Het rapport van de Europese Rekenkamer over aanhoudende problemen bij EU-aanbesteden |
|
Bas van 't Wout (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het speciale rapport nr. 10/2015 van de Europese Rekenkamer over «Efforts to address problems with public procurement in EU cohesion expenditure should be intensified»? Wat vindt u van de uitkomsten van dit rapport?1
Onderhavig special report is niet het eerste rapport waarmee de Europese Rekenkamer (ERK) in beeld brengt dat er tekortkomingen zijn in de naleving van Europese aanbestedingsregels bij de besteding van EU-fondsen. Bij de jaarlijkse «Déclaration d’Assurance» (jaarverslag) vermeldt de ERK steevast welk aandeel in het algemene foutenpercentage is toe te rekenen aan fouten bij openbare aanbestedingen in lidstaten. Voor onderhavig special report bouwt de ERK voort op data die tussen 2009 en 2013 voor dit jaarverslag zijn verzameld. Bij circa 40% van de gecontroleerde projecten trof de ERK aanbestedingsfouten aan. Uiteraard is dit voor het kabinet zorgelijk. Het verbeteren van de hoge foutenpercentages bij EU-fondsen is al jarenlang een speerpunt van Nederland, dat bijvoorbeeld tot uiting komt tijdens de jaarlijkse dechargeprocedure van de EU-begroting. Naleving en handhaving van de aanbestedingsregels is van belang om ervoor te zorgen dat publieke middelden op de best mogelijke manier worden ingezet. Zowel de Europese Commissie als diverse lidstaten hebben actie ondernomen om de situatie te verbeteren. Zolang dit zich echter niet vertaalt in lagere foutenpercentages en in een lager aantal fouten zal Nederland blijven aandringen op nadere verbetermaatregelen.
Bent u er ook van geschrokken dat de Europese Rekenkamer in 40% van de gecontroleerde projecten fouten heeft ontdekt bij het Europees aanbesteden? Klopt het dat er in de periode 2007–2013 fouten gemaakt zijn bij de aanbesteding van maar liefst € 70 miljard aan Europese cohesiefondsen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de aanbeveling van de Europese Rekenkamer dat als de situatie eind volgend jaar nog niet is verbeterd, de betalingen aan de betrokken lidstaten voor de periode 2014–2020 moeten worden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt genoemde aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en is van mening dat de Europese Commissie bij besteding van EU fondsen op strikte en uniforme wijze moet toezien op naleving door autoriteiten in lidstaten om te komen tot een gelijk speelveld binnen de Europese Unie. Op die manier wordt economische ontwikkeling gestimuleerd. Zowel het tijdelijk opschorten van betalingen, het opleggen van financiële correcties als het starten van inbreukprocedures staan ter beschikking van de Europese Commissie, zoals voorgeschreven in de relevante EU-wetgeving. Het kabinet is van mening dat de Europese Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in dit rapport sterk ter harte moet nemen.
In hoeverre bent u van mening dat de Europese Commissie eerder gebruik moet maken van de inbreukprocedures met betrekking tot niet-naleving van de Europese aanbestedingsregels?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie financiële correcties dient op te leggen, indien lidstaten falen in het effectief Europees aanbesteden met als gevolg daarvan fouten bij de besteding van Europese lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat het kabinet doen aan de wet- en regelgeving die vaak te complex is en mede daardoor fouten veroorzaakt in de besteding van Europese middelen, met name als het gaat om de aanbestedingsregels? Hoe kunnen deze aanbestedingsregels worden vereenvoudigd? Op welke wijze maakt dit onderdeel uit van het programma «better regulation»?
In maart 2014 zijn drie nieuwe EU-Richtlijnen op het gebied van aanbesteden gepubliceerd. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen met succes sterk gemaakt voor verduidelijking van deze regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 1345). De deadline voor implementatie van deze Richtlijnen is 18 april 2016. De verwachting is dat het implementatiewetsvoorstel in oktober aan uw Kamer wordt gestuurd. In Nederland kunnen aanbestedende diensten daarnaast terecht bij Expertisecentrum aanbesteden, PIANOo, voor de uitleg van de aanbestedingsregelgeving. Juist voor de kleinere aanbestedende diensten kan PIANOo een belangrijke informatiebron zijn voor de toepassing van de regels.
De Commissie heeft onder de naam «better regulation» een beleidsagenda geformuleerd met onder andere als doel heldere en uitvoerbare EU wet- en regelgeving te ontwikkelen. Deze agenda moet er toe leiden dat onnodige regeldruk wordt vermeden en de beoogde doelen van EU-regelgeving zo goed mogelijk worden gehaald. Onderdeel van dit beleid is het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) dat met name gericht is op het evalueren en waar nodig aanpassen of intrekken van EU-regelgeving die onnodige regeldruk of problemen in de uitvoering met zich meebrengt. In het kader van REFIT kijkt de Commissie naar de implementatie van wet- en regelgeving op het gebied van aanbesteden. De Commissie heeft in haar meest recente mededeling over betere regelgeving (COM(2015)215) aangegeven in te zetten op simplificatie van de regelgeving van Europese fondsen.
Bij EU-subsidies in Nederland worden verschillende aanbestedingsplafonds gehanteerd voor aanbestedingen, die lager liggen dan de Europese regels, ofwel een kop op EU-regels; wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging van het kabinet om na te gaan of kan worden vastgelegd dat aanvullende aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO- en ESF-projecten? Hoe wegen de ministers de voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels af tegen de administratieve lasten en de controlelasten?2
Momenteel wordt de mogelijkheid nog verkend om vast te leggen dat aanvullende regionale en lokale aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO en ESF-projecten. Daarbij worden de te behalen voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels afgewogen tegen de administratieve- en controlelasten. Zodra hierover nadere duidelijkheid bestaat, zal ik uw Kamer berichten. Overigens wordt Nederland in positieve zin genoemd in onderhavig rapport van de Europese Rekenkamer. Slechts een handvol landen waren in staat om gestructureerde data te verstrekken over aanbestedingsfouten die zij in recente jaren hadden gedetecteerd, te weten Italië, Nederland, België, Letland, Litouwen en Spanje.
Het bericht dat de bestuursvoorzitter van Vivat anderhalve maand na de overname door Anbang vertrekt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Chinezen plegen een coup bij Vivat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het vertrek van bestuursvoorzitter Gerard van Olphen? Waarom is de heer Van Olphen, nadat hij nog maar kort geleden de overstap heeft gemaakt naar Vivat, nu alweer vertrokken? In hoeverre is dit te wijten aan verschillen in bestuurscultuur?
Ik heb kennisgenomen van het vertrek van dhr. Van Olphen als voorzitter van de Raad van Bestuur van VIVAT. De aandelen in VIVAT Verzekeringen zijn op 26 juli jongstleden door SNS REAAL overgedragen aan ANBANG. Dat heeft tot gevolg dat ik geen betrokkenheid meer heb bij de interne gang van zaken bij VIVAT verzekeringen. Dit is immers een zaak van de vennootschap, de Raad van Comissarissen en de aandeelhouder.
Wat betekent het vertrek van de heer Van Olphen voor de bestuurscultuur bij Vivat? Hoe wordt gewaarborgd dat binnen Vivat, conform het Rijnlandse model, rekening wordt gehouden met de belangen van alle belanghebbenden, zoals de werknemers, polishouders en de maatschappij?
VIVAT is, gelijk elke Nederlandse financiële onderneming, gebonden aan de regels omtrent goed bestuur zoals die zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht. Daaruit volgt dat bij het besturen van de onderneming rekening dient te worden gehouden met de belangen van verschillende stakeholders bij de onderneming waaronder ook de werknemers en in dit geval de polishouders. Voorts volgt hieruit dat VIVAT en haar dochterondernemingen moeten beschikken over een Raad van Commissarissen die onder meer tot taak heeft toezicht te houden op het beleid van het bestuur. De versterking door Dhr. Nooitgedagt van het bestuur van als gedelegeerd commissaris doet niet af aan de taken en verantwoordelijkheden van de Raad van Commissarissen en haar leden.
Wat betekent deze nieuwe periode van onzekerheid voor de zes miljoen polishouders?
De verzekeringsgroep VIVAT en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB en de AFM zullen daarop toezicht blijven houden. Het vertrek van dhr. Van Olphen verandert daar niets aan.
In hoeverre speelde bij het verlenen van een verklaring van geen bezwaar van De Nederlandsche Bank (DNB) voor de overname van Vivat door Anbang mee, dat de heer Van Olphen de bestuursvoorzitter van de verzekeraar zou worden? Zijn er door DNB eisen gesteld aan de samenstelling van het nieuwe bestuur van Vivat en zo ja welke?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de inhoud van een verklaring van geen bezwaar of de toetsing van bestuurders van een financiële onderneming is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat op grond van de Wet op het financieel toezicht eisen worden gesteld aan (de samenstelling van) het bestuur. De geschiktheid en betrouwbaarheid van de beoogd bestuurders is ook een van de wettelijke criteria op basis waarvan DNB een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar beoordeelt. Het gaat dan zowel om de geschiktheid en betrouwbaarheid van de individuele leden van het bestuur als om de samenstelling van het bestuur als collectief. DNB heeft op 3 juli jl. de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor overname van de aandelen VIVAT door Anbang verleend.
Kunt u aangeven of het klopt dat de toetsingsprocedure van drie nieuwe bestuurders, waarvan een de financieel bestuurder is, nog steeds niet helemaal is afgerond? Zo ja, waarom is de toetsingsprocedure nog niet afgerond? Wanneer is de toetsingsprocedure naar verwachting wel afgerond?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent de keuze om president-commissaris Jan Nooitgedagt voorlopig gedelegeerd commissaris te maken voor het toezicht op het bestuur van Vivat?
Zie antwoord vraag 3.
Een eis om de overname van Vivat door Anbang goed te keuren was het herkapitaliseren van de verzekeraar; is al aan deze eis voldaan?
Zoals ik in mijn brief van 26 juli heb opgemerkt moeten na de verkoop op 26 juli 2015 een aantal afrondende stappen worden gezet. Onderdeel daarvan is een kapitaalinjectie door Anbang in VIVAT van 1,35 miljard euro binnen 90 dagen na de overdracht van de aandelen. De termijn daarvoor verloopt aldus op 26 oktober 2015. VIVAT geeft desgevraagd aan dat de kapitaalinjectie nog niet heeft plaatsgevonden. Ik heb geen enkele aanleiding te veronderstellen dat ANBANG niet zal overgaan tot een kapitaalinjectie en wil ook niet hierover speculeren. In algemene zin geldt dat indien een instelling niet aan eisen van het toezicht voldoet, DNB haar handhavingsinstrumentarium kan toepassen.
Indien het antwoord op vraag 8 ontkennend is, wanneer zal er dan worden bijgestort? Welke mogelijkheden heeft DNB als Anbang onverhoopt niet aan deze eis voldoet, kan DNB dan de vergunning intrekken en wat zijn in dat geval de consequenties?
Zie antwoord vraag 8.
De besteding van een IMF-lening aan Oekraïne |
|
Harry van Bommel , Arnold Merkies |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Undelivered Goods, How $ 1.8 billion in aid to Ukraine was funneled to the outposts of the international finance galaxy»?1
Van het bericht hebben we kennis genomen.
Kunt u bevestigen dat een groot deel van de miljardenlening van het IMF aan Oekraïne van april vorig jaar binnen korte tijd het land heeft verlaten via banken en rekeningen die gerelateerd kunnen worden aan de Oekraïense oligarch Igor Kolomoisky? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Het IMF keert financiering in delen uit gedurende de looptijd van een IMF programma, onder voorbehoud van tussentijdse beoordelingen. Het IMF heeft van het SBA (Stand-By Arrangement) programma dat Oekraïne met het IMF is overeengekomen in april 2014, in totaal SDR 2,972 miljard (ongeveer 3,7 miljard euro) financiering uitgekeerd. Het SBA programma is in maart 2015 omgezet naar een langduriger nieuw programma van 12,4 miljard SDR voor de periode maart 2015 t/m maart 2019, na goedkeuring in de Raad van Bestuur van het IMF. Hiervan is momenteel SDR 4,728 miljard (ongeveer 5,9 miljard euro) uitgekeerd.
Het IMF-programma heeft als doel om de economische situatie in Oekraïne te stabiliseren. Onderdeel van het programma is de herkapitalisatie van Oekraïense banken. De financiële sector stond er als gevolg van kapitaaluitstroom door het conflict met Rusland en de verslechterde politieke en economische situatie slecht voor. Voor de herkapitalisatie van de commerciële banken, inclusief PrivatBank, is geen IMF programmageld gebruikt. Banken in handen van de overheid hebben financiering ontvangen, maar via de Oekraïense overheid, in de vorm van overheidsobligaties. PrivatBank is een van de grootste commerciële banken.
