De strafbaarstelling van illegaliteit |
|
Gerard Schouw (D66), Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u bekend met het antwoord van de Europese Commissie op de vraag van het lid van het Europees Parlement Judith Sargentini, met als titel «strafbaarstelling illegaliteit in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat met inachtneming van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak «El-Dridi» van 28/04/2011(C-61 / 11 PPU), artikel 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EC (Terugkeerrichtlijn) uitsluiten dat lidstaten wetgeving mogen hebben die het mogelijk maakt vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen aan illegale derdelanders enkel omdat zij illegaal verblijven in een lidstaat? Zo nee, waarom niet?
Bent u zich bewust van het feit dat, zolang de vrijheidsbeperkende maatregel niet wordt opgelegd met het oog op terugkeer, elke vorm van (vervangende) hechtenis in strijd is met de Terugkeerrichtlijn?
Kunt u aangeven welke maatregel u wil laten opleggen in het geval een illegale derdelander een aan hem of haar, in het kader van zijn of haar illegaal verblijf in Nederland, opgelegde geldelijke boete niet kan of wil voldoen?
Kunt u uitleggen in hoeverre u nog het kabinetsplan om illegaliteit strafbaar te stellen praktisch uitvoerbaar acht, in ogenschouw nemend dat het niet aannemelijk is dat in het merendeel van de gevallen een opgelegde geldelijke boete voor illegaal verblijf kan of zal worden voldaan?
Kunt u aangeven waarom de Terugkeerrichtlijn nog steeds niet volledig is geïmplementeerd in de Nederlandse wet?
Het wetsvoorstel tot implementatie van de Terugkeerrichtlijn is door mijn ambtsvoorganger, de toenmalige minister van Justitie, op 17 juni 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden. Na mijn aantreden als minister voor Immigratie en Asiel heb ik op 6 december 2010 een tweede nota van wijziging ingediend. Dit was voor de algemene commissie voor Immigratie en Asiel reden om op 28 januari 2011 een nader verslag uit te brengen2 dat ik binnen twee maanden, bij nota van 23 maart 2011, heb beantwoord3. Vervolgens heeft de algemene commissie besloten voorlichting te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze voorlichting is op 10 juni 2011 uitgebracht4. Op 22 juni 2011 heeft de algemene commissie voor Immigratie en Asiel besloten het wetsvoorstel aan te melden voor plenaire behandeling. De plenaire behandeling heeft nog niet plaatsgevonden.
Het bericht 'Onrust bij organisatie asielopvang' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Kunt u, naar aanleiding van de berichtgeving in de media1, de Kamer binnen een week informeren over de interne situatie bij het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA)?
Direct na de berichtgeving in de media over het COA ben ik in overleg getreden met de Raad van Toezicht van het COA en heb ik om opheldering gevraagd. De Raad heeft mij daarop op 19 september jl. laten weten te hebben besloten tot een gericht onderzoek naar de aanwezigheid van een angstcultuur, door onafhankelijk te laten onderzoeken waarom geen gebruik is gemaakt van de aanwezige mogelijkheden om klachten binnen de organisatie aan de orde te stellen. Ik hecht zeer aan een grondig en onafhankelijk onderzoek in het belang van alle betrokkenen. Dat de Raad van Toezicht dit direct heeft geïnitieerd na de NOS uitzending over de gestelde problemen vind ik een verstandig besluit. Het onderzoek zal worden verricht door de heer mr. R.J. Hoekstra. Ik zal uw kamer nader informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Het Nederlandse veto tegen de toetreding van Roemenie en Bulgarije tot Schengen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Nu tijdens het algemene overleg JBZ in de Tweede Kamer op 15 september 2011 de minister voor Immigratie en Asiel heeft aangegeven dat Nederland een veto zal uitspreken tegen de toetreding van Roemenie en Bulgarije tot het Schengengebied, is dit het definitieve standpunt van de Nederlandse regering of staat Nederland nog open voor alternatieve voorstellen die tijdens de aanstaande JBZ-Raad op tafel worden gelegd?
Tijdens de JBZ-raad van 22 september jl. heeft de regering het standpunt uitgedragen dat zij op dit moment onvoldoende vertrouwen heeft om in te kunnen stemmen met toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone. Zij is van mening dat enkel het voldoen aan de technische criteria niet voldoende is voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Nederland wil dat beide landen de noodzakelijke hervormingen doorvoeren op het terrein van een effectief en efficiënt functionerend justitieel stelsel en de bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit en dat ze deze hervormingen ook implementeren. De Commissie heeft in de CVM-rapporten van juli 2011 nog serieuze tekortkomingen geconstateerd op het gebied van de hervorming van de rechtsstaat.
Tijdens het AO JBZ-Raad van 15 september jl. heb ik dit standpunt toegelicht en middels het verslag van de JBZ-Raad bent u ingelicht over het verloop van de discussie in de Raad waarbij de Nederlandse inbreng ook is weergegeven.
Wat is uw reactie op het feit dat een grote meerderheid in het Europees Parlement voor de volgende stap in het toetredingsproces heeft gestemd?
Het EP is van mening dat enkel de technische criteria van het Schengenacquis moeten worden gewogen. Het kabinet is het daar niet mee eens. Afgaande op de inbreng van verschillende fracties in de Tweede Kamer tijdens het AO JBZ-Raad van 15 september is de conclusie gerechtvaardigd dat het standpunt van het kabinet wordt gesteund door een brede meerderheid in de Tweede Kamer.
Hoe verklaart Nederland, dat als enige land waarschijnlijk tegen zal stemmen, dat de meeste andere lidstaten wel voor toetreding van Bulgarije en Roemenië zijn? Op welke punten verschilt Nederland feitelijk met hen van mening?
Nederland en Finland zijn momenteel dezelfde mening toegedaan.
Ook Frankrijk en Duitsland zijn van mening dat Bulgarije en Roemenië meer moeten doen op het terrein van de hervorming van de rechtsstaat. Zij vinden daarom ook dat van volledige toetreding nog geen sprake kan zijn, maar zien mogelijkheden voor een gedeeltelijke toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Schengenzone.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen over de link tussen toetreding tot Schengen en de afspraken in het Coöperatie en Verificatie Mechanisme (CVM), waarin u aangeeft dat een structureel verband tussen beiden de goedkeuring van de toetredende landen behoeft en niet haalbaar lijkt?1
Ja, dat antwoord geldt nog steeds.
Op basis van welke rechtsgrondslag meent u nu dat het mogelijk is om de afspraken van het CVM wel in verband te brengen met toetreding en zelfs doorslaggevend te laten zijn voor de besluitvorming over de toetreding van beide landen?
In juridisch opzicht wordt er geen directe koppeling gelegd tussen artikel 4 van de Toetredingsakte van Roemenië en Bulgarije en het CVM. Het juridisch kader (artikel 4) bestaat uit twee hoofdelementen: het voldoen aan de technische voorwaarden, overeenkomstig de Schengenevaluatieprocedures, en een appreciatie door de Raad. In de Toetredingsakte is daartoe in de voorwaarde van een unaniem Raadsbesluit voorzien. Inherent daaraan is de mogelijkheid dat, op basis van appreciatie, de unanimiteit niet wordt bereikt. Nederland heeft juridisch gezien dus de ruimte om een eigen afweging te maken op basis van de vraag of er voldoende vertrouwen is om de binnengrenscontroles met Roemenië en Bulgarije op te heffen.
Kunt u uiteenzetten wat feitelijk uw bezwaren zijn tegen een alternatieve gedeeltelijke toetreding van beide landen?
