De uitspraak van de Hoge Raad dat vergaand onderzoek in smartphones privacy-rechten schendt |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 over onderzoek aan een smartphone (ECLI:NL:HR:2017:584) waarin de Hoge Raad oordeelt dat onderzoek aan een smartphone mogelijk is op grond van de artikelen 94, 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering, maar dat dat onderzoek onrechtmatig kan zijn indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat er een min of meer compleet beeld wordt verkregen van het persoonlijk leven van de gebruiker van die smartphone?
Ja.
Wat betekent naar uw opvatting het oordeel van de Hoge Raad voor strafrechtelijk onderzoek aan in beslag genomen smartphones?
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad geldt in strafrechtelijke onderzoeken vanaf 4 april 2017 als hoofdregel dat, indien sprake is van zelfstandig beslag door de opsporingsambtenaar, er voor het doen van onderzoek aan een inbeslaggenomen smartphone of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk, de toestemming van de officier van justitie voor dat onderzoek vereist is. Slechts indien een niet meer dan beperkte inbreuk wordt gemaakt zal na zelfstandige inbeslagname het onderzoek door de opsporingsambtenaar zonder toestemming van de officier van justitie mogen plaatsvinden. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal sprake zijn van betrokkenheid van de rechter-commissaris bij een zelfstandige inbeslagname door de opsporingsambtenaar, te weten uitsluitend in die gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.
In gevallen waarin de officier van justitie en/of de rechter-commissaris reeds zijn bevoegdheden uitoefent voor de inbeslagname van de elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk, behelst de uitvoering van die bevoegdheden tevens de bevoegdheid voor het doen verrichten van onderzoek.
In hoeverre voorziet de wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (Wet computercriminaliteit III, Kamerstukken 34 372) waarin het heimelijk toegang verschaffen tot gegevensdragers wordt geregeld, ook in de bevoegdheid waarover de Hoge Raad in voornoemde zaak heeft geoordeeld?
In voornoemde zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld over de inbeslagneming van en het onderzoek aan een zogenaamde smartphone, op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel computercriminaliteit III voorziet juist in de mogelijkheid om op afstand binnen te dringen in een smartphone en bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten, zonder dat er sprake is van inbeslagneming van dat voorwerp. Het doel van deze bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven. Via een verbinding, zoals een intern netwerk, het internet of een Wi-Fi-verbinding, kan op afstand toegang worden verkregen tot het geautomatiseerde werk. Het wetsvoorstel voorziet dus niet in de bevoegdheid waarover de Hoge Raad in voornoemde zaak heeft geoordeeld.
In voornoemde zaak overweegt de Hoge Raad overigens in r.o. 2.8 dat – in het licht van artikel 8 EVRM – aan [het] onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder valt te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn. In het wetsvoorstel computercriminaliteit III is een machtiging van de rechter-commissaris voorgeschreven voor het op afstand heimelijk binnendringen van een geautomatiseerd werk.
Deelt u de mening dat een spoedige wettelijke regeling voor onderzoek aan smartphones wenselijk is, zowel voor de bescherming van de belangen van opsporing als voor die van de gebruiker van een smartphone? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel tegemoet zien?
De Hoge Raad overweegt in r.o. 2.8 van het eerder aangehaalde arrest ten overvloede, gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling, het volgende: de bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen, kunnen op grond van de artikelen 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van artikel 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens artikel 141a Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van artikel 104, eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. Deze bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar. In zo’n geval vormen genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt.
In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering heb ik in februari van dit jaar het nieuwe Boek 2 «Het opsporingsonderzoek» in consultatie gegeven. In titel 7.4 van dit Boek zijn enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het onderzoek aan elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken.
Een recordaantal kinderen dat op de vlucht is |
|
Maarten Groothuizen (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Record aantal kinderen op de vlucht»1 en het onderliggende UNICEF-rapport «Een kind is een kind»?
Ja.
Bent u bereid in navolging van uw alliantie «She Decides» ook op dit thema internationaal de aanvoering te nemen, door bijvoorbeeld een «Young But Not Alone»-alliantie te starten om deze kinderen zo goed mogelijk bij te staan?
Een dergelijk initiatief klinkt sympathiek en sluit goed aan bij de bestaande inzet van het kabinet ter bescherming van kinderen op de vlucht. Zo heeft het kabinet speciale aandacht voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, in de programma’s voor versterkte opvang in de Syrië-regio en in de Hoorn van Afrika. In Libanon en Jordanië steunt het kabinet onderwijs voor Syrische kinderen. In Ethiopië steunt Nederland (samen met de EU) speciale opvang en zorg voor onbegeleide minderjarigen. Dankzij dit programma kon UNHCR vorig jaar voor tweemaal zoveel kinderen familieleden traceren die de kinderen nu opvangen. Een ander voorbeeld van een programma dat het welzijn en de bescherming van kinderen bevordert is de registratie van vluchtelingen in Ethiopië en Oeganda. Registratie en documentatie is voor vluchtelingen essentieel om volwaardig mee te kunnen draaien in een maatschappij. Het leidt tot betere toegang tot lokale voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg en maakt het gemakkelijker om een bankrekening te openen, een telefoonabonnement af te sluiten of een vergunning te verkrijgen voor het oprichten van een bedrijf. Dit programma biedt bovendien een oplossing voor tienduizenden kinderen van vluchtelingen die zijn geboren na aankomst in Ethiopië. Zij kunnen momenteel nergens worden geregistreerd; UNHCR registreert mensen alleen bij aankomst en de kinderen kunnen voor registratie niet terecht bij hun herkomstland of opvangland. Het kabinet steunt de plannen van UNICEF en UNHCR om voor dit probleem een oplossing te vinden, samen met de Ethiopische overheid. Het kabinet zal actief aandacht blijven vragen bij andere landen om samen de bescherming van kinderen op de vlucht te vergroten.
