet zo is.
Bent u van mening dat deze constructie strookt met de steun die KLM, de moedermaatschappij van Transavia, heeft gehad tijdens corona? Deelt u de opvatting dat hier geen sprake is van wederkerigheid?
De steun aan KLM tijdens de COVID-19 pandemie betrof steun in economisch uitzonderlijke omstandigheden die de tijdelijke maatregelen rechtvaardigde. Er was sprake maatregelen met voorwaarden. Dit is een andere situatie dan deze.
Op welke manier kan deze constructie wettelijk aan banden worden gelegd?
Met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers worden oproepovereenkomsten in beginsel verboden. Deze maatregel wordt genomen, omdat oproepovereenkomsten een hoge mate van inkomens- en roosteronzekerheid met zich meebrengen. Het kabinet wil werknemers met een oproepcontract meer zekerheid bieden over werk en inkomen. Daarom worden oproepovereenkomsten afgeschaft. Dit betekent dat het niet langer mogelijk is arbeidsovereenkomsten te sluiten zonder arbeidsomvang of voor nul uren. Ook is het niet langer mogelijk een loonuitsluitingsbeding overeen te komen. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 ingediend bij Uw Kamer. De verwachte inwerkingstredingsdatum van de oproepmaatregelen is 1 januari 2027.
Na inwerkingtreding van wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zullen partijen in beginsel niet langer nul uren overeen kunnen komen. De arbeidsvoorwaarden zoals afgesproken in de cao Cabinepersoneel waarbij gedurende zes weken per jaar een arbeidsomvang van nul uren is overeengekomen, zal na inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet langer zijn toegestaan.
Vindt u deze constructie wenselijk? Zo nee, op welke manier gaat u ingrijpen?
Met het zogenoemde piek-dal contract zoeken partijen de randen van het arbeids- en socialezekerheidsrecht op. Het hebben van pieken en dalen in de werkzaamheden is in beginsel een ondernemersrisico. Door de arbeidsovereenkomst op deze manier vorm te geven, wordt dit ondernemersrisico volledig afgewenteld op de samenleving. Dit vind ik onwenselijk, omdat werkgevers op deze manier hun verantwoordelijkheid ontlopen. Werk- en inkomenszekerheid moeten het uitgangspunt vormen. Daarom worden oproepcontracten in beginsel verboden met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met sociale partners. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is het niet langer mogelijk (perioden van) nul-uren of een loonuitsluitingsbeding af te spreken. Partijen kunnen dan niet langer overeenkomen dat gedurende een bepaalde periode geen recht bestaat op arbeid en loon, zoals nu wel het geval is in het 46–6 contract.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden binnen de termijn, maar ten minste ook voordat het debat in de Kamer over dit onderwerp plaatsvindt?
Ja.
De onrust op Nederlandse universiteiten nadat een pro-Israelische spreker een lezing heeft gehouden |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lezing pro-Israëlische activiste op Radboud Universiteit ruw verstoord, aangifte tegen gemaskerde docent: «Hij leidde de bende»»1 en het bericht «Pro-Israëlische activiste Rawan Osman opnieuw doelwit actievoerders: politie grijpt in bij vechtpartij tijdens lezing in Maastricht»2?
Hebben de Radboud Universiteit en Maastricht Universiteit voorafgaand aan de lezing een risicoinschatting gemaakt en zo ja, welke maatregelen hebben de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit hierop volgend genomen? Hebben de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit bijvoorbeeld maatregelen genomen om toegangscontroles in te stellen?
Heeft u vooraf, tijdens en/of na het incident contact gehad met de Radboud Universiteit en/of de Maastricht Universiteit over de ontstane situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hier besproken?
Bent u het ermee eens dat deze lezingen vooraf kon worden aangemerkt als «risicovol» en dat er daarom extra veiligheidsmaatregelen wenselijk waren?
Bent u van mening dat de veiligheid van zowel de spreker als de aanwezigen niet goed genoeg geborgd was, nu vooraf bekend was dat deze bijeenkomst grote kans liep te worden verstoord?
Is de «Richtlijn protesten universiteiten en hogescholen» van de sector opgenomen in de huisregels van de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit en zijn die gehandhaafd?3
Hoe kan het dat studenten, maar ook in het bijzonder medewerkers, soms zelfs gemaskerd, keer op keer de openbare orde op hun eigen campus kunnen verstoren en zelfs sprekers intimideren?
Hoeveel studenten en/of medewerkers zijn er vanaf 7 oktober 2023 van een universiteit ontslagen en/of definitief van hun instelling gestuurd, omdat zij Israelische en/of Joodse studenten/medewerkers lastig hebben gevallen?
Bent u van mening, nu u kennis heeft genomen van deze gebeurtenissen, dat deze ondermijning en verstoring strafbare elementen bevat? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u terechte consequenties voor zowel studenten als medewerkers die hierbij aanwezig waren?
Is het bij u bekend of door de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit tenminste de identiteit is vastgesteld van de verstoorders? Zo ja, wat zijn de consequenties geweest voor deze personen?
Hoeveel studievisa zijn er sinds de aangenomen motie van het lid Eerdmans inmiddels ingetrokken?4
Waarom lijken universiteiten na zo veel incidenten nog steeds geen grip te hebben op verstoringen op hun eigen campus en kunt u hierbij ingaan op de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, de beveiliging van onderwijsinstellingen en de politie alsmede reflecteren op uw eigen rol?
Wilt u de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit opdragen om dit incident extern te laten evalueren en dit net als de UvA te delen met andere universiteiten, zodat zij hier lering uit kunnen trekken?
Bent u ervan op de hoogte dat de Dutch Scholars for Palestine heeft opgeroepen om in de week van 21 tot 30 maart 2025 de «Israeli apartheidsweek» te organiseren, waarbij zij onder andere oproepen Israël en alles wat aan hen gelieerd is te willen boycotten?
Wilt u in het kader van de vorige vraag instellingen en universiteiten oproepen hun veiligheidsbeleid aan te scherpen, zodat onderwijs en onderzoek niet verstoord worden door demonstranten en Israëli's en Joodse studenten en medewerkers zich te allen tijde veilig voelen?
Kunt u een inschatting maken hoeveel Joodse en/of Israelische studenten op dit moment thuiszitten, omdat zij zich niet meer veilig voelen op hun onderwijsinstelling en zo niet, wilt u de instellingen vragen te inventariseren hoeveel Joodse en/of Israelische studenten en medewerkers nog thuiszitten?
Kunt u inzichtelijk maken welke maatregelen u, of de afzonderlijke instellingen, heeft genomen om de motie van het lid Eerdmans c.s. uit te voeren, waardoor alle barrières voor Joodse en Israelische studenten, die niet naar hun universiteit durven gaan, worden weggenomen?5
Bent u bereid het College van Bestuur van instellingen, die de veiligheid niet kunnen garanderen, onder curatele te laten stellen door de respectievelijke Raden van Toezicht?
Is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding al langsgeweest op de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit, zoals toegezegd in het debat Veiligheid op Nederlandse universiteiten op 23 januari 2025?
Bent u voornemens instellingen, en in het bijzonder de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit, opdracht te geven om extra veiligheidsmaatregelen te nemen om de veiligheid van Joodse en/of Israëlische studenten te garanderen?
Betere glucosesensor die niet vergoed wordt |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Betere glucosesensor kost bijna evenveel, toch niet vergoed»1?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat diabetespatiënten de best mogelijke glucosemonitoring verdienen, niet alleen vanuit medisch oogpunt maar ook om hun kwaliteit van leven te verbeteren?
Ja, ik vind het van belang dat iedere patiënt met diabetes, de zorg ontvangt waar die patiënt redelijkerwijs op aangewezen is. Daarbij is het van belang dat die zorg aansluit bij zijn of haar situatie, en het doelmatige zorg betreft2. Dit kan per patiënt verschillen, bijvoorbeeld door verschillen in klachtenpatronen en/of bloedwaardes. Kwaliteit van leven speelt hierbij ook een rol, zoals ook blijkt uit de standpunten van Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut)3.
Erkent u de voordelen voor patiënten van een glucosesensor met een hybrid closed loop-systeem (HCL) waardoor automatisch de juiste hoeveelheid insuline wordt toegediend, onder meer door het gebruiksgemak en de positieve invloed op de bloedwaardes van patiënten?
Voor de beantwoording van deze vraag en de daaropvolgende vragen ga ik ervan uit dat met een HCL-systeem gedoeld wordt op de koppeling van een real-time continue glucosemonitoringssensor (rt-CGM-sensor) met een insulinepomp. In combinatie met een algoritme kan dan een HCL-systeem worden opgezet. Waar in de volgende vragen «HCL-glucosesensoren» staat, zal ik dit dan ook interpreteren als rt-CGM-sensor.
Ik heb begrepen dat het gebruik van een HCL-systeem bij sommige patiënten niet altijd leidt tot adequate uitkomsten. Bij sommige patiënten zijn de uitkomsten positief, terwijl bij anderen de resultaten minder, of zelfs geheel afwezig zijn. Ook zijn er nog geen studies verricht naar de effecten op de lange termijn. Er moet daarom goed worden gekeken naar welke patiëntengroepen hier baat bij hebben, en welke patiëntengroepen niet. Daarbij erken ik dat voor patiënten die een rt-CGM-sensor en een insulinepomp hebben, een HCL-systeem voordelen kan hebben, zoals het gebruiksgemak.
Waarom vergoeden zorgverzekeraars HCL glucosesensoren nu slechts voor een kleine groep patiënten? Vindt u dit uitlegbaar aan patiënten die buiten deze groep vallen maar wel het sterke advies krijgen van hun arts om op een HCL glucosesensor over te stappen omdat zij wel degelijk baat hebben bij het gebruik ervan?
Het is aan de zorgverlener om in overleg met de patiënt de medische noodzaak voor een rt-CGM-sensor aan te geven. Ook beslist de zorgverlener samen met de patiënt welke specifieke sensor het beste past. Vervolgens dient de zorgverlener een aanvraag voor de sensor te doen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het aanvraagformulier van Zorgverzekeraars Nederland (ZN)4. Daarna is het aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of de patiënt redelijkerwijs is aangewezen op de rt-CGM-sensor én of de sensor niet onnodig duur is. Dit laatste komt ten goede aan iedereen die zorgpremie betaalt.
Naast de rt-CGM-sensor bestaat ook de Flash Glucose Monitoringssensor (FGM-sensor). Met een FGM-sensor kan geen HCL-systeem gecreëerd worden. Ook gelden er andere indicaties voor een FGM-sensor dan een rt-CGM-sensor (zie mijn antwoord op vraag 5 voor de indicaties). Het Zorginstituut heeft de indicaties vastgesteld voor welke patiënten voor welke sensor in aanmerking komen. Bij het aanvragen van een sensor dient de zorgverlener rekening te houden met deze indicaties. Dit zijn ook de indicaties die zorgverzekeraars hanteren bij de beoordeling van een aanvraag. Echter, de laatste jaren zijn rt-CGM-sensoren en FGM-sensoren qua functionaliteiten naar elkaar gegroeid. Daarom geeft het Zorginstituut sinds eind 2024 aan dat deze sensoren uitwisselbaar zijn als ze even duur zijn.
Dit alles overwegende vind ik het uitlegbaar dat zorgverzekeraars de rt-CGM-sensoren, waarmee een HCL-systeem gecreëerd kan worden, alleen vergoeden voor de groep patiënten met diabetes die daar redelijkerwijs op is aangewezen.
Klopt het dat zorgverzekeraars aan strenge indicaties vasthouden die bepalen welke patiënten in aanmerking komen voor deze sensoren? Zo ja, welke indicaties zijn dat en waarom vindt u deze wel of niet terecht?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, dienen zorgverleners en zorgverzekeraars de indicatiecriteria te volgen die het Zorginstituut heeft vastgesteld. Dat betekent dat alleen patiënten met bepaalde indicaties (zie hieronder) in aanmerking kunnen komen voor een rt-CGM-sensor. Aangezien het Zorginstituut de indicaties heeft bepaald op basis van beoordeling van de effectiviteit van de sensoren, vind ik deze indicaties uitlegbaar. Zoals eerder benoemt heeft het Zorginstituut eind 2024 aangegeven dat een rt-CGM-sensor en een FGM-sensor uitwisselbaar zijn als ze even duur zijn.
