De vaccinproductie bij Halix en de relatie met de Nederlandse regering |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland liep kans op miljoenen Oxford-vaccins mis» van de NOS van 30 maart jongstleden?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. En ik wil de context graag toelichten.
Ik herken mij niet in de titel van het bericht waaraan u refereert. Nederland is geen «Oxford» vaccins misgelopen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om niet unilateraal, maar gaat in samenwerking grote hoeveelheden van meerdere vaccins in te kopen, waaronder het Oxford-vaccin. Namelijk via Advanced Purchase Agreement (APA) via de Europese Commissie (EC). Dit betekent dat we upfront de farmaceuten waar een APA mee is afgesloten al zijn gaan financieren.
In mei 2020 hebben we ervoor gekozen om niet unilateraal, maar samen met andere landen vaccins in te gaan kopen en zo in te zetten op een divers portfolio. Nederland heeft daarbij samen met Duitsland, Frankrijk en Italië het initiatief genomen tot The Inclusive Vaccine Alliance (TIVA). Dit samenwerkingsverband ontstond in mei 2020, met een officiële aftrap op 3 juni 2020 en richtte zich op het verwerven van genoeg vaccins voor alle EU-lidstaten. In mijn brief van 3 juni 2020 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd2. De door deze alliantie gevoerde gesprekken leidde op 13 juni 2020 tot afspraken met AstraZeneca over afname van het Oxford vaccin (300 mln dosis, met een meeroptie van 100 mln).
De inkoop van vaccins is daaropvolgend gezamenlijk vormgegeven met de Europese Commissie, en ook de andere EU-lidstaten, welke de door TIVA gemaakte afspraken heeft overgenomen. In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2020 heb ik u daarover geïnformeerd3. Daarnaast zijn in de periode daarna ook met andere vaccin leveranciers inkoopafspraken gemaakt in EU verband, waarbij Nederland naar rato van het inwonertal een aandeel verkrijgt.
De gevolgde strategie heeft ertoe geleid dat het kabinet voor Nederland ruim 80 miljoen dosis van (kandidaat) COVID-19 vaccins heeft ingekocht. In de aankoop zijn verschillende vaccins ingekocht, zowel qua platformtechnologie als bij verschillende fabrikanten.
De samenwerking tussen AstraZeneca en de Oxford Universiteit omtrent het COVID-19 vaccine4 is op 30 april 2020 aangekondigd. AstraZeneca geeft in het persbericht aan dat zij verantwoordelijk zal zijn voor de ontwikkeling en wereldwijde productie en distributie van het vaccin. Het vaccin was in de periode voorafgaand aan de samenwerking ontwikkeld door het Jenner Institute en Oxford Vaccine Group, aan de Universiteit van Oxford.
Als laatste wil ik aangegeven dat Halix een Contract Manufactering Organisation (CMO) is. Een CMO is een bedrijf dat in opdracht van meestal een farmaceutisch bedrijf de werkzame stof maakt en/of de fill & finish verzorgt. Halix doet dit nu in opdracht van AstraZeneca. Halix maakt alleen de werkzame stof (drug substance). Dit is een van de vele stappen in de productieketen om te komen tot een vaccin dat geschikt is om door GGD, huisarts of ziekenhuis toe te dienen. Halix zelf maakt dus niet het vaccin-eindproduct.
Waarop baseert u uw uitspraak tegen de NOS: «Toen de vraag kwam om te investeren zijn we onmiddellijk in gesprek gegaan met Halix. Er zijn verschillende gesprekken geweest, we hebben aangeboden om te investeren, maar het bleek al gauw niet meer nodig»?2
Na het op 29 april 2020 bij VWS binnengekomen signaal vanuit het Ministerie van Algemene Zaken dat mogelijk sprake was van een investeringsbehoefte bij de mogelijke productie van vaccins door Halix, is spoedig contact met Halix gezocht en een afspraak gemaakt. Dit in aanvulling op contact door het Ministerie van Algemene Zaken met Halix. Zie tevens mijn antwoord op vraag 4.
Op 4 mei 2020 is door medewerkers van het Ministerie van VWS gesproken met Halix. In dit overleg is vastgesteld dat Halix, als productiebedrijf, zelf geen investeringsbehoefte had vanuit de Nederlandse regering. Dus een investering vanuit de Nederlandse overheid was in die zin niet nodig. Maar dat mogelijk het Oxford consortium nog wel openstond voor investeringen vanuit de Nederlandse overheid. Ter herinnering, het nieuws over de afspraken tussen AstraZeneca en de universiteit van Oxford, dat met haar kandidaat-vaccin net was gestart met de eerste testen op mensen, was toen een paar dagen oud. Halix heeft aangeboden Oxford te vragen om een concreet voorstel te doen. Dit voorstel is er niet gekomen. Contact met Halix op 28 mei 2020 bevestigde dat er geen voorstel meer zou komen vanuit Oxford. Door de overeenkomst tussen universiteit van Oxford en AstraZeneca die eind april 2020 was afgesloten, was hier geen behoefte meer aan.
Ik hecht eraan om aan te geven dat ondertussen op het Ministerie van VWS de voorbereidingen voor een bredere aankoop strategie onverminderd door zijn gegaan. Zoals aangegeven werd in de maand mei door Nederland ook geïnvesteerd in internationale samenwerking, waarbij in TIVA-verband ook de gesprekken met AstraZeneca over het Oxford-vaccin zijn aangegaan.
Kunt u de documenten waar u deze uitspraak op baseert aan de Kamer doen toekomen?
Ja, zie bijlage6.
Kunt u een feitenrelaas geven van alle contactmomenten tussen de Leidse fabriek Halix en het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in april 2020 en mei 2020?
Op 28 april 2020 is het Ministerie van Algemene Zaken mondeling geattendeerd op de mogelijke investeringsbehoefte van Halix en op 29 april 2020 zijn de contactgegevens van de COO gedeeld met het departement. Deze gegevens zijn direct ook gedeeld met het Ministerie van VWS. In deze attendering werd concreet geadviseerd om contact op te nemen met Halix.
Een dag later, op 30 april is vanuit Algemene Zaken zowel telefonisch als via de mail contact geweest met de COO van Halix. Daarbij is via de mail informatie uitgewisseld en is aangegeven dat Oxford heeft verzocht de belangstelling van de Nederlandse overheid na te gaan. Op vrijdag 1 mei is er voor maandag 4 mei een afspraak ingepland tussen VWS en de COO van Halix.
Op 4 mei heeft VWS per videoverbinding een verkennend gesprek plaatsgevonden, gericht op mogelijke ervaren knelpunten en/of investeringsbehoefte (zie tevens mijn antwoord op vraag 2). Naast een mogelijke investeringsbehoefte is ook gesproken over dat het Bureau GGO (GGO staat voor genetisch gemodificeerde organismen) snel toestemming heeft gegeven voor hun vergunning. Daarnaast is in het gesprek gewisseld dat de IGJ-audit gepland stond.
Begin mei is via de mail contact geweest tussen Algemene Zaken en VWS als follow-up om te kijken of de het contact tussen VWS en Halix goed tot stand was gekomen, hetgeen het geval was.
Op 28 mei is er door VWS opnieuw gesproken met Halix over de onderwerpen die op 4 mei de revue gepasseerd hebben. Daarbij gaf Halix ook aan dat het daags na het eerdere overleg duidelijk was geworden dat een voorstel vanuit het Oxford consortium voor de Nederlandse regering niet meer aan de orde was. Verder is tijdens dit telefoongesprek informeel gesproken over vaccinontwikkeling in het algemeen en gesproken over de verwachtingen over de mogelijke effectiviteit van vaccins die in april 2020 nog aan het begin van de ontwikkeling stonden. In die periode was het nog ongewis wat de effectiviteit van de COVID-19 vaccins zou zijn.
Bent u bereid alle gelieerde documenten aan deze contactmomenten, zoals verslagen, notities en mailwisselingen, te delen met de Kamer?
Bijgaand de bijpassende communicatie, alsook een bespreeknotitie voor overleg met de Minister van VWS over de stand van denken van dat moment (stuk d.d. 14 mei 2020, overleg d.d. 18 mei 2020) aangaande de investeringsstrategie vaccinontwikkeling, waarin Halix als voorbeeld is genoemd. Ook de bijlagen bij deze bespreeknotitie zijn bijgevoegd, waaronder een interne notitie (d.d. 30 april 2020) die de aanzet tot een impuls vaccinontwikkeling nader uitwerkt. Dit was – zoals ook in het stuk zelf aangegeven – een rolling agenda die basis bood voor een aantal (te verkennen) activiteiten. Een andere bijlage7 bij deze bespreeknotitie betreft een beschrijvende notitie van kansrijke initiatieven door het RIVM.
Met de samenwerking tussen Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië (zie bijgevoegde interne nota d.d. 19 mei 2020) en daaropvolgend vervolgens de samenwerking in EU verband is de Nederlandse investeringsstrategie gericht op het komen tot grote overeenkomsten met producenten, welke vervolgens zelf afspraken met Contracting Manufacturing Organisations maken. Onderdeel van de samenwerking in EU verband is de afspraak dat de EU-lidstaten niet bilateraal tot afspraken komen met producenten waarmee via het Joint Negotiation Team wordt onderhandeld. Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië waren daarbij overigens lid van het Joint Negotiation Team van de EU.
Is er in de periode van april 2020 tot en met mei 2020 contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix? Zo ja, kunt u een feitenrelaas geven van deze contactmomenten?
In de periode april 2020 tot en met mei 2020 is er geen contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix.
Heeft Halix de benodigde investering en opschaling in de vaccinproductie kunnen doen ondanks het feit dat de Nederlandse regering niet heeft geïnvesteerd in Halix? Zo ja, met hoeveel is de productie van Halix opgeschaald sinds april 2020? Zo nee, waar schoot het tekort?
Voor de volledigheid wil ik aangeven dat Halix geen investeringen aan de Nederlandse regering heeft gevraagd.
Maar door de Advanced Purchase Agreements is wel vaccinproductie gestimuleerd. Ik licht dit onderstaand toe.
Doordat de EU in de zomer van 2020 al vaccins begon in te kopen voordat er sprake was van een handelsvergunning, hadden farmaceuten de zekerheid om zelf te investeren in verdere ontwikkeling en productie om zo brede toegankelijkheid van vaccins mogelijk te maken.
Juist in deze zogenaamde Advanced Purchase Agreements is (ondermeer) vastgelegd dat de farmaceuten waarmee de APA is afgesloten zelf de productie van de vaccins inrichten. En deze farmaceuten ontvingen ook al upfront forse betalingen. In het geval van AstraZeneca ging het om 336 miljoen euro8, waardoor zij verder in staat werden gesteld om de benodigde investeringen om bijvoorbeeld productiecapaciteit in te kopen of uit te breiden.
Zoals ook in antwoord 1 toegelicht, Halix is een van de Contract Manufactering Organisations (CMO’s9), van, in dit geval, AstraZeneca. Halix maakt alleen de werkzame stof (drug substance). Dit is een van de vele stappen in de productieketen om te komen tot een vaccin dat geschikt is om door GGD, huisarts of ziekenhuis toe te dienen. AstraZeneca heeft meerdere CMO’s gecontracteerd voor de verschillende productie stappen. Dus er zijn ook CMO’s die de fill&finish verzorgen. Voor AstraZeneca gebeurt dit onder meer in Italië. En er zijn ook verschillende CMO’s die voor AstraZeneca de werkzame stof maken. Dus Halix is niet het enige bedrijf dat de werkzame stof voor het Oxford/AstraZeneca vaccin maakt.
AstraZeneca bepaalt zelf hoe dit productieproces goed vorm te geven en CMO’s zo te contracteren dat AstraZeneca kan voldoen aan de leveringsverplichtingen aan de Europese Unie.
Had Halix dankzij een additionele investering van de Nederlandse regering nog verder kunnen opschalen in de vaccinproductie?
Halix heeft als eerder verwoord aangegeven geen behoefte te hebben aan de investering vanuit de Nederlandse regering. Zie tevens mijn antwoord op vraag 7.
Is er in de periode na mei 2020 nog contact geweest tussen de Leidse fabriek Halix en het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onder andere over de voorgenomen leveringen aan de Europese Unie? Zo ja, kunt u een feitenrelaas geven van deze contactmomenten?
AstraZeneca is verantwoordelijk voor de levering van het AstraZeneca-vaccin aan de Europese Unie. AstraZeneca is daarmee de gesprekspartner voor de Europese Commissie over leveringen en niet Halix. Halix zelf levert niet aan de EU. Halix produceert de werkzame stof voor AstraZeneca, die door AstraZeneca zelf of andere CMO’s verwerkt worden tot het vaccin-eindproduct. Gesprekken over de tekortschietende leveringen aan de EU zijn daarom ook gevoerd met AstraZeneca (door de Europese Commissie) en niet met Halix.
Er is zodoende geen contact geweest met Halix over leveringen aan de Europese Unie.
Dit betekent niet dat er geen contact is geweest tussen Halix en het Ministerie van VWS in de periode na mei 2020. Zo is er in het najaar van 2020 contact geweest met Halix over vragen rondom reisbeperkingen die toen door verschillende overheden waren ingesteld. Waarbij is vastgesteld dat dit uiteindelijk geen belemmering zou zijn.
Ook heeft Halix in december 2020 verzocht om voorrang voor zijn (productie)medewerkers op het vaccinatieschema om zo uitval in de productieketen te voorkomen. Hierop is aangegeven dat de vaccinatiestrategie zoals vastgesteld door het kabinet op basis van advies van de Gezondheidsraad leidend is en er geen ruimte is voor uitzondering van de betreffende medewerkers. Recent heeft Halix dit verzoek herhaald, het antwoord is echter ongewijzigd.
Verder is medio februari 2021 de Special Envoy vaccins ingesteld. De Special Envoy vaccins heeft vanuit zijn opdracht met vele CMO’s in binnen en buitenland gesproken en daarmee ook met Halix.
Tevens is er contact geweest tussen Halix en de IGJ over een exportvergunning van de werkzame stof.
Overigens was bij het bezoek aan Halix van de heer Breton, Europees Commissaris voor de interne markt, op 3 maart 2021 een medewerker van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als begeleiding aanwezig.
Heeft u contact gehad met Halix om te inventariseren waarom zij in mei 2020 kozen voor andere investeerders dan de Nederlandse regering?
In het verlengde van mijn eerdere beantwoording van vraag 2, 4, 7 en 8, is er geen sprake van een dergelijke inventarisatie.
Is er in de periode na mei 2020 tot en met maart 2021 nog contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix? Zo ja, kunt u een feitenrelaas geven van deze contactmomenten?
In de periode na mei 2020 tot en met maart 2021 is vanuit Algemene Zaken half maart 2021 een keer contact geweest met de regering van het Verenigd Koninkrijk over Halix. Over de inhoud van dit soort gesprekken kunnen i.v.m. het vertrouwelijke karakter geen uitspraken gedaan worden. De lijn vanuit Nederland is bekend. De Europese Commissie is eindverantwoordelijk voor de inkoop van vaccins en de Europese Commissie geniet de steun van Nederland.
Aanvullend heeft tussen VWS en het Verenigd Koninkrijk recentelijk op politiek en ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden over het Europese systeem van exportlicenties en de potentiele weigering door Nederland, van een exportlicentie voor productie die momenteel plaatsvindt bij Halix en welke bedoeld zou zijn voor productielocaties in het Verenigd Koninkrijk. Inmiddels heeft Halix zijn eerste en enige verzoek voor een exportlicentie teruggenomen. De Europese Commissie overlegt momenteel met het Verenigd Koninkrijk over de toedeling van de werkzame stof van vaccins in de productieketen.
Op welke datum en door wie bent u op de hoogte gebracht dat Halix wel AstraZeneca-vaccins leverde aan het Verenigd Koninkrijk maar niet aan de Europese Unie (EU)? Was dit voor of na het artikel in de Financial Times over de Dutch Mystery Factory van 12 maart jongstleden?3
De belevering van de EU-lidstaten door AstraZeneca verloopt via de Europese Unie, waarbij Halix een leverancier aan AstraZeneca is. Er is geen formeel moment geweest waarop ons is medegedeeld dat de EU niet beleverd zou worden vanuit Halix. In het contract met de EU staat Halix genoemd als een van de CMO’s van waaruit leveringen aan de EU plaats zou kunnen vinden. In de loop van het laatste kwartaal van 2020 werd steeds duidelijker dat de leveringen aan de EU sterk achterbleven bij de verwachtingen. Daarop heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met AstraZeneca, zowel op Europees, als op nationaal niveau. Daarbij bleek dat AstraZeneca nadrukkelijk onderscheid maakt tussen de productieketen voor het VK en die voor de EU en ook dat Halix daarbij door AstraZeneca exclusief wordt gezien als onderdeel van de Britse productieketen. Dat werd formeel zichtbaar bij de afgifte van de markttoelating in de EU.
Op 29 januari 2021 is het positieve markttoelatingsbesluit voor het AstraZeneca-vaccin op de Europese markt afgegeven. In het daarvoor door AstraZeneca overlegde dossier, was Halix niet opgenomen. Dus onder die handelsvergunning was duidelijk dat de Europese Unie vooralsnog niet beleverd zou worden met flacons waar de werkzame stof bij Halix geproduceerd is.
Heeft AstraZeneca ooit richting de Nederlandse regering aangegeven dat de vaccins in Halix alleen voor de Britse markt bedoeld waren? Zo ja, kunt u deze correspondentie met de Kamer delen?
Nee dat heeft AstraZeneca niet formeel aan de Nederlands regering bekend gemaakt. Zoals eerder aangegeven, Halix produceert alleen de werkzame stof van het vaccin.
Op 26 maart 2021 is Halix als productielocatie opgenomen in het EMA registratie dossier11 en daarmee kan de werkzame stof die in Leiden geproduceerd is of wordt, na het hele productie proces te hebben doorlopen, door AstraZeneca aan de Europese Unie geleverd worden.
Is er na goedkeuring van het Oxford/AstraZeneca-vaccin door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) op 29 januari jongstleden contact geweest tussen het Ministerie van Algemene Zaken of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (al dan niet namens de EU) met Halix om te inventariseren hoeveel vaccins zij zouden zullen leveren aan de EU? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gesprekspartner en contractpartij over leveringen van het finale product vaccin voor de Europese Commissie is AstraZeneca en niet Halix. Halix is niet het bedrijf dat vaccins levert aan de Europese Unie.
In de APA is opgenomen dat Halix onderdeel zou worden van de productieketen van AstraZeneca. Maar verder heeft de Europese Commissie geen specifieke rol in hoe AstraZeneca de productieketen vormgeeft, als AstraZeneca maar voldoet aan haar verplichtingen zoals opgenomen in de APA.
Wat is volgens u de belangrijkste reden dat Halix tot 26 maart jongstleden wel leverde aan het Verenigd Koninkrijk maar niet leverde aan de EU?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven levert Halix niet zozeer aan landen, Halix levert de werkzame stof van het vaccin aan AstraZeneca. De werkzame stof kan door AstraZeneca zelf of door AstraZeneca gecontracteerde CMO’s zowel binnen of buiten de EU verwerkt worden tot het eindproduct (een vaccin).
De belangrijkste reden dat de werkzame stof die door Halix geproduceerd wordt wel in de flacons voor de Verenigde Koninkrijk’s markt terecht komt en niet in de flacons bestemd voor de EU-markt is omdat Halix tot 26 maart 2021 niet was opgenomen in het EMA-dossier voor de markttoelating in de EU. De flacons met vaccins die door AstraZeneca geleverd worden aan de EU kwamen uit andere fabrieken.
Is er een verband tussen het tot 26 maart jongstleden niet leveren van vaccins aan de EU en het feit dat er vanuit Europese lidstaten, waaronder door Nederland, niet geïnvesteerd is in de fabriek Halix? Zo ja, kunt u dit verband toelichten? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft een overeenkomst met AstraZeneca en AstraZeneca bepaalt welke productiefaciliteiten zij gebruikt om dat contract na te komen. AstraZeneca heeft ervoor gekozen om Halix in te zetten voor levering aan de Britse markt en andere fabrieken voor de levering aan de EU. Daar is in essentie ook niets mis mee. Alle discussies zijn ontstaan met de leveringsproblemen bij de fabrieken die de EU moeten beleveren.
Bent u geïnformeerd over de bezoeken van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd waarvan de eerste plaatsvond in augustus 2020 jongstleden? Zo ja, wanneer? Welke actie is daarop vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondernomen omdat door de geconstateerde onvolkomenheden de vaccinproductie mogelijk in het gedrang zou komen?4
De bezoeken van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) doen zij op eigen verantwoordelijkheid. Ik word hier niet specifiek over geïnformeerd. Wel heb ik contact gehad over het toezicht in het kader van het transparency mechanism. In het gesprek van 4 mei is wel door Halix aangegeven dat er een IGJ-audit gepland stond. En dat Halix daar zelf contact met de IGJ over heeft.
Verder is het in eerste instantie aan het bedrijf, zoals Halix, om te voldoen aan de kwalificaties die gesteld worden via de regelgeving en door de IGJ geïnspecteerd worden. Halix is in staat gebleken om te voldoen aan de kwalificaties.
Verder hecht ik eraan te benadrukken dat eventuele onvolkomenheden bij een door AstraZeneca gecontracteerde CMO niet persé een leveringsprobleem hoeft op te leveren. AstraZeneca heeft naast Halix, meerdere CMO’s gecontracteerd om te kunnen voldoen aan hun leveringsafspraken.
Is er, gezien het feit dat Halix pas in 2019 gestart is met de productie van vaccins, vanuit de Nederlandse regering aangeboden om de nodige professionaliseringslag te maken of extra investeringen te doen nadat de coronacrisis uitbrak en er waarschijnlijk meer coronavaccins moesten worden geproduceerd?
Er zijn wereldwijd vele CMO’s, zoals ThermoFischer, Catalant, Lonza, die professionele spelers zijn in het produceren van geneesmiddelen en vaccins. En die ook zelf in 2020 geïnvesteerd hebben in het uitbreiden van productiecapaciteit.
Zoals eerder aangegeven was de Nederlandse vaccinstrategie erop gericht om via APA’s en upfront betalingen, als onderdeel van de APA, de beschikking te krijgen over diverse vaccins. Een werkgroep binnen VWS stond wel klaar om daar te faciliteren waar vanuit vaccin bedrijven behoefte was. Zie ook antwoord 2 en 4.
Heeft de Nederlandse regering na de start van de pandemie in het voorjaar van 2020 direct zelf contact gelegd met alle producenten van vaccins die in Nederland gesitueerd zijn? Zo ja, wanneer was dat eerste contact? Zo nee, waarom niet?
Sinds een aantal jaar is er vanuit Algemene Zaken en VWS regelmatig contact met de verschillende in Nederland gevestigde farmaceuten om trends en ontwikkelingen te bespreken. Ook voor de pandemie.
Tijdens de pandemie is er, vanzelfsprekend, ook met verschillende partijen contact geweest om te kijken of er vanuit het kabinet hulp nodig is. Hulp om obstakels bij het ontwikkelen of produceren van vaccins op te lossen. Als er signalen bij Algemene Zaken binnen komen worden die direct gedeeld met VWS en als VWS signaleert dat er iets van een ander departement nodig is, wordt dat direct in gang gezet. Dit om het proces om te komen tot een vaccin of behandeling zo veel mogelijk te faciliteren en stimuleren. Daarbij is er vanuit VWS met individuele bedrijven contact geweest, vanuit de eerdergenoemde werkgroep, om te zien op welke wijze (binnen de kaders en mogelijkheden die de overheid heeft) drempels konden worden weggenomen.
Voor gesprekken met individuele farmaceuten geldt dat over de inhoud van dit soort gesprekken in verband met het vertrouwelijke karakter geen uitspraken gedaan kunnen worden. Tenzij er vanuit het bedrijf iets openbaar gemaakt is. Zoals het feit dat de Minister-President op 22 april 2020 een werkbezoek heeft gebracht aan Jansen Vaccins in Leiden, om te spreken over de inspanningen van dat bedrijf om te komen tot een vaccin. Halix heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het vermelden van de onderwerpen waarover is gesproken.
Verder is er onder meer via de branchevereniging HollandBio een horizonscan gemaakt van relevante productieactiviteiten in Nederland. Deze horizonscan droeg tevens bij aan de keuze voor een aankoopstrategie van vaccins met andere landen.
Wat is de rol van de Nederlandse regering in het, al dan niet namens de Europese Commissie, zelf contact onderhouden met producenten van vaccins die in Nederland gesitueerd zijn, zoals Janssen, Halix, Wacker Biotech, BioConnection en Bilthoven Biologicals?
De autoriteiten als IGJ en Farmatec hebben contact met deze bedrijven voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen. Ook vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en bijvoorbeeld de NFIA zijn contacten met deze bedrijven als onderdeel van hun bedrijvenbeleid.
Vanuit EZK en VWS is ook met verschillende van de genoemde bedrijven gesproken en, daar waar het past, gefaciliteerd. Zie tevens mijn antwoord op vraag 19. En recent heeft de Special Envoy vaccins in zijn rondgang ook met alle bedrijven gesproken als onderdeel van zijn inventarisatie. De rapportage van de Special Envoy is recent naar uw Kamer gestuurd13.
Heeft de Nederlandse regering wel geïnvesteerd in andere producenten van vaccins zoals Janssen, Wacker Biotech, BioConnection en Bilthoven Biologicals voor het opschalen van hun vaccinproductie? Zo ja, kunt in een tabel aangeven hoeveel en wat hiervan het resultaat is geweest?