Hoe voorkomen wij dat op EU-grondgebied er kinderrechtenschendingen plaatsvinden? Heeft u een totaaloverzicht van waar die schendingen plaatsvinden of waar daartoe risico’s zijn? Welke acties worden daaraan gekoppeld?
Het EU-acquis bevat bepalingen die gericht zijn op de bescherming van minderjarigen en hun rechten, zoals vervat in het Handvest van de grondrechten van de EU, het Kinderrechtenverdrag en – via de algemene beginselen van het Unierecht – het EVRM. Alle lidstaten zijn gebonden aan het EU-acquis. Het kabinet acht het van groot belang dat minderjarige migranten uiterst zorgvuldig worden behandeld. Nederlandse standaarden op dit vlak zijn dan ook hoog. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het acquis en heeft, bijvoorbeeld in de rapportages over hervestiging en herplaatsing, gewezen op het belang van aandacht voor kwetsbare migranten zoals minderjarigen.
Het kabinet beschikt niet over een totaaloverzicht van gemelde schendingen en de acties die daartegen worden ondernomen. De mededeling die de Commissie op 12 april 2017 uitbracht over de bescherming van migrerende kinderen, waarover het kabinet op 24 mei een BNC-fiche uitgebracht (Kamerstuk 22 112, nr. 2352), bevat evenwel veel informatie over de situatie van migrerende kinderen binnen en buiten de Europese Unie. In de mededeling wordt onder meer verwezen naar een rapport over migranten- en vluchtelingenkinderen van Tomáš Boček, Speciaal Vertegenwoordiger van de SG van de Raad van Europa. Voor zijn rapport voerde de heer Boček fact-findingmissies uit naar Griekenland, Macedonië, Turkije, Noord-Frankrijk en Italië.
In de genoemde mededeling geeft de Commissie aan welke acties er ondernomen moeten worden door lidstaten en andere relevante actoren om de situatie van migrerende kinderen te verbeteren. Enkele voorbeelden: de Commissie stelt dat er in elke hotspot een kinderbeschermingsmedewerker actief moet zijn en dat lidstaten beter moeten rapporteren en informatie moeten uitwisselen over vermiste kinderen. De Commissie constateert ook dat kinderen binnen de Europese Unie niet overal opgevangen worden op een wijze die in lijn is met de belangen van het kind en geeft aan dat dit moet verbeteren. De JBZ-raad van 8 juni 2017 nam conclusies aan over de bescherming van migrerende kinderen.
Hoe staat het met de uitvoering van de gedane toezegging 750 vluchtelingenkinderen uit kampen in Italië en Griekenland naar Nederland te halen?2
Ten aanzien van de gedane toezegging4 kan ik u informeren dat er tot begin juni circa 750 minderjarige asielzoekers naar Nederland zijn herplaatst. Dit zijn zowel minderjarige asielzoekers in gezinsverband als alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Nodigt u op korte termijn Save the Children, UNICEF en War Child uit om de situatie van kindervluchtelingen op zoveel mogelijk vlakken te verbeteren?
Het kabinet werkt nauw samen met Save the Children, UNICEF, War Child en andere partners om de situatie van kindervluchtelingen te verbeteren, onder meer via programma’s voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Ik ben graag bereid om genoemde organisaties uit te nodigen voor een gesprek over de problematiek van migrerende kinderen.
Op ambtelijk niveau vond op 23 juni jl. een overleg plaats met UNICEF en zijn de bevindingen van het rapport «Een kind is een kind» besproken.
Het bericht dat verdachte schepen niet worden gecontroleerd |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Honderden zeeschepen «van de radar»»1 en «Honderden verdachte schepen niet gecontroleerd in Nederlandse havens»?2
Ja.
Klopt de informatie dat elke maand honderden verdachte schepen de Nederlandse wateren binnenvaren, terwijl deze in de dagen en weken daarvoor plotseling hun identificatienummer gewijzigd of tijdelijk hun gps-signaal hebben uitgezet in gebieden die bekendstaan om de aanwezigheid van terroristen of drugssmokkelaars? Zo ja, hoe duidt u dit gegeven? Zo nee, waarom niet?
Het bericht klopt dat meerdere schepen de Nederlandse wateren binnen varen, die gedurende een deel van hun reis hebben gevaren zonder dat het signaal van hun Automatic Identification System is ontvangen. Er zijn meerdere legitieme redenen waarom het signaal van een AIS-systeem, uitgezonden door een schip, niet kan worden ontvangen door de nabijgelegen kuststaten. Bijvoorbeeld omdat het schip zich op een te grote afstand van de kust bevindt om het Very High Frequency (VHF) signalen op te kunnen pikken, of door meteorologische omstandigheden, maar ook als het schip zich in de haven onder kranen bevindt. Ook kan een AIS tijdelijk geen signaal uitzenden, omdat tijdens een test de AIS bewust is uitgezet of omdat tijdens het installeren van een software update de AIS tijdelijk met het uitzenden staakt.
