Asbestkennis bij Bakkersland |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «FNV hield asbestkennis onder de pet»?1
Ja.
Kunt u een tijdslijn schetsen welke asbestincidenten er bij Bakkersland hebben plaatsgevonden en welke rol de direct betrokken, zoals de werkgever, de vakbonden, en de Inspectie SZW daarin hebben gespeeld?
Bij de Inspectie SZW zijn drie incidenten binnen vestigingen van het bedrijf bekend. Over het incident in december 2011 nam op 1 februari 2012 een gemeentelijke toezichthouder die het incident onderzocht contact op met de Inspectie SZW. Over de twee incidenten in 2013 werd op 9 januari 2014 door de NVWA en de ILT, die de incidenten in onderzoek hadden, de Inspectie SZW geïnformeerd. Er zijn geen overtredingen geconstateerd en de wijze waarop de incidenten door het bedrijf zijn aangepakt voldeed aan de eisen die horen bij een deugdelijke asbestinventarisatie en sanering.
De rol van de vakbond wordt geschetst in een eerder nieuwsbericht uit 20142. En na de tweede uitzending van Zembla van 8 juni 2016 heeft de FNV een reactie gegeven3.
De twee brancheorganisaties (VBZ en NVB) hebben na de incidenten in samenwerking met de FNV een handreiking asbest opgesteld waarmee de sector op een verantwoorde wijze met asbestproblematiek kan omgaan4.
Zijn de werknemers van Bakkersland, al dan niet door de Inspectie SZW, geïnformeerd over deze calamiteiten? Zo ja, kunt u aangeven wanneer zij geïnformeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
De werkgever is verantwoordelijk voor het bieden van een gezonde en veilige werkplek. Hij dient zijn werknemers te informeren conform de arboregelgeving.
Naar aanleiding van een inspectie wordt de werkgever altijd schriftelijk geïnformeerd over de bevindingen. Het medezeggenschapsorgaan krijgt een afschrift van de aan de werkgever verzonden correspondentie. Langs die weg is het medezeggenschapsorgaan van Bakkersland in 2012 geïnformeerd over het onderzoek naar de gemeten concentratie van asbestvezels in de lucht en over de conclusies dat de meting uitgewezen heeft dat deze onder de norm bleef.
Kunt u aangeven in hoeverre er door deze calamiteiten een risico op inademing van asbestdeeltjes door werknemers is geweest?
Bij asbestcalamiteiten is er een risico op inademing van asbestdeeltjes. Naar aanleiding van het incident bij Bakkersland in Wateringen heeft de Inspectie SZW metingen laten uitvoeren. De conclusie van deze metingen was dat de gemeten concentratie aan respirabele asbestvezels onder de norm bleef.
Kunt u aangeven of er bij (oud)-werknemers asbest gerelateerde beroepsziekten zijn geconstateerd? Zo ja, om hoeveel werknemers gaat het?
Het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) heeft informatie op sectorniveau, maar niet op bedrijfsniveau. Het totaal aantal dienstverbanden van asbestslachtoffers die zich tot en met 2014 bij het IAS hebben gemeld, en van wie de sector is geregistreerd, bedraagt 14.759. Het aandeel van de broodsector is 0,4 procent van de totale groep. Verreweg de meeste (mogelijke of zekere) blootstellingen in de broodindustrie hebben plaatsgevonden in de jaren »50 en »60 van de vorige eeuw.
Bij het IAS hebben 8 mesothelioomslachtoffers in de periode 2005 tot en met 2014 bij hun aanvraag aangegeven dat zij met zekerheid in de bakkerssector aan asbest zijn blootgesteld. 37 aanvragers hebben een dienstverband in de broodindustrie of bakkerijsector gehad en zijn daar misschien aan asbest blootgesteld of weten niet of ze daar met asbest in aanraking zijn geweest. Onder deze 37 zijn slachtoffers die volgens eigen verklaring zeker in een andere sector aan asbest zijn blootgesteld.
De topinkomens in de zorg |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Kwart zorgbestuurders verdient nog steeds boven de Balkenende-norm»1 en kent de zesde editie van de ActiZ50?2
Ja
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het schrijnend is dat bestuurders in de zorg nog steeds een inkomen boven dat van een Minister hebben, terwijl banen en arbeidsvoorwaarden voor gewone medewerkers in de zorg onder druk staan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt, is het aan de instelling en de toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning is. Voor afspraken van voor inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm van maximaal een ministersalaris, geldt overgangsrecht. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Deelt u de mening dat, los van de juridische rechtmatigheid, het pijnlijk is dat er torenhoge gouden handdrukken worden betaald aan bestuurders, terwijl medewerkers die ontslagen werden vanwege het faillissement van thuiszorgorganisatie TSN dat niet kregen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat budget dat voor de zorg is bedoeld daarvoor ook wordt uitgegeven? Zo ja, is daar bij het uitkeren van torenhoge salarissen of gouden handdrukken aan topbestuurders sprake van? Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens met de zorgsector en zijn topbestuurders te overleggen om de mogelijkheden om op vrijwillige basis af te zien van inkomens en gouden handdrukken boven de WNT-norm (Wet Normering Topinkomens)? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen, en wanneer kan de Kamer de resultaten daarvan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
De beloningen van topfunctionarissen zijn een terugkerend thema in de gesprekken met de werkgeversorganisaties van de zorg- en welzijnssector.
Kunt u bevestigen dat alle na inwerkingtreding van de WNT1, dan wel WNT2, in dienst getreden bestuurders conform de daarin respectievelijk genoemde normen worden betaald? Zo nee, bent u dan bereid een en ander in voorkomende gevallen af te dwingen?
Ik verwijs u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Eerste en Tweede Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders en topfunctionarissen. Het CIBG, de toezichthouder in de zorg, ziet toe op de naleving van de WNT en treedt, indien nodig, handhavend op.
De website www.werkenmetwajong.nl |
|
John Kerstens (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Bent u bekend met de website http://www.werkenmetwajong.nl/? Zijn er naar uw weten nog andere sites gericht op Wajongers die soortgelijke manieren van bijverdienen promoten?
Ja. Ik ben door «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik ben niet bekend met andere sites die expliciet gericht zijn op het aanbieden van soortgelijke bijverdiensten aan Wajongers. Wel leert een korte rondgang op internet dat de teksten van de betreffende website terugkomen op meerdere websites.
Deelt u de mening dat het adres van de genoemde site de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite, een site die gelieerd is aan de overheid of een site met algemene informatie over overheidsbeleid betreffende de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat mensen die op zoek zijn naar officiële informatie over manieren om bij te verdienen als Wajonger eenvoudig op deze site terecht kunnen komen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De naamgeving van de website verwijst niet naar een overheidsinstantie en de website oogt door de gebruikte opmaak en foto's als een commerciële website. Daarom ben ik van mening dat de genoemde site niet de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite. De website maakt onderdeel uit van het openbare domein. Het is daarom zeer goed mogelijk dat personen op deze site terecht komen. Ik constateer echter op basis van een steekproef dat de website met een algemene zoekopdracht naar werk voor Wajongers niet op de eerste twee tot drie pagina’s naar voren komt.
Kunt u nadere uitleg geven over de passage op de site dat de gepromote activiteiten plaats vinden «in overleg met de uitkeringsinstantie»? In hoeverre vinden deze activiteiten om bij te verdienen in de Wajong plaats in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Deelt u de mening dat deze passage en andere links op de site naar UWV, de sociale dienst en de rijksoverheid de indruk wekken dat het hier gaat om officiële overheidsinformatie of dat de site een band heeft met deze overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u richting deze site nemen om deze indruk weg te nemen?
De website adviseert Wajongers om in overleg te treden met UWV over de mogelijkheden van bijverdienen en het effect daarvan op de uitkering. Het staat Wajongers vrij om op vrijwillige basis een baan te accepteren of op andere manieren geld te verdienen. Wajongers zijn echter op basis van de wet verplicht om UWV te informeren over feiten of omstandigheden die van invloed zijn op het recht en de hoogte van hun uitkering. Ik deel uw mening niet dat het enkele feit dat de website links bevat naar overheidsinstanties de indruk wekt dat het gaat om officiële overheidsinformatie. Met nadruk meld ik dat de rijksoverheid geen partner van deze website is, al stond de link naar de site van de rijksoverheid onder het kopje «Partners». Mijn departement heeft daarom schriftelijk contact opgenomen met de beheerder van de website met het verzoek om de link naar www.rijksoverheid.nl te verwijderen. De beheerder heeft aan deze wens voldaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als mensen die zoeken naar officiële informatie over bijverdienen in de Wajong terecht komen op deze site? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er een site over bijverdienen in de Wajong is die zich enkel toespitst op de manieren van bijverdienen die op werkenmetwajong.nl gepromoot worden? Zo ja, welke consequenties heeft dat? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat de website betrekking heeft op «functies» binnen een maatschappelijk omstreden bedrijfstak. Met uw Kamer hebben we daarom ook uitgesproken dat werkzoekenden deze functies ook niet aangeboden krijgen als passend werk. UWV biedt functies uit deze bedrijfstakken niet aan. De website geeft an sich juiste informatie en werft Wajongers boven de 18 jaar voor legale werkzaamheden. Wajongers mogen derhalve dit werk aanvaarden. Bemiddelen naar deze banen mag zolang er geen sprake is van dwang of opzettelijk profiteren van het onvermogen van iemand om een bewuste beslissing te nemen.
Er zijn geen harde juridische belemmeringen voor deze website om zich in het algemeen voor de werving van sekswerkers te richten op Wajongers als doelgroep, maar het schuurt wel. Wajongers vormen een kwetsbare groep. Meer dan 75% van de Wajongers heeft vanwege een ontwikkelstoornis of een psychiatrisch ziektebeeld een Wajong-uitkering. De website «verleidt» deze groep om (op zich legaal) thuiswerk te verrichten, terwijl niet duidelijk is of zij zich realiseren dat het om een maatschappelijk omstreden bedrijfstak gaat. Ik heb daarom UWV verzocht om intern UWV medewerkers die te maken hebben met Wajongers hierover actief te informeren, zodat zij alert zijn op deze vorm van bijverdiensten en indien Wajongers vragen hebben of melden dat zij gaan werken in deze branche Wajongers over de potentiële risico’s behorende bij deze werkzaamheden kunnen informeren.
Daarnaast heeft mijn ministerie de beheerder van de website schriftelijk verzocht de activiteiten van deze website, specifiek gericht op Wajongers, te staken. De beheerder heeft de verwijzing naar de rijksoverheid verwijderd, maar zag geen reden om de activiteiten te staken.
Hoe beoordeelt u het risico dat Wajongers met een (verstandelijke) beperking via deze site ongewild in de (online) seksindustrie of prostitutie terecht komen? Welke actie gaat u ondernemen om dit risico bij deze site en mogelijke vergelijkbare andere sites te ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het op de site duidelijker wordt dat de beschikbare informatie geen officiële overheidsinformatie is? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen die op zoek zijn naar officiële overheidsinformatie over bijverdienen als Wajonger op de juiste plaats terecht komen en niet op deze site? Bent u bereid om hierover met de site in overleg te treden en te pleiten voor aanpassingen in bovengenoemde richting?
Zie antwoord vraag 4.
Veiligheid in de elektrabranche |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Prutsers elektrabranche»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de alarmerende veiligheidssituatie in de elektrabranche zoals beschreven in de berichtgeving?
In de berichtgeving over «prutsers in de elektrabranche» wordt een zorgwekkend beeld geschetst. Burgers en bedrijven moeten er vanuit kunnen gaan dat elektromonteurs hun werk vakkundig uitvoeren. Volgens de deskundigen, die in het bericht worden geciteerd, is dat nu niet of onvoldoende het geval. De huidige vrijwillige keurmerken bieden volgens deze deskundigen onvoldoende garantie.
In het bericht wordt een relatie gelegd met de bevindingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het haar rapport over koolmonoxide en de aanbeveling daarin om tot een wettelijke erkenningsregeling voor installateurs van verbrandingstoestellen te komen.
Uit een landelijk onderzoek naar de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen in woningen dat voorjaar 2008 aan Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2007/2008, 30 535 nr. 14), bleek dat het grootste risico bij woninginstallaties koolmonoxidevergiftiging is. De problematiek van ondeugdelijk werk aan elektrische installaties is overigens niet gelijk aan de problematiek van koolmonoxidevergiftiging.