Nee, de Nederlandse regering heeft niet direct geïnvesteerd. Wel zijn via de APA’s, via de Europese Commissie, ESI-gelden14 beschikbaar gesteld aan de farmaceutische bedrijven waar de EC een contract sloot. Van de bovengenoemde bedrijven gaat het alleen om Janssen.
Had Nederland meer kunnen doen om extra productiecapaciteit, waaronder door Halix, voor de eigen Europese markt veilig te stellen? Zo nee, is er volgens u voldoende uitvoering gegeven aan de motie Marijnissen/Heerma van 16 april 2020?5
Nederland heeft heel veel gedaan om vaccins beschikbaar te krijgen. En dit heeft ook geresulteerd in de aankoop van 70 miljoen dosis van (kandidaat) COVID-19 vaccins.
Vanaf eind april 2020 heeft het Kabinet ingezet op de impuls vaccinontwikkeling COVID-1916, om zo brede toegankelijkheid van vaccins mogelijk te maken. De focus lag daarbij op het stimuleren van: onderzoek en ontwikkeling, productie en de aankoop, distributie en immunisatie. Daarbij is toen, onder andere in samenwerking met de toenmalig speciaal gezant (de heer Sijbesma), verkend welke stimuleringsmaatregelen mogelijk zijn vanuit de Nederlandse overheid. In contact met branchevereniging Holland BIO is daartoe ook een overzicht gecreëerd met relevante productiefaciliteiten, een horizon scan. Ook heeft het RIVM geadviseerd over welke van de op dat moment ruim 110 kandidaat-vaccins in ontwikkeling kansrijk zijn. Verder was er binnen VWS een werkgroep ingesteld om, als individuele bedrijven hierom vroegen, te bezien op welke wijze (binnen de kaders en mogelijkheden die de overheid heeft) drempels konden worden weggenomen. De focus lag daarbij op het faciliteren en het versnellen van bureaucratische processen. Mede in dit verband is er ook contact met Halix geweest. Kortom, Nederland had een open houding naar eventuele verzoeken van bedrijven.
Daarnaast is mede op basis van een inhoudelijke weging van kandidaat-vaccins besloten tot een internationale gezamenlijke investering waarbij via ook de APA’s de vroegtijdige versterking van productie werd gefaciliteerd. Deze inhoudelijke strategie heeft geleid tot een internationale samenwerking om de ontwikkeling en productie van vaccins te stimuleren en daarmee brede beschikbaarheid te realiseren. Dat begon met het TIVA-initiatief en kreeg een vervolg via de Europese Commissie, waarbij Nederland samen met onder meer Duitsland, Frankrijk en Italië als lid van het EU Joint Negotiation Team actief is. Deze inhoudelijke strategie heeft geleid tot een breed portfolio van vaccins waarover Nederland (steeds uiteraard na goedkeuring door de EMA) kan beschikken.
In de brief vanuit de Minister van Medische Zorg en Sport van 30 juni 2020 als reactie op de genoemde motie17 (Kamerstuk 25 295 nummer 454) gaat het kabinet ook in op de aankoopstrategie zoals ik in bovenstaande antwoorden heb geschetst.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland niet is uitgenodigd voor de door de VS georganiseerde klimaattop |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «President Biden Invites 40 World Leaders to Leaders Summit on Climate»1 en «Nederland is allang geen leider meer op klimaatgebied»?2
Ja.
Klopt het dat Nederland niet is uitgenodigd voor deze door de VS georganiseerde klimaattop?
De Verenigde Staten (VS) hebben Nederland uitgenodigd voor het ministeriële overleg over adaptatie en weerbaarheid, als onderdeel van de klimaattop. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal deelnemen aan deze bijeenkomst op 22 april, die evenals de gehele top online te volgen is voor publiek. Nederland is verheugd dat adaptatie op de agenda staat. Nederland pleit internationaal voor meer aandacht voor adaptatie en heeft dat ook in de contacten met de VS uitgedragen. Het ministeriële overleg van de klimaattop biedt een goede mogelijkheid om de follow-up van de Climate Adaptation Summit te bespreken die Nederland eerder dit jaar organiseerde, en waaraan ook de Amerikaanse Klimaatgezant John Kerry heeft deelgenomen.
Hoe gaat u zich op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
Zie ook het antwoord op vraag 2. In het kader van de door dit kabinet geïntensiveerde klimaatdiplomatie is Nederland actief op verschillende fronten en in verschillende multilaterale gremia, zoals binnen de Verenigde Naties in de UNFCCC en de G20. Nederland benut die internationale contacten en andere bilaterale ontmoetingen voor het verkrijgen van informatie over mondiale voortgang op klimaatgebied. Dat zal voor deze klimaattop niet anders zijn.
Gaat u na afloop contact opnemen met de deelnemers van deze klimaattop? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u de Tweede Kamer op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
De Kamer wordt elk jaar door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij Kamerbrief geïnformeerd over de stand van zaken van de mondiale klimaatdiplomatie op een breed scala van onderwerpen. De voortgang op het gebied van de mondiale ambities van het Kabinet wordt hierin meegenomen. U ontvangt deze brief voor de zomer. Verder zal de Kamer verslagen ontvangen van voor klimaat relevante multilaterale bijeenkomsten, zoals de G20, COP-26 en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de Nederlandse inzet bij de internationale klimaattop in Glasgow (COP26) die vooralsnog in november 2021 zal worden georganiseerd?
Tijdens COP-26 zullen multilaterale besluiten genomen moeten worden door de landen die partij zijn bij de het raamverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs. Deze besluiten zullen vooral in het teken staan van de afronding van de regels voor het uitvoeren van de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs. Daarnaast zal COP-26 voorzitter het Verenigd Koninkrijk de aandacht vestigen op de nationale klimaatplannen die landen in aanloop naar COP-26 zullen indienen en de mondiale transities die nodig zijn voor een klimaatneutrale en klimaatweerbare samenleving. Nederland neemt in EU-verband actief deel aan de onderhandelingen over de multilaterale besluiten en bijdragen aan de verschillende politieke doelen die de COP-26 voorzitter heeft gesteld3. U ontvangt in het najaar een Kamerbrief omtrent de Nederlandse inzet voor COP-26.
Erkent u dat het uitblijven van een uitnodiging voor de door de VS georganiseerde klimaattop (terwijl diverse internationale klimaatkoplopers wel mogen deelnemen) een pijnlijke bevestiging is van de gebrekkige internationale status van Nederland als het gaat om het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het u dat Nederland internationaal niet wordt gezien als internationale klimaatkoploper?
Ik deel deze mening niet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland, vooruitlopend op een aanscherping van het Europese 2030-reductiedoel, haar nationale ambities opgehoogd. Hiernaast heeft het kabinet de afgelopen jaren actief en succesvol gelobbyd om in Europa de klimaatambities fors aan te scherpen. Nederland heeft het voortouw genomen om het Europese klimaatdoel voor 2030 op te hogen naar een emissiereductie van tenminste netto 55% ten opzichte van 1990. Ook is in EU-verband een langetermijndoel afgesproken van klimaatneutraliteit in 2050. De Europese Unie is de eerste en tot nog toe de enige van de drie grootste mondiale uitstoters van broeikasgassen, die haar nationale klimaatambitie heeft aangescherpt. Daarmee geven we het voorbeeld voor de Verenigde Staten en China en andere landen uit de G20.
Erkent u dat dit een logisch gevolg is van de ontoereikende inspanningen van dit kabinet en vorige kabinetten om de klimaatcrisis aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie het antwoord op vraag 8.
Herinnert u zich dat u dit kabinet aankondigde als «het groenste kabinet ooit» en dat u Nederland meermaals afschilderde als internationale klimaatkoploper?
Ja.
Erkent u dat deze grootspraak haaks staat op de barre realiteit waarin Nederland onder andere kwam aanzetten met een boterzachte klimaatwet, het klimaatakkoord op diverse onderdelen liet dicteren door grote vervuilers, onderaan bungelt wat betreft het aandeel duurzame energie, liever naar de Hoge Raad stapte dan dat er actie werd ondernomen om het Urgenda-doel te halen en dat dit Urgenda-doel vervolgens ook werd gemist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft als een van de eerste landen wereldwijd een klimaatwet aangenomen, waarin is vastgelegd dat de nationale broeikasgasuitstoot vrijwel geheel wordt gereduceerd en die brede politieke steun geniet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland de nationale ambities voor 2030 in alle sectoren opgehoogd. Daarnaast heeft Nederland een leidende rol gehad in het ophogen van de Europese klimaatambities. Sinds 2017 heeft Nederland met een klimaatambitieuze EU-kopgroep, die toen begon met drie andere EU-lidstaten, nauw samengewerkt om dat mogelijk te maken. De ophoging van het 2030-doel in de Europese Unie, dat dit jaar nader wordt uitgewerkt in wet- en regelgeving voor de verschillende sectoren, zal ook doorwerken op het nationale klimaatbeleid. Tot slot heeft het kabinet een groot pakket aan maatregelen ingezet in het kader van het Urgenda-vonnis. De definitieve en vastgestelde uitstootcijfers over 2020 volgen in januari 2022.
Erkent u dat er een crisisaanpak nodig is voor de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de klimaatcrisis is een urgente opgave. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven hoe het kabinet zich hier de afgelopen jaren voor heeft ingezet. Het is nu aan het nieuwe kabinet om te bepalen hoe de aanpak tegen klimaatverandering wordt voortgezet.
Erkent u dat het aankomende kabinet zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet doen om een verdere opwarming van de aarde te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de door de VS georganiseerde klimaattop op 22 en 23 april?
Ja.
De blunder van de verkenner waardoor het vertrouwen in de verkenning voor een nieuw kabinet is beschadigd. |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe luidt de titel of bestandsnaam van de gefotografeerde interne notitie bij het vertrek van verkenner Ollongren?1
Welke bijlagen zijn er bij de gefotografeerde interne notitie? Kunt u die onverwijld naar de Kamer sturen?
Deelt u de mening van de nieuwe verkenners, mevrouw van Ark en meneer Koolmees, tevens leden van uw huidige demissionaire kabinet: «De passage berust volgens onze voorgangers op een inventarisatie vanuit meerdere invalshoeken, waaronder berichten in de media. Daarmee was de interne notitie bedoeld ter voorbereiding op mogelijke onderwerpen in de volgende ronde van gesprekken»? Welke artikelen in de media betrof het? Aangezien de verkenners schrijven «waaronder» berichten in de media, waar was dit dan nog meer op gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Heeft u inmiddels met oud-verkenner, en lid van uw huidige demissionaire kabinet, mevrouw Ollongren contact gehad over deze interne notitie? Zo ja, welke invalshoeken en berichten uit de media worden hier bedoeld? Kunt u een opsomming geven?
Heeft u deze interne notitie zelf opgevraagd? Heeft u deze interne notitie gelezen?
Wie heeft deze interne notitie geschreven? In wiens opdracht was dat? Wat was de aanleiding van deze interne notitie?
Zijn ambtenaren van uw ministerie, het Ministerie van Algemene Zaken, betrokken geweest bij de totstandkoming van deze interne notitie?
Wat wordt bedoeld met «positie Omtzigt: functie elders»?
Hoe vaak regelt u voor iemand in de politiek een «functie elders»? Kunt u aangeven hoe dat in zijn werk gaat?
Is er al een lijst gemaakt van mogelijke functies «elders»? Zo ja, kunt u die lijst onverwijld naar de Kamer sturen?
Vindt u het ook ongepast dat er tijdens de verkenning of de formatie van een nieuwe regering op deze manier gesproken wordt over gekozen volksvertegenwoordigers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat dit onderdeel is van een cultuur die riekt naar machtspolitiek? Omdat de macht immers lijkt te suggereren dat diegenen die de macht controleren naar «een positie elders» te manoeuvreren zijn?
Erkent u ook dat het ongepast is om de inhoud van de interne notitie in de schoenen van «ijverige ambtenaren» te schuiven? Zo neen, waarom niet?
Hoe vaak heeft u over de positie van individuele volksvertegenwoordigers, niet behorend tot uw eigen partij, gesproken in de afgelopen kabinetten-Rutte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het vertrouwen van partijen en zeker ook van de samenleving ernstig is geschaad door de punten die naar buiten kwamen? Hoe gaat u dit herstellen?
Hoe kwalificeert u het feit dat de interne notitie zichtbaar was, juist in de handen van een demissionair bewindspersoon die ook verantwoordelijk is voor de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom verklaarde u op donderdagavond 25 maart «niemand gaat hier uitleg over geven»? Vanuit welke positie deed u deze uitspraak?»
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanstaande woensdag 31 maart?
Het bericht ‘Statement of the Members of the European Council’ |
|
Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Statement of the Members of the European Council» naar aanleiding van de Europese Raad van 25 maart jl.?1
Ja.
Hoe rijmt u het besluit van de Europese Raad om de Raad van de Europese Unie te vragen te werken aan een mandaat voor de modernisering van de douane-unie met Turkije met uw uitspraken in het debat over de Europese Top op 24 maart jl. dat er «...geen besluiten voor bij de Europese Raad om de douane-unie te moderniseren ...» liggen en dat de «... discussie hierover nog niet is gestart ...»?2
Op 25 maart jl. bespraken de leden van de Europese Raad (ER) de EU-Turkije-relatie zoals overeengekomen tijdens de ER in december 2020. De leden van de ER legden in hun verklaring vast dat, mits de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden te intensiveren. Dit zal op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze gebeuren. De leden van de ER verklaarden tevens dat zij dan bereid zijn verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
In dit kader verzochten de leden van de ER de Europese Commissie om de gesprekken met Turkije te intensiveren om de huidige problemen bij de uitvoering van de douane-unie aan te pakken zodat deze voor alle lidstaten doeltreffend wordt toegepast.
Tegelijkertijd heeft de ER het verzoek aan de Raad gedaan om aan een mandaat voor modernisering van de douane-unie te werken. Deze discussie zal nu aanvangen i.h.k.v. het positieve spoor dat de ER in oktober 2020 overeenkwam en dus op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt. Zoals de Minister-President in het debat over de Europese Top ook heeft aangegeven heeft de ER niet besloten om de douane-unie te moderniseren. De gesprekken over het mandaat moeten nog beginnen. Dit mandaat mag t.z.t. door de Raad eerst worden vastgesteld op basis van aanvullende richtsnoeren van de ER.
Wat is er volgens u in positieve zin veranderd sinds de Raadsconclusies uit juni 2018 waarin de positie werd vastgesteld dat de douane-unie met Turkije alleen kan worden gemoderniseerd mits er verbeteringen op het gebied van mensenrechten plaatsvinden?3
De Raad concludeerde in juni 2018 dat Turkije zich verder verwijderd had van de EU. De Raad concludeerde dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije effectief tot stilstand gekomen waren, er geen nieuwe hoofdstukken geopend of gesloten konden worden en geen verder werk t.a.v. de modernisering van de douane-unie voorzien zou zijn. Deze conclusie herhaalde de Raad in 2019 opnieuw.
In oktober 2020 besloot de ER tot een tweesporen-benadering ten aanzien van Turkije. Indien de constructieve inspanningen om illegale activiteiten ten aanzien van Griekenland en Cyprus te beëindigen zouden worden voortgezet, dan zou de Voorzitter van de ER, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en met de steun van de Hoge Vertegenwoordiger, een voorstel uitwerken om de relatie tussen de EU en Turkije nieuwe energie te geven. In deze dialoog konden de modernisering van de douane-unie en handelsfacilitatie, zogeheten people-to-people contacten, dialogen op hoog niveau en in het bijzonder de voortgezette migratiesamenwerking onder de EU-Turkije verklaring van 2016 aan bod komen, zo concludeerde de ER. In de bespreking van dit eerste spoor kwam uitdrukkelijk aan de orde dat de zorgen van de EU over de ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat niet weggenomen waren en dat deze onderdeel zouden blijven van de dialoog.
Tijdens de ER van maart dit jaar verklaarden de leden van de ER vervolgens dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee zal worden voortgezet en Turkije zich in dit kader constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren. Zij verklaarden tevens dat verdere besluiten genomen zullen worden tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.4 legden de leden van de ER vast dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. In hun verklaring legden de leden van de ER vast dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Deelt u de mening dat gezien de recente uittreding van Turkije uit het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Istanbul-Conventie) en de pogingen de politieke partij HDP te verbieden stappen richting de modernisering van de douane-unie een verkeerd signaal is en een klap in het gezicht van democraten in Turkije?4 5
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, mede dankzij Nederland nadrukkelijk aan de orde. Ook tijdens de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. werd de Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie met steun van Nederland opgebracht onder Any Other Business. Het Voorzitterschap sprak ontzetting uit over de Turkse aankondiging.
Het kabinet is van oordeel dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.7 stelden de leden van de ER vervolgens op 25 maart dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. De ER concludeerde daarom, dat een dialoog over de mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel blijft van de betrekkingen tussen de EU en Turkije. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn er bij uw Europese ambtsgenoten op aan te dringen dat er pas sprake kan zijn van modernisering van de douane-unie als er verbeteringen zijn op het gebied van mensenrechten in Turkije? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit het Istanboel Verdrag en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, nadrukkelijk aan de orde. Het kabinet heeft onderstreept dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Dit werd, mede op instigatie van het kabinet, ook gereflecteerd in de ER Verklaring van 25 maart jl. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije. Het kabinet zal dit bij relevante nieuwe discussies met collega’s opnieuw benadrukken.
Bent u bereid om persoonlijk contact op te nemen met uw Turkse ambtsgenoot om uw zorgen over de recente ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten, en specifiek de ontwikkelingen op het gebied van vrouwenrechten en de pogingen tot het verbieden van de HDP, over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt de zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije regelmatig aan de orde, zowel multilateraal als bilateraal. De zorgen m.b.t. de aangekondigde terugtreding uit het Istanboel Verdrag, maar ook de ontwikkelingen rondom de HDP-partij zijn nadrukkelijk aan de orde gesteld in een recent gesprek met mijn Turkse collega. Er is dus al vanuit het kabinet persoonlijk contact hierover geweest met Turkije. Nederland heeft dat ook publiekelijk gedaan, o.a. in EU-verband. Daarnaast zijn deze kwesties ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl., de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. en de Europese Raad van 25 maart jl. aan de orde gesteld.
Kroondomein het Loo |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het artikel van Zembla «Subsidie voor de Koning is een «juridische janboel»»?1
Ja.
Is het waar dat Kroondomein het Loo middels een schenkingsovereenkomst in 1959 aan de Staat is overgedragen? Zo ja, is het Kroondomein het Loo dan niet feitelijk de juridische eigendom van de Staat?
Zoals ook in antwoord op vraag 2 van het lid Wassenberg is geantwoord, zijn, in de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina, regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstukken II, 1969/70, 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager,
waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Kunt u bevestigen dat de Kroondrager de vruchtgebruiker van Kroondomein het Loo, dan wel het daaronder vallende grondgebied, is, aangezien op de website van het koninklijk huis staat: «Het Rijk verstrekt jaarlijks voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van het Kroondomein (...) een subsidie aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein.»2? Zo ja, kunt u dan aangeven waaruit de vestiging van dit vruchtgebruik volgt? Zo niet, kunt u dan aangeven of er een, anders dan door de Kroondrager gevestigd, recht op vruchtgebruik op het kroondomein, dan wel het daaronder vallende grondgebied, gevestigd is? Zo ja, wanneer, op welke wijze en ten behoeve van welke natuurlijke dan wel rechtspersoon is dit recht gevestigd?
Dat klopt. Het recht op vruchtgebruik komt voort uit de schenkingsakte, die is bekrachtigd in de Wet op het Kroondomein van 1971. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u verklaren waarom op diezelfde website wordt gesteld:«Met andere woorden: als de economische eigenaar van deze grond niet de Kroondrager was geweest, dan had die persoon ook subsidie kunnen krijgen.»3 Is de Kroondrager nu vruchtgebruiker of economisch eigenaar?
De Kroondrager is vruchtgebruiker. In de tekst op de website is de term economisch eigenaar gebruikt als synoniem voor de term vruchtgebruiker. De tekst heeft als doel om die term te verduidelijken en aan te geven dat de Kroondrager evenals iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen gebruik kan maken van natuursubsidies, mits aan de gestelde subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Als de Kroondrager economisch eigenaar is, behoort de waarde van het kroondomein dan tot zijn vermogen en zou hij hier dan niet belasting over moeten betalen, nu de belastingvrijdom van art. 40, lid 2 van de Grondwet niet van toepassing is op het privévermogen van de Koning?
De fiscale geheimhoudingsplicht staat er aan in de weg om uitspraken te doen over de fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Is het waar dat overschotten van Kroondomein het Loo worden uitgekeerd aan de Kroondrager? Zo ja, kan de Minister voorzien in een volledig overzicht van uitkeringen die op basis hiervan zijn gedaan aan de Kroondrager?
Financiële transacties van natuurlijke personen gelden als gedragingen binnen de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt ook voor leden van het Koninklijk Huis. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat derhalve in de weg aan het verstrekken van informatie hierover.
Kunt u bevestigen dat de juridische grondslag voor de subsidiëring de Kaderwet EZ-subsidies is, onder analoge toepassing van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 («SVNL Gelderland 2016»)? Zo ja, kunt u bevestigen dat de voorwaarden zoals neergelegd in bovengenoemde regelingen (in beginsel ook) voor de subsidiëring van Kroondomein het Loo gelden?
Het klopt dat de juridische grondslag voor de subsidiering de Kaderwet EZ-subsidies is en dat het inhoudelijke kader van de SVNL Gelderland 2016 grotendeels gevolgd is. Waar deze regeling niet is gevolgd, is dat in de beschikking aangegeven.
Kunt u aangeven door welke actor, specifiek rechtspersoon of natuurlijke persoon de aanvraag voor de subsidieverlening is gedaan? Wie is de subsidieontvanger? In wiens vermogen komt de subsidie terecht?
De rentmeester van het Kroondomein doet dit namens de Kroondrager en ontvangt ook de subsidie. De subsidie betreft een tegemoetkoming in de kosten.
Is er, gelet op het feit dat volgens artikel 2.1, eerste lid, onder a en b van de SVNL Gelderland 2016 een aanvrager krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap dient te hebben over het natuurterrein waarvoor de subsidie is aangevraagd, sprake van erfpacht? Zo ja, wanneer, op welke wijze, en aan welke natuurlijke persoon of rechtspersoon komt de erfpacht toe? Zo nee, op grond van welk onderdeel van artikel 2.1, eerste lid of tweede lid, is de aanvraag voor de subsidie dan rechtens gedaan?
De eigendomsstructuur zoals beschreven in antwoord op vraag 2, komt, in de context van het zo veel mogelijk volgen van de SVNL, de facto overeen met de rechten en plichten die een natuurlijk persoon met beschikking over het eigendomsrecht heeft, zoals gesteld in artikel 2.1, onderdeel a van de SVNL Gelderland 2016.
Kunt u uitleggen waarom niet alleen de uitzondering van artikel 2.9, vierde lid, onder c hier van toepassing wordt verklaard, maar deze ook nog eens wordt opgerekt van één hectare tot vijfduizend hectare gedurende niet zeven dagen, maar drie maanden in het jaar, gezien het feit dat uit artikel 2.9, eerste lid, onder d blijkt dat de subsidieontvanger verplicht is«het van zonsopgang tot zonsondergang openstellen en toegankelijk houden van het desbetreffende natuurterrein op ten minste 358 dagen per jaar;»? Is voldaan aan de bepaling van artikel 2.9, vierde lid, onder c, dat de subsidieontvanger vrijgesteld kan worden van bovengenoemde verplichting, indien «er bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum van een hectare (...)»? Waarin is de grondslag gelegen om een uitzondering te maken op de bij wet bepaalde uitzondering, daar u in uw beantwoording van vragen van het lid Wassenberg d.d. 2 juli 2020, stelt dat deze regeling niet gevolgd is en dat in de subsidiebeschikking ruimte wordt gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, heeft de subsidieverlening plaatsgevonden op grond van de Kaderwet EZ-subsidies (thans: de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies). De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door de SVNL Gelderland 2016 te volgen. Op het gebied van openstelling is deze regeling niet gevolgd. In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Kunt u ondubbelzinnig aangeven welke reden 1) privacy-redenen; 2) veiligheidsoverwegingen; en 3) de Koninklijk jacht, volgens u een inbreuk op de normaliter geldende subsidievereisten van de SVNL Gelderland 2016 rechtvaardigen, aangezien blijkens de onderliggende stukken meerdere redenen worden aangevoerd voor de uitzondering op het bepaalde in artikel 2.9, eerste lid, onder d en artikel 2.9, vierde lid, onder c SVNL Gelderland 2016, zoals «Daarnaast is sprake van afwijkende regelgeving met betrekking tot de openstellingsplicht van het domein. Dit vanwege de Koninklijke jacht.»4 Een ander argument luidt: «De enige uitzondering die het Kroondomein heeft, in relatie tot andere particuliere natuurbeheerders, is dat vanwege privacy-redenen, een groter gebied mag zijn afgesloten dan de 1 ha die hiervoor normaal is. Dit is primair gemotiveerd vanuit veiligheidsoverwegingen voor de Kroondrager. (en in dit gebied zal waarschijnlijk het grootste deel van de jacht plaatsvinden)»5.?
In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Opvattingen van ambtenaren in de verstrekte documenten zijn onderdeel geweest van een proces ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming. Uiteindelijk is hetgeen in de definitieve besluitvorming terugkomt leidend.