Als onderdeel van het IMF programma hebben alle commerciële banken twee rondes van diagnostische studies moeten ondergaan. De eerste Asset Quality Review (AQR) is afgerond in de herfst van 2014 en keek toe op de herkapitalisatie van de banken. Voor deze review konden de 15 grootste banken, waar PrivatBank onderdeel van uit maakt, één van de vier grote accountantskantoren selecteren, waarbij als voorwaarde gold dat een bank niet hetzelfde accountantskantoor kon kiezen waarmee het al een contract had voor de analyse van de jaarrekening. De AQRs werden gedaan volgens Terms of Reference ontwikkeld met assistentie van het IMF en de Wereldbank. Alle banken hebben de deadline voor herkapitalisatie gehaald (eind juni 2015).
Vervolgens heeft er een tweede test plaatsgevonden waarbij uitzonderlijke verliezen – veroorzaakt door de economische omstandigheden van eind 2014 en begin 2015 – en de exposure van banken ten opzichte van gerelateerde partijen in kaart zijn gebracht. Hierbij zijn nieuwe Asset Quality Reviews uitgevoerd door de Nationale Bank van Oekraïne, wederom volgens Terms of Reference ontwikkeld met assistentie van het IMF en de Wereldbank. Deze review wordt op dit moment afgerond.
Op het IMF programma van Oekraïne is daarnaast het «safeguards» beleid van toepassing waarin is vastgelegd dat het IMF structureel controleert of centrale banken zelf voldoende controle-, audit- en rapportagesystemen hebben voor het beheer van de ontvangen middelen van het IMF. In 2015 heeft het IMF een beoordeling gemaakt van de besteding van de IMF middelen door de Oekraïense centrale bank. De uitkomsten van de beoordeling zijn vertrouwelijk, maar het IMF heeft aangegeven dat er bij de beoordeling van de Oekraïense centrale bank geen onregelmatigheden zijn gevonden.
In reactie op de berichten in de pers waaraan wordt gerefereerd heeft het IMF overigens in een recente persconferentie gesteld dat de beschuldigingen ongegrond zijn.
Wat is het aandeel van Nederland in deze lening?
De steun aan Oekraïne is verstrekt uit de algemene middelen van het IMF. Alle leden dragen bij aan deze middelen, waaronder ook Nederland. De algemene middelen bestaan uit quota- en tijdelijke middelen. Als lid van het IMF heeft Nederland zowel permanente quota- als tijdelijke middelen voor het IMF ter beschikking gesteld, waar het Fonds een beroep op kan doen. Het is daardoor niet direct te herleiden wat het Nederlands aandeel in de financiering voor Oekraïne is.
Kunt u toelichten waar dit deel van de lening van het IMF voor bedoeld was en waarvoor dit is/wordt gebruikt en in wiens handen het nu is?
Zie antwoord vraag 2.
Is er met betrekking tot het gebruik van dit geld sprake geweest van illegaal handelen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet hier geconcludeerd worden dat IMF-geld is misbruikt om de rekening van een rijke oligarch te spekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de accountants die de boeken van de desbetreffende banken controleerden, door deze banken zelf uitgekozen werden, terwijl dit eigenlijk een taak van het IMF is? Kunt u toelichten waarop u uw antwoord baseert?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te pleiten voor nader onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbenden van zowel de 54 offshore entiteiten die verbonden zijn aan de PrivatBank en eigenaar zijn van de Oekraïense bedrijven die geld hebben geleend van de PrivatBank, als de zes buitenlandse leverantiebedrijven, indien deze informatie nog niet beschikbaar is? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Aangezien het standaard beleid is dat het IMF de besteding van haar publieke middelen controleert en dit recent is gebeurd in het geval van Oekraïne, zien wij geen noodzaak om voor nader onderzoek te pleiten.
Hoe verhoudt de besteding van de 1.8 miljard dollar zich tot uw eerdere uitspraken over het leningenpakket aan Oekraïne, waarin de nadruk wordt gelegd op het voldoen aan de voorwaarden die gesteld werden aan de lening van de zijde van de Oekraïense regering? Is het transparant kunnen maken van de besteding van IMF-leningen ook onderdeel van deze voorwaarden? Zo neen, bent u dan bereid om hier ogenblikkelijk voor te pleiten, om te voorkomen dat Europees belastinggeld verdwijnt in de zakken van oligarchen, terwijl de plaatselijke bevolking te lijden heeft onder de geëiste hervormingen en bezuinigingen?3
Zoals hierboven toegelicht zijn er strenge voorwaarden verbonden aan het programma van Oekraïne en de besteding van publieke middelen. De voorwaarden voor het programma en het beleid van het IMF zijn openbaar en dus transparant. Het IMF ziet toe op de besteding van de IMF-middelen en volgt daarbij internationale standaarden.
Bent u bereid bij de Oekraïense autoriteiten opheldering over deze kwestie te vragen en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
De woekerpolissen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat op 24 november 2011 de Minister van Financiën aan de Kamer schreef dat verzekeringmaatschappijen uiterlijk in 2012 het «best of class» flankerend beleid zouden toepassen op alle polishouders?1
De Minister van Financiën heeft destijds, samen met uw Kamer, een «best of class» geformuleerd waar het flankerend beleid van verzekeraars aan zou moeten voldoen. Het flankerend beleid van verzekeraars is het beleid dat verzekeraars, naast de compensatie uit de akkoorden die zij hebben gesloten met consumentenstichtingen, hebben ten behoeve van klanten met een lopende beleggingsverzekering die in het verleden is afgesloten. Het beleid ziet op alle klanten met een beleggingsverzekering die is afgesloten voor 1 januari 2008, aangezien de compensatieakkoorden ook aansluiten bij die datum. In vervolg op het formuleren van de «best of class» heeft de Minister van Financiën uw Kamer op 5 juli 2012 een tussenrapportage2 toegezonden over de stand van zaken per verzekeraar en vervolgens, op 26 april 2013 een eindrapportage over de stand van zaken per verzekeraar op 31 december 2012.3 In de aanbiedingsbrief bij de eindrapportage is enerzijds een conclusie opgenomen over de toetsing van het flankerend beleid van verzekeraars aan de «best of class», anderzijds is toen ook opgemerkt dat het enkel voeren van beleid door verzekeraars onvoldoende is om deze klanten echt te helpen.4 Zo bevat de «best of class» wel dat klanten kosteloos moeten kunnen overstappen, maar een klant moet zich wel bewust zijn van nut en noodzaak van overstappen. Daarom is in de brief van 26 april 2013, waarmee de eindrapportage over het flankerend beleid aan uw Kamer is aangeboden, aangekondigd dat in vervolg op het in kaart brengen en verbeteren van het flankerend beleid door middel van het formuleren van een «best of class», de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) zou gaan toetsen of klanten ook daadwerkelijk worden geactiveerd in het kader van de nazorg. Dat toetsen is regelmatig gebeurd. Uw Kamer is vervolgens periodiek geïnformeerd over de bevindingen van de AFM. Sinds 18 juli 2015 hebben deze werkzaamheden van de AFM een grondslag in regelgeving.
Kunt u aangeven wanneer de verzekeringsmaatschappijen dit zullen toepassen op alle polishouders? Kunt u dit per verzekeraar aangeven?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de toezegging: «Bij de benoeming van de Ombudsman kan bovendien sprake zijn van raadpleging van uw Kamer»?2
Ja, ik herinner mij de toezegging dat bij benoeming van de Ombudsman sprake kan zijn van raadpleging van de Kamer. In de statuten van Kifid (artikel 20.4) is vastgelegd dat het bestuur van Kifid de Ombudsman benoemt na schriftelijke instemming van de Minister. Ik zal hieraan voorafgaand de Tweede Kamer raadplegen.
Overigens heeft Kifid de vacature van Ombudsman/ voorzitter geschillencommissie onlangs gepubliceerd. Deze combinatie is het gevolg van de wijziging van de reglementen van het Kifid waarbij de rol van de Ombudsman wordt gecombineerd met die van voorzitter geschillencommissie. De Ombudsman zal alleen nog bemiddelen en als zaken onbemiddelbaar blijken, doorverwijzen naar de geschillencommissie voor een uitspraak. Dit zal het behandelingsproces bij Kifid bespoedigen en de rechtseenheid bevorderen.
Op welke wijze zal sprake zijn van raadpleging van de Tweede Kamer bij de benoeming van de nieuwe Ombudsman Financiële Dienstverlening?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sinds 2011 een schatting gemaakt van het totale schadebedrag, namelijk het verschil tussen de geschapen verwachtingen en de werkelijk verwachte uitkomsten, zowel op macroniveau als per verzekeraar? Kunt u die schattingen delen met de Kamer?
Er zijn verschillende problemen geïdentificeerd bij beleggingsverzekeringen die in het verleden zijn afgesloten. Deze verschillende problemen leiden tot verschillende soorten schade. Zo waren de kosten te hoog en niet transparant. Voor dergelijke meer generieke problemen zijn voor 2011 tussen verzekeraars en consumentenstichtingen akkoorden gesloten. De daarmee geboden compensatie wordt geschat op € 2,5 miljard. Daarnaast waren de mogelijkheden om beleggingsverzekeringen toekomstgericht aan te passen te beperkt. Het bij de antwoorden op de vragen 1 en 2 aan de orde gekomen flankerend beleid is erop ingezet om deze mogelijkheden te verbeteren door bijvoorbeeld overstapdrempels weg te nemen. In combinatie met het beleid van de AFM, inmiddels ondersteund door regelgeving, om verzekeraars aan te zetten tot het activeren van klanten met een beleggingsverzekering, kunnen klanten hierdoor voor de toekomst hun beleggingsverzekering aanpassen zodat het oorspronkelijke doel weer in zicht kan komen. Daarnaast zijn er meer individuele geschillen, zoals zorgplichtschendingen. Voor dergelijke geschillen is de rechter of het Kifid het beste geëquipeerd. Uit de bestaande jurisprudentie blijkt dat de geschillen tot dusver erg divers zijn, waardoor geen algemene lijn of algemene schade te bepalen is. Ook kan sprake zijn van tegenvallende beleggingsresultaten waardoor de uiteindelijke opbrengsten kunnen tegenvallen. Wanneer voor klanten voldoende duidelijk was dat sprake was van beleggen en dat met beleggen risico gepaard gaat, wordt in de jurisprudentie doorgaans geen schending van bijvoorbeeld zorgplichten aangenomen, waardoor geen aan de verzekeraar verwijtbare schade zal worden aangenomen. Een algemeen schadebedrag door een verschil tussen de op het moment van afsluiten verwachte opbrengsten en de (op dit moment verwachte) werkelijke opbrengsten is daarom niet te bepalen.
Dient de Total Expense Ratio (TER) van een beleggingsverzekering te allen tijde opgenomen te worden in de kostenrapportages, of mag een verzekeraar de TER buiten de kostenopgaven en berekeningen houden die aan de polishouders gerapporteerd worden?
De Total Expense Ratio (TER) is het totaal van de kosten die een beheerder van een beleggingsfonds jaarlijks in rekening brengt voor het beheer van het fonds. Deze kosten komen voor rekening van de klant en worden in mindering gebracht op het rendement van het beleggingsfonds. De TER geeft dus alleen de kosten weer voor het beleggingsfonds waarin voor de klant wordt belegd binnen zijn beleggingsverzekering. Andere kosten van de beleggingsverzekering, zoals de kosten van de verzekeraar en eventuele provisies vallen hier dus niet onder. Beloningen van bestuurders of medewerkers van de beheerder van het beleggingsfonds of de eventuele moedermaatschappij worden onder de operationele kosten van de onderneming geschaard en zullen dan ook niet apart inzichtelijk worden gemaakt in de TER. Beloningen van bestuurders of medewerkers van verzekeraars zijn operationele kosten van de verzekeraar en worden ook niet apart inzichtelijk gemaakt.
De TER dient op grond van artikel 60 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) en op basis van de informatiemodellen beleggingsverzekeringen (die voortkomen uit het advies van de Commissie De Ruiter) sinds 1 januari 2008 opgenomen te worden in precontractuele informatie over beleggingsverzekeringen. Deze modellen zijn destijds door verzekeraars aan zowel nieuwe als bestaande klanten verstrekt, hierbij is niet relevant of de aanbeveling van de heer Wabeke is toegepast. Ook in de informatieverstrekking gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering moeten verzekeraars op grond van artikel 73 van het Bgfo jaarlijks een opgave van de TER van het beleggingsfonds vermelden. Indien verzekeraars deze (wettelijke) informatieverplichtingen overtreden, kan de AFM een aanwijzing geven of een bestuurlijke boete of last onder dwangsom opleggen. De bestuurlijke boete kan in dit geval oplopen tot maximaal één miljoen euro.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de beloning van € 240 miljoen voor de top van Nationale Nederlanden in 20143 en heeft u daarmee ingestemd?
Nationale Nederlanden viel in 2014 niet onder de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen. De reikwijdte van deze wet was op dat moment beperkt tot de aan het hoofd van de financiële groep staande groepsmaatschappij van de onderneming die staatssteun in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel genoot. Ik ben niet geïnformeerd over de in het genoemde artikel bedoelde reservering voor beloningen en dit was ook niet nodig. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de reikwijdte van het bonusverbod zich sinds 7 februari 2015 ook uitstrekt tot alle banken en verzekeraars die onderdeel zijn van een groep waaraan steun wordt verleend.7
Worden dergelijke beloningen meegenomen binnen de TER indien daarover gerapporteerd moet worden aan de polishouders?