Nederland moet kunnen vertrouwen op een goede implementatie en naleving van reeds aangenomen wetgeving en op het goed functioneren van de instituties die het Schengenaquis toepassen. Vooral corruptie moet consequent worden aangepakt om de integriteit van de grenscontroles te kunnen waarborgen. Hoewel Roemenië en Bulgarije vooruitgang hebben geboekt bij de aanpak van de corruptie, de werking van de rechtelijke macht en de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, maken de meest recente rapporten ook duidelijk dat er meer vooruitgang nodig is.
Het kabinet meent dan ook dat het nog te vroeg is onomkeerbare stappen te zetten in dit proces. Daarmee is partiële toetreding van Roemenië en Bulgarije op dit moment geen goede optie.
Zijn er alternatieve waarborgen / mechanismen voor u denkbaar die gedeeltelijke toetreding wel mogelijk zouden maken? Indien ja, welke? Indien nee, heeft u de mogelijkheden hiertoe verkend?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om, als partiële toetreding in de JBZ-Raad wordt voorgesteld, in ieder geval de mogelijkheden ervan te bezien alvorens u definitief uw standpunt verwoordt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederland al jaren een goede handelsrelatie met Roemenië en Bulgarije onderhoudt?
De Nederlandse relaties met Bulgarije en Roemenië zijn zeer breed, goed en intensief. Dat geldt in het bijzonder voor de economische relaties. Roemeense en Bulgaarse politici erkennen dat handhaving van deze goede relaties in Nederlands maar ook in Bulgaars en Roemeens belang zijn. Hoewel het principiële Nederlandse standpunt over Schengen voor hen een teleurstelling is, verwachten wij geen verschuiving in de Roemeense en Bulgaarse positie tegenover Nederland.
Welke gevolgen verwacht u van een Nederlands nee-stem, voor de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Roemenië en tussen Nederland en Bulgarije?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uiteenzetten wat de feitelijke gevolgen (weergegeven in cijfers) voor de Nederlandse export zullen zijn als deze landen nu niet kunnen toetreden tot Schengen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om de bovenstaande vragen binnen drie dagen en nog voor de aanstaande JBZ-Raad van 22 september 2011 te beantwoorden?
Tijdens het AO JBZ-Raad van 15 september jl. heeft een uitgebreide gedachtewisseling plaatsgevonden over dit onderwerp. De inbreng van de verschillende fracties is meegenomen bij het definitief vaststellen van het standpunt tijdens de JBZ-Raad. Deze vragen zijn derhalve niet beantwoord voor 22 september 2011.
Het onderzoek op basis waarvan een project voor ex-ama's is beëindigd |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Hans Spekman (PvdA), Tofik Dibi (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Leers legt onderzoek verkeerd uit»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de projectleider van CVO2, dat u op onjuiste wijze en onterecht de resultaten van het project voor perspectief voor ex-ama’s3 heeft vergeleken met de resultaten van de Dienst Terugkeer & Vertrek?
De vraag naar een vergelijking tussen de resultaten van het experiment Perspectief en de resultaten van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is bij het bepalen van de onderzoeksopzet voorgelegd aan het Wetenschappelijk Documentatie en Onderzoekscentrum (WODC). Omdat er volgens het WODC verschillende factoren zijn die een goede vergelijking verstoren, is in het onderzoek van een vergelijking afgezien. Dit is ook besproken in de stuurgroep van het experiment Perspectief.
Gelet hierop heb ik ook eerder aan uw Kamer gemeld dat een wetenschappelijk verantwoorde vergelijking nagenoeg onmogelijk is4. De factoren die een wetenschappelijk verantwoorde vergelijking verstoren heb ik beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 14 september jl.5 Ondanks deze onderzoekstechnische bezwaren hebben uw Kamer en de deelnemende gemeenten aangedrongen op een vergelijking. Daarop heb ik, in overleg met de bij het project betrokken gemeentelijke vertegenwoordiging en het WODC, gezocht naar een manier om toch een vorm van vergelijking mogelijk te maken. Het resultaat daarvan heb ik beschreven in mijn brief van 14 september jl., waarbij ik heb opgemerkt dat voorzichtigheid moet worden betracht bij het vergelijken van de resultaten van de DT&V met de resultaten van het experiment Perspectief.
Deelt u de mening dat de vergelijking mank gaat, aangezien er verschillende groepen ex-ama’s met elkaar worden vergeleken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het project van de steunpunten, wanneer een precieze vergelijking wordt gemaakt tussen de juiste groepen, zelfs beter scoort, vergeleken met de resultaten van de DT&V, op het gebied van terugkeer en voorkomen van illegaliteit?
Nee. Zoals ik heb geschreven in mijn antwoord op vraag 2 en 3 is een wetenschappelijk verantwoorde vergelijking van de verschillende resultaten niet goed mogelijk en kan er bijgevolg ook geen uitspraak worden gedaan over de uitkomst daarvan.
Bent u bereid alsnog een wetenschappelijk verantwoorde vergelijking te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, nu u op onjuiste wijze het onderzoek van CVO heeft geïnterpreteerd, uw conclusie dat het project van de gemeenten niet functioneert en slechte resultaten behaalt, niet langer gedragen wordt?
Nee, van een onjuiste interpretatie van het onderzoek van CVO is geen sprake. Mijn conclusie in de brief van 14 september jl. aan uw Kamer is gebaseerd op de resultaten die zijn beschreven in het onderzoeksrapport van het CVO. In dit rapport is vastgesteld dat het aantal deelnemers dat nog steeds in begeleiding is, en waarvoor geen resultaat is geboekt in termen van terugkeer of vergunningverlening, hoog is. Tegelijk is het aantal ex-amv’s dat met onbekende bestemming is vertrokken, beperkt gebleven, maar dit kan pas als een succes worden gekwalificeerd indien dit gepaard gaat met een vorm van resultaat of – in de termen van het experiment – een vorm van perspectief.
Een transparante benoeming van de vice-president van de Raad van State |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wanneer wordt de vacature voor vice-president van de Raad van State gepubliceerd?
Het kabinet verwacht dat de vacature binnen enkele weken kan worden gepubliceerd.
Zijn er al mensen actief benaderd met het oog op deze vacature?
Nee.
Wordt de vacature behalve in de Staatscourant ook nog in de reguliere dagbladen of vakbladen gepubliceerd? Zo nee, waarom niet? Wat zijn precies de bezwaren om dat niet te doen?
Nee. Artikel 2 van de Wet op de Raad van State geeft aan: «Vacatures worden in de Staatscourant gepubliceerd».
Wordt openbaar gemaakt wie zich kandidaat stellen voor de functie van vice-president?
Nee.
De vice-president wordt volgens artikel 2 van de Wet op de Raad van State benoemd op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar hoe gaat de selectieprocedure daaraan voorafgaand feitelijk in zijn werk? Wie doet de voorselectie? Wie voeren de selectiegesprekken? Wie heeft uiteindelijk de doorslaggevende stem in de keuze voor de meest geschikte kandidaat? Van welke adviseurs wordt gebruik gemaakt? Kunt u de procedure stap voor stap toelichten? Klopt het dat de regie van de wervings- en selectieprocedure bij uw ministerie ligt?
In artikel 2 van de Wet op de Raad van State is de procedure als volgt vastgelegd: «De vice-president en de leden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd». «Voor de benoeming van de vice-president wordt de Raad gehoord».
