De ongevallenverzekering voor Deliveroo bezorgers |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bart Snels (GL), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bezorgers Deliveroo nu tóch verzekerd»?1
Ja.
Bent u van mening dat Deliveroo door de aangeboden ongevallenverzekering aan haar bezorgers blijk geeft van werkgeverschap voor haar bezorgers? Zijn er bij u andere ondernemingen/opdrachtgevers bekend die een gratis ongevallenverzekering aanbieden aan zelfstandigen?
Het uiteindelijke oordeel over de vraag of er bij een individuele opdrachtgever al dan niet sprake is van werkgeverschap is aan de rechter en wordt gevormd op basis van het totaal aan feiten en omstandigheden van dat specifieke geval.
Over individuele belastingplichtigen kunnen op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen worden gedaan.
Er zijn inderdaad ook andere ondernemingen/opdrachtgevers bekend die een vergelijkbare verzekering aanbieden.
Ziet u hier een bevestiging in dat hier sprake is van schijnzelfstandigheid van de bezorgers van Deliveroo? Zo ja, is Deliveroo dan in uw ogen een kwaadwillende en gaat de Belastingdienst daarom ook handhaven? Zo nee, wat moet een bedrijf nog meer doen om als kwaadwillende te worden bestempeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat concurrerende bezorgdiensten, die wel bezorgers in loondienst hebben, door het ondermijnen van het sociale zekerheidsstelsel door Deliveroo enorm worden benadeeld? Bent u niet bevreesd dat hierdoor een race naar de bodem voor alle bezorgers gaat plaatsvinden? Is daarom snelle duidelijkheid over wat wel en niet mag niet hoogstnoodzakelijk?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van en het staat ieder bedrijf vrij om zelf samen met haar werknemers/opdrachtnemers de arbeidsrelaties binnen een bedrijf vorm te geven zolang daarbij de bestaande wet- en regelgeving in acht wordt genomen.
Het is echter niet de bedoeling dat die keuzevrijheid binnen bestaande wet- en regelgeving leidt tot schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
In het regeerakkoord zijn maatregelen aangekondigd om met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden te bestrijden.
Een nadere toelichting op die maatregelen vindt u in de brief over de uitwerking van maatregelen «werken als zelfstandige» die recent naar uw kamer is gestuurd.
Klopt het dat schijnzelfstandigheid nauwelijks wordt aangepakt door de Belastingdienst? Kan dit komen doordat er geen duidelijke beleidsregels zijn of er sprake is van zelfstandigheid? Zo ja, bent u bereid in uw toegezegde brief over de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) meer duidelijkheid te geven over wat schijnzelfstandigheid is?
Zelfstandigen zonder personeel (zzp» ers) hebben een belangrijke positie op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil deze grote groep ondernemers de ruimte geven om te ondernemen, maar vindt het ook belangrijk dat zzp'ers een welbewuste keuze voor het ondernemerschap maken en niet belanden in een situatie van schijnzelfstandigheid. Bovendien wil het kabinet een einde maken aan de situatie dat mensen als zzp'er werken voor een tarief dat zo laag is dat zij zich niet kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en geen pensioen kunnen opbouwen.
Met de Wet DBA is in de vorige kabinetsperiode geprobeerd duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer er sprake is van een dienstbetrekking. In plaats van duidelijkheid leverde de wet onrust onder zzp'ers en opdrachtgevers op. Daarom zet het kabinet in op nieuwe wet- en regelgeving met onder meer als doelstelling dat schijnzelfstandigheid wordt voorkomen en dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt moet worden voorkomen. Een nadere toelichting op de uitwerking van deze maatregelen vindt u in de brief over de uitwerking van maatregelen «werken als zelfstandige» die recent naar uw kamer is gestuurd.
Mede in dat licht is de opschorting van de handhaving tot 1 januari 2020 verlengd en krijgen opdrachtgevers en opdrachtnemers geen boetes en naheffingen.
Bij de ernstigste kwaadwillenden handhaaft de Belastingdienst wel. De bewijslast dat een opdrachtgever als kwaadwillende moet worden aangemerkt, rust op de Belastingdienst. Per 1 juli 2018 richt de handhaving zich niet langer alleen op de ernstigste gevallen, maar ook op andere kwaadwillenden. Het kabinet geeft hiermee gehoor aan de toenemende onvrede over mogelijke schijnzelfstandigheid.
Het bericht 'Onacceptabel risico' op instorten bruggen en viaducten in Noord-Holland |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van EenVandaag en NH Nieuws over het zeer gebrekkige onderhoudsniveau en de grote risico’s op instorten van bruggen en viaducten in de provincie Noord-Holland? Zo ja, in welke mate was u hier bekend mee en hoe beoordeelt u deze schokkende constatering op basis van de beoordeling van ruim 200 onderhoudsrapporten die opgevraagd zijn bij Rijkswaterstaat?1 2
Ja, naar aanleiding van een verzoek op basis van de wet Openbaarheid van bestuur hebben NH-Nieuws en Eenvandaag in totaal 212 onderhoudsrapporten van objecten in Noord-Holland ter beschikking gekregen. NH-Nieuws en Eenvandaag hebben vervolgens 14 voorbeelden genoemd van objecten in Noord-Holland waar sprake zou zijn van onacceptabele risico’s.
Er is geen sprake van instortingsgevaar bij bruggen en viaducten. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van alle bruggen en viaducten die behoren tot het hoofd(vaar)wegennet. Om deze taken goed uit te kunnen voeren worden alle objecten periodiek geïnspecteerd. Van iedere controle wordt een rapport opgesteld. Rijkswaterstaat heeft de bevindingen van NH-Nieuws en EenVandaag ten aanzien van deze 14 objecten geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat door het nemen van passende maatregelen gericht op de genoemde onacceptabele risico’s, deze zijn weggenomen en dat er geen sprake is van instortingsgevaar of een andere voor de (vaar)weggebruikers onveilige situatie.
Incidenten zijn nooit volledig uit te sluiten. Rijkswaterstaat doet er echter alles aan om risico’s te beheersen en onderneemt altijd actie als uit de inspecties blijkt dat de veiligheid van de (vaar)weggebruikers direct in het geding is
Hoe beziet u de constatering in de berichtgeving dat dit enorme risico voor de veiligheid van bruggen en viaducten niet alleen voor de provincie Noord-Holland geldt maar eigenlijk voor dergelijke infrastructuur in heel Nederland?
De staat van de bruggen en viaducten in beheer van Rijkswaterstaat in Nederland wijkt gemiddeld genomen niet af van de staat van de bruggen en viaducten in beheer van Rijkswaterstaat in Noord-Holland. Zoals hiervoor aangegeven deel ik de conclusie dat er sprake zou zijn van instortingsgevaar voor bruggen en viaducten in beheer van het Rijk niet. Dat geldt dus voor Noord-Holland maar ook voor de rest van het land.
Is het bijvoorbeeld correct dat er bij meerdere viaducten van knooppunt Amstel door overbelasting scheuren in het beton zitten en dat er te weinig wapening in het beton zit waardoor de dragende constructie de huidige belasting niet aan kan? Zo ja, waarom is er in dit geval nog niks gedaan met de door het adviesbureau Royal Haskoning in 2014 geadviseerde maatregelen voor versterking van de constructie?
Rijkswaterstaat heeft naar aanleiding van het betreffende inspectierapport een second opinion laten uitvoeren. De uitkomst was dat er geen direct veiligheidsrisico aan de orde was. Wel bleek daaruit de noodzaak tot versterkingsmaatregelen, welke tijdig in 2018 worden uitgevoerd.
Is het daarnaast bijvoorbeeld correct dat er veel mankementen geconstateerd zijn aan de aanlegsteigers van de veerboot tussen Texel en Den Helder en dat gebruikers en personeel daardoor meer gevaar lopen? Klopt het dat groot onderhoud pas is voorzien voor 2022–2023? Zo ja, hoe verhouden de gebrekkige staat en het vergrote risico voor gebruikers alsmede de lange termijn voor groot onderhoud zich tot elkaar wat betreft de noodzakelijke veiligheid waar mensen hier van uit moeten kunnen gaan?
Het is correct dat er meerdere mankementen aan de aanleginrichtingen zijn geconstateerd. Vervanging van de aanleginrichting wordt voorbereid en is voorzien in de periode 2022–2024 binnen het programma Vervanging en Renovatie. In het reguliere overleg dat RWS met TESO heeft zijn recent alle onacceptabele en hoge risico’s besproken. Afgesproken is dat in 2018 beheersmaatregelen voor de valbeveiliging van de beweegbare brug worden genomen. Dit is inmiddels gerealiseerd. Voor de andere geconstateerde risico’s wachten we niet tot de renovatie, maar bekijkt Rijkswaterstaat per risico wanneer ingrijpen noodzakelijk wordt. Dit om de veiligheid blijvend te garanderen. Inspecties van de onderhoudsaannemer en eigen inspecties leveren daartoe de actuele status op veiligheidsgebied en geven inzicht in de noodzaak tot eventueel ingrijpen.
Hoe kan het dat bij verschillende geconstateerde gebreken aan onder andere bruggen en viaducten, die ook als zeer risicovol en onacceptabel omschreven worden, dringende maatregelen niet genomen zijn of onderhoud in sommige gevallen nog vele jaren vooruitgeschoven wordt?
Indien bij een object een onacceptabel risico wordt geconstateerd waarbij de veiligheid van de gebruikers in het geding is, worden direct maatregelen genomen. De kwalificatie onacceptabel wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld risico’s op een toename van het aantal gebreken en storingen. Er wordt dan een bandbreedte geadviseerd voor de periode waarbinnen een maatregel zou moeten worden uitgevoerd. Er kan bewust gekozen worden om maatregelen na het laatste jaar van de bandbreedte uit te voeren, bijvoorbeeld omdat onderhoud op een later moment gecombineerd kan worden met andere maatregelen. Dit kan efficiënt zijn en de hinder voor de weggebruiker beperken. Ook kan het zijn dat uit een (jaarlijkse) toestandsinspectie blijkt dat de situatie minder urgent is dan eerder gedacht bij de instandhoudingsinspectie. Het uitstellen van maatregelen kan echter alleen als de veiligheid niet in het geding is en als het risico tot die tijd op een andere wijze afdoende wordt beheerst, bijvoorbeeld door het uitvoeren van extra inspecties of tijdelijke versterkingsmaatregelen.
Deelt u de in de berichtgeving geuite constatering dat de gebrekkige staat van de bruggen en viaducten en het gebrek aan onderhoud voorkomt uit de strijd tussen financiële middelen voor nieuw aan te leggen infrastructuur en benodigde geld voor onderhoud, waarbij die laatste noodzaak veelal aan het kortste eind lijkt te trekken bij deze strijd? Zo ja, bent u het eens dat dit betekent dat dit een andere prioritering van financiële middelen vraagt, waarbij onderhoud en dus veiligheid meer voorop gesteld wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 17 januari 2018 (Kamerstuk 29 385, nr. 95) vind ik het effectief en nodig om naast aanleg te investeren in het verjongen en vernieuwen van bestaande infrastructuur omdat uitval en storingen leiden tot maatschappelijke schade. Komende jaren wordt er als gevolg van de toegenomen leeftijd van de infrastructuur daarom fors meer geïnvesteerd in het vervangen en renoveren van de bestaande infrastructuur. Ik verwijs daarbij ook naar de brief inzake voortgang MIRT (Kamerstuk 34 300 A, nr. 70) waarin is aangegeven dat de middelen die vrijkomen door de verlenging van het MIRT bij voorrang worden ingezet voor het dekken van de doorlopende verplichtingen, zoals de uitgaven die zijn benodigd voor de instandhouding inclusief de vervangingsopgave van het huidige areaal.
Hoe beoordeelt u de reactie van organisaties, zoals de ANWB en werkgeversorganisatie VNO-NCW, die deze situatie met groot achterstallig en meerjarig onderhoud en de grote veiligheidsrisico’s als onacceptabel betitelen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, deel ik de berichtgeving dat er sprake zou zijn van instortingsgevaar voor bruggen en viaducten in beheer van het Rijk niet.
Hoe verklaart u de forse discrepantie tussen de geconstateerde onderhoudsgebreken, de daarbij behorende toegenomen risico’s en onveiligheid die uit de onderhoudsrapporten blijken en de bagatelliserend overkomende reactie vanuit Rijkswaterstaat waarin wordt gesteld dat er van onveiligheid geen sprake zou zijn?