Kunt u daarnaast nader illustreren waarom «privacy-redenen» van de Kroondrager een dergelijk verschil rechtvaardigen, dat de Kroondrager – in tegenstelling tot iedere andere private beheerder van bos- en natuurterreinen – vijfduizend hectare (in plaats van één hectare) en drie maanden (en geen zeven dagen) nodig heeft om aan die privacybehoefte te voldoen?
Zoals ook blijkt uit de verstrekte stukken hebben, in de context van het continueren van de historisch gegroeide situatie, verschillende overwegingen in het voorbereidend proces een rol gespeeld, die hebben uitgemond in een beschikking waarin de SVNL Gelderland op het punt van de openstelling niet is gevolgd, maar ruimte is gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
De subsidie aan de Koning voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (SVNL Gelderland 2016) stelt dat alleen subsidie wordt gegeven aan een natuurlijke rechtspersoon (via eigendom of erfpacht)?
Op grond van art. 2.1 van de SVNL Gelderland 2016 komen de volgende categorieën aanvrager in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer:
Kunt u aangeven wie privaatrechtelijk de eigenaar is van het Kroondomein? Klopt het dat voor het beheer van het Kroondomein geen subsidie kan worden aangevraagd indien de Staat eigenaar is?
In de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina zijn regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstuk 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager, waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Klopt het dat een formele subsidieaanvraag (volgens het gebruikelijke format) ontbreekt in de aangeleverde stukken? Zo ja, bent u bereid de aanvraag alsnog aan de Kamer te zenden? Zo nee, hoe kan een subsidie worden toegekend zonder deugdelijke aanvraag?
Op grond van de Kaderwet EZ-subsidies gold geen format voor de aanvraag van deze subsidie. De subsidierelatie met het Kroondomein is vormgegeven via de «Overeenkomst tussen Ministerie van Economische Zaken en Kroondomein het Loo» en de bijbehorende bijlagen (documenten 1, 2 en 3 van de bijlagen bij Kamerstuk 35 570 I, nr. 14).
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, laat artikel 4:4 van de Awb de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidie-verstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede.
Klopt het dat de Koning niet als vruchtdrager van het Kroondomein beschouwd kan worden, omdat het recht van vruchtgebruik niet is vastgelegd in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vruchtgebruik is vastgelegd in de schenkingsakte en in de Wet op het Kroondomein.
Beaamt u dat volgens de geldende voorschriften een natuurbeheerder die overheidssubsidie ontvangt, het gebied 358 dagen per jaar moet openstellen en dat maximaal 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer gedurende het jaar mag worden afgeschermd?
Dit geldt ingeval subsidie wordt verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016. In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is de onderhavige subsidie niet verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016, maar op grond van de Kaderwet EZ-subsidies.
Beaamt u dat er een uitzondering is gemaakt voor de Koning met betrekking tot de openingsstellingsvereiste van de subsidieverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat deze uitzondering is gegeven met het oog op de «Koninklijke jacht»?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is er geen sprake van een ontheffing of uitzondering. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Vormt het beschermen van de «Koninklijke jacht» een belang dat bij het verlenen van de subsidie grondslag kan vormen voor het treffen van een speciale regeling? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, is er geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Beaamt u dat het Kroondomein negen maanden per jaar volledig is opengesteld voor het publiek en dat dit de veiligheid van de Koning kennelijk niet in gevaar brengt?
Een groot deel van het Kroondomein is inderdaad een kleine negen maanden per jaar volledig opengesteld tussen zonsopkomst en -ondergang met uitzondering van de rustgebieden voor het wild. Circa 1.300 hectare is jaarrond open. Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Klopt het dat de Koning regelmatig het Kroondomein bezoekt terwijl het opengesteld is voor publiek? Zo ja, beaamt u dat de veiligheid van de Koning ook dan voldoende gewaarborgd blijft?
Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Op basis van welke wettelijk onderbouwde argumenten mag het Kroondomein drie maanden afgesloten zijn, wetende dat de veiligheid in de overige negen maanden gedurende openstelling gegarandeerd kan worden? Om welke reden zou de veiligheid tussen 15 september en 25 december niet gegarandeerd kunnen worden?
De Staatssecretaris van EZ heeft, op basis van de Kaderwet EZ-subsidies, de subsidievoorwaarden bepaald op basis van het met de subsidie te bereiken doel – namelijk natuurbeheer – en de daarbij aan de orde zijnde andere belangen. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Onderschrijft u dat het afschermen van het Kroondomein niet geschiedt om reden van de veiligheid van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wettelijk beschermde belangen kunnen dan rechtvaardigen dat een deel van het Kroondomein voor drie maanden wordt afgesloten en hoe verhoudt zich dit tot de behandeling van andere grondbezitters/gebruikers?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 5 en 10.
Is in het kader van de subsidieverlening besloten de Tweede en Eerste Kamer daarover niet te informeren omdat dit voor «politieke en/of maatschappelijke ophef kan zorgen, omdat dan zichtbaar wordt dat er subsidie wordt verstrekt aan Kroondomein het Loo»?1
Nee. De Tweede en Eerste Kamer zijn meermaals geïnformeerd over het Kroondomein en de subsidieverlening. Zo is ook in de antwoorden op Kamervragen uit 2007 (Antwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718) de Kamer al geïnformeerd over de financiële verantwoording inzake het Kroondomein, waaronder de verstrekte subsidies door het Ministerie van LNV.
De subsidie is als post opgenomen op de begroting van het verantwoordelijke departement, heden LNV, en is daarmee zichtbaar voor het parlement. De geciteerde passage is onderdeel van een verkenning geweest, nadat er forse veranderingen in de subsidiering van natuur hadden plaatsgevonden. Deze persoonlijke beleidsopvatting heeft geen betekenis gehad voor het verdere proces.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is de democratische controle van het parlement op deze wijze te belemmeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft deze belemmering van de parlementaire controle dan toch kunnen plaatsvinden?
Subsidie voor het beheer van Kroondomein het Loo is al decennia op de begroting van de verantwoordelijke departementen te vinden. Ook is in 2007 in een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer de subsidie uitgebreid besproken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718)
Bent u bereid om de Koning te verzoeken de miljoenensubsidie terug te betalen, aangezien de Koning deze subsidie ten onrechte heeft ontvangen, immers zonder wettelijke grondslag en in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op antwoord van eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3390) geantwoord heb, is de natuurbeheersubsidie rechtmatig en zorgvuldig verstrekt en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Heeft u een verklaring waarom de stukken met betrekking tot de subsidieverlening niet zoals gevraagd voor 1 maart naar de Kamer gezonden zijn en voor het feit dat in de pers gesproken is over onenigheid in het kabinet over het al dan niet openbaar maken van de stukken?2
Zoals in de begeleidende brief bij de gedeelde stukken (Kamerstuk 35 570 I, nr. 14) is vermeld, moet op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk het belang dat is gemoeid met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning, dat mede wordt beschermd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet, worden gerekend tot het belang van de staat. Hierom is een zorgvuldig proces van beoordeling van alle stukken, waarin dit mogelijkerwijs aan de orde zou kunnen zijn, noodzakelijk geweest, ook in het licht van het belang dat in de motie-Wassenberg wordt gehecht aan verstrekking van specifiek de onderliggende stukken bij de huidige subsidiebeschikking. Gelet op het feit dat hier sprake is van een subsidie voor natuur- en landschapsbeheer, en de daarop betrekking hebbende onderliggende stukken van het Kroondomein bij inhoudelijke beoordeling ook uitsluitend op deze subsidieverlening betrekking hebben, was de uitkomst van dit proces dat deze stukken kunnen worden verstrekt.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, bij voorkeur vóór 17 maart?
Ja, maar niet voor 17 maart.
De vraag of de vaccinatiestrategie in Nederland voldoende kan worden versneld |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de vaccinatiestrategie in andere landen, zoals beschreven in de Financial Times?1 Welke landen zijn een voorbeeld en welke landen doen het anders dan Nederland? Kunt u ten opzichte van de landen die het anders aanpakken dan Nederland aangeven waarom u voor een andere werkwijze kiest?
Er bestaan verschillen tussen de uitvoering van de vaccinatiestrategie in verschillende landen, maar overal met hetzelfde doel, zo snel als mogelijk de kwetsbaren in de samenleving beschermen en de continuïteit van zorg te borgen. Omdat de inrichting van zorgstelsels, dataopslag en bescherming persoonsgegevens in alle landen anders is georganiseerd, is het niet meer dan logisch dat de uitvoering van het vaccineren ook verschilt. Uiteraard vindt er regelmatig overleg plaats, met name binnen de Europese Unie, over zaken waar men tegenaan loopt en waar men van heeft geleerd. Dit nemen we mee in de uitvoering van ons beleid.
Klopt het dat de Europese Unie (EU) verwacht dat het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal wordt verdrievoudigd? In hoeverre is Nederland erop voorbereid ook drie keer meer doses weg te kunnen prikken? Welke voorbereidingen zijn/worden getroffen om in een paar weken tijd een enorme versnelling te kunnen laten plaatsvinden?
Zoals de leveringsverwachtingen van de vaccins er nu uit zien, wordt het aantal beschikbare vaccins in het tweede kwartaal meer dan verdrievoudigd.
Nederland bereidt zich voor op een grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal. Drie uitvoerende partijen zullen hieraan bijdragen, dit zijn de GGD’en, huisartsen en ziekenhuizen. Zij bereiden zich erop voor dat zij vanaf 15 april aanstaande klaar staan met een capaciteit van maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week. Per 1 mei moeten de uitvoerende partijen operationeel kunnen zijn en deze aantallen vaccins kunnen toedienen. De GGD GHOR Nederland bereidt zich voor op vaccinatie tot 1,5 miljoen mensen per week. De huisartsen bereiden zich – onder leiding van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) – voor op het vaccineren van de groepen mensen met een medische indicatie. en om op een aantal momenten grote hoeveelheden mensen te vaccineren. Ten slotte hebben ook ziekenhuizen aangeboden flexibel en indien nodig extra prikcapaciteit te kunnen leveren wanneer dit nodig is bovenop de inzet van de GGD’en en huisartsen. Het RIVM werkt samen met de GGD GHOR Nederland, LHV en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) aan de voorbereidingen voor deze grootschalige vaccinatiecampagne. Uw Kamer is hier ook over geïnformeerd in de vorige Kamerbrief2 over COVID-19.
Wat vindt u van het Deense plan om private partijen in te schakelen via een tender? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
U benoemt in uw vraag de samenwerking met verschillende uitvoerende partijen die Denemarken, Zweden en Italië zijn aangegaan ten goede van de vaccinatiecampagne aldaar. Deze aanpakken zijn interessant en voor een deel ook overeenkomend met de wijze waarop wij de vaccinaties in Nederland organiseren. Ieder land kiest een eigen wijze van het organiseren van de vaccinaties passend bij de structuren die in de betreffende landen voorhanden zijn.
Zo heb ik voor de uitvoering van de COVID-19 vaccinatiecampagne in Nederland afspraken met de GGD’en, huisartsen, ziekenhuizen en de instellingsartsen. Voor de uitvoering van de vaccinaties moeten de uitvoerende partijen zorgen voor voldoende vaccinerend en ondersteunend personeel. Voor de uitvoering van de vaccinaties hebben veel (private) partijen zich aangeboden om ondersteuning te bieden bij de vaccinaties en andere werkzaamheden die nodig zijn om de vaccinaties goed te laten verlopen. Veel private partijen dragen inmiddels bij aan de uitvoering van de vaccinatiecampagne. In de scenario’s voor grootschalige vaccinatie in het tweede kwartaal heb ik partijen ook gevraagd daar waar dit aanvullend nuttig kan zijn te kijken naar samenwerking met private partijen.
Dit betreft bijvoorbeeld aanbiedingen van het Rode Kruis, de Nederlandse Vereniging van doktersassistenten, maar ook van private partijen. Bovendien staat Defensie klaar met 1.000 mensen om zo nodig te helpen bij ondersteunende werkzaamheden rondom de vaccinatiecampagne.
Wat vindt u van het Zweedse plan om privéklinieken in te schakelen? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het Italiaanse plan om het leger, politie en vrijwilligers in te zetten? In hoeverre is dit iets voor Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat Estland en Litouwen alle geleverde doses vaccins hebben geprikt en Spanje, Slowakije, Polen, Portugal en Cyprus meer dan 80% van de tot dusver geleverde doses? Waarom behoort Nederland bij de landen die minder dan tweederde van de geleverde doses vaccins heeft geprikt?
Het is niet bekend welke definities andere landen hanteren voor het aanleveren van vaccinatie informatie aan het ECDC. Hierdoor kunnen landen moeilijk met elkaar vergeleken worden.
Ik wil vooropstellen, zoals eerder ook aangegeven, dat mijn insteek is dat vaccins zo kort mogelijk na beschikbaar komen ook daadwerkelijk tot vaccinaties leiden. Wel vind ik het belangrijk dat een kleine veiligheidsvoorraad wordt aangehouden die ervoor zorgt dat een tegenvallende levering – waar helaas al vaker sprake van is geweest – niet direct tot een tekort aan vaccins leidt. Zodat gemaakte afspraken – bijvoorbeeld voor tweede prikken – niet in het geding komen.
Er is sprake van specifiek voorraadbeleid per vaccin. Er wordt op die manier rekening gehouden met leverbetrouwbaarheid van de fabrikant, frequentie en omvang van leveringen en de verschillende toepassingen van de vaccins (doelgroep, priklocaties etc.). De voorraadstanden kunnen door de tijd behoorlijk fluctueren door aanzienlijke verschillen op het gebied van toe- en uitleveringen van vaccins. Ook geldt dat vaccins die zijn uitgereden vanuit de groothandel niet allemaal dezelfde dag nog worden geprikt, maar verspreid over enkele dagen worden weg geprikt. Die duur verschilt per vaccin en mogelijk ook per priklocatie. In de getallen over voorraden hieronder heb ik het over voorraden bij de centrale groothandel. De stand per vaccin op 19 maart was als volgt:
BioNTech/Pfizer: Nederland had op 19 maart in totaal 2.172.690 doses ontvangen (uitgaande van 6 doses per flacon). Er zijn tot die dag 1.554.980 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 365.040, waarvan 218.790 doses nog niet bruikbaar waren vanwege de wettelijk vereiste kwaliteitscontrolestappen (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde BioNTech/Pfizer-vaccins was 7%.
Moderna: Nederland had op 19 maart in totaal 142.800 doses ontvangen (uitgaande van 10 doses per flacon). Er zijn tot die dag 135.128 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 2.690. Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal geleverde Moderna-vaccins was 2%.
AstraZeneca: Nederland had op 19 maart in totaal 840.070 doses ontvangen (uitgaande van 11 doses per flacon). Er waren tot die dag 350.284 prikken gezet. De totale voorraad bij de groothandel was 378.620, waarvan 45.100 doses nog geblokkeerd waren vanwege onder meer kwaliteitscontrole (laatste levering was op 18/3). Het percentage beschikbare voorraad ten opzichte van het totaal aantal doses AstraZeneca vaccin was 40%.
Hierbij moet worden opgemerkt dat van 14 maart tot 18 maart de gehele voorraad AstraZeneca-vaccins geblokkeerd was vanwege het pauzeren van het prikken met dat vaccin. Bovendien gold dat enkele dagen vóór de prikpauze een relatief grote levering AstraZeneca-vaccins was binnengekomen (216.480 doses). Hoewel er een start was gemaakt om die nieuwe voorraad weg te prikken stagneerde dat door de prikpauze. Vlak voor de prikpauze is er ook een (kleinere) levering binnengekomen (95.040 doses) en de dag na de prikpauze nóg een levering (44.880 doses). Daarmee is door een samenloop van omstandigheden van de prikpauze en drie opeenvolgende leveringen daar omheen de voorraad AstraZeneca-vaccins flink opgelopen. Nu het prikken gelukkig weer is hervat zal de opgebouwde voorraad AstraZeneca-vaccins zo snel als mogelijk worden weg geprikt. Overigens heeft AstraZeneca laten weten volgende week een zeer grote levering te doen (427.403). Ook die zal zo snel als mogelijk worden weg geprikt.
In de stand van zaken brief van 23 maart 2021 heb ik een uitgebreidere toelichting gegeven op het voorraadbeleid per vaccin.
Kortom: de beschikbare voorraad in de centrale groothandel was op 19 maart voor het BioNTech/Pfizer-vaccin 7% van de geleverde doses en voor het Moderna-vaccin slechts 2%. Van het totaal aan geleverde en beschikbare vaccins was op dat moment 80% van de BioNTech/Pfizer vaccins geprikt en 95% van de Moderna-vaccins. Voor het BioNTech/Pfizer is op 18 maart jl. besloten om qua voorraadbeleid nog iets scherper aan de wind te gaan varen door de eerder vastgestelde minimale veiligheidsvoorraad van 5 prikdagen te verlagen naar 3 prikdagen. Ik acht dat bij dit vaccin verantwoord vanwege de stabiele en betrouwbare leveringen. M.b.t. het Moderna-vaccin is qua voorraadbeheer nauwelijks nog winst te behalen.
De echte winst qua inlopen op de voorraad is te behalen met het AstraZeneca-vaccin doordat de beschikbare voorraad nu hoog is, vooral door de combinatie van prikpauze en de drie hiervoor genoemde opeenvolgende leveringen. Ik verwacht dat deze hoge voorraadstand AstraZeneca binnen twee weken is ingelopen.
Hoeveel van de geleverde vaccins zijn in Nederland geprikt en hoeveel zijn in voorraad? Welk percentage van de geleverde vaccins ligt nog in voorraad?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u voorkomen dat waar tot nu toe de levering de snelheid van vaccineren bepaalde, dit omslaat naar een situatie waar wel veel geleverd wordt, maar onvoldoende kan worden weggeprikt?
Op dit moment is de beschikbaarheid van vaccins de beperkende factor. In de komende weken is er voldoende capaciteit van de uitvoerende partijen aanwezig om al de beschikbare vaccins te vaccineren. Nu ook het Janssen vaccin is goedgekeurd, en de te verwachten toename van leveringen van de al goedgekeurde vaccins BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca, komen we in de volgende fase van het vaccinatieprogramma. Het is zaak om ons gezamenlijk voor te bereiden op het snel kunnen uitnodigen en vaccineren van grote groepen Nederlanders.
Met de betrokken uitvoerende partijen (GGD GHOR Nederland, LHV en LNAZ) ben ik in overleg om ervoor te zorgen dat op 15 april alle uitvoerende partijen klaar staan voor een grootschalige vaccinatiecampagne, waarbij vanaf 1 mei aanstaande maximaal 2,5 miljoen vaccinaties per week kunnen worden toegediend. Ik ga in de voorbereidingen bewust uit van een mogelijke overcapaciteit, zoals vermeld in mijn vorige stand van zaken COVID-19 brief3. Dit is nodig om ook een eventuele piekbelasting te kunnen opvangen. Het RIVM werkt met de uitvoerende partijen de grootschalige vaccinatiecampagne in het tweede kwartaal uit. Uitgangspunt daarbij is dat de vaccins zo snel mogelijk op een veilige en flexibele manier kunnen worden weggeprikt. In het antwoord op vraag 2 heb ik u toegelicht welke afspraken ik met de uitvoerende partijen maak.
Kunt u precies aangeven wat op dit moment aan voorbereidingen wordt getroffen om geleverde vaccins, ook als dat er straks veel meer zijn, meteen weg te kunnen prikken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Het bericht 'Gaat de Nederlandse industrie aan boord van Nederlandse onderzeeboten?' |
|
Hilde Palland (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving over grote zorgen die geuit worden of de Nederlandse industrie aan boord komt van de nieuwe Nederlandse onderzeeboten?1
De zorgen zijn bekend. Nederlandse bedrijven hebben van oudsher een stabiele basis in het maritieme domein, maar hebben ook te maken hebben met geduchte internationale concurrentie. Het kabinet spant zich in om toonaangevende kennisinstellingen en innovatieve bedrijven te behouden, ook omdat ze, zoals beschreven in de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 31 125, nr. 92), vanuit nationale veiligheidsoptiek bezien, van belang zijn voor het behoud van operationeel voordeel en inzetzekerheid van de Nederlandse krijgsmacht. De Defensie Industrie Strategie maakt verder kenbaar dat Defensie er belang bij heeft om als launching customer bij te dragen aan de ontwikkeling en bouw van hoogwaardige oppervlakteschepen, zodat de zelfscheppende marinebouw op dit terrein beschikbaar blijft.
Nederland is voorstander van een meer open, competitieve Europese defensiemarkt en vooral van een gelijk speelveld, waarbij bedrijven (ook uit middelgrote en kleine landen) eerlijke kansen krijgen. Nederland zet zich in EU-verband in voor aanvullende maatregelen om te zorgen dat (mkb-)ondernemingen toegang krijgen tot toeleveranciersketens van defensiesystemen.
Zoals in de B-brief is aangegeven (Kamerstuk 34 225, nr. 24) beschikt Nederland sinds de jaren negentig niet meer over zelfscheppende onderzeebootindustrie. Daarom is internationale samenwerking randvoorwaardelijk en is gekozen voor de verwervingsstrategie in concurrentie met drie buitenlandse kandidaat-werven. Dat wil niet zeggen dat er geen Nederlandse industriële betrokkenheid kan zijn. De verwervingsstrategie is er op gericht om door gebruikmaking van artikel 346 VWEU vanuit een wezenlijk nationaal veiligheidsbelang, kennis en capaciteit te waarborgen, ook met het oog op de instandhouding op termijn. De voor de selectie en gunning gekozen benadering bevat eisen waar de winnende werf aan zal moeten voldoen, waarbij factoren zoals beste boot voor beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen. Defensie streeft er naar om bij het garanderen van essentiële nationale veiligheidsbelangen zo min mogelijk afhankelijk te zijn van andere landen, de (buitenlandse) industrie en/of bedrijven. Dit vergt een zekere mate van strategische autonomie om militaire capaciteit in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Defensie wil de nieuwe onderzeeboten gedurende hun levensduur zelfstandig kunnen inzetten en onderhouden en zal daarbij een beroep moeten doen op in Nederland aanwezige kennis en technologie. De borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie geeft hier invulling aan. De wijze waarop dit in de praktijk gestalte zal krijgen, vormt onderwerp van gesprek in de dialoog met de kandidaat-werven. Defensie zal daarbij, na toetsing in de dialoog, in de D-fase eisen stellen ter borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Dit zijn enerzijds primaire eisen, ook wel knock-out criteria genoemd, anderzijds betreffen dit eisen waarop in de gunning punten kunnen worden gescoord, ook wel aangeduid als secundaire eisen. De vaststelling dat niet wordt voldaan aan één of meer primaire eisen kan leiden tot het afvallen van een kandidaat-werf. De secundaire eisen worden aan de hand van een kosten-batenanalyse op prijs-kwaliteit beoordeeld. De beoordeling van de secundaire eisen leidt tot een gunningsvoorstel.
Daarnaast werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), zoals aangegeven in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24) gedurende de dialoog in een parallel traject met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Deze overeenkomst heeft tot doel om, bovenop hetgeen voortvloeit uit de eisen voor de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie te borgen, een zo groot mogelijke Nederlandse betrokkenheid vast te leggen die bijdraagt aan een versterking van de Nederlandse defensie technologische en industriële basis (NLDTIB). Deze aanvullende activiteiten maken geen onderdeel uit van de primaire en secundaire eisen. De uitkomsten van het parallelle traject worden voorgelegd aan de ministeriële commissie.
Klopt het dat de voorzitter van de Onderzeebootraad in januari 2020 in de Tweede Kamer zei: het is «van belang om blijvend te beschikken over relevante kennis en daarmee de onderzeeboot gedurende de hele zelfstandige levensduur te kunnen inzetten en te kunnen onderhouden. Bij de inrichting van de vervolgfase dienen deze factoren leidend te zijn.»? Onderschrijft het kabinet dit onomwonden?
Defensie wil de nieuwe onderzeeboten gedurende de gehele levensduur zelfstandig kunnen inzetten. Dat geldt ook voor het onderhoud tijdens missies en operaties. Dergelijk onderhoud kan vanuit veiligheids‐ en operationeel perspectief niet door de markt worden verricht. De Directie Materiële Instandhouding van de Koninklijke Marine in Den Helder voert de regie bij de instandhouding van de nieuwe capaciteit op het koppelvlak tussen operationele inzet en onderhoud. Vanwege de specifieke karakteristieken en werkwijze is het vanzelfsprekend dat de Nederlandse gouden driehoek daarbij betrokken wordt. De wijze waarop het volledige onderhoud wordt ingericht is nog niet bepaald. Hierover wordt dialoog gevoerd en is meer duidelijk aan het einde van de D-fase.
Herkent u zich in de bewering dat het selectieproces, met drie werven in concurrentiestelling, er juist toe leidt dat de kans aanzienlijk is dat er maar weinig strategische Nederlandse inbreng aan boord komt, en dat de praktijk heel anders dreigt uit te pakken dan de op papier uitgesproken wens van een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het heel gebruikelijk is in de – succesvolle – «Gouden Driehoek» benadering bij de marinebouw dat de Nederlandse bedrijven zich met één scheepswerf buigen over een ontwerp van een schip, en dat, omdat Defensie nu met drie scheepswerven praat, deze bedrijven nu voor iedere werf een team met hun knapste koppen moet leveren, waarbij de informatie van de drie concurrenten niet onderling mag worden uitgewisseld?
In het Nederlandse marinebouwcluster ligt de focus op ontwikkeling en bouw van oppervlakteschepen. Sinds de jaren negentig heeft Nederland geen zelfscheppende onderzeebootindustrie. De nieuwe onderzeeboten worden daarom aangeschaft bij een buitenlandse hoofdaannemer, zijnde één van de drie kandidaat-werven. De bij bovenwaterschepen gangbare Gouden Driehoek benadering, is bij de vervanging van de onderzeeboten daarom niet één-op-één te hanteren.