Uit de registratie van huishoudelijke elektriciteitsongevallen, die Kiwa in opdracht van Netbeheer Nederland (www.netbeheernederland.nl) uitvoert, blijkt dat er zelden slachtoffers door elektrocutie vallen in Nederlandse woningen. In de beschikbare jaarrapportages over 2012, 2013 en 2014 komt één melding voor van een dodelijk slachtoffer door elektrocutie. Dit betreft het incident in Boxtel, dat genoemd wordt in het bericht.
Uit de onderzoeken die het Instituut Fysieke Veiligheid (www.ifv.nl) jaarlijks uitvoert naar woningbranden met dodelijke afloop, blijkt verder dat 1 op de 5 fatale woningbranden veroorzaakt wordt door kortsluiting of een defect elektrische apparaat. Dergelijke branden ontstaan meestal in huishoudelijke elektrische apparatuur zoals een wasdroger, TV of magnetron en niet zozeer in de elektrische installatie die door een installateur is of wordt aangelegd.
De kwaliteit in de bouwsector is onderwerp van het Wetsvoorstel Kwaliteitsborging in de Bouw, dat op 15 april jl. ter behandeling aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2015/2016, 34 453). Met het wetsvoorstel wordt beoogd dat nieuwbouw en verbouw waarvoor een vergunning vereist is, aantoonbaar voldoet aan de bouwvoorschriften. Het voorstel strekt er ook toe de kwaliteit van aangebrachte elektra beter te borgen.
Deelt u de mening dat terwijl installaties steeds ingewikkelder worden, het kennisniveau van installateurs dramatisch afneemt?
Het is evident dat de hoeveelheid installaties per bouwvolume toeneemt en de installaties ook ingewikkelder worden. Dat vereist meer en andere kennis. Uit onderzoek in de installatiebranche2 blijkt dat «de installateur» niet bestaat en daarmee eenduidige eisen aan de vakkennis ook niet bestaan. Tegelijkertijd verwachten veel bedrijven verwachten in de toekomst werknemers met een hoger opleidingsniveau nodig te hebben. Het Opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het Technisch InstallatieBedrijf (OTIB) en de werkgeversorganisatie UNETO-VNI werken daaraan.
Kunt u nader inzicht geven in de arbeidsomstandigheden in de elektrabranche? Hoe is de scholing van de installateurs geregeld? In hoeverre kunnen hier verbeteringen in worden aangebracht?
De omvang en aard van signalen en meldingen (klachten, ongevallen) over arbeidsomstandigheden in de elektrabranche zijn relatief beperkt. De risicoanalyse van de Inspectie SZW heeft in de afgelopen jaren geen aanleiding gegeven voor een projectmatige of intensieve aanpak van werk aan elektrische installaties. Daarnaast wijst een analyse van de sinds 1998 bij de Inspectie SZW gemelde arbeidsongevallen niet op een omvangrijke veiligheidsproblematiek of een verontrustende trend.
Het samenwerkingsverband van de sociale partners in de branche, II Mens en Werk3, brengt de arbeidsomstandigheden onder de aandacht van installatiebedrijven. In dit verband wordt onder andere een Arbocatalogus voor de branche ontwikkeld. Voor installateurs zijn op veiligheid gerichte scholingsinstructies beschikbaar in de vorm van het ARBO handboekje «Blauwe Boekje» (UNETO-VNI, 2013).
De opleiding van installateurs in de branche wordt via de initiële scholing, op niveau 2, 3 of 4 mbo, geregeld. De kwalificaties komen via het Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) tot stand in overleg met het bedrijfsleven, onder andere via de branche en het opleidingsfonds OTIB. Het bedrijfsleven stemt met het Opleidings- en ontwikkelingsfonds de verdere scholingsbehoefte af. Deze wordt door private aanbieders ingevuld en waar nodig door het fonds ontwikkeld4. Voor de georganiseerde branche lijkt de scholing daarmee op orde.
Wanneer komt de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in dezen naar de Kamer? Wat is uw reactie op de stelling van brancheorganisatie Uneto-VNI dat de overheid weer toezicht moet houden? Bent u bereid gevolg te geven aan deze oproep? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op 17 juni jl. is de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 757, nr. 136). In deze brief is ook een reactie gegeven op de aanbeveling van de Onderzoeksraad om te komen tot een wettelijke uniforme erkenningsregeling voor installateurs van verbrandingstoestellen. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Alfahulpen in de thuiszorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerder gestelde vragen over «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de gemeente Oude IJsselstreek op de door u gegeven antwoorden? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, ik heb kennis genomen van de persverklaring die de gemeente Oude IJsselstreek als reactie op eerder genoemde Kamervragen heeft gepubliceerd. 2 De gemeente heeft mij geïnformeerd dat zij naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de rechtbank Midden-Nederland heeft besloten een pas op de plaats te maken met de plannen voor de algemene voorziening en in het licht van deze rechterlijke uitspraken en het voorgenomen wetsvoorstel eerst alternatieven zal onderzoeken. Dit vind ik een verstandig besluit.
Wat vindt u van de opmerking van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «nog moet zien of de (door u) aangekondigde wetgeving er ooit komt»? Is het niet zo dat de afspraken van 4 december 2015 over onder meer het verbieden van alfahulpen ook gemaakt zijn door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), die daarbij ook de gemeente Oude IJsselstreek vertegenwoordigde?
Ik heb de gemeente geconsulteerd en dit blijkt een onjuist citaat. De gemeente heeft in dit kader geschreven: «Van Rijn heeft aangekondigd een conceptversie van de nieuwe wetgeving ter consultatie voor te zullen leggen aan betrokken partijen. Dit heeft nog niet plaatsgevonden.» Op het moment van deze uitspraak was het concept wetsvoorstel nog niet ter consultatie aan de gemeenten voorgelegd. Inmiddels zijn de gemeenten geconsulteerd en heeft de gemeente Oude IJsselstreek zowel in haar persverklaring als in contact met het ministerie aangegeven dat zij zich bij een wetswijziging aan de wet zal houden en haar voorziening inricht binnen de wettelijke kaders.
Wat vindt u van de opvatting van de gemeente Oude IJsselstreek dat het niet haar taak is informatie te verschaffen over de arbeidsrechtelijke aspecten van het fenomeen alfahulp? Bent u van mening dat gemeenten zich, in het kader van de voorbeeldfunctie van de overheid, terdege rekenschap dienen te geven van bedoelde aspecten en daarover ook hun burgers (als die bijvoorbeeld moeten kiezen voor het al dan niet gebruikmaken van alfahulp) moeten informeren?
Ja, dat ben ik van mening. De gemeente Oude IJsselstreek geeft aan mij aan dit ook te doen.
Heeft u kennisgenomen van de bewering van de gemeente Oude IJsselstreek dat alfahulpen zich voor een laag bedrag prima zouden kunnen verzekeren voor zulke zaken als ziekte en werkloosheid? Bent u bereid een overzicht te verschaffen van de mogelijk- en onmogelijkheden om als alfahulp via verzekeringen of anderszins recht te kunnen doen gelden op alle arbeidsvoorwaarden die men zou hebben als sprake zou zijn van een dienstverband onder de op werknemers in de thuiszorg van toepassing zijnde cao, de daarmee gepaard gaande kosten en het vervolgens voor de alfahulpen in kwestie resterende netto inkomen? Wat vindt u een fatsoenlijk netto inkomen per uur voor een thuiszorgmedewerker na aftrek van de hiervoor genoemde kosten?
De gemeente heeft mij geïnformeerd dat zij raadsvragen heeft beantwoord over de mogelijkheden voor een alfahulp om zich vrijwillig te verzekeren voor langdurige ziekte en werkloosheid.
Ik kan u informeren dat dienstverleners aan huis die werken op basis van de Regeling dienstverlening aan huis zich vrijwillig kunnen verzekeren tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Dienstverleners aan huis kunnen alleen een WW-verzekering afsluiten in combinatie met een Ziektewetverzekering. Het dagloon van de verzekering voor de WW moet gelijk zijn aan dat van de Ziektewetverzekering. De premie van de Ziektewetverzekering en de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WIA-verzekering) kunnen worden afgetrokken van de aangifte inkomstenbelasting.
De Regeling dienstverlening aan huis is bedoeld voor particulieren die een dienstverlener willen inhuren voor huishoudelijk werk in en om het huis voor minder dan vier dagen per week. De particulier moet zorg dragen voor een veilige en gezonde werkplek, minimaal het wettelijk minimumloon en 8% vakantiegeld betalen, betaalt de dienstverlener door bij vakantie en betaalt de dienstverlener door bij ziekte voor een periode van maximaal zes weken.
De arbeidsvoorwaarden voor thuiszorgmedewerkers in dienst bij thuiszorginstellingen die huishoudelijke hulp verlenen zijn door werkgevers en werknemers vastgelegd in de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg. Voor medewerkers die werken op basis van de Regeling dienstverlening aan huis is geen algemeen verbindend verklaarde cao van toepassing. De arbeidsvoorwaarden komen in dat geval tot stand in overleg tussen de pgb-houder en de alfahulp, met als ondergrens het wettelijk minimumloon.
De discrepantie tussen het door banken gestelde beleid m.b.t. arbeidsrechten en de misstanden in de kleding- en elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het praktijkonderzoek van de Eerlijke Bankwijzer naar vakbondsvrijheid en leefbaar loon in de kleding- en elektronicasector?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Het onderzoek laat zien dat de bankengroepen hun verantwoord investeringsbeleid of verantwoord beleggingsbeleid op orde hebben. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat er verbetering nodig is in het engagement van bankengroepen op vakbondsvrijheid en leefbaar loon naar hun klanten in de elektronica- en textielsector. Ook komt naar voren dat de transparantie over de beoordeling van risico’s moet worden verbeterd als de duurzaamheidsanalyse wordt uitgevoerd door een extern bureau. Het onderzoek geeft geen volledig beeld van de gehele due diligence praktijk van de bankengroepen.
Het is teleurstellend dat de «Eerlijke Bankwijzer» concludeert dat een aantal bankengroepen hun invloed weinig tot onvoldoende gebruiken. Nederlandse bankengroepen behoren zich te houden aan de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en Guiding Principles on Business and Human Rights van de Verenigde Naties (UNGPs) en het kabinet verwacht dat de bankengroepen die een onvoldoende scoren zorgen dat zij vaker hun invloed gebruiken om hun klanten te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te produceren.
Het beleid van de meeste bankengroepen is volgens de «Eerlijke Bankwijzer» ruim voldoende tot uitstekend geregeld. Een gedegen beleid is het startpunt van goede due diligence. Ook is het positief dat vier van de negen bankengroepen ruim voldoende tot uitstekend scoren op uitvoering van hun beleid. Het uitoefenen van invloed door middel van dialoog met klanten en stemgedrag bij aandeelhoudersvergaderingen is een belangrijk onderdeel van due diligence. Dit is vastgelegd in de OESO richtlijnen en in de UNGPs.
Hoe bestempelt u het feit dat banken nalatig zijn in de zorg die ook zij dragen voor de arbeidsomstandigheden in bedrijven en sectoren waarin ze (direct dan wel indirect) investeren? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat meerdere banken feitelijk niet die zorg als hiervoor bedoeld dragen, terwijl ze op papier wel beweren dat te doen?
Banken hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hun investeringen niet verbonden zijn aan arbeidsrechtenschendingen. Zij behoren hun invloed te gebruiken om de bedrijven waarin zij investeren te bewegen tot het respecteren van vakbondsvrijheid en het betalen van een leefbaar loon. Goed beleid op maatschappelijk verantwoord ondernemen is belangrijk en het effect moet zichtbaar zijn in de praktijk.
Het rapport stelt dat twee van de onderzochte financiële dienstverleners, Aegon en Delta Lloyd, onvoldoende scoren op de praktijk, zoals het engagement met investeringsrelaties, terwijl ze op beleid hoog scoren. Dit beeld is zorgelijk.
Aegon heeft de «Eerlijke Bankwijzer» laten weten het te waarderen dat dit onderwerp onder de aandacht is gebracht. Aegon is gestart met gesprekken met twee bedrijven uit de kledingindustrie. Het richt zich daarbij tevens op leefbaar loon en vakbondsvrijheid. Dit is een positief signaal en het is belangrijk dat dit verdere opvolging krijgt.