De indicaties voor een rt-CGM-sensor zijn:
En de indicaties voor een FGM-sensor zijn:
Hoe beziet u de uitspraak2 van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), die een diabetespatiënte in het gelijk stelde ondanks dat zij niet tot de patiëntengroepen behoorde die normaal gesproken vergoeding krijgen voor de sensor? Wat betekent dit voor andere patiënten die momenteel niet in aanmerking komen voor deze sensoren?
De uitspraak van de SKGZ vind ik duidelijk. Als een patiënt in aanmerking komt voor een glucosesensor en de kosten van een rt-CGM-sensor vergelijkbaar of goedkoper zijn dan andere glucosesensoren waarvoor een patiënt in aanmerking komt, dan kan de patiënt een rt-CGM-sensor vergoed krijgen vanuit het basispakket. Dit is ook wat het Zorginstituut sinds eind 2024 aangeeft.
Een uitspraak van de SKGZ betreft een individuele beoordeling. Er moet altijd naar de patiënt zelf gekeken worden en wat het meest passend is in zijn of haar situatie. Voor sommigen kan dat een rt-CGM-sensor zijn, voor anderen mogelijk niet. Zoals ik in voorgaande antwoorden heb aangegeven, kan voor sommige patiënten een rt-CGM-sensor vergoed worden uit het basispakket. Het is aan de betrokken zorgverlener(s) en zorgverzekeraar om deze beoordeling te maken.
Van ZN heb ik begrepen dat zorgverzekeraars sinds de genoemde SKGZ-zaak één of meerdere rt-CGM-sensoren zijn gaan vergoeden voor patiënten die in aanmerking komen voor een FGM-sensor.
Klopt het dat de prijzen van glucosesensoren met een HCL-systeem vergelijkbaar zijn met minder geavanceerde sensoren?
Ik ga ervanuit dat met «minder geavanceerde sensoren» gedoeld wordt op FGM-sensoren. Ik vind niet dat FGM-sensoren minder geavanceerd zijn. Want, inmiddels zijn rt-CGM-sensoren en FGM-sensoren zodanig doorontwikkeld dat zij op functionaliteiten uitwisselbaar zijn geworden. Ook FGM-sensoren kunnen continu de glucosewaardes meten. Alleen zijn zij niet koppelbaar met een insulinepomp.
Wel heb ik van ZN begrepen dat rt-CGM-sensoren die samen met een algoritme én insulinepomp een HCL-systeem kunnen creëren doorgaans duurder zijn dan FGM-sensoren.
Deelt u de mening dat zelfs als de betreffende sensoren een hogere prijs hebben dan minder geavanceerde sensoren, de kosten op de lange termijn nog steeds lager kunnen uitvallen doordat een HCL-systeem grote schommelingen in de bloedsuiker voorkomt, en daarmee schade aan de aderen die weer kan leiden tot hartaanvallen en beroertes? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat er nog geen studies verricht zijn naar de effecten van het gebruik van een HCL-systeem op de lange termijn. Ook heb ik begrepen dat niet iedere patiënt met een HCL-systeem, baat heeft bij het gebruik daarvan. Bij sommige patiënten zijn de uitkomsten positief, terwijl bij anderen de resultaten minder of zelfs geheel afwezig zijn. Daarom vind ik dat het gebruik van een HCL-systeem op individuele basis moet worden beoordeeld.
Bent u ermee bekend dat sommige diabetespatiënten die een sensor met HCL-systeem niet vergoed krijgen zelf een eigen HCL maken, waarbij ze openbare software gebruiken (DIY Closed loop)? Deelt u de zorgen over de risico’s hiervan, bijvoorbeeld doordat mensen storingen en problemen zelf moeten oplossen en zorgverleners patiënten hier niet altijd bij kunnen ondersteunen?
Ja, ik ben hiermee bekend en ik deel deze zorgen. Gezien de risico’s vind ik het onwenselijk dat patiënten zelf een HCL-systeem samenstellen. Want, bij zogenaamde Do-It-Yourself closed loop systemen zijn de technologieën die hierbij worden toegepast, niet ontwikkeld volgens de gebruikelijke normen en kunnen geen waarborgen bieden op het gebied van veiligheid, privacy of werking. Ook de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF) benadrukt in hun standpunt dat het gebruik van een dergelijk systeem volledig op eigen risico en zonder garanties is8.
Deelt u de mening dat sensoren met een HCL-systeem dusdanige voordelen hebben dat dit hulpmiddel voor alle diabetespatiënten vergoed moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat een rt-CGM-sensor voor een patiënt vergoed moet kunnen worden als hij of zij daar redelijkerwijs op aangewezen is, het passend voor hem of haar is en tevens adequate en doelmatige zorg betreft. Dit moet altijd worden beoordeeld op individuele basis.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De door het ministerie van I&W uitgezette enquête over geur van veehouderijen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgezette enquête over geur van veehouderijen?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom in de enquête eenzijdige en sturende vragen worden gesteld, zoals de vraag: «Heeft de geur van de stallen van veehouderij(en) in uw woonomgeving weleens invloed op uw (sociale) leven? Bijvoorbeeld doordat u minder vaak bezoek wilt ontvangen of dat u minder aan buitenactiviteiten doet, zoals buiten zitten, fietsen, sporten of tuinieren?» Deelt u de mening dat een dergelijke sturende vraag gevolgen kan hebben voor de objectiviteit van dit onderzoek?
Ik begrijp dat het onderwerp geurbeleving uit stallen van veehouderijen gevoelig ligt, zowel bij veehouders, als omwonenden en andere belanghebbenden. De enquête, die is uitgezet bij omwonenden van veehouderijen in zes gemeenten, is onderdeel van een participatietraject. De enquête bevat vragen over geurbeleving. Om dit zo zorgvuldig mogelijk te doen en niet sturend te zijn, heb ik een extern bureau (Antea Group) opdracht gegeven om de enquête op te zetten en uit te voeren. De enquête is zowel naar omwonenden als veehouders in de omgeving gestuurd. Elk antwoord op de vragen wordt gelijk gewogen.
Ter achtergrond: dit traject is aangekondigd aan de Tweede Kamer in de planningsbrief «Traject aanpassing geurregelgeving veehouderijen van november 2024».2 Het is onderdeel van het aangekondigde regelgeving wijzigingstraject rondom geur van stallen van veehouderijen.
Het horen en betrekken van alle belanghebbenden via een participatietraject hoort bij een zorgvuldig beleidsproces. Het uiteindelijke doel is te komen tot een evenwichtige afweging van alle betrokken belangen. Daarvoor is het nodig dat alle belangen worden geïnventariseerd en meegewogen. Naast deze geurbelevingsenquête bij omwonenden zullen er gesprekken plaatsvinden met andere belanghebbenden op dit onderwerp, zoals de veehouderijsectoren, overheden, milieuverenigingen, de GGD en onderzoeksinstituten. In de toelichting bij de enquête wordt aangeven dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen gehoord zullen worden. Het onderwerp geurbeleving uit stallen leeft erg onder veehouders, omwonenden en andere belanghebbenden. Daarom is het belangrijk om alle perspectieven te horen, waarbij dit onderzoek slechts één onderdeel is bij het in beeld brengen van het bredere onderwerp.
De inzichten uit de enquête zullen samen met alle andere bevindingen uit het participatietraject worden meegenomen zoals gebruikelijk is in een beleidsvormingsproces. Uiteindelijk zullen concrete voorstellen voor aanpassing van regelgeving in consultatie gaan en aan de Kamer worden voorgelegd.
Waarom wordt in zo'n eenzijdige en sturende enquête een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld voor deelnemers?
Het is vrij gebruikelijk bij belevingsenquêtes om deelname te bevorderen door het beschikbaar stellen van een mogelijke prijs. Bij deze enquête is ervoor gekozen om VVV-bonnen van 30 euro onder deelnemers te verloten. Dit wordt ingezet om deelname van een grotere en evenwichtigere groep mensen te bevorderen. Burgers met een sterke mening doen immers sneller mee, dan burgers met een minder sterke mening of burgers die weinig stilstaan bij de ontwikkeling rondom de regelgeving. Deze groep kun je motiveren tot deelname met een potentiële prijs. Dit moet bijdragen aan het doel om een genuanceerd en completer beeld te genereren over de geurbeleving van omwonenden.
Deelt u de mening dat een financiële prikkel mensen kan aansporen om negatief te antwoorden?
Een eventuele VVV-bon wordt gegeven na verloting en staat geheel los van de antwoorden. Zoals aangegeven is het verloten van VVV-bonnen vrij gebruikelijk bij belevingsenquêtes en kan het bijdragen aan het doel om een genuanceerd en completer beeld te generen.
Kunt u verklaren hoe de vragen in deze enquête tot stand zijn gekomen en wie gewerkt hebben aan de opzet van het onderzoek en de vragen?
Voor begeleiding van het participatietraject heb ik extern bureau Antea Group ingeschakeld. Dit bureau heeft de vragen en keuzemogelijkheden in samenspraak met het Ministerie van IenW opgesteld. Daarbij zijn de betrokken gemeenten ook in de gelegenheid gesteld om mee te denken.
Kunt u alle correspondentie omtrent de totstandkoming van dit onderzoek en deze vragen openbaar maken?
Het rapport over het eerste deel van het participatieonderzoek naar de geurbeleving van omwonenden wordt door het onderzoeksbureau uiterlijk in het derde kwartaal van 2025 opgeleverd. Daarin zal ook de onderzoeksmethodiek nader verantwoord worden. Ik zal de Tweede Kamer hierover tijdig informeren.
Waar zijn deze folders precies allemaal verspreid en hoeveel folders zijn er verspreid? Kunt u hierbij niet alleen de gemeenten noemen, maar specifiek aangeven in welke gebieden en op hoeveel meter afstand de mensen wonen van een veehouderij?
De flyers zijn verspreid in gebieden van zes gemeenten verspreid over het land. Er zijn in totaal 1828 flyers verstuurd. Hierbij is gekozen voor een aantal gemeenten in concentratiegebieden (Venray, Land van Cuijk, Ede en Tubbergen) en een aantal gemeenten in niet-concentratiegebieden (Molenlanden en Midden-Drenthe). De afstand tussen de woningen en de veehouderijen verschilt. Ook is er in sommige gevallen sprake van de aanwezigheid van meerdere veehouderijen in de omgeving. Om individuele herleidbaarheid te voorkomen, is het niet wenselijk om op detailniveau aan te geven in welke specifieke gebieden binnen de gemeentes de vragenlijst is uitgezet.
Waarom is specifiek voor deze gebieden gekozen?
De gekozen gebieden zijn verspreid over het land zodat burgers in de verschillende gebieden de gelegenheid hebben te participeren en om zo een breed beeld te krijgen van de geurbeleving van omwonenden van veehouderijen. Bij de gebiedsselectie is rekening gehouden met een verdeling tussen gemeenten in en buiten concentratiegebieden en met de aard van de in dat gebied gevestigde veehouderijen.
Zijn er soortgelijke onderzoeken over andere sectoren? Zo ja, welke en kunt u deze folders delen met de Kamer?
Belevingsonderzoeken zijn integraal onderdeel van participatieprocessen die horen bij het beleidsproces. Een van de bekendere en grotere belevingsonderzoeken is de belevingsvlucht Lelystad Airport uit 20183. Er worden niet voor elk belevingsonderzoek folders gemaakt, per beleidsthema wordt gekeken op welke manier de doelgroep het beste te bereiken is.
Indien dit soort onderzoeken (met folderverspreiding, of via internet) ook over andere sectoren zijn gehouden, wat is met de resultaten gedaan en tot welk beleid heeft dit geleid?
Dit soort onderzoeken zijn gebruikelijk bij participatieprocessen in het kader van een zorgvuldige proces bij de totstandkoming van Rijksbeleid en wetgeving. Het verschilt per beleidsonderwerp wat er met de resultaten is gedaan en tot welk beleid dit heeft geleid.
Hoe waarborgt u dat de uitkomsten van deze enquête niet worden gebruikt als een legitimering voor beleid zonder dat er sprake is van een objectieve, wetenschappelijke en evenwichtige analyse van geurbeleving, omdat het onderzoek door deze opzet de objectiviteit en wetenschappelijke betrouwbaarheid mist?