De kustwacht kan alleen AIS gegevens ontvangen die binnen het bereik van haar ontvangers liggen. Het doel van het AIS systeem is dan ook niet het permanent volgen van schepen op afstand (vessel tracking systeem), maar het bevorderen van de nautische veiligheid doordat schepen elkaar kunnen herkennen op hun scheepsradar aan boord. Het AIS is gebaseerd op transponder-technologie (=VHF zender) waarmee onder andere informatie over de identiteit, de positie, de snelheid en op de reis betrekking hebbende scheepsgegevens wordt uitgezonden. Locatie en snelheidgegevens worden bepaald via een GPS ontvanger die aan de AIS installatie is gekoppeld. Op basis van de AIS gegevens kunnen schippers tijdig bepalen of ze elkaars route gaan kruisen en eventueel hun koers daarop moeten aanpassen.
Toezicht op een goede werking van het AIS wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) uitgevoerd op Nederlandse schepen en in het kader van Port State Control ook op zeeschepen met een buitenlandse vlag. Tijdens zo’n controle door de ILT wordt nagegaan of het AIS aanstaat, de juiste gegevens worden uitgezonden en of er periodieke controles door de klassenbureaus zijn uitgevoerd.
Indien de Kustwacht een overtreding constateert, bijvoorbeeld het niet voeren van AIS, dan wordt op basis van toezicht of opsporing, risicoafweging versus beschikbare capaciteit al dan niet opgetreden.
De Noordzee wordt permanent gemonitord door de Nederlandse Kustwacht en maakt daarbij gebruik van het AIS alsmede van de radarinstallatie. Doordat de radarinstallatie voorwerpen detecteert aan de hand van terugkaatsende radiogolven, zijn schepen ook als zij hun AIS-systeem uitzetten detecteerbaar. Echter de radarinstallatie zal niet elk schip waarnemen en er vinden aanvullende waarnemingen plaats met de eigen schepen en vliegtuig. Desondanks is het systeem niet 100% waterdicht.
Elk schip dat in Nederland aankomt, zeker als Nederland als Europese buitengrens wordt aangedaan, biedt de Nederlandse autoriteiten de mogelijkheid om passagiers, bemanning en goederen te controleren. Het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht beoordeelt op basis van risicoprofilering of schepen die de Nederlandse wateren binnenvaren een risico vormen.
Bij het MIK van de Kustwacht werken de informatieambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, de Douane, de politie, Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en de Koninklijke Marine samen, zodat een zo compleet mogelijk maritiem beeld opgebouwd kan worden van de schepen die over de Noordzee varen. De informatieambtenaren beschikken daarbij over openbare bronnen, zoals het AIS systeem, alsmede over niet openbare bronnen.
Als veiligheidsautoriteiten aanwijzingen hebben dat een schip daadwerkelijk een veiligheidsrisico vormt, dan zal hier opvolging aan worden gegeven en kan aan boord een inspectie plaatsvinden. De wettelijke mogelijkheden alsmede de technische mogelijkheden worden dus niet beperkt of vergroot al naar gelang een schip wel of niet gedurende zijn reis het GPS/AIS-signaal aan heeft gehad.
De Kustwacht beschikt niet over de onderzoekgegevens waarop Winward haar conclusies heeft gebaseerd en kan derhalve de door Winward genoemde aantallen niet bevestigen. Op basis van de berichten in de media heeft de Kustwacht de twee specifieke genoemde casussen onderzocht. In één van de gevallen bleek de verkeerde uitzending te worden veroorzaakt doordat het AIS-systeem een software-update had gemist. Het onderzoek naar de andere casus is nog niet afgerond.
Is bekend wie en/of wat er Nederland is binnengekomen via schepen die voor een bepaalde tijdsperiode «van de radar zijn geweest»? Zo ja, welke verantwoordelijke autoriteiten zijn op de hoogte van deze informatie en wat gebeurt daarmee?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke (illegale) goederen door deze schepen worden vervoerd en in opdracht van wie? Zo nee, waarom is daar geen compleet beeld van?
Voor goederen die de Nederlandse havens binnenkomen moet door het bedrijfsleven vooraf een aangifte gedaan worden bij de Douane en moet de aankomst van de goederen en het schip gemeld worden. De Douane werkt risicogericht en analyseert de gegevens van deze aangiften en maakt daarbij gebruik van informatie uit open en gesloten bronnen. De Douane selecteert de te controleren schepen en scheepsladingen op basis van een risico-analyse. Een signaal van verandering van een koers of een onjuiste of onvolledige opgave van de aangedane havens of een signaal van het uitzetten van de AIS-installatie is voor de Douane een risico-indicator
Schepen die van buiten het Schengengebied komen en een Nederlandse haven willen aandoen, moeten tevens conform de Schengengrenscode vooraf de gegevens van hun bemanningsleden en eventuele passagiers aan de Nederlandse autoriteiten doorgeven. Op basis hiervan vinden vervolgens controles plaats in de datasystemen door de Koninklijke Marechaussee, en waar nodig fysieke controles.