De overige zeven onderzochte banken scoren voldoende tot uitstekend. De bankengroepen waar nog ruimte is voor verbetering zullen hun engagement moeten versterken en inzichtelijk moeten maken hoe ze dit doen.
Naar aanleiding van het rapport heeft ING laten weten zich te kunnen vinden in de analyse van de «Eerlijke Bankwijzer» dat er meer aandacht moet komen voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon. ING neemt de aanbevelingen van de «Eerlijke Bankwijzer» serieus en staat open voor suggesties ter verbetering van haar duurzaamheidsbeleid.
ABN AMRO heeft in juni 2015 aangekondigd om als eerste financiële instelling ter wereld de «Guiding Principles Reporting Framework» van de Verenigde Naties2 toe te passen op haar duurzaamheidsverslag vanaf 2016. Hiermee worden de transparantie en interne processen, gericht op het respecteren van mensenrechten, versterkt.
Kunt u toelichten welke stappen u voornemens bent te zetten om de verantwoordelijkheid van de bancaire sector beter te waarborgen? En op welke wijze? Hoe kijkt u aan tegen het koppelen van consequenties aan een op papier vastgesteld beleid dat niet overeenkomt met de praktijk?
Om sectoren te stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen onder de OESO richtlijnen en de UNGPs is het kabinet het IMVO-convenantentraject gestart. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft als één van de eerste sectoren vervolgens het initiatief genomen om te komen tot een convenant. Het kabinet ondersteunt de totstandkoming van dit convenant. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën zijn partij bij dit convenant.
Het convenant is gericht op due diligence en op de rol die banken kunnen spelen bij het voorkomen van mensenrechtenschendingen. Onder mensenrechten vallen ook de rechten zoals geformuleerd in de acht fundamentele conventies van de ILO. Het kabinet zet binnen het convenant in op afspraken die specifiek gericht zijn op arbeidsrechten, zoals leefbaar loon en vakbondsvrijheid. Het kabinet onderstreept het belang dat er afspraken worden gemaakt over transparantie en over de invloed die banken uit kunnen oefenen op klanten. Het convenant is momenteel in de afrondende fase. Het is de verwachting dat het convenant na de zomer ondertekend zal worden. U wordt hierover geïnformeerd in de brief over de voortgang van de IMVO-convenanten die voor de begrotingsbehandeling naar uw Kamer wordt gestuurd.
Bent u verrast door de resultaten van het onderzoek, ook in het licht van uw inspanningen met de financiële sector om tot convenanten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te komen? Wanneer verwacht u dat het IMVO-convenant met de bancaire sector wordt afgesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid aan de Kamer in uw beantwoording op deze vragen, en daarmee voorafgaand aan het af te sluiten IMVO-convenant, toe te lichten hoe u misleidende communicatie vanuit de sector over diens inzet ten aanzien van arbeidsrechten in de toekomst wil voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Van Rijn gaat ingrijpen bij 'foute' gemeenten' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van Rijn gaat ingrijpen bij «foute» gemeenten»?1
Ja.
Deelt de mening dat maatwerk leveren een van de leidende principes is bij de verschillende decentralisaties, dus ook die met betrekking tot de Participatiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat maatwerk leidend principe dient te zijn bij de begeleiding richting de arbeidsmarkt. Bij de decentralisaties zijn bevoegdheden en taken belegd bij de gemeente die het dichtst bij de burger staat en de gemeente moet daarbij ruimte hebben om de uitvoering van de wet af te stemmen op de lokale omstandigheden. Zoals aangegeven in de brief die de Minister en ik op 14 maart 2016 aan de Tweede Kamer hebben gezonden over de ministeriele verantwoordelijkheid in het kader van de Participatiewet (Pw), is vanuit deze visie de decentralisatie gepaard gegaan met een aanzienlijke deregulering en derapportage en bevat de centrale regelgeving vooral bepalingen waarvan ook door het parlement is geoordeeld dat differentiatie naar lokale omstandigheden niet wenselijk is.
In artikel 18 Pw is geregeld dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De wijze waarop het college invulling geeft aan deze wettelijke opdracht, is een lokale aangelegenheid. Ten aanzien van de re-integratievoorzieningen is van belang dat in artikel 8a Pw is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en dat de gemeenteraad hierbij in ieder geval moet bepalen onder welke voorwaarden de tot de doelgroep behorende personen, en werkgevers van deze personen, in aanmerking komen voor in de verordening omschreven voorzieningen en hoe deze voorzieningen evenwichtig over de personen worden verdeeld, rekening houdend met omstandigheden, zoals de zorgtaken, en het feit, dat de persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort of gebruik maakt van de voorziening beschut werk of een andere structurele functionele beperking heeft. Blijkens artikel 10 Pw hebben de tot de doelgroep behorende personen, conform de gemeentelijke verordening, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten. Hiermee wordt gemeenten de ruimte geboden en de verantwoordelijkheid gegeven om bij re-integratieondersteuning maatwerk toe te passen. De controle op de uitvoering door het college van de lokale voorschriften, is een taak van de gemeenteraad. In de handhaving daarvan heeft het Rijk in beginsel geen taak. Alleen indien sprake is van een ernstig onrechtmatig handelen of nalaten door het college ten aanzien van rijksvoorschriften, kan het Rijk zich bemoeien met de keuzen die op lokaal niveau worden gemaakt. Met betrekking tot re-integratieactiviteiten in het kader van de Pw geldt dan ook dat wanneer de gemeentelijke verordening voldoet aan de bij wet gestelde eisen, de keuzen van het college bij de uitvoering van de verordening in individuele gevallen geen aanleiding kunnen geven tot ingrijpen door het Rijk. Een burger die zich in zijn specifieke situatie benadeeld acht door een beslissing van het college, kan zich daartegen verweren via bezwaar en beroep.
De in de vraag gelegde relatie met de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) is op zich begrijpelijk, maar behoeft de volgende nuancering. Voor de Wmo 2015 geldt dat de Centrale Raad van Beroep recent enkele uitspraken heeft gedaan die tot gevolg hebben dat niet alleen de in beroep betrokken gemeenten hun beleid zullen moeten aanpassen, maar ook een aantal andere gemeenten. In verband hiermee heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegd dat hij nauwgezet zal volgen dat gemeenten zich aan de door de Centrale Raad van Beroep gestelde grenzen houden en dat hij zo nodig zal optreden indien dit niet gebeurt.
Deelt u de mening dat bedoeld maatwerk (te vertalen als «je inwoners kennen, weten wie het zijn, wat ze kunnen, wat ze willen en wat er voor nodig is om daar te komen») leidend dient te zijn in het kader van het begeleiden van mensen die op een uitkering zijn aangewezen richting de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u bijvoorbeeld het zonder rekening te houden met iemands» persoonlijke omstandigheden iedereen «een week achter de vuilniswagen zetten» een passende vorm van maatwerk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in voorkomende gevallen in te grijpen bij gemeenten die bedoeld maatwerk niet leveren en (onvoldoende) rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van mensen, net zoals uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De uitspraak van de Raad van State dat Haagse subsidieregels die topsalarissen verbieden in strijd zijn met de wet |
|
John Kerstens (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State d.d. 4 mei 2016, waarin de Raad van State heeft bepaald dat subsidieregels van de gemeente Den Haag die topsalarissen verbieden, in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht, omdat aan een subsidieontvanger alleen verplichtingen mogen worden opgelegd als die «strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie» en het voorkomen van topsalarissen niet het doel van een subsidie is?1
Ik lees de uitspraak zo dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van oordeel is dat in subsidieverhoudingen geen verplichtingen kunnen worden opgelegd die te ver verwijderd zijn van het doel van de subsidie. Ik concludeer daaruit dat er grenzen zitten aan het nastreven van bepaalde beleidsdoelen met behulp van subsidie. De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft met deze uitspraak het topinkomensbeleid van de gemeente Den Haag, zoals vastgelegd in de Haagse Kaderverordening Subsidieverstrekking, onverbindend verklaard.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen hebt gezegd dat de Algemene wet bestuursrecht voldoende mogelijkheden biedt voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden en dat u niet voornemens bent om de wetgeving te wijzigen?2 Ziet u na de uitspraak van de Raad van State wél aanleiding om de wet te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in antwoord op eerdere vragen – over de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van 25 juni 2014 in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron4 – aangegeven dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijkheden biedt om subsidievoorwaarden in relatie tot topinkomens te stellen. Zo kan worden bepaald dat de subsidie wordt geweigerd in het geval de subsidieontvanger niet aannemelijk kan maken dat de subsidie niet zal worden besteed aan inkomens boven het bezoldigingsmaximum van de WNT. Er kunnen ook grenzen worden gesteld aan de subsidiabele kosten, waaronder de subsidiabele loon- en overheadkosten.
In overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en betrokken gemeenten en provincies is gewerkt aan een handreiking met modelaanpakken die aansluiten bij huidige wettelijke kaders. Ik heb de Tweede Kamer in januari geïnformeerd dat met name gemeenten kritisch zijn over de meerwaarde en de uitvoerbaarheid van de ontwikkelde modelaanpakken5. Daarom heeft de concepthandreiking geen definitieve status gekregen. Wel heb ik onderzocht of aan de bezwaren bij de concepthandreiking tegemoet kan worden gekomen. De VNG en betrokken gemeenten hebben mij daarbij in overweging gegeven een wettelijke basis te creëren voor topinkomensnormering door decentrale overheden.
De bezwaren van gemeenten hebben vooral te maken met het overgangsrecht van de WNT: bezoldigingen boven de norm worden volgens hen nog te lang gerespecteerd. Zij willen de subsidie kunnen korten, ook als de overgangsperiode nog loopt. Als er een wettelijke basis voor topinkomensnormering door decentrale overheden wordt opgenomen in de WNT, zijn die decentrale overheden vervolgens gebonden aan alle normen van de WNT, inclusief het overgangsrecht. Deze overgangsregeling was nodig om een «fair balance» te bewerkstelligen tussen het met de WNT gediende doel en de inbreuk die de WNT maakt op het eigendomsrecht, zoals beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Voor een zodanige wettelijke basis in een andere wet, zoals de Awb, geldt dat decentrale overheden ook dan gebonden zijn aan het overgangsrecht. Er kan dus niet aan de bezwaren van gemeenten tegemoet worden gekomen door in enige wet een wettelijke basis te creëren voor topinkomensnormering door decentrale overheden.
Wat is de stand van zaken van de «verkenning» of «handreiking» over de mogelijkheden voor decentrale normering van topinkomens die u in uw brieven van 10 juli 2014 en 9 juli 2015 heeft aangekondigd?3
Zie antwoord vraag 2.
Overtreding van de Arbowet door PostNL |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «PostNL overtreedt arboregels pakketbezorgers»?1
Ja.
In hoeverre komt de door PostNL gebruikte constructie om via zelfstandige postbezorgers de arboregels te omzeilen vaker voor in de pakkettenbranche? Welke andere bedrijven hebben gebruik gemaakt van vergelijkbare constructies of maken hier nog steeds gebruik van? Zijn er eerder in de pakkettensector boetes opgelegd voor het ontwijken van de arboregels?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 september 20152 heb ik een beeld geschetst van de inzet van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de pakketpostsector, op basis van interviews met de vier grootste bedrijven. Daarin heb ik aangegeven dat PostNL in aanzienlijke mate werkt met zzp’ers. De andere bedrijven met een groot marktaandeel op het gebied van bezorging bij particulieren (DHL, DPD, GLS) stellen alleen te werken met subcontractors die personeel in dienst hebben (zelfstandigen met personeel, zmp’ers). Bij het lopende onderzoek van de Inspectie SZW in de sector is echter gebleken dat de aanbieders van pakketbezorging bijna allemaal in meer of mindere mate gebruik maken van de inzet van zelfstandige pakketbezorgers. PostNL zet verreweg de meeste zelfstandigen in. PostNL heeft inmiddels bekendgemaakt dat aan zzp’ers een arbeidsovereenkomst is aangeboden en dat er geen nieuwe zzp’ers worden ingezet.
Er zijn in de pakkettensector de laatste tien jaar een vijftal ongevallen gebeurd waarbij overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgesteld. Daarvoor zijn ongevallenboeterapporten opgemaakt.