Heeft het Koninklijk Huis enige bemoeienis bij de benoeming van de vice-president? Betekent het feit dat Hare Majesteit de Koningin, Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje en Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Maxima der Nederlanden zitting hebben in de Raad van State ook dat zij op grond van artikel 2 Wet op de Raad van State worden gehoord voor de benoeming van de vice-president?
Na instemming van de ministerraad met de voordracht wordt het ontwerp-Koninklijke Besluit waarin de benoeming wordt geregeld, ter tekening aan de Koningin voorgelegd.
De uitspraak van het lid Wilders (PVV) dat een immigratiedaling van 50 procent zal plaatsvinden |
|
Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Hans Spekman (PvdA) |
|
Bent u bekend met de toespraak van de heer Wilders waarin hij stelt dat dankzij de PVV de immigratie van niet-westerse migranten tot 50 procent gereduceerd gaat worden?1 Wat is uw reactie op deze uitlating?
Ja.
Erkent u dat u heeft beloofd dan wel afgesproken u niet aan streefpercentages te conformeren? Zo ja, hoe verhoudt zich dit ten opzichte van de uitspraak van de heer Wilders? Zo nee, welke consequenties heeft deze belofte van de heer Wilders voor het huidige vreemdelingenbeleid?
Met de maatregelen in het regeerakkoord legt het kabinet een ambitieus pakket neer dat is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Het effect van de gecombineerde maatregelen zal zeer substantieel zijn, zo schat dit kabinet in. Daarbij geldt uiteraard een voorbehoud: de omvang van immigratie bepalen we niet alleen in Nederland. Migratie is van een groot aantal gecombineerde factoren afhankelijk met als gevolg dat een kwantitatieve meerjarige voorspelling niet goed mogelijk is.
Zoals het kabinet verschillende keren heeft aangegeven2 is er geen sprake van streefpercentages. Realisering van het gehele pakket aan maatregelen op het gebied van asiel en migratie zal feitelijk leiden tot een zeer substantiële daling van de instroom.
Hoe gaat u voorkomen dat de PVV dergelijke onjuiste uitspraken blijft doen? Deelt u de mening dat Nederland door dergelijke aannames en uitspraken van de gedoogpartner, die niet op het regeer- en gedoogakkoord gebaseerd zijn, imagoschade lijdt? Bent u het ermee eens dat door deze uitlating Nederland ten onrechte steeds meer bekend zal staan als een land dat de instroom van niet-westerse migranten met 50 procent gaat beperken? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
De PVV is verantwoordelijk voor de eigen uitspraken. Het kabinet voor het gevoerde beleid. Ik ben dan ook niet bang dat Nederland imagoschade lijdt. Ik ga ervan uit dat Nederland wordt beoordeeld op basis van het regeringsbeleid en de resultaten hiervan.
Deelt u de mening dat de door de heer Wilders genoemde verwachte immigratiedaling op geen enkele wijze wordt ondersteund door de huidige immigratieaantallen en de ontwikkeling daarvan in 2010 en 2011?
De instroomgegevens over het jaar 2010 zijn voor asiel circa 15 150. Voor de reguliere instroom 2010 betrof het circa 55 980 ingediende aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier.
Voor het eerste half jaar van 2011 bedragen deze cijfers naar verwachting voor een verblijfsvergunning asiel circa 7120 en voor een verblijfsvergunning regulier circa 26 920.
De cijfers van 2010 laten (nog) geen daling van de immigratie zien. Dat er nog geen daling zichtbaar is, is niet verwonderlijk aangezien de meeste maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord nog niet, of pas recent, in werking zijn getreden. De verwachting is dat het pakket aan maatregelen op de langere termijn wel tot een daling zal leiden. Daarbij geldt uiteraard een voorbehoud: de omvang van immigratie wordt niet alleen in Nederland bepaald. Migratie is van een groot aantal gecombineerde factoren afhankelijk met als gevolg dat een kwantitatieve meerjarige voorspelling niet goed mogelijk is.
Barrières bij het inhuren van kennismigranten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bedrijven: import vaklui te lastig»?1
Werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland doelen in dit artikel op een maatregel die is aangekondigd in de notitie Herziening Wav en die op 19 juni jl. in werking is getreden bij wijziging van de Vreemdelingencirculaire. De maatregel houdt in dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf of een verblijfsvergunning als kennismigrant kan toetsen of er sprake is van marktconform loon. De IND doet dit als er indicaties zijn dat er sprake is van misbruik.
Deze maatregel is onder meer tot stand gekomen omdat uw Kamer, onder andere bij motie van het lid Ulenbelt c.s. zijn zorgen heeft geuit over mogelijk misbruik van de kennismigrantenregeling, en heeft aangedrongen op een scherpere controle op de naleving van deze regeling.
Door middel van welke berekening wordt het marktconforme salaris vastgesteld? Hoe wordt daarin meegenomen dat een marktconform salaris – bijvoorbeeld bij krapte op de arbeidsmarkt – hoger kan zijn dan het cao-loon?
Met gegevens zoals de opleiding en kwalificaties van de kennismigrant, de functie van de kennismigrant en de geldende cao, kan het UWV beoordelen of het loon gebruikelijk is in de desbetreffende sector. De arbeidsvoorwaarden dienen marktconform te zijn. Dat wil zeggen dat beoordeeld wordt of het geboden loon voor de beoogde kennismigrant in verhouding staat tot het niveau dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is voor de betreffende functie. De werkgever wordt indien daar aanleiding toe bestaat, altijd in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de beloning marktconform is. Indien ingevolge de krapte op de arbeidsmarkt de lonen in een bedrijfstak hoger liggen dan de geldende cao, kan het voorkomen dat het marktconform salaris hoger is dan het cao-loon.
Hoe frequent is er in het verleden misbruik geconstateerd via onrealistisch hoge salarissen? Hoeveel aanvragen bij de kennismigrantenregeling zijn er tot op heden afgewezen op basis van de toets op de marktconforme betaling?
De Arbeidsinspectie is in het verleden situaties tegengekomen waarbij kennismigranten laag- of ongeschoold werk doen, waarvoor het (althans op papier) toegekende salaris buitenproportioneel is. Ook had de IND soms het vermoeden dat door het betalen van niet-marktconforme salarissen misbruik werd gemaakt van de kennismigrantenregeling. In dit verband verwijs ik naar de evaluatie van de kennismigrantenregeling die als bijlage is opgenomen bij de brief aan uw Kamer van 11 april 2011 over arbeidsmigratie van buiten de EU.
Sinds 19 juni jl. (het moment van invoering van de voorwaarde dat het salaris marktconform moet zijn) heeft de IND nog geen aanvragen om een verblijfsvergunning op deze grond afgewezen.
Is het doel van toetsing op een marktconform salaris het tegengaan van misbruik van de kennismigrantenregeling? Is dit hiervoor een proportioneel instrument? Deelt u de mening dat beleid tegen misbruik niet mag omslaan in protectionisme?
Kennismigranten hoeven maar aan één criterium te voldoen om in Nederland te mogen werken: als aan het looncriterium wordt voldaan worden verder geen voorwaarden gesteld, met uitzondering van de vreemdelingrechtelijke toets op openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Deze eenvoudige procedure mag echter niet uitnodigen tot oneigenlijk gebruik. Daarom is er behoefte aan een «veiligheidsklep» voor het geval er indicaties zijn dat het salariscriterium wordt misbruikt. Omdat de toets aan het marktconforme loon slechts in uitzonderingssituaties plaatsvindt, namelijk alleen bij vermoeden van misbruik, is dit middel niet disproportioneel of protectionistisch.