Klopt het dat schepen door de douane weliswaar gevraagd wordt in welke haven ze het laatst hebben aangelegd, maar dat gps-gegevens überhaupt niet gecontroleerd worden? Zo nee, waarom niet? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot schat u de kans in dat het uitzetten van Automatic Identification System (AIS) door schepen wordt gebruikt voor onder andere wapenhandel, drugs- en mensensmokkel? Wat kunnen daarvan volgens u de consequenties zijn voor de veiligheid in Nederlandse havens en daarbuiten? Welke stappen bent u voornemens te zetten om de mogelijke risico’s tot een minimum te beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de conclusie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) dat het niet noodzakelijk is om dit fenomeen op te nemen in het driemaandelijkse «dreigingsbeeld» van de NCTV? Zo ja, kunt u beargumenteren waarom dit klaarblijkelijk laag op de agenda staat bij de betrokken diensten en wat voorts de betekenis is van de uitspraak dat de NCTV «het probleem herkent»? Welke feiten en cijfers zijn bij de NCTV bekend en kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven is het AIS bedoeld ter verhoging van de nautische veiligheid.
Tezamen met de eerder genoemde oorzaken waarom tijdelijk een AIS signaal niet is te ontvangen, zorgt dit ervoor dat op basis van het AIS geen sluitend informatiebeeld ten behoeve van «vessel tracking» kan worden bepaald. Daarmee is het AIS niet de bron, maar wel een indicator voor de Kustwacht om afwijkingen te constateren.
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) is een globale analyse (trends en ontwikkelingen) van de aard en omvang van de terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen. Het gaat daarbij dus niet om risico’s. Het DTN is het algemene ankerpunt voor het Nederlandse contra terrorisme beleid. Er zijn tal van risico’s die bestaan doch niet worden opgenomen in een DTN, maar waar de overheid wel op acteert. Graag verwijs ik u hier tevens naar de beantwoording van de vragen van de leden Tellegen en Ten Broeke (beiden VVD) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over het bericht «honderden zeeschepen van de radar» (ingezonden 11 mei 2017 met kenmerk 2017Z0152)
Zo nee, kunt u aangeven of u hieraan verhoogde prioriteit gaat geven en op welke manier dat vormgegeven wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Beschikken Kustwacht, Douane en Nederlandse havenbedrijven wel over adequate technische middelen en/of personele inzetbaarheid om adequaat met dit probleem om te gaan? Zo nee, bent u bereid om hier extra inzet op te plegen en welke vorm neemt dit dan aan?
Het Communicatie en Coördinatie Centrum (CCC) van de Kustwacht wordt de komende jaren omgevormd en gemoderniseerd naar een Maritiem Operatie Centrum teneinde een betere invulling te kunnen geven aan informatie gestuurd optreden. Dit project gaat de huidige systemen vervangen en moderniseren waardoor o.a. betere risicoprofilering plaats kan vinden. Daarnaast vindt momenteel onderzoek plaats om taken en personele middelen in balans te brengen. Het is de verwachting dat dit onderzoek eind dit jaar is afgerond.
Zo ja, hoe verklaart u vervolgens dat de afgelopen twee maanden toch zeker 75 zeeschepen met ondeugdelijke registratie Nederlandse havens aandeden, en dat het in totaal zou gaan om meer dan 480 schepen die Nederlandse wateren in zijn gevaren terwijl ze in de periode daarvoor om onverklaarbare reden langer dan een dag hun gps-signaal uit hadden staan, waardoor niet duidelijk is waar ze precies zijn geweest?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is voorts de consequentie hiervan voor de handhaving van bijvoorbeeld Europese sancties en exportcontrolewetgeving voor wapens of strategische goederen of voor de handhaving van productstandaarden en afspraken in (internationale) handelsverdragen? Is dit wel voldoende gewaarborgd?
Het onderwerp staat nadrukkelijk op de Europese en internationale agenda. De Kustwacht werkt namelijk al samen op (inter)nationaal niveau om tot een completere beeldopbouw en risicoprofilering te komen. Met de nieuwe EU verordening «Europese Grens- en Kustwacht Agentschap (COM (2015) 0310)» wordt daarbij voortgebouwd op de fundamenten van Frontex. In de verordening zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van samenwerking op het gebied van kustwachttaken. De agentschappen Frontex, European Fisheries Control Agency en European Maritime Safety Agency worden geacht meer met elkaar samen te werken, bijvoorbeeld op het gebied van gezamenlijke operaties, uitwisseling van informatie en best practices en trainingen om lidstaten beter te kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van de (nationale) kustwachttaken. De agentschappen zullen in een samenwerkingsovereenkomst de vorm van de samenwerking verder uitwerken. Nadere samenwerking in de vorm van gezamenlijke activiteiten en informatie-uitwisseling zal ook gevolgen hebben voor de rol die het Maritiem Operatie Centrum hierin zal vervullen.