Zoals vermeld in het Algemeen Overleg van 25 juni 2020 (Kamerstuk 27 830, nr. 309) staat het ieder bedrijf vrij om eigen afwegingen te maken. Zo geldt dat als een bedrijf zelf de keuze maakt om zich te verbinden aan één van de kandidaat-werven, zoals dat reeds is gebeurd, dan wel men besluit met alle drie de kandidaat-werven te praten, dan is dat de eigen afweging.
Hoe beoordeelt u de berekening van de kosten die voor een bedrijf, dat drie teams van ingenieurs moet leveren, kunnen oplopen tot ruim één miljoen euro bij een dialoogfase van twaalf maanden? Erkent u dat het nog maar de vraag is of deze uitgaven terugverdiend kunnen worden, waarbij twee van de drie werven zullen afvallen, en de meeste kosten dus gaan naar een samenwerking met verliezende partijen?
De kosten en berekening die in vraag vijf genoemd worden kent het kabinet niet. Het is altijd de afweging van bedrijven zelf om mee te (willen) doen en te bepalen welke kosten zij daarbij willen maken.
Van een vergoeding voor offertekosten van mogelijke toeleveranciers is bij Defensie aanbestedingen voor materieelprojecten geen sprake, daarmee ook niet bij het programma Vervanging Onderzeeboten.
Voor zowel de kandidaat-werven als haar toeleveranciers, waaronder Nederlandse bedrijven, bestaan geen garanties ten aanzien van het gunnen van de opdracht. Dit verschilt overigens niet van andere opdrachten die Defensie c.q. de rijksoverheid in concurrentie aanbesteedt.
Wat vindt u van de bewering dat vrijwel geen enkel Nederlands defensiebedrijf deze kosten kan dragen en dat zij ook niet zomaar hun beste personeel kunnen inzetten in een project waarin tweederde van het werk hoe dan ook verloren gaat, terwijl zij niet door de overheid worden gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben de ministeries van Defensie en van Economische Zaken en Klimaat deze financiële gevolgen besproken met strategische bedrijven, onder andere binnen het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC)? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen om te zoeken naar een oplossing?
Het DUKC is vertegenwoordigd in de Gouden Driehoek waar ook Defensie, kennisinstituten en bedrijven deel van uitmaken. In die hoedanigheid spreekt het kabinet met het Nederlandse bedrijfsleven over een breed scala aan materieelprojecten. Dat gebeurt ook voor specifieke projecten. Zo heeft EZK, in samenwerking met de Netherlands Maritime Technology (NMT) en de Nederlandse Industrie voor Veiligheid en Defensie (NIDV), op 9 maart jl. een webinar georganiseerd om de Nederlandse industrie over de vervanging van de onderzeeboten te informeren. Het DUKC is echter geen forum om financiële afspraken te maken tussen de overheid en (een deel) van de Nederlandse industrie.
Klopt het dat de kleinere bedrijven uit de industrie niet eens voldoende experts in huis zullen hebben om drie separate teams te kunnen vormen?
Het is aan bedrijven om een afweging te maken op welke wijze zij zich willen en/of kunnen positioneren. Beschikbare kennis (van experts) kan daarbij een cruciale factor zijn.
Erkent u dat een deel van het MKB, waaronder nieuwe jonge Nederlandse bedrijven, helemaal niet mee kan doen, terwijl zij in de toekomst van grote waarde kunnen zijn en dit onderzeebootproject juist een enorme aanjager kan zijn voor deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat bedrijven de ideeën die ze aandragen bij de werven gratis met deze werven moeten delen, zonder garantie dat ze samen zullen gaan werken, en waarbij de werven aan de haal kunnen gaan met hun geheimen, tenzij contractueel wordt vastgelegd dat ze dit niet mogen? In hoeverre leidt dit tot extra kosten, risico’s en een hogere drempel voor Nederlandse bedrijven om aan boord te komen bij de nieuwe Nederlandse onderzeeboten?
Het kabinet verplicht toeleveranciers niet om hun kennis te delen. Bedrijven zijn dan ook zelf verantwoordelijk voor de keuze om betrokken te willen zijn bij de nieuwe onderzeeboten en voor het maken van afspraken en voorwaarden met één of meerdere kandidaat-werven waarbinnen zij kennis en kunde delen.
Erkent u dat, wanneer een toeleverancier zich aan een niet winnende partij committeert, de kennis van die partij voor de Nederlandse Defensie industrie verloren kan gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie dat Nederlandse bedrijven, om aan boord te komen van Nederlandse onderzeeboten, het moeten uitvechten met bestaande partners van de scheepswerven, tegen gegarandeerd enorme kosten?
In de verwervingsvoorbereidingsfase van het Defensie Materieel Proces (DMP), D-fase genoemd, zijn twee sporen die leiden tot het betrekken van de Nederlandse kennisinstituten en industrie.
Het eerste spoor is dat Defensie, en daarbij geholpen door kennisinstituten, dialoog voert, de offerte-uitvraag uitwerkt en offertes beoordeelt om te komen tot een keuze voor een werf en product. De verwervingsstrategie is er op gericht om door gebruikmaking van artikel 346 VWEU vanuit een wezenlijk nationaal veiligheidsbelang, kennis en capaciteit te waarborgen, ook met het oog op de instandhouding op termijn. Defensie wil de nieuwe onderzeeboten gedurende hun levensduur zelfstandig kunnen inzetten en onderhouden en zal daarbij een beroep moeten doen op in Nederland aanwezige kennis en technologie. Defensie zal daarbij, na toetsing in de dialoog, in de D-fase eisen stellen ter borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Dit zijn enerzijds primaire eisen, ook wel knock-out criteria genoemd, anderzijds betreffen dit eisen waarop in de gunning punten kunnen worden gescoord, ook wel aangeduid als secundaire eisen. De vaststelling dat niet wordt voldaan aan een of meer primaire eisen kan leiden tot het afvallen van een kandidaat-werf. De secundaire eisen worden aan de hand van een kosten-batenanalyse op prijs-kwaliteit beoordeeld. De beoordeling van de secundaire eisen leidt tot een gunningsvoorstel.
Het is aan de buitenlandse kandidaat-werven om tot een offerte te komen die aan de primaire eisen (knock-out criteria) voldoet en die de beste prijs-kwaliteit verhouding biedt op de secundaire eisen.
Daarnaast is er een tweede spoor waarbij EZK met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uitwerkt om ook in brede zin activiteiten vast te leggen die bijdragen aan de versterking van de NLDTIB. Vanuit een economische en industriële invalshoek is de toekomstige positie van het Nederlandse marinebouwcluster immers van belang, inclusief het midden- en kleinbedrijf en kennisinstituten. Deze aanvullende activiteiten maken geen onderdeel uit van de primaire en secundaire eisen. Daarnaast is het ook voor kandidaat-werven interessant om Nederlandse bedrijven te betrekken, vanwege specifieke kennis van de Nederlandse behoeftes, maar ook omdat het bijdraagt aan een verbreding van hun leveringsketens. EZK gaat een overeenkomst met de winnende kandidaat-werf sluiten. Deze overeenkomst heeft tot doel om aanvullende Nederlandse betrokkenheid vast te leggen, bovenop hetgeen voortvloeit uit de eisen voor de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie te borgen (in het eerste spoor). Om hiertoe te komen worden tijdens de dialoog gesprekken gevoerd met de drie kandidaat-werven.
Klopt het Naval Group, tkMS en Saab de Nederlandse industrie niet nodig hebben voor hun onderzeeboten en hun eigen keten aan toeleveranciers hebben? Erkent u dat uiteindelijk de buitenlandse werf bepaalt of Nederlandse bedrijven aan boord komen, te meer omdat het kabinet nog steeds geen harde eis heeft gesteld aan industriële participatie van de Nederlandse Gouden Driehoek?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is er sprake van een level playing field voor de Nederlandse industrie als het kabinet geen eisen stelt aan de industriële participatie?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u gedetailleerd (desnoods vertrouwelijk) toelichten hoe de strategische autonomie zal worden gewaarborgd wanneer het kabinet geen eisen stelt aan strategische industriële participatie?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid harde eisen te stellen in de nog op te stellen industriële samenwerkingsovereenkomst, zowel qua kwantiteit als kwaliteit van industriële activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich op twee manieren in voor betrokkenheid van de industrie. De betrokkenheid van de Nederlandse industrie kan volgen uit eisen die het kabinet stelt aan de werf ten aanzien van de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen en strategische autonomie. Defensie zal daarbij, na toetsing in de dialoog, in de D-fase eisen stellen ter borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Dit zijn primaire eisen (knock-out criteria) en secundaire eisen. Daarnaast gaat EZK een aanvullende industriële samenwerkingsovereenkomst afsluiten, die bijdraagt aan de doelstellingen van de Defensie Industrie Strategie.
Bent u bereid bijvoorbeeld de eis te stellen voor een percentage van tenminste 60% aan Nederlandse content? Zo ja, kan daarbij onderscheid worden gemaakt tussen strategische en niet strategische componenten en systemen? Zo nee, kunt u dan een gedetailleerde terugkoppeling geven van de gevolgen van het niet betrekken van Nederlandse content ten aanzien van bouw, onderhoud en instandhouding op het gebied van behoud van strategische kennis en het terugverdienen van geïnvesteerde kosten over de gehele levensduur?
Het kabinet stelt eisen ten aanzien van de borging van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Deze zullen in hoge mate bepalend zijn voor de mate van betrokkenheid van de Nederlandse industrie. Defensie zal daarbij, na toetsing in de dialoog, in de D-fase eisen stellen ter borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Daarnaast gaat EZK een aanvullende industriële samenwerkingsovereenkomst afsluiten, die bijdraagt aan de doelstellingen van de Defensie Industrie Strategie. Bij het programma Vervanging Onderzeeboten wordt vooraf geen percentage voor industriële participatie opgelegd.
Deelt u de opvatting dat de participatie van de Nederlandse industrie en kennisinstituten, zowel kwalitatief als kwantitatief, nadrukkelijk een wegingsfactor bij de selectie van de werf en de gunning van het contract dient te zijn? Heeft hierover binnen de Ministeriële Commissie Onderzeebootvervanging (MCOV) besluitvorming plaatsgevonden?2 Zo ja, welke en wanneer? Kunt u dit toelichten?
De MCOV heeft op 5 februari jl. de kaders voor de dialoog met de kandidaat-werven aanvaard. Sindsdien is de dialoog gestart.
Zoals reeds gemeld zijn er twee sporen waarvan enerzijds het spoor van het wezenlijk nationale veiligheidsbelang en strategische autonomie en anderzijds het spoor van EZK voor de industriële samenwerkingsovereenkomst.
Deelt u de opvatting dat het, gezien het in de B-brief opgenomen streven van het kabinet naar het beste product voor de beste prijs met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven, logisch is dat industriële participatie mee moet wegen in de selectie van de werf?3 Zo nee, waarom niet?
In de B-brief staat dat Defensie voor elke verwerving een afweging maakt voor de meest passende strategie met als uitgangspunt: beste product voor de beste prijs met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Omdat Nederland niet beschikt over zelfscheppende onderzeebootindustrie is internationale samenwerking in dit programma onontkoombaar, zowel in de verwerving als in de exploitatie. Vandaar dat drie buitenlandse kandidaat-werven in de race zijn voor de gunning.
Niettemin moet Defensie ernaar streven om bij het garanderen van essentiële nationale veiligheidsbelangen zo min mogelijk afhankelijk te zijn van andere landen, de (buitenlandse) industrie en/of bedrijven. Dit vergt een zekere mate van strategische autonomie om militaire capaciteit in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Zoals aangegeven in de B-brief geeft de borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie hier invulling aan.
Daarnaast is er een tweede spoor waarbij EZK in een parallel traject met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uitwerkt. Voor meer informatie over deze sporen verwijzen wij naar het antwoord op de vragen 12, 13, 14, 15, 34, 35 en 36.
Bij het programma Vervanging Onderzeeboten wordt vooraf geen percentage voor industriële participatie opgelegd. De capaciteiten van de Nederlandse industrie gericht op oppervlakteschepen is aanzienlijk anders dan die voor onderzeeboten. Voor de vervangende onderzeebootcapaciteit is internationale samenwerking een randvoorwaarde omdat Nederland niet beschikt over een zelfscheppende onderzeebootindustrie.
Erkent u dat de Kamer moet instemmen met het verwervingsbesluit en er dus geen contract kan worden getekend zonder parlementaire goedkeuring vooraf?
Na besluitvorming in het kabinet informeert Defensie, conform het Defensie Materieel Proces, met de D-brief de Tweede Kamer over de keuze voor het product en de werf. Na parlementaire behandeling zal Defensie, zoals gebruikelijk, de overeenkomst met de winnende werf bekrachtigen.
Klopt de veronderstelling dat, als het Nederlandse bedrijfsleven hoge kosten moet maken om aan boord te komen, dit gevolgen zal hebben voor de prijs van de onderzeeboten, ervan uitgaande dat bedrijven een winstoogmerk hebben en deze kosten (deels) zullen doorberekenen aan de werf en daarmee aan Defensie? Hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt van het kabinet dat concurrentiestelling leidt tot een lagere prijs?
Deze veronderstelling kan het kabinet niet bevestigen.
Bent u bekend met het artikel van NMT op 13 maart 20204 en het citaat van Voorzitter van Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC) Harm Kappen: «We moeten onze krachten kunnen bundelen en richten op één partij om de gehele ontwikkeling van dit complexe platform samen met de beoogde onderzeebootbouwer uit te voeren. Dit is de enige manier waarop we straks de instandhouding nét zo succesvol kunnen uitvoeren als we nu doen voor de huidige Walrus-klasse onderzeeboten.»?
Ja, het kabinet is bekend met die berichtgeving.
Erkent u dat de kennis van onderzeeboottechnologie nog volop aanwezig is Nederland, bij kennisinstituten, DMO, de marine en bij de industrie? En erkent u dat juist door die kennis de gehele instandhouding en upgrade van de Walrusklasse in Nederland succesvol en tegen relatief lage kosten kon worden uitgevoerd?
De kennis binnen Defensie en de Nederlandse maritieme industrie is in voldoende mate aanwezig om het onderhoud en deels de modificaties van de huidige onderzeebootcapaciteit (Walrusklasse) uit te voeren. Dit onderhoud vindt plaats in de gouden driehoek, waarbij Defensie, de kennisinstituten en ook Nederlandse bedrijven nauw samenwerken. Bij het Instandhoudingsprogramma Walrusklasse heeft Defensie echter ook voor een groot deel gebruik moeten maken van buitenlandse leveranciers.
Erkent u bovendien dat die aanwezige kennis zich onderscheidt van de kennis van de buitenlandse aanbieders, omdat die kennis zeer specifiek is op het gebied van langdurige onderzeebootoperaties ver van huis met dieselelektrische onderzeeboten?
De kennis om langdurig onderzeebootoperaties ver van huis uit te voeren met dieselelektrische onderzeeboten is zeer specifiek en de afgelopen decennia opgebouwd door en aanwezig binnen de Koninklijke Marine. In dit kader heb ik u eerder gemeld dat Nederland met de Walrusklasse over een nichecapaciteit beschikt. Het zijn relatief grote boten die langdurig zelfstandig en ondanks hun grootte heimelijk dicht onder de kust kunnen opereren. De noodzakelijke kennis heeft betrekking op veel verschillende terreinen, waaronder de samenstelling en opleiding van bemanningen, de operationele ondersteuning tijdens inzet en de mogelijkheid om nabij een operatiegebied ver van huis bemanningen te kunnen wisselen. Waar het onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten betreft, leveren Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen een bijdrage aan het in de vaart houden en optimaal inzetten van de Walrusklasse.
Erkent u dat het voor de strategische autonomie en het nationale veiligheidsbelang cruciaal is om die specifieke kennisbasis te behouden, ook in het licht van de motie Helvert/Stoffer?5
Ja, de keuzes die worden gemaakt ter borging van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie bepalen welke kennis cruciaal zal zijn voor de vervangende onderzeebootcapaciteit.
Erkent u dat belangrijke Nederlandse kennis aanwezig is bij bedrijven die zich bezighouden met bijvoorbeeld elektrische systemen, automatisering en engineering? En erkent u dat zij in de beginfase mee moeten werken aan het ontwerp en samen met de winnende werf aan de basis moeten staan van de nieuwe boot?
Er is Nederlandse kennis aanwezig bij bedrijven die zich bezighouden met bijvoorbeeld elektrische systemen, automatisering en engineering, evenals andere deelgebieden. Defensie koopt uiteindelijk bij een buitenlandse werf een bestaand ontwerp dat door de werf aangepast wordt aan de Nederlandse eisen. De voor de selectie en gunning gekozen benadering bevat eisen waar de winnende kandidaat-werf aan zal moeten voldoen. Via deze eisen wordt Nederlandse kennis en kunde betrokken bij de bouw en de instandhouding van de nieuwe onderzeeboten, met het oog op het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie. De invulling hiervan betreffen in de verwervingsvoorbereiding deels knock-out criteria (primaire eisen) en deels eisen die aan de hand van een kosten-batenanalyse op prijs-kwaliteit worden beoordeeld (secundaire eisen).
Daarnaast werkt EZK in een parallel traject met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Deze overeenkomst heeft tot doel om aanvullende Nederlandse betrokkenheid vast te leggen, ter verdere versterking van de NLDTIB, bovenop hetgeen voortvloeit uit de eisen voor de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie te borgen.
Hoe kan de Nederlandse Gouden Driehoek aan boord komen en ook later de instandhouding succesvol uitvoeren, als zij niet of nauwelijks betrokken wordt bij het ontwerp van de nieuwe onderzeeboten? Waarom zou een buitenlandse aanbieder kiezen voor een Nederlands bedrijf in plaats van voor haar eigen toeleveranciersketen in eigen land als de kennis van dat Nederlandse bedrijf geen cruciaal onderdeel is in het ontwerp?
Een kandidaat-werf kan kiezen voor een Nederlands bedrijf vanuit verschillende oogpunten. Allereerst stelt Defensie ter waarborging van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie eisen aan de kandidaat-werven. Ten tweede zullen kandidaat-werven met EZK in een parallel traject een industriële samenwerkingsovereenkomst uitwerken.
Zie verder het antwoord op vraag 12, 13, 14, 15, 34, 35 en 36.
Wat blijft er over van het huidige in vele decennia opgebouwde Nederlandse onderzeeboot-«ecosysteem» binnen de Gouden Driehoek, als een deel van de industrie in deze fase niet mee kan doen en een ander slechts voor één van de drie werven zal kiezen en daarmee mogelijk ook buiten de boot valt? Hoeveel ruimte is er nog voor kwalitatief hoogwaardige betrokkenheid als het ontwerp straks al vastligt? Wordt het zeer succesvolle en kosteneffectieve Nederlandse onderzeeboot-ecosysteem uit elkaar getrokken en overgelaten aan «internationale marktwerking»?
Het doel van de vervanging van de onderzeeboten is om te komen tot de beste boot, voor de beste prijs, met oog voor risicobeheersing en de uitwerking van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Concurrentiestelling wordt door Defensie benut om tot de beste keuze te komen.
Zie verder het antwoord op vragen 12, 13, 14, 15, 34, 35 en 36.
Erkent u dat als het ontwerp al vaststaat, het nadien integreren van de Nederlandse industriële kennis in veel gevallen niet meer mogelijk is, en, als het wel kan, aanzienlijk duurder wordt en meer risico’s oplevert?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 maart 2020 (Kamerstuk 34 255, nr. 25) heeft onderzoek gedurende de B-fase aangetoond dat verschillende bestaande ontwerpen
verkrijgbaar zijn die invulling kunnen geven aan de, in de onderzoeksfase gekozen, B-variant. De bestaande gebalanceerde ontwerpen dienen te worden aangepast om te voldoen aan de specifieke eisen van Defensie. Gedurende de dialoog met de kandidaat-werven zal, binnen de ruimte die de B-variant heeft, verkend worden hoe de invulling van de behoefte van Defensie geoptimaliseerd kan worden, zonder hierbij de kaders van tijd en geld te overschrijden. Voor het borgen van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie worden op basis van de dialoog eisen gesteld. De verwervingsvoorbereiding is er juist op gericht om tijdens het gedetailleerd ontwerp en de bouw systemen te kunnen integreren die voortkomen uit onze eisen om zo te voorkomen dat het later niet meer mogelijk is of aanzienlijk duurder wordt.
Erkent u dat het nu niet betrekken van de strategische spelers uit het DUKC mogelijk desastreuze gevolgen heeft voor het behoud van een strategische kennisbasis en het kunnen uitvoeren van instandhouding en upgrades en daarmee het behoud van nationale veiligheidsbelangen?
Defensie zal het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie borgen om militaire capaciteit in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Het spoor ter borging van het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie leidt, na toetsing in de dialoog, tot eisen waar de kandidaat-werven in hun offertes invulling aan dienen te geven. Dit zijn enerzijds knock-out eisen, anderzijds betreffen dit secundaire eisen waarop in de gunning punten kunnen worden gescoord.
Herinnert u zich de uitspraak van de Staatssecretaris van Defensie6, in reactie op uitvoering van de motie Bruins Slot7: «Volgens mij is de oproep van u en uw voorganger relevant, namelijk: hoe zorg je ervoor dat je de Nederlandse Gouden Driehoek er zo veel mogelijk bij betrekt? Door ervoor te zorgen dat ze inderdaad worden betrokken bij het ontwerp en bij de bouw en dat ze zo veel mogelijk al aan tafel zitten. Dat doen we in ieder geval met de kennisinstellingen. Daarnaast hebben we te maken met bedrijven die zich wel of niet hebben gecommitteerd. Daar geldt dat expliciet moet worden gekeken op welke manier dat kan.»? Op welke wijze zit het bedrijfsleven nu «aan tafel» met het kabinet? Op welke wijze wordt de Gouden Driehoek in deze cruciale fase, waarin het ontwerp wordt bepaald, betrokken? Of voert u de motie Bruins Slot niet uit?
Zie het antwoord op de vragen 29 en 30.
Erkent u dat de corona-crisis de Nederlandse maritieme maakindustrie hard en langdurig raakt? Hebt u begrip voor het pleidooi van Netherlands Maritime Technology (NMT) voor extra maatregelen ten behoeve van de industrie, ook bij de marinebouw?8
Het kabinet heeft oog voor de economische gevolgen van de corona-pandemie, ook voor specifieke sectoren die het lastig hebben, zoals de maritieme maakindustrie. Om deze reden heeft het kabinet onder meer generieke steunpakketten beschikbaar gesteld voor het bedrijfsleven. Daarnaast heeft Defensie in oktober 2020 aan de Tweede Kamer bericht over de lessen die Defensie als vitale sector tijdens de eerste periode van de coronapandemie heeft geleerd, ook ten aanzien van de Defensie en veiligheidsindustrie, en samen met de industrie stappen heeft gezet (Kamerstuk 35 570 X, nr. 10).
Bent u bereid het pleidooi van NMT te omarmen om nu, eventueel separaat van de lopende procedure met de hoofdaannemers, te investeren in de ontwikkeling van innovatieve technologie van de Nederlandse toeleveranciers en kennisinstituten, om ervoor te zorgen dat cruciale kennis over bouw en onderhoud van onderzeeboten voor Nederland behouden blijft en straks bij gunning ook beschikbaar is?9 Zo nee, waarom niet?
Defensie wil de nieuwe onderzeeboten gedurende hun levensduur zelfstandig kunnen inzetten en onderhouden en zal daarbij een beroep moeten doen op in Nederland aanwezige kennis en technologie.
Er zijn reeds verschillende instrumenten gericht op de versterking van het innovatieve vermogen van de maritieme sector in den brede, zoals bijvoorbeeld de Subsidie Duurzame Scheepsbouw. Deze subsidie biedt de mogelijkheid om praktijkervaring op te doen met innovaties. Dit kunnen ook innovaties zijn voor toepassing in de marinebouw. Maritieme bedrijven kunnen voorts aansluiten bij Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) van de Topsector Water & Maritiem. Het TKI kan zelfstandig besluiten, indien zij dit wenst, om een deel van het Publiek Private Samenwerkingsbudget aan te wenden ten bate van innovaties in het marinebouwcluster. Daarnaast is er binnen het topsectorbeleid speciaal budget beschikbaar voor innovaties door het mkb in de regeling Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT). Deze budgetten staan ook open voor het mkb uit het marinebouwcluster.
Deelt u de opvatting dat met alleen toekomstig onderhoud aan de nieuwe onderzeeboten de kennis in Nederland niet behouden kan blijven en de betrokken bedrijven niet kunnen blijven bestaan?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe kunt u kennisbehoud en de positie van de Nederlandse marinebouw garanderen als het de strategische toeleveranciers nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt (vanwege kosten e.d.) om deel te nemen aan het proces? Erkent u dat, als we nu die spelers niet betrekken en investeren in die kennisbasis, er een kennisachterstand wordt gecreëerd waardoor we uiteindelijk alsnog afhankelijk worden van buitenlandse spelers en dit in tegenspraak is met het beleid opgesteld in de Defensie Industrie Strategie, namelijk behoud van strategische kennisbasis om zelf onderhoud en instandhouding te kunnen doen vanwege nationaal veiligheidsbelang?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat, wanneer er wordt gekozen om met een van de drie consortia verder te gaan, dit de enige mogelijkheid geeft om in deze cruciale ontwerpfase alsnog het Gouden ecosysteem te benutten en strategische spelers te betrekken? Bent u bereid op korte termijn knock-out criteria op te stellen om dit mogelijk te maken en daarmee uitvoering te geven aan de motie Bruins Slot?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom geeft u aan dat u exportkansen pas wil benutten na gunning? Erkent u dat om exportkansen te hebben juist nu afspraken moeten worden gemaakt? En erkent u dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen moeten worden betrokken om exportkansen überhaupt te kunnen benutten, omdat na gunning alles al is vastgelegd en het betrekken van partijen die nu geen onderdeel zijn van de ontwerpfase alleen maar extra kosten met zich meebrengt? Waarom zou een buitenlandse werf dat dan doen?