Zie antwoord vraag 6.
Indien de Wabeke-norm (die eigenlijk een aanbeveling is) wordt toegepast, moet dan de TER opgenomen worden in de kostenrapportage?
Zie antwoord vraag 6.
Welke boete krijgt een verzekeraar die de TER niet opneemt in zijn kostenrapportage?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inzicht in het aantal schikkingen dat verzekeraars buiten het Kifid (Klachteninstituut financiële dienstverlening) en buiten de rechter om gesloten hebben over woekerpolissen? Over hoeveel polissen gaat het hier?
Een schikking is een privaatrechtelijke overeenkomst waaraan doorgaans geen openbaarheid wordt gegeven. Wanneer klanten of vertegenwoordigers van klanten een probleem hebben met hun beleggingsverzekering, kunnen ze daarover een klacht indienen bij de verzekeraar of adviseur. Iedere financiële onderneming moet een dergelijke klachtenprocedure hebben. De financiële onderneming kan de klacht gegrond vinden en de eventuele geleden schade van de klant of klanten meteen vergoeden. Een dergelijke gang van zaken is uiteraard ook in het belang van klanten. Ook tijdens een rechtszaak bij de burgerlijke rechter of een behandeling van een geschil bij Kifid kunnen beide partijen ervoor kiezen om samen een schikking te treffen en de rechtszaak niet verder te laten behandelen door de rechter of geschillenbeslechter. Daarvoor zijn verschillende redenen denkbaar. Private partijen zoals verzekeraars en hun klanten kunnen bij geschillen schikkingen treffen zonder dat een dergelijke schikking publiek wordt. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen gevallen waarin dit gebeurt. Door geheimhoudingsbepalingen kan het beeld bestaan dat ook schikkingen worden getroffen in situaties die bredere werking zouden kunnen hebben. Om een dergelijk beeld te voorkomen heb ik verzekeraars tijdens het algemeen overleg over de toekomst van de verzekeringssector op 24 september jongstleden opgeroepen om zoveel mogelijk transparant te zijn over redenen voor schikkingen. Tijdens dit algemeen overleg heb ik verder toegezegd te laten onderzoeken of de toezichthouder een rol zou kunnen hebben bij schikkingen. Ik kom hierop eind oktober terug, wanneer de volgende rapportage van de AFM over de nazorg bij beleggingsverzekeringen aan uw Kamer wordt aangeboden.
Wat vindt u ervan dat verzekeraars bij een dreigende negatieve uitspraak snel een schikking aanbieden en daarmee frustreren dat er jurisprudentie ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht “EU Squeezed $7.8 Billion Greek Bridge Loan Via ESM Loophole” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «EU Squeezed $ 7.8 Billion Greek Bridge Loan Via ESM Loophole»? Klopt het dat de bruglening, die Griekenland deze zomer ontving in aanloop naar het derde pakket, op de wijze is vormgegeven zoals weergegeven in het artikel?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel.
Op 17 juli heeft de Raad van Ministers besloten om 7,16 miljard euro brugfinanciering van het European Financial Stabilisation Mechanism (EFSM) toe te kennen aan Griekenland. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd per brief (kenmerk BFB 2015–88M). In deze brief is nader toegelicht welke voorwaarden hierbij gelden en hoe het risico voor de brugfinanciering is afgedekt. Hierbij geldt dat Griekenland zelf uiteindelijk het risico draagt doordat het gekort zal worden op uitkeringen uit EU fondsen als er onverhoopt wanbetaling zou optreden.
In het kader van een EFSM-programma kan de Europese Commissie vervolgens, zoals is vastgelegd in art. 2 van Council Regulation 407/2010, zelf kapitaal ophalen op de kapitaalmarkt of bij financiële instituties om dit programma te financieren. Zoals vermeld in het artikel van Bloomberg heeft de Commissie in dit geval het benodigde kapitaal verkregen door een belegging van het ESM. Het ESM heeft dit gedaan als onderdeel van het reguliere beleggingsbeleid. Zoals bekend heeft de Europese Commissie een zeer hoge kredietwaardigheid (zie ook het antwoord op vraag 2).
Heeft het ESM dus eigenlijk gewoon € 7 miljard aan Griekenland geleend en dat via het EFSM laten lopen in een periode dat het ESM niet aan Griekenland mocht lenen omdat er geen overeenstemming was?2
Nee. Het ESM heeft een lening verstrekt aan de Europese Commissie, had dus een vordering op de Commissie en is verder geen partij bij de bestemming die de Europese Commissie kiest voor het geleende geld. Het gaat hier uitdrukkelijk om een transactie die onderdeel uitmaakt van de beleggingsstrategie van het ESM en niet om financiële steun aan een lidstaat.
Het ESM plaatst voortdurend kapitaal bij andere instellingen en banken om de doelstellingen zoals verwoord in de ESM Guidelines on Investment Policy 3 te behalen. Dit document is met de Tweede Kamer gedeeld op 1 oktober 2012 (zie Kamerbrief met kenmerk BFB 2012–16719M).4 Eén van de beleggingsdoelstellingen van het ESM is om de waarde van het ESM kapitaal te behouden. Om dit te bereiken belegt het ESM in instellingen met minimaal een AA kredietrating. De EU is met een AAA rating bij Moody’s en Fitch en een AA+ rating bij Standard & Poor’s één van de instellingen waar het ESM kapitaal plaatst.
Heeft de Board of Governors van het ESM deze lening aan Griekenland op enig moment besproken en goedgekeurd? Zo ja, kunt u de notulen dan aan de Kamer doen toekomen?
De Raad van gouverneurs van het ESM heeft niet gesproken over de lening van het ESM aan de Commissie. De ESM Risk Board, een subcomité van de ESM Raad van bewind, is op de hoogte gesteld door het ESM Management over het voornemen om in de EU te beleggen en is toegelicht dat deze belegging past binnen het beleggingsbeleid van het ESM en voldoet aan de vastgelegde regels. De ESM Risk Board is op de hoogte gesteld omdat het ging om een grote belegging in één instelling. De ESM Risk Board hoeft geen toestemming te geven voor beleggingstransacties maar wordt wel vaker geïnformeerd over individuele beleggingstransacties als de aard of omvang van een transactie daar aanleiding toe geven.
Kunt u precies aangeven van welke wettelijke mogelijkheden er gebruik gemaakt is door het ESM bij deze bruglening?
Het ESM is geen partij bij de bruglening door het EFSM aan Griekenland.
In artikel 5 van het ESM-Verdrag is bepaald dat de uitvoering van het beleggingsbeleid van het ESM onder de verantwoordelijkheid van de Managing Director van het ESM valt. Het ESM verdrag is op 9 februari 2012 met de Tweede Kamer gedeeld (zie Kamerbrief met kenmerk BFB2012- 1304M) en op 24 mei 2012 heeft de Tweede Kamer goedkeuring verleend aan het ESM-verdrag. De ESM Guidelines on Investment Policy bepalen vervolgens de randvoorwaarden van het beleggingsbeleid. Zo zijn de beleggingsdoelen (art. 1) en de eisen aan de structuur van de beleggingsportefeuille (art. 4) vastgelegd. Ten slotte is in de zogenaamde Eligible Asset List (zie annex 1 van de Guidelines on Investment Policy) te vinden waar het ESM in kan beleggen. Hierin staan eisen m.b.t. tot de kredietrating van instellingen waarin geïnvesteerd wordt (minimaal AA rating), het type transactie (bijvoorbeeld kopen van obligaties of geldmarkttransacties) en het type instelling waarin belegd wordt (o.a. centrale banken en supranationale instellingen). De transactie met de EU voldoet aan deze eisen, het ging immers om een geldmarkttransactie met een voldoende kredietwaardige supranationale instelling.
Kunt u aangeven of er nog meer sluipwegen in het ESM zitten, waarmee de unanimiteit en het informatieprotocol aangaande (ESM-gerelateerde) crisismaatregelen in de eurozone omzeild kunnen worden en er toch direct of indirect geleend kan worden aan landen en/of instellingen in nood, maar dan zonder de waarborgen van het ESM-verdrag?
Er is geen sprake van sluipwegen, noch is het informatieprotocol omzeild. De Tweede Kamer is uitgebreid geïnformeerd over de brugfinanciering uit het EFSM en de daarbij behorende risico’s en voorwaarden. Over transacties op de kapitaalmarkt wordt door de Europese Commissie jaarlijks gerapporteerd aan de Raad van Ministers en het Europees parlement.5 Het ESM legt verantwoording af middels het jaarverslag, op 7 juli 2015 is het verslag over 2014 gedeeld met de Tweede Kamer (zie Kamerbrief met kenmerk BFB 2015–1512M). Ook is toen het jaarverslag van het ESM auditcomité vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals reeds aangegeven gaat het om een transactie die onderdeel uitmaakt van de beleggingsstrategie van het ESM. Het ESM kan alleen beleggen in instellingen of landen met minimaal een kredietrating van AA en de belegging moet passen binnen de richtlijnen en doelen die hiervoor vastgesteld zijn door de ESM Raad van bewind. Hieruit volgt dat het ESM het beleggingsbeleid niet kan gebruiken voor financiële (nood)steun aan landen.
Als een lidstaat een aanvraag voor financiële steun vanuit het ESM doet dan gelden daarvoor de gebruikelijke procedures voor een steunaanvraag. In ieder geval is instemming van de Raad van gouverneurs nodig en wordt het informatieprotocol zoals afgesproken met de Tweede Kamer gevolgd.
Waarom is niet vermeld dat de aflossing van de bruglening aan het EFSM door het ESM eigenlijk gewoon een kasrondje was dat begon en eindigde bij het ESM? Ofwel een aflossing van een lening aan het ESM door het ESM?3
De uitkering van een eerste tranche aan Griekenland als onderdeel van het ESM-programma staat los van de transactie tussen het ESM en de Europese Commissie. Ook zonder nieuw steunprogramma voor Griekenland zou het ESM gewoon volgens afspraak door de Commissie terugbetaald moeten worden. Het ging immers om een lening van het ESM aan de Europese Commissie en Griekenland was hier geen partij bij. Het is wel zo dat de uitkering van een eerste tranche uit het ESM-programma aan Griekenland de terugbetaling van Griekenland aan de Europese Commissie mogelijk maakte.
Het nieuws dat de NS bezwaar maakt tegen Overijsselse lijnen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NS maakt bezwaar tegen Overijsselse lijnen»?1
Ja.
Klopt het dat het officiële bezwaar van NS het ingaan van de nieuwe concessie in 2017 kan vertragen, waardoor de reiziger de dupe wordt?
De provincie Overijssel geeft aan dat Syntus niet overgaat tot het bestellen van materieel zolang de gunning nog niet definitief is. Als daardoor later ingegaan kan worden met de nieuwe dienstregeling, kan de reiziger daar gevolgen van ondervinden. De gunning is nog niet definitief zolang er een formeel bezwaar van NS ligt en hier nog niet op beslist is. Van alle partijen wordt verwacht dat zij, in het belang van de reizigers, er alles aan doen om tot een snelle oplossing te komen.
Klopt het dat de provincie Overijssel de vervoerders heeft uitgenodigd voor een gesprek op 4 augustus 2015 om de verweving van de lijnen samen te bespreken?
Ja. Het is goed dat de provincie Overijssel met vervoerders hierover in gesprek is gegaan. De provincie is verantwoordelijk voor aanbestedingen van regionale concessies.
Klopt het dat de NS toen heeft aangegeven dat het niet met Syntus wilde spreken, maar alleen met de provincie, waardoor Syntus de kamer heeft moeten verlaten?
NS heeft aangegeven eerst met de provincie Overijssel te willen spreken over de juridische context van het gesprek en daarna met Syntus erbij te willen praten over de inhoudelijke aspecten van de uitbreiding van de samenloop. Het inhoudelijke gesprek is daarop later gevoerd.
In hoeverre bent u van mening dat de belangen van de vervoerders en hun lijnen geborgd zijn in het Hoofdrailnet?
In de concessie voor het hoofdrailnet zijn de belangen van de vervoerders in het geval van samenloop op trajecten geborgd. Daarin is, mede op verzoek van de Tweede Kamer en de decentrale overheden, opgenomen hoe er omgegaan moet worden met regionale wensen voor uitbreiding van de samenloop. In de brief wordt ingegaan op hetgeen in dat artikel staat.
Klopt het dat de NS zelf ook heeft ingeschreven bij de aanbesteding om treinen op de regionale lijnen te laten rijden, naast hun lijnen op het Hoofdrailnet?
De provincie Overijssel heeft laten weten dat NS Reizigers BV heeft ingeschreven op deze aanbesteding.
