Hongerlonen en zeer slechte arbeidsomstandigheden bij Indiase leveranciers aan Nederlandse kledingmerken |
|
Joël Voordewind (CU), Rik Grashoff (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Uitgekleed – Aangekleed, Nederlandse merken, hoge werkdruk en lage lonen in Indiase kledingfabrieken»1 van de Schone Kleren Campagne en de Landelijke India Werkgroep en het rapport «Eliminating violence against women at work: Making sexual harassment laws real for Karnataka’s women garment workers»2 van de organisaties Sisters for Change en Munnade?
Ja.
Deelt u de analyse van deze rapporten, die laten zien dat een breed scala aan arbeidsrechten wordt geschonden, waarvan in het bijzonder de circa 80% vrouwelijke werknemers sterk de dupe zijn?
De rapporten geven een schrijnend beeld van het dagelijks leven van de textielarbeiders in India: lage lonen, extreem lange werktijden, discriminatie van en geweld tegen vrouwen. De situatie is onacceptabel en moet verbeteren. De rapporten doen daar suggesties voor.
Wat gaat u – gezien het feit dat Indiase kledingbedrijven die aan Nederlandse merken leveren meestal niet meer dan een derde van een leefbaar loon betalen – doen om er voor te zorgen dat toewerken naar leefbaar loon met urgentie wordt opgepakt door zowel bedrijven die deelnemen aan het Convenant Duurzame Kleding en Textiel als ook andere kledingbedrijven die op de Nederlandse markt actief zijn?
Het kabinet onderschrijft het pleidooi voor actie voor leefbaar loon. De doelstelling voor leefbaar loon moet collectief worden aangepakt. Dat is ook de opvatting van de grote internationale modemerken en de internationale vakbeweging, die zich hiertoe verenigd hebben in het zogenaamde ACT-initiatief (Action, Collaboration, Transformation). Nederlandse bedrijven dienen wel afzonderlijk toe te zien op de naleving van wettelijke loonbepalingen. Nederland heeft afgelopen mei in Pakistan de Asian Living Wage Conference georganiseerd, waaraan textiel producerende landen uit de hele Aziatische regio meededen (Kamerstuk 32 735, nr. 153). Een uitkomst van deze conferentie is dat overheden, werkgevers en vakbonden op nationaal niveau actieplannen voor leefbaar loon moeten gaan ontwikkelen. Dit proces wordt vanuit Fair Wear Foundation ondersteund. Cao’s voor leefbaar loon met een groep textielfabrieken, ondersteund door internationale modemerken, kunnen een effectief instrument zijn. Het kabinet zal stimuleren dat Nederlandse merken deze nationale actieplannen voor een leefbaar loon steunen en bevorderen. Ook op de recente conferentie Sustainable Sourcing in the Garment Sector op 29 september jl. in Bangladesh heeft Nederland inkopers van grote modemerken en lokale producenten opgeroepen een leefbaar loon voor de werknemers te realiseren.
Daarnaast zoekt het kabinet rondom leefbaar loon ook de samenwerking op met andere EU-landen, zoals Duitsland en Denemarken, en met andere initiatieven zoals ACT en het partnerschap met Fair Wear Foundation. Zo ontstaat de kritische massa die nodig is voor het afsluiten van sectorale cao’s.
Deelnemers aan het Nederlandse textielconvenant hebben afgesproken collectief actie te ondernemen voor het realiseren van leefbare lonen in hun toeleveringsketens. Het kabinet wil in het eerste kwartaal van 2017 afspraken maken met de convenantspartijen over de routekaart voor leefbaar loon.
Bent u van plan er bij de Nederlandse kledingbedrijven op aan te dringen om zo snel mogelijk te komen met een concreet en meetbaar stappenplan om toe te werken naar een leefbaar loon in India en elders, en ook andere ernstige schendingen in de sector voortvarend aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om specifieke actie te ondernemen en/of organisaties te steunen die het omvangrijke seksuele, fysieke en ander geweld tegen vrouwen op de werkvloer – zoals pijnlijk beschreven in Eliminating violence against women at work – aanpakken en proberen terug te dringen?
Het kabinet ondersteunt diverse organisaties en initiatieven die dit omvangrijke en schrijnende probleem aan te pakken. Zo werkt Fair Wear Foundation aan de bestrijding van geweld tegen vrouwen, het bewerkstelligen van leefbaar loon en deelname van vrouwen aan sociale dialoog. In dit programma worden bijvoorbeeld klachtenlijnen opgezet voor het indienen van klachten over seksuele intimidatie. Daarnaast richt het programma in India zich op het realiseren van de – sinds 2013 – wettelijk verplichte klachtencommissies tegen seksuele intimidatie in de fabrieken. Fair Wear Foundation zal ook de relevante overheidsinstanties betrekken voor betere handhaving van deze wettelijke voorziening.
In het ILO Better Work programma en het Vakbondsmedefinancierings-programma, uitgevoerd door Mondiaal FNV en CNV Internationaal, is er specifieke aandacht voor genderspecifieke risico’s, zoals seksuele intimidatie op de werkplek. Daarnaast is discriminatie en gender één van de negen prioritaire thema’s van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel.
Bent u bereid om zowel zelf als via de Nederlandse ambassade in India, de Europese Commissie en Delegatie in India, deze en andere omvangrijke structurele problemen in de relatie tussen Indiase kledingleveranciers en Nederlandse kledingmerken met de Indiase overheid te bespreken en aan te dringen op het werken aan gezamenlijke oplossingen?
Het verbeteren van arbeidsomstandigheden in de textielsector is één van de bestaansredenen van het EU Garment Initiative van de Europese Commissie. Dit initiatief brengt bestaande initiatieven en programma’s van lidstaten in kaart ten behoeve van synergie, (financiële) ondersteuning en opschaling. Samen met andere likeminded landen, zoals Duitsland, Zweden, Denemarken, Italië en Frankrijk, helpt Nederland de Commissie met verdere invulling van het initiatief.
India valt, net als iedere lidstaat, onder het toezichtmechanisme van de Internationale Arbeidsorganisatie. Dit betekent dat Indiase vakbonden een klacht tegen hun overheid kunnen indienen bij deze organisatie. Daarnaast ondersteunt het kantoor van de Internationale Arbeidsorganisatie in India de overheid bij de uitvoering van de Decent Work agenda. Het kabinet wil samen met Fair Wear Foundation de mogelijkheden bespreken voor nauwere samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie in India. Met de Nederlandse bedrijven, die deelnemen aan het textielconvenant, wordt besproken of zij zich hierbij aansluiten. De Nederlandse ambassade in India zal een agenderende en verbindende rol spelen.
Op grond van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen zijn kledingbedrijven verantwoordelijk voor naleving van de lokale wetgeving. Uitbetaling van het wettelijk minimumloon valt hieronder. Naleving is echter ook een verantwoordelijkheid van de Indiase overheid. Nederland heeft de slechte arbeidsomstandigheden meerdere malen geagendeerd in de dialoog met de Indiase autoriteiten, ook op ministerieel niveau. De Nederlandse ambassade in India vraagt daarnaast in EU-verband met regelmaat aandacht voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en Business and Human Rights.
Kan bij het zoeken naar structurele oplossingen ook de OESO, mede gezien haar bijna afgeronde Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains in the Garment and Footwear Sector3, een actieve rol spelen? Bent u bereid die mogelijkheid te verkennen?
De Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains in the Garment and Footwear Sector biedt kledingbedrijven inderdaad concrete handvatten voor het aanpakken van risico’s in productieketen, zoals de schending van arbeidsrechten of geweld op de werkvloer. De OESO is ook in India actief op dit terrein. Eind 2015 heeft de OESO samen met het India Centre for Responsible Business een ronde tafel over MVO in de textiel- en kledingsector georganiseerd die in het teken stond van het toepassen van risicomanagement (risk-based due diligence) in de Indiase kleding- en schoenensector. Het belang van risicomanagement en het identificeren van de ernstigste schendingen werd hier erkend. Leveranciers en merken moeten vervolgens samenwerken aan oplossingen voor deze schendingen.
De conferentie Sustainable Sourcing in the Garment Sector die Nederland op 29 september jl. in Dhaka organiseerde, stond in het teken van de relatie tussen inkopers en producenten. De OESO was hier aanwezig en heeft toegezegd de uitkomsten van deze conferentie mee te nemen in de afronding van de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains in the Garment and Footwear Sector.
Het gebruik van chemische wapens in Darfur |
|
Kees van der Staaij (SGP), Rik Grashoff (GL), Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA), Michiel Servaes (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het vandaag gepresenteerde schokkende rapport «Scorched earth, poisoned air» van Amnesty International, waarin wordt geconcludeerd dat sinds januari 2016 ten minste 30 aanvallen met mogelijke chemische wapens hebben plaatsgevonden in Darfur (Soedan) door voornamelijk de Soedanese luchtmacht, waarvan de laatste op 9 september jongstleden?
Ja.
Wat is uw reactie op de verschrikkelijke bevindingen in dit rapport, waarin wordt gesproken over een schatting van tussen de 200 en 250 doden door chemische wapens, onder wie veel kinderen, maar ook over andere schendingen van mensenrechten zoals verkrachtingen, het vernielen van dorpen en het bewust aanvallen van burgers?
De schendingen van de mensenrechten die genoemd worden in het rapport zijn afschuwelijk. Veel van de genoemde schendingen zijn al eerder gerapporteerd. Ook andere mensenrechtenorganisaties hebben bijvoorbeeld gewezen op het bombarderen van burgers en civiele doelen, verkrachting en ontvoering van vrouwen, vernietiging van hele dorpen en gedwongen ontheemding. Nieuw en bijzonder ernstig zijn de in het rapport beschreven aanvallen met chemische wapens. Deze bevindingen moeten onmiddellijk nader worden onderzocht door de daartoe geëigende internationale instanties. Als het gebruik van chemische wapens, zoals gedefinieerd in het Chemische Wapensverdrag, wordt bevestigd dan is dit volstrekt onaanvaardbaar.
Kunt u bevestigen dat de gezamenlijke vredesmissie van de VN en de Afrikaanse Unie in Darfur, UNAMID, geen toegang heeft gekregen van de Soedanese autoriteiten tot het getroffen gebied Jebel Marra en dat ditzelfde geldt voor hulporganisaties? Zo ja, op welke manier wordt geprobeerd om in VN-verband af te dwingen dat deze toegang zo snel mogelijk wel wordt verleend en ook in de toekomst blijvend zal worden verleend?
De vredesmissie UNAMID en hulporganisaties hebben geen toegang tot grote delen van het Jebel Marra gebied. Onbelemmerde toegang tot Jebel Marra en andere conflictgebieden in Sudan staat voortdurend op de agenda in gesprekken tussen de VN en de Sudanese overheid. Ook Nederland benadrukt, bilateraal en in EU-verband, in alle contacten met de Sudanese overheid het belang van toegang tot dit gebied en zal hier aandacht voor blijven vragen.
Bent u bereid om volgens Artikel IX van de Chemische Wapens Conventie, die is geratificeerd door zowel Nederland als Soedan, de Uitvoerende Raad van de Conventie zo snel mogelijk te verzoeken om Soedan om opheldering te vragen over de in het rapport genoemde zaken? Bent u vervolgens ook bereid om, volgens lid 8 van Artikel IX, een inspectie ter plaatse te laten uitvoeren indien Soedan niet met adequate opheldering komt? Zo nee, waarom niet?
Direct na publicatie van het rapport heeft Nederland aangedrongen op nader onderzoek door de OPCW. De OPCW heeft het rapport van Amnesty International inmiddels bestudeerd en aangegeven dat het, zonder nadere informatie en bewijs, op basis van de inhoud van het rapport nog geen definitieve conclusie kan trekken. De Directeur-Generaal OPCW zal de kwestie blijven onderzoeken en heeft Sudan met spoed om nadere informatie verzocht. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet en onderhoudt contacten met de OPCW en gelijkgezinde landen. Tijdens de Uitvoerende Raad van de OPCW heeft de Nederlandse delegatie de kwestie aan de orde gesteld. Nederland heeft de OPCW verzocht om proactief optreden en de Staten Partijen actief over de bevindingen te informeren.
Op welke manier bent u bereid om in samenwerking met internationale partners in EU- en VN-verband alles op alles te zetten om, indien blijkt dat Soedan daadwerkelijk chemische wapens heeft ingezet, te zorgen dat dit niet onbestraft blijft?
Indien wordt bevestigd dat Sudan chemische wapens heeft ingezet is dat een onaanvaardbare schending van het internationaal humanitair recht en van Sudan’s verplichtingen als partij bij het Chemische Wapensverdrag. Nederland zal er in dat geval, uiteraard in nauwe samenwerking met EU-partners en andere gelijkgezinde landen, alles aan doen om de entiteiten en/of personen die hiervoor verantwoordelijk zijn geweest te identificeren en verantwoording voor hun daden te laten afleggen. Het ligt in de rede dat in dat geval deze kwestie ook aan de orde wordt gesteld in de VN-Veiligheidsraad.
De uitlevering van verdachten aan Rwanda |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Jeroen Recourt (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat Nederland medewerking verleent aan de uitlevering van twee verdachten van (indirecte) betrokkenheid bij de genocide aan Rwanda nu er geen juridisch beroep tegen de uitlevering meer openstaat?1
Ja.
Wat is uw reactie op de deskundige adviezen van mr. M.R. Witteveen, die als expert door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgezonden is geweest als adviseur voor de Rwandese autoriteiten en die onlangs heeft opgetreden als expert getuige te Londen in een vergelijkbare uitleveringszaak, die stelt dat Rwandese verdachten in Rwanda geen kans hebben op een eerlijk proces omdat er geen sprake is van adequate verdediging die voldoet aan de meest elementaire internationale standaarden?2
De verzoeken tot uitlevering zijn getoetst door de rechtbank en Hoge Raad alvorens is besloten de uitlevering toe te staan. In het kort geding dat daarop volgde zijn de rapporten van de heer mr. M.R. Witteveen uitvoerig aan de orde gekomen, zowel bij de voorzieningenrechter als in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. De voorzieningenrechter in eerste aanleg concludeerde mede op basis van het advies van dhr. Witteveen dat uitlevering naar Rwanda een schending van artikel 6 EVRM zou opleveren, wegens – kort gezegd – gebrek aan capabele rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak heeft de Staat hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof oordeelde in hoger beroep dat van schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) geen sprake is. Het gerechtshof heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd, waardoor de beslissing om de opgeëiste personen uit te leveren doorgang kan vinden. De uitspraak van het gerechtshof is inmiddels onherroepelijk.