Rijkswaterstaat stelt de veiligheid van de infrastructuur altijd voorop en neemt in voorkomende gevallen direct passende maatregelen. Ik hoop met de antwoorden op uw vragen en de brief met de algemene reactie op de bevindingen meer en afdoende uitleg te hebben gegeven.
Bent u bereid om met spoed actie te ondernemen met betrekking tot de veiligheid van dergelijke infrastructurele voorzieningen, waarbij snelle maatregelen nodig zijn om te zorgen dat verkeersgebruikers er zeker van kunnen zijn dat deze bruggen en viaducten veilig zijn? Zo nee, waarom niet?
Indien bij een object een risico wordt geconstateerd waarbij de veiligheid van de gebruikers in het geding is worden direct maatregelen genomen door Rijkswaterstaat. Er is dus geen noodzaak om aanvullende acties te nemen bovenop de bestaande aanpak. Naast het reguliere onderhoud wordt binnen het programma vervanging en renovatie de komende jaren een groot aantal objecten en kunstwerken aangepakt. Verder verwijs ik graag nogmaals naar mijn brief van 17 januari 2018 met kenmerk RWS-2017/49054 waarin ik het belang om de infrastructuur te verjongen en vernieuwen heb aangegeven.
Bent u bereid de Kamer gedetailleerd te informeren over de wijze waarop u deze onacceptabele risico’s structureel gaat aanpakken de komende jaren, in welke mate de extra middelen (circa € 200 miljoen extra) voor vernieuwing van de infrastructuur hier toereikend voor zou zijn en hoe u de veiligheidsrisico’s denkt te kunnen beheersen? Zo nee, waarom niet?
Over de inzet van de middelen voor het programma Vervanging en Renovatie informeer ik de Kamer jaarlijks via de begroting en het MIRT-overzicht. Daarin zijn de objecten die binnen dit programma worden aangepakt – inclusief planning en beschikbaar budget – opgenomen. In de instandhoudingsbijlage van de begroting van het Infrastructuurfonds en het jaarverslag wordt de Kamer daarnaast onder meer geïnformeerd over de door Rijkswaterstaat geleverde prestaties op het gebied van beheer en onderhoud, de omvang van het uitgesteld en achterstallig onderhoud en de beschikbare budgetten en verwachte budgetbehoefte voor instandhouding.
Werken zonder loon in de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de brief van Werk & Inkomen Hoeksche Waard (WIHW) van de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard, waarin staat dat mensen met een bijstandsuitkeringen moeten werken zonder loon?1
Ja, de brief is mij bekend.
Bent u bekend met het Dove-traject van Werk & Inkomen Hoeksche Waard (WIHW)? Valt dit traject onder de noemer «tegenprestatie»? Zijn dit echter geen gewone banen, waardoor er sprake is van werken zonder loon voor mensen met een bijstandsuitkering?
Ik heb mij naar aanleiding van de brief aan uitkeringsgerechtigden door WIHW laten informeren over dit traject. Het betreft geen tegenprestatie, maar een opstap naar werk via het opdoen van werkervaring.
Uitkeringsgerechtigden worden selectief uitgenodigd voor dit traject om hun werknemersvaardigheden te verbeteren tijdens het doen van inpakwerk. Zo kunnen mensen die lang in de bijstand zitten bijvoorbeeld weer wennen aan het werkritme. Er is begeleiding van een werkleider en jobcoach. Op de werkvloer bij WIHW staat niet de productie, maar de ontwikkeling voorop. Op de werkervaringsplaats ontmoeten uitkeringsgerechtigden werkgevers die hen advies geven over solliciteren in de sector en waar werkgevers op letten wanneer zij een nieuwe werknemer zoeken. Het traject duurt maximaal drie maanden, waarin er maximaal 40 uur per week wordt gewerkt, omdat veel vacatures in de sector fulltime functies betreffen. Deelname en arbeidsbelasting moeten passend zijn voor de uitkeringsgerechtigde, aldus WIHW.
In de eerste ronde stroomden 7 van de 12 deelnemers binnen enkele weken uit naar betaald werk. Naar aanleiding van de uitstroom zijn nieuwe uitkeringsgerechtigden uitgenodigd om deel te nemen.
Werken met behoud van uitkering moet binnen de kaders van de wet worden toegepast. In de Participatiewet is bepaald dat gemeenten een vergoeding moeten bedingen bij een opdrachtgever, die de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord mag beïnvloeden. Uit de informatie van WIHW maak ik op dat de opdrachtgever een marktconform tarief betaalt aan WIHW, dat is gebaseerd op het WML, met een opslag voor logistieke en overheadkosten.
Uit jurisprudentie volgt tevens dat gemeenten werken met behoud van uitkering kunnen inzetten, mits het traject is gericht op arbeidsinschakeling en een beperkte duur heeft. WIHW geeft aan dat het traject is gericht op de ontwikkeling en arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde en selectief wordt ingezet. Dit zijn wat mij betreft waardevolle aspecten, waarop de voormalig Staatssecretaris ook wees in de Kamerbrief «Werken met Flextensie» van 24 oktober 2017.
Is het gemeenten, zoals de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard, toegestaan om mensen te verplichten aan werktrajecten deel te nemen zonder dat daar loon tegenover staat? Zo nee, bent u bereid om hiertegen op te treden? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Uitkeringsgerechtigden hebben een inspanningsverplichting (Participatiewet artikel 9, eerste lid, onderdeel b). WIHW geeft aan dat zij de uitnodiging aan uitkeringsgerechtigden op dit punt ongelukkig heeft geformuleerd. Het gebruik van re-integratievoorzieningen moet altijd passend zijn. Bij de selectie van de kandidaten voor een traject wordt maatwerk geleverd. De in de brief genoemde bijeenkomst is daarvoor een toetsingsmoment. Op basis van de informatie van WIHW zie ik geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van ongeoorloofde dwang of onderbetaling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vindt u het ook zorgelijk dat hierdoor verdringing van betaalde banen ontstaat? Zo ja, bent u bereid om deze ongewenste praktijk bij de gemeente Hoeksche Waard kenbaar te maken, zodat er geen verdringing van betaalde banen ontstaat?
Gemeenten genieten in grote mate vrijheid om te bepalen hoe zij mensen het best kunnen ondersteunen bij het vinden van betaald werk. Wanneer werken met behoud van uitkering wordt ingezet, is het wel belangrijk om scherp te zijn op het voorkomen van verdringing. De Participatiewet en jurisprudentie bieden daarbij kaders en houvast. In mijn brief aan uw Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624) heb ik de kaders uiteengezet. Het is aan gemeenten om werken met behoud van uitkering binnen de kaders van de wet toe te passen. De verantwoordelijkheid voor de juiste uitvoering van de Participatiewet ligt bij het college van burgemeester en wethouders en de controle bij de gemeenteraad.
Het voorkomen van verdringing van betaalde banen is belangrijk. In mijn antwoorden op vraag 2 en 3 heb ik geschetst hoe WIHW dit borgt via het toepassen voor wettelijke en niet-wettelijke kaders. Van WIHW heb ik ook vernomen dat de klantmanagers waken voor verdringing wanneer wordt overwogen om werken met behoud van uitkering in te zetten. Er vindt intervisie plaats op de werkvloer.
Hoe presteren de vijf gemeenten in de Hoeksche Waard met betrekking tot de banenafspraak en het aantal beschut werkplekken?
WIHW heeft mij informatie verstrekt over de voortgang van de realisatie van haar aandeel van de regionale doelstelling. Voor de banenafspraak bedroeg deze 7 plaatsingen in 2017. Er zijn er 11 gerealiseerd. De 6 beoogde plaatsingen in 2018 zijn ook reeds gerealiseerd.
Voor beschut werk was de doelstelling in 2017 5 plekken van 31 uur. Ultimo 2017 waren er 3 plekken van 31 uur gerealiseerd, dit betrof 4 personen. De doelstelling voor 2018 betreft 11 plekken van 31 uur. WIHW verwacht deze taakstelling volledig te realiseren.
Vindt u het ook niet verstandiger als deze gemeenten zich meer gaan inzetten om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen in plaats van mensen te laten werken zonder loon?
In 2018 verwacht Hoeksche Waard zowel de doelstelling voor de banenafspraak als voor beschut te realiseren. Gemeenten hebben de taak om mensen met een arbeidsbeperking én mensen zonder arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Asbestverwijdering door middel van “Minicontainment” |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend het artikel «Innovatie asbestverwijdering omstreden»?1
Een televisie-uitzending over dit thema is mij bekend. De asbestverwijderaar moet bij het uitvoeren van asbestverwijderingswerkzaamheden de vezelconcentratie zo ver mogelijk onder de grenswaarde houden door het treffen van bron- en emissiebeheersende maatregelen, conform de eisen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hiervoor staan een asbestverwijderaar diverse methoden en technieken ter beschikking waarmee de emissie van asbestvezels kan worden beperkt en beheerst. Het minicontainment kan een van deze emissiebeheersende maatregelen zijn. Bedrijven hoeven vooraf niet specifiek te melden welke saneringsmethode(n) zij gebruiken bij een asbestsanering.
De Inspectie SZW (I-SZW) controleert op gezonde en veilige werkomstandigheden. Daarbij is de feitelijk aangetroffen situatie op de werkplek het uitgangspunt voor het toezicht. Er wordt niet specifiek gecontroleerd op de inzet van het minicontainment, maar wel op de uitvoering en doeltreffendheid van de werkzaamheden en de (combinatie van) emissiebeheersende technieken die worden ingezet. Het is niet de taak van de Inspectie SZW om methoden of producten in algemene zin goed of af te keuren. Wel stelt I-SZW bij inspecties in de praktijk vast of sprake is van een (on)veilige werksituatie. Zij kan, indien niet zorgvuldig wordt gewerkt, ook optreden bij gebruik van containments.
Bent u bekend met de Minicontainment-methode van asbestverwijdering? Is deze methode door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid goedgekeurd? Bent u er bekend mee dat deze methode sinds 2015 tientallen keren is toegepast? Hoe vaak is door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid gecontroleerd in de praktijk bij toepassing van dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Is bewezen dat de Minicontainment-methode volledig veilig is? Zo nee, hoe kan het dat het middel toch wordt gebruikt?
Zoals bij elke techniek of methode, moet deze worden toegepast conform de aanwijzing van de fabrikant of importeur. Een onveilige werksituatie kan, indien niet zorgvuldig wordt gewerkt, ook optreden bij gebruik van reguliere containments. De fabrikant van het minicontainment heeft metingen overlegd die aangeven dat bij gebruik van de methode/het product conform de gebruiksaanwijzing, de vezelemissie onder de grenswaarde blijft. Omdat naar aanleiding van de publiciteit over de toepassing van minicontainment bij sommigen twijfels zijn gerezen over de veiligheid van deze methode laat het bedrijf door TNO aanvullende informatie beoordelen waarin de totale werkprocedure van een minicontainment en de gebruikte stofzuiger worden meegenomen. Vooralsnog heeft de Inspectie evenwel geen reden om aan te nemen dat bij correct gebruik getwijfeld zou moeten worden aan de veiligheid. Een minicontainment kan als methode worden toegepast om de blootstelling aan asbestvezels zo laag mogelijk te laten zijn. Dit geldt overigens ook voor technieken waarbij bijvoorbeeld met bevochtiging van de asbestbron, met het impregneren van het asbest door schuimmiddelen, met bron-/puntafzuiging of met andere vernieuwende methoden/producten wordt gewerkt. Een asbestverwijderaar wordt geacht om met de inzet van deze middelen (of een combinatie er van) blootstelling aan asbestvezels te voorkomen. Het is zeer positief dat asbestverwijderaars alle mogelijke maatregelen treffen om asbestvezelverspreiding te voorkomen. Het is niet zo dat methodes of producten zijn verboden of toegelaten worden. De asbestverwijderaar moet kunnen aantonen dat met de door hem ingezette methoden en technieken de vezelemissie (zo ver mogelijk) onder de grenswaarde blijft.