Ik begrijp dat het uitvoeren van een enquête over geurbeleving van omwonenden tot zorgen kan leiden bij de veehouder. In de toelichting van de enquête wordt uitgelegd dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen zorgvuldig gehoord en meegenomen zullen worden. Het is belangrijk voor een goede beleidsontwikkeling dat duidelijk wordt wat er leeft onder burgers. Participatie is daarom een vast onderdeel van beleidsontwikkeling. Het gaat hier specifiek om een geurbelevingsonderzoek onder omwonenden van veehouderijen dat onderdeel is van een breder participatietraject, waarbij de belangen, ideeën, wensen, behoeften en zorgen van alle betrokken partijen gehoord en betrokken zullen worden. Door alle belanghebbenden actief te betrekken bij de totstandkoming van nieuw beleid wordt informatie verzameld die een evenwichtig beeld van alle belangen geeft voor de uiteindelijke beleids-en besluitvorming. Ook wordt er onderzoek uitgevoerd over de eventuele impact van verschillende beleidsopties, voordat er beleidsconclusies volgen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Ministerie van I&W belastinggeld inzet voor een enquête waarin burgers financieel worden gestimuleerd om klachten te uiten over een specifieke sector?
Het past bij een goede beleidsvorming om te vragen wat betrokkenen vinden en ervaren. Het verloten van een VVV bon (30 euro) onder de deelnemers aan een enquête is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, vrij gebruikelijk en is bedoeld om zoveel mogelijk mensen te bewegen aan de enquête deel te nemen.
Hoeveel geld wordt jaarlijks beschikbaar gesteld door uw ministerie en andere ministeries om burgers te betalen om deel te nemen aan onderzoeken?
Dit is niet bekend of te achterhalen want dit wordt niet apart bijgehouden. Het vragen naar wat betrokkenen ergens van vinden maakt deel uit van de reguliere beleidsvoorbereiding.
Deelt u de mening dat de overheid met dit soort onderzoeken boeren in een kwaad daglicht zet en bijdraagt aan een negatief beeld over de sector?
Ik begrijp dat het onderwerp geur van stallen van veehouderijen in de maatschappij leeft, zowel bij veehouders als bij omwonenden en andere belanghebbenden. Als onderdeel van het brede participatieproces zullen alle perspectieven in beeld worden gebracht.
Erkent u dat geurbeleving subjectief is en dat wat de een niet als geurbelasting ervaart, iemand anders wel zo kan ervaren?
Geurbeleving gaat zoals het woord zegt over hoe iemand geur ervaart. Dat is aan de ene kant persoonlijk. Maar aan de andere kant is het ook zo dat – los van hoe iemand zelf geur precies ervaart – bekend is dat hoe hoger de geurbelasting is, hoe hoger de ervaren geurhinder zal zijn.
Deelt u de mening dat de mate van geurbelasting wetenschappelijk onderzocht dient te worden en niet via folders huis-aan-huis?
Dit onderzoek gaat niet over geurbelasting, maar over geurbeleving.
Bent u bereid de enquête per direct op te schorten en opnieuw te laten beoordelen op objectiviteit en effect op de agrarische sector? Zo nee, waarom niet?
De enquête is zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen onderdeel van het reguliere participatietraject dat hoort bij een zorgvuldige beleidsvoorbereiding. Ik zal de enquête daarom niet opschorten. Het is begrijpelijk dat het uitvoeren van een enquête over geurbeleving van omwonenden tot zorgen kan leiden bij veehouders. Ik wil benadrukken dat in de toelichting van de enquête wordt uitgelegd dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen en zorgen zorgvuldig worden gehoord en meegenomen. Het participatietraject dient ervoor te zorgen dat iedereen zich gehoord en begrepen voelt. Het is van belang om een goede balans vinden tussen de verschillende belangen bij de uiteindelijke beleidsvorming. Dit onderzoek draagt daar deels aan bij. Zodra de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn worden deze kritisch bekeken en wordt er gekeken hoe deze in een vervolg worden meegenomen.
De actuele situatie in Georgië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat afgelopen vrijdag 7 maart de honderdste aaneensluitende dag was dat de Georgische bevolking de straat op ging voor democratie en rechtsstaat?
Ja.
Hoeveel demonstranten, activisten, journalisten en andere politieke gevangenen zitten er momenteel vast in de Georgische gevangenissen?
Volgens een Georgische NGO die de demonstraties monitort, geconsulteerd door de Nederlandse ambassade in Tbilisi, gaat het om 40 personen die vastzitten in gevangenissen voor hun deelname aan de protesten. 14 anderen zaten gevangen en zijn voorwaardelijk vrijgelaten op borgtocht in afwachting van proces. Hen is een strafbaar feit ten laste gelegd.
Bent u sinds de laatste Raad Buitenlandse Zaken proactief in Europese hoofdsteden blijven pleiten voor de bevriezing van financiële tegoeden en verbod op bankverkeer door leden van het regime en voor reisverboden voor leden van het regime, in lijn met motie Van Campen c.s.1? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in lijn met motie Van Campen c.s. in Europees verband consequent gepleit voor het instellen van sancties tegen de verantwoordelijken voor het geweld tegen demonstranten, journalisten en politici, en zal dit blijven doen. De noodzaak voor EU-brede individuele sancties is ook opgebracht in contacten met zowel de Europese Commissie als de Europese Dienst voor Extern Optreden.
Hoeveel lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben zich tijdens of rondom de laatste Raad Buitenlandse Zaken tegen zulke individuele sancties uitgesproken?
Tijdens de laatste bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 24 februari 2025 heeft een groot aantal lidstaten gepoogd consensus te bereiken over sancties. Enkele lidstaten blijven tegen EU-brede individuele sancties.
Heeft u voor 2025 extra geld vrijgemaakt ten opzichte van 2024 voor de ondersteuning van het Georgische maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld via het MATRA-fonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe veel?
In december 2024 steunde het kabinet middels extra fondsen vanuit Matra een Georgisch NGO-netwerk dat gratis juridische bijstand verleent aan gearresteerden en bewijs vergaart voor latere (internationale) rechtsgang. Gezien bezuinigingen is voor 2025 vooralsnog helaas geen extra geld beschikbaar ten opzichte van 2024 vanuit het Matra-fonds voor het maatschappelijk middenveld in Georgië.
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse brievenbusfirma faciliteert Georgische propagandazender»2 van de Foundation Max van der Stoel d.d. 26 februari 2025?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het moederbedrijf van het Georgische kanaal «Imedi TV», bekend als spreekbuis van de autoritaire, pro-Russische Georgian Dream regering, geregistreerd staat op de Amsterdamse Zuidas?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat «Imedi TV wordt gebruikt door oligarchen en de Georgische regering om het land verder van haar democratische pad te duwen» en dat het kanaal nepnieuws over de Georgische verkiezingen, de Europese Unie en de protesten in Georgië verspreidt en haat tegen minderheden aanjaagt? Zo nee, waarom niet?
Het medialandschap in Georgië is zwaar gepolariseerd, waarbij vooral de televisiezenders verdeeld zijn langs politieke lijnen, zowel aan de kant van de regering als aan oppositiezijde. Imedi TV heeft als de grootste televisiezender in Georgië een aanzienlijke invloed op het politieke debat. De verantwoordelijkheid voor het controleren van de juistheid van informatie ligt bij professionals, factcheckers en onafhankelijke media.
Bent u bereid om samen met de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) de mogelijkheden te onderzoeken om de brievenbusfirma Media Finance Group B.V. op te doeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het onwenselijk dat Nederlandse constructies buitenlandse nieuwskanalen, die desinformatie verspreiden, financieren. Zolang zij zich echter aan bestaande wet- en regelgeving houden is hun handelen niet strafbaar. Indien er signalen zijn van een mogelijke overtreding, kan de FIOD hier onderzoek naar verrichten als deze signalen binnen haar competenties vallen. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het OM. De FIOD en het OM maken zelfstandig keuzes welke onderzoeken ze verrichten.
Bent u bereid om in Europees verband Media Finance Group B.V. en dochterondernemingen uit de Europese Unie te weren wegens deelname aan structurele mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 9.
De uitbreiding van militaire trainingsfaciliteiten op ’t Harde (Artillerie Schietkamp) |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Gijs Tuinman (BBB), Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Welke gemiddelde doorloopsnelheid hebben de huidige vergunningprocedures voor uitbreiding van Nederlandse militaire (trainings)faciliteiten? Vindt u deze snelheid passend bij de huidige opgave waar Nederland voor staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat de lengte en complexiteit van de huidige vergunningsprocedures de uitbreiding van Nederlandse militaire infrastructuur onnodig vertragen en daarmee de militaire weerbaarheid van Nederland ondermijnen?
Welke concrete stappen neemt u om procedures voor uitbreiding van militaire oefenterreinen te versnellen, zonder de noodzakelijke zorgvuldigheid en participatie te schaden?
Heeft u beeld bij tegen welke juridische en bestuurlijke belemmeringen er wordt opgelopen op het moment dat er intensiever moet worden getraind, andere militaire voertuigen of artillerie nodig is bij een training vanwege nieuwe samenwerking met bondgenoten of munitiegebrek? Zo ja, welke zijn de belangrijkste? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Bent u ermee bekend dat niet geoefend kan worden met een ander type wapen van bondgenoten dat dezelfde munitie afvuurt met dezelfde geluidsbelasting? Zo nee, zou dit kunnen voorkomen binnen de huidige regelgeving?
Is de huidige regelgeving toereikend om beter en effectiever te kunnen trainen met moderne wapensystemen en gezamenlijk te kunnen trainen met buitenlandse eenheden? Zo nee, op welke punten kan dit verbeterd worden?
Hoe weegt u de zorgen van omwonenden en natuurorganisaties over geluidsoverlast, stikstofuitstoot en natuurbescherming tegen de noodzaak van opschaling van trainingscapaciteit?
Welke keuzes voor de ruimtelijke regelgeving maakt u om de basisinfrastructuur voor defensie verder op orde te brengen, zowel als het gaat om ruimtebeslag, vergunningen voor gebruik en extra onderkomens bij de kazernes? Ziet u het gevaar van jarenlange procedures en heeft u die tijd?
Nieuwe fouten bij het UWV |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Krijgt u ook bezorgde berichten van mensen met een WIA (wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen) -uitkering, die door berichtgeving over de zoveelste fout bij het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) onzekerheid ervaren over hun uitkering en inkomen?1
Op verschillende manieren hoor ik van mensen dat zij zich zorgen maken over wat de fouten bij UWV voor hun uitkering kan betekenen. Mensen sturen mij soms brieven over hun zorgen en vragen. Ook voer ik gesprekken met mensen die zich zorgen maken over de mogelijke fouten in hun uitkering. Hun verhalen raken mij en versterken mijn motivatie om de kwaliteit te verbeteren en om het stelsel eenvoudiger te maken.
Op welke manier zijn de nieuwe fouten die omschreven staan in uw brief van 10 maart 2025 aan het licht gekomen?2
UWV heeft mij over deze fouten geïnformeerd vlak voordat ik uw Kamer hierover informeerde. De fouten met de indexering van het maatmanloon heeft UWV ontdekt via hun afdeling bezwaar en beroep. Dit was eind 2024. Begin 2025 werd duidelijk dat de mogelijke omvang en impact op mensen noodzaak gaf tot het informeren van het ministerie.
Kunt u met zekerheid zeggen dat deze fouten zich pas voordoen sinds november 2023?
De fouten rondom de indexcijfers zijn een gevolg van een tijdelijke werkwijze die UWV per november 2023 heeft ingevoerd. De fouten spelen daarmee sinds november 2023. UWV heeft de nieuwe indexcijfers sinds maart 2025 in de ICT-systemen geïmplementeerd, waarmee het probleem voor de toekomst verholpen is.
Zo nee, op welke manier gaat u onderzoeken vanaf wanneer deze afrondingsfouten zijn gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer zijn de afrondingsfouten binnen het UWV bekend geworden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt intern onderzocht welke mensen de dupe zijn van deze fouten?
UWV is bezig met een analyse om zicht te krijgen op de omvang en de impact van deze fouten. UWV verwacht deze analyse later deze maand af te ronden.
Hierover zal ik u informeren in de volgende voortgangsbrief over de verbeteraanpak van UWV.
Om wat voor bedragen kan het gaan wanneer iemand door een afrondingsfout een verkeerde uitkering heeft ontvangen, of onterecht helemaal geen uitkering heeft ontvangen?
Hiervoor moet de analyse van UWV worden afgewacht.
Hoeveel mensen hebben een te lage uitkering ontvangen als gevolg van deze fouten?
Hiervoor moet de analyse van UWV worden afgewacht.
Hoeveel mensen hebben onterecht helemaal geen uitkering ontvangen als gevolg van deze fouten?