Het gerechtshof is, in tegenstelling tot de heer Witteveen, van oordeel dat er geen goede grond is voor de vrees dat de opgeëiste personen in Rwanda geen gebruik zullen kunnen maken van adequate rechtsbijstand door een advocaat. Het hof is in zijn uitspraak uitvoerig ingegaan op de verschillende zaken die de heer Witteveen onder de aandacht heeft gebracht. Zo heeft het hof de verschillende observaties die de heer Witteveen in Rwanda tijdens de zittingen, die hebben plaatsgevonden onder de Transfer Law, heeft gedaan, gewogen. De conclusie van het hof was dat uit deze observaties, die het hof op zichzelf voor juist aannam, niet valt af te leiden dat bij uitlevering van de opgeëiste personen aan Rwanda een reëel risico bestaat op een flagrante schending van 6 EVRM. Hierbij neemt het hof onder meer in ogenschouw dat de conclusies van de heer Witteveen op belangrijke punten worden weersproken door een rapport van de heer Arguin, voormalig aanklager bij het VN tribunaal voor Rwanda en bij de rechtsopvolger van het tribunaal, het MICT3. Bovendien overwoog het hof dat het advies van de heer Witteveen evenmin voor de rechters van het MICT aanleiding was om de zaak Uwinkindi, eveneens verdacht van betrokkenheid bij de genocide, over te nemen van Rwanda. Het MICT concludeerde namelijk in oktober 2015 dat de procesgang in Rwanda ten aanzien van Uwinkindi voldeed aan de eisen die gesteld worden aan een eerlijk proces. Daarnaast overweegt het hof dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste personen in Rwanda moeten vrezen voor hun leven of een onmenselijke behandeling. Ook acht het hof onvoldoende aannemelijk dat de opgeëiste personen door de Rwandese autoriteiten als politiek tegenstander van het huidige regime worden beschouwd en daarom een politiek proces zullen krijgen. Voor de uitspraak van het gerechtshof verwijs ik u naar http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:1924 en http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:1925.
De opgeëiste personen zullen in Rwanda worden berecht volgens een speciale procedure, die meer waarborgen kent dan de normale strafzaken in Rwanda. Bovendien zal het strafproces in Rwanda na de daadwerkelijke uitlevering worden gemonitord.
Nederland staat niet alleen in het uitleveren van genocideverdachten naar Rwanda. Het VN tribunaal voor Rwanda en diens opvolger (het MICT) hebben sinds 2009 verschillende verdachten overgedragen aan Rwanda ten behoeve van berechting aldaar. De processen die het VN tribunaal voor Rwanda heeft overgedragen, worden gemonitord en beoordeeld door de rechters van het VN tribunaal voor Rwanda respectievelijk het MICT. Tot op heden is geen schending van het recht op een eerlijk proces geconstateerd. Ook het EHRM heeft in 2011 geoordeeld dat de beslissing van Zweden om uitlevering van een genocideverdachte naar Rwanda toe te staan niet in strijd was met het EVRM. Denemarken en Noorwegen hebben reeds verdachten van genocide uitgeleverd aan Rwanda. Canada en de Verenigde Staten hebben door Rwanda gezochte personen uitgezet naar Rwanda.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitlevering zich tot de constatering in het ambtsbericht dat verschillende bronnen suggereren dat de rechtspraak slechts «in theorie onafhankelijk» is terwijl er sprake is van «politieke invloed op processen waarbij militairen, leden van de politieke oppositie of vermogende zakenlieden zijn betrokken»?3
In elke uitleveringsprocedure wordt getoetst of het betrokken individu een reëel risico loopt op schending van (onder meer) het recht op een eerlijk proces, waaronder het risico op een politiek proces. In onderhavige zaak heeft het gerechtshof geconcludeerd dat uitlevering uitsluitend is toegestaan voor de berechting van genocide, niet van enig politiek delict. Het gerechtshof is er niet van overtuigd dat de opgeëiste personen door Rwanda worden gezien als politiek tegenstander van het regime. Het gerechtshof heeft derhalve geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de opgeëiste personen risico lopen op een politiek proces.
Bent u op basis van het voorgaande ook van mening dat het in ieders belang is en daarom verre de voorkeur verdient als van genocide verdachte personen in Nederland worden berecht, waar de onafhankelijke waarheidsvinding is gegarandeerd en de kennis en ervaring voorhanden is en dat dat belang veel zwaarder weegt dan dat de feiten worden berecht daar waar ze gepleegd zijn?
Nu het gerechtshof heeft geoordeeld dat uitlevering naar Rwanda plaats kan vinden, verdient het de voorkeur dat de opgeëiste personen in Rwanda worden berecht. Uitgangspunt bij ernstige misdrijven blijft dat de vervolging en berechting zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar zij zijn gepleegd. Daar is de rechtsorde het meest geschokt, het bewijs bevindt zich daar, men kent de taal en cultuur en slachtoffers, nabestaanden, getuigen en landgenoten kunnen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan. Artikel VI en VII van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide geven duidelijk het belang weer van de berechting in het land waar de feiten zijn gepleegd en de daarmee samenhangende uitlevering (zie ook Kamerstuk 33 750 VI, nr. 108). Bovendien is er zeer veel kennis en ervaring op dit gebied voorhanden in Rwanda, nu tal van verdachten van genocide eerder in dat land vervolgd zijn.
Bent u bereid om uitleveringen aan Rwanda op te schorten zolang er in Rwanda geen sprake is van een eerlijke rechtsgang en/of tot de uitleveringsrechter in Londen een definitief oordeel heeft gegeven? Bent u bereid verder onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de rechtspleging in Rwanda in genocidezaken, omdat er op zijn minst gerede twijfel is over de eerlijkheid daarvan?
De uitlevering naar Rwanda is door verschillende gerechtelijke instanties getoetst. De conclusie is dat het niet aannemelijk is dat de opgeëiste personen risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die in de weg zouden staan aan uitlevering. Bovendien wordt het proces in Rwanda gemonitord op dit punt door een onafhankelijke NGO die dit ook doet voor de overgedragen strafzaken door het VN tribunaal voor Rwanda. Ik ben dan ook niet bereid de uitlevering op te schorten.
De brand het vreemdelingendetentiecentrum Rotterdam |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Brand in het detentiecentrum Rotterdam» van Amnesty International, Stichting LOS en Dokters van de Wereld?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het optreden tegen de brand van 25 mei jl. en de nazorg voor de vreemdelingen in detentie ernstig tekort is geschoten?
De Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna: Inspectie VenJ) zal onderzoek verrichten naar de gang van zaken rond de brand. De Inspectie VenJ streeft er naar om het onderzoek eind november 2016 te hebben afgerond. Ik wil op de uitkomsten van dit onderzoek niet vooruitlopen en zal uw Kamer hierover informeren zodra het onderzoek is afgerond.
Hoe kon het gebeuren dat tijdens de brand de deuren niet centraal werden ontgrendeld? Bent u van mening dat de vreemdelingen hierdoor onnodig risico hebben gelopen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de vreemdelingen naar buiten zijn gebracht zonder adequate kleding, dekens of andere verzorging bij een buitentemperatuur van 8 graden?
De Inspectie VenJ zal onderzoek doen naar de precieze toedracht van dit incident. Op het punt van de centrale deurontgrendeling is in de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de Schipholbrand3 aan uw Kamer gemeld dat het kabinet een centrale deurontgrendeling binnen justitiële inrichtingen heeft overwogen, maar besloten heeft ervan af te zien. In mijn beleidsreactie op voornoemd rapport van de Inspectie VenJ zal ik nader ingaan op de overige onderdelen van deze vraag.
Is het waar dat de vreemdelingen na de brand geen nazorg hebben ontvangen? Wat is tevens de reden dat vijf vreemdelingen in isolatie zijn geplaatst? Is het waar dat deze vreemdelingen daarvoor zijn gevisiteerd onder meer in het bijzijn van vrouwelijke bewakers? Hoe verhoudt dit zich tot de motie waardoor het visitatiebeleid tot het verleden behoort?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wijkt het gevoerde beleid ten tijde van de brand af van de aanbevelingen van het rapport «Brand cellencomplex Schiphol-Oost» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?3 Waarom heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie destijds geen onderzoek gedaan naar de gebeurtenissen rondom en na de brand? Bent u bereid alsnog een onderzoek te laten doen naar de gebeurtenissen rondom en na de brand? Bent u bereid om na een brand van een dergelijke omvang standaard een onderzoek te laten plaatsvinden naar het gevoerde beleid rondom en na de brand? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven reeds gemeld zal de Inspectie VenJ onderzoek doen naar de gang van zaken rondom de brand. De Inspectie VenJ heeft naar aanleiding van berichten in de media over de brand eerder informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen opgevraagd, gekregen en beoordeeld. De Inspectie VenJ zag, na een interne multidisciplinaire afweging, geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar het incident. Nu het rapport van Amnesty van een ander feitencomplex lijkt uit te gaan dan de feiten die de Inspectie eerder heeft beoordeeld, heeft de Inspectie besloten alsnog nader onderzoek in te stellen. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om standaard onderzoek te laten doen na een celbrand.
Het uitoefenen van internationale druk op Noord-Korea |
|
Harry van Bommel , Louis Bontes (GrBvK), Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Noord-Korea vuurt drie raketten af tijdens G20-top China»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergronden van deze raketlanceringen, de achterliggende motieven en de doelen die de verantwoordelijken hopen te bereiken? Hoe verhouden deze acties zich tot de regelmatige nucleaire proeven in het land?
De raketlanceringen van 5 september jl. passen binnen een serie van lanceringen in de afgelopen twee jaar. Dit betreffen zowel raketlanceringen van operationele ballistische raketten als ballistische raketten die nog in ontwikkeling zijn. Tevens maakt Noord-Korea vorderingen om raketten te lanceren vanaf onderzeeboten. Nederland acht zowel de operationele als de nog in ontwikkeling zijnde ballistische raketten in principe in staat om een nucleaire lading over te kunnen brengen. Noord-Korea werkt intensief aan de ontwikkeling van een dergelijke nucleaire lading omwille van een inzetbare nucleaire capaciteit. Het maximale bereik van de operationele ballistische raketten wordt geschat op 1.300 km. Daarnaast ontwikkelt Noord-Korea ballistische raketten met een bereik groter dan 1.300 km., waarbij het maximale bereik wordt geschat in de intercontinentale klasse (groter dan 5.500 km.).
Hoe ziet u de invloed van de Noord-Koreaanse raketlanceringen en kernproeven op de huidige regionale (geo)politieke verhoudingen en stabiliteit tussen Noord-Korea enerzijds en China, Rusland, Japan, de Verenigde Staten en andere regionale machten anderzijds?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de gevolgen van raketlanceringen en kernproeven op de regionale stabiliteit en over de flagrante schending van VN-Veiligheidsraad-resoluties. Hiermee isoleert het regime in Pyongyang zich nog verder. Nederland heeft deze zorgen bij herhaling uitgesproken en de activiteiten van Noord-Korea veroordeeld, ook via de Europese Unie en het Non-proliferation and Disarmament Initiative (NPDI). Eveneens benadrukt Nederland in dit verband het belang van de inwerkingtreding van het kernstopverdrag (Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (CTBT)). Het kabinet deed dit bijvoorbeeld tijdens de Group of Friends bijeenkomst van het CTBT op 21 september jongstleden, waarbij het ook de Noord-Koreaanse kernproef veroordeelde. China, Rusland, Japan, de Verenigde Staten en Zuid-Korea hebben net als Nederland bij herhaling hun zorgen uitgesproken over eerdergenoemde activiteiten van Noord-Korea. De Chinese regering sprak van schendingen van internationale afspraken en riep op via diplomatieke kanalen een oplossing te zoeken. Japan, Zuid-Korea en de Verenigde Staten hebben zich in sterkere bewoordingen uitgedrukt en zouden graag een krachtige reactie van de internationale gemeenschap zien.
Welke mogelijkheden biedt volgens u het diplomatieke overleg tussen genoemde landen, onder meer in G20-verband, om de misstanden in Noord-Korea aan de kaak te stellen, niet alleen op het gebied van (nucleaire) veiligheid, maar ook wat betreft de grove en grootschalige mensenrechtenschendingen in Noord-Korea? Welke mogelijkheden zijn er voor de Nederlandse regering om positief betrokken te zijn bij dit diplomatieke proces, bijvoorbeeld via onderzoek, het benoemen van misstanden in internationale gremia, of het helpen faciliteren van internationaal overleg?
Noord-Korea heeft meermaals VNVR-resoluties overtreden door het houden van kernproeven en rakettesten en wordt daar door Nederland in bilateraal en multilateraal verband op aangesproken. Nederland is via de VN en de EU betrokken bij internationaal overleg om Noord-Korea zijn eerdergenoemde activiteiten te laten staken en terug te keren naar de onderhandelingstafel. De VN geniet hierbij de voorkeur boven de EU vanwege de mondiale reikwijdte van de VN.
Nederland zet zich in internationaal verband in voor een strikte en nauwgezette naleving en uitvoering van de geldende sanctiemaatregelen. Een constructieve rol van de regionale grootmachten en omliggende landen is hierbij essentieel.
Ook via het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) zet Nederland zich in. Op 30 september jongstleden namen de lidstaten een resolutie aan die Noord-Korea oproept zijn nucleaire installaties opnieuw onder safeguards te stellen, om zeker te zijn dat de nucleaire activiteiten enkel een vreedzaam doel hebben.
Het kabinet is eveneens zeer bezorgd over de systematiek en ernst van de mensenrechtenschendingen van het Noord-Koreaanse regime. Nederland zal – net als in afgelopen jaren – zowel bilateraal als in relevante internationale fora aandacht blijven vragen voor mensenrechtenschendingen. Tijdens de 71ste AVVN zal Nederland zich wederom hardmaken voor een stevige resolutie over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea die de EU samen met Japan indient. Het kabinet zal zich daarbij in het bijzonder inzetten voor het ter verantwoording roepen van mensenrechtenschenders en de aanpak van dwangarbeid.
Voorts ondersteunde Nederland afgelopen jaar diverse projecten specifiek gericht op de verbetering van de mensenrechtensituatie in Noord-Korea. Nederland zal dat in de toekomst blijven doen. Zo werd afgelopen jaar o.m. een project ondersteund dat de politieke-gevangenenkampen in Noord-Korea opnieuw in kaart bracht, als ook een vertaling van het jaarlijkse rapport over godsdienstvrijheid in Noord-Korea.
Wat heeft u gedaan, wat doet u, en wat gaat u doen om bilateraal, maar ook in internationale gremia als de Europese Unie en de Verenigde Naties, bij de Chinese overheid aan te dringen op het uitoefenen van effectieve druk op de Noord-Koreaanse overheid met het oog op de regionale en internationale vrede en veiligheid, maar tevens met betrekking tot de afschuwelijke mensenrechtensituatie in het land?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre, en hoe, bereiden Nederland en de internationale gemeenschap zich voor op een scenario waarbij de Noord-Koreaanse overheid de greep op het land verliest en het land in zorgelijke mate destabiliseert? Wat is dan de strategie?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de Noord-Koreaanse overheid de grip op het land verliest. Niettemin volgt het kabinet de ontwikkelingen in Noord-Korea nauwgezet en voert het hierover bilateraal en in relevante internationale fora overleg. Het doel van de inspanningen van de internationale gemeenschap blijft een Noord-Koreaanse overheid die zich houdt aan de internationale verplichtingen en een constructieve bijdrage levert aan de stabiliteit in de regio.