Wel is er een voorwaarde voor werkmethoden wanneer een asbestverwijderaar of aannemer de asbestbron(nen) wil verwijderen in een lagere risicoklasse dan die in eerste instantie door het inventarisatiebureau is aangegeven. In zo’n geval moet een zogenoemd validatieprotocol worden doorlopen om zeker te stellen dat de methodes bewezen veilig zijn. Dit protocol is door TNO opgesteld. In de laagste risicoklasse mag het werk door gewone aannemers met voldoende deskundigheid worden uitgevoerd, zonder asbestcertificaat. Bij inzet van een minicontainment is bij mijn weten overigens géén sprake van het uitvoeren van werkzaamheden door saneerders zonder wettelijk asbestcertificaat.
Ik heb u in november 2017 toegezegd dat ik een reactie zal opstellen naar aanleiding van het onderzoek naar het functioneren van het asbeststelsel2. Een van de aandachtspunten die ik daarbij heb aangegeven is hoe innovatie in de sector verder gestimuleerd en procedureel eenvoudiger kan worden. Naar verwachting ontvangt u deze zomer de beleidsreactie.
Is het waar dat er andere asbestverwijderingmethodes zijn die niet op de markt worden toegelaten, maar wel bewezen veilig zijn? Hoe kan het dan dat de Minicontainment-methode wel al is toegelaten? Bent u van mening dat bij asbestverwijdering een voorzorgprincipe dient te gelden en dat dit dus betekent dat alle methoden «evidence-based», door dee Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), moeten zijn getest?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat deze methode is toegepast in het bijzijn van bewoners? Bestaat daarmee de kans dat deze bewoners zijn blootgesteld aan asbest? Wat vindt u ervan dat bewoners er gewoon bij zijn? Bestaat er niet een risico ook al zou de methode veilig zijn, bijvoorbeeld door menselijke fouten bij de toepassing van de methode? Deelt u de mening dat de veiligheid van bewoners voorop dient te staan?
De veiligheid van de bewoners als ook de veiligheid van de werknemers die dagelijks asbestwerkzaamheden verrichten is van groot belang. Door inzet van het minicontainment zouden werknemers zonder aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals een asbestpak, de asbestbron kunnen verwijderen, omdat men is afgeschermd van de vezels.
Voor werknemers, die het werk dagelijks uitvoeren, gelden strenge grenswaarden. Daarmee wordt blootstelling aan vrijkomende asbestvezels beheerst. Dit betekent in zo’n geval ook dat de blootstelling voor bewoners onder de grenswaarde blijft. Uit de beschikbare promotievideo’s waarover in de televisie-uitzending is gesproken, komt naar voren dat de methode is ingezet zodat bewoners hun huis niet hoefden te verlaten. Wanneer in verband met de asbestverwijderingswerkzaamheden gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan de werknemers, dan moet de asbestsaneerder doeltreffende maatregelen nemen ter voorkoming van dat gevaar. Belangrijkste uitgangspunt bij een asbestverwijdering is dat werknemers en bewoners door de werkzaamheden niet aan asbestvezels boven de grenswaarde – die in Nederland overigens zeer streng is – worden blootgesteld en dat na afloop van de werkzaamheden bewoners een vezelveilige omgeving aantreffen. Door middel van een visuele inspectie en luchtmetingen wordt verder een eindcontrole uitgevoerd. Dit geldt voor asbestverwijderingen in een containment en ook bij gebruik van een minicontainment. Het werkgebied wordt pas vrijgegeven nadat een onafhankelijk inspectiebureau daartoe akkoord heeft gegeven. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, heeft de Inspectie vooralsnog geen reden om aan de veiligheid van de methode te twijfelen en is geen reden aanwezig om de inzet van de methode op te schorten. Wel is van belang dat in de uitvoeringspraktijk goed wordt omgegaan met emissiebeheersende maatregelen, zoals de inzet van het (mini)containment of andere methoden, zoals gebruik van bevochtiging, schuim en bron-/puntafzuiging. Wanneer bij inspecties onveilige situaties worden aangetroffen, of toepassingen worden ingezet die niet conform de aanwijzingen worden gebruikt, dan zal daarop handhaving plaatsvinden.
Bent u bereid de toepassing van de Minicontainment-methode met onmiddellijke ingang op te schorten, totdat definitief vast is komen te staan dat het middel volledig veilig is? Bent u voorts bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen om de veiligheid van het middel te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Het falen van de renovatie van de Julianabrug in Urmond |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over het door Rijkswaterstaat in augustus 2017 gestarte onderhoud aan de brug over het Julianakanaal in Urmond, Limburg en de forse vertraging die hierbij is opgelopen? Zo ja, hoe beoordeelt u het stilleggen en vooralsnog opschorten van het noodzakelijke onderhoud aan deze belangrijke en enige verbindingsbrug tussen twee dorpshelften?1 2
Ja, van deze berichten heb ik kennis genomen. Op basis van de reguliere inspectie aan de brug over het Julianakanaal in Urmond is onderhoud uitgevoerd aan de brug. Tijdens deze werkzaamheden bleek de toestand van onderdelen van de brug slechter dan voorzien. De aanpak van deze onderdelen wordt geprogrammeerd binnen het programma Vervanging en Renovatie. De brug blijft, hetzij met beperkingen, tot vervanging/renovatie in bedrijf. Daarnaast liggen op korte afstand twee andere bruggen over het Julianakanaal.
Hoe kan het dat in eerste instantie opgestart onderhoud op deze wijze opgeschort wordt en nu waarschijnlijk een nieuwe onderhoudsopzet krijgt, waarbij er in de komende vijf jaar beperkt gebruik gemaakt kan worden van de brug en er gedurende twee jaar zelfs sprake zou zijn van afsluiting?
De reguliere inspecties zijn over het algemeen voldoende om onderhoudswerkzaamheden te programmeren. Het kan echter altijd gebeuren dat blijkt dat er meer moet gebeuren dan vooraf ingeschat. Er zal voor brug Urmond dus opnieuw bepaald worden welke aanvullende werkzaamheden nodig zijn. In de planfase, die vooraf gaat aan de werkzaamheden, zal worden bepaald wat de scope (vervanging of renovatie) zal zijn. Of en hoe lang de brug zal worden afgesloten, is nu nog niet bekend. Dat zal afhankelijk zijn van de gekozen oplossing. De brug blijft, hetzij met beperkingen, tot vervanging/renovatie in bedrijf.
Deelt u de mening dat het niet redelijk is om inschattingsfouten over het noodzakelijke onderhoud aan de brug en het daarvoor beschikbare – en nu schijnbaar uitgeputte – budget af te wentelen op de gemeenschap en de regio die ook sterk afhankelijk zijn van deze brugvoorziening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2. De brug is alleen voor zwaar vrachtverkeer (> 30 ton) afgesloten. Voor dergelijk verkeer geldt een omleidingsroute van 8 minuten. Voor het overige wegverkeer blijft de brug beschikbaar maar wordt deze beperkt tot 1 rijstrook met een verkeersregelinstallatie. Voor het fietsverkeer blijft de brug geheel beschikbaar. De benodigde middelen voor de werkzaamheden programmeer ik binnen het Infrastructuurfonds. Van afwenteling is dan ook geen sprake. Wel ben ik mij er van bewust dat de situatie tijdens de te overbruggen periode vervelend is voor de omwonenden en hinder met zich mee zal brengen. Tegelijkertijd is een zorgvuldige afweging nodig om de beste oplossing te bepalen. Dat kost tijd. Door de brug (met beperkingen) in bedrijf te houden voor het grootste deel van het verkeer worden de negatieve effecten zo klein mogelijk gehouden.
Deelt u de opvatting dat de sociale en economische effecten voor dit dorp, door de langdurige splitsing tussen de twee delen, te fors en disproportioneel zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor het onderhoudsplan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden de extra rijksmiddelen voor onderhoud aan dergelijke infrastructurele voorzieningen zich tot de noodzakelijke kosten om dit onderhoud, binnen redelijke tijd en zonder langdurige afsluiting, alsnog plaats te laten vinden?
De extra werkzaamheden zullen worden geprogrammeerd en uitgevoerd binnen het programma Vervanging en Renovatie. In de planfase, die vooraf gaat aan de werkzaamheden, zal worden bepaald wat de scope (renovatie of vervanging) zal zijn en wat de werkelijke uitvoeringsperiode aan deze brug zal zijn. De scope is ook bepalend voor de benodigde financiële middelen en de duur van de werkzaamheden.
Bent u bereid om in overleg te treden met Rijkswaterstaat om te bezien op welke wijze voortzetting van noodzakelijk onderhoud wel in redelijkheid en in afstemming met betrokkenen plaats kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Er heeft reeds overleg met Rijkswaterstaat plaatsgevonden, evenals overleg tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Stein.
De Britse ambitie om binnen zeven jaar van overbodig plastic verpakkingsmateriaal af te zijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ruim veertig Britse bedrijven binnen zeven jaar het gebruik van overbodig plastic verpakkingsmateriaal willen stoppen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ambitie die het in Groot-Brittannië opgestelde convenant kent? Acht u deze ambitie reëel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het een goed initiatief. Ik zal het Britse initiatief volgen om te kijken hoe dat een inspiratie voor Nederland kan zijn. De Britse ambitie kent vier doelstellingen.
Ten eerste streeft men ernaar alle plastic verpakkingen recyclebaar of composteerbaar te maken. Ik vind het recyclebaar maken van verpakkingen een goed uitgangpunt en denk dat dat voor een groot deel van de verpakkingen een reële ambitie is. Ten aanzien van composteerbare verpakkingen volg ik de uitwerking van het Britse Pact. Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2017 het rapport aangeboden van CE Delft over de inzet van bioplastics in een circulaire economie. Een van de conclusies uit dit rapport is dat bij het gebruik van bioafbreekbare plastics goed moet worden gekeken of deze een toegevoegde waarde hebben.
Ten tweede streeft men naar 70% recycling in 2025. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. In Nederland recyclen we 51% van onze plastic verpakkingen. Daarmee zijn we koploper. In het EU-afvalpakket is aangekondigd dat bij het berekenen van recyclingpercentages ook rekening gehouden moet worden met uitval in het recycleproces. Ik verwacht dat de recyclingpercentages zullen dalen als gevolg van de nieuwe meetmethode. Dit geldt ook voor andere Europese landen. Ik heb toegezegd uw Kamer in de loop van het jaar te informeren over de ambitie op dit punt. Die ambitie geldt dan voor kunststofverpakkingen van alle bedrijven. Uiteraard zijn koplopende bedrijven vrij om een hoger doel na te streven.
Ten derde streeft het Britse initiatief ernaar om 30% gerecycled content in verpakkingen te verwerken. Ook deze ambitie is aansprekend. Wel kent het toepassen van recyclaat nog de nodige technische uitdagingen als het gaat om voedselveiligheid en het waarborgen van de kwaliteit. Maar een dergelijke norm creëert een markt voor gerecycled materiaal. Hiermee is voor verpakkingen al een begin gemaakt door afspraken te maken over recyclaat in grote en kleine PET-flessen. Voor grote flessen geldt een doelstelling van 37% als gemiddelde voor de branche en voor de kleine flessen 32%. Dit jaar worden nieuwe plannen opgesteld en in dat kader wordt onderzocht of deze doelen verhoogd kunnen worden.
Ten vierde wil het Britse initiatief een einde maken aan overbodig plasticgebruik. Die ambitie steun ik. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie kom ik hierop terug.
Wat is uw reactie op de oproep van de Britse convenantopstellers dat hun plan internationale opvolging verdient?
Met het EU-afvalpakket is voor de hele EU een basis gelegd voor een éénduidig verpakkingenbeleid, met heldere ambities en een duidelijk palet aan instrumenten. Internationale opvolging plaats ik dan ook in dat kader. Voor de koplopende lidstaten geldt uiteraard dat op vrijwillige basis stellen van hogere ambities mogelijk is. In Nederland werken we al een aantal decennia via verschillende sporen samen met het bedrijfsleven aan het verduurzamen van verpakkingen. Met de doelstellingen die daarin afgesproken en behaald worden, loopt Nederland internationaal voorop.
Hoe verhoudt deze Britse ambitie volgens u zich tot de onlangs in de Tweede Kamer aangenomen motie waarmee de regering wordt opgeroepen concrete doelstellingen te formuleren voor minder verpakkingsmateriaal?
De strekking van de motie en het Britse initiatief zijn op het gebied van het gebruiken van overbodig plastic in verpakkingen hetzelfde. Wel vraagt de motie om de mogelijkheden te verkennen om concrete doelstellingen te formuleren waarmee het aantal soorten verpakkingen wordt verminderd. Het Britse initiatief kent geen concrete doelstelling.