De Douane werkt risicogericht. Dat geldt voor alle vervoersbewegingen (in-, uit- en doorvoer) en voor alle wet- en regelgeving waarvan de handhaving aan de Douane is opgedragen, waaronder internationale sanctiemaatregelen en regelgeving inzake in-, uit- en doorvoer van militaire goederen. Als de Douane een signaal krijgt dat de opgave van de bestemmingshavens onjuist of onvolledig is, de koers van een schip wijzigt of de AIS-installatie is uitgezet, dan is dat voor de Douane een risico-indicator. Dergelijke signalen kunnen meegenomen worden in de risico-afweging en kunnen aanleiding zijn voor een interventie. Overigens wordt bij export vóór het vertrek van de goederen uit de haven de uitvoeraangifte gecontroleerd waarbij wordt nagaan of de goederen de EU mogen verlaten en of bijvoorbeeld een vergunning nodig en aanwezig is.
Kunt u aangeven welke oplossingen er liggen op Europees en internationaal vlak om deze praktijken tegen te gaan, wat wordt er vervolgens op Europees en internationaal niveau daadwerkelijk gedaan om de controlemogelijkheden van zeeschepen op illegale praktijken te verbeteren en/of te intensiveren? Wat is hierbij de laatste stand van zaken?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om dit probleem hoger op de Europese en/of internationale agenda te zetten, gezien het grote belang van Nederland bij deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de kritiek dat AIS erg kwetsbaar is voor hackers omdat het geen vorm van authenticatie of encryptie kent4? Zo ja, wat is hierop uw beleid? Wat kan er volgens u gedaan worden om digitaal misbruik van AIS tegen te gaan, op nationaal en op internationaal niveau? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de kwetsbaarheid van AIS. Daarom maakt de Kustwacht gebruik van meerdere sensoren zoals radar en waarnemingen met de eigen eenheden (Kustwachtvliegtuig en Kustwachtschepen). AIS is een systeem dat de veiligheid verhoogt van de scheepvaart. Het doel van AIS is om een goede communicatie tussen schepen onderling en tussen schepen en verkeerscentrales mogelijk te maken (safety). Het systeem is niet ontworpen om te fungeren als een vessel tracking systeem.
Kunt u de Kamer voorzien van een uitgebreide reactie op de data-analyse van het maritieme informatiebedrijf Winward?5 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Voor zover relevant is dat verwerkt in de antwoorden 1 tot en met 15.
Het boetebeleid voor onverzekerde auto's die buiten gebruik zijn |
|
Rob Jetten (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het absurde Nederlandse boetebeleid: 18.733 celstraffen voor onverzekerde auto's (die in de garage staan)»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de meeste onverzekerde auto's ten aanzien waarvan een boete op grond van artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen wordt opgelegd, al lang niet meer op de weg komen?
Als een voertuig onverzekerd de weg op gaat kan dit, na het veroorzaken van een ongeval, leiden tot niet verzekerde schade van slachtoffers. Om te voorkomen dat onverzekerde voertuigen de weg op gaan is het in artikel 30, tweede lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) strafbaar gesteld om voor een motorrijtuig dat in het kentekenregister is ingeschreven en tenaamgesteld geen verzekering af te sluiten, of de verzekering niet in stand te houden. Het gaat hierbij om een voertuigverplichting: alle voertuigen waarvoor een kenteken is afgegeven en tenaam zijn gesteld moeten verzekerd zijn. Het maakt daarbij niet uit of een voertuig al dan niet gebruik maakt van de openbare weg. Het rijden zonder verzekering is daarnaast in artikel 30, vierde lid van de Wam, met een zwaardere straf, apart strafbaar gesteld.
Er wordt niet bijgehouden of de voertuigen waarvoor een boete wordt opgelegd wegens overtreding van artikel 30, tweede lid van de Wam niet meer op de weg komen. Het is namelijk de verantwoordelijkheid van de eigenaar om het voertuig te schorsen of uit het kentekenregister te laten halen als een voertuig stilstaat en niet meer de openbare weg op gaat, of de tenaamstelling zou moeten komen te vervallen. Als een voertuig wordt geschorst, dan stopt gedurende de termijn van de schorsing de Wam-verplichting.
In opdracht van het Openbaar Ministerie (OM) vergelijkt de Dienst Wegverkeer (RDW) periodiek het kentekenregister met het verzekeringenregister2 (CRWAM) om te zien voor welke voertuigen geen verzekering staat geregistreerd, de zogenoemde registervergelijking. Verzekeraars dienen verzekeringen die bij hen worden afgesloten aan te melden bij dat verzekeringsregister. Als uit de registervergelijking blijkt dat een motorrijtuig wel in het kentekenregister maar niet in het verzekeringsregister staat, stuurt de RDW eerst een vorderingsbrief waarin de kentekenhouder wordt gewezen op de wettelijke verplichting en de strafbaarheid bij het niet naleven van die verplichting. In de vorderingsbrief wordt de mogelijkheid gegeven om met een geschrift van een verzekeraar te laten blijken dat het voertuig wel verzekerd is, maar kennelijk niet in het register is aangemeld. Als blijkt dat een voertuig toch niet verzekerd is, dan volgt een administratiefrechtelijke boete op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Een voertuig wordt maximaal drie keer per jaar middels de registervergelijking gecontroleerd. Als er gedurende een langere periode geen verzekering is afgesloten kan dus maximaal drie keer per jaar een boete worden opgelegd voor het niet hebben van een verzekering (herhaalde constatering). Er wordt meerdere keren per jaar gecontroleerd omdat het, zoals hierboven beschreven, van belang is dat alle voertuigen een verzekering hebben en het niet mag lonen om geen verzekering af te sluiten. Ook dient voorkomen te worden dat er na het betalen van een boete geen prikkel meer is om alsnog een verzekering af te sluiten.