Het kan voorkomen dat mensen als gevolg van fouten in de indexering van het maatmanloon ten onrechte geen uitkering hebben ontvangen. De verwachting is dat dit niet vaak voortkomt, maar als het voorkomt dan zijn de gevolgen voor mensen groot. De analyse van UWV moet zicht gaan geven op het aantal mensen dat als gevolg van deze fouten ten onrechte geen uitkering heeft gekregen. UWV heeft aangegeven dat deze mensen zo snel als mogelijk alsnog een WIA-uitkering toegekend krijgen.
In de uitvoering van welke regelingen hebben deze fouten zich voorgedaan?
In mijn brief van 10 maart jl. heb ik aangegeven dat het in ieder geval gaat om de WIA. Inmiddels is duidelijk dat fouten zich ook hebben voorgedaan in de Ziektewet. De analyse van UWV moet inzicht gaan geven in de omvang. UWV onderzoekt daarnaast in hoeverre deze fouten zich hebben voorgedaan in uitvoering van andere regelingen. De impact bij andere regelingen zal naar verwachting zeer beperkt zijn.
Wat kunnen de gevolgen van de foute berekeningen zijn voor mensen in de WIA, WAZO (Wet arbeid en zorg) en Ziektewet, en eventuele andere regelingen waar de fouten zich hebben voorgedaan? Kunt u dit per regeling toelichten?
Op dit moment weten we dat fouten met de indexatie van het maatmanloon kunnen leiden tot een foutief arbeidsongeschiktheidspercentage voor de WIA. Dat kan er in een – naar verwachting – beperkt aantal gevallen toe leiden dat mensen ten onrechte geen WIA-uitkering hebben gekregen. UWV onderzoekt bij welke mensen dit het geval is. UWV heeft aangegeven dat deze mensen zo snel mogelijk alsnog een WIA-uitkering toegekend krijgen. Ook kunnen fouten met de indexatie ertoe leiden dat tijdens de Eerstejaarsziektewetbeoordeling ten onrechte is vastgesteld dat er geen recht meer bestaat op een Ziektewetuitkering. UWV onderzoekt de omvang daarvan. De gevolgen voor fouten in andere regelingen worden nog onderzocht. Het beeld is dat daar geen tot nauwelijks impact is. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe verhoudt de bevinding dat deze afrondingsfouten zich ook voordoen in de Ziektewet zich tot het eerder door u geschetste beeld dat de fouten bij het UWV in mindere mate raken aan de Ziektewet? Op basis waarvan is dat beeld ontstaan voorafgaand aan het debat van 1 oktober, en welke informatie is hierover wanneer en op welke manier aan het licht gekomen?
De fouten in de indexering van het maatmanloon betreffen een specifiek en goed af te bakenen fout. Het gaat hier om een andere situatie en ander soort fouten dan de fouten met betrekking tot het dagloon waarover ik uw Kamer de afgelopen periode heb geïnformeerd. De fouten in de indexering van het maatmanloon doen zich in elk geval voor binnen de WIA en de Ziektewet. Het verschil tussen de WIA en de Ziektewet is, is dat het bij de Ziektewet gaat om een afwijzing of toekenning van de uitkering en bij de WIA speelt ook de indeling in de juiste uitkeringsklasse een rol. Wat betreft de kwaliteit van de Ziektewet in algemene zin wijs ik erop dat UWV bezig is met het implementeren en verbeteren van het kwaliteitsmanagementsysteem. Daarin gaat in de loop van 2025 ook de Ziektewet meelopen.
Deelt u dat het onwenselijk is dat de problemen bij het UWV druppelsgewijs naar buiten komen en zich zodoende opstapelen? Op welke manier gaat u onderzoeken welke andere problemen er nog spelen onder de oppervlakte?
Zoals ik in het Vragenuur van 18 maart 2025 heb aangegeven is de inzet van UWV en mij om nieuwe fouten open, transparant en tijdig te delen met de Kamer. We werken samen aan het verbeteren van de sturingsrelatie en de informatievoorziening.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het debat over de WIA-problematiek?
Ja.
De onafhankelijkheid van de beoordeling van politiegeweld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «De beoordeling van politiegeweld in Nederland»?1
Deelt u de conclusie van de auteur dat de praktijk van het beoordelen van mogelijk onrechtmatig politiegeweld op onderdelen niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo ja, op welke onderdelen is daar sprake van en hoe gaat u die praktijk laten verbeteren? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Deelt u de mening van de auteur dat het toetsen van politiegeweld aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit aangevuld dient te worden met een toets op het vereiste van absolute (artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) of strikte (artikel 3 EVRM) noodzakelijkheid? Zo ja, hoe gaat u zorg dragen dat deze aanvulling plaats gaat vinden? Zo nee, waarom niet? En zo nee, waaruit blijkt dat politie en het Openbaar Ministerie al toetsen of politiegeweld absoluut of strikt noodzakelijk was?
Deelt u de conclusie van de auteur dat onderzoeken van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie naar geweldsgebruik niet onafhankelijk zijn omdat er sprake is «van hiërarchie en institutionele verbanden tussen de mensen die het geweld gebruikten en de mensen die het geweld beoordelen»? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat dit onderzoek wel onafhankelijk wordt? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Het fileprobleem op de A2 |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De A2 rondom Den Bosch is de filehel op aarde»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de A2 de belangrijkste noord-zuidverbinding van Nederland is?
Samen met de A16, A4, A27 en de A50 maakt de A2 deel uit van belangrijke Noord-Zuid (rijksweg)verbindingen in Nederland.
Deelt u de mening dat de A2 de belangrijkste economische regio’s (Randstad en Brainport Eindhoven) verbindt?
Het klopt dat de A2 een aantal van de belangrijkste economische gebieden in Nederland verbindt. Niet alleen de Randstad en Brainport Eindhoven, maar ook Chemelot in Limburg.
Welk beeld heeft u van de ontwikkeling van de files en de economische schade als gevolg van de files op de A2 tussen Vught en Deil?
Het probleem van grotere verkeersdrukte en meer files op de A2 Deil Vught en de daarmee samenhangende economische schade en negatieve effecten op het onderliggende wegennet is bekend. Dit probleem speelt breder in Nederland ook op andere snelwegen. Dat was ook de reden waarom we de verkenning A2 Deil Vught zijn gestart.
Welk beeld heeft u van de fileproblemen op de A2 tussen Vught en Deil in de toekomst en van de negatieve effecten van de files op het (omliggende) wegennet en op de economische schade?
Vanwege gebrek aan stikstofruimte, capaciteit en middelen zijn 14 wegverbredingstrajecten gepauzeerd, waaronder de A2 Deil Vught.
De knelpunten op de A2 Deil Vught die eerder uit de Integrale Mobiliteits Analyse (IMA) naar voren kwamen waren destijds aanleiding om dit traject in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) op te nemen en een verkenning uit te voeren. Ondanks het pauzeren wordt de noodzaak van het project nog steeds onderschreven en blijft het project ook in het MIRT overzicht staan.
Daarnaast speelt mee dat het autoverkeer in de toekomst autonoom blijft groeien. Ten slotte wordt de komende jaren veel meer onderhoud aan de rijkswegen gepland met meer hinder en files voor het autoverkeer tot gevolg.
Deelt u de mening dat de grote infrastructuurprojecten die zijn stilgelegd vanwege gebrek aan stikstofruimte, arbeidskracht en middelen, zo snel mogelijk hervat moeten worden omdat Nederland vaststaat?
Het is van belang dat de gepauzeerde projecten zo snel mogelijk weer hervat worden. Van de 17 gepauzeerde projecten wordt een analyse gemaakt van wat er nodig is vanuit stikstof, financiën en capaciteit om projecten weer op te kunnen starten. U ontvangt voor het commissiedebat MIRT van 2 juli aanstaande hierover meer informatie. In het voorjaar wordt ook aangegeven welk van de gepauzeerde projecten als eerste weer wordt opgestart.
Een deel van het (resterend) budget voor de A2 Deil Vught (€ 54 miljoen) wordt gebruikt om maatregelen uit te voeren rond de A2 Deil Vught die de effecten van het pauzeren verzachten. Zie ook de MIRT brief van 12 november 2024 met de BO MIRT afspraken.2
Welke oplossingen heeft u klaarliggen om deze grote projecten snel te kunnen herstarten?
De ambitie is om ieder jaar één gepauzeerd project te herstarten. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de kleinere maatregelen die worden genomen om het genoemde knelpunt te ontlasten, slechts gedeeltelijk of niet helpen aan het verminderen van het fileleed en dat een verbreding van de weg de meeste zoden aan de dijk zet en het fileleed kan verminderen?
Een deel van het (resterend) budget voor de A2 Deil Vught (rijk € 54 miljoen en regio € 54 miljoen) wordt gebruikt om (mitigerende) maatregelen uit te voeren rond de A2 Deil Vught.
Doel van een aantal maatregelen is om de effecten van het pauzeren te verzachten door onder andere het sluipverkeer te verminderen. Dit heeft een positief effect op de leefbaarheid, veiligheid en luchtkwaliteit van de kleine kernen rondom de A2 Deil Vught.
Een aantal andere maatregelen is bedoeld om een alternatief te bieden voor de auto, zoals de aanleg van snelfietspaden, HUBs en het verbeteren van het OV).
Uiteraard hebben deze kleinere maatregelen niet hetzelfde oplossende vermogen als een wegverbreding zou doen, maar is binnen de gegeven mogelijkheden op dit moment het maximaal haalbare.
Deelt u de mening dat het knelpunt A2 Vught-Deil in de prioritering van wegprojecten, na de aanpak van knooppunt Hoevelaken, een topprioriteit moet worden?
Op dit moment kan daar geen uitspraak over worden gedaan. Op dit moment wordt aan een analyse van stikstof, financiën en capaciteit gewerkt. Zie ook antwoord 6.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met de regio te zoeken naar oplossingen om de herstart van de A2 Vught-Deil mogelijk te maken, desnoods gefaseerd?
In kader van het MIRT proces (DO/BO MIRT) wordt de herstart van de projecten geagendeerd en in het BO Leefomgeving en BO MIRT met de regio besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Strategische Keuzes Bereikbaarheid van 2 april 2025?
Ja.
Het artikel ‘New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain’ |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van Tennet «New shipyard for TenneT's German offshore platforms is being built in Spain»?
Ja.
Klopt het dat de Duitse tak van Tennet onderdeel is van Tennet B.V. (besloten venootschap), althans dat Tennet B.V. de grootste aandeelhouder is van TenneT Duitsland en Tennet B.V. dus (de grootste) zeggenschap heeft over TenneT Duitsland? en daardoor (grotendeels) Nederlands staatseigendom is?
TenneT Holding B.V. is momenteel de 100% aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Nederlandse staat is op haar beurt de enige aandeelhouder van TenneT Holding B.V. De Nederlandse staat is zodoende indirect aandeelhouder van TenneT Duitsland. De Staat kan via haar indirecte aandeelhoudersrol zeggenschap uitoefenen ten aanzien van materiële thema’s zoals strategische beslissingen of belangrijke beleidskeuzes. Het bestuur van Tennet Duitsland is verantwoordelijk voor de operationele beslissingen en dagelijks bestuur van de onderneming.
Klopt het dat de komende jaren vanuit TenneT B.V. veel geld gereserveerd is voor de versterking en verduurzaming van het Duitse net?
Nee, TenneT Holding B.V. heeft geen geld gereserveerd voor het Duitse net. TenneT heeft een kapitaalbehoefte voor investeringen in de uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet. Een deelname van private investeerders in TenneT Duitsland heeft momenteel de voorkeur als oplossing voor de Duitse kapitaalbehoefte. De verwachting is dat de structurele oplossingen voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland op zijn vroegst in de tweede helft van 2025 volledig zijn geïmplementeerd. Om de periode tot dan te overbruggen, is de leningsfaciliteit voor TenneT uitgebreid. Deze leningsfaciliteit is nodig om TenneT en de markt zekerheid te geven om op dit moment verder te gaan met de noodzakelijke investeringen in het elektriciteitsnetwerk. Deze zekerheid is ook belangrijk om een succesvolle transactie te realiseren.
Hoeveel Nederlands belastinggeld wordt hierdoor geïnvesteerd in het bouwen van een nieuwe werf?
TenneT Duitsland bouwt geen werven. Duitse investeringen financiert TenneT uit haar eigen middelen.
Waarom wordt de scheepswerf voor de offshore platformen van Tennet in Spanje gebouwd en niet in Nederland?
De keuze voor de bouwlocatie ligt bij het consortium bestaande uit Siemens Energy en Dragados Offshore. Dragados Offshore, gevestigd in Puerto Real, Spanje, heeft ervoor gekozen een nieuwe werf te ontwikkelen nabij hun bestaande locatie.