Deelt u de opvatting dat een internationaal gelijk speelveld essentieel is om de vervuiling van plastics tegen te gaan? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met uw Britse en Europese collega’s?
Met het EU-afvalpakket is voor de hele EU een basis gelegd voor een éénduidig verpakkingenbeleid. Daarnaast wordt er EU-breed gewerkt aan een kunststoffenstrategie en het terugdringen van het gebruik van plastic voor eenmalig gebruik.
Stress veroorzakende klantbeoordelingssystemen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Steeds meer beoordelingen: «Dit geeft alleen maar stress»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat werknemers steeds vaker worden afgerekend via klantbeoordelingssystemen?
Wanneer een klantbeoordelingssysteem ingezet wordt om de dienstverlening te verbeteren kan het zowel de werkgever als de werknemer nuttige informatie opleveren. Dit acht ik niet onwenselijk. Wat ik wél onwenselijk acht, is wanneer de wijze van gebruik van een klantboordelingssysteem bijdraagt aan een onveilige werkcultuur, bijvoorbeeld omdat de werknemer de angst heeft op momentopnamen of op basis van vooroordelen beoordeeld en afgerekend te worden.
Mogen de uitkomsten van een klantbeoordelingssysteem gebruikt worden in de opbouw van een personeelsdossier?
In een personeelsdossier worden gegevens opgenomen die nodig zijn voor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling. Het bevat alle actuele gegevens op basis waarvan een werkgever zijn beslissingen jegens een werknemer of ambtenaar kan onderbouwen. De opgenomen gegevens moeten ter zake doen, werkgevers dienen bij de opbouw van een personeelsdossier rekening te houden met de privacy van hun werknemers en mogen niet meer gegevens in het personeelsdossier vastleggen dan nodig is. Verder dienen werkgevers het beginsel van goed werkgeverschap in acht te nemen, zoals bijvoorbeeld het informeren van de medewerkers over toevoegingen aan het personeelsdossier. Zolang aan deze voorwaarden is voldaan, is er geen belemmering de uitkomsten van een klantbeoordelingssysteem te gebruiken in de opbouw van een personeelsdossier. Tegenover de relatieve vrijheid van werkgevers om een personeelsdossier samen te stellen (een vrijheid die wordt beperkt door het privacyrecht en het beginsel van goed werkgeverschap) staat het recht van werknemers om inzage in het personeelsdossier te verkrijgen en een schriftelijke reactie op (een onderdeel van) het personeelsdossier aan het dossier te laten toevoegen. De werkgever is daartoe op verzoek van de werknemer verplicht.
Is er een wettelijke basis om de uitkomst van een klantbeoordelingssysteem mee te nemen in een ontslagdossier?
Het is aan de werkgever om aannemelijk te maken dat sprake is van (bijvoorbeeld) disfunctioneren wanneer hij de rechter verzoekt de arbeidsrelatie met een werknemer om deze reden te beëindigen. Het ontslagdossier dat de werkgever daartoe samenstelt en in een gerechtelijke procedure inbrengt, kent geen directe wettelijke basis. Het is aan de rechter om te beoordelen of hetgeen de werkgever heeft aangevoerd voldoende is om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
Onderschrijft u het oordeel van deskundigen die aangeven dat met klantbeoordelingssystemen er een hoge mate van subjectiviteit is, er geen benchmark is en er bewezen vooroordelen zijn? Onderschrijft u dit gevaar van subjectieve beoordelingen voor de positie van werknemers?
Klantbeoordelingen zijn subjectieve momentopnamen waarbij vooroordelen en andere sociaal psychologische mechanisme een rol zullen spelen. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om onder meer discriminatie op het werk te voorkomen, ook als het gaat om het interpreteren van gegevens uit een klantbeoordelingssysteem en het mogelijk verbinden van vervolgacties hieraan.
Bent u verder van mening dat dit soort klantbeoordelingssystemen stressverhogend kunnen werken en om die reden niet passen in een goed arbobeleid om werknemers te beschermen tegen werkdruk, zoals ook het Burgerlijk Wetboek en het Arbobesluit aangeven?
De Arbowet verplicht werkgevers om de werknemer te beschermen tegen Psychosociale Arbeidsbelasting. Klantbeoordelingssystemen hoeven op zichzelf niet te leiden tot deze psychosociale arbeidsbelasting. Wel dient de werkgever hier rekening mee te houden bij de inrichting van het systeem.
Deelt u de zorgen dat werknemers over de grenzen heen gaan van wat redelijkerwijs van werknemers kan worden verwacht, alleen om een slechte beoordeling te vermijden?
Het systeem zelf leidt niet tot dit gedrag. Een goede werkgever realiseert zich dat consumenten die worden geholpen door werknemers die zich ondersteund en gewaardeerd voelen, hogere waardering geven. Dit is dan ook in het belang van de werkgever en de werknemer.
Indien er sprake is van een mogelijke overtreding van de Arbowet, kunnen medewerkers dat melden in de organisatie (klachtenregeling), bij de OR, vakbond en via deze laatste partijen bij de Inspectie SZW.
Bent u, vanwege de ongewenste stressverhogende omstandigheden van klantbeoordelingssystemen, van plan om de Inspectie SZW onderzoek naar bedrijven te laten doen die gebruik maken van klantbeoordelingssystemen?
De Arbowet verplicht de werkgever om te zorgen voor een veilige werkomgeving en zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de werknemers. Daarbij dient de werkgever psychosociale arbeidsbelasting van de werknemers te voorkomen en een beleid te voeren om discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk tegen te gaan.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de kwaliteit van het door werkgevers gevoerde beleid om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan. Daarbij kijkt de Inspectie SZW niet specifiek naar klantbeoordelingssystemen, maar naar het gehele door de werkgevers gevoerde beleid om onder andere werkstress tegen te gaan. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risico-gestuurd en effectgericht programmatisch. Meldingen van psychosociale arbeidsbelasting worden betrokken bij de risicoanalyse van de Inspectie SZW. Bij een melding van een vakbond of ondernemingsraad volgt altijd een onderzoek.
Deelt u de zorg van arbeidspsycholoog Wolsink, dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vrouwen en/of medewerkers met een migratie achtergrond slechtere beoordelingen krijgen dan andere medewerkers? Deelt u het oordeel dat dit negatief kan uitwerken op gelijke kansen op de werkvloer en daarom dit soort beoordelingssystemen ongewenst zijn?
Het is zorgelijk dat klanten vrouwen en medewerkers met een migratieachtergrond slechter beoordelen, omdat dit lijkt te duiden op onderliggende, wellicht onbewuste, vooroordelen en stereotyperingen. Deze vooroordelen aanpakken heeft mijns inziens een grotere impact op gelijke kansen op de werkvloer en in de samenleving dan deze beoordelingssystemen verbieden.
Het bericht dat flexwerk verder oprukt, vooral onder jongeren |
|
Bart van Kent , Gijs van Dijk (PvdA), Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht dat flexwerk verder oprukt, vooral onder jongeren?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het aandeel werkende jongeren met een onzeker contract tussen 2003 en 2017 steeg van 4 op de 10 tot inmiddels ruim tweederde?
De CBS-cijfers laten zien dat het percentage jongeren met een flexibel contract groeit, zowel onder schoolgaande jongeren en studenten, als onder niet-schoolgaande jongeren. In de afgelopen twee decennia is het aandeel werkenden met een flexibel contract onder alle leeftijdsgroepen structureel toegenomen. Bij jongeren is deze ontwikkeling relatief sterk zichtbaar.
De mogelijkheid van flexibel werk op de arbeidsmarkt is van belang voor werkgevers en werkenden. Als jongeren op een flexibel contract werken omdat zij die flexibiliteit fijn vinden, bijvoorbeeld omdat ze een bijbaantje naast hun school of studie hebben, vind ik dat geen groot probleem. Tegelijkertijd maak ik me, net als de heer Wilthagen, zorgen over de negatieve gevolgen van deze trend. Flexibilisering kan er voor sommige groepen namelijk toe leiden dat het lastiger is een huis te kopen of dat mensen het krijgen van kinderen uitstellen. Om de groeiende tweedeling op de arbeidsmarkt aan te pakken, wil ik het voor werkgevers aantrekkelijker en minder risicovol maken om mensen een vast contract aan te bieden. Daarom werk ik met de maatregelen uit het regeerakkoord aan een nieuwe balans op de arbeidsmarkt.
Deelt u de zorgen van hoogleraar arbeidsmarkt, de heer Wilthagen, over de veel zwakkere positie van het oplopende aantal werknemers met een onzeker contract? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat onder niet-schoolgaande jongeren het aandeel met een onzeker contract in 15 jaar tijd is verdubbeld van een kwart naar de helft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat vooral deze groep hierdoor belangrijke keuzes in het leven, zoals het kopen van een huis of het krijgen van kinderen, steeds verder uit moet stellen, en erkent u bovendien de ontwrichtende werking hiervan voor onze samenleving als geheel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de zorgen van de heer Wilthagen met betrekking tot de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) en de nog grotere groep werknemers in onzekerheid die de wet tot gevolg heeft?
In het krantenartikel uit de heer Wilthagen vooral zijn zorgen over de groeiende flexibilisering en de uiteenlopende visies van de werkgeversorganisaties en de vakbonden op het onderwerp. De heer Wilthagen stelt als oplossing van deze groeiende kloof op de arbeidsmarkt voor «vast minder vast [te] maken, en flex minder flex».2
Het kabinet wil de tweedeling tussen werknemers met vaste en flexibele contracten verkleinen. Daarom heeft het kabinet verschillende maatregelen voorgesteld die de kosten en risico’s tussen vaste en flexibele contracten verkleinen en beogen het weer aantrekkelijker te maken voor werkgevers om werknemers in vaste dienst te nemen. Het wetsvoorstel van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) dat dit beoogt te regelen is zojuist in internetconsultatie geweest. Mijn intentie is dit wetsvoorstel in het derde kwartaal van 2018 naar uw Kamer te sturen.
Erkent u dat de oplossing voor de huidige problemen op de arbeidsmarkt het creëren van meer vaste banen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Pensioenfondsen die beleggen in Aurobindo, het omstreden geneesmiddelenbedrijf, dat mensenrechten en milieuregels aan zijn laars lapt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat pensioenfondsen 32,5 miljoen euro investeren in de multinational Aurobindo, die op grote schaal mensenrechten en milieuregels aan zijn laars lapt?1.
Ja.
Welke stappen moeten deze pensioenfondsen volgens u gaan maken?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Als duidelijk is dat het fonds via een belegging in een bedrijf verbonden is met (potentiële) risico’s voor mens en milieu dan behoort het fonds met dit bedrijf in gesprek te gaan en zijn invloed uit te oefenen om deze risico’s aan te pakken en te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), pensioenfonds voor overheid en onderwijs, haar geld investeert in een dergelijk malafide bedrijf?
ABP bepaalt zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht daarbij dat ABP de OESO-richtlijnen naleeft. Als ABP signalen ontvangt dat het via een belegging verbonden is aan risico’s voor mens en milieu, behoort ABP het bedrijf waarin belegd wordt te bewegen tot het aanpakken en voorkomen van deze risico’s.
Wat verwacht u dat er uit de door het ABP aangekondigde gesprek met Aurobindo over de misstanden naar voren komt? Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het maken van verbeterafspraken versus het verkopen van de beleggingen?
De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een bedrijf in eerste instantie zijn invloed aan moet wenden om risico’s voor mens en milieu te voorkomen en aan te pakken, als dit geen verbetering oplevert dan is het verbreken van de zakenrelatie een laatste toevlucht; daarna is immers zeker dat het niet langer mogelijk is om Aurobindo te beïnvloeden. Het besluit van ABP om een gesprek te voeren met Aurobindo is in lijn met de OESO-richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van ABP en Aurobindo om rekenschap te geven over de uitkomsten van het gesprek.
Kunt en bent u bereid inzichtelijk te maken op grond waarvan ABP in 2014 is gaan beleggen in Aurobindo? Zo nee, waarom niet?
Nee, die informatie heb ik niet en verder geldt dat het ABP zelf verantwoordelijk is voor het beleggingsbeleid en de beleggingskeuzes. Het kabinet verwacht van ABP dat het, conform de OESO-richtlijnen, transparant is over dit beleid. ABP legt zelf verantwoording af over de beleggingskeuzes.