In mijn brief van 16 februari 20173 ben ik ingegaan op het onderzoek naar het onder het toepassingsbereik brengen van de Wahv van artikel 30, tweede lid, van de Wam. Voorheen werden die zaken via het strafrecht afgedaan. Door de bestuursrechtelijke afdoening werd het mogelijk de handhavingsdruk te vergroten (er konden meer registercontroles worden gedaan met dezelfde capaciteit). Daarbij is gebleken dat bepaalde groepen voertuigen vaker onverzekerd zijn en bepaalde kentekenhouders artikel 30, tweede lid, Wam vaker overtreden. Zoals ik in die brief heb aangegeven zijn er al verschillende maatregelen in gang gezet om te voorkomen dat voertuigen onverzekerd zijn; die moeten voorkomen dat voertuigen bij herhaling nog steeds onverzekerd blijven. Preventieve maatregelen, die moeten voorkomen dat voertuigen onverzekerd zijn, staan daarbij voorop en pas als die niet tot het beoogde doel leiden is handhaving het sluitstuk. Over het voorkomen van onverzekerde voertuigen die wel verzekerd moeten zijn ben ik met de ketenpartners in overleg getreden om meerdere preventieve maatregelen uit te werken. Daarnaast is er een pilot (Betekenisvolle Interventie Registervergelijking; BIR) gedaan waarin door de RDW, bij een nieuwe constatering na twee eerdere boetes die niet hebben geleid tot het verzekeren van het voertuig, contact wordt gezocht met deze kentekenhouders. Omdat deze pilot een succesvolle bijdrage levert aan het voorkomen van herhaalde constateringen wordt de werkwijze van deze pilot in 2017 structureel toegepast. Als laatste worden bij het onderzoek naar het progressief boetestelsel ook het overbrengen van de afdoening van artikel 30, tweede lid, Wam naar het strafrecht en de afdoening van de herhaalde constatering in het strafrecht meegenomen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat veel mensen worden geconfronteerd met stapelingen van boetes, terwijl de voertuigen waar het om gaat niet meer op de weg (kunnen) komen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het stapelen van boetes tegen te gaan? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Dienst Wegverkeer (RDW) is begonnen met een programma «maatschappelijk verantwoord handhaven»? Zo ja, hoe beoordeelt u dat programma? Bent u bereid dat programma aan te passen, bijvoorbeeld door eerder contact op te nemen met mensen die een boete krijgen en/of versterking van de aanpak van schrijnende gevallen?
Ja, het klopt dat er een programma «maatschappelijk verantwoord handhaven» is. Het programma richt zich vooral op preventie. Dit betekent dat er meer wordt geïnvesteerd in informeren en waarschuwen en dat handhaving gezien wordt als een (repressief) sluitstuk in plaats van een doel op zich. Binnen het programma «maatschappelijk verantwoord handhaven» wordt actief contact gelegd met mensen en kunnen eventuele mogelijke schrijnende situaties eerder worden gesignaleerd (vroeg signalering) en voorkomen. Onderdeel van het programma is de in antwoord 4 genoemde pilot (BIR).
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft recent het rapport «Weten is nog geen doen; Een realistisch perspectief op redzaamheid 4» gepubliceerd, waarin wordt gerefereerd aan de toegenomen tevredenheid van kentekenhouders als gevolg van het programma Maatschappelijk Verantwoord Handhaven.
Hoe beschouwt u de constatering in het artikel dat veel mensen niet, of onvoldoende, op de hoogte zijn van de geldende regels?
Er is een groep mensen die de geldende regels bewust of onbewust niet nakomt. Vanuit het rapport «Gegijzeld door het systeem»5, dat is gepresenteerd door de Nationale ombudsman, valt op te maken dat de stapeling van boetes voor een deel voortkomt uit onvoldoende kennis van de geldende regels.
Voorafgaand aan het verschijnen van het rapport zijn verschillende initiatieven gestart die een bijdrage leveren aan een versterkte voorlichting. Intensivering van het waarschuwingsmoment, verduidelijking van de schriftelijke correspondentie en meer persoonlijk contact zijn hier voorbeelden van. Begin dit jaar heeft de Nationale ombudsman in zijn Rapportbrief kenbaar gemaakt dat verschillende goede initiatieven vanuit de ketenpartners tot wasdom zijn gekomen. Hierin wordt positief gerefereerd aan de eerder genoemde pilot (BIR) binnen het programma Maatschappelijk Verantwoord Handhaven. De Ombudsman stelt dat «Door de BIR in het reguliere werkproces op te nemen, er vanuit de keten niet langer min of meer mechanisch wordt gehandeld, maar dat er een contactmoment is ingebouwd voordat een situatie van opeenstapeling van boetes kan ontstaan.» Door dit contactmoment is het mogelijk om betrokken burgers in toenemende mate op de hoogte te brengen van geldende regels, het doel van deze regels en wat er gedaan kan worden om weer aan de verplichtingen te voldoen.
Naast deze maatregelen zijn er nog een aantal andere maatregelen genomen op het gebied van voorlichting:
Bent u bereid de voorlichting te versterken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat betekenen de constateringen in het artikel voor de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op grond waarvan sinds 2011 strengere handhaving op onverzekerde voertuigen plaatsvindt?