Wat is uw algemene beeld over de naleving van de arboregels in de pakkettensector? Is er wat u betreft voldoende verbetering in vergelijking met de eerder uitgevoerde «verkenning naar de arbeidsomstandigheden in de pakketdienstensector»? Ziet u in de situatie bij PostNL aanleiding om nadere actie te ondernemen om deze naleving te bevorderen en om ontwijking van arboregels krachtiger te bestrijden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Naar aanleiding van de verkenning pakketdienstensector heeft de Inspectie SZW actie ondernomen en zijn, om de naleving van arboregels te bevorderen, zeven handhavingstrajecten onder pakketkoeriers ingezet, waaronder een traject bij PostNL. Deze trajecten lopen nog.
In algemene zin kan geconstateerd worden dat er in de sector meer aandacht voor arbeidsomstandigheden is. De sector heeft de branche-RI&E nader uitgewerkt en beter geschikt gemaakt voor toepassing in deze specifieke markt. Daarnaast blijkt uit de gesprekken met werkgevers dat het besef aanwezig is dat zij tekort zijn geschoten in de inventarisatie van arbeidsrisico’s en het nemen van maatregelen en dat ze inmiddels initiatieven nemen voor vernieuwing en verbetering van de RI&E, het plan van aanpak en toepassing op de werkvloer.
Daarmee worden stappen gezet in de goede richting, maar het is nog te vroeg om te constateren dat de situatie op de werkvloer daadwerkelijk voldoende is verbeterd. Ik wacht de resultaten van de lopende acties en initiatieven af. Mochten die niet leiden tot voldoende verbetering, dan zal ik nadere actie overwegen.
Deelt u de mening dat het onlangs aangekondigde sectoroverleg tussen sociale partners zich bij uitstek leent voor afspraken over bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden?
Ja. Ik juich overleg over verbetering van de arbeidsomstandigheden altijd toe. Het is echter de keuze van de sociale partners welke onderwerpen zij onderdeel laten uitmaken van een sectoroverleg.
Het gebruik van chroom-6 verf bij de NS-Werkplaats in Tilburg |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Honderden te werk gestelde Tilburgers mogelijk blootgesteld aan giftig chroom-6»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat tussen 2004 en 2011 581 deelnemers aan een re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats in Tilburg in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld met gezondheidsklachten?
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
De gemeente Tilburg geeft aan dat mensen zich met vragen of voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Volgens de gemeente Tilburg hebben zich daar tot 23 mei 128 mensen gemeld. 64 van hen hebben zich gemeld voor een gericht medisch gesprek.
Hoeveel mensen hiervan gezondheidklachten hebben is bij mij niet bekend.
Kunt u nader inzicht geven in of er bij re-integratietrajecten voldoende aandacht besteed wordt aan arbeidsomstandigheden en veiligheid? Welke verbeteringen kunnen hierin aangebracht worden?
Het uitvoeren van re-integratietrajecten is een puur decentrale gelegenheid. Ik beschik daardoor niet over overkoepelende gegevens over de arbeidsomstandigheden bij re-integratietrajecten.
In hoeverre zijn de deelnemers aan het re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats beschermd tegen giftige verf? Wie droeg bij de werkzaamheden verantwoordelijkheid voor een adequate bescherming van de deelnemers? In hoeverre is er gedurende de periode van 2004 tot nu contact geweest over de bescherming van werkenden tegen giftige stoffen op de NS-Werkplaats in Tilburg tussen de NS, de gemeente Tilburg en de arbeidsinspectie/Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft geen kennis van de situatie in die periode over de bescherming van de deelnemers aan het traject. Er is in die periode geen contact geweest met de NS en/of de gemeente Tilburg over dit onderwerp.
Volgens informatie op de website van de gemeente Tilburg hebben de deelnemers aan het re-integratietraject persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen die hen bij juist gebruik voldoende bescherming boden.
Volgens informatie van de NS is er geregeld overleg geweest over de werkzaamheden tussen de gemeente Tilburg en de NS. NS geeft aan dat Nedtrain persoonlijke beschermingsmiddelen en arbeidsmiddelen beschikbaar heeft gesteld.
Wie kan er aansprakelijk gesteld worden voor eventuele gezondheidsschade bij de deelnemers? Deelt u de mening dat de deelnemers aan re-integratietrajecten op de NS-Werkplaats in Tilburg recht hebben op dezelfde tegemoetkoming als werknemers van NedTrain en bij defensie die bij hun werk ook in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Bent u bereid de deelnemers de mogelijkheid te bieden om zich medisch te laten onderzoeken door een onafhankelijk medisch bureau? Bent u bereid de deelnemers in geval van gezondheidsschade financieel tegemoet te komen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Zo is het ook niet aan mij om uitspraken te doen over het recht op tegemoetkoming, noch om eventuele gezondheidsschade van de deelnemers financieel te vergoeden.
Op dit moment heeft NS volgens informatie van NS 1 concrete schadeclaim ontvangen, waarbij causaliteit tussen werkzaamheden en gezondheidsklachten nog onderzocht moet worden.
Uit communicatie van de gemeente Tilburg blijkt dat deelnemers zich voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Is het «onafhankelijk onderzoek [...] om een helder beeld van de situatie binnen NedTrain te krijgen»2 inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten en welke acties worden naar aanleiding hiervan ondernomen? In welke gemeenten is er gewerkt met oude treinstellen en zijn mensen in aanraking gekomen met chroom-6? Zo nee, wanneer verwacht u dat het onderzoek afgerond zal zijn?
Volgens NS is het onderzoek binnen Nedtrain naar de huidige werkomstandigheden inmiddels afgerond en vastgelegd in een Risico Inventarisatie en Evaluatie rapport. Het onderzoek heeft laten zien dat bij bepaalde werkzaamheden op de locaties Haarlem, Berkel-Enschot, Leidschendam, Onnen en Maastricht medewerkers in aanraking kunnen komen met chroom-6 tijdens schuur/slijpwerkzaamheden. Hoewel hier sprake is van gecontroleerde omstandigheden zijn in afstemming met o.a. een onafhankelijke specialist, de Inspectie SZW en de Ondernemingsraad aanvullende verbetermaatregelen getroffen.
Ten aanzien van historisch onderzoek heeft NedTrain een verkenning gedaan naar de situatie rondom chroom-6 in het verleden. Het doel van de verkenning was vaststellen welke informatie over het verleden beschikbaar is en hoeveel er op dit moment bekend is ten aanzien van de samenstelling van verf en de werkwijzen op zowel huidige als oude locaties. Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat er sinds 1990 geen chroom-6 meer is verwerkt in de verf van treinen.
Naast de bovengenoemde werkplaatsen zijn er in het verleden werkzaamheden verricht aan oude treinstellen in de nu gesloten werkplaatsen Zwolle, Tilburg, Rotterdam en Amersfoort. Op dit moment kan nog niet gezegd worden in hoeverre hier werkzaamheden zijn verricht waarbij mogelijkerwijs blootstelling aan chroom-6 aan de orde is geweest.
Op basis van deze verkenning en op advies van de Onafhankelijke Commissie zal een besluit worden genomen over de wijze waarop een verdiepend vervolgonderzoek naar het verleden zal worden uitgevoerd.
Een ongeval met een hoogwerker |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Twee personen overleden na val uit hoogwerker Zaltbommel»?1
Ja.
Hoeveel soortgelijke ernstige ongevallen met hoogwerkers zijn u bekend de afgelopen vijf jaar?
Er zijn geen andere arbeidsongevallen bekend waarbij een werkbak van een verreiker gevallen is en waar slachtoffers bij zijn gevallen. In Zaltbommel werd een verreiker gebruikt, dit is een type hoogwerker waarmee de last of werkbak op hoogte verplaatst kan worden.
Het aantal ongevallen dat de afgelopen jaren met hoogwerkers heeft plaatsgevonden, komt neer op gemiddeld 14 ernstige ongevallen per jaar (waarbij werknemers slachtoffer waren).
Welke opleidingseisen gelden er voor mensen die werken met hoogwerkers? Hoe is certificering in de sector geregeld?
Voor personen die werken met hoogwerkers gelden de algemene bepalingen in de Arbowet. In artikel 8 van de Arbowet is geregeld dat werkgevers ervoor moeten zorgen dat werknemers doeltreffend worden ingelicht over hun werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Ook zijn werknemers verplicht om overeenkomstig opleiding en de door de werkgever gegeven instructies zorg te dragen voor eigen veiligheid en van andere betrokken personen (artikel 11 Arbowet). Instructie over het juist gebruik van arbeidsmiddelen en het opvolgen van de instructie valt onder deze verplichtingen.
Daarnaast stelt artikel 7.6 van het Arbobesluit dat arbeidsmiddelen waarvan het gebruik een specifiek gevaar voor de veiligheid van de werknemers kan opleveren, alleen door werknemers gebruikt mogen worden die met het gebruik belast zijn. Dit moeten dus daarvoor geïnstrueerde werknemers zijn. In artikel 7.11a van het Arbobesluit wordt voorts geregeld dat een bij een arbeidsmiddel behorende gebruiksaanwijzing in begrijpelijke vorm ter kennis wordt gebracht van de betrokken werknemers. Ook is vastgelegd dat men voor het bedienen van hijs- en hefwerktuigen over specifieke deskundigheid moet bezitten in artikel 7.18 van het Arbobesluit.
Er is geen verplicht certificaat voor het personeel dat werkt met hoogwerkers. Om de vereiste specifieke deskundigheid te verwerven worden in de markt opleidingen aangeboden die worden afgesloten met een certificaat. Een certificaat toont aan dat een opleiding is gevolgd. Voor de hoogwerker zelf moet op grond van artikel 7a van het Warenwetbesluit machines een geldig certificaat van goedkeuring beschikbaar zijn.
Ziet u in dit ongeval aanleiding om nader onderzoek te doen naar de veiligheid van hoogwerkers? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de branche?
De Inspectie SZW onderzoekt het ongeval. Het is nu te vroeg om duiding te geven over de oorzaak van het ongeval en uitspraken te doen over eventueel te ondernemen acties of te treffen maatregelen.
Het bericht dat de alternatieve arbeidsinkomensquote momenteel relatief laag is |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1
Ja.
Kunt u een appreciatie geven van deze nieuwe wijze van berekenen van de arbeidsinkomensquote (AIQ) zoals De Nederlandsche Bank (DNB) die voorstelt?
De AIQ geeft weer welk deel van de netto toegevoegde waarde (nationaal inkomen) van bedrijven de beloning vormt voor arbeid (werknemers en zelfstandigen). Het is opvallend dat de alternatieve AIQ zoals DNB die berekent duidelijk afwijkt van de reguliere AIQ. Dit verschil wordt voor een klein deel veroorzaakt door de afbakening van sectoren. De reguliere AIQ van de marktsector is exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ van bedrijven weer. Een belangrijker verschil is echter de manier waarop met de operationale winsten van banken op woninghypotheken wordt omgegaan. Hogere winsten van banken op woninghypotheken drukken de AIQ zoals berekend door het CPB. Bij de alternatieve AIQ is dit minder het geval. Ten slotte speelt in de berekening een cruciale rol hoe het looninkomen van zelfstandigen wordt berekend. In de reguliere AIQ wordt hiervoor het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers gebruikt. In de alternatieve AIQ wordt het gemengd inkomen van zelfstandigen als looninkomen gezien.
De reguliere en alternatieve AIQ zijn lastig te vergelijken. Het CPB besteedde in het CEP 2014 aandacht aan de mogelijke vertekeningen die bij de AIQ die zij berekenen, een rol kunnen spelen. Bij deze alternatieven is onder andere gekeken naar de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen, maar ook naar een mogelijke vertekening van de winsten in de financiële sector. Dit laatste speelt bij de bedrijven AIQ geen rol.
Doordat de verschillende maatstaven lastig met elkaar te vergelijken zijn, nodigen de verschillende berekeningswijzen vooral uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen en de vergoeding voor bankdiensten op woninghypotheken daarin zou moeten worden meegenomen. Daarnaast is het zinvol te onderzoeken of de verschillen zich concentreren in specifieke bedrijfstakken. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.