Als de NS zelf ook in het eigen aanbod die lijnen wilde laten rijden (en dus geen bezwaar had tegen regionale lijnen naast het Hoofdrailnet), waarom maakt de NS dan wel bezwaar als een andere aanbieder dezelfde lijnen op vergelijkbare tijden wil laten rijden?
Op een gedeelte van het traject (Wierden-Enschede) is sprake van samenloop met het HRN. Deze samenloop is in de decentralisatieafspraken tussen I&M en de provincie afgesproken. Alle partijen hebben die afspraken te respecteren. Daarnaast heeft de provincie in de uitvraag aangegeven het op prijs te stellen als er extra treindiensten worden aangeboden. Syntus is hiertoe bereid. NS geeft aan dat haar bezwaar zich erop richt dat in de concessie zoals die voorlopig gegund is aan Syntus niet vastgelegd is dat Syntus zich aan (de uitkomst van) de procedure hierover in de concessie voor het HRN dient te conformeren. Dit schept naar mening van NS juridische onzekerheid.
Klopt het dat de NS nu alleen wil spreken met de provincie en Syntus mét het officiële bezwaar op tafel?
Op verzoek van de provincie Overijssel is er al gesproken over de inhoudelijke aspecten van de uitbreiding van de samenloop, terwijl de bezwaarprocedure nog loopt. Dit om geen onnodig tijdverlies op te lopen. NS heeft aangegeven bereid te zijn om zowel lopende de bezwaarprocedure als na afronding van die procedure met Syntus en de provincie te spreken.
Bent u bereid om met de vervoerders en de provincie in gesprek te gaan om – afwachtende de aangeboden gesprekken – het bezwaar in te trekken, waardoor er geen onnodige vertraging plaatsvindt?
Het is van belang dat er geen onnodige vertraging wordt opgelopen. Daarom moeten provincie en vervoerders eerst samen in gesprek gaan en blijven totdat er een oplossing is gevonden. De afspraken in de concessie voor het HRN en de afspraken in het kader van de decentralisatie hebben dit tot doel. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, dan kunnen zij zich tot mij wenden. Als het nodig is zal ik ervoor zorgen dat er een besluit komt. In de tussentijd blijf ik met partijen in contact over de vorderingen.
Deelt u de doelstellingen van hoogfrequent spoor, waarbij een hoogfrequente verbinding ontstaat, bijvoorbeeld 8 tot 10 treinen per uur op het traject Enschede–Almelo?
Het voorzieningenniveau op dit traject is deels mijn verantwoordelijkheid voor zover dit het HRN betreft en is deels de verantwoordelijkheid van de provincie Overijssel voor zover het de dienst Zwolle – Enschede betreft. Het gedeelte Enschede – Almelo maakt geen onderdeel uit van het Programma Hoogfrequent Spoor en daarmee gelden die doelstellingen niet voor dat traject. Aan het Programma Hoogfrequent Spoor ligt een capaciteitsanalyse ten grondslag. Deze analyse heeft geen knelpunt op het traject Enschede – Almelo in beeld gebracht. De genoemde frequentie van 8 tot 10 treinen per uur zijn dan ook niet nodig om aan de verwachte vervoersvraag te kunnen voldoen. De provincie Overijssel kan eisen stellen aan het voorzieningenniveau op de dienst Zwolle – Enschede voor zover de beschikbare capaciteit en de criteria voor uitbreiding van de samenloop dat toelaten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bedoelde hoge frequentie tot stand komt?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven bij welke incheckpaal de reizigers moeten inchecken op het traject Enschede–Wierden als men het station oploopt, aangezien er verschillende aanbieders rijden en men in de spits nauwelijks kan checken welke aanbieder als eerste vertrekt, omdat er zoveel treinen door elkaar rijden?
De provincie Overijssel heeft aangegeven dat dit wordt besproken in haar gesprekken met vervoerders over de samenloop.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het Algemeen overleg Spoor voorzien op 10 september aanstaande beantwoorden, om het debat hierover vruchtbaar te laten zijn?
Ja.
Het bericht ‘Toezichthouder houdt zich niet aan salarisnorm’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Toezichthouder houdt zich niet aan salarisnorm»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke afwegingen u hebt gemaakt om bij de aanstelling van een nieuwe toezichthouder bij de Autoriteit Financiéle Markten te komen tot een salaris boven de norm uit de WNT («Balkenendenorm»)?
De WNT bevat een wettelijke normering met een algemeen karakter. De wet geldt voor de gehele publieke sector en de in de wet en bijlagen gedefinieerde semi-publieke sector. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de verantwoordelijke vakminister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, besluiten tot individuele uitzonderingen.
Bovenstaande geldt ook voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant.2
Vindt u ook dat een juist door de Minister van Financiën benoemde toezichthouder een salaris zou moeten hebben binnen de kaders die de WNT aangeeft en niet de uitzonderingsbepaling die de WNT biedt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er nog meer functies zijn, waarbij het Ministerie van Financiën verantwoordelijk is voor de vaststelling van het salaris, waarvan u nu al kunt zeggen dat er in de toekomst gebruik gemaakt zou kunnen worden van de uitzonderingsclausule binnen de WNT? Welke criteria gebruikt u om vast te stellen dat het gerechtvaardigd is om gebruik te maken van de uitzonderingsclausule?
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In uitzonderlijke gevallen biedt de WNT de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering.
Heeft de overheid als wetgever en toezichthouder op de uitvoering van de WNT niet juist de verplichting om bij aanstellingen die zij zelf doet, salarissen niet boven de Balkenendenorm te laten uitkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rationale achter het feit dat de Minister van Financiën een lager salaris heeft dan degene die hij aanstelt als toezichthouder? Is daar niet juist de WNT voor bedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom houdt u niet vast aan de stelregel dat voor nieuwe aanstellingen wordt voldaan aan de normeringen gesteld in de WNT, zodat in vacatureteksten en verwachtingspatroon naar potentiele kandidaten meteen helder wordt gemaakt welk een salaris aan een bepaalde functie vast zit? Bent u bereid dit in het vervolg te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Uitzondering WNT bij salaris AFM-bestuurslid de Vries |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom u gebruik heeft gemaakt van de uitzondering binnen de Wet normering topinkomens (WNT) bij de aanstelling van Femke de Vries als bestuurslid van de Autoriteit Financiële Markten?1
De WNT bevat een wettelijke normering met een algemeen karakter. De wet geldt voor de gehele publieke sector en de in de wet en bijlagen gedefinieerde semi-publieke sector. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de verantwoordelijke vakminister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, besluiten tot individuele uitzonderingen.
Bovenstaande geldt ook voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant.2
Waarom heeft u besloten om geen brief naar de Kamer te sturen, aangezien er voor het eerst beroep wordt gedaan op de individuele uitzondering (130% van het ministerssalaris) zoals vastgelegd in de WNT, maar dit via een persbericht te melden?
Van zowel de benoeming als de bezoldiging is mededeling gedaan in de Staatscourant.3 Deze mededeling is voorzien van een uitgebreide toelichting waarin wordt ingegaan op de achtergrond en redenen van gebruikmaking van de uitzonderingmogelijkheid die de WNT biedt. In onderhavig geval is de bezoldiging tevens expliciet opgenomen in het persbericht waarin de benoeming bekend werd gemaakt.
Hoe kijkt de Minister van Financiën terug op zijn antwoord op schriftelijke vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van de Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»?2 Waarom is hij afgeweken van het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB en AFM binnen de reguliere WNT-norm passen?
Ik heb in de beantwoording van bedoelde vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»5 aangegeven dat het uitgangspunt is dat de bezoldiging van bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-normen past.
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant6.
Waren er geen andere geschikte kandidaten die de bestuursfunctie van de AFM wel voor de WNT-norm van 178.000 euro wilden accepteren?
Er is in de actuele arbeidsmarkt gezocht naar de meest geschikte kandidaat voor de invulling van deze functie van bestuurder voor de AFM. Die is uiteindelijk gevonden in de persoon van mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries. Vervolgens is er, om redenen zoals eerder aangegeven, besloten om een individuele uitzondering te maken ten aanzien van de bezoldiging.
Op wiens initiatief is er gebruik gemaakt van de uitzondering op de regel?
Begin juli is mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries door de Raad van Toezicht van de AFM voorgedragen als kandidaat voor het bestuur van de AFM. In verband hiermee zijn verschillende gesprekken gevoerd tussen de AFM en het Ministerie van Financiën. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, conform de WNT en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, is besloten dat mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries op individuele basis in aanmerking komt voor een hogere bezoldiging dan het WNT-bezoldigingsmaximum. Er is uitdrukkelijk besloten tot afbouw van de totale bezoldiging, tot een bedrag dat niet buitensporig hoog boven de huidige WNT norm uitkomt.
De beslissing om een uitzondering op het maximum toe te staan wordt openbaar gemaakt door middel van plaatsing in de Staatscourant en onderliggende persberichten. De inhoud van de gesprekken met een kandidaat zijn niet openbaar.
Heeft de kandidaat aangegeven geen genoegen te nemen met het gebruikelijke maximumsalaris onder de WNT?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer werd u er voor het eerst van op de hoogte gesteld dat men gebruik wilde maken van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u nog een poging gedaan om de AFM of de kandidaat op een andere gedachten te brengen en af te zien van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Welke criteria heeft u gehanteerd om vast te stellen of er sprake is van een uitzonderingssituatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de «zwaarte van de functie» een reden is voor het gebruik maken van de uitzondering in de WNT (de WNT heeft immers betrekking op topfunctionarissen)?.
Zie antwoord vraag 1.
Zou er ook gebruik zijn gemaakt van de uitzondering wanneer er voor een kandidaat was gekozen met een minder brede ervaring?
Zie antwoord vraag 1.
Is het hebben van relevante kennis en ervaring niet sowieso al een vereiste voor functies die vallen onder de WNT? Hoe onderscheidt dit geval zich van de andere gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen het risico dat de effectiviteit van de wet wordt uitgehold, wanneer er vaker gebruik zal worden gemaakt van de uitzondering?
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In uitzonderlijke gevallen biedt de WNT de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering.
Behoort het aanvaarden van een inkomen gebaseerd op de WNT-norm ook niet tot de cultuurverandering die in de financiële sector, inclusief de toezichthouders, momenteel plaatsvindt? Waarom is de benoeming van mevrouw De Vries, mede gezien haar belangrijke rol bij de cultuurverandering in het toezicht van De Nederlandsche Bank, niet gebruikt om die cultuurverandering kracht bij te zetten?
In lijn met de cultuurverandering waarnaar verwezen wordt, horen excessieve, buitensporige beloningen niet thuis in een beheerst beloningsbeleid voor de (semi)publieke sector. Ik ben dan ook geen voorstander van dergelijke excessieve beloningen. Een beloning moet gerechtvaardigd zijn. De WNT biedt voldoende ruimte om geschikte bestuurders aan te trekken, en biedt ook de mogelijkheid om in incidentele gevallen af te wijken van de WNT-norm.
De toename van de kloof tussen arm en rijk in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut , Arnold Merkies |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ook in Amsterdam neemt de kloof tussen arm en rijk toe»?1
Het kabinet volgt dit soort onderzoek op de voet, mede omdat het streven naar een evenwichtige inkomensverhouding een van de drie pijlers onder het regeerakkoord van dit kabinet is. Het artikel laat zien dat Amsterdam binnen de gekozen selectie van steden tot de minder gesegregeerde steden behoort. Dat is goed nieuws. Het artikel beschrijft echter ook een stijging in de segregatie over de tijd. Dit benadrukt het belang van gelijke kansen nu en in de toekomst. Het kabinet zet in op het bieden van gelijke kansen door toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt. Wat betreft evenwichtige inkomensverhoudingen is het van belang dat internationale vergelijkingen uitwijzen dat Nederland wat betreft inkomensverdeling relatief egalitair is. Dit is voor een aanzienlijk deel te danken aan de grote mate van herverdeling, die de Nederlandse overheid van oudsher bewerkstelligt met een progressief belastingstelsel en het vangnet van de sociale zekerheid. Het kabinet heeft maatregelen genomen om ook voor komend jaar een evenwichtig koopkrachtbeeld te bereiken.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek waaruit blijkt dat Amsterdam op de achtste plaats staat van een lijst van 13 meest gesegregeerde hoofdsteden van Europa, boven steden als Boedapest, Praag of Oslo?2
Het onderzoek is voor 13 steden gedaan, dat zijn niet per se de meest gesegregeerde steden. Op deze lijst eindigt Amsterdam op de 8ste plek, waarmee Amsterdam in deze selectie van steden tot de minder gesegregeerde steden behoort. Overigens wordt momenteel, in opdracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst, een nader onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke spreiding en menging van verschillende groepen in Nederland. Daarin wordt ook Amsterdam meegenomen.
Deelt u de mening dat de overheid zich te ver heeft teruggetrokken waardoor zij minder in staat is de ongelijkheid te dempen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de rol van de overheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent niet het beeld dat de overheid zich te ver heeft teruggetrokken. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 vindt het kabinet het van groot belang dat mensen zoveel mogelijk gelijke kansen hebben. Vooral de toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt spelen daarbij een belangrijke rol. Nederland behoort tot de landen waar het onderwijs zeer goed scoort op zowel kwaliteit als de mate waarin kansen worden geboden. Het kabinet wil de kwaliteit van onderwijs verder verbeteren en daarmee gelijke kansen verder bevorderen.