De reactie van de staatssecretaris op het inspectierapport: Het overlijden van een Irakese asielzoeker in de noodopvang in Alphen aan de Rijn |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Goes terechtgewezen over het feit dat de asielzoekers aldaar niet zijn geïnformeerd over uw brief van 19 oktober 2015 over de verwachte langere wachttijden? Zo nee, waarom niet? Komt het vaker voor dat asielzoekers in opvanglocaties niet worden geïnformeerd uit angst voor onrust? Zo ja, hoe gaat u in de toekomst wel de adequate informatievoorziening naar de asielzoekers garanderen en er voor zorgen dat er snel duidelijkheid wordt gegeven over de behandeling van asielzoekers inclusief de wachttijden en mogelijke verschillen in behandelingen van groepen asielzoekers?
Vorig jaar heeft ons land gedurende een lange periode te maken gehad met een verhoogde instroom van asielzoekers. De verschillende instanties in de vreemdelingenketen hebben onder grote druk deze hoge instroom verwerkt. Daarbij is veel gevraagd van medewerkers.
Van 3 augustus tot 23 oktober 2015 is een deel van de Zeelandhallen in Goes gebruikt als Pre-POL1 voor circa 400 asielzoekers. Het is juist dat mijn brief van 19 oktober 2015 aldaar niet is uitgereikt. Gelet op de omstandigheden vind ik dat verklaarbaar. Op 22 oktober 2015 heeft het COA alle locaties de opdracht gegeven mijn brief uit te reiken, met als uiterste deadline 30 oktober 2015. De locatie Goes moest per 23 oktober 2015 leeg worden opgeleverd hetgeen met de nodige onrust gepaard ging. Dat verklaart waarom de brief niet is uitgereikt in Goes. Overigens betrof het een algemene, niet gepersonaliseerde brief. Aan de inhoud van de brief is ruim aandacht besteed op de websites van de IND en de rijksoverheid, bijvoorbeeld in de vorm van vragen en antwoorden.
Vanaf 25 april 2016 ontvangen alle asielzoekers tijdens het aanmeldgehoor een persoonlijke brief waarin de maximale beslistermijn voor hun asielaanvraag bekend gemaakt wordt. Daarnaast werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
Wie moet de asielzoekers informeren over de wachttijden, opvang en leefomstandigheden van de asielzoekers, het COA of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Hoe kan voorkomen worden dat in de toekomst instanties zoals het COA, de IND en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar elkaar doorverwijzen vanwege onduidelijkheid over wie welke informatie verschaft? Hoe kan het dat de informatiebijeenkomst die door de IND op 14 januari 2016 werd georganiseerd, door een asielzoeker vertaald moest worden naar het Arabisch? Waarom zorgt het IND zelf niet voor professionele tolken bij informatiebijeenkomsten?
De informatievoorziening aan de asielzoeker is een gedeelde verantwoordelijkheid van de verschillende organisaties in de vreemdelingenketen. Het COA geeft bewoners informatie over de opvang en de leefomstandigheden. Vluchtelingen Werk Nederland is, zoals in het Vreemdelingenbesluit is geregeld, tijdens de Rust- en Voorbereidingstermijn (RVT) verantwoordelijk voor algemene voorlichting over de asielprocedure. De DT&V is verantwoordelijk voor informatievoorziening over terugkeer. IND en COA hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening aan de asielzoeker, die zich nog niet in de RVT bevindt.
Als gevolg van de hoge instroom ontstonden vanaf september 2015 langere wachttijden voor de asielzoekers op diverse (nood-)locaties. De IND is daarom vanaf september 2015 in nauwe samenwerking met het COA gestart met het geven van voorlichting op noodopvanglocaties over de wachttijden, leefomstandigheden, opvang en de procedure. In enkele gevallen verliepen deze voorlichtingsbijeenkomsten onrustig. Naar aanleiding daarvan hebben IND en COA in maart 2016 onderling randvoorwaarden voor deze voorlichtingsbijeenkomsten afgesproken, waaronder de groepsgrootte, de veiligheid en de inzet van tolken. Tot die tijd was het mogelijk dat in de hectiek van het moment een asielzoeker of medewerker gevraagd is te vertalen bij afwezigheid van een officiële tolk. Dat is ook bij de voorlichting van 14 januari 2016 in Alphen aan den Rijn het geval geweest, nadat bleek dat er geen professionele tolk beschikbaar was.
De inspectie concludeert dat het gebrek aan financiele middelen een negatieve impact heeft op de leefbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid in de noodopvanglocaties; waarom kiest u er dan niet voor om voor elke asielzoeker over te gaan tot verstrekking van een beperkt bedrag voor leef- en eetgeld zodat zij in hun eigen onderhoud kunnen voorzien?
Op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (RVA 2005) zijn asielzoekers gedurende de RVT en de algemene asielprocedure uitgesloten van financiële verstrekkingen. Dit houdt in dat bewoners van de centrale ontvangstlocaties (COL) en proces opvanglocaties (POL) geen zak- en eetgeld ontvangen. Zij worden van maaltijden voorzien door middel van catering op locatie. In hoogstnoodzakelijke verstrekkingen zoals hygiëne-producten wordt door het COA voorzien. Vanaf plaatsing in een regulier azc ontvangen asielzoekers wekelijks zak- en eetgeld en is men in de gelegenheid zelf te koken. Het is mij bekend dat asielzoekers die langer dan gebruikelijk in noodopvang hebben moeten wachten op de start van hun asielprocedure, het gebrek aan financiële verstrekkingen als negatief hebben ervaren. Inmiddels is de instroom lager en zijn de doorlooptijden voor de asielprocedure aanzienlijk korter geworden. Hierdoor is dit knelpunt grotendeels opgelost en is er thans geen noodzaak is om het beleid inzake financiële verstrekkingen te wijzigen.
Kunt u bevestigen dat er in het verleden sprake is geweest van bezuiningen op de begroting van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Welke impact heeft dit gehad op de informatievoorziening en hulpverlening bij de wens van de asielzoeker vrijwillig terug te willen keren naar het land van herkomst? Vindt u dat er nu sprake is van adequate beschikbaarheid van de inzet van het IOM voor het huidige aantal asielzoekers? Zo nee, wat gaat u er aan doen? Deelt u de mening dat indien een asielzoeker terug wil naar het land van herkomst, dit uiterlijk binnen twee weken geregeld moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een vreemdeling terug wil naar het land van herkomst, moet dit zo snel mogelijk kunnen. Uitgangspunt is dat vreemdelingen in beginsel zelf verantwoordelijk zijn om terugkeer te realiseren. De IOM kan daarbij ondersteunen, maar ik hecht eraan te benadrukken dat dit niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling,
Het streven is dat de vreemdeling binnen vier weken nadat een aanvraag voor ondersteuning bij de IOM is gedaan en is ondertekend, kan terugkeren. Hierbij is de IOM overigens wel afhankelijk van de medewerking van de vreemdeling zelf en de snelheid waarmee de autoriteiten van de landen van herkomst (zo nodig) vervangende reisdocumenten verstrekken.
In de begroting van Veiligheid en Justitie is een licht dalende meerjarige begrotingsreeks opgenomen voor de uitvoering van het REAN-programma door de IOM. Deze daling was voor een belangrijk deel mogelijk door een efficiëntere bedrijfsvoering van de IOM, waardoor kosten konden worden bespaard. Voor de uitvoering van de werkzaamheden van de IOM en de ondersteuning van de vreemdelingen bij het zelfstandig of vrijwillig vertrek heeft dat geen directe gevolgen gehad.
Zoals eerder aangegeven, vroeg de verhoogde asielinstroom van alle organisaties in de vreemdelingenketen extra inspanning en inzet. Dit is voor de IOM niet anders geweest. Om alle asielzoekers op te kunnen vangen zijn er in korte tijd veel nieuwe centra bijgekomen. Voor de IOM betekende dit dat de inzet van medewerkers ook over meerdere locaties moest worden verdeeld. Er is budget beschikbaar gesteld om voor IOM-locaties / afdelingen met verhoogde druk tijdelijk een aantal extra medewerkers aan te nemen. Ik ben dan ook van mening dat de IOM ook in de periode van hoge instroom op een adequate wijze de terugkeer van vreemdelingen heeft kunnen organiseren.
Hoe kon het gebeuren dat de suïcidedreiging van A. in Ter Apel door de IND niet werd geregistreerd en die van zijn vriend K. wel, terwijl beiden bij de fouillering suïcide-uitlatingen doen en beiden aangaven eerdere suïcidepogingen te hebben ondernomen, met als gevolg dat het risico ontstond dat bij de opvolging van de melding en het nazorgtraject enkel aandacht wordt geschonken aan K.? Waarom is het Gezondheidscentrum Asielzoekers of de dienstdoende arts niet ingeschakeld die zaterdagochtend om A. en K. te spreken naar aanleiding van de suïcide-uitingen van die dag eerder in Ter Apel? Hoe kon het gebeuren dat de medewerkers van de opvanglocatie in Alphen constateerden dat er niet sprake was van suïcidedreiging, terwijl A. nog een dag ervoor bij het aanmeldcentrum Ter Apel wel verschillende keren dreigde met suïcide? Had de betreffende medewerker op z'n minst niet een medisch professional moeten raadplegen, aangezien A. vier uur later alsnog zelfmoord pleegde?
De Inspectie heeft in haar rapport geconstateerd dat de IND-medewerker een incidentmelding heeft aangemaakt over het voorval met K. Hoewel de registratie door de IND alleen heeft plaatsgevonden op naam van K., is ook steeds de situatie van A. nadrukkelijk in beeld gebleven, hetgeen ook blijkt uit de acties van het COA. De IND-medewerker heeft een verpleegkundige geïnformeerd, die daarna zowel A. als K. heeft gesproken. De IND-medewerker heeft eveneens de teamleider van de IND geïnformeerd onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van de AVIM. Naast deze registratie heeft de afdeling Beveiliging in Ter Apel het incident geregistreerd op naam van K. Ook is met het COA over het incident gecommuniceerd.
Betrokkenen zijn na terugkomst in Alphen aan den Rijn door de woonbegeleider van het COA, na overleg met de leidinggevende van dienst, specifiek gevraagd om de suïcide uitingen die zij daags ervoor in Ter Apel deden te duiden en toe te lichten. In die gesprekken gaven zowel A. als K. aan dat zij hun suïcidale uitlatingen in een opwelling hadden gedaan en niet daadwerkelijk van plan waren om zich van het leven te beroven. Ook is specifiek de vraag gesteld in welke mate hulp of andersoortige steun wenselijk was. Zowel A. als K. heeft aangegeven dat psychische hulp niet nodig was. Specifiek ten aanzien van A., die te kennen gaf zo snel mogelijk terug te willen keren naar Irak om zijn vrouw te helpen, heeft de COA medewerker gewezen op de dienstverlening van de IOM die iedere maandag open spreekuur op locatie Alphen aan den Rijn had.
De woonbegeleider van het COA heeft de uitkomsten van het gesprek met A. en K. besproken met de leidinggevende van dienst. Op grond van het gedrag en de uitspraken van A. en K. waren er geen aanwijzingen die duiden op depressie en/of suïcidale gedachten. Vanwege het ontbreken van een acute dreiging van suïcide besloot het COA geen gebruik te maken van de praktijklijn van het GC A.
Hoe kon het zijn dat de veranderde werkwijze van DT&V met betrekking tot de procedure van vrijwillige terugkeer, waarbij men zich niet langer in Ter Apel moet melden, niet goed gecommuniceerd werd naar de asielzoekers? Wat gaat u concreet doen om dit te verbeteren?
De rol van DT&V bij vrijwillig vertrek van zogenaamde spijtoptanten is relatief nieuw en, zoals ook in het rapport van de inspectie staat vermeld, op dat moment nog onbekend voor verschillende ketenpartners in de opvanglocaties. In Ter Apel worden sedert eind december 2015 geen terugkeerverzoeken vanuit opvanglocaties in het land meer in behandeling genomen. Het is spijtig dat deze informatie destijds niet overal beschikbaar was.
Door de DT&V en het COA zijn eind januari 2016 informatiebladen ontwikkeld en ten behoeve van medewerkers zogenaamde Q&A’s opgesteld opdat zij op een juiste wijze kunnen doorverwijzen. Daarnaast zijn er voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd in zowel de AZC’s als ook op de noodopvang locaties. In de informatiebladen is vermeld dat men zich tot de DT&V in de eigen regio kan wenden wanneer men terug wil keren naar het land van herkomst. Ook is vermeld dat op de website van DT&V een formulier kan worden ingevuld waarmee men zich kan aanmelden voor terugkeer. Na het invullen van het formulier zal een regievoerder contact opnemen met de betreffende vreemdeling.
Ik ben van mening dat momenteel voldoende duidelijk gecommuniceerd wordt op welke wijze en op welke locatie asielzoekers zich kunnen aanmelden voor vrijwillige terugkeer.
Waarom hebben COA-medewerkers bij de aanvraag van A. voor terugkeer niet meteen contact opgenomen met de DT&V in plaats van door te verwijzen naar het spreekuur van het IOM drie dagen later? Hoe kon het zijn dat de betreffende functionaris (p.4 inspectierapport) niet of nauwelijks bekend was met de terugkeermogelijkheden van het DT&V en alleen kon doorverwijzen naar het IOM? Wat gaat u concreet doen om deze informatievoorziening bij de COA-medewerkers te verbeteren?
De locatie Alphen aan den Rijn, oorspronkelijk een DJI-locatie, werd op 18 oktober geopend als noodopvanglocatie van het COA. De eerste instroom van bewoners vond al op 20 oktober plaats. In totaal werden op deze locatie 900 bewoners gehuisvest. Er zijn maximale inspanningen verricht om het overgenomen personeel op te leiden als COA-medewerker. In de context van deze hectische periode is het verklaarbaar dat niet alle informatie en procedures meteen duidelijk waren voor iedere nieuwe medewerker. Inmiddels is er een inhaalslag gemaakt om nieuwe, maar ook meer ervaren, medewerkers te trainen en bij te scholen op de (veranderende) inhoud van hun werk en te informeren over beleidswijzigingen en de betekenis daarvan. Hierbij is extra aandacht besteed aan de rol van de DT&V en de IOM bij vrijwillige terugkeer. Ik heb geen redenen om aanvullende afspraken te laten maken op dit gebied.