Hoe beoordeelt u het forse verschil tussen deze nieuwe maatstaf van de AIQ ten opzichte van de door het Centraal Planbureau (CPB) gehanteerde AIQ?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u hierbij ingaan op het feit dat de AIQ momenteel niet alleen lager is op basis van deze berekening maar dat deze ook in historisch perspectief op een laag niveau staat?
Om echt iets te kunnen zeggen over het historische perspectief is het noodzakelijk om verder in de tijd terug te kunnen kijken, en om een eenduidige manier van berekenen van de AIQ overeen te komen. In de periode 1995–2015 die DNB weergeeft worden de laatste 8 jaar sterk beïnvloed door de crisis. Om te kunnen zien of dergelijke afwijkingen bij de (alternatieve) AIQ na eerdere economische crises ook zijn voorgekomen, hebben we eigenlijk een langere tijdsreeks nodig. Op dit moment is het niet mogelijk om deze tijdsreeks te maken, vanwege een revisie in de Nationale Rekeningen.
DNB stelt «In de afgelopen twee decennia vormt het toegerekend loon van zelfstandigen waarschijnlijk een overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen»; wat vindt u van de rol die ZZP-schap speelt in het geconstateerde lagere aandeel van de lonen?
In de kabinetsreactie op het IBO ZZP ben ik eerder ingegaan op de inkomenspositie van zelfstandigen. Een minderheid van de zzp’ers wordt zzp’er bij dreigende werkloosheid of omdat zij geen (geschikte) baan in loondienst kunnen vinden. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is hierdoor waarschijnlijk extra werkgelegenheid ontstaan, deels doordat zzp'ers tegen lagere kosten kunnen werken dan werknemers. Dit kan vooral in de crisis en vlak na de crisis een rol hebben gespeeld. De overgrote meerderheid van de zzp’ers in Nederland geeft aan ervoor te hebben gekozen vanwege de vrijheid en onafhankelijkheid. Ze zijn tevreden over hun keuze.
Gemiddeld is de populatie zzp’ers wat betreft inkomen niet slechter af dan de populatie werknemers2, maar de spreiding binnen de populatie zzp’ers is veel groter. Er zijn hierdoor relatief veel zzp’ers met een laag inkomen. Dit lagere bruto inkomen wordt gecompenseerd door de lagere belasting- en premiedruk en een hogere toeslagenaanspraak waardoor het besteedbaar inkomen gelijk is aan dat van de populatie werknemers.
Om de groep kwetsbare zzp’ers te ondersteunen, is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd en wordt de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties ingevoerd. Daarnaast zal het Lage Inkomensvoordeel ervoor zorgen dat juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt het verschil tussen een werknemersrelatie en zzp’schap wordt verkleind.
Hoe duidt u de volgende zinsnede: «Daarnaast is de overschatting van het arbeidsinkomen van zelfstandigen sterker geworden sinds de financiële crisis»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bij DNB nagaan wanneer nadere sectorale uitsplitsingen voor handen zullen zijn? Is daarbij bekend naar welke sectoren zal worden gekeken in het vervolg van dit onderzoek?
DNB, CBS en CPB doen momenteel gezamenlijk onderzoek naar de databeschikbaarheid en een nieuwe definitie van de AIQ, waarbij ook naar sectoren wordt gekeken. Het aggregatieniveau van de sectoren waarvoor lange reeksen beschikbaar zijn maakt deel uit van dit onderzoek.
Welke uitleg geeft u aan het feit dat bedrijven volop profiteren van lage rentestanden en economisch herstel maar werkenden -behoudens de fiscale maatregelen van dit jaar- nauwelijks profiteren?
In de juniraming van het CPB is te lezen dat de bezettingsgraad van de industrie weer terug is op het langjarig gemiddelde, wat een indicatie is dat de kapitaalgoederen niet meer onderbenut worden. Dit beeld wordt bevestigd door de groei van de investeringen, die volgens het CPB het gevolg is van toenemende bestedingen en de lage rente. Bedrijven zouden hun productiecapaciteit niet of in mindere mate uitbreiden als hun kapitaalgoederenvoorraad nog sterk onderbenut is. Doordat de investeringen de komende jaren harder groeien dan het bbp, komt de investeringsquote in 2017 weer uit boven het langjarig gemiddelde.
Van een sterk opwaarts effect op de lonen vanuit overbezetting is echter nog geen sprake, door de nog steeds ruime arbeidsmarkt. De economie herstelt en de onbenutte productiecapaciteit vermindert, maar de nog steeds hoge werkloosheid drukt de stijging van lonen. Het beschikbare arbeidspotentieel is namelijk nog niet volop ingezet; het aantal mensen dat werk zoekt of terug zou willen keren op de arbeidsmarkt, is nog relatief hoog, als gevolg van de grote stijging in werkloosheid in de crisisjaren.
De verwachting is wel dat de lonen (contractlonen en incidenteel) in 2016 en 2017 groeien met ruim 2% door de groei van de arbeidsproductiviteit. In combinatie met een geringe groei van de producentenprijzen stijgt de reguliere AIQ voor de marktsector licht.
Wat zegt de langjarige analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de verhouding tussen lonen en arbeidsproductiviteit?
Het CBS heeft eind vorig jaar een studie uitgebracht waaruit blijkt dat tot en met 2008 de arbeidsproductiviteit gemiddeld sneller groeide dan de reële beloning3. In het crisisjaar 2009 groeiden de twee naar elkaar toe. De productiviteit nam onder druk van de crisis af, terwijl de beloning nog bleef stijgen. Dit komt doordat arbeidsovereenkomsten voor langere tijd gelden, waardoor een looncorrectie op korte termijn niet mogelijk is.
Na 2009 groeide het verschil tussen de arbeidsproductiviteit en de reële beloning: de arbeidsproductiviteit herstelde zich snel, terwijl de beloning tot en met 2013 alleen maar afnam. Deze tegengestelde beweging van de beloning en de productiviteit na 2009 kan voor een deel worden verklaard door de toegenomen werkloosheid.
Deelt u de mening dat ook die analyses duiden op ruimte voor meer loonstijgingen? Wat is de oorzaak dat die niet van de grond kwamen de afgelopen jaren?
Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om conclusies te trekken over de loonruimte, zeker niet voor werknemers. Volgens het CPB loopt in de periode 1970 – 2012 de productiviteit niet uit de pas met de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken kan verschillen.
Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.
Wat heeft het kabinet na de Algemene financiële beschouwingen ondernomen om tot hogere lonen te komen zoals in dat debat is verzocht?
Zie antwoord vraag 10.
Welke aanvullende acties bent u bereid te ondernemen om tot hogere beloningen van werkenden te komen?
Zie antwoord vraag 10.
De arbeidsomstandigheden van de beveiliging op Schiphol |
|
Sadet Karabulut , John Kerstens (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «FNV dreigt met acties beveiligers op Schiphol»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de arbeidsomstandigheden van de beveiligers op Schiphol ondanks eerdere beloften hiertoe niet verbeterd zijn? In hoeverre kunnen de veiligheidsrisico’s toenemen vanwege deze situatie?
Op 31 maart jl. heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu Kamervragen beantwoord van het Kamerlid Smaling over bovengenoemde berichtgeving.
Het is van belang dat serieus aandacht wordt besteed aan het beeld dat de FNV schetst over de arbeidsomstandigheden van de beveiligers op Schiphol. Het is de taak van de werkgever, in dit geval de beveiligingsbedrijven, te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en om – met instemming van de werknemers – de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. In het kader van de CAO Particuliere Beveiliging zijn afspraken gemaakt over de arbeidsomstandigheden. Het is aan CAO-partijen om elkaar aan te spreken op de gemaakte afspraken.
Er zijn geen klachten gemeld bij de Inspectie SZW door medewerkers, vakbonden of OR over de arbeidsomstandigheden bij beveiligingsbedrijven op Schiphol. Mochten medewerkers klachten melden bij de Inspectie SZW dan kan alsnog worden overgegaan tot onderzoek. In geval van klachten van een OR of vakbonden over de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie.
Schiphol heeft te voldoen aan wettelijk gestelde eisen ten aanzien van de beveiliging van de luchthaven. De Minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de beveiliging van de burgerluchtvaart. Zoals in antwoord op vraag 4 van de hierboven genoemde Kamervragen van het Kamerlid Smaling is aangegeven, houdt de Koninklijke Marechaussee toezicht op de naleving van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de beveiliging van de burgerluchtvaart. De uitkomsten daarvan geven geen aanleiding tot zorgen ten aanzien van het veiligheidsniveau.
Klopt het dat aan de TNO-adviezen uit 2010 over de situatie op Schiphol zeer beperkt uitvoering wordt gegeven? Wordt de maximale statijd van 120 minuten nog steeds structureel overschreden? Wat is de stand van zaken wat betreft het nieuwe TNO rapport?
In de huidige CAO zijn afspraken vastgelegd over de toepassing van het TNO-advies uit 2010. In de CAO staan afspraken over een maximale statijd van 150 minuten.
Naar aanleiding van het verschijnen van een nieuw TNO rapport over statijden hebben Schiphol en de beveiligingsbedrijven op 26 april 2016 een gezamenlijke verklaring uitgegeven. Hierin wordt gesteld dat de werkgroep Statijden van het Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging – waarin werkgevers, werknemers en Schiphol zitting hebben – gaat onderzoeken in hoeverre de aanbevelingen uit het TNO rapport van april 2016 praktisch en haalbaar te implementeren zijn. De afspraak is dat hier in juni duidelijkheid over is.
TNO beveelt in het nieuwe rapport een maximale statijd van 120 minuten aan bij de centrale security in de vertrekhallen 1, 2 en 3 in verband met een mogelijk verminderde alertheid van de beveiligingsmedewerkers bij een statijd van meer dan 120 minuten. Voor de andere securitypunten op de luchthaven kan worden volstaan met de maximale statijd van 150 minuten conform de huidige CAO. Beveiligingsbedrijven en Schiphol staan in beginsel positief tegenover deze aanbevelingen. Schiphol en de beveiligingsbedrijven hebben aangegeven dat, totdat de aanbevelingen uit het nieuwe TNO-rapport zijn vertaald in praktische en haalbare afspraken over statijden, de norm die in de huidige CAO staat – een maximale statijd van 150 minuten – strikt wordt nageleefd.
TNO en de vakbonden bevelen daarnaast aan om een aantal voorzieningen op de werkplek te verbeteren. Het gaat hier om zaken als de temperatuur, tocht, daglicht, ergonomie, geluid en geur. Beveiligingsbedrijven en Schiphol hebben aangegeven hierop actie te ondernemen en gesprekken te voeren met betrokkenen en arbodeskundigen over hoe knelpunten aangepakt kunnen worden. Schiphol en de beveiligingsbedrijven stellen dat inmiddels op diverse plekken de temperatuur en verlichting is aangepast. Naar andere knelpunten wordt een onderzoek ingesteld met de intentie deze knelpunten op korte termijn op te lossen.
Bent u bereid Schiphol in deze aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid als opdrachtgever? Bent u bereid dit te doen in uw rol als aandeelhouder bij de eerstvolgende aandeelhoudersvergadering? Zo niet, waarom niet?
Goed opdrachtgeverschap vereist dat ook een opdrachtgever, als partij in de keten, rekening houdt met de verplichtingen waar een opdrachtnemer aan moet voldoen. Schiphol is als opdrachtgever in overleg met de vakbonden en beveiligingsbedrijven over de arbeidsomstandigheden zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3. Er is daarom geen reden dit onderwerp op de aandeelhoudersvergadering te agenderen.
Wat is uw reactie op de stelling van de FNV dat de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van beveiligers onder druk staan vanwege de «extreme marktwerking» op Schiphol? Klopt het dat beveiligers knelpunten ervaren in de aansturing door Schiphol en dat zij zich zorgen maken dat veiligheidsbelangen in de knel komen door commerciële belangen van de opdrachtgever? In hoeverre zouden dit soort knelpunten voorkomen kunnen worden door de inkoop en aansturing van de luchthavenbeveiliging weer in handen te leggen van een instantie die – anders dan Schiphol – geen winstoogmerk heeft?
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt primair bij de beveiligingsbedrijven als werkgevers. Tegelijkertijd ziet Schiphol het – vanuit goed opdrachtgeverschap – als haar verantwoordelijkheid om er op toe te zien dat de bedrijven op de luchthaven goed met hun personeel omgaan. Schiphol heeft bericht dat het bij de aanbesteding van de securitycontracten destijds veel aandacht heeft besteed aan de sociale aspecten van werkgeverschap.