Deelt u de mening dat de liberalisering van de woningmarkt is doorgeschoten waardoor er een enorme krapte is ontstaan op de sociale huurmarkt? Zo ja, is de regering bereid de liberalisering een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt niet de mening dat de liberalisering van de woningmarkt is doorgeschoten. Hoewel de geliberaliseerde voorraad de afgelopen jaren is gegroeid, bedraagt deze nog steeds slechts 12% van de huurwoningenvoorraad3. De gereguleerde huurwoningenvoorraad van ca. 2,6 mln. woningen is dan ook in principe toereikend om de huishoudens met lagere c.q. middeninkomens die toegang hebben tot de sociale huursector, te huisvesten. Deze doelgroep omvat ca. 2 mln. huishoudens. Het kabinet zet juist in op een evenwichtige opbouw van de huurmarkt, waarvan het stimuleren van voldoende aanbod in een middensegment van geliberaliseerde huurwoningen (met een huurprijs tot ca. € 1.000,– per maand) deel uitmaakt. Hierdoor en door de maatregelen uit het Woonakkoord wordt de doorstroming gestimuleerd en komen woningen in de gereguleerde huurmarkt meer ter beschikking van de doelgroep.
Wat is uw reactie op de uitspraak van hoogleraar stedelijke geografie Sako Musterd dat de groeiende ongelijkheid de duurzaamheid van de samenleving bedreigt en dat sociaaleconomische ongelijkheid leidt tot ongelijkheid in de criminaliteitscijfers?
Het is van groot belang dat er geen kloof ontstaat tussen groepen kansrijken en kansarmen. Het kabinet kan zich voorstellen dat dit naast verschillen in bijvoorbeeld gezondheid ook leidt tot hogere criminaliteitscijfers. Ook in het boek van Wilkinson (2009)4 komen de ongewenste maatschappelijke effecten van ongelijkheid aan bod. In Nederland is van een kloof tussen kansrijken en kansarmen gelukkig geen sprake. Het kabinet probeert een tweedeling in de samenleving te voorkomen door kwetsbare groepen perspectief te blijven bieden. De overheid kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren door te waarborgen dat zij toegang houden tot het onderwijs, de arbeidsmarkt en (betaalbare) woningen.
Welke andere oorzaken (dan de huurliberalisering) ziet u voor de toename van ongelijkheid in Amsterdam?
De omvang van de huurliberalisering is in Amsterdam beperkt. In 2013 is in Amsterdam het aandeel huurwoningen in de totale woningvoorraad ca. 68%. Van deze huurwoningen behoort ca. 10% tot de geliberaliseerde huursector. Uit het onderzoek van Musterd e.a. blijkt dat de ongelijkheid in Amsterdam onder ander is toegenomen doordat de stad door de vestiging van internationale bedrijven aantrekkelijke is geworden voor hoogopgeleiden.
Bent u bereid actie te ondernemen om de toenemende ongelijkheid in Amsterdam als gevolg van liberalisering en globalisering te bestrijden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op het bieden van gelijke kansen door toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt. De maatregelen in de huurmarkt zorgen ervoor dat er voldoende betaalbare huurwoningen in de steden beschikbaar blijven voor de doelgroep.
Deelt u de mening dat de bestrijding van tweedeling een uitdaging is voor zowel het Rijk als de gemeenten? Zo neen, kunt u aangeven wie u waarvoor verantwoordelijk stelt? Zo ja, bent u bereid om samen met de gemeente Amsterdam te komen tot een plan van aanpak tegen de groeiende tweedeling?
Iedereen heeft hierin zijn verantwoordelijkheid. Het Rijk heeft invloed via algemene kaders en richt zich op de wettelijke kaders. Het kabinet zet hierbij in op het bieden van gelijke kansen zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. De gemeenten, die dichter bij de burger zitten, hebben hun verantwoordelijkheid op lokaal niveau bijvoorbeeld door in de prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties afspraken te maken over het aandeel sociale huurwoningen in de nieuwbouwopgave en de omvang van de voorraad betaalbare huurwoningen.
Het aftreden van de Griekse premier |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Was het kabinet vóór het sluiten van het steunpakket op 19 augustus jl. op de hoogte van het voornemen van de Griekse premier om op 20 augustus af te treden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven?1
Nee.
Zo ja, waarom heeft u dit dan niet in antwoord op mijn vragen over deze mogelijkheid in het debat gezegd?
Minister Dijsselbloem is, als voorzitter van de Eurogroep, donderdagmiddag gebeld door de Griekse Minister Tsakalotos om hem te informeren dat premier Tsipras waarschijnlijk later op de dag een speech zou houden waarbij hij zou aansturen op nieuwe verkiezingen. Een besluit tot vervroegde verkiezingen is een soeverein besluit van Griekenland.
Zo nee, wat vindt u van de handelwijze van premier Tsipras om dit voornemen niet vooraf met de Eurogroep te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit opnieuw een deuk in het vertrouwen is ten aanzien van de Griekse regering?
Vast staat dat met Griekenland afspraken zijn gemaakt en dat Griekenland de aangegane verplichtingen moet nakomen. Het houden van vervroegde verkiezingen is niet in strijd met de overeenkomst tussen de Eurozone-landen. Het derde steunpakket is met brede steun door het Griekse parlement aangenomen: 222 van de 300 parlementariërs stemden voor. Daarbij zijn al drie pakketten met hervormingsmaatregelen door het Griekse parlement aangenomen. Uitkering van vervolg tranches vindt pas plaats nadat verdere stappen zijn gezet.
Wat zijn de consequenties voor de uitvoering van het steunpakket nu na het ontslag van Tsipras met een interim-regering zonder politiek mandaat moet worden samengewerkt?
Als in Griekenland een regering aftreedt binnen 12 maanden sinds de laatste verkiezingen, wat hier het geval is, dient de president volgens de Griekse Grondwet de op één- en twee na grootste partijen de gelegenheid te bieden om een regering te vormen. Elk van deze partijen heeft daarvoor maximaal drie dagen. Als dat niet lukt zal de president naar verwachting het parlement ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven. Die moeten gehouden worden in de periode tussen 22 en 30 dagen nadat het parlement is ontbonden.
Als de oppositiepartijen geen nieuwe regering kunnen vormen, wat momenteel de verwachting is, wordt een nieuwe interim-premier aangewezen door de president, waarbij hij volgens de Grondwet kiest tussen de voorzitter van de Raad van State, de beide Hooggerechtshoven of de Rekenkamer. Het is nog onduidelijk welke ministers in een interim-kabinet zouden komen.
Conform de Griekse Grondwet kan de interim-regering tot aan de vorming van een nieuw kabinet geen wettelijk bindende beslissingen nemen. De president kan dit eventueel wel doen bij voorlopig presidentieel decreet, dat later door het parlement met terugwerkende kracht moet worden goedgekeurd. De interim-regering kan uiteraard wel de inmiddels door het zittende parlement aangenomen «prior actions» uitvoeren, evenals aan het steunpakket gelieerde wetgeving voorbereiden die vervolgens aan het nieuw gekozen parlement wordt voorgelegd. Zie het antwoord op vraag vier voor eventuele consequenties voor de uitkering van financiële steun uit het steunpakket indien niet aan de vereiste voorwaarden is voldaan.
Bent u bereid de voorzitter van de Eurogroep een spoedvergadering te laten beleggen om de consequenties van deze stap voor het programma te bespreken?
De eerstvolgende vergadering van de Eurogroep zal op 12 september plaatsvinden.
Bent u bereid deze vragen vóór vrijdag 21 augustus om 12:00 uur te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De voorgenomen verkoop van busbedrijf Qbuzz door de NS |
|
Eric Smaling , Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de NS voornemens is om Qbuzz te verkopen en de eventuele opbrengst te investeren in een aandeel in Thalys?1
De NS is sinds eind 2014 bezig met een strategische heroriëntatie van haar rol op de regionale vervoersmarkt. Hierbij wordt ook gesproken over regionale bus-activiteiten, maar deze analyse is breder.
Ik vind het belangrijk dat deze heroriëntatie eerst wordt afgerond alvorens er besluiten worden genomen. Tot die tijd acht ik het niet opportuun en niet in het belang van NS en de staat als aandeelhouder van NS om vooruit te lopen op de uitkomsten van de strategische heroriëntatie als ook op de mogelijke gevolgen hiervan voor (bedrijfsonderdelen van) NS, waaronder Qbuzz.
In reactie op de moties Dik Faber/Hoogland en De Boer/Van Veldhoven heb ik uw Kamer toegezegd om samen met Staatssecretaris Mansveld u een analyse en kabinetsopvatting te doen toekomen over de positionering van NS. De strategische heroriëntatie van NS neem ik hierin mee. Ik verwacht u dit najaar de analyse en kabinetsopvatting over de positionering van NS te doen toekomen.
Wat is de reden dat de NS het busbedrijf Qbuzz wil verkopen? Hangt dit samen met de eerdere fraude bij de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg of is hier een andere reden voor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past de verkoop van het busbedrijf bij de ambitie van de NS om tot beter deur-tot-deur-aanbod te komen voor de reiziger?
Zie antwoord vraag 1.
Is er overleg met uw ministeries over de verkoop van busbedrijf Qbuzz? Zo ja, in welke fase bevindt dit overleg zich? Zo nee, waarom niet?
Er vindt geregeld informatie-uitwisseling plaats, tussen NS en het Ministerie van Financien in het kader van het aandeelhouderschap, op alle relevante en majeure bedrijfsterreinen van NS. En dus ook over de heroriëntatie die NS momenteel uitvoert.
Welke gevolgen heeft de mogelijke verkoop van Qbuzz voor de joint venture tussen NS en HTM?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de eventuele verkoop van Qbuzz voor het personeel en op welke wijze wordt het personeel betrokken bij het proces?
Op dit moment loopt de heroriëntatie van NS nog en kan ik dus geen uitspraken doen over eventuele personele gevolgen. Zodra de heroriëntatie leidt tot concrete plannen wordt het personeel van NS conform de WOR betrokken bij het proces.
Welke andere mogelijkheden heeft de NS om een belang te verwerven in Thalys zonder hiervoor Qbuzz te verkopen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het verstandig om wederom een Nederlands busbedrijf aan een buitenlands staatsbedrijf te verkopen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
NS voert de strategische heroriëntatie momenteel uit. We hebben afgesproken dat NS de resultaten hiervan eerst met mij deelt voordat NS concrete stappen gaat zetten. Bij de beoordeling van de heroriëntatie door mij zal ik samen met de Staatssecretaris van I&M kijken naar het belang van de reiziger en de prestaties op het HRN, gezonde concurrentieverhoudingen in de Nederlandse OV-sector en de toekomstbestendigheid en waardebehoud van de onderneming. Inzichten vanuit diverse invalshoeken zijn nodig om een gefundeerde beoordeling te kunnen maken over eventuele opties en de daarmee gepaarde gaande risico’s die uit de heroriëntatie voortvloeien.
Het artikel “Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen»?1 Wat vindt u van de inhoud van dit artikel?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel. Zoals aangegeven in mijn antwoorden van 29 mei jl. op eerdere vragen van het lid De Vries2 zitten de knelpunten voor kleine (onderlinge) verzekeraars met name in de toezichtkosten.
Naar mijn oordeel kan toepassing van alle eisen uit de richtlijn solvabiliteit II op alle verzekeraars inderdaad als niet proportioneel en knellend worden beschouwd. In de Nederlandse implementatie van de richtlijn solvabiliteit II is daarom op verschillende manieren rekening gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van verschillende categorieën verzekeraars. Teneinde de toezichtkosten zo veel mogelijk te beperken, zijn verschillende versoepelingen aangebracht in het nieuwe toezichtregime voor kleine verzekeraars. In mijn beantwoording van 29 mei jl. heb ik deze versoepelingen uiteengezet.
Verzekeraars met een beperkte risico-omvang (kleine verzekeraars) die niet onder de richtlijn zullen vallen, kunnen onder solvabiliteit II Basic of de Vrijstellingsregeling Wft vallen. Voor levensverzekeraars van beperkte risico-omvang is volledige vrijstelling van DNB-toezicht niet mogelijk.
Hoe moet dit artikel gezien worden in relatie tot de antwoorden van 29 mei 2015 op eerdere Kamervragen van de VVD over het bericht «Kleine verzekeraars vechten voor voortbestaan»? Hoe beoordeelt u uw eigen gegevens; uit deze antwoorden blijkt dat het aantal kleine verzekeraars is afgenomen en er nauwelijks nieuwe kleine verzekeraars zijn bijgekomen sinds 2011?