Op basis waarvan zijn de toelatingsgrenzen van 50 183 euro en 37 121 euro voor werknemers jonger dan 30 jaar vastgesteld? Kunt u een overzicht geven van de verhouding van deze grenzen in Nederland tot die in andere OESO-landen gecompenseerd voor Purchasing power parity (PPP)?
Het inkomenscriterium bedraagt circa anderhalf maal het modale inkomen. Voor kennismigranten jonger dan 30 jaar is een lager inkomenscriterium genomen omdat nieuwkomers op de arbeidsmarkt meestal nog weinig werkervaring hebben en daardoor een lager salaris verdienen.
Landen hebben verschillende toelatingsprocedures voor kennismigranten. De OESO-landen Canada, Nieuw-Zeeland, Australië en Amerika bijvoorbeeld werken niet met salariscriteria maar met een puntensysteem. De bij de OESO aangesloten Europese landen met een nationale kennismigrantenregeling kennen veelal een opleidingscriterium naast een salariscriterium.
Hoe verhoudt dit alles zich tot het rapport «Hoofdkantoren naar de top» over het vestigingsklimaat in Nederland waarin wordt gepleit voor een soepele toelating van kennismigranten?
De Nederlandse economie is gebaat bij de komst van kennismigranten. In de bedrijfslevenbrief «Krachtig naar de top» zijn twee maatregelen aangekondigd om kennismigratie naar Nederland te bevorderen. Er zal ten eerste een pilot worden ingesteld om de toelating van kortverblijvende kennismigranten, een toenemende doelgroep onder de kennismigranten, te vereenvoudigen (topgebied hoofdkantoren). Ten tweede zal worden nagegaan of de toelating van arbeidsmigranten voor functies in de creatieve industrie beter gefaciliteerd kan worden (Topsector creatieve industrie).
Wilt u met VNO-NCW en MKB-Nederland in gesprek gaan over de geconstateerde knelpunten bij de kennismigrantenregeling? Kunt u de Kamer hierover op de hoogte stellen?
Ja.
Het bericht 'PVV verzamelt privégegevens journalisten' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht1 dat de Partij Voor de Vrijheid van journalisten – in opdracht van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Bescherming (DKDB) – het Burgerservicenummer (BSN) zou vragen als vereiste voor het bijwonen van persconferenties?
Ja.
Is de strekking van dit artikel juist? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de PVV op verzoek van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Bescherming (DKDB) van het Korps Landelijke Politiediensten gegevens vraagt aan bezoekers van bijeenkomsten. Het gaat daarbij om partijbijeenkomsten en persconferenties, waarbij toegangscontrole is in verband met de beveiliging van de heer Wilders.
Bij bewaken en beveiligen staat het veilig en ongestoord functioneren van de te beveiligen persoon voorop. Bij een publiek optreden van de te beveiligen persoon in een afgesloten gebied of ruimte kunnen door bepaalde vormen van toegangscontrole, waaronder een screening vooraf van de deelnemers, eventuele veiligheidsrisico’s eerder in beeld worden gebracht zodat kan worden gezorgd voor een maximale bewegingsvrijheid van de heer Wilders. Om deze reden zijn persoonsgegevens van bezoekers noodzakelijk. Indien er op basis van naslag van deze persoonsgegevens sprake is van een mogelijk risico voor de veiligheid van de heer Wilders, dan adviseert de DKDB aan de PVV de betrokken bezoeker niet toe te laten. Er worden daarbij geen nadere gegevens over de betrokken persoon verstrekt. Het is vervolgens aan de partij om de bezoeker wel of niet uit te nodigen.
In artikel 2, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is bepaald dat die wet niet van toepassing is bij de uitvoering van de politietaak. Onder de politietaak wordt ook het waken voor de veiligheid van personen begrepen.
Het BSN is een doelmatig middel om de verstrekte gegevens te verifiëren. De DKDB als onderdeel van de politie is bevoegd dat nummer te gebruiken (artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer).
De gegevens werden via de PVV opgevraagd omdat dit de meest doelmatige manier is voor alle betrokken partijen: zowel voor de deelnemer, als voor de organisator en de DKDB. Voor de goede orde wil ik nog benadrukken dat de betrokkenen de gegevens vrijwillig verstrekken.
Inmiddels heb ik er voor gekozen dat er voortaan geen Burgerservicenummers meer via de PVV worden opgevraagd, maar zal ik samen met de DKDB een meer transparante werkwijze opstellen.
Welke regels gelden in dergelijke gevallen voor het opvragen van het BSN?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom in dit geval wel – of juist geen – sprake is van strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen zijn er rijksbreed genomen naar aanleiding van de «tik op de vingers» door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu voor het vragen om een BSN bij het verstrekken van de Rijkspas?
Rijksbreed zijn geen maatregelen genomen. Het Cbp heeft op 8 februari jongstleden aan de minister van Infrastructuur en Milieu een last onder dwang opgelegd voor het gebruik van het BSN bij de uitgifte van een Rijkspas aan medewerkers. Het ministerie heeft naar aanleiding hiervan het BSN verwijderd van het scherm, waarop de gegevens van de aanvrager van een Rijkspas werden vergeleken met de gegevens op diens wettelijk identiteitsbewijs.
Daarnaast heeft de minister van Infrastructuur en Milieu een bezwaarschrift ingediend bij het Cbp, alsmede het verzoek om het geschil voor te leggen aan de bestuursrechter. Op 7 september 2011 heeft de bestuursrechter uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties hebben besloten niet in beroep te gaan. Dit heeft tot gevolg, dat de Rijksdienst het BSN niet voor de Rijkspas en de bedrijfsvoering zal gebruiken. Het Cbp is geïnformeerd over het besluit om niet in beroep te gaan.
Bedrijven die de privacy schenden |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bedrijven negeren privacyregels»?1
Ja.
Bent u bekend met het beeld dat geschetst wordt in het artikel, dat organisaties inzage moeten geven maar dit zelden doen? Acht u dit wenselijk?
Ik kan niet uit eigen gegevens bevestigen dat de inzageverplichting door bedrijven op grote schaal niet wordt nageleefd. Uiteraard acht ik het onwenselijk als bedrijven hun wettelijke plicht om inzage te geven niet naleven.
Wat gaat u doen om te zorgen dat alle organisaties zich wat betreft inzageverzoeken aan de wet zullen houden? Welke pro-actieve maatregelen heeft u hierbij voor ogen?
Het CBP heeft in 2007 doelbewust gekozen voor een strategie die primair gericht is op handhaving op die gebieden waar sprake is van ernstige overtredingen van de privacywetgeving die grote groepen burgers raken. Indien sprake is van ernstige overtredingen van het recht op inzage die ook voldoen aan de andere criteria van het CBP, kan het CBP besluiten hiertegen op te treden. Het CBP biedt daarnaast algemene voorlichting via zijn websites en via het telefonisch spreekuur dat burgers elke werkdag kunnen bellen. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder.
Wat vindt u van de niet-actieve rol van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in het proces van inzage? Zou de dienstverlening van het CBP weer uitgebreid moeten worden tot particulieren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het CBP de mogelijkheid moet krijgen om een boete op te leggen aan bedrijven en instanties die bovengenoemde verzoeken incorrect en/of gebrekkig afhandelen?
Het kabinet is, zoals aangekondigd bij brief van 29 april 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 761, nr. 1), voornemens om het CBP de bevoegdheid te geven bestuurlijke boetes op te leggen. Ten aanzien van welke bepalingen uit de Wbp de bestuurlijke boete kan worden opgelegd moet nog worden bepaald.