Schiphol dient daarnaast te voldoen aan wettelijk gestelde eisen ten aanzien van het niveau van de beveiliging van de luchthaven. De Koninklijke Marechaussee houdt hier toezicht op. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is er geen aanleiding tot zorgen ten aanzien van het veiligheidsniveau.
Dit borgt in voldoende mate de veiligheidsbelangen op Schiphol. Er is derhalve geen toegevoegde waarde om de luchthavenbeveiliging in handen te leggen van een publiek orgaan.
Klopt het dat overwogen wordt om de luchthavenbeveiliging deels met publiek geld te financieren? Deelt u de opvatting dat hierin een aanvullende reden kan liggen om de inkoop en aansturing van de luchthavenbeveiliging weer bij een publiek orgaan te beleggen? Zo niet, waarom niet?
Op 29 april jl. is de Actieagenda Schiphol aan de Kamer aangeboden. Hierin wordt aangegeven dat het kabinet in overleg met Schiphol in 2016 de mogelijkheden uitwerkt voor innovatieve maatregelen en investeringen op het gebied van security, inclusief de financieringsmogelijkheden daarvoor. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is er geen toegevoegde waarde in het onderbrengen van taken bij een publiek orgaan.
De uitbuiting van Roemeense scheepbouwers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse scheepswerven buiten Roemenen uit»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat een Roemeense werknemer in de Nederlandse scheepsbouw ongeveer 1 euro bruto per uur ontvangt terwijl het wettelijk minimum uurloon in Nederland in ieder geval € 8,80 bedraagt?
Het wettelijk minimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 januari 2016 bij een 40-urige werkweek ten minste € 8,80 bruto per uur. Het wettelijk minimumloon kan bestaan uit een basisloon aangevuld met vergoedingen voor onkosten. Uit de berichtgeving maak ik op dat in deze casus de vergoedingen een groot deel van het totale loon vormen. Dat is toegestaan, mits de vergoedingen niet bedoeld zijn om noodzakelijke kosten te dekken die samenhangen met het vervullen van de dienstbetrekking. Met de Wet aanpak schijnconstructies is geregeld dat werkgevers inzichtelijk moeten maken op de loonstrook waar een onkostenvergoeding precies voor bedoeld is. Zodoende kan de Inspectie SZW beter controleren of de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt nageleefd.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een schijnconstructie en een verdienmodel van de werkgevers in de scheepsbouw?
In de memorie van toelichting bij de Wet aanpak schijnconstructies heeft de regering schijnconstructies gedefinieerd als constructies, al dan niet grensoverschrijdend, waarmee werkgevers de randen van de wet opzoeken of er ook overheen gaan. De feitelijke situatie wijkt bij schijnconstructies af van de (papieren) situatie zoals die wordt voorgespiegeld met als doel het oneigenlijk concurreren op arbeidsvoorwaarden.2 Indien de berichtgeving juist is, is hier mijns inziens sprake van een schijnconstructie. Bij detachering dient sprake te zijn van een tijdelijke situatie. Indien werknemers vijf of zelfs tien jaar gedetacheerd zouden zijn, kan mijns inziens niet gesproken worden van tijdelijkheid. De detacheringsrichtlijn zou dan niet van toepassing moeten zijn. Naar mijn mening zou dan gewoon het vrij verkeer van werknemers – met de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden en afdracht van belasting en sociale premies – moeten gelden.
Kunt u aangeven of het volgens de detacheringsrichtlijn is toegestaan dat voor hetzelfde werk het fiscaal loon in Nederland anders kan zijn dan in Roemenië?
De detacheringsrichtlijn regelt welke arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn bij tijdelijke dienstverlening in een ander land. In welk land loonbelasting dient te worden betaald is bij detachering afhankelijk van belastingverdragen. In het Belastingverdrag met Roemenië is afgesproken dat iemand in een tijdvak van twaalf maanden maximaal 183 dagen mag werken terwijl er belasting in het zendende land wordt betaald.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk en niet uit te leggen is dat in de scheepsbouw in Nederland een Roemeense werknemer duizenden euro’s per maand goedkoper is dan een Nederlandse werknemer?
Ja.
Kunt u een inschatting geven hoeveel werknemers in de scheepsbouw de laatste vijf jaar hun werk hebben verloren als gevolg van de inzet van werknemers met een A1-verklaring en hoeveel bedrijven in de scheepsbouw daardoor zijn weggeconcurreerd?
Op een A1-verklaring kan niet worden ingevuld welke sector een werknemer of zelfstandige actief is. De A1-verklaringen die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ontvangt van instanties uit andere lidstaten bevatten daarom geen informatie hierover. De SVB heeft vorig jaar 143.632 A1-verklaringen ontvangen uit Zwitserland, EU-landen en EER-landen. Zie bijlage 1 voor een overzicht van het aantal ontvangen A1-verklaringen per land. Daarbij moet worden opgemerkt dat het aantal A1-verklaringen geen goed beeld geeft van het aantal detacheringen naar Nederland. Een A1-verklaring is namelijk niet verplicht. Het kabinet heeft daarom in het Wetsvoorstel arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (waarmee de handhavingsrichtlijn wordt geïmplementeerd) een meldingsplicht voor buitenlandse dienstverrichters opgenomen. Daarmee kan een betrouwbaar beeld worden gekregen van detacheringen naar Nederland en kan misbruik en ontduiking van de detacheringsrichtlijn worden opgespoord.
In november 2014 heb ik Uw Kamer een onderzoek naar verdringing op de arbeidsmarkt door toegestuurd. Onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek concludeert daarin dat de detacheringsrichtlijn ertoe leidt dat werkgevers een kostenvoordeel kunnen behalen door gebruik te maken van detachering door buitenlandse bedrijven. Dit zou leiden tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden en daarmee tot onwenselijke gevolgen voor de arbeidsmarkt. SEO geeft aan dat voor bepaalde sectoren (bouw, tuinbouw, voedingsindustrie en wegtransport) gesproken kan worden van verdringing van Nederlandse werknemers door werknemers uit Midden- en Oost-Europa. In dit licht verwelkom ik de voorstellen van de Europese Commissie voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn. Daarmee kunnen de loonkostenverschillen worden verkleind en wordt weer een stap gezet op weg naar gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek.
Kunt u aangeven hoeveel buitenlandse werknemers er met een A1-verklaring momenteel in Nederland werkzaam zijn, uitgesplitst naar land van herkomst en sector of branche? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel belasting en premies als gevolg van de A1-verklaring dan niet afgedragen worden in Nederland en/of de desbetreffende landen van herkomst? Zo niet, bent u dan bereid om op korte termijn een onderzoek te gelasten naar het aantal werknemers dat via een A1-verklaring in Nederland werkt en de laatste jaren heeft gewerkt, en wat de gevolgen daarvan zijn (geweest) voor de belasting- en premieopbrengsten in Nederland en de landen van herkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Welke concrete stappen gaat u op korte termijn zetten om verder misbruik van de A1-verklaring in Nederland tegen te gaan? Welke concrete stappen gaat u op korte termijn in Europees verband zetten om verder misbruik van de A1-verklaring tegen te gaan?
In december 2014 is de zogenoemde «Ad Hoc Group on posting issues» in het leven geroepen door de Administratieve Commissie voor de Coördinatie van Socialezekerheidsstelsels (een adviserend comité van de Europese Commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van alle 28 EU-lidstaten, de EER en Zwitserland). De groep is belast met de taak om te kijken naar de administratieve procedures die verband houden met de afgifte en het intrekken van de A1-verklaring, die onder meer wordt afgegeven als een werknemer of zelfstandige naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd. Het doel van de Ad-hoc groep is om met aanbevelingen te komen om de procedure en juridische concepten voor het bepalen van de «juiste» socialezekerheidswetgeving in geval van detachering of werken in twee of meer lidstaten te verbeteren. Die aanbevelingen worden allereerst gepresenteerd in de Administratieve Commissie, die vervolgens aanbevelingen aan de Europese Commissie kan doen. Een eerste concept-rapport zal in een speciale werkgroep van de Administratieve Commissie voor de Coördinatie van Socialezekerheidsstelsels in juni van dit jaar worden besproken. Doel van de maatregelen is dat ze bijdragen aan de versterking van het gelijke speelveld, aan duidelijkheid voor werkgevers en betere handhaving.
Daarnaast wijs ik u er op dat de Europese Commissie in afwachting van het referendum in het Verenigd Koninkrijk de voorstellen over aanpassing van Verordening 883/2004 ter coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aanhoudt. Het kabinet wacht deze voorstellen met belangstelling af.
Het artikel ‘Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel verwoorde opvatting van het college van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «een voorkeur heeft voor het gebruik van alfahulpen»?
Volgens het kabinet is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van de huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet daarom aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast2. Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt3. Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Ik vind het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden dit beleid voort te zetten.
Wat vindt u van de eveneens in bedoeld artikel verwoorde opvatting van hetzelfde college dat het «wel niet zo'n vaart zal lopen» met het verbieden van de alfahulpconstructie, zoals u in het zorgakkoord van 4 december 2015 (dat overigens mede is ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft afgesproken?
Recent heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de gemeente Oude IJsselstreek. De gemeente is gewezen op het kabinetsstandpunt. Het beleid van de gemeente verhoudt zich niet met het aangekondigde wetsvoorstel. Er is de gemeente Oude IJsselstreek in dit kader daarom aangeraden hun beleid bij te stellen. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de gemeente verplicht zijn het aangekondigde beleid te herzien. De gemeente wacht de parlementaire besluitvorming af.
Wat onderneemt u tegen gemeenten die, ondanks de inmiddels door u aangekondigde wetgeving in dezen, voornemens zijn door te gaan met de alfahulpconstructie?
Gemeenten worden door mij ontraden beleid te ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
Heeft u zicht op het aantal gemeenten dat thuiszorg wil (blijven) laten verrichten met behulp van alfahulpen? Zo ja, om hoeveel gemeenten, alfahulpen en daarbij betrokken cliënten gaat het?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.4 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen.
Hoe bent u voornemens de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie daadwerkelijk tot het verleden te laten behoren? Hoe waarborgt u daarbij de continuïteit in de zorgverstrekking?
Het beperken van de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie hoeft geen afbreuk te doen aan de continuïteit van de ondersteuning. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de gemeenten die beschikken over voldoende alternatieven en al geruime tijd op de hoogte zijn van het voornemen tot deze wetswijziging. Zij kunnen hier dan ook reeds op anticiperen.
De beloningen in dienstverlenende non-profit organisaties in het onderwijs |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Top non-profit onderwijs verdient meer dan Minister»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uit dit onderzoek naar voren komende beloningen voor (top)functionarissen van de aan het onderwijs dienstverlenende organisaties en het feit dat verschillende van deze salarissen (ruim) boven het ministersalaris liggen?
De gepresenteerde bezoldigingen lagen onder de norm die in 2014 op deze functionarissen van toepassing was. In de meeste gevallen zelfs ruim beneden de norm. In het bericht wordt de bezoldiging in 2014 afgezet tegen de in 2015 in werking getreden norm van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (WNT-2). Daardoor ontstaat ten onrechte het beeld dat sprake zou zijn van overschrijding van de norm.
Acht u de hoogte van de salarissen van deze (top)functionarissen gerechtvaardigd, gelet op de aard en complexiteit van hun werk en de bijbehorende verantwoordelijkheden, in vergelijking met het werk van ministers en de daarbij behorende beloning? Zo ja, waarom?
Voor alle topfunctionarissen, ook deze, geldt een eenduidige wettelijke norm. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de bezoldiging ligt bij de Raden van Toezicht. Met de WNT, en daarvoor de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT), heeft het kabinet de bezoldigingscultuur sterk naar beneden toe genormeerd. Uit de recente evaluatie van de WNT (Kamerstuk 34 366, nr. 1, d.d. 15 december 2015) blijkt immers dat de maximumnorm een doeltreffend instrument is voor het normeren van de bezoldiging van leidinggevende topfunctionarissen. Ik vind dat de bezoldigingen ook in de onderwijssectoren redelijk, transparant, controleerbaar en handhaafbaar moeten zijn. Het is een goede zaak dat de bezoldigingen door de verlaging van de norm per 2015, met inachtneming van het overgangsrecht, dalen.