Wat gaat u, als betrokken partij binnen het bestuur van ABP, doen om dergelijk onacceptabele beleggingen te voorkomen?
De rijksoverheid is één van de vele overheids- en onderwijswerkgevers die is aangesloten bij het ABP. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. De uitvoering hiervan hebben zij ondergebracht bij pensioenfonds ABP. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. In het ABP-bestuur zijn vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en van pensioengerechtigden benoemd. Dit bestuur heeft een eigenstandige bestuurstaak om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Zij moet daarbij evenwichtig rekening houden met de belangen van alle partijen.
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Verder geldt dat door aandelen te houden in bedrijven, ABP normoverdragende gesprekken kan aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid.
Wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat pensioenfondsen hun gepaste zorgvuldigheid zoals beschreven in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen beter naleven?
Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven, en ook de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).2 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Financiën in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.3 Het proces om te komen tot een convenant wordt begeleid door de Sociaal Economische Raad.
Opleiden 55-plusser is plicht |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Opleiden 55-plusser is plicht?1
Ja.
Heeft het afvloeien van personeel bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) negatieve gevolgen voor de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers?
Nee. Bij de administratieve processen worden efficiency, automatisering en robotisering steeds belangrijker. Hierdoor zullen administratieve functies verdwijnen. Voor specialistische functies, onder meer arbeidsdeskundigen, bestaat juist een tekort. Het beleid van UWV is erop gericht om boventalligheid zo veel mogelijk te voorkomen en te zorgen dat er een goed beeld bestaat en beleid wordt gevoerd ten behoeve van het werven en behouden van de benodigde capaciteit. In 2017 zijn sessies georganiseerd om voor elk organisatieonderdeel een strategisch meerjarenpersoneelsplan op te leveren. Deze plannen bieden zicht op de schaarse capaciteit voor cruciale functies en een leidraad hoe aan voldoende capaciteit te komen.
Hoe gaat u, samen met het UWV, ervoor zorgen dat alle werkgevers hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen? Hoe kijkt u tegen over belonen en/of quota aan?
Langdurig werklozen vormen een interessant arbeidspotentieel voor werkgevers. In mijn antwoord op vragen van de leden Wiersma en Nijkerken-de Haan geef ik aan dat er veel manieren zijn waarop werkgevers (verder kunnen) bijdragen om langdurig werklozen aan een baan te helpen. Te denken valt aan scholing en het bijstellen of herschikken van functiewerkzaamheden en -eisen, maar ook aan deelname aan speeddaten en andere matchingsbijeenkomsten via werkgeversservicepunten. UWV en gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om werkgevers daarbij van dienst te kunnen zijn en om de positie van werkzoekenden beter te laten aansluiten bij de arbeidsmarkt.
Hoe groot is het tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV?
U wordt periodiek geïnformeerd over het tekort aan verzekeringsartsen, voor de laatste maal met de vierde monitor artsencapaciteit op 13 december 2017. In deze laatste monitor zei ik dat fundamentele keuzes gemaakt moeten worden, wil UWV zijn taken waar artsen aan te pas komen toekomstvast kunnen uitvoeren. Hierover brengt een groep van experts advies uit aan UWV, waarna ik u voor de zomer van dit jaar informeer. In die brief kijk ik ook terug naar de resultaten over het hele jaar 2017.
Leidt dit tekort tot een slechtere ondersteuning aan zieke werknemers en mensen die arbeidsongeschiktheid zijn?
Zolang er een tekort aan verzekeringsartsen is, kan UWV niet al zijn taken waar deze artsen aan te pas komen uitvoeren zoals UWV en ik dit zouden willen. Daarbij geldt dat de verzekeringsarts een schakel vormt in de ondersteunende dienstverlening aan zieke werknemers en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten, maar niet de enige schakel is. Zo wordt de dienstverlening voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten in belangrijke mate uitgevoerd door arbeidsdeskundigen en werkcoaches van UWV. Vanuit het Regeerakkoord zijn middelen ter beschikking gesteld om deze dienstverlening uit te breiden. Voorts hebben UWV en ik de werkzaamheden van de verzekeringsarts zo geprioriteerd, dat het effect op de ondersteuning aan de klant zo klein mogelijk is.
Worden door het tekort aan verzekeringsartsen alle keuringen door medisch specialisten (verzekeringsartsen) verricht? Hoeveel zaken worden door basisartsen, arbeidsdeskundigen en/of medisch secretaressen verricht?
De verzekeringsarts blijft eindverantwoordelijk voor het resultaat van een sociaal-medische beoordeling, ook als deze arts werkt met taakdelegatie. Artsen die werken met taakdelegatie worden ondersteund door een medisch secretaresse of een sociaal medisch verpleegkundige, zoals dat inmiddels gebruikelijk is in de curatieve sector. Ook basisartsen worden op deze manier ingezet.
Vindt u ook niet dat, vanwege de kwetsbare positie van zieke werknemers, zieke werknemers altijd gezien moeten worden door een verzekeringsarts?
Nee. Indien iedere zieke werknemer of uitkeringsgerechtigde gezien wordt door een verzekeringsarts, lopen de wachttijden op en neemt de dienstverlening aan deze klanten af. Dat is onwenselijk. Bovendien is een zieke werknemer of uitkeringsgerechtigde meer gebaat met specifieke ondersteuning gericht op werkhervatting vanuit een andere discipline, zoals een arbeidsdeskundige, dan met een advies van een verzekeringsarts.
Bent u van plan om de zeer hardvochtige plannen voor mensen die arbeidsongeschikt zijn (WIA) en die in de Ziektewet zitten in de ijskast te zetten, totdat er voldoende verzekeringsartsen zijn?
In het Regeerakkoord zijn maatregelen opgenomen die capaciteit opleveren bij verzekeringsartsen en maatregelen die capaciteit kosten. Vooralsnog vormt het tekort aan verzekeringsartsen geen reden om maatregelen niet uit te voeren. Het UWV beoordeelt per maatregel in een «uitvoeringstoets» of de maatregel uitvoerbaar is.
De nieuwe spoorbrug bij Weener |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe spoorbrug bij Weener mogelijk pas over tien jaar klaar»?1
Ja.
Klopt het, zoals Bernd Althusmann, de Minister van Economische Zaken van de deelstaat Niedersachsen, aangeeft dat de nieuwe spoorbrug over de Weener mogelijk ook in 2024 nog niet eens gereed is? Hoe lang gaat het dan duren?
De uitspraak van Minister Althusmann over de Friesenbrücke is gedaan in een interview over lange planprocedures bij infrastructurele werken in Duitsland en hoe deze te verkorten. Een thema waar nu in Duitsland veel politieke aandacht voor is. Het herstel van de Friesenbrücke werd daar aangehaald als voorbeeld van een project dat lang duurt als gevolg van de lange procedures.
In de stuurgroep over het herstel van de Friesenbrücke, waar provincie Groningen zitting in heeft, is door de Duitse partners op 18 april 2018 aangegeven dat het project conform de eerder afgegeven planning loopt en dat de brug in 2024 hersteld moet zijn.
Hoe gaat u voorkomen dat de reparatie tot 2030 duurt en treinreizigers nog langer dan nu al gedupeerd zijn? Bent u bereid onmiddellijk in overleg te treden met de Duitse overheden om ervoor te zorgen dat de toch al jarenlang durende reparatie niet nog meer vertraging oploopt?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven, is door de Duitse partners zeer recent nog gedeeld dat het herstel volgens planning verloopt. Er zijn goede contacten tussen de regionale overheden aan Nederlandse en Duitse zijde en ik heb nauw contact met de provincie Groningen over dit dossier. In diverse hoogambtelijke contacten wordt richting de Duitse partners aangedrongen op spoedig herstel, zoals ook door mijn ambtsvoorganger in 2016 per brief aan haar Duitse ambtsgenoot is gedaan. In deze brief staat tevens dat, op het moment dat verdere nationale inzet opportuun is, op nationaal niveau in overleg zal worden getreden. Op dit moment is dat niet aan de orde.
Hoeveel mensen ondervinden er jaarlijks hinder van dat de spoorbrug gesloten is, en hoeveel langer is hun reistijd? Hoeveel mensen kunnen hierdoor minder makkelijk op hun werk komen?
Er zijn ruim 255.000 grensreizigers die jaarlijks hinder ondervinden van de het feit dat de spoorbrug niet bruikbaar is. Er is vervangend busvervoer georganiseerd waarbij er met de trein tot Weener wordt gereisd met een overstap op de bus naar Leer. Dit veroorzaakt een extra reistijd van ca. 20 minuten ten opzichte van de oorspronkelijke treinverbinding. Aanvullend aan het standaard treinvervangend product investeert de provincie in een snelbus die een rechtstreekse verbinding tussen Groningen en Leer biedt.
Waarom duurt de reparatie zo eindeloos lang? Er zijn toch ondanks de aantrekkende economie nog genoeg vakmensen in het noorden die zoeken naar een baan en graag werk aan het werk zouden gaan?
Zie antwoord onder 2. In Duitsland is sprake van lange planprocedures door de daar geldende procedures en regelgeving.
Het bericht ‘Poolse vrouwen geïntimideerd op Nederlandse werkvloer’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poolse vrouwen geïntimideerd op Nederlandse werkvloer»?1
Ja.
Bent u geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek van FairWork?
Iedereen moet zich veilig voelen op het werk. Het onderzoek van FairWork concludeert op basis van een aantal interviews dat de ervaringen van Poolse vrouwen met seksuele intimidatie op de Nederlandse werkvloer variëren in vorm, omvang en ernst maar dat in al deze gevallen de werkomgeving hierdoor geleidelijk is veranderd in een onaangename, intimiderende en vernederende plek. De uitkomsten vragen daarnaast aandacht voor de kwetsbare positie van arbeidsmigranten, een gebrek aan bewustzijn met betrekking tot rechten en de invloed van cultuur op de wijze waarop wordt omgegaan met seksueel intimiderende gedragingen.
Ik neem dit rapport uitermate serieus. De uitkomsten ondersteunen de inzet die het Ministerie van SZW pleegt op het bevorderen van een veilige en gezonde werkomgeving en het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen en seksuele intimidatie.
Welke stappen gaat u nemen om de aanbevelingen van FairWork over te nemen?
FairWork doet op basis van dit onderzoek twee aanbevelingen:
Het Ministerie van SZW ondersteunt FairWork middels subsidieverlening bij het aanbieden van informatie over rechten in de eigen taal voor arbeidsmigranten, waaronder in het Pools. FairWork werkt ook samen met de zogenoemde migranteninformatiepunten die zich vooral richten op Poolse arbeidsmigranten. Het Ministerie van SZW zal in overleg treden met FairWork om te kijken hoe een netwerk van organisaties die arbeidsmigranten ondersteunen in de eigen taal ook meer aandacht kan geven aan het onderwerp seksuele intimidatie.
De werkgever is primair verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden van de werknemer. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer te voorkomen of te beperken. Factoren die tot psychosociale arbeidsbelasting kunnen leiden, zijn ongewenste omgangsvormen (discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, en pesten) en werkdruk.
Voor de tweede aanbeveling geldt dat het Ministerie van SZW veel aandacht besteedt aan het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Binnenkort stuurt de Staatssecretaris van SZW u, naar aanleiding van vragen van de leden Özdil (GroenLinks) en Van Dijk (PvdA), een brief met de stand van zaken met betrekking tot activiteiten rondom psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. In deze brief gaat zij ook in op de maatregelen die het Ministerie van SZW neemt om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het nemen van maatregelen.
De Inspectie SZW handhaaft daarnaast op de verplichtingen van de arbeidsomstandighedenwet en draagt ook bij aan de bewustwording van werkgevers, onder meer via de zelfinspectietool «werkdruk en ongewenst gedrag»2.
Kent u de bureaus en organisaties die arbeidsmigranten naar Nederland halen?
Het is mij bekend dat in ieder geval bureaus aangesloten bij ABU of NBBU arbeidsmigranten naar Nederland bemiddelen. In 2016 ging dit om ruim 119.000 arbeidsmigranten, zo blijkt uit onderzoek van de ABU en NBBU naar Flexmigranten.