Zou het CBP een richtsnoer uit moeten brengen voor bedrijven en organisaties waarin de plichten van bedrijven en organisaties in het kader van een inzageverzoek worden verduidelijkt?
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder. Het past mij daarom niet om uitspraken te doen over wat het CBP wel of niet zou moeten doen in het kader van zijn toezichthoudende taak.
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheid tot bemiddeling door het CPB zoals bedoeld in artikel 47 Wet bescherming persooonsgegevens (Wbp) op dit moment een wassen neus is zolang bemiddeling door het CBP door een bedrijf of instantie naast zich neergelegd kan worden en dat aan het oordeel van het CBP meer gewicht moet worden toegekend?
Bemiddeling is niet het enige instrument dat het CBP ter beschikking staat. Het CBP stelt prioriteiten met het oog op de beschikbare middelen en maakt zelfstandig een afweging bij het bepalen van de inzet van handhavingsinstrumenten. De inzet van handhavingsinstrumenten door het CBP hangt mede af van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud en de strekking van de overtreden norm en de daarbij betrokken belangen. Het oordeel van het CBP zal overigens meer gewicht krijgen indien de boetebevoegdheid die het kabinet voornemens is het te geven, in werking is getreden.
De Eindrapportage Spelregels Interbestuurlijke Informatie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een limitatieve opsomming geven van de controles die naar aanleiding van de Eindrapportage Spelregels Interbestuurlijke Informatie1 niet of minder vaak uitgevoerd zullen worden?
De spelregels gelden sinds 1 mei 2011. Deze recente invoering maakt het op dit moment niet mogelijk het precieze effect van de spelregels te meten. Wel verwacht ik dat de spelregels zowel leiden tot verlichting van de lasten bij rijk en medeoverheden als tot het beschikbaar komen van de juiste informatie om aan de ministeriële verantwoordelijkheid te kunnen voldoen. De commissie die de spelregels heeft ontwikkeld, bestaande uit onder andere diverse ministeries, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Gemeentesecretarissen, gemeenten en een provincie, deelt dit beeld met mij. Deze verwachting baseer ik op een toets van de spelregels aan casuïstiek, die is uitgevoerd voordat de spelregels van kracht zijn gegaan.
Uit de toets bleek dat de spelregels zorgen voor een verlaging van de ervaren lasten, en tevens voor een kwantitatieve lastendaling. Onder andere op het gebied van ICT, wanneer bij nieuw of te wijzigen beleid de informatievoorziening aan de voorkant (tijdens de beleidsontwikkeling) wordt gestroomlijnd. Hierdoor zijn geen schaduwsystemen of provisorische aanpassingen meer nodig.
Een ander voorbeeld is de verantwoording van de specifieke uitkeringen op basis van het door medeoverheden gehanteerde baten en lasten stelsel in plaats van het kasstelsel. Op grond van de spelregels dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij horizontaal beschikbare gegevens.
Het overleg, tijdens de formulering van de informatievraag, over ieders verantwoordelijkheid en het stroomlijnen van beschikbare informatie, wordt door alle partijen als zeer nuttig en noodzakelijk ervaren. De spelregels zijn leidend bij dergelijke overleggen over gewijzigde of nieuwe taken voor medeoverheden.
De spelregels worden de komende tijd toegepast op alle nieuwe wet- en regelgeving van invloed op medeoverheden, waaronder de aankomende decentralisaties, en zullen daar hun waarde tonen.
Het gebrekkige openbaar register voor nevenfuncties van rechters |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeken van het Financieele Dagblad naar het niet melden van nevenfuncties door rechters?1
Ja.
Erkent u dat het voor het vertrouwen in de rechtspraak van groot belang is dat mensen kunnen controleren of de rechter geen belangen heeft die strijdig kunnen zijn met een onafhankelijk oordeel?
Ja.
Wat is uw reactie op de rechters die, ook na aandringen van de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, verzuimen hun nevenfuncties te melden?
Ik acht het – evenals de Raad voor de rechtspraak – van groot belang dat het nevenfunctieregister actueel en volledig is. Rechters zijn verplicht om hun nevenfuncties op te geven (artikel 44 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Zij kunnen op die verantwoordelijkheid worden aangesproken door het gerechtsbestuur, dat het register van nevenfuncties dient bij te houden.
Om de openbaarheid van nevenbetrekkingen van rechters te versterken en daarmee het vertrouwen in de onpartijdigheid en integriteit van de rechterlijke macht te vergroten, is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren ingediend, dat voorziet in een uitgebreidere regeling van de melding en registraties van nevenfuncties. Dit wetsvoorstel is aanhangig bij de EK (Kamerstukken I, vergaderjaar 2007/08, 29 937, A).
Klopt het dat niemand actief controleert of de rechters ook daadwerkelijk al hun nevenfuncties melden? Zo ja, geeft de actuele situatie naar uw mening aanleiding om hier strakker op toe te zien en zo nodig disciplinaire straffen uit te delen?
De gerechtsbesturen wijzen de rechters op hun plicht om hun nevenfuncties op te geven, maar zij hebben over het algemeen geen zicht op welke nevenfuncties ontbreken in het register. Om de gerechtsbesturen meer mogelijkheden te geven om het niet melden van nevenfuncties te bestraffen, voorziet het hiervoor genoemde wetsvoorstel er ook uitdrukkelijk in dat rechters kunnen worden ontslagen als zij zich, na een voorafgaande waarschuwing, wederom schuldig maken aan overtreding van de wettelijke bepalingen van nevenfuncties.
Welke maatregelen gaat u, danwel de Raad voor de Rechtspraak, treffen om het register van nevenfuncties zo spoedig mogelijk volledig te maken, te uniformeren (de hoeveelheid informatie over de nevenfunctie verschilt sterk per rechter), meer transparant te maken en te allen tijde actueel te houden?
De Raad voor de rechtspraak heeft, naar aanleiding van de berichten in het FD van 25 mei en 4 augustus jongstleden, de presidenten gevraagd er zorg voor te dragen, dat de registraties volledig en actueel zijn.
Het hiervoor genoemde wetsvoorstel dat aanhangig is bij de EK, voorziet in een uitgebreidere regeling van de melding en registratie van gegevens van nevenbetrekkingen. Ter aanvulling van de huidige regeling bevat de voorgestelde nieuwe regeling onder meer een bepaling die voorschrijft welke gegevens over een nevenbetrekking dienen te worden gemeld en in het register moeten worden opgenomen en de wettelijke verplichting om zowel de kennisgevingen als het register jaarlijks te actualiseren. Dit zal naar mijn mening een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van de uniformiteit, de transparantie en de actualiteit van het register van nevenfuncties.
De termijn voor een beslissing van het Openbaar Ministerie |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de tijd die het Openbaar Ministerie (OM) nodig heeft gehad – negen maanden – om tot een oordeel te komen over de vraag of agenten, die betrokken waren bij een incident te Hellevoetsluis op 23 oktober 2010, vervolgd zouden moeten worden ter zake van de dood van een te water geraakte, onder invloed van drugs verkerende man? Had dit sneller gekund en gemoeten, mede in aanmerking nemend de belasting die het in onzekerheid verkeren voor de betrokken agenten opleverde? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek in een dergelijke zaak doorgaans enkele maanden in beslag neemt. In deze zaak is hier enige tijd bijgekomen doordat de verzending van de schriftelijke opdracht aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor de sectie en het toxicologisch onderzoek en de benoeming van deskundigen door de rechter-commissaris door een miscommunicatie niet direct heeft plaatsgevonden. Het NFI was op basis van een mondelinge opdracht al wel gestart met het onderzoek en was in afwachting van de schriftelijke bevestiging. Toen dit duidelijk werd, zijn de stukken alsnog verstuurd. Het Openbaar Ministerie heeft de betrokkenen tussentijds geïnformeerd over de voortgang in de zaak en de reden van de vertraging.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het zich ervan bewust is dat het zowel voor de betrokken agenten als de nabestaanden van belang was om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de zaak en dat het de ontstane vertraging betreurt. Ik sluit mij daarbij aan.