Uit uw reactie op het inspectierapport blijkt dat nu op verschillende opvanglocaties door de IND-medewerkers asielzoekers worden geïnformeerd over de verwachtingen ten aanzien van het verloop van de asielprocedure; deelt u de mening dat deze informatievoorziening op alle opvanglocaties adequaat moet zijn?
Deze mening deel ik. Zoals eerder bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
In hoeveel opvanglocaties kunnen asielzoekers ondanks uw streven nog niet zelf hun maaltijden bereiden? Wanneer zal dit dan voor alle opvanglocaties het geval zijn, ook om de zelfredzaamheid en activering van de asielzoekers te vergroten?
Op vrijwel alle reguliere asielzoekerscentra en gezinslocaties kunnen asielzoekers zelf koken. In centrale ontvangstlocaties, waar bewoners slechts enkele dagen verblijven voordat hun asielprocedure aanvangt, is en blijft het beleid dat alle maaltijden door middel van catering worden versterkt. In veel noodopvang-locaties die het afgelopen anderhalf jaar zijn verworven naar aanleiding van de hoge instroom, konden bewoners aanvankelijk niet zelf koken. Sinds het eerste kwartaal van 2016 is/wordt zelf koken ingevoerd daar waar dit redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort. Niet alle gebouwen beschikken over de benodigde faciliteiten en het is bedrijfseconomisch niet altijd mogelijk om alsnog dergelijke voorzieningen aan te brengen. In die gevallen worden de bewoners in de gelegenheid gesteld om zelf de broodmaaltijden te verzorgen en ontvangen zij daartoe eetgeld. Warme maaltijden blijven via catering verlopen.
Er resteren momenteel 6 opvanglocaties waar alle maaltijden nog volledig via catering verlopen, dit is inclusief 4 locaties die in gebruik zijn als proces opvanglocatie en waar de bewoners enkele weken verblijven. De overige 2 locaties zijn momenteel onbewoond en worden binnenkort gesloten.
Het achterblijven van de financiering aan maatschappelijke organisaties |
|
Joël Voordewind (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de motie Voordewind/Agnes Mulder1 en uw toezegging tijdens meerdere debatten om 25% van het ontwikkelingsbudget te besteden via het maatschappelijk middenveld?
Ja.
Kunt u verklaren waarom naar verwachting in 2016 slechts 22% van het budget via maatschappelijke organisaties wordt besteed, terwijl de motie verzoekt om een aandeel van 25%?
Zoals uitgelegd in de brief aan uw Kamer van 7 juli (Kamerstuk 31 933, nr. 21) betreft een deel van het totale ODA-budget de zogenoemde toerekeningen (kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers, de EU-afdrachten naar ontwikkelingslanden en een deel van de apparaatskosten van Buitenlandse Zaken). Vooral als gevolg van de forse stijging van de toerekening voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen is het aandeel van de toerekeningen in het ODA-budget thans relatief hoog. Dit heeft een neerwaarts effect op de percentages voor de financieringskanalen aangezien conform de bestaande systematiek deze percentages voor de financieringskanalen berekend worden over het totale ODA-budget (inclusief toerekeningen). Zonder toerekeningen zou het percentage dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed ruim 30% bedragen.
Kunt u een specificatie geven van het in uw brief aan de Kamer van 7 juli jl. genoemd percentage van 22% van het ontwikkelingsbudget dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed?2
Deelt u de mening dat de positieve evaluatie van het subsidiekader MFS II laat zien dat Nederlandse maatschappelijke organisaties effectief te werk gaan bij het behalen van de ontwikkelingsdoelen?3
Het kabinet deelt deze mening. Uit de evaluatie blijkt dat de Nederlandse maatschappelijke organisaties professioneel en doeltreffend opereren.
Op welke manier gaat u de genoemde motie uitvoeren om in 2016 en 2017 25% van het ontwikkelingsbudget via maatschappelijke organisaties te laten verlopen?
Het kabinet heeft toegezegd te streven naar besteding van 25% van het ODA-budget via het maatschappelijk middenveld. De motie Voordewind/Mulder wordt gezien als een aanmoediging van deze ambitie.
Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen en hecht waarde aan een doeltreffende en doelmatige manier van werken. Om een besteding van 25% te bereiken worden sommige programma’s geheel uitgevoerd door maatschappelijke organisaties, zoals Samenspraak en Tegenspraak, FLOW, het SRGR fonds en het «Addressing Root Causes» fonds. Daarnaast bieden bijvoorbeeld Publiek-Private Partnerschappen mogelijkheden voor samenwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Tevens zal de uitwerking van de motie Van Laar (EUR 40 mln.) ten behoeve van Zuidelijke vrouwenbewegingen uitgevoerd worden via maatschappelijke organisaties.
Het bericht dat de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat volgens uitgelekte antwoorden op vragen in de Duitse Bondsdag van de oppositiepartij Die Linke, de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen? Zo niet, bent u bereid hier navraag naar te doen bij de Duitse regering en de Kamer hierover te informeren, desnoods vertrouwelijk?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een essentiële partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme.
Indien deze berichten kloppen, welke politieke consequenties trekt u dan uit de conclusie dat de AK-partij de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en gewapende islamitische rebellen in Syrië zou ondersteunen, waarbij de Hamas op de EU-lijst staat van terroristische organisaties?
Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije beschouwt Hamas, net als vele andere landen in de regio, als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Tijdens de aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken zal samen met Turkije gesproken worden over de situatie in de regio en over de gezamenlijke aanpak om terrorisme te bestrijden.
Indien de berichten kloppen, bent u dan van mening dat de onderhandelingen over het visumvrij reizen en de EU- toetredingsgesprekken per direct zouden moeten stoppen?
Het kabinet is niet van mening dat de huidige onderhandelingen met Turkije over visumliberalisatie of EU-toetreding gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving. Beide onderhandelingstrajecten zijn aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft visumliberalisatie lijkt de inzet van de Turkse autoriteiten er momenteel niet op gericht om op korte termijn te voldoen aan de resterende benchmarks.
Bent u bereid in EU-verband het steunen van radicale islamitische groeperingen door Turkije aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken om te komen tot het veroordelen van de Turkse steun aan deze groeperingen, in ieder geval aan Hamas als terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid in bi- en unilateraal verband de bewapening van islamitische strijders en het heen en weer over de Syrische grens laten gaan door Turkije aan de orde te stellen en dit te veroordelen?
Zoals eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens complex. Het kabinet sluit niet uit, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroeperingen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan verschillende organisaties en daaraan gelieerde individuen. In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
De beperking van godsdienstvrijheid in islamitische landen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Minste vrijheid in islamitische landen»?1
Ja.
Deelt u de in het artikel genoemde conclusies van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat islamitische landen voorop lopen in het beperken van godsdienstvrijheid?
Het rapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft voor bijna 200 landen een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Het kabinet deelt de in het rapport geuite zorgen over beperkingen van de godsdienstvrijheid in de verschillende regio’s. In veel landen waar sprake is van beperking van godsdienstvrijheid vinden deze beperkingen plaats op basis van nationale blasfemiewetgeving die in strijd is met universeel erkende mensenrechten. Niet-statelijke groepen als ISIS en Boko Haram blijken daarbij de grootste schenders te zijn. Uit het rapport blijkt tevens dat niet alleen in islamitische landen sprake is van beperking van godsdienstvrijheid. Ook in o.a. Rusland, Angola en Hongarije is een verdere verslechtering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging geconstateerd. Naast deze waargenomen verslechtering in een groot aantal landen, wordt in het rapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken ook melding gemaakt van enkele positieve ontwikkelingen in onder andere Vietnam, de Centraal Afrikaanse Republiek en de Verenigde Arabische Emiraten.
Het is niet mogelijk om precieze cijfers te verstrekken van het aantal christenen en kerken dat in de afgelopen periode getroffen is door geweld in islamitische landen. De ranglijst christenvervolging 2016 van Open Doors oordeelt dat er wereldwijd afgelopen jaar 7.100 christenen zijn vermoord. Dit aantal representeert echter niet alleen christenen in islamitische landen.2
Kunt u de achtergrond van deze beperkingen van godsdienstvrijheid door islamitische landen duiden? Hoe beoordeelt u de oorzaken en de gevolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u cijfers verstrekken van het aantal christenen en kerken dat in de afgelopen periode getroffen is door het geweld in islamitische landen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt door Nederland concreet gedaan ten aanzien van godsdienstvrijheid in islamitische landen, en met welke effecten? Welke landen zijn de afgelopen jaren op welke wijze en in welke concrete situatie(s) aangesproken op het inperken van de godsdienstvrijheid?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is al sinds 2007 een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. De Nederlandse inzet vindt onder meer plaats in islamitische landen. Zo worden bijvoorbeeld vanuit het Mensenrechtenfonds organisaties gesteund die bijdragen aan de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarnaast wordt dit thema door de ambassade en op politiek en hoog ambtelijk niveau met overheden besproken in landen waar deze vrijheid onder druk staat of het recht hierop wordt geschonden. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt tijdens zijn reizen aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Een voorbeeld hiervan is Pakistan, waar de mensenrechtenambassadeur tijdens de gesprekken met de overheid en ngo’s onder andere blasfemie en de situatie van religieuze minderheden (Christenen, Ahmadi’s en Hindu’s) besproken heeft.
De multilaterale inzet van Nederland vindt plaats in EU en VN-verband (met name de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie AVVN). Hierbij worden de EU-richtsnoeren (EU-Guidelines on the Promotion and Protection of Freedom of Religion or Belief) gevolgd, en specifieke acties als demarches en verklaringen uitgevoerd.
Graag verwijs ik naar de Mensenrechtenrapportage 2015 die op 21 juni 2016 naar uw Kamer is gestuurd voor andere voorbeelden van de Nederlandse inzet op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (Kamerstuk 32 735, nr. 154).
Wat is de huidige status van de pilots godsdienstvrijheid welke ook in islamitische landen lopen, en wat zijn de bereikte effecten? Op welke wijze is of wordt uitvoering gegeven aan de motie Voordewind/Van der Staaij over het breder uitzetten hiervan in andere landen?2
De pilot godsdienstvrijheid is na te zijn geëvalueerd per 2015 beëindigd en als structureel beleid opgenomen in het brede mensenrechtenbeleid.
De evaluatie laat zien dat godsdienstvrijheid onverminderd een belangrijk onderdeel van het mensenrechtenbeleid is waarvoor het Mensenrechtenfonds zinvol kan worden ingezet. Dit is gemeld aan de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2016 op 18 november 2015 en in de Mensenrechtenrapportage 2014 welke op 5 juni 2015 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 735, nr. 130).
Op welke wijze worden islamitische landen momenteel door de internationale gemeenschap aangesproken op het bejegenen van religieuze minderheden, waaronder christenen, inclusief het toepassen van kwalijke islamitische blasfemiewetten?
De internationale gemeenschap maakt net als Nederland gebruik van bilaterale en multilaterale instrumenten bij het aanspreken van schenders van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De multilaterale inzet vindt voornamelijk plaats in VN-verband (met name de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie AVVN). Nederland en de andere EU landen maken hierbij gebruik van de in antwoord vraag 5 genoemde EU-richtsnoeren (EU-Guidelines on the Promotion and Protection of Freedom of Religion or Belief).
Hoe duidt u de recente berichtgeving over oproepen tot geweld tegen christenen door onder meer Boko Haram in Nigeria3 in het licht van het genoemde rapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken? Welk verband ziet u tussen de bevindingen in dit rapport en de geweldplegingen door niet-statelijke actoren zoals Boko Haram en ISIS?
Het «International Religious Freedom Report for 2015» noemt niet-statelijke groeperingen als Boko Haram en ISIS de grootste schenders van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Boko Haram’s recente oproep tot geweld tegen christenen is zeer zorgelijk. Deze oproep is helaas niet nieuw, christenen zijn al lange tijd doelwit. Dit geldt evenzeer voor moslims die zich niet scharen achter de ideologie van Boko Haram. De recente oproep tot geweld tegen christenen komt voort uit een machtsstrijd binnen de terreurgroep. Er heerst onenigheid over de strategie en doelwitten van de organisatie. Een groepering binnen Boko Haram zweert geweld tegen moslimburgers af en wil zich uitsluitend richten op militaire doelwitten en christenen.
Bestrijding van Boko Haram vereist naast een nationale Nigeriaanse verantwoordelijkheid, tevens een regionale en internationale aanpak. De Nederlandse inzet in de strijd tegen Boko Haram is er voornamelijk op gericht om de Nigeriaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid voor bescherming van de eigen burgerbevolking te laten nemen en een effectieve regionale aanpak te bevorderen. Om zoveel mogelijk effect te sorteren zoekt Nederland aansluiting bij internationale initiatieven (via o.m. ook het Global Counter-Terrorism Forum waarvan Nederland voorzitter is, en Nigeria lid), en via de EU. De EU steunt een regionale troepenmacht in de strijd tegen Boko Haram met EUR 50 miljoen en is een van de grootste humanitaire donoren in de regio. Nederland geeft daarnaast via een consortium van Nederlandse NGOs humanitaire hulp aan slachtoffers van Boko Haram. Daarnaast geeft Nederland ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties die in de regio actief zijn. Nederland gaat ook de veiligheidsstructuur van Nigeria steunen met een project via het «office of the national security advisor» dat de preventieve aanpak van contra-terrorisme versterkt (o.m. vergroten weerbaarheid bevolking).
Bent u bereid dit rapport te benutten om opnieuw – indien mogelijk in internationaal verband – islamitische overheden en organisaties die schuldig zijn aan ernstige beperking van de godsdienstvrijheid, kritisch aan te spreken op hun houding ten aanzien van geloofsvrijheid? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Azc's krijgen vertrouwenspersonen voor homoseksuele asielzoekers’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Azc's krijgen vertrouwenspersonen voor homoseksuele asielzoekers»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, komen er ook vertrouwenspersonen die zich richten op het beschermen van andere kwetsbare groepen, zoals christenen? Zo nee, zijn de in het bericht bedoelde vertrouwenspersonen ook toegankelijk voor andere kwetsbare groepen, zoals christenen?
Zoals aangekondigd in mijn brieven van 31 maart jl. en 24 juni jl. is vanaf augustus op elke COA-locatie een coördinerende vertrouwensfunctionaris aanwezig.2 Deze functionaris fungeert als vraagbaak, bewaakt het overzicht en kan adviseren over het handelingsperspectief in geval van incidenten. Naast deze coördinerend functionaris vervullen reeds alle COA-medewerkers de rol van vertrouwenspersoon. De coördinerende functionarissen en de vertrouwenspersonen zijn voor alle bewoners van COA-locaties benaderbaar en richten zich niet op specifieke groepen.
Wordt de training van de vertrouwenspersonen vormgegeven in nauwe samenwerking met organisatie die zich richten op de bescherming van kwetsbare groepen?