Zoals eerder gemeld in mijn brief van 19 januari jl. zijn exportkansen van Nederlandse kennis en technologie naar verwachting in de D-fase nog niet bekend. Naar aanleiding van de motie Van Helvert/Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 63) zal ik, voorafgaand aan de gunning, tijdens de dialoog de kandidaat-werven bevragen over exportkansen.
Deelt u de opvatting van experts, die stellen dat wanneer de werf gekozen is, het ontwerp vrijwel vaststaat, de kosten zijn berekend en de belangrijkste keuzes zijn gemaakt, het te laat is voor exportkansen voor de Nederlandse industrie, waarbij Nederlandse bedrijven die geen deel uitmaken van het winnende team, in elk geval buiten boord vallen?
De eisen die ter borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie gelden, zullen door de kandidaat-werven in hun offerte dienen te worden geadresseerd. Daarnaast geldt, zoals bij ieder regulier project, dat de hoofdaannemer in de realisatiefase onderdelen van het product door toeleveranciers en onderaannemers zal laten leveren en uitvoeren. Doorgaans vraagt de hoofdaannemer na de offerte te hebben gewonnen, daarvoor onderdelen en diensten aan de markt uit. Het is dus niet zo dat de uitvoeringswijze bij de offerte volledig vast staat. Uw aanname dat het voor de Nederlandse industrie na gunning te laat is voor (export)kansen, delen wij niet. Kansen voor de Nederlandse industrie kunnen zich derhalve ook na afronding van de D-fase voordoen.
Ziet u in dat overdracht en/of het delen van intellectuele eigendomsrechten door een buitenlandse werf van grote meerwaarde kan zijn voor de exportkansen van de Nederlandse industrie en veel meer exportpotentieel mogelijk maakt dan gebruiksrechten? Erkent u dat als er alleen gebruiksrechten zijn, er géén launching customer mogelijkheden zijn voor Nederland, maar wél voor de buitenlandse werf, die de voor Nederland ontworpen en gebouwde onderzeeboten over de hele wereld kan verkopen, zonder betrokkenheid van de Nederlandse industrie? Bent u bereid uitgebreid in te gaan op deze aspecten bij de uitvoering van de motie Van Helvert/Stoffer?10
Zoals in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24) is vermeld, gaat het kabinet bij de verwerving van de nieuwe onderzeeboten uit van de B-variant en bestaande ontwerpen (Military off the Shelf (MOTS)) van drie buitenlandse kandidaat-werven. Aan het gekozen ontwerp zullen aanpassingen benodigd zijn om te voldoen aan de specifieke eisen van Defensie. Zoals in de brief van 5 maart 2020 (Kamerstuk 34 225, nr. 25) is aangegeven, is het aanschaffen van een MOTS-ontwerp één van de risico mitigerende maatregelen.
Indien de winnende werf de voor Nederland te bouwen onderzeeboten ook naar andere landen exporteert, vindt export vanuit de kandidaat-werf plaats. Mogelijk zijn Nederlandse partijen daarbij toeleverancier. Nederlandse partijen die betrokken zijn bij een buitenlands product zijn zelf verantwoordelijk voor het borgen van hun rechten.
Bent u bereid deze vragen separaat en uiterlijk 15 maart a.s. te beantwoorden?
Het is, gelet op de veelheid en benodigde interdepartementale afstemming, niet gelukt om de vragen op 15 maart te beantwoorden. Vanwege de samenhang van de vragen is de separate beantwoording van de vragen van de leden Van Helvert en Palland over de vervangende onderzeebootcapaciteit niet mogelijk gebleken. De vragen zijn zo veel mogelijk separaat geadresseerd.
Het bericht ‘De quota worden duur betaald’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «De quota worden duur betaald»?1
Ja.
Klopt het dat premier Rutte op 21 juni 2017 dreigde de vrijhandelsverdragen tussen de Europese Unie en de Faeröer eilanden te beïnvloeden als de nieuwe visserijwet werd ingevoerd?
Nee, de Minister-President heeft tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen van de Faeröer eilanden aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie en heeft daarom verzocht om het voorstel te herzien. MP heeft daarbij de optie genoemd dit op Europees niveau te bespreken.
Indien dit klopt, kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de premier contact op te laten nemen met de regering van de Faeröer en niet de ministers van Visserij of Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord onder vraag 2. De Minister-President heeft tijdens een gesprek met Eerste Kamerlid en adviseur uit de visserijsector, de heer Van Kesteren, toegezegd contact op te zullen nemen met zijn Faeröerse counterpart. Tijdens het gesprek met Minister-President Johannesen heeft hij aangegeven dat het wetsvoorstel, indien aangenomen, van negatieve invloed zou zijn op de Nederlandse economie. Er is vervolgens voor gekozen om de toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Ploumen niet ook met haar counterpart te laten bellen omdat de Nederlandse zorgen rondom dit wetsvoorstel, na het telefoongesprek van de Minister-President, reeds bekend waren.
Kunt u de verslagen van het contact tussen de Nederlandse regering en de Faeröer over deze kwestie openbaar maken?
Niet van ieder gesprek met de autoriteiten van de Faeröer eilanden is een verslag opgemaakt. Daar waar wel een verslag is opgemaakt, wordt dit niet openbaar gemaakt vanwege de mogelijk nadelige gevolgen voor de bilaterale betrekkingen.
Kunt u toelichten waarom Nederland hier besloot om op eigen houtje contact op te nemen met de regering van de Faeröer en niet op Europees niveau, terwijl het om een Europees vrijhandelsverdrag gaat en ging?
Nederland heeft het Faeröer wetsvoorstel ook op Europees niveau opgebracht. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben daartoe contact gelegd met de Europese Commissie. De Europese Commissie is vervolgens autonoom in het al dan niet agenderen en de kwestie is niet geagendeerd voor de jaarlijkse onderhandelingen over de visserijquota of via het tweejaarlijks Joint Comittee waar het EU-Faeröer vrijhandelsakkoord wordt besproken.
Klopt het dat het hierbij in feite maar om de visserijbelangen van één bedrijf ging? Kunt u toelichten waarom deze belangen zo belangrijk waren dat er dit dreigement aan te pas moest komen?
Nee, meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. Voor Nederland had deze aanstaande wijziging in beleid inderdaad met name gevolgen voor een grote speler in de visserijsector. De Nederlandse reserveringen bij het wetsvoorstel, waarbij buitenlandse eigenaren verplicht werden om binnen vier jaar afstand te doen van hun aandelen in Faeröerse visserijbedrijven binnen, zijn in algemene zin bij de Faeröerse overheid opgebracht.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is voor Nederland om zich op een dergelijke wijze te mengen met de democratische processen in een derde land, enkel omdat dit ten goede komt van een enkel Nederlands bedrijf? Zo ja, kunt u toelichten waarom u er dan toch voor heeft gekozen om u op een dergelijke manier in de lokale democratie te mengen?
Zie antwoord onder vraag 6. Meerdere Europese visserijondernemingen hebben belangen in de Faeröerse visserij. De Nederlandse regering heeft onder andere als taak het opkomen voor Nederlandse (economische) belangen in het buitenland. Deze nieuw voorgestelde wetgeving zou mogelijk verregaande negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse visserijsector. De gedane interventies zijn vanuit dat perspectief ondernomen. Tijdens de bilaterale contacten is kenbaar gemaakt dat Nederland zich bewust is van de autonomie van Faeröer op dit gebied en deze respecteert.
Heeft de Nederlandse regering inzake deze kwestie contact gezocht met Denemarken, aangezien deze verantwoordelijkheid draagt voor buitenlandse aangelegenheden en voor de rechtsprekende macht op de eilanden?
Ja, er is ook contact gezocht met Denemarken over deze kwestie, o.a. via de Nederlandse ambassade in Kopenhagen.
Klopt het dat het Nederlandse quotumbezit in de Faeröer eilanden problemen oplevert voor lokale vissers? Kunt u reflecteren op de vraag of dat wenselijk is voor de lokale economie op deze eilanden? Kunt u bovendien reflecteren op de vraag wat dit doet met de banden tussen beide landen en het sentiment dat op de eilanden wordt gevoeld jegens Nederland? Is dit sentiment wenselijk volgens u?
Het is ingewikkeld voor mij om een oordeel te vellen over Nederlands quotumbezit in Faeröer. Ik begrijp dat deze kwestie gevoelig ligt, onder andere vanwege het feit dat de visserijsector op Faeröer een belangrijke sector is. Belangrijk is natuurlijk dat de autonomie van een land wordt gerespecteerd. Maar we moeten de rechten van belanghebbenden niet uit het oog verliezen. Vanwege de wederzijdse interdependentie van Nederland en Faeröer op het vlak van visserij zijn Nederland en Faeröer op elkaar aangewezen. Het is daarbij derhalve belangrijk dat de bilaterale relatie tussen beide landen goed blijft. Mocht visserij een wissel trekken op deze relatie dan is dat een punt van aandacht.
Acht u het wenselijk dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger (bedrijfs)belangen heeft die aanleiding zijn tot directe interventies in het wetgevingsproces van het land waar hij wordt geacht Nederland te vertegenwoordigen?
U doelt hierbij naar ik aanneem op het ambt van Honorair Consul. Honoraire Consuls zijn onbezoldigde ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij vervullen hun ambt als nevenfunctie en dragen onder andere zorg voor de promotie van economische relaties. Door hun grondige kennis van de lokale omstandigheden en hun brede netwerken vormen zij een belangrijk onderdeel van het postennet. In Faeröer is de visserij de belangrijkste economische sector. Hier zijn ook economische belangen van Nederland mee gemoeid. Bij de aanstelling van de Honoraire Consul was bekend dat hij als zakenman in de visserijsector actief was. Er is toen de afweging gemaakt dat zijn positie en netwerk zeer relevant waren voor de behartiging van de economische belangen van Nederland in Faeröer. Het zijn uitsluitend die belangen, die aanleiding hebben gegeven voor het handelen van de Nederlandse regering in het onderhavige geval.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Psychologische oorlogsvoering om burgers een lockdown te laten accepteren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Nachtmerriescenario’s om burgers rijp te maken voor lockdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat de Duitse regering willens en wetens methoden heeft gebruikt om «angst en volgzaamheid» te wekken onder de Duitse bevolking?
Het is niet aan mij om me uit te laten over Duitse interne aangelegenheden zoals deze.
In welke mate acht u psychologische manipulatie gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ik acht psychologische manipulatie niet gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden.
Welke technieken heeft de Nederlandse overheid gebruikt om het draagvlak onder de bevolking te beïnvloeden? Heeft u ooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor corona te laten ontstaan? Zo ja, waarom, wanneer en op welke wijze is hier gebruik van gemaakt?
Het kabinet heeft nooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor Corona te laten ontstaan. Dit is in de ogen van het kabinet geen goede manier om draagvlak te laten ontstaan. In de brief van de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt uitgebreid inzicht gegeven in de inrichting van de communicatie rondom het coronabeleid.
Is er ooit contact geweest tussen de Nederlandse overheid en wetenschappers, over methoden om de bevolking vrijheidsbeperkende maatregelen te laten accepteren?
In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het kabinet coronacommunicatie inzet en de rol van wetenschap(pers) daarbij.
Bent u bereid om alle documenten die onder de overheid berusten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend: interne memo’s, notities, e-mails, gespreksverslagen, notulen, etc.), die betrekking hebben op het beïnvloeden van het draagvlak onder Nederlanders voor de lockdownmaatregelen, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft een informatieplicht richting de Tweede Kamer. Daaraan wordt – binnen de afspraken die daarover met de Tweede Kamer zijn gemaakt – reeds voldaan.
De poging van het Koninklijk Huis om een strafzaak te beïnvloeden |
|
Michiel van Nispen , Joël Voordewind (CU), Gidi Markuszower (PVV), Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mogelijk beïnvloeding door kringen rond Koninklijk Huis in zaak-Poch, maar geen bewijs»?1 2 3
Ja.
Kunt u verklaren waarom kringen rondom het Koninklijk Huis op de hoogte waren van de zaak-Poch, een zaak die op dat moment nog slechts bij een gering aantal personen binnen het openbaar ministerie en de Nationale Recherche bekend was? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch (hierna: de Commissie)4 heeft de Commissie onderzoek gedaan naar dit voorval, maar geen bevestiging ervan kunnen krijgen.
Kunt u uitsluiten dat deze zaak destijds gelekt is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de Commissie onderzoek gedaan naar dit voorval, maar hiervan geen bevestiging kunnen krijgen.
Deelt u de mening dat (elke poging tot) inmenging in een strafrechtelijk onderzoek ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom niet?
Elke poging tot onrechtmatige inmenging in een strafrechtelijk onderzoek is ontoelaatbaar.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als kringen rondom het Koninklijk Huis zich zouden hebben gemengd in een lopende strafzaak en dat de mate waarin een zaak «gevoelig» ligt bij het Koninklijk Huis geen maatstaf kan zijn voor het wel of niet doorzetten van een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het rapport van de Commissie, heeft de Commissie dit voorval onderzocht en hiervan geen bevestiging kunnen krijgen.
Deelt u de mening dat het telefoontje naar de vicepresident van Eurojust, eind voorjaar/begin zomer 2007, van de «cabinet of your majesty» kan worden gezien als een poging om een lopende strafzaak te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de schijn te laten bestaan dat een dergelijke poging tot beïnvloeding zou zijn ondernomen vanuit het Koninklijk Huis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen worden normaliter genomen indien gelekt wordt uit een strafrechtelijk onderzoek?
Naast strafrechtelijk onderzoek, en eventueel strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie, kan degene die zijn ambtsgeheim heeft geschonden ook nog disciplinair worden gestraft.
De vraag of een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Zo dient het feit niet verjaard te zijn en moet er voldoende opsporingsindicatie zijn om een onderzoek uit te kunnen voeren. Bij lekonderzoeken speelt in die afweging niet alleen tijdsverloop een rol, maar ook het aantal personen dat met een geheim bekend is geweest. Naarmate dat aantal groter is, is de kans op succesvolle vervolging wegens artikel 272 Sr (schending ambtsgeheim) geringer.
Welke maatregelen worden normaliter genomen indien pogingen worden ondernomen een strafrechtelijk onderzoek te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat het kabinet de Rijksrecherche heeft ingeschakeld om het lekken van het advies van het Outbreak Management Team te onderzoeken? Bent u bereid het mogelijke lek uit het Poch-onderzoek en de mogelijke poging tot beïnvloeding te laten onderzoeken door de Rijksrecherche om zo te kunnen uitsluiten dat het Koninklijkhuis inderdaad betrokken was? Zo nee, waarom niet? Welk ander nader onderzoek is nu nog mogelijk om de betrokkenheid van kringen rondom Koninklijk Huis vast te stellen?
Inmiddels is vanuit het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) van het OMT aangifte gedaan. Of een aangifte uiteindelijk leidt tot een strafrechtelijk onderzoek dat bovendien zal worden uitgevoerd door de Rijksrecherche, is een beslissing die vervolgens eerst voorligt aan de Coördinatiecommissie Rijksrecherche (CCR). In de CCR zitten, onder voorzitterschap van een lid van het College van procureurs-generaal, onder meer de directeur van de Rijksrecherche en de coördinerend officier van justitie Rijksrecherche.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, heeft de Commissie het voorval waar in de vraag naar wordt verwezen, onderzocht en hiervan geen bevestiging kunnen krijgen.
Overigens dateert dit voorval volgens het rapport uit 2007, wat betekent dat eventuele schending van het ambtsgeheim in 2013 is verjaard.
Nader onderzoek in aanvulling op dat van de Commissie ligt dan ook niet in de rede.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen d.d. 30 april 2020 waarin u stelt dat u de Argentijnse rechtshulpverzoeken in de zaak Julio Poch, alle correspondentie over deze rechtshulpverzoeken en alle reisverslagen van de Criminele Inlichtingeneenheid (CIE) inzake het dossier Poch, niet aan de Kamer kon doen toekomen zolang de Commissie-Machielse aan het werk was?4
Ik herinner mij mijn antwoorden op Kamervragen van 30 april 2020. Deze beantwoording zag op de verslaglegging van de dienstreizen van januari en mei 2008.
Herinnert u zich de motie-Van Nispen (Kamerstuk 31 753, nr. 203) die met grote meerderheid is aangenomen en die u, onder verwijzing naar artikel 68 van de Grondwet, verzoekt deze documenten (Argentijnse rechtshulpverzoeken in de zaak Julio Poch, alle correspondentie over deze rechtshulpverzoeken en alle reisverslagen van de CIE inzake het dossier Poch) naar de Kamer te sturen?
Ik herinner me de aangehaalde motie-Van Nispen. In deze motie is mij gevraagd het journaal van een politieliaison die in januari/februari 2008 voor de eerste dienstreis naar Argentinië is afgereisd en de ministeriële nota uit 2009 aan uw Kamer te verstrekken. De ministeriële nota heb ik bij brief van 29 september 2020 aan uw Kamer doen toekomen.6
Bent u bereid nu onverwijld en ongelakt alle hierboven genoemde documenten alsnog aan de Kamer te doen toekomen indachtig artikel 68 van de Grondwet?
Conform artikel 5 van het Instellingsbesluit van de Commissie, wordt de Commissie vier weken nadat het eindrapport is uitgebracht, opgeheven. Op grond van artikel 14, eerste lid, van het Instellingsbesluit wordt het archief van de Commissie bij opheffing van de Commissie overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.7
Ingevolge artikel 14, tweede lid van het Instellingsbesluit vindt het beheer van het archief plaats met inachtneming van de door de Commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover de Commissie met het Ministerie van Justitie en Veiligheid nadere afspraken maakt. Deze afspraken zullen voor opheffing van de Commissie worden gemaakt.
Aan de hand van het protocol en de gemaakte afspraken, kan ik bepalen welke stukken conform artikel 68 Grondwet aan de Kamer worden verstrekt. De genoemde rechtshulpverzoeken en de correspondentie hierover en het genoemde journaal zullen hier ook bij worden betrokken.
Waarom ontkende u na publicatie van het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch politieke bemoeienis, terwijl die wel degelijk kan worden vastgesteld?5
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie ten opzichte van de Minister van Justitie en Veiligheid een inlichtingenverplichting heeft. Door de Minister van Justitie en Veiligheid te informeren over een gevoelige strafzaak wordt hij in staat gesteld zijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het OM.
Naast de politieke verantwoordelijkheid voor het OM omvat het ambt van de Minister van Justitie en Veiligheid de rol van Centrale Autoriteit inzake internationale rechtshulp. Bij brief van 19 december 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het vastgestelde Protocol samenwerking in Internationale rechtshulp.9 Zoals ook in deze brief uiteen is gezet, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in Nederland de rol van Centrale Autoriteit voor de ontvangst, beoordeling, en doorzending van justitiële rechtshulpverzoeken.
De Commissie heeft vastgesteld dat mijn ambtsvoorganger Hirsch Ballin geen ministeriële aanwijzing heeft verstrekt met betrekking tot de zaak Poch noch persoonlijke opdrachten die de uitvoering van het onderzoek raakten.
Kunt u deze vragen apart en voor 8 februari 2021 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op “Build Back Better” |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u er zorg voor dragen dat alle documenten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend, interne memo’s, notities, e-mails, aantekeningen, gespreksverslagen, notulen, etc.), die berusten bij de overheid, waarin de term «Build Back Better» wordt gebruikt of die daar betrekking op hebben, openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
U verzoekt mij om alle documenten die berusten bij de overheid waarin de term «Build Back Better» (BBB) wordt gebruikt of die daar betrekking op hebben, openbaar te maken. Ik wijs u allereerst op mijn brief van 3 maart 2021 waarin ik een toelichting geef op de oorsprong en definitie van «Build Back Better», zie Kamerstuk 33 625, nr. 327. Hieronder zal ik, per categorie documenten uit de periode van 1 januari 2020 t/m 4 februari 2021 waarover het Ministerie van Algemene Zaken beschikt, ingaan op uw vraag.
De term «Build Back Better» komt een aantal keer voor in brieven die aan uw Kamer zijn gestuurd en al openbaar zijn. Het gaat om de volgende brieven (volledigheidshalve vindt u deze in de bijlagen):1
Kamerbrief inzake beantwoording van de vragen van het TK-lid Krol inzake «Build Back Better», d.d. 3 maart 2021, Kamerstuk 33 625, nr. 327
Kamerbrief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het vierde Nederlandse Nationale Actieplan 1325 betreffende de implementatie van Resolutie 1325 van Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, d.d. 16 december 2020, Kamerstuk 34 952, nr. 190
Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nederlandse Polaire Strategie 2021–2025 «Beslagen ten ijs» d.d. 18 december 2020, Kamerstuk 35 570 V, nr. 65
Kamerbrief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, bijlage Klimaatnota 2020 d.d. 30 oktober 2020, Kamerstuk 32 813, nr. 609
Kamerbrief van de Minister van Financiën inzake Nota over de toestand van ’s rijks financiën, d.d. 15 september 2020, Kamerstuk 35 570
Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Homogene Groep Internationale Samenwerking 2021 (HGIS-nota 2021), ontvangen 15 september 2020, Kamerstuk 35 571, nr. 1
Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021, d.d. 15 september 2020, Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 2
Kamerbrief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking inzake Inzet van het Koninkrijk der Nederlanden voor de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, d.d. 14 september 2020, Kamerstuk 26 150, nr. 186
Kamerbrief van de Ministers voor Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking en van Economische Zaken en Klimaat inzake Internationale Klimaatafspraken d.d. 3 juli 2020, Kamerstuk 31 793, nr. 194
In de ministerraad zijn documenten geagendeerd geweest waarin de term «Build Back Better» voorkomt. Hieronder treft u een overzicht met de desbetreffende passages:
Ministerraad (MR) / Rijksministerraad (RMR)
Relevant document en passage
RMR, 9 oktober 2020
Herziene versie DG-conclusies voor de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) op 15 en 16 oktober
...
Vanwege de onzekerheid en uiteenlopende effecten van de crisis, lopen de herstelpaden tussen sectoren en tussen landen uiteen. Nederland heeft daarom bij de voorjaarsvergadering in april jl. erop ingezet dat de steunpakketten en -maatregelen zo worden vormgegeven dat landen sterker uit de crisis te komen, in lijn met het Building Back Better principe voor groen en inclusief economische herstel.
...
In de ministerraad staat wekelijks een overzicht met punten buitenlands beleid op de agenda. In dit overzicht wordt een aantal keer de term BBB gebruikt. Hieronder heb ik een overzicht opgenomen met de betreffende passages:
Datum ministerraad
Relevante passage
2 oktober 2020
5. Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN)
Deelname van het Koninkrijk aan de 75e (virtuele) AVVN zag er deze week als volg uit:
....
MP Aruba verzorgde op 30 september de keynote speech op het event van de Internationale Federatie van het Rode Kruis, gericht op «Building Back Better and Climate Adaptation»
...
12 juni 2020
2. Preventie, respons en mitigatie van COVID-19 in ontwikkelingslanden
...
Op 8 juni vond de Raad Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking plaats waar werd gesproken over de uitvoering van de EU wereldwijde COVID-19 respons. Het totale Team Europe pakket bestaande uit bijdragen van EU, EU-lidstaten en Europese instellingen, bedraagt inmiddels EUR 36 miljard. Minister Kaag benadrukte het belang van focus op Afrika en lage inkomenslanden en multilaterale samenwerking. Daarnaast hield ze een pleidooi voor versterking van sociale vangnetten en «Building Back Better»; we moeten ons richten op het herstel van inclusieve en duurzame economieën.
...
24 april 2020
2. Preventie, respons en mitigatie van COVID-19 in ontwikkelingslanden
...
In het licht van de Coronacrisis worden de grootste economische stimuleringspakketten voorbereid sinds de Overeenkomst van Parijs. Het komende half jaar ligt het accent van de klimaatdiplomatie internationaal op het bepleiten van groen economisch herstel onder het motto build back better. Zowel in multilateraal verband als in bilaterale contacten zet het kabinet in op duurzame en Parijs-conforme economische stimulering. Ook de EU kan hier een leidende rol spelen.
...
17 april 2020
2. Preventie, respons en mitigatie van COVID-19 in ontwikkelingslanden
...
Het blijft van belang dat Nederland blijft benadrukken dat een whole-of-community approach nodig is en er aandacht moet zijn voor de continuering van essentiële gezondheidszorg (inclusief routinematige vaccinatie van individuen) alsmede inzetten op «building back better». De Ebola-crisis liet immer hogere additionele sterftecijfers zien door andere gezondheidsproblemen dan door Ebola zelf.
...
In de CoCo zijn documenten besproken waarin de term «Build Back Better» voorkomt. Hieronder een overzicht met de desbetreffende passages:
CoCo
Relevant document en passage
6 oktober 2020
Conclusies van de CoCo, nr 41
...