Zoals ik al in mijn brief van 16 februari 2017 heb aangegeven worden bij het onderzoek naar het progressief boetestelsel ook het overbrengen van de afdoening van artikel 30, tweede lid, Wam naar het strafrecht (met een strafbeschikking, dus niet meer via de Wahv) en de afdoening van de herhaalde constatering in het strafrecht meegenomen.
De invloed van salafisten in Nederlandse moskeeën |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Salafisten grijpen de macht in gematigde moskeeën in Amsterdam» en «Gratis studeren in Medina om hier de «ware islam» te prediken»1?
Ja.
Hoeveel Nederlandse jongeren studeren momenteel aan de Islamitische Universiteit van Medina? Welke leeftijd hebben zij en zijn zij nog op enige wijze leerplichtig in Nederland?
De enige registratie in Nederland voor studenten die naar het buitenland gaan voor een volledig bachelor- of masterprogramma (uitgaande diplomamobiliteit) is die van de Meeneembare Studiefinanciering (MSF). Slechts een beperkt deel van de studenten maakt gebruik van deze mogelijkheid. Deze registratie geeft dan ook geen volledig beeld van de Nederlandse studenten die aan de Islamitische universiteit van Medina of een andere buitenlandse universiteit studeren. Uit de MSF-gegevens blijkt dat er in het studiejaar 2016/2017 drie en in 2015/2016 acht Nederlandse studenten ingeschreven stonden aan de Islamitische Universiteit van Medina. Gezien het feit dat de Islamitische universiteit van Medina een minimumleeftijdgrens van 18 jaar hanteert om toegang te krijgen tot deze universiteit, is het onwaarschijnlijk dat het hier om leerplichtige studenten gaat.
Het staat studenten in Nederland vrij om zelf te bepalen aan welke instelling en in welk land zij gaan studeren. In Nederland wordt niet bijgehouden hoeveel Nederlanders een volledige opleiding in het buitenland volgen en aan welke instelling zij dat doen.
Op welke wijze en met welke omvang zijn en/of worden Nederlandse jongeren door de Saoedische overheid benaderd en gefaciliteerd om aan de Islamitische Universiteit van Medina te komen studeren? Om welke bedragen gaat het, die door de Saoedische overheid vergoed worden om de reis, opleiding en dergelijke van deze jongeren mogelijk te maken? Hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Potters/Karabulut2 over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar dan wel dat de financiering uit deze landen aan volledige controle (en met goedkeuring vooraf) van de Nederlandse overheid wordt onderworpen?
De Saoedische overheid stelt per jaar 80 studiebeurzen beschikbaar voor Nederlandse studenten. Van deze 80 studiebeurzen zijn er 30 beschikbaar voor Nederlandse studenten aan de Universiteit van Medina. Deze beurzen worden gefinancierd door de Saoedische overheid en hiervan kunnen de Nederlandse studenten in Saoedi-Arabië rondkomen. Het aantal beurzen staat gelijk aan het aantal plekken voor Nederlandse studenten in Saoedi-Arabië.
Is de in vraag 3 genoemde manier van financiering ooit vermeld in de zogenaamde Notes Verbales, die door Saoedi-Arabië sinds 2010 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Nee.
Acht u deze inmenging door Saoedi-Arabische overheid wenselijk? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens hiertegen op te treden of welke acties heeft u hiertoe ondernomen?
Het gaat hier om een vrijwillige keuze om in Saoedi-Arabië te studeren.
Heeft u zicht op de regelmaat waarmee docenten en alumni van de Islamitische Universiteit in Media Nederland bezoeken om lezingen te geven? Is er sprake van financiering van deze lezingen met Saoedisch overheidsgeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Potters/Karabulut3 over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar dan wel dat de financiering uit deze landen aan volledige controle (en met goedkeuring vooraf) van de Nederlandse overheid wordt onderworpen? Is deze vorm van financiering ooit vermeld in de zogenaamde Notes Verbales, die door Saoedi-Arabië sinds 2010 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het Kabinet heeft geen zicht op de regelmaat waarmee docenten en alumni van de Islamitische Universiteit in Medina Nederland bezoeken voor lezingen, en of hierbij sprake is van financiering door de Saoedische overheid.
De steun aan individuele studenten in de vorm van een beurs om in Saoedi-Arabië te studeren maakt geen deel uit van de eerder door Saoedi-Arabië gedeelde informatie.
Hoeveel moskeeën in Nederland zijn onlangs van bestuur gewisseld en hierbij vervangen door salafistische bestuurders of staan onder invloed van salafistische fracties binnen de moskee?
Er zijn meerdere gevallen bekend van moskeeën waar salafisten meer invloed proberen te vergaren zoals het geval was bij de al Ummahmoskee in Amsterdam of de al Houdamoskee in Sittard-Geleen. Dat kan leiden tot spanningen en kan soms gepaard kan gaan met intimiderend gedrag. Het lokaal bestuur neemt een sleutelpositie in bij hun omgang met dergelijk problematische gedragingen door middel van een driesporenaanpak. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld (vergaderjaar 2015–2016, 29 614, nr. 39) bieden de rijksoverheid en andere organisaties de lokale overheid hulp wanneer nodig. Een totaalbeeld is er evenwel niet.