In mijn brief van 31 maart jl. heb ik aangekondigd dat het COA gezamenlijk met maatschappelijke organisaties de voorlichting aan asielzoekers verder zal verbeteren. Hiertoe is een werkgroep ingericht met een adviserende en monitorende taak. De werkgroep is inmiddels voor de eerste keer bijeen geweest. Het COA heeft een uitvraag gedaan welke organisaties een bijdrage willen leveren aan de trainingen van de coördinerend vertrouwensfunctionarissen en de contactpersonen veiligheid, en/of aan de jaarlijkse Dag van de Veiligheid die het COA organiseert. Op basis van de reacties van de maatschappelijke organisaties zal het COA bezien hoe de trainingen verder vorm krijgen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de vervolging van strafbare feiten die betrekking hebben op kwetsbare groepen in de asielopvang? Hoe staat het met de aangiftebereidheid en hoeveel personen worden inmiddels vervolgd?
In het halfjaarlijkse overzicht van incidenten in- en rondom COA-opvanglocaties dat in september wordt gepubliceerd, wordt ditmaal ook in beeld gebracht in hoeveel gevallen incidenten op COA-opvanglocaties hebben geleid tot het opleggen van een maatregel door het COA en/of een aangifte bij de politie. Ook wordt inzichtelijk gemaakt in hoeveel gevallen incidenten op het adres van een COA-locatie hebben geleid tot vervolging door het openbaar ministerie en eventueel daaropvolgende veroordeling door een rechter.
In de registratie wordt geen uitsplitsing gemaakt naar specifieke doelgroepen.
Wat betreft het proces van aangiftes zijn de betrokken organisaties van de vreemdelingenketen in gesprek met de politie en het openbaar ministerie om verdere verbeteringen door te voeren, bijvoorbeeld op het terrein van informatieuitwisseling en het stimuleren van aangiftebereidheid.
Kun u aangeven of camera’s geplaatst zijn ter bescherming van kwetsbare groepen? Zo nee, waarom niet?
Om de leefbaarheid en veiligheid van alle bewoners, medewerkers en bezoekers te borgen is mogelijk om in een openbare ruimte van een COA-locatie cameratoezicht te plaatsen. Op diverse COA-locaties wordt hier gebruik van gemaakt. Het COA-beschikt over een kader waarbij per situatie de noodzaak tot cameratoezicht moet worden onderbouwd. Voorts is het vereiste dat op de betreffende locatie duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat er sprake is van cameratoezicht.
De verstoring van een Israëlkraam in een Jumbo supermarkt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Israëlkraam Jumbo Krimpen valt verkeerd»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergrond, inhoud en effecten van de online protestcampagne naar aanleiding van een productdemonstratie van Israëlische producten in een Jumbo supermarkt in Krimpen aan den IJssel?
Het kabinet is tegenstander van een boycot van Israël en streeft naar versterking van de bilaterale economische betrekkingen met dit land binnen de grenzen van 1967. Acties tegen producten uit een land, ongeacht de achtergrond ervan en welke effecten ermee worden beoogd, vallen evenwel onder de vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Deelt u de analyse dat het volstrekt ongewenst is, en ook geen steun vindt in het Nederlands buitenlands beleid, om op deze manier te ageren tegen producten uit Israel of het tentoonstellen van de Israëlische vlag?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u de invloed van dit soort protestcampagnes op de mogelijkheden voor supermarkten om in vrijheid en naar eigen inzicht, binnen de gestelde wettelijke kaders, hun productaanbod samen te stellen, zonder daarbij zwaar geïntimideerd of zelfs bedreigd te worden?
Ik beschik niet over signalen dat de (fysieke) openbare orde hier daadwerkelijk in het geding is geweest. Eventuele discussies op internet zie ik niet als problematisch, zolang deze binnen grenzen van de vrijheid van meningsuiting blijven. Supermarkten kunnen in vrijheid en naar eigen inzicht, binnen de gestelde wettelijke kaders, hun productaanbod samen blijven stellen, aanbieden en demonstreren. Mochten er toch mensen zijn die van mening zijn dat zij fysiek dan wel digitaal het slachtoffer zijn geworden van een strafbaar feit, dan roep ik hen uiteraard op om hiervan aangifte te doen. Daarnaast geldt dat lokale bestuurders in de eerste plaats verantwoordelijkheid dragen voor de lokale veiligheidssituatie en die maatregelen kunnen nemen waar de situatie ter plekke om vraagt indien daar aanleiding voor bestaat.
Welke gevolgen hebben dit soort protestcampagnes voor de veiligheid van supermarkten en supermarktmedewerkers? Indien de veiligheid daadwerkelijk in het gedrang komt, hoe zorgt u ervoor dat deze gegarandeerd blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Wat doet u, of wat gaat u doen, om ervoor te zorgen dat supermarkten in vrijheid producten kunnen blijven aanbieden en demonstreren, zonder beducht te hoeven zijn voor intimiderende acties, ook wanneer deze producten afkomstig zijn uit Israël?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om duidelijk te maken, ook richting ondernemers, dat het op geen enkele manier verboden is Israëlische producten aan te bieden? Welke maatregelen wilt u ondernemen tegen protestcampagnes die intimiderend van aard zijn?
Het staat ondernemers vrij om (binnen de grenzen die de wet stelt) zelf te bepalen welke producten zij aanbieden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat ondernemers momenteel onvoldoende zijn geïnformeerd. Binnen de grenzen van de wet kan kritiek worden geleverd op de keuze van ondernemers. Wanneer protestcampagnes de grens overschrijden van wat juridisch aanvaardbaar is, kan daartegen aangifte worden gedaan. Ik zie derhalve geen reden om extra maatregelen te nemen tegen protestcampagnes.
De bijdrage van Nederland aan politietrainingen op Papua |
|
Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Michiel Servaes (PvdA), Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de radiouitzending «Nederlandse politietraining in Papua»?1
Ja.
Waarom wordt er in de beantwoording van Kamervragen eerdere vragen over Papua’s van 26 april 20162 in het antwoord op vraag 4 niet over de politietraining gesproken, maar in de Kamervragen antwoorden op vragen van 10 december 2014 wel?3
In de brief van april 2016 wordt ingegaan op de vraag op welke wijze Nederland de situatie van de Papoea’s onder de aandacht heeft gebracht van de Indonesische autoriteiten, terwijl in de brief van december 2014 wordt ingegaan op de vraag of het Kabinet nieuwe mogelijkheden ziet waarmee Nederland kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie. Daarom gaat de brief van december 2014 in op het programma dat Nederland ondersteunt, en de brief van april 2016 op de gesprekken in bilateraal en multilateraal verband waar de Nederlandse autoriteiten deze situatie aan de orde hebben gesteld.
Kunt u de externe evaluatie, waarover wordt gesproken in de schriftelijke verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de radiouitzending van 12 mei, naar de Kamer sturen? Zo niet, kunt u de Kamer dan een overzicht sturen van de methode en resultaten van de politietraining tot nu toe?
De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft op 12 juli jl. een Mid Term Evaluation rapport ontvangen van het Community Policing Programme. Een volledig evaluatierapport zal later worden afgerond. Het programma wordt uitgevoerd door de International Organisation of Migration (IOM). In de bijgevoegde infographic heeft IOM op basis van de Mid Term Evaluation een overzicht gemaakt van de gebruikte methoden en de belangrijkste resultaten van het programma4. Uit de resultaten kan een aantal conclusies worden getrokken. Het programma heeft als uitgangspunt dat politie, gemeenschap en lokale overheid gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de lokale veiligheid. Het beoogt door training en consultatie deze gedeelde verantwoordelijkheid te stimuleren. Voor een langdurig resultaat is niettemin een cultuuromslag nodig, en dat vergt tijd. Dat werd ook bevestigd in de Mid Term Evaluation. Het programma heeft tot dusver diverse positieve resultaten geboekt op het terrein van training voor politiefunctionarissen, zowel op nationaal als op provinciaal niveau. In de evaluatie kwam naar voren dat lokale gemeenschappen hen nu zelf ook vaker betrekt bij problemen. Politie en gemeenschap lijken problemen meer gezamenlijk ter hand te nemen, ook al stellen lokale gemeenschappen dat nog niet bij alle agenten sprake is van een verandering in gedrag. Een speciaal ontworpen mensenrechtenmodule is inmiddels een vast onderdeel geworden van het curriculum van de training die ook toekomstige politiefunctionarissen zullen volgen. Om de gemeenschap op provincie-, district-, sub-district- en dorpsniveau te betrekken zijn daarnaast Community Policing Forums (CPFs) opgericht. Hierbij komen vertegenwoordigers van NGO’s, lokale gemeenschappen en de politie regelmatig bijeen om ontwikkelingen in de buurt te bespreken. Doel is om vertrouwen te scheppen en de relatie tussen de politie en de gemeenschap te verbeteren. Hierdoor kan gezamenlijk worden geanticipeerd op mogelijke spanningen en incidenten zodat de lokale veiligheid wordt versterkt. Omdat de CPFs in de laatste fase van het programma zijn ingesteld, is verdere implementatie nodig en zijn hier nog geen concrete resultaten van bekend. Er is meer tijd nodig om deze activiteiten te voltooien, de impact hiervan te vergroten en toekomstige financiering zeker te stellen. Op dit moment wordt daarom bekeken hoe het programma kan worden verlengd met een beperkte tijd.
Op welke manier kan Nederland monitoren wat de Indonesische veiligheidsdiensten in Papua doen?
Medewerkers van de Nederlandse ambassade in Jakarta bezoeken de provincie regelmatig. Door middel van gesprekken met vertegenwoordigers van lokale overheid, politie, mensenrechtenactivisten, NGOs en religieuze organisaties krijgen zij inzicht in de huidige situatie in Papoea, inclusief het optreden van leden van het veiligheidsapparaat. Deze gesprekken gebruikt Nederland ook om misstanden aan de orde te stellen en het belang te benadrukken van het investeren in de relatie met de burgerbevolking.
Op welke manier kan Nederland garanderen dat Indonesische politieagenten die door dit programma zijn getraind, niet actief zijn geweest in de schendingen van mensenrechten door de Indonesische politie in de afgelopen jaren?
In totaal zijn 3.687 politieagenten in de provincies Papua en West Papua getraind binnen het Community Policing Pogramme. Er kan geen garantie worden gegeven dat getrainde agenten niet hebben deelgenomen aan het schenden van mensenrechten. Het gaat om een lange termijn inzet waarbij een cultuuromslag noodzakelijk is zoals ook in de Mid Term Evaluation wordt gesteld. De leiding van de provinciale politie in Papua heeft bij diverse gelegenheden gesteld het belang te erkennen van het winnen van het vertrouwen van de lokale gemeenschappen om lokale spanningen en incidenten te verminderen en daarmee de veiligheidssituatie te verbeteren.
Welke andere organisaties zijn bij de politietraining betrokken naast de Organisation for Migration?4 Wat is of was de rol van de Universiteit van Maastricht?5
De politietraining is door IOM samen met de Indonesische Nationale Politie en Japan International Cooperation Agency (JICA) opgezet. De Universiteit Maastricht speelt in deze trainingen geen rol.
Bij het tot stand brengen van en participatie in de Community Policing Forums (CPFs) zijn tevens lokale groeperingen, zoals religieuze en culturele organisaties, betrokken.
Heeft u in het besluit deze training destijds te starten de conclusies meegenomen van de autoriteiten van Nieuw-Zeeland, die hun politietraining daar in 2010 juist is hebben gestopt?
Het Nederlandse trainingsprogramma heeft een andere insteek dan het tot 2010 door Nieuw-Zeeland gesteunde programma. Het Nieuw-Zeelandse programma richtte zich op het strategische niveau met de detachering van twee senior expat politie staf. Het Nederlandse programma richt zich op het trainen van Community Policing Officers door nationaal gerekruteerde politietrainers en het opzetten van CPFs waarin wordt ingezet op de verbetering van de relatie tussen politie en lokale gemeenschappen en beoogt daarmee een meer duurzaam en lokaal gedragen resultaat te bereiken.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Nieuw-Zeelandse Kamerlid parlementslid Catherina Delahunty die stelt dat zolang het politieke regime niet verandert, het geven van politietrainingen voor de mensenrechtensituatie niets zal opleveren?
Om tot een duurzame oplossing te komen is het belangrijk dat de centrale autoriteiten en de lokale bevolking gezamenlijk de problemen ter hand nemen en ontwikkeling in de provincies bevorderen. Het Community Policing Pogramme draagt bij aan de dialoog tussen lokale autoriteiten en de burgerbevolking. Door het programma heeft de lokale politie beter inzicht in wat er binnen de gemeenschap speelt en wordt het getraind in een andere benadering van burgers. Ook zien zowel politie, provinciale- als lokale overheden beter het belang van de preventie van lokale onlusten zoals het oplaaien van spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Voor een goed functionerende rechtsstaat is het van belang dat burgers vertrouwen hebben in handhavingsmaatregelen en diensten. Met de financiering van het programma zet het kabinet in op een bijdrage aan het verbeteren van deze situatie in Papoea.
Heeft u tijdens uw ambtsbezoek aan Indonesië in maart deze politietraining bezocht?
Mijn bezoek aan Indonesië in maart bestond uit een programma op Bali en Java. Een bezoek aan het Community Policing Programme op Papoea maakte dan ook geen onderdeel uit van de reis.
Wat vonden de Minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi en coördinerend Minister voor Politieke, Juridische en Veiligheidszaken Luhu Panjaitan van de Nederlandse politietrainingen, toen u hen sprak over de mensenrechtensituatie in Papoea tijdens uw bezoek in maart?6
Gedurende mijn bezoek aan Indonesië in maart heb ik met de Minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi en toenmalig coördinerend Minister voor Politieke, Juridische en Veiligheidszaken Luhut Panjaitan de mensenrechtensituatie, waaronder de situatie in Papoea, besproken. Het Community Policing Pogramme is tijdens deze gesprekken niet specifiek aan de orde gekomen.
Het wereldwijd toegenomen geweld tegen Joden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Geweld tegen Joden neemt wereldwijd toe»?1
Ja.
Hoe duidt u de in dit artikel genoemde bevindingen van het Amerikaanse onderzoeksbureau Pew Research dat het aantal landen waar geweld tegen Joden plaatsvindt is toegenomen van 51 in 2007 naar 81 in 2014?2
Deze bevindingen van Pew Research zijn zeer zorgelijk. Pew Research spreekt over «harassment», waaronder fysieke of verbale aanvallen, ontheiliging van heilige plaatsen, en discriminatie op de arbeidsmarkt, de woningmarkt en in het onderwijs vallen.
Het is daarom van groot belang om onze inzet voor het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voort te zetten.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste achterliggende oorzaken zijn van dit toegenomen geweld tegen Joden?