In hoeverre past de hoogte van de uit dit onderzoek naar voren komende salarissen binnen de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Wet Normering Topinkomens? Voor hoeveel (top)functionarissen met bestaande contracten geldt dat zij gebruik maken van de overgangsregeling en op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat ook hun salarissen zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke kaders die gelden voor nieuwe contracten?
Zoals ik in het antwoord op vraag twee heb geschreven, valt de bezoldiging zoals genoemd in het onderzoek volledig binnen de geldende norm. Het overgangsrecht maakt deel uit van de wettelijke kaders. Het overgangsrecht biedt partijen de gelegenheid om de bezoldiging stapsgewijs te verlagen. Omdat de WNT ingrijpt in de contractvrijheid en omdat het recht op eigendom (waar bezoldigingsafspraken onder vallen) gewaarborgd moet worden, is het overgangsrecht nodig om de verlaging van de bezoldiging op redelijke wijze te kunnen realiseren.
In de WNT-jaarrapportage 2014 (Kamerstuk 30 111, nr. 91 bijlage, d.d. 15 december 2015) zijn de aantallen bezoldigingen onder het overgangsrecht en gemelde overtredingen opgenomen. In 2014 viel in het OCW-domein de bezoldiging van 33 leidinggevende topfunctionarissen (2%), 59 toezichthoudende topfunctionarissen (2%) en 28 extern ingehuurde topfunctionarissen (16%) onder het overgangsrecht. Er zijn drie overtredingen gemeld door de accountant. Deze zijn nog onderwerp van nader onderzoek. De overige normoverschrijdingen vallen onder het overgangsrecht. Om te stimuleren dat de topfunctionarissen hun bezoldiging versneld in lijn brengen met het WNT-maximum, heb ik in 2013 en 2014 reeds een moreel appèl gedaan op de bestuurders uit de onderwijs-, cultuur- en mediasector die bij invoering van de WNT op basis van overgangsrecht boven het WNT-maximum verdienden. Daaraan hebben bijna alle bestuurders gehoor gegeven.
Hoe hebben de salarissen van deze (top)functionarissen zich in de afgelopen jaren ontwikkeld en wat is uw oordeel hierover?
Voor beantwoording van deze vraag zijn de historische gegevens onvoldoende voorhanden.
Deelt u de mening dat in de publieke sector als geheel, en in het onderwijs in het bijzonder, soberheid moet worden betracht in de beloning van (top)functionarissen, zeker gelet op het feit dat onderwijzend personeel in de afgelopen jaren keer op keer met een nullijn is geconfronteerd?
Dit kabinet heeft besloten tot normering van topinkomens. Deze normering draagt uit dat publieke middelen op verantwoorde wijze doelmatig moeten worden besteed en dat de bezoldiging in balans moet zijn met de bestuurlijke complexiteit en het gewicht van de betreffende functie. Dit geldt ook voor het onderwijs. Een evenwichtige inkomensontwikkeling is ook voor deze organisaties een gezond uitgangspunt.
Is het waar dat een groot deel van de betreffende organisaties de jaarrekeningen niet uit eigen beweging publiceren? Deelt u de mening dat door álle betreffende organisaties absolute transparantie over de beloningen van hun (top)functionarissen moet worden betracht? Zo ja, wat kunt u doen om hiervoor te zorgen?
Nadat enige tijd geleden is geconstateerd dat in de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs nog niet alle besturen de mening waren toegedaan dat jaarverslagen onverkort openbaar moeten worden gemaakt, zijn – mede ter uitvoering van de motie Ypma / Jasper van Dijk van 29 oktober 2015 over het publiceren van jaarverslagen (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 38) – inmiddels de nodige afspraken gemaakt om die openbaarmaking te regelen. Dat is geschied door opname in de verschillende codes goed bestuur (branchecodes). Ik hecht aan deze transparantie en houd de naleving daarvan nauwlettend in het oog.
De situatie bij het Europees octrooibureau |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Lidstaten keren zich tegen «tirannieke» topman Europees octrooibureau»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontslag van vakbondsleden die zich kritisch hebben uitgelaten over de omstandigheden bij het octrooibureau een slechte zaak is? Deelt u de mening dat dit verdere escalatie van het conflict tussen de leiding en het personeel in de hand heeft gewerkt? Deelt u de mening dat heroverweging of intrekking hiervan van belang is voor de-escalatie?
Ja.
Kunt u nader inzicht geven in de brief die de voorzitter van de Administrative Council gestuurd heeft naar de president van het Europees octrooibureau? Is de in de berichtgeving aangegeven strekking van de brief correct? Namens wie is de brief gestuurd? Deelt u de mening dat Nederland de brief in de beheerraad moet ondersteunen? Gaat Nederland de voorstellen uit de brief ondersteunen als deze in stemming komen? Zo niet, waarom niet?
Op initiatief van het presidium van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie (EOO) heeft een groep lidstaten van de EOO besloten om de zorgen die zij hebben ten aanzien van, onder meer, de sociale situatie binnen de EOO en de oplossingsrichtingen die zij voorstaan neer te leggen in een ontwerp resolutie. De brief van de voorzitter van de Raad van Bestuur, waarvan sprake is in het artikel, maakt onderdeel uit van de totstandkoming van deze ontwerpresolutie. Deze is inmiddels door 19 landen, waaronder Nederland, verzonden naar alle leden van de Raad van Bestuur. In zijn vergadering van 16-17 maart aanstaande zal de plenaire Raad van Bestuur (alle 38 lidstaten) hierover besluiten. Dit document heeft de status confidentieel.
Nederland maakt zich, zoals bekend, grote zorgen over de sociale situatie binnen de EOO, is een van de initiatiefnemers van de ontwerpresolutie en steunt deze vanzelfsprekend.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om u te melden dat ik op 4 maart jl., zoals aangekondigd in mijn brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 25 883, nr. 268), een gesprek met de president van het EOB heb gevoerd. Tijdens dit stevige gesprek heb ik hem de Nederlandse zorgen, met inbegrip van de zorgen zoals die in uw Kamer bestaan, overgebracht. De president heeft zijn standpunt uiteengezet.
Tot nieuwe gezichtspunten heeft het gesprek, tot mijn teleurstelling, niet geleid.
Het bericht 'Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen' |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen»?1
Ja.
Herkent u het in bedoeld artikel geschetst beeld dat falende topambtenaren zelden zouden worden ontslagen, maar na aantoonbaar tekortschieten min of meer standaard een andere functie bij de (rijks-)overheid krijgen aangeboden? Zo ja, wat is daarvoor volgens u de verklaring? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid kent een zorgvuldig personeelsbeleid voor alle Rijksambtenaren met een stelsel waarbij ambtenaren periodiek worden beoordeeld op hun functioneren. Dit betekent dat ook met topambtenaren functionerings- en loopbaangesprekken plaatsvinden. Er is hierdoor goed zicht op het functioneren en de kwaliteiten van de ambtelijke top met het oog op continue verbetering en ontwikkeling daarvan. Het oordeel over het functioneren van de topambtenaar maakt onderdeel uit bij vervolgbenoemingen. De vraag of er sprake is van onvoldoende functioneren van een topambtenaar en welke gevolgen dat zou moeten hebben mede in het licht van het betreffende personeelsdossier zal, net als bij alle andere rijksambtenaren, per geval moeten worden bekeken en is daarom maatwerk.
Voor publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) geldt dat het personeelsbeleid ten aanzien van topfunctionarissen wordt vastgesteld in het licht van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, onder verantwoording van de betreffende vakminister.
Overigens zal -uit oogpunt van zorgvuldig werkgeverschap- daar waar gesproken wordt van «een falende topambtenaar», altijd de vraag gesteld moeten worden of er daadwerkelijk sprake is van falen, of dit aan één persoon kan worden toegerekend en hoe zich dit verhoudt tot de algehele resultaten in de betreffende functie.
Bent u van mening dat (ook) daar waar het mogelijk onvoldoende functioneren betreft geen sprake kan zijn van onderscheid tussen topambtenaren en andere medewerkers van de overheid? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat door het uit bovenbedoeld artikel opdoemende beeld bij mensen de opvatting kan postvatten dat een dergelijk onderscheid wèl wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen gelden voor alle Rijksambtenaren dezelfde regels. Zie het antwoord op vraag 2. Er zijn echter verschillen die uit de aard van de functie, de verantwoordelijke positie en uit de aanstelling voor 7 jaar voor een topambtenaar voortvloeien. Topambtenaren binnen de Rijksdienst worden overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met het oog op de mobiliteit en daarmee de kwaliteit van de rijksoverheid, voor maximaal 7 jaar benoemd in hun functie; dit geldt voor de overige Rijksambtenaren niet. Als na 7 jaar de betreffende ambtenaar niet meteen een aansluitende functie kan vinden, wordt gedurende een periode van maximaal 24 maanden gezocht naar mogelijkheden om tot een nieuwe benoeming te komen, hetzij binnen, hetzij buiten de Rijksdienst. Gedurende die zoekperiode worden opdrachten binnen de Rijksdienst vervuld.
De in het nieuwsartikel bedoelde ambtenaren zijn onder verschillende omstandigheden van baan gewisseld, variërend van het einde van de benoemingstermijn, het aanvaarden van een nieuwe functie, of het actief terugtreden in het belang van de organisatie. Het actief terugtreden in het belang van de organisatie kent vele achtergronden en is niet gelijk aan het niet functioneren. Voor topposities geldt dat de impact op de organisatie groot is, en dat de fase waarin de organisatie verkeert specifieke eisen aan de leiding kan stellen die een overgang noodzakelijk kunnen maken.
De exacte toedracht per individuele casus is personeelsvertrouwelijk. De betrokken ambtenaren hebben vanuit de aard van hun professie niet de mogelijkheid om zich publiekelijk te weer te stellen tegen de beeldvorming. Ook niet wanneer deze geen recht doet aan de wijze waarop zij zich gedurende hun loopbaan voor de Rijksdienst hebben ingezet. Ten algemene hecht ik eraan te benadrukken dat indien sprake is van individueel toerekenbaar, laakbaar en verwijtbaar handelen, passende actie zal worden ondernomen.
Moeten de in bovenbedoeld artikel aangehaalde woorden van «een woordvoerder van de Minister» zo worden opgevat dat, daar waar in het artikel voorbeelden worden genoemd van ambtenaren die advieswerkzaamheden verrichten, steeds sprake is van het «niet meteen beschikbaar zijn van een volgende functie» na het verstrijken van de termijn van zeven jaar gedurende welke een functie normaliter wordt uitgeoefend, met andere woorden: dat het hier situaties betreft waarin van onvoldoende functioneren geen sprake is geweest? Zo nee, welke verklaring is er dan voor het laten verrichten van bedoelde werkzaamheden door betrokkenen?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid inzicht te verschaffen in het aantal ontslagen en/of herplaatsingen van topambtenaren als in bedoeld artikel beschreven over de afgelopen vijf jaren? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het aantal uitgestroomde Rijksambtenaren betreft kan ik dat inzicht verschaffen. Het aantal dat binnen de Rijksdienst op topniveau is uitgestroomd bedraagt 24 (2011 tot heden), waarvan 13 personen zijn uitgestroomd naar een functie buiten het rijk en 11 personen met pensioen zijn gegaan. Er hebben in die periode geen gedwongen ontslagen plaatsgevonden. Over de mobiliteit (de in-, door- en uitstroom) van topambtenaren (ABD/TMG-managers) binnen de Rijksdienst wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
De uitspraken van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het inkomen boven de Wet normering topinkomens (WNT) en geld verdienen in de zorg |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het interview met de heren Winter en De Boer?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de heer Winter de eerder gestelde vragen over zijn salaris en dat van de heer De Boer een «volstrekt oninteressante discussie» noemt?2 3
Het kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders, daarom zijn normen voor bezoldiging vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT).
Kunt u bevestigen dat de heer Winter persoonlijk miljoenen in het ziekenhuis heeft gestoken, zoals hijzelf stelt? Met welke cijfers kan dit worden aangetoond? Om welke financiële middelen gaat dit en hoe groot zijn de investeringen die persoonlijk door de heren Winter en De Boer zijn gedaan?