Hoeveel meldingen zijn bij u bekend van gewelddadige incidenten bij moskeeën in Nederland, in het kader van de machtsstrijd tussen fundamentalistische en gematigde moslims die in sommige moskeeën zijn of worden gevoerd? Wordt hiervan aangifte gedaan en zo ja, in hoeveel gevallen is hiertoe een strafrechtelijk onderzoek gestart?
Het Openbaar Ministerie en de politie registreren niet op gewelddadige incidenten bij moskeeën in het kader van de machtsstrijd zoals in de vraag bedoeld. Het aantal aangiftes van gewelddadige incidenten in het kader van een eventuele machtstrijd en het aantal van eventueel daarop volgende strafrechtelijke onderzoeken is derhalve onbekend. Uiteraard neemt de politie aangiftes van strafbare feiten in dit kader altijd serieus en kunnen slachtoffers altijd aangifte doen.
Hoe duidt u het standpunt van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), dat de intimidatie en het geweld dat bij een dergelijke machtsstrijd soms komt kijken, niet in de Nederlandse rechtsstaat behoort? Welke acties zijn naar aanleiding hiervan ondernomen of bent u voornemens te ondernemen?
Daar ben ik het mee eens. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het van groot belang om vroegtijdig problematische (niet-strafbare) gedragingen te signaleren en daarop te reageren onder meer door middel van een confronterend gesprek. Daarom is de driesporenaanpak gericht op het confronteren van organisaties en individuen bij problematische gedragingen en wordt er gehandhaafd bij het overtreden van grenzen. Lokale partners en rijksoverheid werken samen in de aanpak van problematische gedragingen.
Van hoeveel moskeeën in Nederland is bekend dat het salafi-jihadistisch gedachtegoed wordt gepredikt?
Het salafisme is een verzamelterm voor een spectrum aan fundamentalistische stromingen binnen de soennitische islam. Het jihadistisch-salafisme is de meest extreme vorm hiervan waarbij het gebruik van geweld wordt goedgekeurd. De verspreiding van dit gedachtegoed is met name verbonden aan personen en minder aan instituten en organisaties. Voor zover bekend zijn er op dit moment geen jihadi-salafistische moskeeën in Nederland.
Ziet u enig verband tussen moskeebezoek van Syriëgangers, voordat deze personen naar Syrië uitreisden en de invloed van de salafistische stroming in de door hen bezochte moskeeën?
Ik ga bij de beantwoording van deze vraag niet in op individuele gevallen, maar in het rapport uit september 2015 «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» (bijlage bij TK 2015–2016, 29 614, nr. 38) wordt geconcludeerd dat aspecten van het salafisme kunnen bijdragen aan radicalisering van mensen naar gewelddadig jihadisme.
Hoe duidt u in dit verband het in het artikel genoemde dilemma voor gemeenten, die zich zorgen maken over de anti-integratieboodschap die door sommige salafisten wordt uitgedragen die voeding kan zijn voor radicalisering, en de gepaste afstand voor de overheid tot de koers van religieuze instellingen vanwege de scheiding kerk en staat?
Net als u maak ik mij zorgen om anti-integratief, antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag dat de samenleving en onze rechtsstaat ondermijnt. Een goede samenwerking tussen lokale en nationale autoriteiten is daarbij van groot belang, ook om dilemma’s bij de aanpak van onwenselijk en problematisch gedrag het hoofd te bieden. In april jongstleden heb ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie bestuurlijk overleg gevoerd met de meest betrokken gemeenten over deze aanpak. De urgentie om proportioneel en tijdig op te treden bij ongewenst gedrag wordt door gemeenten onderschreven en is concreet vormgegeven in de driesporenaanpak die meer zicht biedt in de complexiteit van buitenlandse financieringsstromen. Deze aanpak geeft ook zicht op handelingsperspectieven.
Verder wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aanvullend, breed toepasbaar, handelingsperspectief ontwikkeld, voor de omgang met antidemocratische groeperingen en gedragingen.
Herinnert u zich uw brief van 25 februari 20164, waarin u stelde dat gemeenten doorlopend gesprekken voeren met salafistische gemeenschappen om de transparantie over en de herkomst en doelstellingen van (private en publieke) financiering vanuit het buitenland te vergroten? Herinnert u zich de uitzending van Nieuwsuur van 1 juli 2016, over ditzelfde onderwerp, waaruit bleek dat in negen van de tien gemeenten die gesprekken helemaal niet gevoerd worden?
Ja.
Hoe verhoudt het voorgaande zich tot het eerder genoemde dilemma voor gemeenten, die zich zorgen maken over de anti-integratieboodschap die door sommige salafisten wordt uitgedragen die voeding kan zijn voor radicalisering, en de gepaste afstand voor de overheid tot de koers van religieuze instellingen vanwege de scheiding kerk en staat? Staat u nog steeds achter u antwoord op vraag 10 in de Kamervragen van de leden Sjoerdsma, Azmani, Knops en Karabulut over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken5, namelijk dat in de praktijk de gemeenten regelmatig (kritische) gesprekken voeren met instellingen over de activiteiten van een organisatie, het contact met de wijk en de buitenlandse financiering indien daar sprake van is? Zo ja, hoe duidt u dan de zorgen van de gemeenten? Zo nee, wat gaat u doen om het toezicht vanuit de gemeenten aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 12.