Nederland pleit voor strategische betrokkenheid van de EU bij de regio waar het Koninkrijk deel van uitmaakt. Een regio die op veel vlakken gelijkgezind is en waarmee we op basis van gedeelde waarden gezamenlijk in multilateraal kader op kunnen trekken. De EU moet op een duurzame en inclusieve manier bijdragen aan Building Back Better na COVID-19; Nederland steunt daarbij de «green recovery» benadering van de Europese Commissie, inclusief samenwerking op het gebied van klimaat en milieu, en met aandacht voor de handelsrelaties.
...
De Coördinatie Commissie concludeerde dat Nederland zal pleiten voor strategische betrokkenheid van de EU bij Latijns-Amerika en de Cariben, waarbij de EU moet bijdragen aan Building Back Better na COVID-19 in lijn met de «green recovery» benadering van de Europese Commissie, en met aandacht voor de handelsrelaties.
...
22 september 2020
Conclusies van de CoCo, nr 41
...
...
In de ACC-19 is een document besproken waarin de term «Build Back Better» voorkomt. Hieronder een overzicht met de desbetreffende passage:
ACC-19
Relevant document en passage
9 juli 2020
Dashboard aanpak COVID-19
...
Verenigd Koninkrijk: Premier Johnson heeft een «New Deal» gepresenteerd ter waarde van 5 miljard pond. Het economisch herstelplan voorziet onder andere in investeringen in ziekenhuizen, infrastructuur, gevangenissen, rechtbanken, scholen en de retail-sector. «Build back better, build back greener, build back faster and to do that at the pace that this moment requires», aldus Johnson, die met de injectie een breuk forceert in overheidsbeleid na 10 jaar bezuinigingen en minimale staatsbemoeienis.
...
De term «Build Back Better» komt een aantal keer voor in voorbereidende notities (gespreksfiches) ten behoeve van gesprekken met vertegenwoordigers van andere landen.
Vertrouwelijkheid van gesprekken met internationale vertegenwoordigers, is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer en het is niet in lijn daarmee dergelijke aantekeningen openbaar te maken. Om die reden treft u niet de complete notities aan, maar een overzicht van de desbetreffende passages waarin de term «BBB» voorkomt.
Datum
Internationale gesprekspartner en relevante passage
27 januari 2021
President Indonesië Joko Widodo
...
Dutch companies remain committed to Indonesian market, and really want to push through after State Visit, despite COVID-19. Last fall, NL had a virtual trade mission to ASEAN (IDN, MAL, VIET, THAI). Followed up on water, waste and agriculture. Sectors that are also crucial for «building back better» after the pandemic.
...
30 november 2020
Minister-President Vietnam Nguyen Phuc
...
Your Dutch partners are eager to help rethink international value chains as well as local investments in (public) infrastructure, to make them more crisis-proof and sustainable («building back better»).
20 november 2020
SG Verenigde Naties António Guterres
...
[Klimaat] Steun uitspreken Building Back Better &Greener. Dank voor bevestiging deelname aan Climate Adaptation Summit op 25 januari '21.
...
Building back better and greener from this crisis requires an integrated and coherent multilateral approach and a UN that is fit for purpose. The impact of UN-reforms have shown promising results during COVID. You and your team can count on our full support in the next steps.
...
SGVN heeft ook veel oog voor het belang van inclusief groen herstel (Building Back Better), omdat keuzes die op korte termijn gemaakt worden t.a.v. mondiale investeringen in economisch herstel in verregaande mate zullen bepalen of de Parijs doelen haalbaar zijn.
...
26 augustus 2020
Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken WANG Yi
...
NL wil steunpakketten en -maatregelen die nu worden vormgegeven door de EU, multilaterale instellingen en andere partners beïnvloeden en eigen programmering en beleid gericht inzetten om sterker uit de crisis te komen (Building Back Better-agenda)
Nederland heeft op 25 januari jl. de Climate Adaptation Summit georganiseerd. Daarvoor zijn door mij vertegenwoordigers van diverse landen uitgenodigd. Zowel in de uitnodiging als in de bedankbrief komt de term «Build Back Better» voor. Omdat de tekst van de uitnodigingen en de bedankbrieven naar alle genodigden nagenoeg identiek is, volsta ik met het verstrekken van één afschrift van beide documenten.
Daarnaast heb ik enkele uitnodigingen ontvangen waarin de term «Build Back Better» voorkomt of waar in mijn reactie deze term wordt vermeld. Het gaat om de volgende documenten:
Uitnodiging van de president van Korea Moon Jae-in voor deelname aan de tweede P4G Summit over klimaatverandering op 30 en 31 mei 2021, brief van 26 november 2020
Videoboodschap voor de Renewable Energy Investors Meet and Expo (RE-INVEST) in India, opgenomen op 25 november 2020
Uitnodiging van de Minister-President van Bangladesh Seikh Hasina voor deelname aan de Climate Vulnerable Forum Leaders Event tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 7 oktober 2020, brief van 28 september 2020
Uitnodiging van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties António Guterres, de Minister-President van Canada Justin Trudeau en de Minister-President van Jamaica Andrew Holness voor deelname aan de (vervolg)bijeenkomst «Financing the 2030 agenda for Sustainable Development in de Era of COVID-19» op 28 september 2020, uitnodiging zonder datum
Uitnodiging van GLOBSEC voor deelname aan de GLOBSEC 2020 Bratislava Forum op 7 en 8 oktober 2020, brief van 6 juli 2020
Videoboodschap «Financing for Development in the Era of COVID-19 and Beyond» op 28 mei 2020 op uitnodiging van de de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties António Guterres, de Minister-President van Canada Justin Trudeau en de Minister-President van Jamaica Andrew Holness,
In de volgende documenten, die niet hierboven zijn genoemd, wordt ook de term «Build Back Better» vermeld.
Ideeën van de European Round Table for Industry (ERT) m.b.t. bijdrage aan Green Deal, brief van 4 december 2020
Bedankbrief aan Prof. Klaus Schwab (WEF) voor toesturen van het boek «COVID-19: The Great Reset», d.d. 26 november 2020
Persbericht m.b.t. 75e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties: digitale deelname Koning Willem-Alexander, Koningin Máxima en Minister-President Rutte, september 2020
Brief van UNICEF inzake aanbieding rapport Coronacrisis en kinderen en jongeren in Nederland, gedateerd 8 juni 2020
Zoals in de brief van 3 maart 2021 reeds is aangegeven staat het begrip BBB in internationale concept BBB al langer voor een gangbare benadering van een crisisrespons na een (natuur)ramp. Zo komt de term een aantal keer voor in stukken uit 2017 en 2018 inzake de wederopbouw van Sint Maarten veroorzaakt door de orkaan Irma. Er wordt vanuit gegaan dat uw verzoek juist ziet op het begrip BBB in de context van de COVID-19 pandemie. Om die reden heb ik deze stukken verder buiten beschouwing gelaten.
De gang van zaken rond het naar buiten brengen van het besluit over de opening van kinderopvang en basisscholen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft het kabinet bij monde van de Minister van Financiën al naar buiten gebracht dat de basisscholen zo goed als zeker worden heropend, voordat het Outbreak Management Team (OMT)-advies er lag?
In afwachting van het OMT-advies was er binnen het kabinet, net als bij veel mensen in het land, de hoop dat het primair onderwijs zo snel mogelijk weer op een verantwoorde manier open zou kunnen. Fysiek onderwijs is sociaal-maatschappelijk en voor het welzijn van kinderen enorm belangrijk.
Waarom adviseert het OMT, dat bestaat uit leden met een medische achtergrond, ook op grond van maatschappelijke redenen in plaats van puur op basis van medisch wetenschappelijk onderzoek?
Het RIVM roept het OMT bij elkaar bij een uitbraak van een infectieziekte. Specialisten en experts met verschillende achtergronden en kennis over de desbetreffende ziekte, worden daarvoor uitgenodigd. Zij bespreken op basis van actuele informatie, hun vakkennis en beschikbare wetenschappelijke literatuur hoe de uitbraak bestreden kan worden. Ook gaan ze in op de risico’s en onzekerheden van maatregelen. Het OMT levert een advies op aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het BAO toetst het inhoudelijke advies op bestuurlijke haalbaarheid en uitvoerbaarheid.
In meerderheid erkent het OMT dat er op grond van diverse maatschappelijke afwegingen dringend ruimte gewenst is voor perspectief en enige versoepeling, ondanks de risico’s die dat met zich meebrengt op verspreiding van het virus, mits deze uiteraard niet te groot zijn. Het OMT stemt dan ook in met een advies om nu als eerste het primair onderwijs en de kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar al wel te heropenen.
Ik ben van mening dat het erkennen van de maatschappelijke afwegingen niet hetzelfde is als adviseren op basis van maatschappelijke redenen. In de advisering van het OMT spelen vanzelfsprekend ook andere aspecten dan strikt epidemiologisch een rol, zoals de te verwachten compliance en de impact van maatregelen op de gezondheid. Strikt epidemiologisch zou het immers het beste zijn als iedereen de hele dag thuis bleef. Een mate van haalbaarheid wordt in de afweging betrokken. Tot slot is het aan het OMT om te bepalen waar zij in hun advisering al dan niet aandacht aan besteden.
Welke wetenschappelijke onderzoeken ten aanzien van de mate van besmettelijkheid en verspreiding onder kinderen van die leeftijd bij de verschillende virusmutaties liggen ten grondslag aan het besluit tot openen van kinderopvang en basisscholen? Welke wetenschappelijke achtergrond heeft het OMT gebruikt bij het tot stand komen van het advies?
De experts van het OMT adviseren op basis van actuele informatie, vakkennis, nationaal en internationaal onderzoek en beschikbare wetenschappelijke literatuur. Bij het advies t.a.v. de scholen is ook gebruik gemaakt van de uitkomsten van het onderzoek in Lansingerland en van informatie over de stand van zaken in het VK en Ierland.
Wat is in de afgelopen twee weken precies veranderd ten aanzien van het aantal besmettingen, aantal ziekenhuis- en IC-opnames en de risicokaart? In hoeverre zijn de grenswaarden voor versoepelingen bereikt? In welke regio’s geldt het niveau «zeer ernstig» niet meer?
Op zowel de website van het RIVM, als op het coronadashboard kunt u zien wat er de afgelopen twee weken precies veranderd is ten aanzien van het aantal besmettingen, aantal ziekenhuis- en IC-opnames. Dit wordt ook meestal nader toegelicht in de technische briefing aan uw Kamer van de heer Van Dissel.
Hoe was de verhouding binnen het OMT voor/tegen het nu al heropenen van de kinderopvang en basisscholen, afgezien van de unanieme wens om tot heropening over te gaan?
Om een open gedachtewisseling in het OMT mogelijk te maken, worden geen uitspraken gedaan over deze gedachtewisseling en blijft de bespreking vertrouwelijk.
Het advies van het OMT wordt wel openbaar gemaakt. Indien het OMT niet unaniem is, wordt uiteengezet hoe de verhouding ligt. In het advies is daarover opgenomen: «Een aantal OMT-leden geeft aan dat zij de risico’s op dit moment te groot achten om überhaupt over een versoepeling, zoals heropenen van de scholen, positief te willen adviseren. Zij zouden de situatie liefst eerst nog een aantal weken willen volgen, onder voortzetting van de huidige maatregelen».
In hoeverre neemt u op basis van het gegeven dat kinderen meestal niet ernstig ziek worden na een coronabesmetting, bewust het risico op een toename van het aantal besmettingen, toenemende druk op de zorg en een kans op het langer moeten laten voortduren van andere coronamaatregelen? Hoe is dit te rijmen met de strategie van maximaal indammen? Wat wordt verstaan onder «geen bijzonder risico» voor kinderen?
Het besluit om het primair onderwijs en de kinderopvang weer te openen, heeft inderdaad twee aspecten in zich. Aan de ene kant lopen de kinderen zelf geen bijzondere risico’s door deze nieuwe variant. Kinderen worden ook van deze variant over het algemeen niet ernstig ziek. Dat kinderen naar school kunnen, dient een groot maatschappelijk belang. Dat belang is afgewogen tegen het risico op toename van het aantal besmettingen. Om het risico daarop te verkleinen, worden er bij het openen van de scholen extra maatregelen genomen.
Welke wetenschappelijke studies zijn er die aantonen dat hybride onderwijs tot schadelijke effecten bij kinderen leidt, anders dan leerachterstanden bij sommige groepen leerlingen, die met extra inspanningen voor deze groep zouden kunnen worden opgevangen?
Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in een brief1 in november 2020 aan uw Kamer heeft geschreven, heeft onderzoek van Oxford University2 laten zien dat Nederlandse basisschoolleerlingen in de maanden van de sluiting van de scholen weinig tot geen progressie hebben geboekt. Onderzoek van Cito3 bevestigt dat de leergroei bij leerlingen tijdens het afstandsonderwijs minder was dan andere jaren. Daarnaast hebben meerdere maatschappelijke organisaties recentelijk de noodklok geluid dat de sluiting van de scholen ook grote effecten heeft op het sociaal-emotionele welbevinden van kinderen. Zij wijzen hierbij op onderzoek van het NRC. Onderzoeken bevestigen verder dat jongeren en jongvolwassenen, meer dan andere leeftijdsgroepen, door de coronamaatregelen mentale gezondheidsproblemen ervaren, zoals eenzaamheid, somberheid en angst.4 Tot slot waarschuwt een onderzoek uit 2016 (Haluppa5) voor de negatieve impact van online leren op o.a. de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen.
Welke maatregelen moeten deze week nog genomen worden om scholen veilig te kunnen openen? Wat is het draaiboek, op hoeveel scholen moeten welke maatregelen nog worden genomen?
Op basis van het 98e OMT-advies zijn de volgende maatregelen genomen om scholen veilig te kunnen heropenen:
Het bron- en contactonderzoek wordt stevig aangescherpt. Als een kind positief wordt getest, gaat in principe de hele klas in thuisquarantaine.
We zetten in op sneller en vaker testen. Op dit moment hebben onderwijsmedewerkers al voorrang bij de teststraten. In aanvulling daarop starten we met sneltesten van personeel in het primair onderwijs.
Op basis van het generiek kader van het RIVM worden aanvullende maatregelen genomen om het risico op verspreiding van het virus te beperken. Voorbeelden hiervan zijn gespreide begin- en eindtijden, of gespreide pauzes.
De aanvullende maatregelen zijn in overleg met de vertegenwoordigers in het onderwijsveld verwerkt in een servicedocument om de scholen te ondersteunen in het uitvoeren van de landelijke maatregelen. Tot slot blijven uiteraard de algemene maatregelen van kracht, zoals het wassen van handen en het thuisblijven bij klachten. Zo waarborgen we gezamenlijk de veiligheid van de leerlingen en het personeel in de scholen.
Wordt bij besluit tot heropening van scholen nu wel rekening gehouden met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijn, die zegt dat als anderhalve meter niet kan, de school niet veilig open kan? Is duidelijk welke scholen open kunnen volgens deze richtlijn en welke (nog) niet?
Het OMT geeft op basis van alle beschikbare informatie, waaronder richtlijnen van de WHO, wetenschappelijke kennis, nationale data en de situatie in Nederland, advies. Uit het laatste advies van het OMT blijkt dat het verantwoord is om de basisscholen en de kinderopvang weer volledig te openen, waarbij het volgen van de maatregelen uit het generiek kader van het RIVM als voorwaarde geldt. In dit kader, dat door het OMT is bekrachtigd, is opgenomen dat de anderhalve meter afstand in het primair onderwijs niet geldt voor leerlingen onderling en tussen leerlingen en onderwijspersoneel. Uiteraard houden leerkrachten en andere onderwijsmedewerkers deze veilige afstand onderling wel. Dit advies heeft het kabinet overgenomen. In samenwerking met de vertegenwoordigers van het onderwijsveld worden aanvullende maatregelen op basis van het generiek kader uitgewerkt om gezamenlijk de veiligheid van leerlingen en het personeel in de scholen te waarborgen.
Hoe zeker is het dat aan alle voorwaarden voor het openen van kinderopvang en basisscholen kan worden voldaan?
Zie antwoord op vraag 9.
Hoe wordt zeker gesteld dat de GGD meer testen aankan? Is er voldoende voorraad van alles, is op alle scholen duidelijk wie er wanneer getest wordt en kan dat dan ook meteen geregeld worden?
De GGD’en zijn verantwoordelijk voor het testen in spoor 1 (de basistestinfrastructuur, gericht op de opsporing en bestrijding van het virus). Tot dit spoor behoort ook het testen op onderwijsinstellingen wanneer er sprake is van een uitbraak van het COVID-19-virus. In die situaties kunnen de GGD'en snel testcapaciteit beschikbaar stellen om zo nodig risicogericht grootschalig te testen.
Hoe is het gegeven dat kinderen meestal geen klachten hebben, te rijmen met uw stelling dat «het heel belangrijk is dat kinderen met klachten (conform de recent aangepaste handreikingen voor kinderen tot en met twaalf jaar) niet naar school gaan en zich laten testen»? Hoe kan zo zeker worden gezegd dat zo wordt voorkomen dat de besmettingen worden verspreid en te vaak hele klassen in quarantaine moeten?
Het hebben van klachten die passen bij corona, is een belangrijke voorspeller van besmetting en besmettelijkheid. Het dringende advies is daarom om kinderen met klachten thuis te houden en te laten testen. Zo beperken we introducties door kinderen met klachten op scholen en zo ook dat de klasgenoten van deze kinderen naar huis gestuurd moeten worden. Mocht er toch sprake zijn van een introductie, dan gaat de klas inclusief de leraar in principe in thuisquarantaine om verdere verspreiding – ook door kinderen die (nog) geen klachten hebben – zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe wordt zeker gesteld dat de GGD bron-en contactonderzoek (bco), voorwaarde voor heropening, aankan? Hoe kan het bco plaatsvinden terwijl er nog zulke hoge besmettingscijfers zijn, terwijl de hoge besmettingscijfers nu net de reden waren dat bco werd gestopt?
De GGD’en zijn nooit gestopt met het uitvoeren van bron- en contactonderzoek (BCO). Wanneer de aantallen besmettingen hoog oplopen, gaan de GGD'en over van regulier BCO op risicogestuurd BCO. Risicogestuurd BCO kan worden uitgevoerd in verschillende fasen. In zijn reguliere vorm kunnen dagelijks 4.400 BCO's plaatsvinden; bij risicogestuurd BCO kan dat aantal stijgen tot dagelijks 28.000 BCO’s. Het fasemodel heeft tot doel dat in ieder geval iedere dag álle mensen met een positieve testuitslag worden gebeld en van instructies worden voorzien.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórafgaand aan het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 4 februari aanstaande?
Het is niet gelukt deze vragen voor 3 februari 2021 te beantwoorden.
Het bericht ‘Wereldleiders willen ambitieuzere aanpak natuurverlies: ‘We hebben geen moment te verliezen’ |
|
Rob Jetten (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat de uitkomst is geweest van de One Planet Summit, georganiseerd door de Franse president Macron samen met de Verenigde Naties (VN) en de Wereldbank, en wat de Nederlandse bijdrage en inzet is geweest?1
De One Planet Summit heeft bijgedragen aan het genereren van verder momentum in aanloop naar de VN-biodiversiteitstop in Kunming. De top had vier deelsessies; bescherming van ecosystemen op land en zee (1), bevordering van duurzame landbouw (2), financiering van biodiversiteit (3) en de relaties tussen bossen, biodiversiteit en gezondheid (4). In deze sessies werden onder meer de High Ambition Coalition for Nature and People en de Taskforce for Nature-related Financial Disclosure aangekondigd, twee initiatieven die door Nederland worden gesteund. Op uitnodiging van de Franse president nam ik deel aan thema 4 met een bijdrage die zich richtte op het belang van het tegengaan van ontbossing. De Nederlandse inzet vindt u terug in de speech zoals toegevoegd bij de beantwoording van de vragen van het lid Ouwehand over de Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1407).
Heeft Nederland zich aangesloten bij het voornemen om bij VN-top dit jaar in Kunming afspraken te maken om wereldwijd minstens 30% van land en zee te beschermen en herstellen in 2030? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is lid geworden van de High Ambition Coalition for Nature and People. Hiermee onderschrijft Nederland de doelstelling van de internationale coalitie om op mondiale schaal 30% van land- en zeegebieden te beschermen en herstellen in 2030. Via deze deelname geeft het kabinet opvolging en invulling aan de motie Jetten en De Groot (kamerstuk 2150–20, nr. 1440). Overigens streeft deze coalitie ook andere doelen na waar Nederland in het bijzonder aandacht voor wil vragen, waaronder het bevorderen van zgn. op de natuur gebaseerde oplossingen (nature-based solutions) binnen het Klimaatverdrag en versterkte implementatie van het Biodiversiteitsverdrag.
Kunt u zich vinden in de uitspraken van andere leiders waarbij expliciet een link werd gelegd tussen de verstoorde balans tussen mens en natuur en het uitbreken van corona, waarbij het virus van dier op mens overgesproken zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In ecosystemen bevinden zich ziekteverwekkers waar de mens nog niet mee in contact is geweest. Onderzoekers geven aan dat verstoring van ecosystemen een factor is die van invloed is op de problematiek van zoönose. Volgens het workshop report on Biodiversity and Pandemics van het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (2020) bevinden zich in vogels en zoogdieren 1,7 miljoen onontdekte virussen. Daarvan zouden tussen de 631.000 en 827.000 virussen de eigenschappen kunnen hebben om op mensen over te springen. De bron van het SARS-CoV-2 en de manier waarop het van dier op mens is overgegaan is tot op heden nog niet onomstotelijk vastgesteld.
Deelt u de mening dat de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440), waarin wordt opgeroepen om ons als Nederland in te zetten voor ambitieuze en bindende doelstellingen in Beijing zodat het voortdurende uitsterven van dier- en plantensoorten een halt kan worden toegeroepen, tijdens deze summit de basis kon leggen voor de VN-top in Kunming? Zo ja, hoe heeft u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, heeft de One Planet Summit bijgedragen aan het vergroten van het momentum voor een ambitieuze uitkomst in Kunming, en daarmee tevens aan de uitvoering van de motie. De Nederlandse deelname aan deze Summit en de High Ambition Coalition kunnen beide in dit licht worden bezien, alsook van de inspanningen van het kabinet om haar inzet op biodiversiteit te versterken (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
De Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat u op 13 januari heeft gezegd dat u voor de internationale biodiversiteitstop One Planet Summit een bijdrage van maar liefst vier pagina’s had voorbereid maar dat u door tijdgebrek deze speech helaas niet heeft kunnen uitspreken en dat u zich heeft moeten beperken tot een kort statement, waarin u vooral het gelijke speelveld voor bedrijven heeft benadrukt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de speech van vier pagina’s de Nederlandse inzet voor deze top was?
De speech bevatte de kernboodschappen die Nederland wilde afgeven in relatie tot het thema van de deelsessie waarvoor ik was uitgenodigd; ontbossing.
Kunt u deze niet-uitgesproken speech naar de Kamer sturen en dit binnen een week doen, gezien het feit dat deze bijdrage al helemaal klaar was, zodat de Kamer kennis kan nemen van de Nederlandse inzet?
Ja. De speech is bijgesloten.2
Het juridische advies van de commissie over de Brexit-deal |
|
Renske Leijten , Achraf Bouali (D66), Bram van Ojik (GL), Jan de Graaf (CDA), André Bosman (VVD), Lodewijk Asscher (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 25 december aan de Kamer schreef: «Het kabinet acht het daarbij van groot belang dat het akkoord over een handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK geen precedent vormt voor toekomstige akkoorden met derde landen. Daarom heeft Nederland samen met andere lidstaten reeds gevraagd om een bevestiging van de juridische dienst van de Raad (JDR), dat op grond van de inhoud van het voorliggende akkoord in dit geval zowel een EU-only als een gemengd akkoord mogelijk zou zijn en dat een politieke keuze voor een EU-only akkoord in dit geval geen juridische verplichting zal betekenen om bij toekomstige EU-akkoorden met andere derde landen op dezelfde terreinen opnieuw een EU-only akkoord te sluiten. De JDR heeft beide punten inmiddels bevestigd.»
Er zijn over deze vraagstukken geen schriftelijke adviezen van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) verschenen; de JDR heeft beide punten mondeling bevestigd. Op verschillende plaatsen in het Raadsbesluit tot ondertekening zal de conclusie van de juridische argumentatie van de JDR worden opgenomen. Die is in lijn met de juridische argumentatie van het kabinet, zoals hieronder wordt uiteengezet.
De juridische argumentatie van het kabinet waarom een EU-only akkoord hier mogelijk is en die door de JDR gedeeld wordt, loopt langs de volgende lijnen.
De afspraken die onderdeel uitmaken van de nu voorliggende overeenkomst zijn onder te verdelen in verschillende categorieën EU bevoegdheden:
Er is derhalve in dit geval geen juridisch dwingende reden om een gemengd akkoord te sluiten waarbij zowel de Unie als de lidstaten partij worden. Er is immers steeds sprake van een EU bevoegdheid. Uit de vaste rechtspraak van het EU Hof van Justitie volgt bovendien dat er bij bevoegdheden uit de 2e en 3e categorie, ook als de Unie niet exclusief bevoegd is, wel nog een keuze gemaakt kan worden om deze enkel door de Unie te laten uitoefenen (d.m.v. het sluiten van een EU-only akkoord)1. Daarmee is het een politieke keuze om de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst met het VK als EU-only of gemengd te bestempelen.
De juridische argumentatie van het kabinet waarom een politieke keuze voor een EU-only akkoord in dit geval geen juridische verplichting betekent om bij toekomstige akkoorden met andere derde landen op dezelfde terreinen opnieuw een EU-only akkoord te sluiten en die ook door de JDR gedeeld wordt, loopt langs de volgende lijnen.