Gaat u deze bureaus en organisaties aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving die werknemers ook beschermt tegen alle vormen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend is er naar aanleiding van het televisieprogramma Radar van 29 januari 2018 overleg gaande met de brancheorganisaties in de uitzendsector over de aanpak van discriminatie. Het lid Azarkan (DENK) heeft op 13 maart 2018 een motie ingediend (Kamerstuk 30 950, nr. 149) om hierover blijvend in gesprek te blijven met de brancheorganisaties in de uitzendsector. In het verlengde van die gesprekken zal ook aandacht gevraagd worden voor het aanpakken van seksuele intimidatie van arbeidsmigranten.
Kunt u de hulpverlenende instanties bijstaan in het vervaardigen van informatiemateriaal in het Pools? Zo nee, waarom niet en wat kunt u wel doen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de hulpverlenende instanties bijstaan in het bezoeken van de vrouwen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet en wat kunt u wel doen?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd, effectgericht en programmatisch. Hulpverlenende instanties kunnen melding doen van seksuele intimidatie op de werkvloer bij de Inspectie SZW. Deze meldingen worden, naast eventuele onderzoeken van dergelijke organisaties, betrokken bij de risicoanalyse van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt ook samen met hulpverlenende instanties, bijvoorbeeld op het gebied van bewustwording met betrekking tot arbeidsuitbuiting.
Seksuele intimidatie kan één van de signalen zijn van arbeidsuitbuiting. Wanneer inspecteurs van de Inspectie SZW dit op een werkplek signaleren, kunnen zij deze signalen vervolgens doorspelen aan rechercheurs voor strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting, of aan de politie als er aanwijzingen zijn voor een zedendelict.
Wat kunt u doen om de hulpverlening aan vrouwen die slachtoffer worden van intimidatie of misbruik te (helpen) verbeteren?
Zoals het onderzoek van FairWork aangeeft, kan het bij seksuele intimidatie om een scala aan ongewenste gedragingen gaan, van aanstootgevende opmerkingen tot seksueel misbruik. Het Ministerie van SZW zet in op bewustwording en concrete verbeteringen in het beleid dat werkgevers voeren om ongewenst gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zal de Staatssecretaris van SZW uw Kamer binnenkort informeren over de stand van zaken met betrekking tot activiteiten rondom psychosociale arbeidsbelasting en werkstress.
De vertrouwenspersoon speelt een belangrijke rol in de opvang en ondersteuning van slachtoffers van ongewenst gedrag. De Staatssecretaris zal voor de zomer een onderzoek naar de rol en positie van vertrouwenspersonen met uw Kamer delen, vergezeld van een beleidsreactie.
Een slachtoffer van een strafbaar feit kan hiervan altijd melding doen. Slachtoffers kunnen daarvoor terecht bij de politie of één van de zestien gespecialiseerde Centra Seksueel Geweld (CSG’s). De CSG’s bieden multidisciplinaire hulpverlening (forensisch-medische en psychosociale) aan slachtoffers en verlagen de drempel om seksueel geweld bij de politie te melden.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar de vrouwen die werken in de voedselindustrie en de mate waarin zij te maken hebben (gehad) met intimidatie en misbruik gezien het feit dat FairWork vreest dat de zaken waar zij nu werken slechts het topje van de ijsberg zijn? Zo nee, waarom niet?
Een grootschalig onderzoek vind ik op dit moment niet aangewezen. Het is belangrijk dat dit soort signalen de Inspectie SZW bereiken. De Inspectie SZW neemt signalen en meldingen over intimidatie en misbruik mee in het risicogerichte toezicht. Op meldingen gedaan door een ondernemingsraad of vakbond volgt bovendien altijd een onderzoek.
Wat gaat u doen om de veiligheid van arbeidsmigranten die via bureaus en organisaties in Nederland werken te vergroten, met name ook voor die bedrijven met minder dan 50 werknemers?
De Arbeidsomstandighedenwet is ook op arbeidsmigranten die onder gezag voor Nederlandse bedrijven werken van toepassing. Voor bedrijven met 50 of meer werknemers geldt de verplichting tot het aanstellen van een ondernemingsraad. Een ondernemingsraad kan een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van een goed beleid om de veiligheid op het werk te garanderen.
Bij de inzet die de komende tijd gepleegd zal worden op het onderwerp ongewenste omgangsvormen zal ook aandacht zijn voor bedrijven met minder dan 50 werknemers en voor arboprofessionals, die juist ook in kleine organisaties een rol kunnen spelen bij het garanderen en verbeteren van de veiligheid van werknemers, waaronder arbeidsmigranten. Ook de rol van de vertrouwenspersoon zal de komende tijd extra aandacht krijgen, naar aanleiding van het onderzoek dat uw Kamer voor de zomer zal ontvangen.
Volgen naar verwachting op de uitkomsten van het onderzoek naar de versterking van de positie van vertrouwenspersonen concrete maatregelen? Zo ja, zijn deze ook gericht op de positie van arbeidsmigranten?
Uw Kamer zal het onderzoek naar de rol en positie van vertrouwenspersonen voor de zomer ontvangen. In de beleidsreactie op dat onderzoek zal de Staatssecretaris van SZW ingaan op de mogelijkheden ter verbetering van de rol en positie van vertrouwenspersonen binnen arbeidsorganisaties. De specifieke uitdagingen van kleine organisaties en van arbeidsmigranten zullen worden meegewogen in deze voorstellen.
Neemt u de uitkomsten van het onderzoek ook mee voor werknemers in bedrijven met minder dan 50 werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Zieke werknemers zorgaanbieder Carinova moeten werk inhalen’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zieke werknemers zorgaanbieder Carinova moeten werk inhalen»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat vindt u van het feit dat medewerkers bij Carinova hun werk moeten inhalen?
Het maakte op mij een merkwaardige indruk dat werknemers die zich ziekmelden hun werk zouden moeten inhalen. Dat heb ik ook aangegeven in reactie op de mondelinge vragen die het Kamerlid Van Kent (SP) hierover aan mij gesteld heeft, tijdens het Vragenuur van de Tweede Kamer op 27 maart jongstleden. Tijdens het Vragenuur heb ik ook vooropgesteld dat er geen oneigenlijke druk uitgeoefend mag worden op mensen die ziek zijn. In zijn algemeenheid geldt immers dat de werkgever een loondoorbetalingsplicht heeft tijdens ziekte. Tijdens ziekte moet de werkgever het loon doorbetalen en hoeft de werknemer niet te verschijnen op het werk. Werkgevers moeten zich aan deze wettelijke verplichting – die geregeld is in het Burgerlijk Wetboek – houden.
Het ligt op de weg van partijen om over de in het nieuwsbericht geschetste situatie het gesprek aan te gaan. Dit gesprek tussen de werkgever (Carinova) en vakbonden heeft inmiddels plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de werkgever het verzuimprotocol dat ter discussie stond ingetrokken. Zoals ik heb aangegeven tijdens het Vragenuur, is het niet aan mij om actie te ondernemen en is het ook niet aan mij – maar aan de rechter – om te treden in de beoordeling van individuele gevallen. Dat de vakbond CNV hier alert op is geweest en dit heeft aangekaart bij de werkgever, vind ik dan ook een goede zaak. Dat is immers de geëigende route.
Deelt u de mening dat een werknemer niet de probleemhouder mag worden van ziekteverzuim? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er naar uw oordeel in deze situatie gesjoemeld met verzuim, zoals wordt gesteld door vakbond CNV? En is dit in strijd met de wet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in contact te treden met Carinova om dit aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Luchtwassers werken veel slechter dan gedacht’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat luchtwassers veel slechter werken dan gedacht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in opdracht van de rijksoverheid een onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers is c.q. wordt verricht?
Ja. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport van Wageningen University & Research met een beleidsreactie op 3 april 2018 naar uw Kamer gestuurd2.
Kunt u toelichten of de inhoud en strekking van het bericht in het Eindhovens Dagblad kloppen, namelijk dat de effectiviteit van luchtwassers geringer is dan werd aangenomen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De prestaties van de enkelvoudige luchtwassers kwamen overeen met de in de regelgeving opgenomen waarden. Voor combiluchtwassers was de prestatie echter aanzienlijk lager dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de beleidsreactie genoemd in antwoord 2.
Indien de effectiviteit inderdaad minder is dan werd aangenomen, kunt u dan toelichten wat de oorzaak hiervan is en welke gevolgen dit heeft voor de emissie van stank en schadelijke stoffen (waaronder fijnstof en ammoniak) en voor de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom het rapport nog niet is gepubliceerd? Is er een verband, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, met de raadsverkiezingen en is de publicatie van het rapport daarom opgehouden?
De definitieve onderzoeksrapportage is op 26 maart, dus na de gemeenteraadsverkiezingen, opgeleverd. Zoals ik in antwoord 2 al gemeld heb, heb ik het rapport op 3 april met een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid het rapport onmiddellijk vrij te geven en de inhoud van een appreciatie te voorzien?
Dit is inmiddels gebeurd door mijn brief aan uw Kamer van 3 april 2018.
De onafhankelijkheid van bedrijfsartsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de Radar-uitzending «Zorgen om onafhankelijkheid bedrijfsarts»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit Radar-onderzoek, en meer specifiek dat 40% van de werknemers die langer dan zes weken ziek is geweest, zich benadeeld voelt door zijn of haar werkgever wegens ziekte? Hoe beoordeelt u de uitkomst dat 26% van de mensen (met vast of tijdelijke contracten) aangeeft druk te hebben gevoeld om een WW-uitkering aan te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de begeleiding van zieke werknemers te verbeteren?
Zieke werknemers mogen niet onder druk worden gezet door hun werkgever om weer aan het werk te gaan terwijl zij nog niet voldoende hersteld zijn. Ook zieke werknemers die geen werkgever meer hebben en een uitkering hebben op grond van de Ziektewet, behoren niet onder druk gezet worden gezet om zich hersteld te melden, terwijl zij nog niet hersteld zijn en zodoende aangewezen kunnen raken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Als een werknemer hersteld wordt verklaard terwijl de werknemer het daar niet mee eens is, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen. Vervolgens is er beroep bij de rechter mogelijk. De rechtsbescherming is adequaat geborgd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat bedrijfsartsen, vanwege de directe bekostiging door werkgevers, minder onafhankelijk kunnen zijn?
Op grond van de eigen richtlijnen en de gewijzigde arboregelgeving moeten bedrijfsartsen goed in staat zijn om zich onafhankelijk op te stellen. Met de Wijziging van de Arbowet per 1 juli 2017 is de positie van de bedrijfsarts versterkt. Iedere werkgever moet uiterlijk 1 juli 2018 beschikken over een basiscontract met een arbodienst of bedrijfsarts. Daarin worden de taken vastgelegd die de bedrijfsarts vervult, en de randvoorwaarden waaronder deze worden uitgevoerd. Ik onderken daarbij dat het voor de bedrijfsarts soms niet eenvoudig is om zijn onafhankelijkheid te bewaren in zijn adviesrol richting werkgever en werknemer, vooral in situaties waarin werkgever en werknemer tegenover elkaar staan. Het behoort tot de taak en professionaliteit van de bedrijfsarts om ook onder die omstandigheden een onafhankelijke positie in te nemen. Samen met werkgevers- en werknemersorganisaties, beroepsorganisaties en de brancheorganisatie ondersteun ik werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen bij de implementatie van de wetswijziging. Daartoe wordt onder andere voorlichting gegeven over de inhoud van het basiscontract.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat niet-medisch geschoold personeel, zoals casemanagers, de intake en/of de behandeling van zieke werknemers op zich nemen? Erkent u de ongewenste praktijken van dit soort bureaus? Zo ja, wat voor maatregelen zouden dat kunnen zijn?
Casemanagers die namens de werkgever de begeleiding van zieke werknemers doen zijn doorgaans geen arts en mogen zich ook niet als zodanig voordoen. Op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) mogen zij ook niet over medische gegevens beschikken en deze gegevens ook niet verwerken. Indien zich dergelijke situaties voordoen kan de werknemer dit aankaarten bij de casemanager of bij zijn werkgever. Mocht dat niet tot de gewenste oplossing leiden dan kan de werknemer een klacht indienen bij de werkgever van de casemanager of bij de klachteninstantie van de beroepsvereniging, indien het gaat om een geregistreerd casemanager. Op basis van de Arbowet en Wet klachten, kwaliteit, geschillen zorg beschikken de meeste instanties over een klachtenregeling. In het uiterste geval kan men de Autoriteit Persoonsgegevens informeren of naar de rechter gaan.