Welke maatregelen neemt u om te verzekeren dat het OM in dergelijke zaken sneller een beslissing over het al dan niet vervolgen neemt?
De medewerkers van het betrokken parket en de Rijksrecherche zijn nogmaals gewezen op de juiste wijze van verzending van stukken voor de opdrachtverlening aan het NFI en de benoeming van deskundigen. Daarbij is tevens de afspraak gemaakt dat het parket in het vervolg in dergelijke zaken beter toezicht houdt op de juiste verzending van stukken aan het NFI en de voortgang van de opdrachten die bij het NFI zijn uitgezet. Er is voor mij geen aanleiding nadere maatregelen te nemen.
Het voorstel van de Europese Commissie inzake EU PNR |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn over het gebruik van passagiersgegevens voor het voorkomen, opsproren, onderzoeken en vervolgens van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (EU PNR)? 1
Ja.
Kunt u de stelling uit de «explanatory memorandum» van het voorstel, dat Nederland wetgeving heeft voor het verzamelen en verwerken van PNR-gegevens en/of het gebruik van PNR-gegevens aan het testen is, verder toelichten?2 Kunt u preciseren hoe PNR-gegevens in Nederland worden verzameld, getest en/of gebruikt?
Ten aanzien van de vragen 2 en 3:
Op dit moment wordt in Nederland (beperkt) gebruik gemaakt van PNR-gegevens door de Koninklijke Marechaussee, de Douane en de AIVD. In dit verband verwijs ik naar het BNC-fiche over deze concept-richtlijn (TK 2010–2011, 22 112, nr. 1149), alsmede naar de brief van de Minister van Justitie d.d. 11 november 2008 (TK 2008–2009, 23 490 en 22 112, nr. 531), waarin is uiteengezet op welke wijze in Nederland gebruik wordt gemaakt van passagiersgegevens door de verschillende organisaties. In aanvulling hierop merk ik het volgende op.
Koninklijke Marechaussee
De Koninklijke Marechaussee maakt bij de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en bij de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet opgedragen taken gebruik van passagiersgegevens.3
De officier van justitie vordert in individuele gevallen, voornamelijk op grond van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering, PNR-gegevens bij luchtvaartmaatschappijen. De Koninklijke Marechaussee geeft uitvoering aan een dergelijke vordering door de gegevens op te vragen. Deze PNR-gegevens worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. Dit betreft onderzoeken waarbij sprake is van een concrete verdenking van ernstige strafbare feiten.
Verder kan de Koninklijke Marechaussee als toezichthouder in het kader van de Vreemdelingenwet en op basis van de artikelen 5:11, 5:13 en 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht PNR-gegevens opvragen bij luchtvaartmaatschappijen. Dit laatste in verband met het leggen van claims bij luchtvaartmaatschappijen voor het vervoer van onjuist gedocumenteerde of ongedocumenteerde vreemdelingen in het kader van de sanctietoepassing. Het opvragen gebeurt ook voor deze doeleinden per individueel geval. De PNR-gegevens worden verwerkt in weigeringen en processen verbaal die worden opgemaakt per individueel geval.
Douane
De Douane maakt voor haar controletaken al enige jaren gebruik van PNR-gegevens. Het opvragen en raadplegen van PNR-gegevens is gegrond op in het Communautair Douanewetboek (Verordening (EEG) nr. 2913/92) en de Algemene douanewet (Stb. 2008, 111) aan de douaneautoriteiten toegekende bevoegdheden. Het Communautair Douanewetboek verplicht de douaneautoriteiten om hun controles te baseren op door middel van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken uitgevoerde risicoanalyses.
PNR-gegevens worden gebruikt ten behoeve van de controle op goederen die door reizigers worden vervoerd. Op deze wijze is de Douane in staat om meer gericht te controleren. Analyse en controle zijn gericht op het onderkennen van met name aan het reisgedrag gerelateerde gegevens, die aanleiding kunnen zijn tot een nader onderzoek, gericht op de mogelijke aanwezigheid bij de betrokkenen van aan beperkingen, verboden of heffingen onderworpen goederen.
Ten behoeve van de analyse van vooraf geselecteerde risicovluchten worden in het voor de douane toegankelijke deel van systemen van de luchtvaartmaatschappijen PNR-gegevens door middel van de «pull-methode» geraadpleegd. Er wordt gezocht naar ongebruikelijke (reis)patronen. Pas na een «hit» worden ter identificatie van de betreffende reiziger diens persoonsgegevens gebruikt.
AIVD
De AIVD is op grond van de WIV 2002 bevoegd passagiersgegevens te verwerken met inachtneming van de eisen die daaraan bij of krachtens de WIV 2002 zijn gesteld. Dit betekent dat de verwerking van gegevens slechts plaatsvindt in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid en voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de wettelijke taken die aan de AIVD zijn toebedeeld. Reisgegevens vormen een essentieel onderdeel van het inzichtelijk maken en het duiden van (inter-) nationale dreiging.
Passagiersgegevens en grenstoezicht
Het aantal reizigers via de lucht neemt als gevolg van de globalisering komende jaren jaarlijks fors toe. Dit kan er zonder maatregelen toe leiden dat de wachtrijen en wachttijden oplopen. Om de doorloopsnelheid van de passagier te bevorderen en tegelijkertijd de veiligheid te verbeteren, wordt gezocht naar een efficiënter en meer risicogericht grenstoezicht. Tijdige passagiersinformatie maakt het mogelijk het overgrote deel van de reizigers, die geen risico vormen vanuit een oogpunt van veiligheid en grenstoezicht, snel de grens te laten passeren. Een kabinetsvisie ten aanzien van het gebruik van passagiersgegevens ten behoeve van het grenstoezicht is in voorbereiding en zal u naar verwachting dit najaar kunnen worden toegezonden.
Op basis van welke rechtsgrondslag worden er in Nederland PNR-gegevens verzamel, getest en of gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze doorgifte van PNR-gegevens getoetst door het College bescherming persoonsgegevens op conformiteit met nationale en Europese wetgeving betreffende bescherming persoonsgegevens?
Koninklijke Marechaussee:
Er is feitelijk geen sprake van doorgifte van PNR-gegevens, maar van een vordering op grond van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek of de Vreemdelingenwet/Algemene Wet Bestuursrecht in het kader van het vreemdelingentoezicht.
De verwerkingsgrondslag voor PNR-gegevens is te vinden in de Wet Politiegegevens (Wpg). Het College Bescherming Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de Wpg door de Koninklijke Marechaussee.
Douane:
Ja, het College bescherming persoonsgegevens heeft kennis genomen van de werkmethode van de Douane en heeft geen aanleiding gevonden om hiertegen bezwaar te maken.