Zoals eerder aangegeven, staat de Nederlandse verzekeringsmarkt al jaren onder druk. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de krimp van het premievolume in zowel de leven- als schademarkt. Naar verwachting krimpt de vraag naar, onder andere, individuele levensverzekeringen ook de komende jaren nog en blijft het premievolume dalen. Mijn eerdere antwoorden moeten in het licht van deze precaire situatie worden bekeken. Consolidatie kan bijdragen aan het realiseren van kostenbesparingen om deze ontwikkelingen het hoofd te bieden. Consolidatie door fusies en overnames of het beëindigen van de activiteiten kunnen de afname van het aantal kleine verzekeraars verklaren. Daarnaast kan toetreding tot deze markt door de krimpende omvang en concurrentie als niet aantrekkelijk worden ervaren, hetgeen het kleine aantal toetreders kan verklaren.
Door middel van regelgeving en het toezicht daarop wordt gestreefd naar een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van 29 mei jl. kunnen kleine verzekeraars een waardevolle bijdrage leveren aan een diverse en concurrerende verzekeringsmarkt. Dit wordt mogelijk gemaakt door het toezicht zo in te richten dat de polishouder goed beschermd kan worden, maar de regels kleine verzekeraars niet onnodig beperken in hun bedrijfsvoering. Solvabiliteit II biedt die betere bescherming, ook voor polishouders van kleinere verzekeraars. Aan proportionaliteit is vorm gegeven via de diverse versoepelingen die voor kleine verzekeraars zijn aangebracht. Deze proportionele invulling geldt zowel voor bestaande verzekeraars als nieuwe potentiële toetreders.
Komt er met Solvency II en Solvency Basic (inclusief de vrijstellingsregeling) in feite een einde aan de traditie van onderling verzekeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het toezicht op verzekeraars is het uitgangspunt proportionaliteit. Daarom zijn kleine onderlinge schadeverzekeraars momenteel uitgezonderd van een aantal prudentiële toezichteisen en vallen zij onder een lichter toezichtsregime. Zij behoeven voor hun werkzaamheden niet te beschikken over een vergunning van DNB, maar kunnen daarvoor volstaan met een verklaring van DNB. Zoals het aangehaalde krantenartikel ook stelt, vormen onderlinge schadeverzekeraars vanwege het ontbreken van bepaalde eisen een laagdrempelige en toegankelijke manier voor burgers en ondernemingen om risico’s te delen. De invoering van de richtlijn solvabiliteit II en het Basic regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang per 1 januari 2016 leidt tot een verdere professionalisering en versterking van het toezicht op verzekeraars. Dat kan betekenen dat kleine onderlinge schadeverzekeraars die nu met een verklaring van DNB werken dan een Wft-vergunning (Solvency II Basic-vergunning of Solvency II-vergunning) nodig hebben, of dat zij onder de Vrijstellingsregeling Wft vallen en niet langer onder DNB-toezicht staan.
Het aantal schade- en natura-uitvaartverzekeraars dat op basis van de huidige gegevens vanaf 1 januari 2016 onder de Vrijstellingsregeling Wft valt (en dan niet langer onder toezicht van DNB valt) is ongeveer 70. Dit betreft grotendeels onderlinge waarborgmaatschappijen die deels met een verklaring en deels met een Wft-vergunning werken
Van de ruim 40 verzekeraars die vanaf 1 januari 2016 zullen vallen onder solvabiliteit II Basic betreft het grootste deel eveneens onderlinge waarborgmaatschappijen. Daarnaast zijn er diverse middelgrote onderlinge waarborgmaatschappijen die onder solvabiliteit II zullen vallen.
In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling, aangezien onderlinge verzekeraars toch prima passen in het streven naar een participatiesamenleving? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat onderlinge verzekeraars verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving knelt of gaat knellen voor onderlinge verzekeraars? In hoeverre is de regelgeving en de bijkomende bureaucratische verplichtingen proportioneel?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de toezegging in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II (33 273) dat nog wordt bezien in hoeverre aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet aan genoemde voorwaarden voldoen, maar zich wel volledig herverzekeren, ook een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend, niet nagekomen?
In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II is aangekondigd dat nog zou worden bezien in hoeverre ook aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet voldoen aan de voorwaarden inzake de hoogte van het premie-inkomen, de technische voorzieningen en de omvang van de dekking, maar die zich volledig herverzekeren, een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend. Die nadere beoordeling heeft intussen plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat het enkele feit dat een verzekeraar volledig is herverzekerd onvoldoende reden is om de verzekeraar vrij te stellen van prudentieel toezicht. De herverzekering verkleint weliswaar de risico’s voor de verzekeraar, maar neemt die niet volledig weg. Wanneer de herverzekeraar op zeker moment in gebreke blijft kan dat tot gevolg hebben dat polishouders en begunstigden niet de uitkering krijgen waarop zij hadden gerekend of hun schade niet volledig vergoed krijgen. Om de polishouder te beschermen, is daarom in de conceptvrijstellingsregeling niet voorzien in een vrijstelling voor volledig herverzekerde verzekeraars. Voor de volledigheid zal daarover in de toelichting bij de regeling een passage worden toegevoegd.
Volgens opgave van de Nederlandsche Bank is slechts een enkele verzekeraar werkzaam die volledig is herverzekerd. Wat de huidige regeling betreft: kleine onderlinge waarborgmaatschappijen komen op dit moment slechts in aanmerking voor een verklaring als bedoeld in artikel 2 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft – waarmee de Wft grotendeels niet op hen van toepassing is – indien de bij hen verzekerde risico’s «op genoegzame wijze zijn herverzekerd», tenzij DNB herverzekering niet nodig acht. Die eis komt te vervallen: vrijstelling zal niet afhankelijk zijn van de mate waarin de herverzekeraar al dan niet is herverzekerd, maar alleen van de in de conceptvrijstellingsregeling opgenomen criteria, die overwegend betrekking hebben op de aard en de omvang van de activiteiten van de verzekeraar.
Waarom komt deze vrijstelling niet terug in de concept-regeling die momenteel tot eind augustus ter consultatie voorligt? In hoeverre betekent dit dat de vrijstelling er niet komt en wat zijn de gevolgen daarvan? Bent u bereid om deze vrijstelling alsnog op te nemen in de regeling? Zo nee, waarom niet? Hoeveel verzekeraars zouden naar schatting onder deze definitie van volledig herverzekeren kunnen vallen bij een mogelijke vrijstelling? Is de huidige eis van volledig herverzekeren wel redelijk? Wordt hiermee de huidige definitie van genoegzaam herverzekeren vervangen door de definitie van volledig herverzekeren? Zo ja, waarom en wat is hiervoor de aanleiding en wat zijn hiervan de gevolgen voor kleine verzekeraars?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om kleine verzekeraars een kans te geven om in de toekomst ook een rol te blijven vervullen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om nieuwe (kleine) verzekeraars en andere (financiële) startups een reële mogelijkheid te geven toe te treden tot de markt, want zij kunnen zorgen voor concurrentie, (regionaal) maatwerk, innovatie en soms zelfs op een goede manier «disruptive» zijn? Welke belemmeringen zijn daarbij? Wat wordt er gedaan om deze belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden de ontwikkelingen c.q. de gevolgen van de invoering van Solvency Basic gemonitord, zodat bij onwenselijke ontwikkelingen tijdig kan worden ingegrepen? Wanneer wordt Solvency Basic geëvalueerd?
Er is niet voorzien in een formeel evaluatiemoment van het Basic regime, maar er zal vanzelfsprekend voortdurend oog zijn voor eventuele niet beoogde of ongewenste effecten.
Bent u bereid de Tweede Kamer nader te informeren over inhoud van de vrijstellingsregeling Solvency Basic en de uitkomsten van de internetconsultatie?
Daartoe ben ik bereid. De uitkomsten van de internetconsultatie worden, zoals gebruikelijk, besproken in de toelichting bij de regeling.
Het bericht “Huizenbezitters betalen te veel rente voor hun spaarhypotheek |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Huizenbezitters betalen te veel rente voor hun spaarhypotheek»?1 Klopt de conclusie van het bericht dat de genoemde banken ten onrechte een risico-opslagrente (blijven) berekenen voor hypotheken zelfs met een aanzienlijke bijbehorende spaarrekening? Betalen deze huiseigenaren teveel hypotheekrente? Heeft u eerder soortgelijke berichten ontvangen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben bekend met het bericht «Huizenbezitters betalen te veel rente voor hun spaarhypotheek» en vergelijkbare eerdere berichtgeving. Of het meenemen van spaartegoeden bij de bepaling van de risico-opslag gunstig is voor de consument is afhankelijk van de omvang van het opgebouwde spaartegoed en het marginale tarief waartegen de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is. Een verlaging van de hypotheekrente – en daarmee ook de rente over het spaartegoed (deze zijn over het algemeen gekoppeld) – zal leiden tot een stijging van de spaarpremie. Die stijging is noodzakelijk om het gewenste eindbedrag voor de aflossing van de hypotheek te halen aan het einde van de looptijd. In de praktijk kan dit juist leiden tot een stijging van de maandlasten. Dit in tegenstelling tot een volledig annuïtaire hypotheek, waar een renteverlaging altijd gunstig is voor de consument.
Zijn banken voldoende transparant richting hun klanten bij het aanbieden van een nieuwe hypotheekrente over het wel of niet doorberekenen van een risico opslagrente en de bijbehorende voorwaarden? Zo nee, is bent u dan bereid om hierover in gesprek te gaan met de banken? Welke verantwoordelijkheid heeft een bank hierin c.q. welke verplichtingen? In hoeverre mogen banken een risico-opslag rente berekenen als er voldoende geblokkeerd spaargeld tegenover staat en hoe past dit in de «klant centraal»?
Voor alle aan consumenten verstrekte informatie geldt dat deze op grond van artikel 4:19, tweede lid, Wet op het financieel toezicht (Wft): «correct, duidelijk en niet misleidend» dient te zijn. Dit geldt dus ook voor informatie over (de werking van) een spaarhypotheek. Daarnaast geldt dat voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst, op grond van artikel 4:20 Wft, alle relevante informatie moet worden verstrekt om een consument in staat te stellen een adequate beslissing te maken. Gedurende de looptijd van een hypotheek, gelden er specifieke informatieverplichtingen rond een renteverlenging (artikelen 68a en 68b BGfo). In deze regelgeving is onder meer bepaald welke eisen worden gesteld aan een renteverlengingsvoorstel. Hierin is tevens opgenomen dat een consument op de mogelijkheid moet worden gewezen om advies over oversluitmogelijkheden in te winnen bij de aanbieder of een andere financiële dienstverlener. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) ziet toe op een adequate informatieverstrekking door aanbieders op basis van deze regelgeving.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de praktijk rond risico-opslag bij spaarhypotheken eerder onderzocht? Zo ja, wat concludeert de AFM en welke signalen heeft de AFM ontvangen? Zo nee, waarom niet en is de AFM bereid dat te doen naar aanleiding van de signalen van Vereniging Eigen Huis? Welke instrumenten heeft de AFM om te waarborgen dat huiseigenaren met een spaarhypotheek transparant en afdoende worden geïnformeerd over de effecten van hun spaarrekening op hun hypotheekrente en klanten niet onnodig teveel betalen?
De AFM heeft geen onderzoek gedaan naar (de structuur van) risico-opslagen bij spaarhypotheken. De AFM heeft op basis van signalen echter wel een beperkt aantal hypotheekvertrekkers hier in het verleden op aangesproken. De AFM verwacht dat aanbieders in het kader van het productontwikkeling- en reviewproces een afweging maken of bepaalde productaspecten wel of niet in het belang van klanten zijn. Dit geldt ook voor hypotheekverstrekkers voor wat betreft het meewegen van het opgebouwde spaartegoed bij het bepalen van de risico-opslag op de rente. Als uit die afweging blijkt dat het meewegen van het spaartegoed bij het bepalen van de risico-opslag in het belang van hun klanten is, dan verwacht de AFM dat hypotheekverstrekkers dit ook doen. De AFM zal hypotheekverstrekkers hier – waar nodig – ook in de toekomst op aanspreken.
Het bericht ‘NS wil corrupt Qbuzz aan Fransen verkopen’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «NS wil corrupt Qbuzz aan Fransen verkopen»?1
Ja.
Is het waar dat de NS in het diepste geheim bezig is het eigen busbedrijf Qbuzz te verkopen aan de Franse spoorwegen? Is het waar dat de NS in ruil voor Qbuzz aandelen wil krijgen in het door de Fransen gedomineerde hogesnelheidsbedrijf Thalys? Zo nee, wat klopt niet aan de berichtgeving in het artikel?
NS is sinds eind 2014 bezig met een strategische heroriëntatie van haar rol op de regionale vervoersmarkt in Nederland, waarbij onder andere wordt gesproken over regionale bus-activiteiten en de positie van Qbuzz. Tijdens het heroriëntatieproces bekijkt NS welke richting zij op wil met haar bestaande regionale activiteiten en verkennende gesprekken met diverse partijen zijn daar onderdeel van.