Hoe kijkt u tegen de onduidelijkheid over het verschil tussen arboartsen en bedrijfsartsen aan die bij zieke werknemers heerst? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze onduidelijkheid weg te nemen? Bent u bovendien bereid er voor te zorgen dat het voor zieke werknemers duidelijk is dat een arboarts alleen ondersteunde taken kan uitvoeren en de bedrijfsarts eindverantwoordelijk blijft voor de behandeling?
De bedrijfsarts mag bij de uitvoering van zijn professie taken laten uitvoeren door andere artsen en deskundigen. De bedrijfsarts blijft echter altijd eindverantwoordelijk. Ik weet niet in welke mate het voorkomt dat werknemers niet weten of zij met de bedrijfsarts van doen hebben of met een arts die alleen onder eindverantwoordelijkheid van de bedrijfsarts specifieke taken verricht. In mijn opvatting behoort het tot de professionaliteit van elke arts zich op adequate wijze kenbaar te maken.
Verder kan elke werknemer altijd vragen om toegang tot de bedrijfsarts zelf. De werkgever wordt geacht zijn werknemers voor te lichten over de toegankelijkheid van de bedrijfsarts in praktische termen van naam, beschikbaarheid en locatie. Dit is onderdeel van de bedrijfszorg voor medewerkers en voor de arbodienst en bedrijfsarts onderdeel van hun gebruikelijke dienstverlening.
Bent u daarom bereid om de bekostiging van de bedrijfsartsen weg te halen bij werkgevers? Bent u daarbij bereid om, zoals ook de vakbeweging bepleit, deze bekostiging via de Zorgverzekeringswet te laten lopen? Zo ja, is het instellen van een arbeidsarts daarbij een mogelijke oplossing?
Zoals ik al eerder aangaf ben ik ervan overtuigd dat veruit de meeste bedrijfsartsen zich onafhankelijk opstellen. De recente maatregelen in het kader van Wijziging van de Arbowet, zoals de invoering van het basiscontract, versterken de positie van de bedrijfsarts. De doorgevoerde wetswijziging betreft wijzingen binnen het stelsel. Daartoe is besloten na een verdeeld advies van de SER2. De effecten van deze wetswijziging zal ik in 2020 evalueren. Een wijziging van het stelsel is nu niet aan de orde.
Het bericht ‘Vertrouwenspersonen #metoo-slachtoffers gedwarsboomd door werkgevers’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vertrouwenspersonen #metoo-slachtoffers gedwarsboomd door werkgevers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de cijfers uit de enquête van de Landelijke Vereniging van Vertrouwenspersonen (LVV) in samenwerking met onderzoeksprogramma De Monitor (KRO-NCRV) dat tien procent van de interne vertrouwenspersonen en 23 procent van de externe vertrouwenspersonen wel eens zijn teruggefloten door hun werkgever nadat zij zich hadden ingezet voor een slachtoffer?
De cijfers die uit deze enquête naar voren zijn gekomen, vind ik zorgwekkend.
Het Burgerlijk Wetboek verplicht de werkgever en de werknemer ertoe om zich als een goed werkgever en goed werknemer te gedragen. De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) werkt deze algemene verplichting uit voor het terrein van de arbeidsomstandigheden. De Arbowet verplicht de werkgever om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor de werknemers. Daarbij dient de werkgever psychosociale arbeidsbelasting van de werknemers te voorkomen en een beleid te voeren om discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk tegen te gaan.
Een vertrouwenspersoon kan binnen een organisatie binnen dit beleid een belangrijke rol spelen door slachtoffers een luisterend oor te bieden en mee te denken over oplossingen en eventuele vervolgstappen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de kwaliteit van het door werkgevers gevoerde beleid om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan. Daarbij wijst de Inspectie ook op het nut van het aanstellen van een vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen, naast bijvoorbeeld het opstellen van een klachtenregeling, om ongewenst gedrag aan te pakken en te helpen voorkomen. De Inspectie SZW benadrukt daarbij het belang van de expertise, benaderbaarheid én onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon2. Een vertrouwenspersoon moet immers in voldoende mate onafhankelijk zijn om in vertrouwen slachtoffers van ongewenst gedrag bij te kunnen staan. Een slachtoffer moet er zonder meer vanuit kunnen gaan dat wat in vertrouwen met de vertrouwenspersoon gedeeld is, niet zonder zijn of haar instemming bij de werkgever of derden terecht komt.
Wanneer een vertrouwenspersoon moet vrezen voor zijn of haar eigen positie vanwege het uitoefenen van de functie van vertrouwenspersoon, zal dit een wissel trekken op de uitvoering van de taken die horen bij die functie – taken die zowel persoonlijk leed kunnen helpen voorkomen als de werkcultuur binnen een organisatie kunnen helpen verbeteren. Ik hecht er dan ook zeer aan dat vertrouwenspersonen adequaat kunnen handelen en hierin onafhankelijk van de werkgever kunnen opereren.
Hoe verhoudt de uitkomst van dit onderzoek zich met de wettelijke plicht voor werkgevers om op basis van artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek en artikel 3.2 Arbeidsomstandighedenwet een veilige werkomgeving te bieden aan werknemers waarbij het aanstellen van een vertrouwenspersoon een mogelijkheid is om invulling te geven aan deze verplichting?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunnen vertrouwenspersonen in een dergelijk klimaat de overige taken zoals voorlichten, informeren en inspireren van de organisatie dan wel het adviseren van bestuur en management, die de sociale veiligheid in de organisatie juist zouden moeten vergroten, goed uitvoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de huidige situatie waarin veel slachtoffers van seksuele intimidatie uit angst en schaamte vaak niet bij hun leidinggevende of vertrouwenspersoon durven aan te kloppen te verbeteren?
Een veilige werkomgeving is belangrijk om ongewenst gedrag te voorkomen. Alleen in een veilige werkomgeving kunnen grenzen aangegeven en gerespecteerd worden. Dit vereist allereerst een actieve inzet van de werkgever. Maar ook de vertrouwenspersoon, de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werk, die onderdeel uitmaken van de zorg op het werk, en de medezeggenschap kunnen hierin een belangrijke rol vervullen.
Zoals ik in de Kamerbrief over ongewenst seksueel gedrag, seksuele intimidatie en seksueel geweld3 heb geschetst, zal het Ministerie van SZW in 2018 extra aandacht besteden aan het vergroten van de bewustwording onder werkgevers met betrekking tot seksuele intimidatie en het belang van een veilige werkcultuur, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten. Ook zal het ministerie de in de afgelopen jaren ontwikkelde instrumenten gericht op deze onderwerpen extra onder de aandacht brengen.»
Welke maatregelen gaat u nemen om de positie van vertrouwenspersonen te versterken, zodat vertrouwenspersonen niet bang hoeven te zijn om zélf hun baan kwijt te raken wanneer zij slachtoffers bijstaan dan wel gevraagd of ongevraagd adviseren en signaleren in het belang van de veiligheid binnen een organisatie?
Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van SZW naar de versterking van de rol en positie van vertrouwenspersonen, zal in april worden opgeleverd en zal ik conform de motie van de leden Özütok, Van Den Hul en Sjoerdsma4 voor de zomer voorzien van een beleidsreactie met uw Kamer delen. In mijn beleidsreactie zal ik ook ingaan op de mogelijkheden om de positie van vertrouwenspersonen in de praktijk te versterken.
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb opgemerkt kunnen ook andere spelers dan de vertrouwenspersoon, zoals bedrijfsartsen, bedrijfsmaatschappelijk werk, Arbodiensten en ondernemingsraden, een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van een veilige werkcultuur, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd worden. Mijn inzet gericht op de bewustwording bij werkgevers, zal dan ook mede op hen gericht zijn.
Ziet u hierbij een rol voor samenwerkingspartners als de Arbodienst, bedrijfsarts, bedrijfsmaatschappelijk werk en medezeggenschapsorganen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
De heffing van tol op de Westerscheldetunnel van en naar Zeeuws Vlaanderen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel over de heffing van tol voor verkeer dat door de Westerscheldetunnel rijdt van en naar Zeeuws Vlaanderen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het beschreven gevoel van Zeeuws-Vlamingen, die het onterecht vinden dat zij per passage 5 euro tol moeten betalen voor een publieke tunnelvoorziening, die een maatschappelijke en economische functie vervult als aansluiting tussen Zeeuws Vlaanderen en Nederland?
Ik kan me heel goed voorstellen dat inwoners van Zeeuws-Vlaanderen het niet prettig vinden om bij elke passage van de Westerscheldetunnel tol te moeten betalen. We hechten in Nederland allen aan een goede en betrouwbare infrastructuur en bij voorkeur willen we daar niet extra voor betalen. Het is helaas zo dat infrastructuur een kostbare aangelegenheid is. Voor elke regio in Nederland gelden daarbij aparte uitdagingen, die de gezamenlijke overheden zo goed mogelijk aanpakken. In dit geval heeft dat geresulteerd in het vervangen van de veerponten over de Westerschelde door een tunnel. Om de aanleg ervan te realiseren, was het noodzakelijk tol in te stellen. Hoewel ik me dus het gevoel goed kan voorstellen van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, is het resultaat dat het met de tunnel een stuk makkelijker is geworden om de rest van Zeeland en Nederland te bereiken.
Deelt u de argumenten dat deze uitzonderlijke tolheffing voor deze publieke wegverbinding met de rest van het land niet alleen onterecht is richting inwoners maar de regio ook economisch benadeeld? Zo ja, wat betekent dat voor de keuze van tolheffing? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Westerscheldetunnel is er gekomen om de verbinding van Zeeuws- Vlaanderen met de rest van Nederland te versterken. Vroeger waren de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen afhankelijk van de veerponten tussen Vlissingen en Breskens en tussen Kruiningen en Perkpolder. Dit gaf een inperking van het normale autoverkeer, aangezien een overvaart afhankelijk was van de vertrektijd en de capaciteit van de pont, maar ook van weersomstandigheden. Met de Westerscheldetunnel is het mogelijk geworden om 24 uur per dag te reizen tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Zeeland en Nederland. Door de forse rijksbijdrage aan deze tunnel, konden de tarieven voor de tunnel gelijk gehouden worden aan die van de veerponten. De provincie Zeeland is beheerder van de Westerscheldetunnel. De provincie bepaalt hoe hoog de tarieven zijn en onder welke voorwaarden eventuele kortingen beschikbaar worden gesteld als ook welke dagen de tunnel jaarlijks tolvrij beschikbaar wordt gesteld.
Bent u het ermee eens dat een regio als Zeeuws-Vlaanderen zeker moet kunnen zijn van gelijke behandeling en een gelijke eerlijke toegang tot publieke voorzieningen, zoals een toegangsweg en de aansluiting op andere delen van het land, wat voor deze regio maatschappelijk en economisch van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Als uitgangspunt geldt voor een gelijke behandeling, gelijke gevallen. Zoals ik hierboven al aangaf is per regio sprake van andere uitdagingen op het gebied van bereikbaarheid. In deze situatie is dat de Westerschelde. Naast een bijdrage aan de Westerscheldetunnel, investeert het Rijk, zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, in andere verbindingen in de regio om de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen te vergroten.
Bent u bereid om de tolheffing op de Westerscheldetunnel te heroverwegen en om de benodigde maatregelen te nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gaat hier om een bestaande verbinding waarover zoals gebruikelijk afspraken zijn gemaakt over de financiering. De provincie Zeeland beheert de Westerscheldetunnel en besluit over de tolheffing op deze verbinding. Ik investeer in andere projecten ter verbetering van de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen, bijvoorbeeld de Sluiskiltunnel. Met deze tunnel waaraan ik ca. 150 mln euro heb bijgedragen hoeft het doorgaande autoverkeer geen gebruik meer te maken van de huidige draaibrug over het kanaal Gent-Terneuzen. Op de rijksweg N61 is door het Rijk ca. 120 mln euro geïnvesteerd in een verbetering van de verkeersveiligheid. Daarnaast draagt het Rijk ruim 80 mln. euro bij aan de opwaardering van de provinciale weg N62 Sloe- en Tractaatweg, de verbinding tussen Goes en de Belgische grens. De verbetering van de Tractaatweg tussen Terneuzen en Zelzate in Vlaanderen, verhoogt eveneens de bereikbaarheid van en in Zeeuws-Vlaanderen.