Het betreft hier de juridische vraag in welke gevallen de Unie exclusief bevoegd is om extern op te treden. Met andere woorden, het gaat hier om de vraag in welke gevallen alléén de Unie bevoegd is om een overeenkomst te sluiten met een derde land, zonder dat ook de lidstaten daarbij partij kunnen zijn. Dat is alleen het geval wanneer de overeenkomst louter afspraken bevat op gebieden die vallen binnen het bereik van artikel 3 VWEU.
Wanneer de Unie exclusief bevoegd is om extern op te treden wordt bepaald in artikel 3 VWEU. Het gaat op grond van dit artikel om de volgende gevallen:
De Unie is exclusief bevoegd wanneer het gaat om de gebieden die genoemd worden in lid 1 van artikel 3 VWEU, te weten a) de douane-unie; b) de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn; c) het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben; d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid; e) de gemeenschappelijke handelspolitiek. Wanneer sprake is van afspraken in een overeenkomst met een derde land op één van deze gebieden, is dan ook alleen de Unie hiertoe bevoegd.
De Unie is daarnaast exclusief bevoegd om een overeenkomst met een derde land te sluiten in de gevallen die genoemd worden in lid 2 van artikel 3 VWEU, te weten a) indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet; b) indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, of c) wanneer die sluiting gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen.2
Wanneer de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK als EU-only akkoord gesloten wordt, betekent dit dat de Unie daarin zowel bevoegdheden zal uitoefenen die vallen binnen het bereik van genoemd artikel 3 VWEU (en die alleen de Unie kan uitoefenen), als bevoegdheden die daar niet binnen vallen (en die zowel de Unie als de lidstaten kunnen uitoefenen). Vanwege de politieke keuze om ook dit laatste type bevoegdheden in dit geval door de Unie te laten uitoefenen, ontstaat in dit geval een EU-only akkoord.
Er is geen aanleiding om te denken dat bevoegdheden die nu niet binnen het bereik van artikel 3 VWEU vallen, en waarbij het een politieke keuze is deze door de Unie te laten uitoefenen in het akkoord met het VK, alleen om die reden in een toekomstig akkoord met een ander derde land wel binnen het bereik van artikel 3 VWEU zullen vallen. Dat is immers niet één van de gronden die in artikel 3 VWEU zelf genoemd worden voor het bestaan van een exclusieve bevoegdheid voor de EU. Met andere woorden, er is nu geen sprake van een verplichting tot een EU-only akkoord voor deze afspraken en in de toekomst ook niet.
Deze juridische conclusie zal uitdrukkelijk worden opgenomen in een artikel van het Raadsbesluit tot ondertekening (dat nu nog in concept voorligt in Brussel) en ook worden bevestigd in een aparte verklaring van de Commissie. Die verklaring is als vertrouwelijk bijlage toegevoegd aan deze beantwoording.3
Heeft de Juridische Dienst van de Raad dit advies op papier gezet? Zo ja kunt u dit aan de Kamer doen toekomen? (hierbij zij verwezen naar het arrest C-350/12 van het EU-Hof van 3 juli 2014, Raad vs. In ’t Veld over de openbaarheid van dit soort adviezen en de zeer beperkte weigeringsgronden die hier van toepassing zijn)
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Juridische Dienst van de Raad verzoeken dit advies alsnog op papier uit te brengen indien de Juridische Dienst van de Raad het advies niet op papier gezet heeft en dit advies voor maandag 28 december 11.00 uur aan de Kamer doen toekomen?
Op verschillende plaatsen in het Raadsbesluit tot ondertekening zal de conclusie van de juridische argumentatie van de JDR worden opgenomen. Die is in lijn met de juridische argumentatie van het kabinet zoals die in vraag 1 is uiteengezet.
Kunt u alle interne en externe adviezen over dit Brexit verdrag (eigen juridische dienst en mogelijk de landsadvocaat) per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 1 voor de juridische analyse van het kabinet.
Indien het verdrag een gemengd verdrag is, welke mogelijkheden zijn er dan om de transitie op 1 januari soepel te laten verlopen? Wilt u hierbij denken aan voorlopige inwerkingtreding hiervan, aan artikel 24 van het WTO verdrag en eventueel andere mogelijkheden?
Zie het antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop geldt dat de overgangsperiode tot 1 juli 2020 kon worden verlengd middels een gezamenlijk besluit van de EU en het VK in het Gemengd Comité van het Terugtrekkingsakkoord. Het VK heeft er voor gekozen de overgangsperiode niet te verlengen. Verlenging van de overgangsperiode is op basis van het terugtrekkingsakkoord zodoende niet langer mogelijk.
Voorlopige toepassing van de onderdelen van een gemengd akkoord die niet worden uitgeoefend door de Unie is niet mogelijk via de band van de Unie. Hiermee zou er bij voorlopige toepassing van een gemengd akkoord op de desbetreffende deelterreinen een situatie vergelijkbaar met no-deal ontstaan. Dit is onwenselijk gezien de verstoring en (economische) schade die dit met zich mee zou brengen.
Artikel XXIV van het GATT-verdrag maakt het partijen mogelijk een douane-unie, vrijhandelsakkoord of een tijdelijke overeenkomst met als doel die te bereiken (interim--akkoord) sluiten. Daarbij is het partijen toegestaan om bepaalde preferentiële behandeling niet toe te passen, zoals bijvoorbeeld het meestbegunstigdebeginsel. Artikel XXIV GATT-verdrag is in de context van het aflopen van de overgangsperiode niet relevant, omdat het slechts de basis biedt om een overeenkomst of tijdelijke overeenkomst op het gebied van goederenhandel te sluiten. De partijen zouden een dergelijke overeenkomst dan dus eerst hebben moeten uitonderhandelen. Gezien de beperkte reikwijdte van Artikel XXIV GATT-verdrag zou dit in geen geval uitkomst bieden om de verstoringen die op een groot aantal terreinen voortvloeien uit het aflopen van de overgangsperiode te voorkomen. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing laten worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Kunt u deze vragen een voor een en voor maandag 28 december 11.00 beantwoorden?
Ja.
Het Brexit-akkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er nog steeds geen Brexit-deal is tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie, terwijl de overgangstermijn op 1 januari 2021 afloopt en dus geen raamwerk is voor handel en andere zaken daarna met een van onze belangrijkste handelspartners en buurlanden?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Heeft de Nederlandse regering zelf al de beschikking over de uitonderhandelde teksten en bijlagen bij het akkoord? Zo ja, kunt u dan precies vertellen over welke teksten u nu beschikt?
De juridische tekst van het op 24 december bereikte akkoord is inmiddels gepubliceerd.
Herinnert u zich dat het uittredingsakkoord eigenlijk zonder fatsoenlijke discussie en bestudering aan beide zijden geratificeerd is en dat de Britse regering zelf niet duidelijk leek te beseffen wat zij hadden getekend over Noord-Ierland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Het conceptterugtrekkingsakkoord werd gepubliceerd op 14 november 2018. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 18 november 2018.1 Ook heeft toen een schriftelijk overleg plaatsgevonden waarin op 18 november 2018 door het kabinet 88 vragen zijn beantwoord over het toen bereikte akkoord.2 Op 21 november 2018 vond een technische briefing plaats over het conceptterugtrekkingsakkoord. Vervolgens heeft er op 22 november 2018 een notaoverleg plaatsgevonden in aanwezigheid van de Minister-President in aanloop naar de Europese Raad van 25 november 2018 waar het Terugtrekkingsakkoord en de Politieke Verklaring over de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK werden bekrachtigd. Uiteindelijk is na verdere onderhandelingen met de regering van de nieuwe Britse premier Johnson op 17 oktober 2019 een akkoord bereikt over een aangepaste versie van het Terugtrekkingsakkoord, met vooral aanpassingen in het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 19 oktober 2019.3 Na ratificatie door zowel de EU als het VK is dit akkoord in werking getreden op 1 februari 2020.
Klopt het dat de luchtvaart deel uitmaakt van de onderhandelingen en dat luchtvaart een gemengde competentie is tussen de EU en de Lidstaten?
Luchtvaart vormt één van de onderwerpen in het bereikte akkoord. De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU.
Klopt het dat het akkoord dus een gemengd akkoord zal zijn, dat alle nationale parlementen (waaronder de Tweede Kamer en de Eerste Kamer) moeten ratificeren voordat het formeel ingaat?
De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU. Er is derhalve in dit geval geen juridisch dwingende reden om een gemengd akkoord te sluiten. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer op 25 december heeft ontvangen.4
Indien u (nu nog steeds) niet zeker weet of het akkoord een gemengd akkoord is, bent u dan bereid om na ontvangst van het akkoord onmiddellijk een brief aan de Kamer te doen toekomen met de appreciatie of het akkoord een gemengd akkoord is of niet en waarop die opvatting is gebaseerd?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer binnen 24 uur van het verschijnen van het akkoord heeft ontvangen, zoals verzocht door de Vaste Kamercommissie Europese Zaken in de procedurevergadering d.d. 18 december jl.5
Indien luchtvaart niet geregeld is in het akkoord, hoe wordt het dan wel geregeld? Wordt daarvoor een separaat akkoord afgesloten?
Luchtvaart maakt onderdeel uit van het bereikte akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK.
Kunt u, indien er een akkoord is, een precieze appreciatie geven van ieder hoofdstuk en iedere bijlage bij het akkoord, voordat u instemt (of niet) met het akkoord in de Raad?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Indien het akkoord nu nog niet rond is, bent u dan wel in staat om de tekst van het akkoord goed te bestuderen en te beoordelen en te delen met het Nederlandse parlement voordat u instemming gaat verlenen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Hoeveel tijd heeft de Nederlandse regering nodig om een ingewikkeld akkoord van honderden pagina’s zoals het Brexit-akkoord, te doorgronden op al haar gevolgen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Is het Europees parlement in staat om het akkoord goed te bestuderen in de korte tijd die zij krijgt?
Aangezien het Europees parlement (EP) heeft aangegeven een bereikt akkoord niet meer voor het aflopen van de overgangsperiode goed te kunnen keuren, is voorlopige toepassing de enige manier om het akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK per 1 januari 2021 van toepassing te laten worden. Hiertoe dient aan EU-zijde de Raad een besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord vast te stellen op grond van artikel 218(5) VWEU. Het akkoord zal vervolgens in het nieuwe jaar ter goedkeuring aan het Europees parlement voorliggen. Daarbij gaat het EP over zijn eigen agenda.
Vindt u dat het van burgers en bedrijven verwacht mag worden dat zij zich vanaf 1 januari aanstaande aan een juridische tekst van een akkoord van honderden pagina’s moeten gaan houden, terwijl die tekst twee weken eerder nog niet beschikbaar is?
Gezien het verloop van de onderhandelingen is het akkoord helaas pas kort voor het aflopen van de overgangsperiode gepubliceerd. Het kabinet had liever gezien dat een akkoord al eerder was bereikt, om zo vroeg mogelijk voor het aflopen van de overgangsperiode helderheid en duidelijkheid te verschaffen voor belanghebbenden. Het kabinet zorgt zo snel als mogelijk voor een vertaling van voor burgers en bedrijven relevante onderdelen van het akkoord in de communicatie via websites en andere kanalen en zal ook de daarop benodigde aanpassingen in systemen van overheden zo snel mogelijk uitvoeren. In alle gevallen zijn de voorbereidingen erop gericht geweest dat een akkoord met het VK vanaf 1 januari kan worden toegepast en geïmplementeerd. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld gebruik makend van artikel 24 van het WTO-verdrag, ervoor te zorgen dat er voldoende tijd is voor regeringen, parlementen, bedrijven en burgers om dit akkoord te bestuderen, goed te keuren en te implementeren voordat het ingaat?
De overgangsperiode kon tot 1 juli 2020 worden verlengd middels een gezamenlijk besluit van de EU en het VK in het Gemengd Comité van het Terugtrekkingsakkoord. Het VK heeft ervoor gekozen de overgangsperiode niet te verlengen. Verlenging van de overgangsperiode is op basis van het terugtrekkingsakkoord zodoende niet langer mogelijk. Met het aflopen van de overgangsperiode zullen er veranderingen in de handel tussen het VK en de EU optreden, ongeacht of een akkoord van toepassing is. Het VK treedt op dat moment uit de douane-unie en het EU-acquis is niet langer van toepassing in het VK. Als het juridisch en politiek gezien al een begaanbare weg zou zijn om artikel XXIV van het GATT-verdrag te gebruiken, dan zou dit geen uitkomst bieden om de verstoringen die op een breed aantal terreinen voortvloeien uit het aflopen van de overgangsperiode te voorkomen. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de daarvoor geldende termijn beantwoord.
Een overvol Schiphol |
|
Henk Krol , Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA), Jan Paternotte (D66), Gijs van Dijk (PvdA), Eppo Bruins (CU), Lammert van Raan (PvdD), Remco Dijkstra (VVD), Femke Merel Arissen (Splinter), Suzanne Kröger (GL), Chris Stoffer (SGP), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Overvol Schiphol geen uitzondering: «Komende tijd wordt alleen maar drukker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat regelmatig lange rijen voorkomen bij de paspoortcontrole waarbij geen of nauwelijks afstand tussen de reizigers bewaakt wordt?
De Minister-President heeft in het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op dinsdag 15 december jl. uitgesproken de beelden heel zorgelijk te vinden. Tevens gaf hij aan dat het kabinet verder in gesprek is met Schiphol om dit soort situaties te voorkomen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft laten weten dat zij uit haar vel sprong toen ze de beelden van de drukte op Schiphol zag. Daarom heeft zij dit weekend meteen contact opgenomen met Schiphol en KLM dat deze problemen niet meer mogen voorkomen. De maatregel om 1,5 meter afstand te houden en de verplichting om in de publieke binnenruimtes een niet-medisch mondkapje te dragen gelden voor iedereen en ook op Schiphol. De situaties op Schiphol waarbij reizigers onvoldoende afstand bewaren zijn onacceptabel. Schiphol is en blijft open voor reizigers die een noodzakelijke reis moeten maken. Voor het overige is het dringende advies om thuis te blijven. Dat geldt dus ook voor familie en vrienden die reizigers wensen uit te zwaaien. Reizigers op Schiphol dienen de regels in acht te nemen. Wij hebben Schiphol om opheldering gevraagd en gezegd dat zij actie moeten ondernemen om te zorgen dat de maatregelen worden nageleefd. In de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19 van vandaag geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadere toelichting over de genomen stappen.
Bent u het ermee eens dat de situatie op Schiphol zoals deze op 13 december is vastgelegd, zeer onwenselijk is gezien de opgave waar Nederland voor staat in het bedwingen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u – al dan niet in overleg met de veiligheidsregio – heeft gedaan om te voorkomen dat op onze nationale luchthaven maatregelen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Zet Schiphol op dit moment de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen?
Ja, Schiphol zet de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen. In de brief die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vandaag naar uw Kamer heeft verzonden over luchtvaart en COVID-19 is een aantal maatregelen opgesomd die direct na de piekdrukte van het afgelopen weekend zijn getroffen. De KMar blijft ondanks de teruggenomen passagiersaantallen passende inzet verlenen op Schiphol zodat alle beschikbare balies voor paspoortcontroles bemenst zijn.
Klopt het dat de drukte op Schiphol mogelijk alleen nog maar verder zal oplopen door de Brexit en het moeten overhandigen van een negatief testresultaat bij aankomst in Nederland?
Burgers uit het Verenigd Koninkrijk worden na de Brexit mogelijk derdelanders en moeten daardoor een grondige controle ondergaan bij de grensovergang volgens de Schengengrenscode. Ook dienen zij vanaf 1 januari 2021 een negatieve testuitslag en -verklaring te laten zien voorafgaand aan het boarden en bij de grens met Nederland. Ook in deze wachtrijen gelden de Nederlandse maatregelen. Hierover worden aankomende passagiers actief geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel passagiers sinds de oproep van de premier begin november om tot half januari geen reizen naar het buitenland te ondernemen, per vliegtuig, vanaf- en naar Schiphol hebben gereisd? Welk percentage hiervan valt volgens u onder de categorie «essentiële reizen»?
Vanaf 1 november tot en met 7 december zijn 211.300 passagiers op Schiphol aangekomen en zijn 215.400 passagiers vanaf Schiphol vertrokken. Het gaat hierbij om passagiers (exclusief transferpassagiers) met Schiphol als start- of eindpunt. Het totale aantal reizigers in november is circa 85% minder geweest dan in dezelfde periode vorig jaar. Ter vergelijking: in november 2019 waren er ongeveer 3 miljoen in- en uitgaande passagiers. Het is onbekend hoeveel van deze passagiers een ‘essentiële reis’ heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom ondanks de oproep van de premier om tot half maart geen reizen naar het buitenland te ondernemen, het besluit pas op 15-12-2020 werd genomen om de reisadviezen voor de Canarische eilanden te wijzigen naar oranje?2
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheids- en gezondheidssituatie in het betreffende land of gebied. Vanwege de lokale gezondheidssituatie of inreisbeperkingen voor Nederlandse reizigers zijn de afgelopen maanden niet-noodzakelijke reizen naar vrijwel alle landen en gebieden in de wereld ontraden middels een oranje reisadvies. Slechts enkele gebieden, waaronder de Canarische eilanden, werden tot nu toe als veilig beoordeeld, op basis van een RIVM-advies. Daarnaast bevatten alle reisadviezen de eerdere oproep van het kabinet om niet naar het buitenland te reizen tenzij strikt noodzakelijk. Vanwege de door de Minister-President aangekondigde maatregelen en dringende adviezen in zijn toespraak van 14 december, is de dag erna besloten een generiek oranje reisadvies af te kondigen naast de oproep om tot medio maart niet te reizen. Het doorvoeren hiervan in alle systemen en de informatievoorziening aan diverse sectoren maakt dat dit dringende advies op 15 december jl. is gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat dit verwarring op kan hebben geleverd voor reizigers en de onwenselijke situatie dat tegen het advies in vluchten naar de Canarische eilanden werden gepromoot en geboekt, zoals dit ook het geval was voor reizen naar Curaçao?3
Het dringende advies niet naar het buitenland te reizen geldt ongeacht de kleur van de reisadviezen. Een geel reisadvies betekent: let op, veiligheidsrisico’s. Dit is geen aanmoediging voor het ondernemen van een vakantie.
Kunt u garanderen dat de reisadviezen van Buitenlandse Zaken nu altijd in lijn zullen zijn met de oproepen over reizen zoals gecommuniceerd tijdens persconferenties?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 gaan de reisadviezen primair over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s in een land of gebied. Een dringend advies om niet te reizen tenzij strikt noodzakelijk wordt altijd opgenomen in de reisadviezen. Hierover is deze week contact geweest met de sector.
Bent u bereid om net als in het voorjaar het instrument van vliegverboden in te zetten indien dit noodzakelijk blijkt om de volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen wanneer u dit instrument eventueel weer in zou zetten?
Een vliegverbod is op dit moment een onwenselijk instrument. Vluchten vinden plaats om het vitale transport van goederen en noodzakelijke reizen van passagiers te faciliteren. Ook mensen met cruciale beroepen moeten naar het buitenland kunnen reizen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor mensen die bijvoorbeeld naar een uitvaart van een familielid moeten.
Bent u bereid de huidige inzet ten aanzien van het ontmoedigen van niet-essentiële reizen verder te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de kamer hierover vanavond geïnformeerd in de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19.
Deelt u de mening dat met de recente besmettingscijfers en de beelden op Schiphol een extra urgentie is ontstaan om de teststraat op Schiphol zo snel mogelijk open te stellen voor reizigers en personeel op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de teststraat zowel voor Schipholpersoneel als reizigers open te stellen?
Voor alle vliegreizigers wordt een negatieve testverklaring verplicht voor vertrek uit een risicogebied. Uw Kamer wordt hierover door de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het kerstreces geïnformeerd. Daarnaast verwacht de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat deze reizigers uit hoogrisicogebieden per half januari getest kunnen worden op dag 5 waardoor ze bij een negatief testresultaat hun quarantaine kunnen beëindigen na dag 5. Voor deze aanpak is nu geen teststraat op Schiphol vereist.
Verwacht u, naar aanleiding van de proef tussen Amsterdam en Atlanta, ook voor andere routes een air corridor op te kunnen zetten? Zo ja, welke routes staan dan het eerst op de planning en waarom zijn deze geprioriteerd?
De proef met de corridor tussen Amsterdam en Atlanta is gestart op 15 december jl. Op basis van de ervaringen tussen 15 december jl. en 5 januari a.s. zal een onderzoeksbureau een onafhankelijke evaluatie uitvoeren, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de veiligheid en gezondheid, de uitvoerbaarheid en de ervaringen van de reiziger. Als uit de evaluatie blijkt dat de proef succesvol is, zullen wij bezien of en hoe deze proef kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zonder afbreuk te willen doen aan de vragen van de leden van de fracties zijn vragen daar waar mogelijk gecombineerd.
Het bericht dat het reisadvies naar Curaçao naar oranje is bijgesteld |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat het reisadvies voor Curaçao sinds 8 december 2020 is aangepast naar oranje?
Ja, dat klopt. Aanvullend is op 16 december jl. een wereldwijd oranje reisadvies van kracht geworden, mede gezien de lockdown in Nederland. Sinds 8 januari jl. is Curaçao vanwege een daling in het aantal besmettingen in het land geen hoogrisicogebied meer. Dit betekent dat men bij terugkeer niet in thuisquarantaine hoeft te gaan en ook de verplichting tot het tonen van een negatieve PCR test bij reizen vanuit Curaçao vervalt. De sinds 23 januari verplichte sneltest is ook niet vereist voor reizigers uit Curaçao. Het wereldwijde oranje reisadvies blijft echter gelden, ook voor Curaçao.
Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om het reisadvies nu pas te wijzigen, terwijl ruim drie weken geleden al een recordaantal besmettingen werd geconstateerd op Curaçao?
Het aantal besmettingen op Curaçao is in de weken voor het aangepaste reisadvies toegenomen, maar het risico op besmetting was op Curaçao altijd lager dan in Nederland. Daarnaast is gekeken naar onder meer de druk op de zorg(capaciteit), welke in orde was. Op 16 november hebben de autoriteiten op Curaçao extra maatregelen ingevoerd om het oplopende aantal besmettingen tegen te gaan. Net als in Nederland hadden deze maatregelen tijd nodig om effect te hebben. De opvolging van de maatregelen bleek onvoldoende, waardoor het aantal besmettingen bleef stijgen en de autoriteiten op 1 december opnieuw besloten tot het aanscherpen van de maatregelen. Omdat de stijgende trend bleef doorzetten en het risico op besmetting hoger werd dan in Nederland, is besloten het reisadvies voor Curaçao per 8 december bij te stellen naar oranje.
Heeft u er zicht op hoeveel Nederlanders sinds de persconferentie van 4 november jl., toen door premier Rutte werd aangegeven dat alleen binnen het Koninkrijk der Nederlanden geen negatief reisadvies geldt, een reis naar Curaçao hebben geboekt voor de periode tussen 4 november 2020 en half januari 2021?
Tussen 4 november 2020 en 15 januari 2021 zijn 27.060 personen vanaf Schiphol naar Curaçao gereisd en 25.644 personen vanuit Curaçao naar Schiphol. Het is hierbij van belang te vermelden dat hierbij ook sprake kan zijn van een driehoeks-vlucht, waarbij een deel van de passagiers bijvoorbeeld niet op Curaçao, maar pas op Sint Maarten is uitgestapt. Bovengenoemde cijfers zijn daarom niet volledig en geven tevens geen inzage in het aantal boekingen of de nationaliteit van reizigers.
Wat is uw advies aan Nederlanders die tijdens of rond de kerstvakantie een reis naar Curaçao hebben geboekt?
In navolging van het oranje reisadvies geldt nog immer een dringend advies om alleen strikt noodzakelijke reizen naar Curaçao te maken. Zoals Minister-President Rutte tijdens de persconferenties van 14 december en daaropvolgend heeft verkondigd geldt tevens het dringende advies: niet naar het buitenland te reizen en alleen een reis te boeken wanneer dit strikt noodzakelijk is. Voor reizen binnen en buiten Nederland geldt: beperk het aantal reisbewegingen en contactmomenten met andere mensen.
Bent u voornemens om aanvullende communicatiemiddelen in te zetten om duidelijk te maken hoe het actuele reisadvies geldt? Zo ja, op welke wijze? Bent u ook bereid dit te benoemen bij een aankomende persconferentie? Bijvoorbeeld door dit te benoemen?
Actuele reisadviezen zijn terug te vinden op de website van Buitenlandse Zaken en in de Wijs op Reis App. In het Corona-debat van 15 december jl. heeft Minister-President Rutte aangekondigd dat per 16 december jl. alle landen een oranje reisadvies ontvangen, inclusief de Caribische delen van het Koninkrijk.
Klopt het dat op dit moment, voorafgaand aan het afreizen naar Curaçao, de reiziger binnen 72 uur voor vertrek negatief moet zijn getest op het coronavirus en bewijs hiervan dient te overleggen alvorens te kunnen boarden?
Ja, dat klopt. De autoriteiten van Curaçao vragen alle inkomende reizigers om een negatieve PCR-testuitslag van ten hoogste 72 uur oud te tonen bij inreizen.