In hoeverre heeft TenneT de mogelijkheden om deze bouw in eigen land uit te voeren onderzocht?
Bij de aanbesteding voor de 14 2GW-netaansluitingssystemen, onder een vijfjarige raamovereenkomst, heeft geen Nederlandse of Duitse scheepswerf ingeschreven. Verder is TenneT gebonden aan EU-aanbestedingsregels (nationaal geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012) en kan geen voorkeur geven aan specifieke inschrijvers.
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore gebruikt onder deze aanbesteding wel Nederlandse onderleveranciers voor het maken van bepaalde componenten en subassemblages van het platform, zoals bij de productie van jackets (ondersteunende structuren). Daarnaast zijn raamovereenkomsten afgesloten met de Nederlandse leveranciers Heerema Marine Contractors en Allseas voor het transport en de installatie van jackets en topsides in Nederland en in Duitsland.
Welke rol heeft de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie gespeeld bij deze keuze?
De aanbesteding van de offshore platformen verliep via een Europese procedure, waarbij gunning gebaseerd was op prijs, kwaliteit en levertijd. De locatie van de scheepswerf was geen criterium. Ten tijde van de aanbesteding was de sectoragenda nog niet gelanceerd en als dat wel het geval was geweest had dat voor deze aanbesteding geen verschil gemaakt aangezien de sectoragenda zich onder meer richt op het nadrukkelijker meenemen van de strategische belangen van de maritieme maakindustrie bij maritieme (publieke) inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Als de Sectoragenda geen rol gespeeld heeft: waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 7.
Heeft de beschikbaarheid van subsidies of andere fiscale maatregelen in Spanje een rol kunnen spelen bij de beslissing van TenneT om te investeren in een Spaanse scheepswerf in plaats van een Nederlandse?
Het consortium Siemens Energy en Dragados Offshore heeft de aanbesteding voor de bouw van de werf op basis van verschillende criteria gegund. De investering in de scheepswerf wordt door het consortium zelf gedaan, zonder directe relatie met TenneT. Zie hiervoor de genoemde criteria in vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of en in hoeverre dit het geval is en of en in hoeverre daarbij sprake is van een ongelijk speelveld tussen de Spaanse en de Nederlandse markt?
Hier is geen aanleiding toe gezien het antwoord op vraag 9.
Bent u het eens dat dit een enorme investering had kunnen zijn in de Nederlandse maritieme maakindustrie en dat het spijtig is voor de sector dat deze investering niet in Nederland is gevallen?
Het is spijtig dat zich geen Nederlands consortium heeft ingeschreven. Wel zijn Nederlandse toeleveranciers betrokken, zie ook het antwoord bij vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe deze keuze van een Nederlands staatsbedrijf, waarbij Nederlands belastinggeld besteed wordt, voldoet aan de vijf actielijnen en onderliggende oplossingen die opgenomen zijn in de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie?
Zie antwoord op vraag 4 en 7.
Heeft het kabinet de actielijn om het strategisch belang nadrukkelijker te verankeren in het aanbestedingsbeleid van de overheid en haar staatsdeelnemingen, inmiddels uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en waar wacht dat op?
De Tweede Kamer zal in het tweede kwartaal 2025 worden geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda en dus ook over de actielijn die gaat over het nadrukkelijker meenemen van strategische belangen van de Maritieme Maakindustrie bij maritieme inkooptrajecten van de Nederlandse overheid.
Zo ja, waarom houdt een Nederlands staatsbedrijf zich daar niet aan, welke maatregelen kan het kabinet nemen om de bouw in Spanje terug te draaien en welke maatregelen treft het kabinet om dat in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 13, deze vraag is in dit geval niet relevant.
Bent u het eens dat staatsbedrijven het goede voorbeeld moeten geven? Deelt u de opvatting dat investeringen zoals deze dus in eerste instantie bij Nederlandse werven belegd zouden moeten worden?
Investeringen zoals deze worden via een Europese procedure aanbesteed. Op deze aanbesteding heeft geen Nederlands consortium ingeschreven.
Kunt u uitleggen hoe u ervoor zorgt dat staatsbedrijven de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie volgen, en hoe u hierover communiceert richting de andere ministeries?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
Hebben desbetreffende ministeries het belang van de sectoragenda goed op het netvlies? Hoe is dat verankerd?
Bij de Ministeries (IenW, EZ, DEF, FIN en BHO) die onderdeel zijn van de governance van het Rijksregiebureau Maritieme Maakindustrie staat het belang van de sectoragenda op het netvlies. Deze governance komt periodiek bij elkaar. De Tweede Kamer wordt in het tweede kwartaal 2025 geïnformeerd over de stand van zaken uitvoering sectoragenda.
Zijn er de komende tijd meer staatsbedrijven die maritieme aanbestedingen moeten maken? Indien dit wel het geval is, wat doet u eraan om de sectoragenda mee te laten wegen in de besluiten die genomen worden?
Zie antwoorden op vragen 7 en 13.
Het bericht 'Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe' |
|
Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consumenten een eerlijke terugleververgoeding verdienen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de voorwaarden van Greenchoice voor 2027 waar zowel de terugleverkosten als terugleververgoeding dalen, waarbij er slechts 0,25 cent per Kilowattuur (kWh) verschil tussen zit? Hoe kijkt u naar het feit dat consumenten nauwelijks nog iets overhouden aan het terugleveren van zonnestroom hierdoor?
Het is begrijpelijk dat veel zonnepaneelbezitters balen dat de salderingsregeling wordt beëindigd en dat de door hun aan het net teruggeleverde elektriciteit vanaf 2027 minder oplevert. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor beëindiging van de salderingsregeling kwam reeds aan bod dat de verwachting was dat de terugleverkosten vanaf 2027 zouden dalen als gevolg van het beëindigen van de salderingsregeling. Uit de contractvoorwaarden van Greenchoice blijkt dat deze kosten inderdaad fors dalen per 2027. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit per kilowattuur ligt echter niet veel hoger dan de kosten.
Vanaf 2027 gelden er enkele nieuwe regels2 met betrekking tot de doorberekening van kosten aan klanten en de terugleververgoeding. Een vergoeding voor de teruggeleverde elektriciteit is redelijk indien die vergoeding niet onevenredig laag is gezien de kosten en baten van de marktdeelnemer en/of niet concurrerend is. Bij het bepalen van deze vergoeding zullen zowel de marktwaarde van de teruggeleverde elektriciteit als de kosten die samenhangen met de teruglevering een rol spelen. Verder is vastgelegd dat de vergoeding niet negatief mag zijn bezien over een periode van ten minste één maand. Voor de vergoeding geldt van 1 januari 2027 tot 1 januari 2030 bovendien het vereiste dat deze minimaal 50% van het kale leveringstarief moet bedragen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet als toezichthouder op de naleving van deze wettelijke eisen toe en kan zo nodig vanaf 2027 handhavend optreden bij overtredingen van de wettelijke vereisten.
Consumenten zullen ongeacht de hoogte van de vergoeding ook na 2027 nog financieel voordeel ondervinden van het hebben van zonnepanelen. Met het eigen verbruik van zelfopgewekte zonnestroom bespaart de consument immers het volledige leveringstarief, inclusief belastingen. Bij een gemiddeld huishouden met een eigen verbruik van 30% van de opgewekte zonnestroom kan de besparing die zonnepanelen met zich meebrengen al oplopen tot enkele honderden euro’s per jaar. De consument kan deze besparing verhogen door het eigen verbruik verder te verhogen. Dit vraagt bijvoorbeeld dat de consument meer elektriciteit gebruikt op het moment dat de zon schijnt.
Kunt u aangeven hoe dit verschil rijmt met de eerdere schattingen van een netto waarde van 5 cent per kWh in 2027?
In onderzoek van Berenschot3 uit 2024 werd aangenomen dat teruggeleverde zonnestroom vanaf 2027 nog circa € 0,04/kWh zou opleveren. In onderzoek van CE Delft en TNO4 werd aangenomen dat de consument nog circa € 0,02/kWh zou krijgen voor de teruggeleverde zonnestroom. Beide onderzoeken concludeerden al in 2024 dat het terugleveren van zonnestroom minder zou gaan opleveren vergeleken met de huidige situatie en dat het voordeel van zonnepanelen voornamelijk uit het eigen verbruik van zonnestroom zou bestaan. Met elke kilowattuur aan zelfopgewekte zonnestroom die een huishouden zelf verbruikt bespaart deze immers het volledige leveringstarief inclusief energiebelasting en btw.
Overigens is het zo dat er momenteel slechts één leverancier is die de contractvoorwaarden voor vanaf 2027 heeft bekendgemaakt. Hieruit kunnen nog geen conclusies getrokken worden over de gemiddelde contractvoorwaarden voor zonnepaneelbezitters vanaf 2027. De komende periode zullen meer leveranciers hun contractvoorwaarden voor de periode vanaf 2027 bekendmaken en met elkaar concurreren. Zonnepaneelbezitters doen er goed aan om goed te kijken naar de voorwaarden die leveranciers vanaf 2027 aanbieden voordat ze een meerjarig contract afsluiten.
In hoeverre acht u de voorwaarden van Greenchoice als «redelijke vergoeding»?
Greenchoice voldoet aan het wettelijke vereiste van een terugleververgoeding van minimaal 50% van het kale leveringstarief. Of de voorwaarden voldoen aan de overige vereisten, zoals opgesomd in het antwoord op vraag 3, is niet op basis van de informatie in het artikel te beoordelen. Zo nodig kan de ACM dit nader onderzoeken en beoordelen.
Hoe rijmt u de voorgestelde lage terugleververgoeding met het aangenomen amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 17) waarin wordt gevraagd om tot 1 januari 2030 de redelijke vergoeding vast te stellen op niet minder dan 50% van voor de levering overeengekomen prijs?
Uit de contractvoorwaarden van Greenchoice volgt dat het bedrijf het hoogste leveringstarief rekent voor het daltarief. Dit daltarief bedraagt € 0,10868 per kWh exclusief energiebelasting en btw. Greenchoice rekent vanaf 2027 een terugleververgoeding van € 0,05434 exclusief btw. Hiermee bedraagt de terugleververgoeding exact 50% van het kale leveringstarief, oftewel de voor levering overeengekomen prijs.
Zoals eerder gecommuniceerd aan de Eerste Kamer, mogen leveranciers eventuele verliezen die ze maken op het toepassen van het wettelijke vereiste van minimaal 50% van het kale leveringstarief niet enkel doorberekenen aan de zonnepaneelbezitter5. Als energiebedrijven verlies maken op deze wettelijke minimumvergoeding, volgen deze dus uit de toepassing van de wettelijke prijsgarantie van minimaal 50% van het kale leveringstarief, en hangen deze niet samen met teruglevering als zodanig. Hiermee kunnen deze dus niet als terugleverkosten worden opgevoerd. Daarnaast zal een leverancier rekening moeten houden met (i) het vereiste dat leveranciers actieve afnemers niet mogen discrimineren (zie artikel 2.3 en de aanvulling daarvan door het amendement Erkens (artikel 0A)), en (ii) het vereiste dat de voorwaarden en prijs respectievelijk kosten voor leveren respectievelijk terugleveren transparant en redelijk moeten zijn (zie artikel 2.5, lid 1 en 2, en artikel 2.34, lid 6 en 7 (nieuw)).
Bent u van mening dat er op dit moment voldoende controle is op energieleveranciers? Bent u van mening dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voldoende kan optreden conform het aangenomen amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 16) wanneer toch kosten voor saldering in rekening worden gebracht?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de voorwaarden die leveranciers aanbieden redelijk zijn voor al hun klanten. De ACM houdt hier nu al toezicht op en kan daar zo nodig op handhaven. Daarom vindt het kabinet het goed dat de ACM heeft aangegeven opnieuw onderzoek te doen naar de manieren waarop leveranciers kosten voor zonnepanelen verwerken in hun tarieven. De resultaten hiervan worden over enkele maanden verwacht. Vanaf 2027 krijgt de ACM extra handvatten om toe te zien op de voorwaarden voor teruglevering die leveranciers aanbieden aan zonnepaneelbezitters. Deze handvatten zijn toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de lage terugleververgoeding van Greenchoice in het licht van de wettelijke verplichting middels het amendement Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 22) dat de Minister vanaf 2027 tweejaarlijks een redelijke vergoeding vaststelt op advies van de ACM? Acht u 5,4 cent per kWh passend bij de belangen van afnemers volgens artikel 95a, eerste lid, van de Energiewet?