Dat Schiphol Deliveroo inzet voor bezorging aan de gate |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Schiphol zet Deliveroo in voor bezorging aan de gate»?1
Ja.
Wat is de reden dat Schiphol juist met het bedrijf Deliveroo, en niet met andere bezorgdiensten, een samenwerking aangaat?
Schiphol heeft laten weten dat het via een pilot wil onderzoeken of het laten bezorgen van eten en drinken uit het horeca-assortiment op Schiphol meerwaarde heeft voor zijn passagiers. Om deze pilot succesvol te laten verlopen, is het volgens Schiphol van belang hieraan een merk te verbinden dat de (inter)nationale passagier direct associeert met het bezorgen van eten en drinken.
De internationale bekendheid van zowel de bedrijfsnaam als de diensten van Deliveroo, vooral in het Verenigd Koninkrijk en Nederland (de voornaamste passagiersstromen waar de pilot zich in eerste instantie op richt), maken Deliveroo in de optiek van Schiphol en die van partner HMS Host de meest geschikte partij voor deze pilot.
De werkzaamheden die Deliveroo in het kader van de pilot zal verrichten zijn het beschikbaar stellen van haar digitale platform (website en applicatie). De medewerkers die de bezorgdiensten uitvoeren, zijn allen in loondienst van businesspartner HMS Host.
Vindt u het wenselijk dat het staatsbedrijf Schiphol een samenwerking met Deliveroo aangaat terwijl de meerderheid van de Kamer vragen heeft over de constructie die Deliveroo hanteert voor haar medewerkers?
In overeenstemming met het vennootschapsrecht is de raad van bestuur van Schiphol verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op Schiphol en er tevens voor verantwoordelijk dat de onderneming opereert in overeenstemming met wet- en regelgeving. De raad van commissarissen houdt hier toezicht op. Ik ben als aandeelhouder niet betrokken bij de operationele bedrijfsvoering van Schiphol.
Staatsdeelnemingen dienen zich bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Het is de verantwoordelijkheid van ondernemingen zelf om samen met hun opdrachtnemers en werknemers de arbeidsrelaties binnen een bedrijf vorm te geven. Hieronder valt ook een samenwerking tussen Schiphol en Deliveroo. Ik zie vanuit mijn positie als aandeelhouder dan ook geen reden om Schiphol aan te spreken op deze samenwerking.
Wat zijn de mogelijke consequenties als blijkt dat Deliveroo, volgens de Belastingdienst, een «kwaadwillende» is en haar bedrijfsmodel met zelfstandigen moet opgeven?
De Belastingdienst heeft laten weten dat hij geen uitspraak doet over individuele belastingplichtigen op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Bent u van mening dat Schiphol, als staatsbedrijf, een voorbeeldfunctie heeft ook als het gaat om werknemers bij samenwerkingspartners?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u daarom bereid om in gesprek te gaan met de directie van Schiphol om deze samenwerking met Deliveroo te bespreken?
Zie antwoord vraag 3.
Dat de fiscus zelden antwoord geeft op zzp vragen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het artikel «Fiscus geeft zelden antwoord op zzp-vragen»?1
Ja.
Klopt het, zoals de branchevereniging voor inhuur-intermediairs (Bovib) aangeeft, dat 85% van de zzp-vragen aan de Belastingdienst niet worden beantwoord en bij 15% van de vragen er geen oordeel door de Belastingdienst wordt gegeven? Zo ja, wat is hier de reden voor? Zo nee, hoe kan dit verschil van inzicht dan bestaan?
De modelovereenkomst waar de Bovib in het genoemde artikel op wijst, betreft een zogenaamde modelovereenkomst van tussenkomst. Dit is een bijzondere modelovereenkomst die anders dan andere modelovereenkomsten de relatie tussen drie partijen regelt. De Bovib heeft in 2016 een modelovereenkomst voorgelegd aan de Belastingdienst die goedgekeurd en gepubliceerd is. Eind 2017 heeft de Belastingdienst een aangepaste en met een aanvullende overeenkomst uitgebreide versie van deze modelovereenkomst goedgekeurd en gepubliceerd.
De Belastingdienst houdt geen gegevens bij van het aantal gestelde of beantwoorde vragen per branchevereniging. Individuele opdrachtgevers en
– nemers zijn degenen die vragen over de feiten en omstandigheden van hun situatie aan de Belastingdienst voorleggen en met wie de Belastingdienst in gesprek is. Als partijen uitgaan van de goedgekeurde modelovereenkomst en daar in de praktijk ook naar handelen dan worden zij beschermd en kunnen zij buiten dienstbetrekking opereren. De Bovib-modelovereenkomst bevat meerdere voorwaarden die het ondernemerschap van de opdrachtnemer versterken; dit is nodig om zo de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst uit te kunnen sluiten. Naast het ontbreken van gezag en leiding en toezicht door de derde zijn dat bijvoorbeeld ook de aanwezigheid van het OB-nummer, inschrijving KvK en de vastlegging van aansprakelijkheden. Dat de Belastingdienst in vrijwel alle vragen van de leden van de Bovib geen duidelijkheid zou scheppen lijkt gelet op de goedgekeurde modelovereenkomst onaannemelijk.
Hoe komt het dat de Belastingdienst geen duidelijkheid, zoals Bovib aangeeft, kan geven of er sprake is van schijnzelfstandigheid of niet?
Het is niet eenvoudig om altijd aan de hand van de in een overeenkomst beschikbare informatie een oordeel (zelfstandige/schijnzelfstandige) te geven. Dit ligt genuanceerder en daarbij beoordeelt de Belastingdienst niet vanuit de optiek van wel of geen zelfstandige, behoudens bij bepaalde fictieve dienstbetrekkingen waar dit de uitzonderingsgrond betreft, maar vanuit het perspectief van wel of geen dienstbetrekking. De Belastingdienst heeft in het totaal 8.026 verzoeken om vooroverleg om modelovereenkomsten ontvangen, waarvan hij er 7.825 heeft afgedaan en waarvan er nog 201 stuks in behandeling zijn (cijfers: 5 maart 2018). Hieronder vallen ook de eerdergenoemde modellen voor tussenkomst.
Bij de beoordeling van modelovereenkomsten zijn er verschillende uitkomsten mogelijk, namelijk toewijzen, afwijzen, intrekken en afbreken. Bij toewijzen (1.808 overeenkomsten) wordt de gewenste zekerheid gekregen, bij afwijzen, hetgeen ook duidelijkheid biedt, betekent dat in het algemeen een voor de indiener(s) ongewenst antwoord (2.810 overeenkomsten), voor intrekken is een actie van de indiener vereist (dit kan verschillende redenen hebben, zoals het gebruik door de indiener van een reeds gepubliceerde modelovereenkomst).
Afbreken doet de Belastingdienst alleen als de indiener niet meer reageert (3.207 afgebroken overeenkomsten).
Is er voldoende capaciteit, maar ook kennis en kunde, binnen de Belastingdienst om deze vragen te toetsen op schijnzelfstandigheid?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze onduidelijkheid onwenselijk is en dat deze onduidelijkheid weg genomen dient te worden, zodat zzp’ers, opdrachtgevers maar ook werknemers weten waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De toegankelijkheid van het station in Winsum |
|
Cem Laçin , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de situatie bij het NS-station in Winsum, waarbij ProRail voor de zomer de problematische toegang van het station en de platforms via een lift met grote gebreken zou gaan oplossen via de aanleg van een hellingbaan? Zo ja, bent u dan ook bekend met het feit dat na de initiële presentatie in juni 2017 door ProRail deze verbetering van de toegankelijkheid van dit belangrijke station definitief van de baan lijkt te zijn?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de gemeente Winsum en de doelgroep op 1 juni 2017 een presentatie kregen door ProRail over een toekomstige hellingbaan en dat er sinds 26 september 2017 sprake lijkt te zijn van een radicale koerswijziging? Hoe beoordeelt u desgewenst deze reden(en)?
ProRail heeft de optie voor een hellingbaan in 2016 laten onderzoeken in een schetsontwerp, waarbij op hoofdlijnen is gekeken naar inpasbaarheid, financiën en haalbaarheid. Op dat moment leek de aanleg van een hellingbaan een realistisch en betaalbaar alternatief. Na het schetsontwerp is gestart met het maken van detailontwerpen. Deze waren in september 2017 gereed. Daaruit bleek dat er, anders dan eerder aangenomen, geen gebruik gemaakt kon worden van de bestaande fundering van de aanwezige onderdoorgang. Er zou een volledig eigen fundering nodig zijn, waardoor de hellingbaan veel duurder zou uitvallen. De kosten hiervoor zijn geraamd op € 2 miljoen. ProRail heeft daarom in september 2017 besloten om de toegankelijkheid van station Winsum te verbeteren door het plaatsen van een nieuwe lift. Een nieuwe lift biedt nagenoeg dezelfde toegankelijkheid tegen een aanzienlijk lagere investering (ca. € 500.000,–).
Wat is op dit moment de stand van zaken wat betreft deze oorspronkelijk aangekondigde verbetering van de toegankelijkheid van het station?
In het algemeen overleg van 14 februari 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 760) heb ik toegezegd aan lid Van der Graaf (ChristenUnie) om aan ProRail te vragen om te bekijken hoe er een robuuste oplossing voor dat station zou kunnen worden gevonden.
Inmiddels heeft ProRail nogmaals contact gezocht in de regio, onder andere met de Stichting Platform Gehandicapten en de gemeente Winsum. Dit heeft geen nieuwe feiten naar voren gebracht. ProRail geeft aan dat een nieuwe lift een passende en robuuste oplossing is voor het toegankelijkheidsvraagstuk.
Verder geeft ProRail aan de vandalismeproblematiek die speelt in Winsum (en omliggende gemeenten) aan te willen pakken. In een brief aan het College van gedeputeerde staten van de provincie Groningen stelt ProRail voor om samen met onder andere vervoerders, gemeente(n), politie en andere belanghebbenden tot een plan van aanpak te komen om vandalisme te voorkomen. ProRail neemt in die brief het initiatief om met alle relevante partijen een bijeenkomst hierover te organiseren.
Begrijpt u dat een dergelijke, plotselinge koerswijziging bij zowel doelgroep en de gemeente het gevoel oproept misleid te worden en vragen oproept over de betrouwbaarheid van de door ProRail plotseling opgevoerde veel hogere kosten van de afgeblazen hellingbaan?
ProRail moet zorgvuldig omgaan met de verschillende belangen en een eventuele koerswijziging met de betrokkenen communiceren. Mijn conclusie is dat dit ook gebeurd is door overleg met de gemeente en vervolgens de Stichting Platform Gehandicapten Winsum, nadat het grote verschil in de kosten voor het realiseren van een hellingbaan is vast komen te staan.
ProRail heeft ook na mijn vraag om nogmaals te bekijken hoe een robuuste oplossing voor het station zou kunnen worden gevonden, onmiddellijk met betrokkenen contact gezocht.
Had ProRail na jaren van betrokkenheid bij de situatie op dit station, niet in een eerder stadium kunnen weten dat het project potentieel duurder zou worden dan aanvankelijk begroot?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate kan deze inschatting van kosten door andere partijen getoetst worden en in hoeverre kan ProRail hier eigenhandig terugkomen op een eerder toegezegde verbetering? Wat is uw rol in projecten zoals deze, ook vanuit het rijksbeleid dat zich richt op verbetering van veiligheid en toegankelijkheid rond het spoor en stations?
Bij ProRail worden de kosten geraamd volgens een tot in detail beschreven methodiek, de Standaardsystematiek Kostenraming (SSK), beschreven door kennisinstituut CROW en opgesteld door een (erkend) ingenieursbureau. De raming wordt vervolgens getoetst door deskundigen van ProRail. Deze procedure is ook gevolgd bij de raming van de kosten voor station Winsum.
Ik beoordeel dit als een zorgvuldige gang van zaken, al begrijp ik de teleurstelling van betrokkenen, omdat in eerste instantie is aangegeven dat een hellingbaan wel tot de mogelijkheden zou behoren.
Op grond van het Besluit Toegankelijkheid van het openbaar vervoer moeten stations, wanneer ze worden vernieuwd, toegankelijk blijven of worden gemaakt. Een nieuwe lift op station Winsum voldoet aan dit uitgangspunt.