Het rapport geeft aan dat het aantal landen waarin «harassment» van joden plaatsvindt, is gestegen. De term «harrassment» omvat zowel geweld, discriminatie als intimidatie. Het rapport zelf gaat niet in op de oorzaken van deze toegenomen «harassment». De oorzaken voor dergelijk «harassment» zijn vaak complex en afhankelijk van de specifieke lokale context.
In welke landen en regio’s vindt geweld tegen Joden met name plaats? Welke overheden en/of organisaties spelen hierbij een rol?
Het rapport vermeldt enkel het aantal landen waarin discriminatie, intimidatie en geweld tegen specifieke religieuze groepen plaatsvinden. De wijze waarop en mate waarin van »harassment» sprake is, wordt verder niet gepreciseerd. Uiteraard hebben alle vormen van discriminatie, intimidatie en geweld een negatief effect op de veiligheid van Joden en Joodse minderheden.
Op welke manieren uit zich dit geweld, en welke effecten heeft het op de veiligheid en godsdienstvrijheid van Joden en Joodse minderheden wereldwijd?
Zie antwoord vraag 4.
Spelen direct of indirect door Nederland gefinancierde BDS-organisaties een rol in het plegen dan wel gedogen van geweld tegen Joden? Indien ja, wat gaat u hieraan doen?
Uitlatingen en bijeenkomsten van de BDS-beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Deze vrijheden zijn onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Vanzelfsprekend mogen ontvangers van financiering zich niet schuldig maken aan discriminatie of aanzetten tot haat en/of geweld.
Op welke manier kan Nederland het geweld tegen Joden helpen monitoren?
De Nederlandse inzet op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging – één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten – betreft ook leden van Joodse gemeenschappen wereldwijd. Monitoring vindt op verschillende manieren plaats, onder meer door het Amerikaanse onderzoeksbureau Pew Research. Het kabinet zet vooral in op het (proactief) bespreken van de mensenrechtensituatie met de autoriteiten in landen waar vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet vanzelfsprekend is of het recht hierop wordt geschonden. Ambassades volgen de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten, inclusief vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Vanuit het Mensenrechtenfonds worden mensenrechtenorganisaties gesteund die bijdragen aan de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Door de ambassade in Tel Aviv wordt bijvoorbeeld het Israel Palestine Center for Research and Information (IPCRI) gesteund, dat maandelijks een open forum organiseert voor (met name joodse) Israëli’s en (vooral islamitische) Palestijnen, waar zij discussiëren over actuele zaken in relatie tot het vredesproces.
Ook in multilateraal verband zet Nederland zich in voor het tegengaan van geweld tegen Joden en andere religieuze minderheden. Deze inzet vindt plaats in VN- (m.n. Mensenrechtenraad en Derde Commissie AVVN) en in EU-verband. Hierbij worden de EU-richtsnoeren (EU-Guidelines on the promotion and protection of freedom of religion or belief) gevolgd en worden specifieke acties zoals demarches en verklaringen uitgevoerd2.
Op welke manier kan Nederland bijdragen aan het tegengaan van geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 7.
Welke actie heeft u ondernomen in het kader van de uitvoering van de motie-Bisschop c.s. met betrekking tot het tegengaan van antisemitisme (Kamerstuk 34 166, nr. 17)? Wat is het effect van deze actie, en welke aanvullende maatregelen zijn nodig om antisemitisme effectief te bestrijden?
Het kabinet spant zich blijvend in om alle vormen van discriminatie, inclusief antisemitisme, hoog op de Europese agenda te houden. Het is noodzakelijk de gemeenschappelijke waarden van de Unie, waaronder non-discriminatie, gelijkheid en solidariteit, actief te promoten en te beschermen.
Tijdens het EU-voorzitterschap heeft Nederland prominent aandacht gevraagd voor het tegengaan van discriminatie, waaronder antisemitisme, via verschillende kanalen. De Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft in juni conclusies aangenomen over de bescherming van fundamentele rechten, met specifieke aandacht voor non-discriminatie en de noodzaak inclusieve samenlevingen en tolerantie te bevorderen. In de conclusies wordt o.a. gerefereerd aan de bijeenkomst van de werkgroep tegen haatcriminaliteit, die in april plaatsvond en gericht is op het verbeteren van meldingen en aangiftes van discriminatie en de afhandeling hiervan. Onderdeel van het programma van deze werkgroep was een bezoek aan het Anne Frank Huis.
Ook heeft Nederland tijdens het EU-voorzitterschap een bijeenkomst georganiseerd met de twee coördinatoren van de Commissie voor antisemitisme en moslimhaat en Nederlandse Joodse en Islamitische maatschappelijke organisaties. Deze coördinatoren zijn aangesteld n.a.v. het Commissie Colloquium over «tolerantie en respect» op 1 en 2 oktober 2015, waar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aandacht heeft gevraagd voor toenemend antisemitisch geweld en moslimdiscriminatie en de Commissie heeft opgeroepen om via een uitwisseling van ervaringen deze discussie verder te brengen.
Tevens kwam de High-Level Group on non-discrimination, equality and diversity op 7-8 juni bijeen om te spreken over discriminatie o.b.v. religie, met expliciete aandacht voor antisemitisme en moslimdiscriminatie.
Ook is de tijdens de eerste bijeenkomst van de High-Level Group on combating racism, xenophobia, and other forms of intolerance, opgericht tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap, antisemitisme en moslimdiscriminatie besproken met Commissaris Jourova en tal van maatschappelijke en internationale organisaties. De Commissie heeft een duidelijk signaal afgegeven dat de aanpak van racisme en antisemitisme binnen de EU meer prioriteit moet krijgen. De Commissie heeft op verzoek van het Nederlands voorzitterschap toegezegd een inventarisatie te maken van de nationale strategieën en actieplannen van de lidstaten.
De rechten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel aanvragen voor een speciale buitenschuld vergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s) zijn er sinds de herijking van het AMV-beleid in 2013 ambtshalve verstrekt?
Sinds de herijking van het amv-beleid zijn er circa 10 aanvragen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s ingediend. Deze zijn alle afgewezen. Ook zijn er geen ambtshalve vergunningen verstrekt op grond van het buitenschuldbeleid. De reden hiervoor wordt niet in het geautomatiseerde systeem van de IND geregistreerd. Gedurende het vertrekproces heeft de DT&V altijd oog voor bijzondere omstandigheden, zoals buitenschuld. Het specifieke buitenschuldbeleid is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen. Ook in het geval van een minderjarige geldt immers dat wie terug wil ook terug kan, zolang er een vorm van adequate opvang bestaat. Het streven blijft om een uitgeprocedeerde amv in eerste instantie te herenigen met de ouders of andere familieleden in het land van herkomst. Dit wordt, in beginsel, altijd geacht in het belang van het kind te zijn.
Slechts wanneer opvang door ouders of familie niet adequaat of mogelijk blijkt, wordt naar andere mogelijkheden van adequate opvang gezocht, bijvoorbeeld door opvang in opvanghuizen. Bij het realiseren van de terugkeer en het bepalen van de mate van ondersteuning daarbij, wordt rekening gehouden met de individuele situatie en de leeftijd van de minderjarige. Van amv’s van 15 jaar en ouder wordt een hogere mate van initiatief verwacht dan van amv’s jonger dan 15 jaar. Hiermee is een vangnet voor amv’s jonger dan 15 jaar gecreëerd die niet in aanmerking komen voor asielbescherming, maar voor wie terugkeer onmogelijk blijkt, terwijl zij wel actief aan de terugkeer werken.
Hoeveel aanvragen voor een speciale buitenschuld vergunning voor AMV’s zijn er sinds de herijking van het AMV-beleid in 2013 ingediend? Hoeveel zijn daarvan afgewezen en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt gezocht naar een duurzame oplossing voor AMV’s die niet in aanmerking komen voor een vergunning maar ook het land niet kunnen verlaten? Op welke manier worden daarbij de belangen van het kind meegewogen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt gewerkt aan een toekomstperspectief voor AMV’s? Op welke manier worden daarbij de belangen van het kind meegewogen?
Kinderen vormen een kwetsbare doelgroep in het Nederlandse vreemdelingenbeleid en verdienen bijzondere aandacht. De herijking van het amv beleid is er op gericht om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de amv.
Eerder duidelijkheid over het verblijfsperspectief en snelle terugkeer naar het land van herkomst, wanneer bescherming niet aan de orde is, is in het belang van het kind en daarmee uiteraard ook in het belang van de ontwikkeling van het kind.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2016 het nieuwe opvangmodel in werking getreden. Kleinschaligheid staat hierin voorop waarmee verder invulling wordt gegeven aan het belang van het kind. Amv’s tot en met 14 jaar worden in het nieuwe model opgevangen in opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van Nidos. In de begeleiding van amv’s wordt rekening gehouden met hun perspectief: integratie als er een vergunning is verleend of terugkeer als de aanvraag is afgewezen. In het nieuwe model worden amv’s die een verblijfsvergunning hebben gekregen door Nidos in gezinsverband geplaatst om vanuit deze context aan hun inburgering te werken. Als er geen opvanggezin beschikbaar is voor een amv met verblijfsvergunning, vangt Nidos hen in kleinschalige woonvoorzieningen op. Kleinschaligheid is een belangrijke voorwaarde bij begeleiding naar een zelfstandige positie in de Nederlandse maatschappij. De amv’s die in Nederland mogen blijven, verblijven dus niet langer in de opvang bij amv’s in procedure of voor wie de aanvraag is afgewezen. Hiermee beoog ik meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren over het toekomstperspectief van amv’s voor hen zelf en hun omgeving.
Komt er een evaluatie van het herijkte AMV-beleid? Zo ja, wanneer valt dit te verwachten? Zo nee, waarom niet?
De verschillende onderdelen van de herijking van het amv-beleid worden gemonitord. Indien uit de monitoring zou blijken dat een evaluatie nodig is, zal ik deze uitvoeren.
Op welke manier zorgt u ervoor dat de herziene Dublin Verordening in lijn is met het VN-Kinderrechtenverdrag en de rechten van AMV’s? Hoe staan de andere lidstaten in dit herzieningsproces met betrekking tot de rechten van AMV’s?
Het voorstel tot aanpassing van de Dublin-verordening is opgesteld door de Europese Commissie. In het voorstel heeft de Europese Commissie expliciet opgenomen dat overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind voorop dient te staan. Ik onderschrijf dit uitgangspunt. Dit wil overigens niet zeggen dat het asielverzoek van een minderjarige asielzoeker moet worden behandeld door de lidstaat die zijn voorkeur heeft. Wel betekent dit bijvoorbeeld dat wordt ingezet op snelle Dublinprocedures, zodat de minderjarige zo snel mogelijk duidelijkheid wordt gegeven over welke lidstaat zijn asielverzoek gaat behandelen. Ik kan nog geen uitspraken doen over hoe andere lidstaten staan in dit herzieningsproces met betrekking tot de rechten van minderjarigen. Daarvoor is het nog te vroeg omdat de experts uit de lidstaten nu het voorstel artikel per artikel doornemen.
Wanneer verwacht u met het verbeterplan voor de beschermde opvang van AMV’s te komen? Wat gebeurd er in de tussentijd met de AMV’s die nu in de opvang zitten die als onvoldoende is beoordeeld door de inspecties Jeugdzorg en Veiligheid en Justitie?
Het COA is voortvarend aan de slag gegaan met het verbeterplan en heeft dit in april al voorgelegd aan de Inspecties. De Inspecties hebben aangegeven dat het verbeterplan aansluit bij de nodige geconstateerde verbetermaatregelen. Daarbij hebben de Inspecties aangegeven dat het verbeterplan voldoende volledig, realistisch en ambitieus is. Het is gelet op de benodigde afstemming van de brief helaas niet gelukt uw Kamer voor het zomerreces te informeren over de doorgevoerde maatregelen. Ik zal u de brief zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor het einde van het zomerreces, doen toekomen.
Is het mogelijk om de procedure van AMV’s die een grote kans op een vergunning hebben te wijzigen zodat zij niet eerst in een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) worden geplaatst en daarna weer moeten verhuizen naar een locatie van stichting Nidos? Zo nee, waarom niet?
De Centrale Ontvangst Locatie (COL) en de Procesopvang Locatie (POL) van het COA zijn belangrijke onderdelen van de verbeterde asielprocedure. De COL is bedoeld om de asielzoekers zo snel mogelijk te registreren en te identificeren. Dit is ook van belang in het kader van vaststellen of er sprake is van een amv en waar deze vandaan komt. De opvang van amv’s in een (specifiek voor amv’s ingerichte) POL is van belang omdat tijdens die eerste periode de activiteiten in de rust- en voorbereidingstermijn en tijdens de algemene asielprocedure efficiënt georganiseerd kunnen worden. Ook bevinden deze opvang locaties voor amv’s zich in de buurt van het aanmeldcentrum waar de asielaanvraag wordt behandeld zodat de reistijd voor de minderjarige naar het aanmeldcentrum, ten behoeve van deze behandeling, beperkt is. Daarnaast kunnen tijdens die periode zowel de mentor als de voogd zich een goed beeld vormen van de competenties en het ontwikkelingsperspectief van de jongere. Amv’s jonger dan 15 worden in het kader van het nieuwe opvangmodel op dit moment al direct in gezinsverband (pleeggezin) geplaatst en komen niet in de POL terecht.
De VNG-pilot blurring |
|
Renske Leijten , Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat gemeenten in de uitvoering van de VNG-pilot blurring daadwerkelijk in strijd handelen met de Drank- en Horecawet, aangezien u eerder liet weten te willen bezien op welke wijze gemeenten invulling zouden geven aan de VNG-pilot?1
Dit kan ik niet in zijn algemeen voor alle gemeenten beantwoorden, maar uit jurisprudentie van de rechtbank Utrecht2 blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Nieuwegein, die aan de VNG pilot deelneemt, in strijd met de DHW heeft gehandeld. Ik zal de burgemeester van Nieuwegein om toelichting vragen.
Klopt het dat deze pilot inmiddels in 50 gemeenten op circa 1.000 locaties wordt uitgevoerd?
Ik heb geen inzage in de lijst met deelnemende gemeenten. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Deelt u ook de mening dat de VNG-pilot niet verder gedoogd mag worden aangezien hierbij de wet wordt overtreden? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welke maatregelen u bereid bent te nemen om per omgaande de Drank- en Horecawet te handhaven? Deelt u de mening dat uw eerdere waarschuwing aan de VNG van 18 januari jl. niet het gewenste effect heeft opgeleverd? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om een einde te maken aan de VNG-pilot blurring?
Gemeenten dienen overtredingen van de Drank- en Horecawet te handhaven en niet te gedogen. 26 mei heb ik met leden van de commissie veiligheid en bestuur van de VNG gesproken. Bij dit gesprek heb ik nogmaals er op aangedrongen de VNG pilot te beperken tot initiatieven die passen binnen de kaders van de DHW.