Het tweejaarlijks vaststellen van een redelijke vergoeding was geamendeerd in het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling. Dit wetsvoorstel is in februari 2024 verworpen door de Eerste Kamer. De strekking van dat amendement is niet overgenomen in de huidige wet voor het beëindigen van de salderingsregeling.
De Energiewet bevat geen artikel 95a. Dat artikel volgt uit de nu nog geldende Elektriciteitswet 1998 die zal worden vervangen door de Energiewet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, worden er vanaf 2027 verschillende eisen gesteld aan de terugleververgoeding en de terugleverkosten ter bescherming van actieve afnemers met een kleine aansluiting.
In hoeverre acht u de transparantie van andere partijen, naast Greenchoice, over de voorwaarden per 2027 van belang? Hoe ziet u dit in het licht van de verplichting om objectief aantoonbare kosten verbonden aan het hebben van zonnepanelen op een vergelijkbare wijze transparant te maken zodat huishoudens kunnen kiezen voor het beste aanbod (Kamerstuk 36 611, nr. 16)?
Het kabinet vindt de transparantie van contractvoorwaarden die leveranciers aanbieden van groot belang. Daarom is de eis van transparantie ook vastgelegd in artikel 2.34, zesde lid van de Energiewet, zoals dit zal luiden na inwerkingtreding van de Wet beëindiging salderingsregeling. Deze eis geldt zowel voor de leveringsvoorwaarden als voor de kosten en voorwaarden die met teruglevering samenhangen. Voor zover bekend is dit het eerste contract dat op de markt is dat de voorwaarden voor teruglevering vanaf 2027 bevat.
In hoeverre voldoen de door Greenchoice gestelde terugleverkosten aan de beperkingen die de Energiewet hieraan stelt? Kan Greenchoice onderbouwen dat de kosten direct gerelateerd zijn aan het terugleveren van zelfopgewekte hernieuwbare elektriciteit door actieve afnemers?
Dit kan niet op basis van de inhoud van het artikel worden vastgesteld. De ACM kan als onafhankelijk toezichthouder dit onderzoeken en toetsen of de contractvoorwaarden van Greenchoice vanaf 2027 aan de eisen uit de Energiewet voldoen. Hiervoor gelden de wettelijke eisen zoals opgesomd in het antwoord op vraag 3.
Hoe bent u van plan te waarborgen dat consumenten worden beschermd tegen lage terugleververgoedingen?
De wet biedt consumenten vanaf 2027 bescherming tegen een vergoeding die onevenredig laag is gezien de kosten en baten van de marktdeelnemer of wanneer deze niet concurrerend is. Een dergelijke vergoeding voldoet niet aan de eis van redelijkheid. Het is aan marktpartijen om een concurrerend en aantrekkelijk aanbod vorm te geven dat voldoet aan de eisen die de wet stelt aan de vergoeding. De ACM kan hier als onafhankelijke toezichthouder op toezien en zo nodig handhaven.
Welke stappen worden er genomen om het verschil tussen de verwachte netto waarde van 5 cent per kWh in 2027 en de werkelijke vergoeding aan consumenten aan te pakken?
De Energiewet bevat geen norm voor een bepaalde absolute waarde die zonnepaneelbezitters moeten ontvangen voor de teruggeleverde zonnestroom. Leveranciers zijn gebonden aan de wettelijke eisen bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding en van de terugleverkosten. De vergoeding moet naast het redelijkheidsvereiste tot 2030 ook ten minste 50% van het kale leveringstarief bedragen en mag niet op een negatief bedrag worden vastgesteld.
Wat voor maatregelen wilt u treffen om ervoor te zorgen dat de norm van 50% wordt gehaald bij de terugleververgoeding na 2027?
Leveranciers moeten zich aan de wet houden bij het vormgeven van contracten voor de periode vanaf 2027. De ACM houdt toezicht op de naleving van de wettelijke vereisten en kan zo nodig hierop handhaven.
Welke maatregelen overweegt u om de controle op energieleveranciers te versterken en ervoor te zorgen dat de ACM voldoende kan optreden tegen onterecht in rekening gebrachte salderingskosten?
Het toezicht op de naleving van de wettelijke vereisten is een bestaande taak van de ACM, die wordt voortgezet in de Energiewet. De Wet beëindiging salderingsregeling geeft een precisering van de regels over de redelijkheid van de voorwaarden en kosten voor teruglevering en de vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit. Verder bevat de wet meerdere eisen waaraan de door leveranciers aan zonnepaneelbezitters in rekening gebrachte kosten moeten voldoen. De ACM kan op basis van deze regels toezien op de kosten die samenhangen met terugleveren en zo nodig ingrijpen.
Bent u van plan om de ACM op te roepen om de financiële overwegingen van Greenchoice te onderzoeken? Zo ja, wanneer kunnen we de uitkomsten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
De ACM maakt als onafhankelijk toezichthouder een eigen afweging over wat zij wel en niet onderzoekt. Overigens heeft de ACM aangekondigd in zijn algemeenheid opnieuw onderzoek te doen naar de gestegen terugleverkosten op basis van de nu geldende wetgeving. Het kabinet vindt het van belang dat dit onderzoek snel duidelijkheid geeft of leveranciers te hoge terugleverkosten rekenen. De resultaten van dit onderzoek worden over enkele maanden verwacht.
Welke stappen gaat u nemen om de transparantie van energieleveranciers te verbeteren, zodat huishoudens met zonnepanelen duidelijk kunnen zien welke objectief aantoonbare kosten er verbonden zijn aan hun energiecontracten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zonnepaneelbezitters weten waar ze aan toe zijn op het moment dat ze een contract afsluiten. Daarom is in de wet is opgenomen dat de kosten en voorwaarden van leveranciers transparant moeten zijn, dus ook de terugleverkosten. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 9 zal het kabinet nog voor 2027 komen met een uitwerking van regels om ervoor te zorgen dat leveranciers de kosten en voorwaarden op een uniforme wijzen presenteren en factureren.
In hoeverre verwacht u dat andere energieleveranciers bij veranderingen in wet- en regelgeving de tarieven aanpassen ten nadele van consumenten? Welke maatregelen treft u mocht dit van toepassing zijn?
Leveranciers moeten per 1 januari 2027, als de Wet beëindiging salderingsregeling in werking treedt, voldoen aan de eisen die de wet stelt. Het is mogelijk dat leveranciers hierdoor hun contractvoorwaarden moeten aanpassen. Huishoudens doen er dan ook goed aan om bij het sluiten van een contract dat doorloopt tot na 1 januari 2027 goed te kijken naar de voorwaarden die de leverancier aanbiedt vóór en vanaf 1 januari 2027. Zo weet je als zonnepaneelbezitter waar je aan toe bent na het beëindigen van de salderingsregeling. Overigens is het zo dat consumenten die vóór de publicatiedatum van de Wet beëindiging salderingsregeling (29 januari 2025) een contract hadden dat doorliep tot na 1 januari 2027, dit contract kosteloos kunnen opzeggen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ’Combinatie box 3 en Wet betaalbare huur belangrijkste reden om uit te ponden' |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (BBB), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Passen de resultaten van de peiling van Vastgoedinsider.nl onder 368 respondenten bij uw beeld van de belangrijkste redenen voor uitponding van verhuurd vastgoed met een zwaartepunt bij Box 3, de combinatie Box 3 en de Wet Betaalbare Huur?1
De cijfers van het Kadaster laten een uitpondbeweging zien in 2024. Deze vindt met name plaats onder kleinere particuliere verhuurders en niet-institutionele bedrijfsmatige verhuurders. Hoewel deze uitpondbeweging op dit moment nog goeddeels gecompenseerd wordt door nieuwe toevoegingen als gevolg van nieuwbouw, transformatie en splitsen, is het mogelijk dat het bezit van institutionele investeerders deze terugloop op termijn onvoldoende kan compenseren. In mijn brief over mijn weging van deze ontwikkelingen op de huurmarkt heb ik aangegeven dat mijn beeld is dat de ontwikkelingen op de huurmarkt worden gedreven door een samenspel van aangescherpte huurregulering, aanpassingen in de fiscaliteit en macro-economische ontwikkelingen. De huurregulering verlaagt de huurinkomsten voor de verhuurder en beperkt dus de kasstroom en verlaagt daarmee de kapitaalwaarde van huurwoningen. Daarnaast spelen de fiscale regels een rol. Onder andere de toegenomen belastingdruk in box 3 en de onduidelijkheid rondom het nieuwe box 3 stelsel worden door verhuurders aangedragen als factoren die ervoor zorgen dat verhuren financieel minder aantrekkelijk is geworden. Ten slotte speelt nadrukkelijk mee dat de koopwoningmarkt door de combinatie van stijgende lonen, een dalende hypotheekrente en een lagere overdrachtsbelasting een interessant alternatief is om de huurwoningen te verkopen aan een eigenaar-bewoner, zoals koopstarters. Voor verhuurders kan dit alternatief aantrekkelijker lijken dan de onzekerheid en lagere opbrengsten bij voortzetting van de verhuur. Hierbij speelt ook het rendement dat in andere beleggingsobjecten behaald kan worden een rol.
Deelt u de mening dat, ondanks dat dit geen formele steekproef betreft, deze peiling onder vastgoedbeleggers wel een signaal geeft over de belangrijkste redenen waarom vastgoedbeleggers overgaan tot uitponding?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u het met ons eens dat de redenen voor de verkoopgolf zo snel mogelijk ook door de ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening én Financiën moeten worden onderzocht, zowel door gesprekken met de sector, als ook door actualisering van het onderzoek naar de effecten van stapeling van fiscale en niet-fiscale maatregelen, zodat we zo snel mogelijk gerichte maatregelen kunnen nemen?
In mijn brief over de ontwikkelingen op de huurmarkt heb ik een integrale weging uitgevoerd waarbij de samenloop van maatregelen, zoals verdere huurwet- en regelgeving en de fiscaliteit, is meegenomen. In de weging betrek ik verder de aanvullende inzichten op basis van een onderzoek van Dr. Korevaar van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en het Instituut voor Publieke Economie (IPE) en contacten met marktpartijen. Dit geheel biedt een eerste inzicht in de ontwikkelingen op de huurmarkt. In de brief heb ik ook aanpassingen aan beleid geschetst die op een gerichte en relatief snel te realiseren manier verlichting kunnen bieden aan (in het bijzonder particuliere) verhuurders die specifieke knelpunten ervaren ten gevolge van de doorgevoerde huurregelgeving. Tevens is op de Woontop afgesproken om samen met marktpartijen mogelijkheden om nu in de middenhuur te investeren te onderzoeken. Dit heb ik ook samen met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane (Staatssecretaris FBD) opgepakt. Wij zullen uw Kamer later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien ja, op welke termijn kan de Kamer uitkomsten van een dergelijk stapelingsonderzoek verwachten?
Gelijktijdig met deze beantwoording ontvangt uw Kamer mijn brief over de ontwikkelingen op de huurmarkt waarin ik een integrale weging uitgevoerd heb waarbij de samenloop van maatregelen, zoals verdere huurwet- en regelgeving en de fiscaliteit, is meegenomen. Daarnaast is op de Woontop is afgesproken om samen met marktpartijen mogelijkheden om nu in de middenhuur te investeren te onderzoeken. Wij zullen uw Kamer later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe kijkt u naar aanpassingen in de voorgenomen tegenbewijsregeling onder het overbruggingsstelsel op korte termijn, waar ook een meerderheid van de Kamer om heeft gevraagd, om verdere uitponding te voorkomen?
Voor wat betreft de fiscaliteit verwijs ik u naar de brief2 die de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane (Staatssecretaris FBD) op 2 april 2025 naar uw Kamer heeft gestuurd waarin eventuele verzachtende opties binnen de tegenbewijsregeling box 3 worden beschreven.
Indien u niet bereid bent hier stappen op te zetten, wat is hiervan de reden?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-artikel «Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik vind het positief en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in kwetsbare posities te helpen en zo ook zorgen dat zij niet van de radar verdwijnen. Het zijn vaak jongeren waarbij het leven zacht gezegd niet heeft meegezeten en die al heel jong voor zichzelf moeten zorgen. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van tijdelijk (extra) ondersteuning voor deze doelgroep, om hen zo te helpen werken aan de toekomst richting werk of studie. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Erkent u dat er op dit moment een enorm maatschappelijk probleem is van 350.000 jongeren die serieuze problemen ondervinden op weg naar volwassenheid?