Bent u het ermee eens dat gezien het hoge aantal besmettingen op Curaçao, het wenselijk zou zijn om reizigers die terugkomen uit Curaçao ook om een negatief testresultaat te vragen alvorens zij Nederland binnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat een land wordt aangemerkt als hoogrisico wordt een negatieve PCR-testuitslag alsook een negatieve sneltestuitslag verplicht gesteld om naar Nederland te kunnen reizen. De PCR-testverplichting heeft ook voor Curaçao gegolden. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet meer beschouwd als hoogrisicogebieden daarom is het vanaf die datum niet meer verplicht negatievef testresultaten te kunnen tonen voor vertrek naar Nederland
Kunt u aangeven wat de status van uitvoering is van de motie Van Weyenberg/Veldman die vraagt het overleggen van een negatieve coronatest voorwaardelijk te maken aan het binnenreizen van Nederland vanuit een land waar een negatief reisadvies voor geldt?1 Wanneer kan de verplichting om een negatief testresultaat te laten zien bij het binnen reizen van Nederland verwacht worden?
Vanaf 29 december jl. is het tonen van een negatieve PCR-testuitslag voorafgaand aan de reis verplicht voor vliegpassagiers uit alle gebieden waar een hoog COVID-risico geldt. Ook heeft het kabinet de verplichting om te beschikken over een negatieve testuitslag van een sneltest (maximaal 4 uur voor vertrek) ingevoerd. Deze is ingegaan op 23 jl. voor reizigers per vliegtuig en schip. Dit geldt ook voor Nederlanders die uit deze gebieden naar Nederland (terug)reizen.
Klopt het dat op dit moment voor vluchten van KLM en Delta Airlines tussen Atlanta en Amsterdam een pilot is opgezet waar (snel)testen zijn ingezet om het reizen tussen de twee steden weer veilig mogelijk te maken? Kunt u aangeven waarom is gekozen voor deze bestemming?2
Dat klopt. De Minister van I&W heeft op 4 december jl. uw Kamer over dit initiatief geïnformeerd. Reizigers worden voor vertrek getest met een PCR-test, op de luchthaven met een antigeentest en na aankomst opnieuw met een PCR-test. De proef is met medewerking van de ministeries van VWS en I&W opgezet door de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben dit traject voorgesteld vanwege het belang van Atlanta voor verbindingen in de Verenigde Staten. Binnenkort zal de Minister van VWS uw Kamer informeren over de resultaten van de evaluatie van de pilot en zijn reactie daarop.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het vooraf en bij terugkomst testen van reizigers uit Curaçao op dit moment net zo belangrijk is als het testen van reizigers uit Atlanta? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het bevorderen van veilig reizen door middel van testen. Daarom is per 29 december jl. een negatieve-PCR testuitslag verplicht voor alle reizigers uit hoogrisicogebieden. Het kabinet heeft op basis van het 96e OMT advies3 besloten om per 23 januari jl. voor reizigers uit alle hoogrisicogebieden aanvullend op de 72 uur oude PCR-testuitslag ook een negatieve sneltestuitslag te verplichten van ten hoogste 4 uur voor vertrek. Omdat Curaçao op dit moment niet wordt beschouwd als hoogrisicogebied is zowel de PCR-test als antigeentest niet vereist om naar Nederland te kunnen reizen.
Zo ja, bent u in afwachting van een algehele verplichting om een negatief testresultaat bij het binnen reizen van Nederland te overleggen, bereid om met de luchtvaartmaatschappijen die op Curaçao vliegen afspraken te maken over het testen van reizigers die terugkomen uit Curaçao? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn hiervoor ook sneltesten in te zetten?
Tussen 29 december en 8 januari was een negatieve PCR-testuitslag verplicht voor alle reizigers uit Curaçao. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet langer beschouwd als hoogrisicogebied vanwege de sterk gedaalde besmettingsgraad. De negatieve PCR- en sneltestuitslag is daarom niet langer nodig.
Bent u bereid in aanloop naar een negatieve testverplichting ervoor te zorgen dat reizigers vanaf Curaçao op Schiphol bij aankomst getest kunnen worden in een (snel)teststraat? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Kunt u, vanwege de start van de kerstvakantie volgende week, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Het onderzoek naar de Nederlandse steun aan Syrische rebellen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de persconferentie die u na de ministerraad gaf afgelopen vrijdag 27 november in Nieuwspoort1, waarbij u vragen kreeg over het onderzoek naar de Nederlandse niet-letale steun (NLA) aan Syrische rebellen? En herinnert u zich het korte debat tijdens het vragenuurtje van dinsdag 1 december jongstleden naar aanleiding van de mondelinge vragen van het Lid Karabulut?
Ja.
Klopt het dat u heeft geprobeerd om steun tegen te houden aan mijn motie om een externe, onafhankelijke commissie in te stellen die onderzoek gaat doen naar het NLA-programma, een onderzoek waar de Kamer eind 2018 nog in ruime meerderheid voorstander van was? En zo ja, waarom bent u tegen een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma?
De Minister-President zei in beantwoording op een mondelinge vraag over dit onderwerp: «Maar dan ga ik nog een keer terug naar de gesloten vraag van mevrouw Karabulut: staat het fracties vrij [om te stemmen voor deze motie]? Ja, uiteraard. Het is niet aan mij om te beslissen wat fracties doen.» (stenogram Mondeling Vragenuur, 1 december jl.) In beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen staat dat de Minister-President de motie heeft besproken binnen het kabinet, en de Minister van Buitenlandse Zaken met verschillende Kamerleden over de motie en de bezwaren ertegen heeft gesproken.
Waarom neemt u nu kennelijk een regierol als premier om zo’n onderzoek tegen te houden? In hoeverre heeft u een regierol gehad bij de totstandkoming en de uitbreiding van het NLA-programma, waarbij ruim 300 pickup trucks geleverd zijn aan Syrische rebellen, bedoeld ter ondersteuning van de gewapende strijd?
Zie antwoord op vraag 2.
De betrokkenheid van het Ministerie van Algemene Zaken bij het NLA programma staat onder andere beschreven in de antwoorden op feitelijke vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229 en Kamerstuk 32 623, nr. 247). Door middel van deze antwoorden is uw Kamer geïnformeerd dat de Minister-President niet van afzonderlijke leveringen van NLA goederen op de hoogte werd gesteld (Kamerstuk 32 623, nr. 247).
Daaruit blijkt ook dat voorafgaand aan de besluitvorming over het starten van het NLA programma een Fact Finding Missie heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden om NLA in Syrië te leveren. Naar aanleiding van deze Fact Finding Missie is op voorspraak van de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken in december 2014 in een overleg tussen de premier, de toenmalig Vice-Minister-President en de toenmalig Minister van Defensie gesproken over het leveren van NLA (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Bij besluitvorming van het kabinet inzake artikel 100-brieven over de strijd tegen ISIS is de ministerraad betrokken. Zoals beschreven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1555), betrof het intensiveren van de niet-letale steun aan Syrische groeperingen ook een kabinetsbesluit (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
In hoeverre deelt u de waarneming dat, wanneer de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies voor Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) aangeven geen onderzoek te kunnen doen op basis van feiten en bevindingen naar het NLA-programma en slechts adviseren over een toetsingskader, het deel van de motie Omzigt c.s. (32 623, nr. 231) dat vraagt om een onderzoek op basis van feiten en bevindingen, niet is uitgevoerd?
De Minister-President zei over de uitvoering van de motie Omtzigt cs tijdens het mondeling vragenuur: «De motie die toen is aangenomen door de Kamer, is ook zo goed mogelijk uitgevoerd. We hebben toen aangeboden, zowel aan het college van advies voor volkenrechtelijke vraagstukken als aan de AIV, om inzage te krijgen in alle stukken die de Tweede Kamer heeft gekregen en ingezien, dus ook alle vertrouwelijke stukken. Daar hebben zij toen zelf van afgezien. Ze hebben gezegd: we gaan wel advies uitbrengen over dat toetsingskader. Dat vroeg die motie ook. Dat is er ook gekomen. Het is nu zaak dat we dat toetsingskader zo snel mogelijk opstellen, zoals naar ik begrijp ook is besproken in het overleg met Minister Blok van Buitenlandse Zaken. Al die dingen lopen dus.» (stenogram Mondeling vragenuur 1 december jl.)
De CAVV en AIV schreven, zoals verzocht in de motie Omtzigt cs., een advies over een toetsingskader voor het geven van niet-letale steun en het financieren van niet-statelijke buitenlandse groepen. Het kabinet heeft de CAVV en AIV, conform het verzoek uit de motie Omtzigt cs., toegang gegeven tot alle relevante informatie. De CAVV en AIV hebben de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken evenwel voor aanvang van het onderzoek geïnformeerd dat een terugkijkend feitenonderzoek niet binnen het advies-mandaat van beide instellingen viel (kabinetsreactie advies CAVV en AIV, Kamerstuk 32 623, nr. 299).
Tijdens het plenaire debat over NLA van 2 oktober 2018 zei de Minister van Buitenlandse Zaken reeds dat een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede lag vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma. De Minister van Buitenlandse Zaken zei: «Deze motie voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven tot vertrouwelijke informatie aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden: zodanig dat de algemene conclusies eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook om vraagt, en niet een beoordeling van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen plenair debat, 2 oktober 2018).
Het kabinet is van mening dat het advies van de CAVV/AIV, ook zonder gebruik te hebben gemaakt van het aanbod van het kabinet alle met de Tweede Kamer gedeelde stukken in te zien, bruikbare elementen voor een toetsingskader voor het leveren van NLA aan niet-statelijke gewapende groepen in het buitenland geeft (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Het kabinet zal de door CAVV/AIV aangedragen elementen verder uitwerken en een toetsingskader delen met de Tweede Kamer in het voorjaar van 2021, conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg (d.d. 2 november jl.).
Erkent u dat het NLA-programma grotendeels buiten het door de CAVV en AIV geformuleerde Toetsingskader viel en daarmee zeer waarschijnlijk in strijd was met het internationaal recht? Erkent u dat er nu dus nog meer reden is tot een onafhankelijk onderzoek dan na de reeks van verontrustende onthullingen over het NLA-programma in 2018?
Nee, het kabinet heeft geconcludeerd dat het NLA-programma binnen de grenzen van het internationaal recht is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Ten tijde van de besluitvorming over het NLA-programma bestond geen toetsingskader voor het geven van niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in Syrië, omdat Nederland niet eerder dergelijke steun gaf. Het kabinet heeft gedurende de looptijd van het NLA-programma civiele niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen gegeven op basis van de volgende criteria: geen operationele samenwerking met extremistische groepen, het nastreven van een inclusieve politieke oplossing en gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht. De voorwaarden die aan het NLA-programma zijn verbonden, komen in hoofdlijnen overeen met het toetsingskader dat in het CAVV en AIV advies is beschreven (Kamerstuk 32 623, nr. 299 en 303). In hun advies merken CAVV en AIV op dat «de openlijke verlening van «niet-letale steun» een nieuwe ontwikkeling betreft en dat deze derhalve tot nieuwe rechtsvorming zou kunnen leiden onder het internationaal gewoonterecht. Het Nicaragua vonnis (uit 1986) biedt hier zelfs al een basis voor» (Kamerstuk 32 623, nr. 298).
Het advies en de daarin door CAVV en AIV voorgestelde elementen voor een toetsingskader geven derhalve geen aanleiding tot aanpassing van het oordeel van het kabinet dat het NLA-programma binnen de grenzen van het zich ontwikkelende internationaal recht is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
Waarom had in september 2018 het kabinet noch een bondgenoot bezwaar tegen een vertrouwelijk onderzoek op basis van feiten en bevindingen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken reeds zei bij beoordeling van de motie Omtzigt cs. tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma, zoals in het antwoord op vraag 4 ook is vermeld.
Zoals toegelicht in eerdere beantwoording van Kamervragen behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van de gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
Operaties en samenwerking in complexe conflictgebieden vereisen bovendien dat tussen bondgenoten gerekend kan worden op vertrouwelijkheid en het kabinet wil (en dient) deze vertrouwelijkheid (te) respecteren (Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266)
In juli 2018 zijn derde-belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). Die hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar tegen gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266). Informatie over de gesteunde groepen is derhalve op vertrouwelijke wijze met de Tweede Kamer gedeeld.
Welke bondgenoten hebben aangegeven dat zij bezwaar maken tegen een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma?
In antwoorden op feitelijke vragen is de Tweede Kamer geïnformeerd over de internationale partners en bondgenoten waar Nederland mee samenwerkte ter uitvoering van het NLA programma (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat Nederland het NLA-programma in het noorden van Syrië zelfstandig uitvoerde, alleen de «vetting» van rebellengroeperingen door de VS liet meewegen bij de selectie van ontvangers, en er verder geen enkele donorcoördinatie over het type en de hoeveelheid steun plaatsvond, alsmede geen enkele informatie-uitwisseling met bondgenoten2? Hoe kan een onderzoek naar het NLA-programma dan leiden tot spanningen met bondgenoten, in elk geval wat betreft het noorden, waar de meeste controverse over bestaat en de meeste steun naartoe is gegaan?
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266) staat, behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er dus verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Waarom gebruikt u als argument dat openbaar «duizenden pagina's aan Wob-stukken» zijn gedeeld? Bent u bekend met het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken3 om het aantal openbaar te maken WOB-documenten aanzienlijk terug te brengen, na knullige onthullingen van staatsgeheime en vertrouwelijke informatie door het ministerie?
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven. Hoewel het aantal pagina’s dat is openbaar gemaakt op grond van de Wob is teruggebracht, zijn ook in de herbeoordeling duizenden pagina’s beoordeeld. Het aantal pagina’s dat na die herbeoordeling (gedeeltelijk) openbaar is gemaakt op grond van de Wob, betreft honderden pagina’s (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
Zijn er na de knullige onthullingen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken mensen of rebellengroeperingen in Syrië in gevaar gekomen?
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 32 623, nr. 266 en Kamerstuk 32 623, nr. 267) staat, kan niet worden vastgesteld of er door betrokkenen vanwege de Wob-publicaties rechtstreekse schade is ondervonden buiten de algehele dreiging die geldt voor oppositie van het regime. De Commissie van Onderzoek (op 27 november 2018 ingesteld door de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor onderzoek naar compromittering van staatsgeheime informatie in een Wob-publicatie) stelt echter dat het aannemelijk is gezien het conflict in Syrië, dat openbaarmaking van de namen van groepen voor de leden van deze groepen schadelijk kan zijn en dat het niet uit te sluiten is dat de informatie kan leiden tot gevaar voor personen die lid zijn of zijn geweest van een groepering (Kamerstuk 32 623, nr. 267).
Heeft de staatsgeheime en vertrouwelijke informatie die door Buitenlandse Zaken zelf openbaar is gemaakt, tot spanningen met bondgenoten geleid? Zo nee, waarom gebruikt u dan «risico’s voor spanningen, ook met bondgenoten» als argument tegen een onafhankelijk onderzoek, dat vertrouwelijke en staatsgeheime informatie niet openbaar zal maken?
In eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en (Kamerstuk 32 623, nr. 266) is toegelicht dat bondgenoten, net als Nederland, bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk behandelen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van de gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. Nederland heeft het NLA programma deels samen met bondgenoten uitgevoerd of hun vetting van groepen laten meewegen bij de selectie van de door Nederland gesteunde groepen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers (Kamerstuk 32 623, nr. 247).
In juli 2018 zijn andere belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de Wet Openbaarheid Bestuur. Zij hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar tegen gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266).
Zie ook het antwoord op vragen 6 en 8.
Waarom bracht een onderzoek op basis van feiten en bevindingen in 2018 volgens het kabinet geen Syrische rebellen in gevaar, maar maakt het kabinet in 2020 wél bezwaar tegen een onderzoek omdat het Syrische rebellen in gevaar zou brengen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken zei bij de beoordeling van de motie Omtzigt cs tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma, zoals in het antwoord op vraag 4 ook is genoemd.
Daarnaast zei de Minister van Buitenlandse Zaken over de motie Omtzigt cs: «Deze motie voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven tot vertrouwelijke informatie aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden: zodanig dat de algemene conclusies eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook om vraagt, en niet een beoordeling van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen plenair debat, 2 oktober 2018).
Alle relevante informatie is via Kamerdebatten, Wob-verzoeken, de beantwoording van honderden Kamervragen en de inzage in vertrouwelijke stukken met de Tweede Kamer gedeeld, zoals ook gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen over dit onderwerp (2020D9715). In de debatten met de Tweede Kamer over deze informatie zijn reeds lessen getrokken. Zo is er geconcludeerd dat er beter gemonitord had kunnen worden en dat er betere afspraken gemaakt kunnen worden over de informatieverstrekking en de omgang met vertrouwelijkheid (Handelingen plenair debat NLA, 2 oktober 2018).
Conform de motie Omtzigt cs, heeft het kabinet alle informatie die het met de Tweede Kamer deelde, beschikbaar gesteld aan de CAVV en AIV. Het kabinet is van mening dat het CAVV/AIV tot bruikbare elementen voor een toetsingskader zijn gekomen, conform het verzoek van de motie Omtzigt cs (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
De elementen voor het toetsingskader die zijn aangedragen door de CAVV en AIV, worden door het kabinet uitgewerkt en de Tweede Kamer zal in het voorjaar van 2021, conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg over NLA (d.d. 2 november jl.), een toetsingskader voor het geven van toekomstige niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in het buitenland ontvangen (Handelingen Algemeen Overleg NLA, 2 november jl.).
Om deze redenen is het kabinet van mening dat een additioneel onderzoek niet van toegevoegde waarde zal zijn. Bovendien blijven de reeds bekende uitdagingen ten aanzien van vertrouwelijkheid en de veiligheid van bij het programma betrokken groepen en individuen van belang.
De aangehouden motie Van Helvert vraagt onder andere om een onderzoek naar het Nederlandse ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, naar de juridische risico’s, en de mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen. Uitvoering van de motie Van Helvert behelst daarmee naar de mening van het kabinet een feitenonderzoek «van geval tot geval», waarmee de vertrouwelijkheid in het geding komt. Zoals eerder gemeld in de beantwoording van Kamervragen zijn de onderdelen van het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken partijen kon blijken, sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd omdat 1. mensenlevens op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen ons dat opleggen en 3. inlichtingendiensten betrokken waren. Die redenen blijven onverminderd van kracht (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Kunt u zich herinneren dat diverse Syrische rebellengroeperingen zélf publiekelijk hebben aangegeven Nederlandse steun te hebben gekregen? Zijn deze rebellen, die transparanter zijn dan de Nederlandse regering, als gevolg daarvan in gevaar gekomen?
Het kabinet heeft er steeds aan vastgehouden dat over al-dan-niet gesteunde groepen, uit veiligheidsoverwegingen, geen publieke uitspraken worden gedaan. Uitspraken van groepen over het al-dan-niet ontvangen van steun van Nederland zijn voor hun rekening, evenals de mogelijke consequenties daarvan. Aanwijzingen dat bepaalde groepen Westerse steun hebben ontvangen maakt ze een belangrijker doelwit voor ISIS, het Assad-regime of voor andere extremistische groepen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Deelt u de mening dat een – waar nodig vertrouwelijk – onderzoek naar het Nederlandse ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, onder meer binnen de ministeries van Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken, alsmede naar de juridische risico’s, de mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen en de informatievoorziening aan de Kamer, Syrische rebellen niet in gevaar hoeft te brengen?
Nee. Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom was het Ministerie van Buitenlandse Zaken «graag» bereid de commissies AIV en CAVV toegang te geven tot het NLA-programma, inclusief de vertrouwelijke informatie (Kamerstuk 32 623, nr. 271, blz. 7? Waarom zou dat nu ineens een probleem zijn bij een andere, externe onderzoekscommissie?
Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom steunt u wel onderzoek naar de luchtaanval op Hawija, waarbij ook sprake is van vertrouwelijke, geclassificeerde informatie, en relaties met bondgenoten en de anti-ISIS coalitie, en bent u nu tegen onderzoek naar het NLA-programma, omdat dit tot «risico’s voor spanningen, ook met bondgenoten» zou leiden?
Voor het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het NLA-programma wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985). Voor het standpunt t.a.v. de relatie met bondgenoten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6, 8 en 11.
De wapeninzet in Hawija betreft een krijgshandeling, die vanwege de aard van de gebeurtenis naar oordeel van het kabinet niet vergelijkbaar is met het NLA-programma. Over de redenen om in aanvulling op de verantwoording die reeds aan de Kamer werd afgelegd een extra onderzoek in te stellen, gericht (conform het dictum van de motie-Belhaj ter zake) op de vraag hoe bij deze inzet burgerslachtoffers hebben kunnen vallen evenals welke lessen hieruit te trekken zijn voor de toekomst, is de Kamer op 2 oktober jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 753).
Welke vertrouwelijke en/of staatsgeheime informatie heeft destijds de commissie Davids openbaar gemaakt, die niet openbaar had mogen worden?
Met de Commissie Davids zijn destijds aparte afspraken gemaakt omtrent de werkwijze van de commissie. Deze zijn terug te lezen in hoofdstuk 2 «Verantwoording» van het Rapport van de Commissie Davids (Kamerstuk 31 847, nr. 14).
Deelt u de mening dat als Kamerleden vertrouwelijke stukken hebben ingezien, zij er niet meer over kunnen spreken? En dat er dan geen debat kan worden gehouden of onderzoek naar kan worden gedaan?
Onderdelen van het NLA programma waren als staatsgeheim gekwalificeerd, waaronder informatie over de groepen die NLA ontvingen (Kamerstuk 32 623 nr. 229). Op verzoek van de Tweede Kamer is de staatsgeheime informatie ter vertrouwelijke inzage gegeven. Het klopt dat over vertrouwelijk gedeelde stukken niet in het openbaar kan worden gesproken. Desalniettemin is alle relevante informatie over het NLA programma met de Tweede Kamer gedeeld, heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, evenals twee plenaire debatten (op 2 oktober 2018 en 29 januari 2019) en een Algemeen Overleg (2 november jl.).
De wijze van omgang met vertrouwelijke informatie en communicatie met de Tweede Kamer over een eventueel toekomstig NLA programma zal bij voorkeur onderdeel zijn van het toetsingskader dat conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg van 2 november jl. in het voorjaar van 2021 met de Kamer zal worden gedeeld.
Deelt u de mening dat niet alle interne volkenrechtelijke adviezen aangaande het NLA-programma (openbaar) gedeeld zijn met de Kamer?
Nee. In het bijzondere geval van het NLA-programma is de Kamer bij uitzondering vertrouwelijk inzage gegeven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma waarin de interne juridische advisering integraal is opgenomen. Daarnaast is de kern van de interne juridische advisering in een aparte Kamerbrief met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 623, nr. 230).
Herinnert u zich het rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) inzake de rol van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdient (AIVD) bij een evacuatiemissie in Libië (Kamerstuk 32 709, nr. 8, waarin zeer uitgebreid ingegaan is op de rol van inlichtingendiensten bij het helikopterdrama in Libië? Waarom kon er toen wél openheid van zaken worden gegeven, nota bene over de mislukte uitvoering van een speciale operatie, en bent u nu tegen een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma omdat er inlichtingendiensten bij betrokken waren?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Ten aanzien van het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het NLA-programma wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985).
De Kamer is reeds in de openbaarheid geïnformeerd over de rol van de AIVD/MIVD in het kader van het NLA-programma (zie o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 229). De MIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig gerapporteerd over ontwikkelingen rond relevante strijdgroepen in Noord- en Zuid-Syrië. De AIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in brede zin gerapporteerd over ontwikkelingen in Zuid-Syrië. Er worden verder zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan over eventuele specifieke activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Waarom gebruikt u als argument dat «het doen van onderzoek in Syrië door de conflictsituatie eigenlijk onmogelijk» is? Begrijpt u dat niemand vraagt om een onderzoek ter plekke in Syrië?
Indien u niet vraagt om een onderzoek in Syrië, vervalt dit argument tegen een additioneel onderzoek naar het NLA programma. De overige argumenten van het kabinet tegen een additioneel onderzoek blijven echter van kracht. Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom zat de mailwisseling van de jihadistische rebellengroep Nour al-din al Zenki, waarin werd gerapporteerd over de moord op een jongen van 12 jaar op de laadklep van een Toyota pickup, bij de stukken die het kabinet publiceerde over de NLA, maar daarna weer verwijderde?
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
Kunt u garanderen dat Nour al-din al Zenki steun heeft gekregen noch geprofiteerd heeft van de Nederlandse steun via het NLA-programma?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het kabinet geen aanwijzingen dat er andere dan gematigde gewapende oppositie is gesteund. Het kabinet kan niet volledig uitsluiten dat de geleverde niet-letale goederen bij andere partijen terecht zijn gekomen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Kunt u bevestigen dat het feit dat Nour al-din al Zenki via de mailwisseling werd gepubliceerd op de website van de regering in het kader van het NLA-programma, niets te maken heeft met het feit dat u probeert steun voor mijn motie voor een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma, weg te nemen?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen link met de door u genoemde Nour al-din al Zenki.
Deelt u de mening dat het schadelijk kan zijn voor de positie van Nederland in de wereld -zeker waar het gaat om de Nederlandse strijd voor mensenrechten wereldwijd-, wanneer we feiten en bevindingen over steun aan Syrische rebellen niet willen onderzoeken?
Het kabinet heeft het NLA programma uitvoerig tegen het licht gehouden en met uw Kamer besproken in twee plenaire debatten en tijdens een Algemeen Overleg. Tijdens deze debatten zijn er lessen getrokken en er zal een toetsingskader ontwikkeld worden. Zie ook het antwoord op vragen 12 en 18.
Kunt u deze vragen één voor één uiterlijk binnen één week beantwoorden, zodat de aangehouden motie-Van Helvert c.s. (32 623, nr. 307) nog dit jaar in stemming kan worden gebracht?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.