VNG heeft aangegeven dat de pilot in de praktijk gaat om individuele afspraken tussen gemeenten en ondernemers. Omdat ik geen overzicht heb van hetgeen deze afspraken inhouden, kan ik de schadelijkheid c.q. de redelijkheid hiervan niet beoordelen.
In de tussentijd heeft de Rechtbank Utrecht een uitspraak gedaan over de VNG pilot in Nieuwegein, zoals ook in antwoord 1 aangehaald. Ik ga ervan uit dat andere gemeenten deze uitspraak zullen bestuderen en waar nodig toepassen op de invulling van hun taken en bevoegdheden in deze.
Bent u ook van mening dat het gedogen van de VNG-pilot een verkeerd signaal afgeeft wat betreft het bevorderen van alcoholgebruik buiten horecagelegenheden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de VNG gemeenten informeert hoe zij dienen te reageren op handhavingsverzoeken van de SlijtersUnie of het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)? Bent u bereid om zo snel als mogelijk in gesprek te treden met de VNG om dit een halt toe te roepen, en indien noodzakelijk, af te dwingen?
Het staat de VNG als belangenbehartiger van gemeenten vrij om gemeenten te ondersteunen, maar het moge duidelijk zijn dat ik over de handelwijze van de VNG gedurende dit traject niet te spreken ben. De VNG is een pilot gestart die in de praktijk tot overtredingen van de DHW leidt. Ik ga er van uit dat de recente gerechtelijke uitspraak van Rechtbank Utrecht aanleiding is voor de VNG om nog eens kritisch naar de pilot te kijken.
Heeft u kennisgenomen van het opiniepanel van EenVandaag waaruit blijkt dat 75% van de 25.000 ondervraagden zich tegen blurring keert? Deelt u dan ook de conclusie dat de voordelen van blurring absoluut niet opwegen tegen de overweldigende nadelige effecten?
Ik heb kennis genomen van de opiniepeiling. Ik neem dit mee in de evaluatie van de DHW die momenteel plaatsvindt.
Bent u ervan op de hoogte dat inmiddels supermarkten ook toegelaten zijn tot de pilot? Deelt u de mening dat supermarkten ook directe commerciële belangen hebben bij het aanbieden van alcoholische dranken terwijl zij deze ook verkopen? Deelt u de mening dat deze praktijken direct negatieve gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid? Deelt u de mening dat alcohol schenken in winkels ook een verkeerde uitstraling heeft op jongeren onder de 18 jaar en dat onderzoek een causaal verband heeft aangetoond tussen de beschikbaarheid van alcohol en de toename in alcoholgebruik? Zo ja, bent u bereid om de VNG aan te spreken op het feit dat supermarkten toegelaten worden tot de pilot?
Daar ben ik van op de hoogte, het commerciële belang van supermarkten bij verkoop van alcohol lijkt mij evident, zoals dit ook speelt bij alle overige deelnemers aan de pilot. Over «hoe normaal» alcohol in het alledaagse winkelaanbod zou moeten zijn, ook met oog op de gestelde leeftijdsgrens, ga ik graag met uw Kamer in gesprek n.a.v. de bevindingen uit de evaluatie van de DHW. Literatuur wijst in algemene zin inderdaad uit dat groter aanbod kan leiden tot meer consumptie en meer consumptie tot hogere sterfte- en ziektecijfers. Ik zie geen aanleiding op over dit specifieke punt met de VNG te spreken.
Doelstelling van de International Labour Organisation (ILO) om uiterlijk in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de ILO-doelstelling om in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen? Kent u de motie Schouten/Voordewind1, die verzoekt om het Initiatief Duurzame Handel (IDH) expliciet de ILO-doelstelling voor het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 te laten hanteren en de Kamer over de uitwerking te informeren? Bent u op de hoogte van de «World Day Against Child Labour» op 12 juni?
Ja. De motie Schouten/Voordewind uit 2011 (kamerstuk 26 485, nr 118) roept het IDH op om voortvarend aan de slag te gaan met complexe sociale onderwerpen zoals leefbaar loon en kinderarbeid.
Erkent u dat de ILO-doelstelling nog niet bereikt is, aangezien nog 168 miljoen kinderen arbeid verrichten en meer dan de helft van hen (85 miljoen) werkt onder gevaarlijke omstandigheden?
Ja, we zijn er helaas nog lang niet, al zijn er geen statistieken over het aantal kinderen wereldwijd dat in 2016 nog slachtoffer is van kinderarbeid. Het cijfer van 168 miljoen kinderen stamt uit het ILO-rapport «Global child labour trends 2008 to 2012». In de vier jaren die door dit rapport zijn onderzocht nam het aantal kinderen dat kinderarbeid vervult aanmerkelijk af, van 264 tot 168 miljoen. Het is nog niet duidelijk of die trend in de jaren sinds 2012 is doorgezet. De ILO werkt in een consultatief proces aan een nieuwe publicatie met cijfers over kinderarbeid. Deze publicatie zal in de loop van 2017 verschijnen.
Welke inspanningen heeft Nederland specifiek gedaan voor de genoemde ILO-doelstelling om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen binnen het tienjarige «2006 Global Action Plan»?
In 2016 heeft Nederland een aantal nieuwe stappen gezet in de strijd tegen kinderarbeid. Er is een Kinderarbeidfonds – in beheer bij RVO – met daarin EUR 5 miljoen bestemd voor matchingvan bijdragen uit het bedrijfsleven aan multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid. De eerste financieringen kunnen naar verwachting na de zomer verstrekt worden. Er is belangstelling getoond vanuit de cacao-, goud- en textielsector. Het bestrijden van kinderarbeid is ook een belangrijk onderdeel van het textielconvenant, dat op 4 juli ondertekend is.
Nederland heeft het EU-voorzitterschap ingezet om kinderarbeid hoger op de agenda te zetten. Dit heeft geresulteerd in EU-raadsconclusies over de bestrijding van kinderarbeid.2 Hierin wordt de Europese Commissie aangespoord om te zorgen dat bestrijding van kinderarbeid behalve in de ontwikkelingsprogramma’s ook een plek krijgt in onderwijs-, landbouw-, MVO- en decent work-programma’s van de EU. Verder worden de Commissie en de Europese diplomatieke dienst (EDEO) opgeroepen extra stappen te nemen om kwetsbare vluchtelingenkinderen te beschermen tegen (arbeids)uitbuiting.
Deze ontwikkelingen in 2016 zijn een aanvulling op eerdere (meerjarige) initiatieven. Nederland heeft in de afgelopen jaren op veel manieren ingezet op de bestrijding van kinderarbeid. De kabinetsreactie3 van vorig jaar op de initiatiefnota van het lid Van Laar over het verbieden van producten gerelateerd aan kinderarbeid geeft een goed overzicht van Nederlandse inspanningen. De jaarlijkse mensenrechtenrapportages die sinds 2008 aan de Kamer worden gestuurd geven veel aanvullende informatie. De meest recente rapportage, over het jaar 2015, ging de Kamer toe op 21 juni.4
Hoe heeft het IDH de motiedoelstelling verwerkt in de programma’s en wat zijn de resultaten voor de bestrijding van kinderarbeid?
Het IDH werkt aan bestrijding van kinderarbeid op drie niveaus:
Kunt u een overzicht geven van de programma’s waarin het probleem van kinderarbeid speelt en waarin actie is ondernomen tegen de ergste, maar ook alle vormen van kinderarbeid onder de ILO-conventies C182 en C138?
De IDH-programma’s werken aan verduurzaming van de volgende sectoren: cacao, koffie, thee, katoen, palmolie, soja, kweekvis, textiel, tropisch hout, papier/pulp, groente/fruit en specerijen. Het tegengaan van kinderarbeid vergt aandacht in veel agro- en textielketens, met de grootste problemen in de cacao- en katoensector. In al deze programma’s vormt het tegengaan van kinderarbeid onderdeel van de standaarden die IDH binnen de sector wil afspreken.
IDH werkt daarnaast aan schaalbare aanpakken om leefbaar loon te bevorderen, bijvoorbeeld via een publiek-private coalitie in de theesector in Malawi. Bovendien is het bevorderen van de inkomenspositie en levensomstandigheden van boerenfamilies een belangrijke focus van de programma’s.
Wat zijn de resultaten per programma waar kinderarbeid een risicofactor is?
Zie antwoord vraag 5.
Welke lessen heeft het IDH geleerd op het gebied van de (ergste vormen van) kinderarbeid, waarvan ook andere initiatieven en organisaties kunnen leren?
Met de verhoogde inzet is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan over het bestrijden van kinderarbeid. Dit zijn de belangrijkste lessen van het IDH:
Wat doet het IDH op dit moment om alle onder ILO-conventies verboden vormen van kinderarbeid te bestrijden? Welke resultaten hebben deze activiteiten tot op dit moment opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
De arrestatie van een Nederlandse vrouw in Qatar |
|
Rik Grashoff (GL), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA), Raymond Knops (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vrouw al maanden vast in Qatar»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de vrouw in kwestie is opgepakt nadat zij aangifte deed van verkrachting?
Ik kan de arrestatie bevestigen. In aanvulling daarop kan ik melden dat op 13 juni 2016 de Qatarese rechter betrokkene heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke straf en een boete van omgerekend circa 750 euro voor openbare dronkenschap en overspel. Zij is overgebracht naar een uitzetcentrum en kan over enkele dagen Qatar verlaten. De rechter heeft de medeverdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar en een lijfstraf opgelegd.
Kunt u aangeven wat de regering tot nu toe heeft ondernomen om de vrouw in kwestie vrij te krijgen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent consulaire bijstand aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders indien zij dat wensen. Ook aan de persoon in onderhavige zaak heeft het ministerie vanaf het bekend worden van de arrestatie consulaire bijstand verleend. Een medewerker van de ambassade in Doha heeft betrokkene meermaals in de gevangenis bezocht en wekelijks telefonisch contact onderhouden. Verder hebben ambassademedewerkers rechtszittingen bijgewoond om de rechtsgang van betrokkene te volgen. Tot slot heeft de ambassade over deze zaak actief contact onderhouden met de Qatarese autoriteiten. Al deze activiteiten vonden plaats in het kader van het verlenen van consulaire bijstand aan de gedetineerde.
Hoe verloopt het contact met de naasten? Is de ambassade in Doha voldoende geëquipeerd om zowel de vrouw als de naasten voldoende bij te staan?
Een Nederlander die in het buitenland is gedetineerd en aangeeft consulaire bijstand te willen ontvangen, kan één contactpersoon voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanwijzen. Deze contactpersoon wordt door het departement op de hoogte gehouden van de situatie van de gedetineerde. Om privacyredenen en om misverstanden tegen te gaan, verstrekt het ministerie zonder toestemming van betrokkene geen informatie aan andere personen, inclusief (naaste) familieleden. Ook betrokkene in deze zaak had een contactpersoon aangewezen.
Kunt u bevestigen dat de ambassade de meest recente zitting zou bijwonen maar zonder opgaaf van redenen verstek heeft laten gaan?
Zie ook antwoord op vraag 3 over het bijwonen van zittingen. Op één zitting na heeft de ambassade alle rechtszittingen bijgewoond. In totaal heeft de ambassade vijf rechtszittingen bijgewoond, waaronder de laatste zitting op 13 juni 2016. Bij één van deze vijf rechtszittingen was betrokkene zelf niet aanwezig.
Kunt u bevestigen dat de ambassade betrokkene pas na drie weken bezocht?
Nee. Betrokkene is op 20 maart 2016, vier dagen na de arrestatiemelding bij de ambassade c.q. een week na haar arrestatie bezocht.
Heeft de vrouw in kwestie inmiddels gezondheidsgerelateerde en geestelijke bijstand gekregen?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 3 hebben ambassademedewerkers betrokkene in de gevangenis meermaals bezocht. Ook is betrokkene medisch onderzocht. Betrokkene heeft geen bezoek ontvangen van een vrijwilliger van één van de Nederlandse organisaties voor sociale, maatschappelijke of geestelijke zorg.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in elk geval zodra er ook juridische duidelijkheid is over de aanklacht die maandag in zitting wordt geformuleerd?
De beperking van de vrijheid van meningsuiting in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Stifling Dissent – The Criminalization of Peaceful Expression in India» van Human Rights Watch en de juridische analyse van VN-rapporteur Maina Kiai over de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert?1
Ja
Deelt u de analyse van het rapport van Human Rights Watch dat de Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde, te brede wetten als politieke wapens gebruiken om critici het zwijgen op te leggen en te intimideren, en die van de VN-rapporteur dat de wet niet in overeenstemming is met het internationaal recht en met internationale richtlijnen en normen en de regering ruime discretionaire bevoegdheden geeft die op willekeurige en onvoorspelbare wijze kunnen worden toegepast?
Het kabinet is niet van mening dat Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde wetten gebruiken om critici het zwijgen op te leggen. De vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in de Indiase Grondwet en India kent een democratisch gekozen parlement, een democratisch gekozen regering en een onafhankelijke rechtspraak. Daarnaast is er sprake van een levendig maatschappelijk middenveld. Ook spelen diverse nationale media in India een belangrijke rol in maatschappelijke discussies en stellen zij misstanden aan de orde.
Wetgeving kan niettemin mogelijk beperkend zijn voor de vrijheid van meningsuiting, zoals de wet die vrijheid van meningsuiting kan beperken op internet (Information Technology Act). Ook de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert, kan beperkend werken t.a.v. de financiering van het maatschappelijk middenveld. De Nederlandse overheid deelt de zorgen van VN-rapporteur Maina Kiai over de wet m.b.t. buitenlandse giften zoals beschreven in «Analysis on International Law, Standards and Principles applicable to the Foreign Contributions Regulation Act 2010 and Foreign Contributions Regulation Rules 2011». Dergelijke wetgeving kan in India door de rechter worden getoetst aan de Grondwet. Zo heeft het Hooggerechtshof in India in maart 2015 ingegrepen omdat zij van mening was dat Section 66A van de Information Technology Act incompatibel was met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals in de Grondwet is vastgelegd.
Bent u bereid deze zeer zorgelijke ontwikkelingen bij de Indiase regering aan te orde te stellen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van een breed en vocaal maatschappelijk middenveld voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Een kritisch maatschappelijk middenveld dat vrij is om zijn mening te geven, draagt bij aan het maatschappelijk debat over actuele ontwikkelingen en het functioneren van de overheid. Meest recent heeft Nederland dit onderwerp aan de orde gesteld tijdens de hoog ambtelijke bilaterale consultaties op 1 juni jl. in Delhi.
Bent u bereid in het kader van het Nederlandse voorzitterschap deze kwestie in EU-verband aan de orde te stellen met als doel dat de EU de ontwikkelingen indringend bij de Indiase regering aan de orde stelt?
Nederland maakt zich er waar mogelijk sterk voor dat in EU-verband deze aspecten als onderdeel van bredere gesprekken aan de orde worden gesteld. Tijdens de EU-India Top op 30 maart jl, voorgezeten door de EU Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, is het bevorderen en naleven van mensenrechten eveneens besproken.