De strategische heroriëntatie is nog niet afgerond. Tot die tijd acht ik het niet opportuun en niet in het belang van NS en de staat als aandeelhouder van NS om vooruit te lopen op de uitkomsten van de strategische heroriëntatie als ook op de mogelijke gevolgen hiervan voor NS en de desbetreffende bedrijfsonderdelen, waaronder Qbuzz.
In reactie op de moties Dik Faber/Hoogland en De Boer/Van Veldhoven heb ik uw Kamer toegezegd om samen met Staatssecretaris Mansveld u een analyse en kabinetsopvatting te doen toekomen over de positionering van NS. De strategische heroriëntatie van NS neem ik hierin mee. Ik verwacht u dit najaar de analyse en kabinetsopvatting over de positionering van NS te doen toekomen.
Probeert de NS ook andere onderdelen van het bedrijf, zoals Abellio, te verkopen? Zo ja, welke en kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afweging ligt ten grondslag aan de keuze om – in plaats van de opbrengt te investeren in het Nederlandse spoor – aandelen Thalys te verwerven? In hoeverre is het bezit van deze aandelen in het belang van de Nederlandse treinreiziger, mede gezien het feit dat SNCF2 een belang van zestig procent in Thalys heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u (als aandeelhouder) het risico dat de NS met de verkoop van Qbuzz aan SCNF de Franse spoorwegen stevig in het zadel helpt in Nederland en daarmee een concurrent sterker maakt in de thuismarkt van de Nederlandse spoorwegen?
NS voert de strategische heroriëntatie in de eerste plaats zelf uit. We hebben afgesproken dat NS de resultaten hiervan eerst met mij deelt voordat NS concrete stappen gaat zetten. Bij de beoordeling van de heroriëntatie door mij zal ik samen met de Staatssecretaris van I&M kijken naar het belang van de reiziger en de prestaties op het HRN, gezonde concurrentieverhoudingen in de Nederlandse OV-sector en de toekomstbestendigheid en waardebehoud van de onderneming. Het is belangrijk dat de heroriëntatie wordt afgerond en de positie van NS vanuit diverse invalshoeken wordt bezien om een gefundeerde beoordeling te kunnen maken, rekening houdend met de daarmee gepaard gaande risico’s.
In hoeverre houdt de mogelijke verkoop van Qbuzz verband met fraude en machtsmisbruik die Qbuzz/NS/Abellio pleegden rondom de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg?
De strategische heroriëntatie is gestart vóór de onregelmatigheden tijdens de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg aan het licht kwamen. De ontwikkelingen rondom en de uitkomsten van de lopende onderzoeken naar de onregelmatigheden bij de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg neemt NS mee in haar analyse.
Deelt u de mening dat de heroriëntatie van de NS op de regionale markt voor openbaar vervoer eerst moet worden afgerond, voordat ingrijpende beslissingen als de in het artikel genoemde genomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Wanneer kunnen de Kamer en de reizigers de uitkomsten van de heroriëntatie van NS verwachten?
Ja, ik ben van mening dat de heroriëntatie eerst moet worden afgerond. Daarna kunnen er besluiten worden genomen. Ik verwacht u dit najaar de analyse en kabinetsopvatting over de positionering van NS te doen toekomen.
Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.
Het bericht “Voormalig NS-topman Huges spant kort geding aan om vergoeding” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat de heer Huges, voormalig topman van de NS, een kort geding heeft aangespannen voor een forse ontslagvergoeding?1
De heer Huges heeft op 4 augustus een dagvaarding ingediend voor een kort geding. Nadien is NS tot een schikking gekomen met de heer Huges en is het dus niet tot een kort geding gekomen. Over deze schikking bent u op 6 augustus geïnformeerd.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels teruggevorderd door de Raad van Commissarissen zoals u heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet en zo ja, wanneer?2
Het door de heer Huges terugbetalen van de variabele beloning over 2014 is onderdeel van de getroffen schikking. De schikking is inmiddels financieel afgehandeld, waarmee de variabele beloning feitelijk is terugbetaald.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels terugbetaald? Zo nee, wanneer zal die terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NS vrijwillig de Nederlandse corporate governance bepalingen naleeft en dat alle uitzonderingen in het jaarverslag vermeld staan?3
Ja dat klopt. Ondanks dat NS geen beursgenoteerde onderneming is, past NS de Nederlandse Corporate Governance Code toe. Indien wordt afgeweken van de Code wordt hierover een toelichting opgenomen in het jaarverslag.
Kunt u het renumeratierapport en het verslag van de Raad van Commissarissen over 2013 en 2014 aan de Kamer doen toekomen?
De jaarlijkse beloningen maken onderdeel uit van het jaarverslag. Op die manier wordt verantwoording afgelegd over de toegekende beloningen en of deze binnen het geldende bezoldigingsbeleid valt.
Heeft u als aandeelhouder van de NS kwijting verleend over het gevoerde beleid over 2014 aan de Raad van Commissarissen en aan de Raad van Bestuur? Zo ja, wanneer heeft u dat voor elk van deze gremia gedaan?
Door mij is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 4 maart jongstleden kwijting/decharge verleend aan de Raad van Commissarissen en Raad van Bestuur voor het gevoerde beleid over boekjaar 2014.
Klopt het dat de NS in haar jaarverslag een eventuele ontslagpremie of een vergoeding in een vaststellingsovereenkomst aan de heer Huges moet vermelden en moet motiveren?
Ja, de uitkomst van de schikking met de heer Huges zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2015.
Kunt u, indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt, onmiddellijk openbaar maken hoeveel er betaald wordt aan de heer Huges en niet wachten tot het jaarverslag van volgend jaar?
In mijn brief aan de Kamer van 6 augustus heb ik de elementen van de schikking genoemd, alsmede het totale bedrag dat hiermee samenhangt. De vaststellingsovereenkomst zelf heb ik ter vertrouwelijke inzage gelegd.
Het belemmeren van financiële start-ups door de Autoriteit Financiële Markten |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan eisen dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben?1
Nee, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt uiteraard geen minimum- of maximumeis aan de omvang van een startende onderneming.
De artikelen 3:8 en 4:9 van de Wet op het financieel toezicht regelen dat het dagelijks beleid van financiële ondernemingen wordt bepaald door personen die daarvoor geschikt zijn. De Nederlandsche Bank (DNB) en de AFM toetsen de geschiktheid en hebben de wettelijke geschiktheidseis uitgewerkt in de Beleidsregel geschiktheid 2012. In de praktijk is gebleken dat de eis dat een beleidsbepaler beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding te restrictief kan uitpakken voor een kleine onderneming. Derhalve is ervoor gekozen om voor een onderneming die bestaat uit ten hoogste zes personen, inclusief de betrokken beleidsbepaler(s), op dit punt minder strenge eisen gelden.
De versoepelingen houden in dat een beleidsbepaler de voor zijn geschiktheid vereiste kennis en vaardigheden in één (in plaats van twee) jaar mag hebben opgedaan en dat niet hoeft worden aangetoond dat de betreffende persoon beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding. De gedachte achter deze versoepeling is dat beleidsbepalers die beschikken over geringe relevante werkervaring en die onvoldoende (hiërarchisch) leidinggevende ervaring hebben, een kans moeten krijgen om in de praktijk werkervaring op te doen in onder meer het hiërarchisch leidinggeven in een kleine setting met een gering aantal aan te sturen werknemers. Na een periode van een tot twee jaar (afhankelijk van de ervaring bij aanvang en na aantreden) kan een nieuwe (volledige) toetsing plaatsvinden om te beoordelen of de betreffende beleidsbepaler voldoet aan de volledige set geschiktheidseisen. Overigens kan de AFM in individuele gevallen afwijken van de Beleidsregel geschiktheid 2012 indien de toepassing daarvan onevenredige gevolgen zou hebben voor belanghebbenden wegens bijzondere omstandigheden, en die gevolgen niet in verhouding staan tot de met het beleid te dienen doelen.
De AFM stelt dus niet de eis of beperking dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben. De AFM kan wel duidelijk maken dat een kandidaat-beleidsbepaler nog niet aan alle geschiktheidseisen voldoet en dat hij derhalve vooralsnog alleen geschikt wordt geacht om aan een kleine onderneming leiding te geven. Het is aan de onderneming om te kiezen voor een groei naar meer dan zes personeelsleden, maar in dat geval zal het collectief van beleidsbepalers van de onderneming moeten voldoen aan de volledige set geschiktheidseisen.
Wat is de reden voor deze beperking en waarop is het maximum van zes personeelsleden gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de wettelijke grondslag voor deze beperking?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit maximum een snelle groei van een startende onderneming nodeloos kan beperken, terwijl juist nieuwe toetreders kunnen zorgen voor meer concurrentie in de financiële sector? Bent u bereid om in overleg met de AFM dergelijke beperkingen te inventariseren en te heroverwegen?
Bij de toetsing op geschiktheid bij kleine financiële ondernemingen heeft de toezichthouder de taak om een balans te vinden tussen meerdere belangen. De toezichthouder let op het belang van een stabiele, gezonde financiële sector, of de onderneming het klantbelang voldoende centraal stelt en of de bescherming van financiële consumenten voldoende is gewaarborgd. In dat kader toetst de AFM of ondernemingen geleid worden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van het bedrijf van deze financiële onderneming. Tegelijkertijd let de toezichthouder op het belang van gezonde concurrentie in de sector door het faciliteren van nieuwe toetreders.
De hiervoor beschreven versoepeling van geschiktheidseisen voor kleine ondernemingen heeft juist die balans tot doel: beleidsbepalers die nog niet aan alle vereisten voor geschiktheid voldoen krijgen hierdoor de mogelijkheid om vaardigheden op te doen binnen een kleine onderneming, waardoor na verloop van tijd aan het volledige regime kan worden voldaan. Groei van de onderneming wordt hiermee dan ook niet belemmerd.
Het hanteren van fors hogere tarieven van banken voor kwetsbaren die onder bewindvoering staan |
|
Sadet Karabulut |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bankieren duurder voor kwetsbaren»?1
Deze vraag wordt samen met de onder 3 genoemde vragen beantwoord.
Wat was de reactie van de Minister van Financiën op de brief van 16 april 2015 van de Branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI)2? Welke stappen heeft de Minister van Financiën genomen richting ABN AMRO en andere banken die dit beleid hanteren?
Deze vragen worden samen met de onder 3 genoemde vragen beantwoord.
Deelt u de mening van de BPBI dat het «te gek voor woorden» is dat juist de ABN AMRO bank, die in overheidshanden is, met een dergelijke tariefsverhoging komt, waardoor burgers die een beschermende maatregel nodig hebben op deze manier gestraft worden en zij aanzienlijk meer geld kwijt zijn aan bankkosten dan andere burgers? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
In deze vraag lijkt ervan uit te worden gegaan dat sprake is van een bank die een tariefverhoging doorvoert ten koste van kwetsbare mensen die een beschermende maatregel nodig hebben. De brief van BPBI was voor mij aanleiding om ABN AMRO te vragen om nadere informatie over dit onderwerp. Naar ik van ABN AMRO heb begrepen hanteerde deze bank vóór 1 mei 2015 diverse tarieven voor bewindvoerders. Per 1 mei 2015 zijn de tarieven voor rekeningen die worden beheerd door bewindvoerders gelijk getrokken als gevolg van het door deze bank hanteren van één uniforme wijze van klantbediening. Het gaat hier volgens ABN AMRO dan ook om een harmonisatie van tarieven die in rekening worden gebracht bij bewindvoerders voor betaalrekeningen die op professionele basis worden beheerd voor personen wier goederen onder bewind zijn gesteld (rechthebbenden). Dit heeft ertoe geleid dat sommige bewindvoerders vanaf 1 mei 2015 een hoger tarief betalen en andere een lager tarief. Volgens opgave van ABN AMRO hanteert zij voor bewindvoerders nu de volgende tarieven aan de hand van staffels:
1–50 cliënten EUR 27,00 per maand
51–200 cliënten EUR 127,00 per maand
201–600 cliënten EUR 227,00 per maand
601–1.000 cliënten EUR 327,00 per maand
meer dan 1.000 cliënten EUR 427,00 per maand
Of een bewindvoerder per 1 mei 2015 een hoger of een lager tarief verschuldigd is, houdt volgens de bank geen verband met een bepaalde staffel. Ook zouden de tarieven lager zijn dan die voor reguliere zakelijke klanten die van deze betaaldiensten van de bank gebruik maken.
De tarieven die in rekening worden gebracht bij de rechthebbenden zelf zijn volgens ABN AMRO ongewijzigd gebleven.
Ik ben mij ervan bewust dat de tariefverhoging voor de bewindvoerders indirect gevolgen kan hebben voor de diensten van deze bewindvoerders. Vooropgesteld moet echter worden dat de tariefstelling bij banken een aangelegenheid is waarvoor de banken zelf verantwoordelijk zijn. Ik zie daarom geen aanleiding om maatregelen te nemen. Het feit dat de Staat aandeelhouder is van ABN AMRO maakt dit niet anders. Ik heb de brief van de BPBI dienovereenkomstig beantwoord.