Uit de Toolkit 16–272 blijkt dat naar schatting 15% van de jongeren, ca. 350.000 zich in meer of mindere mate in een kwetsbare positie bevindt. Zij hebben meer ondersteuning nodig bij de overgang van jeugd naar volwassenheid. Daar heeft het Rijk aandacht voor. Bijvoorbeeld door het aanbieden van financiële educatie op scholen met de meest kwetsbare kinderen. Hiermee wordt beoogd geldzorgen op latere leeftijd te voorkomen.
Het Ministerie van VWS werkt aan de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd waarin gemeenten en jeugdhulpaanbieders zich committeren om samen met jongeren een tijdig toekomstsperspectief te formuleren over alle leefgebieden (Big five: wonen, werk/school, inkomen, zorg en support). Hier wordt in samenwerking met de VNG, gemeenten en betrokken partijen in het veld uitvoering aan gegeven. Ook in het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis (2013–2030) zijn jongeren een speciale aandachtsgroep.
In december 2024 heeft de Staatssecretaris van VWS, mede namens de ministeries van SZW en VRO, de actie-agenda Voorkomen van jongerendakloosheid (16–27) met de Kamer gedeeld, als addendum bij het Nationaal Actieplan Dakloosheid.
De actie-agenda is een oproep aan iedere partner, van woningcorporatie tot uitvoerende professional, en van gemeente tot Rijk om op verschillende leefgebieden en domeinen tot actie te komen om dakloosheid onder jongeren te voorkomen en terug te dringen3.
Vanuit het Ministerie van SZW is de kostendelersnorm in de Participatiewet, Toeslagenwet en Anw per 1 januari 2023 gewijzigd, waardoor jongeren tot 27 jaar niet meer als kostendelers worden aangemerkt voor hun huisgenoten. Met deze maatregel is onder andere beoogd jongerendakloosheid te verminderen. Verder wil ik met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans4 gemeenten meer ruimte geven om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Bijvoorbeeld door de aanvulling op de bijstandsnorm die geldt voor jongeren vanaf 18 tot 21 jaar (jongerennorm) te harmoniseren. De gemeente kan dan, in aanvulling op de jongerennorm, 701 euro per maand aan extra algemene bijstand toekennen wanneer een bijstandsgerechtigde jongere redelijkerwijs geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Wanneer blijkt dat dit bedrag niet voldoende is, kan de gemeente het bedrag verhogen. Ook voorziet het wetsvoorstel in het opnemen van een «kan»-bepaling bij de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar, waarmee de gemeente de mogelijkheid krijgt om in knellende situaties zoals (dreigende) dakloosheid af te zien van toepassing van de vierwekenzoektermijn. En de vrijlating van inkomen uit bijverdiensten wordt deels mogelijk voor jongeren tot 27 jaar. Met spoor 2 van het traject Participatiewet in balans werk ik aan het eenvoudiger en toegankelijker maken van inkomensondersteuning in de Participatiewet, waarbij ook specifiek aandacht is voor de doelgroep jongeren in een kwetsbare positie.
Ziet u dat deze interventie van het Bouwdepot een oplossing kan zijn voor een deel van deze doelgroep kijkend naar de resultaten van pilots?
Onderzoeken naar de evaluatie van de pilots in Eindhoven laten zien dat een deel van de aan de pilot Bouwdepot deelnemende jongeren op diverse leefgebieden stappen hebben gezet, en dat is natuurlijk positief. De resultaten zijn echter gebaseerd op een zeer beperkt aantal jongeren en de veranderingen in de levens van de jongeren zijn niet direct toe te schrijven aan het Bouwdepot5. Het bieden van een periode van financiële rust kan met begeleiding bijdragen aan het creëren van mentale ruimte voor de verwerking van trauma’s en het op orde brengen van levens. Ik vind het daarom belangrijk dat gemeenten, binnen de wettelijke kaders, zoeken naar mogelijkheden om jongeren in een kwetsbare positie zo goed mogelijk te ondersteunen. De Participatiewet biedt hiertoe al veel ruimte. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet.
Een voorbeeld is de gemeente Zwolle; zij bieden jongeren in een te starten pilot financiële rust en ruimte, binnen de regels van de Participatiewet.
Samen met Divosa en de VNG werk ik dan ook aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. De handreiking stelt gemeenten nog beter in staat om de ruimte die de wet al biedt te benutten. Hierover zal ik uw Kamer en gemeenten voor het einde van de zomer in Gemeentenieuws SZW informeren.
Kunt u uitleggen waarom u een initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld ontmoedigt die bewezen effectief is en waar gemeenten, hulpverleners en jongeren enthousiast over zijn? Waarom kiest u er niet voor om er juist alles aan te doen om deze interventie op te schalen, ook gelet op de eenvoud en uitvoerbaarheid van de interventie?
Ik vind het goed en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in een kwetsbare positie extra te ondersteunen wanneer zij dit nodig hebben. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van ondersteuning voor deze zeer kwetsbare doelgroep, om hen zo te helpen werken aan hun toekomst. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. De mogelijkheden die de Participatiewet biedt worden (nog) niet altijd volledig door gemeenten benut. Samen met Divosa en de VNG werk ik aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. Via spoor 3 van het traject Participatiewet in balans wordt daarnaast ook gewerkt aan het versterken van het vakmanschap in de uitvoering van de Participatiewet.
Daar waar signalen erop wijzen dat het vangnet van de Participatiewet ontoereikend is, of sprake is van disbalans tussen rechten en plichten, werken we aan verbeteringen. Bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Participatiewet in balans (spoor 1) en met de herziening van de Participatiewet (spoor 2).
De Participatiewet geeft de kaders voor de wijze waarop een gemeente financiële ondersteuning kan en mag bieden. Financiële ondersteuning voor het levensonderhoud door gemeenten buiten de kaders van de Participatiewet is doorkruising van het rijksinkomensbeleid. Ook wanneer dit gebeurt via een derde. Indien een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld aangestuurd en gefinancierd wordt met gelden van de betreffende gemeenten, leidt dit tot de conclusie dat er sprake is van het lokaal toepassen van inkomenspolitiek die het rijksinkomensbeleid doorkruist.
De gemeente heeft een zekere mate van autonomie bij de invulling van het eigen beleid, maar dat gaat voor wat betreft het voeren van inkomensbeleid niet verder dan de ruimte die in formele wetgeving wordt geboden: de Participatiewet (als laatste vangnet). Het lokaal toepassen van inkomenspolitiek creëert een loterij wie wel of niet geholpen wordt binnen een gemeente. Ook kan er rechtsongelijkheid tussen gemeenten ontstaan. In 2021 nam SZW het standpunt reeds in dat gemeenten de ondersteuning door een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld niet mogen financieren en uitvoeren. Dit standpunt was mede gebaseerd op een juridische analyse van de landsadvocaat. De analyse is als bijlage bijgevoegd.
In het belang van de jongeren die al deelnamen aan de gemeentelijke pilots, hebben deze pilots doorgang gevonden. In Gemeentenieuws SZW 2024–56 heb ik gemeenten opgeroepen door te gaan met de ondersteuning, maar deze nu wel vorm te gaan geven binnen de kaders van de wet. En nieuwe initiatieven moeten worden vormgegeven binnen de kaders van de wet. De Participatiewet biedt hiervoor ruimte. Hierover heeft het ministerie met de Stichting, en met diverse deelnemende en in de aanpak geïnteresseerde gemeenten, gesproken en er vinden nog steeds gesprekken plaats.
Past dit initiatief niet juist bij het streven van het kabinet, om meer maatwerk en vertrouwen toe te passen binnen de sociale zekerheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is voor het kabinet van groot belang dat mensen zo veel mogelijk kunnen meedoen in de samenleving. Bij voorkeur via (betaald) werk, want werk is meer dan een inkomen. Het leidt tot meer zelfstandigheid, een grotere eigenwaarde, meer zekerheid en grotere vrijheid. Als betaald werk niet lukt, dan is er een vangnet nodig waar je op kunt terugvallen. Dat geldt bij uitstek voor de Participatiewet: dit is het vangnet van ons stelsel van sociale zekerheid en daarmee van groot belang voor mensen die anders niet in de kosten van het bestaan kunnen voorzien. Dat geldt dus zeker ook voor jongeren in een kwetsbare positie. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om deze jongeren te ondersteunen. Door het toepassen van maatwerk binnen deze wettelijke kaders voorkomen we bovendien te grote verschillen in de manier waarop mensen geholpen worden. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet. Eerder noemde ik de gemeente Zwolle al als voorbeeld.
De rijksbrede beweging richting vertrouwen, eenvoud en menselijke maat moet nog beter worden verankerd in de Participatiewet. Daarom werk ik in spoor 2 van Participatiewet in balans aan beleidsopties om de wet fundamenteel te herzien. Daarbij is ook aandacht voor de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen van de bouwdepot-aanpak bezie ik in dit kader.
Tijdens het debat over de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei u over dit initiatief dat u het een heel sympathiek idee vindt. Waarom roept u de gemeenten op het matje in plaats van hen te helpen deze interventie mogelijk te maken?
Ik heb inderdaad sympathie voor de doelstelling om jongeren in een kwetsbare positie te helpen, die gemeenten en de Stichting met haar aanpak nastreven. Het is belangrijk om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen en hen te helpen werken aan de toekomst. Maar, zoals ik al eerder in de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven, de hulp moet wel passen binnen de kaders van de wet en rekening houden met het vangnetprincipe van de bijstand. Hierover is ook met diverse gemeenten gesproken en vinden nog gesprekken plaats. Ook met gemeenten die ervoor kiezen op een eigen wijze binnen wettelijke bestaande kaders jongeren te ondersteunen en te helpen, ook gericht op duurzaam werk. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen.
Gemeenten kunnen per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. Wat echter echt niet kan is het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Niemand mag onbeperkt bijverdienen naast de bijstand – dat past niet bij het vangnetkarakter. Wel vind ik het belangrijk dat er een vorm van vrijlating van inkomen uit bijverdiensten mogelijk wordt voor jongeren tot 27 jaar. Dit wordt beoogd met het Wetsvoorstel Participatiewet in Balans (spoor 1).
Door ondersteuning binnen de kaders van de wet vorm te geven kan in principe iedere jongere die deze of vergelijkbare hulp nodig heeft hiervoor in aanmerking komen. Daarnaast kunnen ook andere mensen in een zeer kwetsbare positie op deze manier geholpen worden. Dit gelijkheidsbeginsel vormt samen met het beginsel van rechtszekerheid een belangrijk principe binnen de sociale zekerheid. Een voordeel van het leveren van maatwerk binnen de wettelijke kaders, is dat ook beter kan worden bepaald wat jongeren nodig hebben. Zo hoeft niet vast te worden gehouden aan een vast bedrag of vooraf bepaalde duur van de ondersteuning, zoals bij de bouwdepot-aanpak het geval is.
In het bericht zegt u dat er aanpassingen nodig zijn voor het project van stichting Bouwdepot en dat u dit landelijk wil regelen.2 Bent u bereid om de wet aan te passen zodat het zonder ontmoedigingsbeleid kan worden voortgezet?
Zoals gezegd ben ik met verschillende gemeenten in gesprek. Als blijkt dat er specifieke beperkingen zijn waarin de wet niet voorziet, dan ben ik bereid om te kijken naar mogelijkheden. Deze heb ik nog niet gehoord. Op sommige onderdelen ben ik echter niet bereid om de wet aan te passen om de bouwdepot-aanpak in deze huidige vorm mogelijk te maken. Het afwijkend behandelen van een van een specifieke groep, zowel wat de norm als wat verplichtingen betreft, ten opzichte van andere (kwetsbare) groepen die binnen de Participatiewet vallen en zonder verder een individuele beoordeling, is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Ik heb aangegeven dat gemeenten deze interventie moeten aanpassen, omdat de huidige vormgeving van de aanpak niet past binnen de kaders van de wet. Een onderdeel van de Bouwdepot-aanpak is bijvoorbeeld het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Dit ondermijnt het vangnetkarakter van de Participatiewet. Als de aanpak op dit punt wordt aangepast, kan deze worden vormgegeven binnen de kaders van de Participatiewet. Dit gebeurt al bij een aantal gemeenten. Deze vorm van ondersteuning, maatwerk in de Participatiewet, juich ik van harte toe. SZW is ook bereid hier met gemeenten over door te praten en hierover mee te denken. De Participatiewet hoeft hiervoor niet te worden aangepast. Gemeenten kunnen de stichting het Bouwdepot inschakelen voor advies bij alle aanvullende ondersteuning, zorg en hulp die de jongeren nodig hebben of om de begeleiders van deze jongeren te ondersteunen.