Het Slotervaart ziekenhuis heeft mij bevestigd dat de heren Winter en De Boer in het bezit zijn van aandelen in het ziekenhuis via de onderneming MC Slotervaart holding BV. Ik beschik niet over informatie over de omvang van de persoonlijke investeringen van de heren Winter en De Boer in het ziekenhuis.
In hoeverre weet u of de stelling van de heer Winter waar is, namelijk dat het salaris dat overblijft na de aflossing van de leningen die door hem zijn aangegaan voor de investeringen in het ziekenhuis, wél onder de WNT-norm ligt?
Het is de taak van de toezichthouder om te toetsen of in een individueel geval de WNT is nageleefd. Het beoordelen van deze casus vergt nader feitenonderzoek door de toezichthouder (CIBG).
In hoeverre acht u dit bovenstaande punt een rechtvaardiging voor het feit dat het initiële bedrag dat de heren Winter en De Boer ontvangen boven de WNT-norm ligt? Deelt u de mening dat het feit dat de heren Winter en De Boer een salaris boven de WNT-norm verdienen niet wordt gelegitimeerd door het feit dat zij persoonlijk geïnvesteerd zouden hebben in het ziekenhuis?
De WNT normeert de tussen partijen overeengekomen bezoldiging. Voor de WNT is niet relevant onder welke titel partijen betalingen verrichten. In en krachtens de WNT (in de Uitvoeringsregeling WNT) zijn voorschriften opgenomen over hetgeen wel of niet tot de (genormeerde) bezoldiging wordt gerekend. Tot de bezoldiging wordt mede gerekend de betaalde rente op een geldlening van een topfunctionaris aan zijn werkgever, voor zover dit hoger is dan de zakelijke rente. Dit is immers loon in fiscale zin. Het is aan de toezichthouder (CIBG) om te bepalen hoe deze individuele gevallen zich verhouden tot de WNT.
Bent u ook van mening dat wanneer dit wél een rechtvaardiging zou betekenen en legitimiteit zou bieden om boven de WNT-norm te verdienen, dit in de toekomst wellicht door meerdere bestuurders zou kunnen worden aangewend? Zou u dit ook een ongewenste ontwikkeling achten?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Zou het zo kunnen zijn dat het Antoni van Leeuwenhoek (AVL) als bankier voor de heren De Boer en Winter optreedt, aangezien uit de jaarrekening van het AVL 2014 blijkt dat het AVL aan MC IJsselmeerziekenhuizen twee leningen heeft verstrekt van 1,25 miljoen euro met een looptijd van twee respectievelijk drie jaar en een rentepercentage van 6% respectievelijk 7.5%, bovenop de eerder verstrekte leningen aan het Slotervaart van tweemaal 1,25 miljoen euro?
Het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis (AvL) werkt als categoraal ziekenhuis samen met het Slotervaart ziekenhuis als algemeen ziekenhuis voor andere dan oncologische zorg. Daarnaast deelt het AvL al sinds zij is gehuisvest naast het Slotervaartziekenhuis, een aantal faciliteiten met dit ziekenhuis. Dit geldt met name voor de medische microbiologie, enkele laboratoriumfuncties en tot 2014 de apotheek. Het AvL heeft in december 2013 eenmalig twee leningen verstrekt van elk 1,25 miljoen met een looptijd van 2 respectievelijk 3 jaar, als onderdeel van een totaal afspraak waarbij het AvL enkele voor haar essentiële activiteiten van het Slotervaartziekenhuis heeft overgenomen. Inmiddels is de lening met de kortste looptijd afgelost. De tweede lening zal dit jaar worden afgelost. Deze leningen worden eveneens vermeld in de jaarrekening van het Slotervaart ziekenhuis. Het gaat hierbij dus om een zakelijke overeenkomst tussen twee rechtspersonen. Het is mij overigens niet duidelijk waarop in de vraag wordt gedoeld als het gaat om eerder verstrekte leningen van tweemaal 1,25 miljoen euro aan het Slotervaart.
Wat is uw oordeel over het feit dat er winst uit het ziekenhuis van de MC Groep wordt gehaald door verstrekking van leningen van de heren Winter en De Boer aan het ziekenhuis, waar aantrekkelijke rentes voor worden gevraagd? Wat is uw oordeel over deze mogelijkheid in het algemeen? Vindt u dat dit tegen het verbod op winstuitkering door ziekenhuizen ingaat? Bent u van mening dat de heren Winter en De Boer het verbod op winstuitkering ondermijnen door leningen tegen aantrekkelijke rentes te verstrekken?
Het is een instelling die medisch-specialistische zorg levert verboden om winst uit te keren. Dit is geregeld in de Wet toelating zorginstellingen. Zoals meerdere malen gemeld, heb ik geen signalen dat dit verbod door het ziekenhuis is overtreden. Aanbieders van medisch specialistische zorg hebben net als iedere onderneming kapitaal nodig om investeringen te financieren. Wanneer het eigen vermogen niet volstaat, dan trekken zij vreemd vermogen aan van externe kapitaalverstrekkers zoals banken. De prijs die een onderneming betaalt voor dit vermogen is vaak een bepaald percentage aan rente. Dit is een zeer gebruikelijke financieringsconstructie.
De afgelopen jaren is de financiering van banken vanwege de financiële crisis en de bepalingen in Basel III teruggelopen. Aangezien het voor aanbieders van medisch specialistische zorg nog steeds verboden is om winst uit te keren, zijn andere opties om financiering aan te trekken beperkt. De enige realistische optie die voor ziekenhuizen openstaat is daarom het aangaan van leningen bij andere kapitaalverstrekkers. Het is aan het ziekenhuis als zelfstandige organisatie om te bepalen met welke financier hij een lening wil afsluiten en wat een passend rentepercentage hiervoor is. Een investeerder loopt over een achtergestelde lening een groter risico dan over een lening met een hypotheek. In het geval van een faillissement wordt een achtergestelde lening pas betaald als alle andere vordering zijn voldaan. Dit hogere risico wordt veelal vertaald naar een hoger rentepercentage.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heren Winter en De Boer dat «een aantal vakgroepen de productiviteit verhogen door meer nieuwe patiënten te zien»? Kan dit volgens u worden gezien als opdrijven van «medische verrichtingen» om geld te verdienen? Denkt u dat het opdrijven in het belang van de patiënt is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Specialisatie van zorginstellingen op specifieke aandoeningen kan leiden tot kwaliteitsverbeteringen. Indien dit het geval is, wordt een dergelijk ziekenhuis aantrekkelijker voor patiënten wat kan leiden tot verschuiving van zorg van de ene naar de andere zorginstelling. In dat geval is er geen sprake van volumeopdrijving maar van gezonde en wenselijke concurrentie tussen zorginstellingen. Het is de bedoeling van ons zorgstelsel dat zorginstellingen elkaar op deze wijze scherp houden. Dit leidt tot betere zorg voor een scherpe prijs, en is dus in het belang van patiënten en verzekerden. Bovendien ga ik ervan uit dat de medische noodzaak leidend is bij een behandeling. Zorgverzekeraars controleren hierop en de NZa houdt hier toezicht op.
Het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Chauffeur Francis: Helaas geen beterschap bij AFMB ltd»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van de FNV van 15 januari 2014 over het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited en schijnconstructies waarmee het bedrijf in kwestie concurreert op arbeidsvoorwaarden en uw toenmalige reactie daarop? Welke acties zijn er sindsdien ondernomen om schijnconstructies bij AFMB Limited aan te pakken en met welk resultaat?2
De berichtgeving rond het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited heeft mede geleid tot een aantal acties rond de Cyprusroute in het algemeen, en het betrokken bedrijf in het bijzonder.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Ministerie van SZW hebben op 23 januari 2014 met de Cypriotische overheid afspraken gemaakt over een verbeterde gegevensuitwisseling over bedrijven die zich (al dan niet fictief) op Cyprus hebben gevestigd. Het betreft hier specifiek een lijst van concrete gegevens die kunnen worden uitgewisseld teneinde te kunnen bepalen welke socialezekerheidswetgeving op betrokken werknemers van toepassing is.
Voor de vaststelling van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving heeft de SVB het standpunt ingenomen dat de chauffeurs materieel gezien voor de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving, geen dienstbetrekking hebben met de Cypriotische onderneming AFMB en dat deze onderneming voor deze vaststelling niet in Cyprus is gevestigd. Als gevolg hiervan zijn de chauffeurs op grond van Europese wet- en regelgeving verplicht verzekerd in Nederland. De chauffeurs en AFMB hebben bezwaar en beroep aangetekend tegen de beslissingen van de SVB. Deze zaak ligt thans voor bij de rechtbank in Amsterdam. Binnenkort wordt ter zake een uitspraak verwacht.
Wat is uw reactie op de recente berichtgeving dat volgens de FNV opnieuw sprake is van gebruik van de Cyprusroute en schijnconstructies bij AFMB Limited? Wat is uw reactie op de stelling in de berichtgeving dat de eerdere ingreep van de Sociale Verzekeringsbank niet geleid heeft tot een andere werkwijze? Bent u bereid nieuw onderzoek te laten doen naar de omstandigheden bij AFMB Limited?
Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen (varianten op de Cyprusroute), waaraan hier wordt gerefereerd kan worden meegedeeld dat deze de aandacht hebben van de verschillende ketenpartners op het terrein van werk en inkomen (onder andere SVB, UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en vakbonden). In het belang van de lopende beroepszaak en eventuele vervolgacties kan over de inhoud van mogelijke onderzoeken echter geen informatie worden verstrekt.
Wat is uw reactie op de voorstellen van de FNV om de inspectie Leefomgeving en Transport handhavend te laten optreden en om de Niwo-vergunning in te trekken? Bent u bereid om u hier hard voor te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het betrokken bedrijf AFMB-limited heeft geen vergunning voor goederenvervoer over de weg van de NIWO. Het bedrijf presenteert zich thans als adviesbureau en is niet werkzaam als Nederlands transportbedrijf in de sector. Er is dan ook geen NIWO-vergunning die kan worden ingetrokken.
In hoeverre is de situatie bij AFMB Limited tekenend voor een situatie in Europa waarbij er in toenemende mate sprake is van schijnzelfstandigheid onder vrachtwagenchauffeurs? In welke mate worden Nederlandse chauffeurs hierdoor gedwongen om te werken zonder enige sociale zekerheid? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om op te treden tegen dit verschijnsel? Welke mogelijkheden biedt de Wet aanpak schijnconstructies hiertoe? Welke maatregelen kunnen er op Europees niveau genomen worden? Bent u bereid om u daarvoor in te zetten?
Het bestrijden van misbruik en schijnconstructies in de sociale zekerheid en op het gebied van arbeidsvoorwaarden is een speerpunt van beleid voor het kabinet. Het illegale karakter van veel misbruikvormen maakt het moeilijk na te gaan hoe vaak het voorkomt, en of er sprake is van toe- of afname. Daarom is handhavingsbeleid er vooral op gericht om risicovolle sectoren en bedrijven systematisch te controleren aan de hand van ervaringsgegevens en risicoanalyses. Hierbij wordt vanzelfsprekend optimaal gebruik gemaakt van de instrumenten die het wettelijk kader verschaft, waaronder die uit de Wet aanpak schijnconstructies, de Handhavingsrichtlijn en het binnenkort in te richten Platform tegen zwartwerk.
In Europees verband zet Nederland er sterk op in om fatsoenlijk werk voor werknemers binnen de EU te bevorderen en sociale dumping, schijnconstructies en valse concurrentie te bestrijden. De op 8 maart jl. ter zake gepresenteerde herziening van de Detacheringrichtlijn (COM (2016) 128) is hierbij een belangrijke stap in de goede richting. Uw Kamer zal middels een BNC fiche hierover verder geïnformeerd worden. Voor wat betreft de transportsector geeft de Commissie aan dat meer onderzoek nodig is voor verduidelijking en toepassing van de richtlijn op de transportsector. De Commissie wijst op het later dit jaar uit te brengen «Road Package». De initiatieven in het kader van het Road Package moeten volgens de Commissie voor de wegvervoersector bijdragen aan meer duidelijkheid en een betere handhaving van de voorschriften die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten in de vervoersector. Wij zien deze voorstellen met belangstelling tegemoet.