AIVD:
De verwerking van gegevens – zowel persoonsgegevens als andere gegevens – door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, AIVD en MIVD, is uitputtend geregeld in de WIV 2002. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is daarop niet van toepassing; dat is in artikel 2, lid 2, sub a, van de Wbp bepaald. Dat houdt ook in dat het College bescherming persoonsgegevens geen rol heeft als toezichthouder waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Met de inwerkingtreding van de WIV 2002 voorziet de wet echter in een afzonderlijke, onafhankelijke en gespecialiseerde toezichthouder, te weten de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Deze commissie ziet mede toe op de rechtmatige verwerking van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en brengt van haar toezichtsactiviteiten rapportages uit.
Waarom loopt u vooruit op de geplande EU-afspraken over het gebruik van PNR-gegevens?
Van vooruitlopen is geen sprake. De ontwerp EU PNR-richtlijn beoogt het Europese wettelijke kader te creëren voor het verwerken en opslaan van PNR-gegevens ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Deze EU-richtlijn is nog niet vastgesteld. Op basis van huidige nationale wettelijke bevoegdheden (zie ook het antwoord op vraag 3) bestaat een (beperkte) mogelijkheid voor verschillende overheidsinstanties om van de PNR-gegevens van deze luchtvaartmaatschappijen gebruik te maken.
Kunt u toelichten of op dit moment luchtvaartmaatschappijen worden verplicht passagiersgegevens over te dragen aan de grensbewakingsautoriteiten? (zie bijgevoegde attachment – NL Carrier Notification Letter). Wat wordt er precies bedoeld met passagiersgegevens? Om welke gegevens en welke velden uit de PNR gaat het? Acht u dit in lijn met richtlijnen van het International Air Transportation Association (IATA)? Acht u dit in lijn met Europese regels inzake gegevensbescherming?
Koninklijke marechaussee
U verwijst in uw vraag naar de Nederlandse Carrier Notification Letter d.d.11 juli 2011. In deze brief wordt gesproken over het vorderen van passagiersgegevens. Het gaat hier echter om API-gegevens die worden opgevraagd door de Koninklijke Marechaussee en niet om PNR-gegevens. Zie voor wat betreft het gebruik van PNR-gegevens de antwoorden op de vragen 2 en 3. Ten aanzien van de API-gegevens bericht ik u als volgt.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen luchtvaartmaatschappijen op vordering van de grenstoezichtsautoriteiten worden verplicht om passagiersgegevens te verzamelen en te verstrekken. Deze wettelijke bepaling is een implementatie van Richtlijn 2004/82/EU van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om een beperkt aantal passagiersgegevens door te geven (de zogenaamde «API-richtlijn»). Volgens deze richtlijn is het voor een doeltreffende bestrijding van illegale immigratie en betere grenscontroles van essentieel belang dat alle lidstaten een regeling invoeren waarbij de verplichtingen worden vastgesteld die gelden voor luchtvervoerders die passagiers naar het grondgebied van de lidstaten vervoeren.
Sinds de implementatie van de API-richtlijn in de vreemdelingenwetgeving zijn tot op heden in Nederland nog slechts op beperkte schaal API-gegevens verstrekt en verwerkt. In 2009 is een pilot-project van start gegaan, waarbij KLM op grond van artikel 4, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, API-gegevens verstrekt aan de Koninklijke Marechaussee met betrekking tot de inkomende vluchten vanaf 12 bestemmingen.
De nu gevraagde API-gegevens zijn de minimale gegevens conform de Richtlijn 2004/82/EG, te weten: nummer en aard van het reisdocument, nationaliteit, volledige naam, geboortedatum, plaats van binnenkomst in de EU en gegevens over vervoermiddel alsmede tijd van vertrek en aankomst en het totaal aantal passagiers en het eerste instappunt. Het betreft een deel van de informatie die terug te vinden is op het machine-leesbare deel van het paspoort van de passagier, aangevuld met informatie over de desbetreffende vlucht.
Op basis van de ervaringen ten aanzien van de pilot met KLM is geconcludeerd dat door het tevoren ontvangen van passagiersgegevens efficiënter kan worden opgetreden door de grensautoriteiten. Daarmee kan doeltreffender worden opgetreden tegen passagiers die gesignaleerd staan of een verhoogd risico kunnen vormen, terwijl meer passagiers sneller en soepeler – zonder wachttijden of ondervragingen – de grens kunnen passeren. Op grond van deze ervaringen is besloten om vanaf 1 januari 2012 aan luchtvaartmaatschappijen die vluchten uitvoeren op 27 specifieke bestemmingen, die uit het oogpunt van illegale immigratie als risicovol worden aangemerkt, de verplichting op te leggen om API-gegevens te verstrekken. Per brief van 11 juli j.l. zijn de luchtvaartmaatschappijen hierover geïnformeerd. Zoals ook al in de brief van 11 juli 2011 is aangegeven, zal voor de wijze waarop de gegevens worden verstrekt worden aangesloten bij de «Guidelines on Advance Passenger Information», die mede zijn opgesteld door IATA.
Het gebruik van API-gegevens is conform de vereisten neergelegd in de API-richtlijn en de Europese regels inzake gegevensbescherming.
Douane:
Het volgende kan worden vermeld ten aanzien van het gebruik van de Douane. In de door de Nederlandse Douane toegepaste methodiek worden de in systemen van de luchtvaartmaatschappijen voorhanden PNR-gegevens geraadpleegd: er is geen sprake van het overdragen van passagiersgegevens. De te raadplegen PNR-gegevens betreffen alleen de door de passagier aan de luchtvaartmaatschappij verstrekte gegevens, zoals die ook zijn opgenomen in de bijlage bij de Guidelines on Passenger Name Record (PNR) van de International Civil Aviation Organization (ICAO), document 9944. IATA onderschrijft deze ICAO Guidelines, evenals de Wereld Douane Organisatie. De Europese regels inzake gegevensbescherming worden door de douane nageleefd als onderdeel van de verplichting tot geheimhouding uit het Communautair douanewetboek, waarbij kan worden verwezen naar specifieke bepalingen inzake gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/45/EG en Verordening 45/2001.
Worden deze gegevens opgeslagen? In welke vorm, voor hoelang en wie toegang heeft tot deze gegevens?
Koninklijke Marechaussee
Voor wat betreft de API-gegevens geldt dat deze door de desbetreffende luchtvaartmaatschappij worden verstrekt aan de autoriteit die belast is met het grenstoezicht, te weten de Koninklijke Marechaussee. De Koninklijke Marechaussee verwerkt deze gegevens in het kader van de wettelijke taak ten aanzien van het grenstoezicht en het tegengaan van illegale immigratie, zoals in artikel 4 van de Vreemdelingenwet is bepaald. Deze gegevens worden, in lijn met de eisen gesteld in de API-richtlijn, door de Koninklijke Marechaussee slechts zeer tijdelijk bewaard. Op grond van artikel 2.2b van het Vreemdelingenbesluit 2000 dient de Koninklijke Marechaussee deze gegevens binnen 24 uur te vernietigen. Uitsluitend in die concrete gevallen dat de Koninklijke Marechaussee de gegevens later nog nodig heeft voor de uitoefening van haar taken mogen de gegevens langer worden bewaard.
Indien in concrete gevallen PNR-gegevens worden gevorderd door de officier van justitie dan blijven deze gegevens bewaard zolang het onderzoek duurt en/of nodig is voor de strafrechtelijke vervolging. De PNR-gegevens worden verwerkt in processenverbaal die worden opgemaakt per individueel geval. Bij het verwerken van de gegevens is de Wpg het wettelijk kader.