Kunt u aangeven hoe de interventie van het Bouwdepot wel in de herziene P-wet (Participatiewet) kan worden ingepast? Wat is hiervoor nodig?
In spoor 2 wordt fundamenteler gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet en de wijze waarop de wet vanaf de basis opnieuw kan worden opgebouwd. Daarbij is ook aandacht voor de normensystematiek en voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen uit de verschillende initiatieven die gemeenten nemen om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen zal ik in dit kader bezien. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording op de vorige vraag, waarin ik heb aangegeven dat bij aanpassing van de interventie de wet niet hoeft te worden aangepast.
Bent u bereid om het voortouw te nemen om deze wettelijke ruimte te creëren voor zulke maatschappelijke interventies vanuit het maatschappelijk middenveld?
Zoals gezegd ben ik met gemeenten in gesprek en ook leg ik regelmatig in het land werkbezoeken af waar ik verschillende aanpakken hoor hoe gemeenten mensen ondersteunen. Daarbij sta ik altijd open voor signalen hoe het ook beter kan. Maar ik zie geen mogelijkheden om wettelijke ruimte te creëren voor maatschappelijke interventies die haaks staan op het rijksinkomensbeleid. En ook niet voor interventies die het vangnetprincipe van de bijstand ondermijnen; «onbeperkt» bijverdienen naast een bijstandsuitkering vind ik in dit kader bijvoorbeeld onwenselijk. Op basis van de huidige wet is maatwerk mogelijk om jongeren te ondersteunen. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans vergroot de mogelijkheid voor gemeenten om jongeren te kunnen ondersteunen. Ik kijk met deelnemende gemeenten naar opties om binnen wettelijke kaders verdere mogelijkheden te bieden voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie.
Kunt u de bovenstaande vragen een voor een beantwoorden voor de plenaire behandeling van Participatiewet in balans.3
Ja.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over het bericht ‘Woningsplitsing levert nog weinig extra huizen op’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Wat is de onderliggende databron waar cijfers over onder andere woningsplitsen vandaan komen?1 2
Wij baseren ons hiervoor op de cijfers van het CBS. Het CBS leidt de cijfers over splitsingen af uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Wat is de rol van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bij het verkrijgen van data, aangezien ook de status van verblijfsobjecten, verleende vergunningen, etc. daarin worden bijgehouden?
De gemeente is de bronhouder van de BAG en het Kadaster beheert de Landelijke Voorziening (LV) BAG, waar alle gemeentelijke Basisregistraties Adressen en Gebouwen bij elkaar komen. De gemeente is verantwoordelijk om de lokale BAG op orde te houden. Het CBS haalt gegevens van typen realisaties uit de LV BAG op basis van zogenoemde beslisregels.
Woningen komen in de BAG («worden gevormd») op het moment waarop de gemeente de vergunning registreert (status «vergunning verleend») in de BAG en daarbij aangeeft dat het gaat om een verblijfsobject (vbo) met de verblijfsfunctie wonen. Een verblijfobject met woonfunctie (woning) is vervolgens gerealiseerd wanneer het de status «in gebruik» heeft. Deze status krijgt het verblijfsobject wanneer de bouwvergunning aanvrager heeft gemeld bij de gemeente dat de bouw voltooid is of wanneer de gemeente constateert dat het verblijfsobject feitelijk in gebruik is genomen.
Is er een probleem met het hanteren van de definities waardoor u aangeeft dat het verschil niet altijd gemaakt kan worden tussen optoppen en splitsen?
Het probleem ligt niet in de definities, maar in de registratie. De kwestie is of het CBS in staat is bepaalde type toevoegingen uit de BAG af te leiden. Splitsingen worden in de BAG namelijk niet afzonderlijk geregistreerd, maar worden door het CBS afgeleid op basis van beslisregels. Eén pand kan meerdere verblijfsobjecten bevatten met ook andere verblijfsfuncties dan de woonfunctie. Het kan zo zijn dat er een combinatie van splitsen en transformatie toegepast wordt bij de verbouw van dergelijke panden. Het is voor het CBS dan niet duidelijk welk verblijfsobject door welke soort verbouw erbij is gekomen. De gerealiseerde woningen door verbouw waarvan het CBS zelfs na realisatie niet kan vaststellen tot welke soort verbouw deze horen, worden door het CBS geclassificeerd als «overige toevoegingen door verbouw». Optoppen valt hier ook onder.
Wat is de oplossing voor het geconstateerde probleem rond definities en hoe snel kan dit worden opgelost?
Als het CBS bepaalde informatie die niet uitgevraagd wordt via de BAG en als het CBS die ook niet via beslisregels kan afleiden, dan zou de manier om deze informatie toch te verkrijgen het toevoegen van een extra uitvraag in de BAG zijn.
De BAG is een basisregistratie waarbij, zoals dat in de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet BAG verwoord werd, bewust is gekozen tot een beperkt aantal gegevens die informatief zijn voor meerdere sectoren/ beleidsopgaven tegelijk. Gegevens die enkel van belang zijn voor één specifiek doel passen naar hun aard niet goed bij deze basisregistratie. Het ligt daarom niet voor de hand de BAG uit te breiden met extra gegevens die het CBS wel in staat stellen exact splitsingen en optoppingen van elkaar te onderscheiden. Daarbij moet bedacht worden dat de bijhoudingslast van de basisregistratie bij gemeenten ligt en de gemeenten steken nu reeds een enorme werklast in het actueel houden van de BAG en deze last zou toenemen wanneer er extra verplichtingen via een wijziging van de regelgeving m.b.t. de BAG zouden worden toegevoegd. Dit laatste zou ook het geval zijn wanneer buiten de BAG om dergelijke gegevens uitgevraagd zouden worden bij gemeenten. En ook dan zou nog steeds gelden dat het voor een gemeente niet altijd op voorhand duidelijk zal zijn tot hoeveel nieuwe woningen door splitsen of door andere type overige toevoegingen een verbouwing van een pand leidt.
Wanneer zijn de volledige cijfers over 2024 wel beschikbaar?
Het CBS weet (nog) niet hoeveel woningen er door welk type verbouw zijn onttrokken en toegevoegd in 2024. Deze cijfers komen gebruikelijk rond juli beschikbaar over het afgelopen jaar. Het totaal aan toevoegingen en onttrekkingen is wel reeds bekend. Ik hecht er daarbij aan te benadrukken dat het totaal aantal nieuwe woningen dus volledig bekend is bij het CBS en dat in die zin geen informatie wordt gemist.
Hoe komt het dat er op 7 maart 2025 alleen cijfers beschikbaar zijn over de eerste twee kwartalen van 2024?
Het CBS benadert deze gegevens over transformaties en splitsingen op basis van de wijzigingen aan panden en vbo’s. Dit vraagt om een zorgvuldig proces wat tijd kost.
Wat moet er, indachtig de aangenomen motie van het lid Welzijn over sturingsinformatie per kwartaal, gebeuren om aan sturingsinformatie op kwartaalbasis te komen voor nieuwbouw, transformatie, splitsen en optoppen?
Maandelijks komt via het CBS er sturingsinformatie beschikbaar over de gerealiseerde nieuwbouwwoningen en de overige toevoegingen door verbouw waar transformatie, splitsingen en optoppen deel van uit maken. Wat pas later (gebruikelijk na zes maanden) beschikbaar komt is welke specifiekere vorm van overige toevoeging door verbouw dit is geweest. Er is dus niet direct duidelijk welke exacte vorm van verbouw er heeft plaatsgevonden, maar wel dát het heeft plaatsgevonden.
Op dit moment werk ik aan een Kamerbrief waarin ik nader inga op welke wijze ik sturing geef aan de woningbouw en specifiek welke rol monitoringsinformatie daarin speelt. Dit voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat is de startbouw en de verwachtte oplevering van de projecten waarvan u aangeeft dat u er doorbraken heeft geforceerd (Kronenburg, 438 woningen, Gnephoekpolder 5.500 woningen, Bleizo 5.000 woningen, Lisserbroek/Nieuw Vennep tenminste 6.500 woningen)?
Naar verwachting is de startdatum van de genoemde locaties als volgt:
De verwachte oplevering van de woningen op deze locaties ken ik momenteel helaas niet.
Naast deze locaties werk ik met NEPROM en Aedes gezamenlijk aan een structurele doorbraakaanpak, naar aanleiding van de Woontopafspraak daarover. Ik informeer uw Kamer daar op korte termijn nader over. En zoals bekend gaan op de woondealtafels marktpartijen, corporaties en overheden constructief met elkaar in gesprek over lopende woningbouwprojecten, indien een project vastloopt of er vertraging optreedt gaan de partijen samen met elkaar op zoek naar oplossingen of eventuele alternatieve locaties. Die versnellingstafels leveren steeds meer concrete resultaten op.
Wanneer is de scan naar splitspotentie in gemeenten afgerond?
Ik werk momenteel aan een scan waarmee de potentie voor verschillende vormen van beter benutten inzichtelijk wordt gemaakt voor gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen. Partijen krijgen inzicht in de kansrijkheid van alle vormen beter benutten in een gebied. Dit is per gebied inzichtelijk en dus niet alleen voor splitsen. Ik verwacht dit in Q4 aan te kunnen bieden aan gemeenten. Zij kunnen het inzicht gebruiken bij hun lokale inzet op het beter benutten van bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.
Hoe gaat het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) invloed hebben op het realiseren van meer woningen door splitsen?
Ik ontving op 2 april jl. het conceptadvies voor het programma STOER. Na bestudering en weging van het advies kan ik de invloed van STOER op het realiseren van meer woningen door woningsplitsing nader invullen.
Hoe gaat u erop toezien dat gemeenten de verschillende handvaten die u aanreikt zoals de splitsgids en de mogelijkheid om in sommige gevallen vergunningsvrij te splitsen, ook actief gebruiken om woningen te realiseren middels splitsen?
Met de introductie van het volkshuisvestingsprogramma wordt gemeenten gevraagd inzicht te geven in in hoeverre zij de bestaande voorraad beter benutten. Dat geldt dus ook voor splitsen. Hoe de inzet op het beter benutten van de bestaande voorraad precies wordt vormgegeven is afhankelijk van de lokale mogelijkheden en aan gemeenten zelf. Ik ben ook met verschillende gemeenten actief aan de slag om het beter benutten van bestaande gebouwen gebiedsgericht uit te voeren. De Splitsgids is een handvat voor één van de manieren waarop een gemeente woningen kan toevoegen met beter benutten. Ook andere vormen van beter benutten worden toegepast.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Vanwege benodigd uitzoekwerk heeft beantwoording van de vragen iets meer dan drie weken tijd gekost.
Geweld tegen klimaatdemonstranten |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Judith Uitermark (NSC), van Weel , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en de beelden van het feit dat een Statenlid een vreedzame demonstrant van Extinction Rebellion bij het Provinciehuis van Noord-Holland heeft aangereden?1 2
Bent u ermee bekend dat het Statenlid heeft bekend dat hij zonder te remmen doorgereden is, dat hij daarmee dus bewust risico’s heeft genomen en dat hij daarbij een demonstrant met zijn auto raakte, maar dat hij geen excuses daarvoor wil aanbieden?
Wat vindt u van het optreden en reactie van het betreffende Statenlid, in het kader van veiligheid en rechten van demonstranten?
Bent u bereid om bij dezen de actie van het Statenlid onomwonden te veroordelen, ook om de kans te verlagen dat meer mensen zulk geweld in de toekomst gaan gebruiken? Zo nee, bent u zich ervan bewust dat u dan geweld tegen demonstraten legitimeert?
Welke acties gaat u naar aanleiding van dit ernstige feit ondernemen om demonstraten in de toekomst te beschermen?
Bent u zich bewust van het feit dat online en in programma’s zoals Vandaag Inside steeds meer oproepen worden gedaan om vreedzame demonstraten van onder andere Extinction Rebellion met geweld te bejegenen?3 Wat vindt u daarvan?
Ziet u ook dat oproepen om demonstranten met geweld te bejegenen (zoals bij Vandaag Inside toen iemand aan tafel opriep om met tanks over XR-demonstranten te rijden) gevaarlijk zijn, het demonstratierecht bedreigen en tot meer geweld tegen demonstranten kunnen leiden? Zo, ja wat gaat u hieraan doen?
Kunt u alle bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?