Bent u bereid om ABN AMRO en andere banken die dit beleid hanteren aan te spreken ten einde de hogere banktarieven terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is de brief van BPBI voor mij aanleiding geweest om ABN AMRO te vragen om nadere informatie. ABN AMRO heeft uitgelegd waarom zij haar tarieven heeft gewijzigd. Het lijkt mij van belang dat de banken met de bewindvoerders en hun brancheverenigingen in gesprek gaan/blijven om eventuele gesignaleerde knelpunten, die het gevolg zijn van de tariefverhoging, te bespreken.
Kunt u nader ingaan op kostenefficiëntie door het gebruik van het automatiseringssysteem? Waarom zijn de kosten dan toch hoger wanneer gebruik wordt gemaakt van een automatiseringssysteem?
Naar ik begrijp van ABN AMRO worden rekeningen van rechthebbenden aan de bewindvoerder ontsloten via een elektronisch betaalpakket. Hierdoor kunnen meerdere rekeningen van rechthebbenden aan één bewindvoerder worden ontsloten waardoor alle door hem of haar beheerde rekeningen op uniforme wijze kunnen worden aangestuurd. Volgens het artikel in Trouw, waarnaar in vraag 1 wordt verwezen, is het voor een bewindvoerder omslachtiger om individuele rekeningen van rechthebbenden te beheren.
ABN AMRO heeft aangegeven dat de tarieven voor bewindvoerders lager zijn dan die voor reguliere zakelijke klanten die van de betaaldiensten van de bank gebruik maken, hoewel sprake is van extra werkzaamheden in het geval van bewindvoerders. De tarieven voor de Elektronische Betaaldiensten voor bewindvoerders zijn volgens ABN AMRO zowel vóór 1 mei 2015 als daarna niet kostendekkend. De vraag of sprake is van kostenefficiëntie bij bewindvoerders hangt in belangrijke mate af van de bedrijfsvoering van de individuele bewindvoerder. Ik heb daarin geen inzicht.
Deelt u de mening dat het hanteren van zakelijke tarieven voor organisaties die hulp bieden aan mensen in een kwetsbare situatie leidt tot een extra belasting van het toch al krappe budget van deze doelgroep? Zo ja, gaat u de banken aanspreken op de maatschappelijke rol die zij vervullen en deze organisaties lagere tarieven aanbieden om juist de mensen in een kwetsbare situatie te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 betreft de tariefwijziging de kosten die in rekening gebracht worden bij klanten die op professionele basis rekeningen beheren voor rechthebbenden. Het gaat dus niet om de kosten voor particuliere relaties. De tarieven die voor bewindvoering in rekening mogen worden gebracht zijn door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vastgelegd in de Regeling «beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren». Het betreft hier gemaximeerde tarieven.
De rol van Nederland in het faciliteren van belastingontwijking vanuit Griekenland |
|
Harry van Bommel |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland faciliteert door middel van brievenbusfirma’s?
Ja, dat gebeurt ook niet. Activiteiten van (ook Griekse) internationale concerns kunnen via Nederlandse vennootschappen gefinancierd worden. In een dergelijk geval ontvangen zij vergoedingen voor die investeringen in de vorm van dividenden, rente en royalty’s. Het is niet mogelijk via dit soort vennootschappen de winst in andere landen te verminderen. De afdracht van winstbelasting in Griekenland wordt hierdoor dan ook niet verlaagd. Het beeld dat Nederland belastingontwijking zou faciliteren door middel van brievenbusfirma’s herken ik dan ook niet.
Kunt u bevestigen dat Griekenland 1,7 miljoen euro belasting is misgelopen in de afgelopen twee jaar doordat het mijnbouwbedrijf Eldorado Gold via een Nederlandse brievenbusfirma belasting ontweek?1
Ik kan op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Evenmin kan ik een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, nog daargelaten dat er geen registratie plaatsvindt op basis van een dergelijk nationaliteitscriterium. Zonder in strijd te komen met die bepaling kan ik wel een reactie geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van Griekse bedrijven met een Nederlandse aandeelhouder.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Griekenland past net als Nederland de OESO-verrekenprijsregels toe. Op basis van deze regels wordt winst belast in het land waar risico’s worden gelopen en de belangrijkste functies worden uitgeoefend: waar de waarde wordt gecreëerd.
Voor zover de inhouding van Griekse bronheffing op dividenden of rente wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden en rente niet substantieel afwijkt van dat in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen bronbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn of de Interest en Royalty richtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijnen de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Indien Griekenland voor de toepassing van die anti-misbruikmaatregel informatie uit Nederland nodig heeft, werkt Nederland op basis van het belastingverdrag tussen onze twee landen uiteraard mee aan verstrekking van die informatie.
Kunt u een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, en daarbij aangeven welke van deze bedrijven als brievenbusfirma aangemerkt kunnen worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat het Nederlandse trustkantoor TMF een persbericht heeft uitgegeven dat Griekse bedrijven aanspoort om zich fiscaal in Nederland te vestigen?3
Het staat eenieder, en dus ook trustkantoren, vrij zich positief uit te laten over het Nederlandse vestigingsklimaat. Belastingontwijking via lege brievenbusfirma’s wordt niet gefaciliteerd door Nederland.
Erkent u dat de belastingontwijking die Nederland faciliteert een wissel trekt op de Griekse begroting, en gelijktijdig het MKB in Griekenland onder druk zet door de stijgende belastingdruk?4
Nee. Zoals bekend hebben belastingontwijking en grondslaguitholling door multinationale ondernemingen internationaal de aandacht. Nederland werkt in OESO en EU-verband actief samen met andere landen om dit tegen te gaan.
Erkent u dat het niet steekhoudend is om te blijven herhalen dat de Griekse regering de belastingproblemen in Griekenland niet heeft aangepakt, terwijl Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de Griekse regering wel degelijk stappen heeft gezet als het gaat om de Lagarde-lijst, het aanpakken van zwartspaarders met een bankrekening in Zwitserland en smokkel?5
Van de Nederlandse ambassade in Athene heb ik begrepen dat de Griekse autoriteiten zich naar eigen zeggen als doel hebben gesteld om per maand 100 personen die op de zogenaamde bankenlijst staan te onderzoeken. Op deze bankenlijst staan o.a. de nog verdachte personen van de Lagarde lijst. Ik heb over de voortgang en status van dit onderzoek echter geen officiële informatie. Op het gebied van smokkel is de Griekse regering volgens de ambassade bezig met het verbeteren van controles op brandstoffensmokkel bij tankstations. Verdere stappen die de Griekse regering onderneemt op het gebied van zwartspaarders en smokkel zijn vastgelegd in het MoU. Zo is vastgelegd dat de Griekse regering maatregelen neemt om belastingontwijking (ook op het gebied van spaartegoeden) en smokkelen tegen te gaan. Er worden bijvoorbeeld bank transacties onderzocht om zowel in binnen en buitenland niet opgegeven spaarrekeningen op te sporen. Ook komt er een regeling (met passende sancties) voor zwartspaarders die vrijwillig hun spaartegoeden opgeven. Op het gebied van smokkel worden er bij de douane drie mobiele antismokkel teams opgericht. Deze stappen staan verspreid over het komende half jaar gepland en zullen op het in het MoU afgesproken moment worden uitgevoerd.
Kloppen de volgende uitspraken van de voormalige Griekse Minister van Financiën Varoufakis: «One of the very first things I said to my Eurogroup colleagues was, why don’t we push some of the legislation we agree on – the taxation system, the anti-corruption rules – through parliament and meanwhile continue the negotiations? And I was actually told a number of times if I dare to suggest this again this would constitute reason to settle the negotiations»6 en «And they [de trojka] said «No, no, no, this has to be a comprehensive review. Nothing will be implemented if you dare introduce any legislation. It will be considered unilateral action inimical to the process of reaching an agreement.»»?7 Zo ja, kunt u verklaren waarom de trojka en de voorzitter van de eurogroep regelmatig beweerd hebben dat de Griekse regering te weinig vooruitgang heeft geboekt op dossiers als het belastingstelsel en corruptiebestrijding, terwijl de Griekse regering deze maatregelen niet mocht doorvoeren?
Ik ga niet in op wat individuele collega’s in de eurogroep wel of niet gezegd zouden hebben. Het stond de Griekse regering vrij om maatregelen te nemen op deze terreinen in het kader van het EFSF programma. Als de Griekse regering aanspraak wilde blijven maken op financiële noodsteun mochten er alleen geen ongedekte, unilaterale maatregelen genomen worden die tegen het programma in zouden gaan.
Klopt het dat de trojka een in maart ingevoerde wet, die een bronbelasting van 26% voor transacties die via vennootschappen verlopen introduceert, wil terugdraaien? Zo ja, wat is de motivatie van de trojka om deze wet terug te willen draaien?8
In de verklaring van de Eurozonetop van 12 juli jl. is vastgelegd onder welke voorwaarden een nieuw ESM programma mogelijk is. Eén van deze voorwaarden was dat de maatregelen genomen door de Griekse regering die tegen het Eurogroep statement van 20 februari ingingen moeten worden teruggedraaid of gecompenseerd. In het algemeen is dus vastgelegd dat maatregelen die tegen verplichtingen uit het oude programma ingaan sowieso moeten worden teruggedraaid. In het bijzonder voor deze wet (wet L4321/2015) geldt dat een voorstel tot wijziging al opgenomen was in het Griekse voorstel voor een hervormingspakket van 9 juli. In deze wet moest een artikel geschrapt worden omdat de bepalingen hierin een schending van het vrij verkeer van kapitaal in de Europese Unie inhielden. Op 13 augustus jl. is het betreffende artikel door het Grieks parlement geschrapt.
Klopt het dat het voorstel van de trojka waarover de Griekse regering een referendum heeft georganiseerd door de voorzitter van de eurogroep werd voorgelegd aan de Griekse regering als een «take-it-or-leave-it» deal?9
Nee, dit klopt niet. De gesprekken tussen de instituten en de Griekse autoriteiten waren nog gaande tot het moment dat de Griekse autoriteiten de onderhandelingen afbraken en een referendum uitriepen. Er lag dan ook geen onderhandelingspakket in de Eurogroep voor.
Het bericht over vermeende overtreding van regels rondom de beursgang van ABN Amro |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over mogelijke overtreding van regels rondom de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Klopt het dat een medewerker van het staatsagentschap NLFI2, die betrokken is bij de beursgang van ABN AMRO, en een topman van de Amerikaanse zakenbank JP Morgan gezamenlijk hebben gedineerd?
De voorzitter van NLFI, de heer M. Enthoven heeft mij gemeld dat hij eind maart 2015 een uitnodiging van JP Morgan Chase & Co heeft geaccepteerd voor een diner waar circa vijftien bestuurders en commissarissen van grote Nederlandse ondernemingen – waaronder financiële instellingen – aanwezig waren. Bij het diner was ook de heer J. Dimon (Chairman en CEO van JP Morgan Chase & Co) aanwezig. Het diner heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 in Amsterdam.
Indien dit het geval is, is dit contact wettelijk toegestaan of zijn er regels omtrent de beursgang van ABN AMRO overtreden?
Ik heb geen aanwijzing dat gehandeld zou zijn in strijd met een wettelijk voorschrift of regels omtrent de beursgang.
Welke acties heeft u, gezien uw verantwoordelijkheid voor het NLFI, genomen naar aanleiding van de genoemde publicatie?
Naar aanleiding van de publicatie is de heer Enthoven gevraagd om een toelichting te geven op de in de publicatie omschreven zaken. De heer Enthoven heeft in zijn toelichting aangegeven dat hij de uitnodiging voor het diner achteraf gezien beter niet had kunnen accepteren gezien het lopende selectieproces voor zakenbanken bij de voorgenomen beursgang van ABN AMRO.
Uit publicaties in dagbladen3 komt het beeld naar voren dat er Nederlandse banken gepasseerd zijn bij de beursgang van ABN AMRO; vindt u dit een wenselijke situatie, in overweging nemende de eisen die wij nationaal stellen aan banken op onder andere het gebied van beloning?
NLFI heeft een open, transparant en non-discriminatoir proces gevoerd voor de selectie van zakenbanken bij de beoogde beursgang van ABN AMRO. Dat heeft geleid tot de benoeming van drie zakenbanken in de rol van global coordinator, waaronder een Nederlandse bank. NLFI heeft primair geselecteerd op kwaliteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hoge kennis- en ervaringseisen op het gebied van grote effectentransacties, zogenoemde Equity Capital Market (ECM)-transacties, en beursintroducties. Ook zijn hoge eisen gesteld aan onderzoeksvaardigheden van de analisten en de competenties van het voorgestelde core deal team. Het beloningsbeleid is ook meegenomen als een van de selectiecriteria. NLFI heeft bij de selectie geen onderscheid gemaakt naar de vestigingsplaats van de zakenbanken.
Zijn de zaken zoals ze zich nu ontwikkelen rondom de selectie van banken voor de rol van Global Coördinator bij de beursgang van ABN AMRO aanleiding om het proces opnieuw op te (laten) starten?
Nee.