Bent u bereid – mede gezien één van de aanbevelingen in het HRW-rapport – de sterk tekortschietende vrijheid van meningsuiting in India tijdens India’s Universal Periodic Review in 2017 aan de orde te stellen en India aan te moedigen om de VN Speciale Rapporteur voor de bevordering en bescherming van vrijheid van meningsuiting voor een feitenonderzoek uit te nodigen?
Het kabinet is bereid in de dialoog die gevoerd zal worden met India in het kader van de Universal Periodic Review eveneens aandacht te vragen voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Wat vindt u van de conclusie in het HRW-rapport dat wetten ter bestrijding van terrorisme disproportioneel gebruikt worden tegen religieuze minderheden en gemarginaliseerde groepen zoals Dalits? Bent u bereid dit nadrukkelijk te betrekken bij uw overleg met de Indiase regering?
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat wetten ter bestrijding van terrorisme in India disproportioneel worden ingezet tegen minderheden. Vanzelfsprekend zal het kabinet ontwikkelingen in India blijven volgen.
Het bericht dat opvang wordt geweigerd aan (zieke) vreemdelingen die bereid zijn om het land te verlaten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ter Apel weigert zieke vreemdelingen»?1
Ja.
Kunt u reageren op de veronderstelling van het artikel dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) opvang onthoudt aan vreemdelingen die hebben aangegeven te willen meewerken aan vertrek?
De veronderstelling van het artikel is onjuist. In het algemeen geldt dat onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel beschikbaar is voor vreemdelingen die de bereidheid tonen om actief te werken aan terugkeer naar hun land van herkomst, of een derde land waar de toegang voor de betreffende vreemdeling is gewaarborgd. Wanneer een vreemdeling zich meldt bij de VBL en verzoekt om onderdak, wordt door een regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV) met de vreemdeling een persoonlijk gesprek gevoerd, waarin onder andere wordt gevraagd naar de bereidheid van de vreemdeling om actief te werken aan zijn of haar terugkeer. Op basis van dit gesprek en hetgeen reeds bij DTenV bekend is over de inspanningen van de vreemdeling op basis van zijn of haar dossier, wordt beoordeeld of er daadwerkelijk gesproken kan worden van bereidheid tot het actief meewerken aan vertrek. Bij deze beoordeling wordt onder andere meegewogen in hoeverre de vreemdeling reeds zelfstandig heeft geprobeerd om documenten ten behoeve van zijn of haar vertrek uit Nederland te bemachtigen en bereid is om relevante informatie te verstrekken die nodig is om de terugkeer te kunnen realiseren.
Wanneer de regievoerder op basis van de beoordeling concludeert dat er voldoende aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling die om onderdak in de VBL verzoekt daadwerkelijk bereid is om terug te keren dan kan de vreemdeling toegang tot de VBL verkrijgen en kan de DT&V hem of haar bij het regelen van het vertrek ondersteunen.
Het komt echter ook voor dat een vreemdeling die zich met een verzoek om onderdak bij de VBL meldt wel stelt te willen terugkeren, maar niet in het bezit is van documenten, niet eerder heeft getracht om documenten te verkrijgen en verder geen relevante informatie kan of wil verstrekken die noodzakelijk is om de terugkeer daadwerkelijk te kunnen realiseren. Ook zijn er gevallen bekend van vreemdelingen die aangeven naar een derde land wensen te vertrekken, waarvan op basis van hun dossier niet kan worden aangenomen dat persoon aldaar zal worden toegelaten c.q. zal worden teruggestuurd, omdat van dat land bekend is dat het ook geen asiel verleent aan dergelijke aanvragers en er geen andere gronden voor toelating (zoals familierelaties) kunnen worden aangetoond. In zulke gevallen verleent Nederland logischerwijs geen medewerking aan dat vertrek. In deze situaties kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van actieve medewerking aan terugkeer en kan de toegang tot de VBL worden geweigerd. Dit afwegingskader is bevestigd in de uitspraak van de Raad van State van 26 november 2015 (kenmerk 201500577/1/V1).
Kunt u aangeven hoe het bovenstaande zich verhoudt met het uitgangspunt van het kabinet dat uitgeprocedeerde asielzoekers in beginsel het land dienen te verlaten en dat een uitgeprocedeerde vreemdeling recht heeft op opvang wanneer de vreemdeling zich bereid heeft getoond het land daadwerkelijk te willen verlaten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de afgelopen maanden aan verschillende uitgeprocedeerde vreemdelingen opvang is geweigerd ondanks een verklaring dat ze willen meewerken aan vertrek? Is het waar dat opvang is geweigerd vanwege onvoldoende «zicht op terugkeer»? Kunt u aangeven waarom deze vreemdelingen, ondanks de bereidheid om terug te keren, maar voor wie klaarblijkelijk «onvoldoende zicht op terugkeer bestaat», geen aanspraak kunnen maken op de buitenschuld-regeling?
Het is in algemene zin juist dat niet alle vreemdelingen die verzoeken om onderdak in de VBL daadwerkelijk tot de VBL worden toegelaten. Dit gebeurt in de gevallen zoals in de laatste alinea van het antwoord op vraag 2 en 3 is beschreven. Om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning als vreemdeling die buiten zijn of haar schuld niet uit Nederland kan vertrekken, dient een vreemdeling onder andere aannemelijk te maken dat hij of zij in eerste instantie zelfstandig heeft geprobeerd om het vertrek uit Nederland te realiseren. Die voorwaarde is in de algemene typering van veel van deze casussen dus niet vervuld.
Hoe verhoudt zich dit bovendien met de motie Voordewind/Voortman waarin de regering wordt verzocht de handelwijze van de Pauluskerk over te nemen om zodoende de vrijwillige terugkeer te bevorderen? Op welke wijze draagt deze handelwijze van de DT&V aan het daadwerkelijk vertrek van deze vreemdelingen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in antwoord op Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2134) betrek ik de strekking van de motie Voordewind/Voortman bij de gesprekken over het bestuursakkoord met de gemeenten. De handelwijze van de DTenV draagt in die zin bij aan het vertrek van deze vreemdelingen dat door het stellen van heldere voorwaarden aan de toegang tot de VBL- er wordt daadwerkelijk gekeken of er sprake is van een actieve bereidheid om terug te keren- geen valse verwachtingen worden gewekt bij vreemdelingen die overwegen zich bij de VBL te melden.
Wanneer kan de Kamer de uitwerking van het bed-bad-broodakkoord verwachten? Kunt u aangeven waarom deze uitwerking nog altijd op zich laat wachten?
Ik heb uw kamer hierover op 22 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 19 634 nr. 1994). Er is nog geen onderhandelingsakkoord en totdat dit bereikt is doe ik geen mededelingen over de inhoud van de onderhandelingen.
Kunt u reageren op het feit dat een groep van tien «medisch kwetsbare» vreemdelingen per 1 juli de 24-uursopvang dienen te verlaten? Deelt u de mening dat het alternatief – een beperkte opvang voor enkele uren per dag – deze medisch-kwetsbare groep nodeloos in medische problemen brengt? Acht u het aanvaardbaar dat vreemdelingen die behoefte hebben aan medische begeleiding hierdoor op straat komen te staan?
Het door u genoemde besluit is genomen door de gemeente Amsterdam en voor verantwoording van diens gemeenteraad.
In algemene zin geldt dat de gemeenten met zogenaamde bed-bad-brood voorzieningen deze in de huidige situatie, zonder bestuursakkoord, nog ieder op eigen wijze invullen en zelf over de toegang tot de voorzieningen beslissen.
Voorts deel ik de mening dat uitgeprocedeerde vreemdelingen die medisch kwetsbaar zijn de juiste zorg nodig hebben. In Nederland heeft ook iedereen recht op medisch noodzakelijke zorg. Hierbij kan het gaan om zowel somatische als psychische zorg. Het is aan een arts om te bepalen of iets medisch noodzakelijk is. Op grond van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet kunnen zorgverleners ook (een deel van) de kosten vergoed krijgen.
Voor uitgeprocedeerde asielzoekers die onderdak krijgen in de vrijheidsbeperkende locaties (VBL) is de eerstelijns zorg op de locatie beschikbaar. Overigens geldt ook hier het principe van medisch noodzakelijke zorg. Tegenover de mogelijkheid tot onderdak in de VBL staat wel, dat er van deze personen gevraagd mag worden blijk te geven van actieve medewerking aan terugkeer. Dit wederom conform de uitspraak van de Raad van State (kenmerk 201500577/1/V1).
Voor vreemdelingen die ziek zijn geldt overigens dat zij een beroep kunnen doen op artikel 64 Vw. Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt verleend wanneer de vreemdeling of één van zijn gezinsleden vanwege medische problemen niet in staat is om te reizen. Uitstel van vertrek wordt ook verleend indien stopzetting van de medische behandeling tot een medische noodsituatie leidt en de behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst.
Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt voor maximaal één jaar verleend. Als de behandeling naar verwachting korter dan een jaar duurt, wordt artikel 64 Vw alleen voor die periode toegepast. Indien de medische klachten langer aanhouden, kan de vreemdeling aansluitend aan een periode van uitstel van vertrek een verblijfsvergunning medisch (vvr medisch) aanvragen. De vreemdeling wordt dan vrijgesteld van een aantal vereisten, namelijk de machtiging tot voorlopig verblijf en de financiering van de behandeling Specifiek voor uitgeprocedeerde asielzoekers en asielzoekers die zich in de hoger beroepsprocedure bevinden geldt daarnaast dat zij onder bepaalde voorwaarden, in aanmerking kunnen komen voor opvang tijdens de behandeling van de aanvraag ex artikel 64 Vw (Motie Spekman).
Gezinshuizen in Gouda |
|
Joël Voordewind (CU), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe plek nodig voor uit huis geplaatste kinderen» in AD Groene hart van 30 mei 2016?1 Bent u daarnaast bekend met het bericht van een van de betrokken gezinshuisouders2, dat al na één dag 6.000 keer is gedeeld?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op het voornemen van Horizon Jeugdzorg om te stoppen met de woonvorm «Projectgezinnen» en de gevolgen hiervan voor de zorg continuïteit voor deze kwetsbare groep kinderen?
Ik heb kennis genomen van het voornemen van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs om te stoppen met de woonvorm «projectgezinnen». Kennelijk is voor Horizon de combinatie van kwaliteit en kosten van de projectgezinnen onvoldoende duurzaam in de toekomst.
Horizon heeft in haar voorgenomen besluit aan de projectouders aangegeven dat er met hen wordt gezocht naar passende hulp voor de kinderen. Bij voorkeur wordt er een oplossing gevonden waarbij de huidige hulpverleners en de kinderen die zij opvangen bij elkaar kunnen blijven.
Deelt u de mening dat het wegvallen van de projectgezinnen haaks staat op het oogmerk van de Jeugdwet om kinderen juist in een gezinssituatie op te vangen?3
De Jeugdwet heeft inderdaad het oogmerk om kinderen zoveel mogelijk is een gezinssituatie op te vangen, indien zij niet meer thuis kunnen wonen. Projectgezinnen zijn niet de enige vorm waarin kinderen in een gezinssetting kunnen verblijven. Alternatieve vormen van hulp in gezinnen of in gezinsvormen, zijn gezinshuizen en pleegzorg.
Hoe ziet u het voornemen van Horizon Jeugdzorg in het licht van de sterke toenemende behoefte aan pleeggezinnen4, temeer omdat het hier gaat om kinderen die niet tot hun recht komen in een pleeggezin of een jeugdinstelling?
Ik zie niet een direct verband tussen het voorgenomen besluit van Horizon en de toename in behoefte aan pleeggezinnen. Pleeggezinnen zijn voor het ene kind passend, voor het andere niet. Horizon zal, samen met gemeenten, een passende oplossing vinden voor de kinderen die het hier betreft.
Deelt u de mening dat hulpverlening in een gezinsvervangende situatie iets anders is dan het alternatief binnen Horizon Jeugdzorg; het begeleiden van acht jongeren onder begeleiding van één hulpverlener in een locatie op het terrein van de zorgaanbieder?
Er is uiteraard verschil in residentiële opvang en opvang in een gezinssituatie. Residentiële opvang is één van de alternatieven wat betreft hulp aan een kind. Zoals eerder gezegd: voor ieder kind wordt passende hulp gezocht.
Deelt u de mening dat overplaatsing voor deze kinderen grote gevolgen heeft, dat langdurige relaties worden verbroken en dit ingaat tegen hun behoefte aan stabiliteit en een veilige plek?
Deelt u de mening dat de zorg die aan kinderen in gezinshuizen wordt gegeven een duidelijk ander zorgaanbod is dan die in de reguliere pleegzorg? Is de Staatssecretaris tevens van mening dat aan deze kinderen, die een complexe hulpvraag hebben, in een regulier pleeggezin onvoldoende professionele hulp kan worden geboden?
Ik deel de mening dat de hulp aan kinderen in een gezinshuis anders is dan het zorgaanbod in een pleeggezin, wat veelal met de complexiteit van de hulpvraag te maken heeft. Het voornaamste verschil zit hem in de professionele hulp van de gezinshuisouders versus de vrijwillige hulp van pleegouders. Ik ken de individuele specifieke casuïstiek van de kinderen die in de projectgezinnen worden opgevangen niet. Horizon zal per kind en per projectgezin passende overwegingen maken.
Bent u bereid in gesprek te treden met de gemeente Gouda, alsook met andere gemeenten waar soortgelijke problemen spelen, en de bestuurders van Horizon Jeugdzorg, om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om deze vorm van jeugdhulp te behouden?
Het voorgenomen besluit van Horizon om te stoppen met projectgezinnen is onderdeel van een bredere exercitie waarin Horizon haar totale jeugdhulpaanbod tegen het licht houdt. Horizon geeft aan dat dit niet alleen ten doel heeft om een afdeling af te stoten, maar ook om te komen tot nieuwe zorgvormen die beter aansluiten bij de huidige praktijk.
Horizon is bekend met de mogelijkheid dat de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) ondersteuning kan bieden bij het ombouwen van het jeugdhulpaanbod zodat het aanbod inhoudelijk aansluit bij de passende zorg voor de kinderen en de wensen van gemeenten. Verder heb ik Horizon op de mogelijkheid gewezen dat de TAJ kan bemiddelen tussen gemeenten en jeugdhulporganisaties indien er sprake is van een impasse bij de inkoop van de jeugdhulp. Zelf zie ik geen aanleiding om in gesprek te gaan met de gemeente Gouda of andere betreffende gemeenten.
Kunt u in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) inventariseren of dit een probleem betreft wat breder speelt?
Ik heb hierover contact opgenomen met de VNG. De VNG is bereid om samen met VWS te inventariseren of dit probleem breder speelt.