Douane
De geraadpleegde PNR-gegevens van de geselecteerde vluchten worden door de Douane niet opgeslagen, behoudens in die gevallen waarin een controle is ingesteld en/of wanneer een ingestelde controle tot corrigerende maatregelen heeft geleid. De gegevens worden ten behoeve van de verwerking van de analyse gedurende een korte tijd (maximaal 2 maal 24 uur) na raadpleging vastgehouden en zijn uitsluitend toegankelijk voor die Douane-medewerkers die uit hoofde van hun functie toegang moeten hebben.
AIVD
De AIVD is in het kader van zijn wettelijke taakuitvoering bevoegd (persoons)gegevens (en dus ook passagiersgegevens) te verwerken. Onder verwerken wordt ook het opslaan van gegevens begrepen. Hierbij worden de eisen die bij of krachtens de WIV 2002 zijn gesteld in acht genomen. Toegang tot deze gegevens is beperkt tot medewerkers van de AIVD die uit hoofde van hun functie toegang moeten hebben
Wat wordt bedoeld met «een vordering»? Hoe vaak is een vordering tot het doorgeven van PNR-gegevens uitgegeven? Hoe breed zijn dergelijke vorderingen geformuleerd? Bent u van mening dat met de genoemde vorderingen in feite een systematische doorgifte van PNR gegevens tot stand is gebracht?
In de brief van 11 juli jl. waarnaar u verwijst in vraag 6 en die, zoals eerder aangegeven, betrekking heeft op API-gegevens, wordt gesproken over «een vordering». Het gaat hier om het begrip «vordering», zoals dat is opgenomen in artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en die een zelfde betekenis heeft als het begrip vordering in de artikelen 5:16 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het niet een vrijblijvend verzoek betreft, maar een opdracht waaraan gevolg dient te worden gegeven. In artikel 184 Wetboek van Strafrecht is het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering van een toezichthouder of opsporingsambtenaar strafbaar gesteld.
Daarnaast kennen we de «vordering» van het Openbaar Ministerie waarmee, op basis van onder meer artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, PNR-gegevens worden gevorderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De vordering wordt door de officier van justitie gegeven aan (in dit geval) de betrokken luchtvaartmaatschappij. De verkregen gegevens worden ter waarheidsvinding opgevraagd en aan een bepaalde zaak gekoppeld door middel van een proces verbaal.
In 2010 heeft het Openbaar Ministerie ongeveer 9500 keer gegevens gevorderd (in het kader van ca.700–800 strafrechtelijke onderzoeken). Het gaat daarbij – afhankelijk van de zaak – om boekingsgegevens en/of vluchtgegevens en/of bagagegegevens en/of passagiersgegevens. Bij toepassing van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering kan niet gesproken worden over «systematische doorgifte van PNR-gegevens» nu het hier telkens om een vraagstelling per afzonderlijke casus is. Dit beeld wordt bevestigd als de genoemde aantallen opvragingen worden geplaatst in het totaal van de passagiers die jaarlijks via de nationale luchthaven reizen.
In het kader van de Vreemdelingenwet/Algemene wet bestuursrecht zijn ongeveer 100 keer PNR-gegevens opgevraagd. De strekking van het opvragen, zoals de Koninklijke Marechaussee dat in een individueel geval doet, is het verkrijgen van de historische gegevens over (bijvoorbeeld) een reisroute die een vliegtuig of passagier heeft gevolgd. Daarbij worden passagierslijsten opgevraagd waarop staat welke passagiers aan boord van de vlucht hebben gezeten, en de bijbehorende boekingsgegevens waarop informatie voorkomt van de personen die op een bepaalde vlucht hebben gezeten. Ook hierbij is geen sprake van systematische doorgifte van PNR-gegevens.
De uitspraak van de rechter dat het mobiel grenstoezicht in strijd is met de Schengengrenscode |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbanken in Roermond en Maastricht die beide onlangs hebben geoordeeld dat het mobiele grenstoezicht zoals dat nu wordt uitgevoerd het effect heeft van een grenscontrole en daarmee in strijd is met artikel 21 van de Schengengrenscode?1
Deze uitspraken, waarin is geoordeeld dat de onlangs gewijzigde wet- en regelgeving2. nog steeds niet voldoet aan de Europese regels, zijn mij bekend. Naar mijn mening geeft de gewijzigde regelgeving echter voldoende invulling aan de eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op dit principiële punt heb ik hoger beroep ingesteld. Hoewel de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een voorlopige uitspraak een voor mij gunstig oordeel heeft gegeven, ben ik nog in afwachting van een definitief oordeel.
Hoeveel illegalen heeft de Koninklijke Marechaussee sinds de invoering van het mobiel toezicht begin juni 2011 tot op heden aangehouden? Wat is de precieze samenstelling van deze groep mensenen uit welke landen zijn zij afkomstig?
In de maanden juni en juli 2011 zijn door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) in totaal 224 personen aangetroffen personen aangetroffen die niet konden aantonen dat zij rechtmatig verblijf in Nederland hadden, bij controles op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet 2000. Mij is niet bekend wat de precieze samenstelling is van bedoelde groep mensen. Deze informatie wordt niet centraal geregistreerd. Enkel in individuele dossiers wordt hierover informatie opgenomen.
In welke mate heeft het ingestelde toezicht tot op heden bijgedragen aan de andere doelen van het grenstoezicht, namelijk de bestrijding van drugs en terrorisme?
Het mobiel toezicht wordt door de KMar uitgevoerd als onderdeel van het binnenlands toezicht in de grensstreek met België en Duitsland en het toezicht op luchthavens. Grenstoezicht, zoals gedefinieerd in de Schengengrenscode, is enkel toegestaan aan de buitengrenzen van het Schengengebied. Hiervan is in de door u genoemde gevallen geen sprake. Het mobiel toezicht door de KMar heeft daarnaast als doel het bevorderen van de veiligheid in de grensstreek en het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit. Daarbij gaat het om de aanpak van onder andere overtredingen in het kader van de Opiumwet, de Wet Wapens en Munitie, dan wel mensensmokkel, mensenhandel, documentfraude en verdachte hoeveelheden geld.
Erkent u dat het grenstoezicht met name wordt ingezet om te zoeken naar illegale vreemdelingen?2 Zo nee, op grond van welke feiten blijkt dat het toezicht niet alleen voor dit doeleinde wordt gebruikt? Zo ja, van welk gedrag of van welke specifieke omstandigheden is volgens u sprake die een risico op aantasting van de openbare orde met zich brengen, waardoor extra grenscontroles binnen het Schengengebied gerechtvaardigd zijn?
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op het mobiel toezicht uitgevoerd door de KMar in de grensstreek met België en Duitsland, is inderdaad één van de belangrijke doelen van dit toezicht het tegengaan van illegaal verblijf na grensoverschrijding, zoals ook blijkt uit de wettelijke bevoegdheid neergelegd in artikel 50 van de Vreemdelingenwet om verscherpt toezicht te houden in de grensstreek. Deze wettelijke bevoegdheid die is overgenomen uit artikel 19 van de Vreemdelingenwet 1964 zoals deze geldig was tot 1 april 2001 waarna zij is vervangen door het huidige artikel 50, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000, doet recht aan de bijzondere situatie in de grensstreek waar het inkomende reizigersverkeer een verhoogde kans op illegale migratie meebrengt en zich bovendien de zeldzame mogelijkheid voordoet om illegaal verblijf in Nederland te bestrijden direct nadat deze een aanvang neemt. De wet stel niet verplicht dat er sprake is van een bepaald gedrag of van specifieke omstandigheden voor de toepassing van deze toezichtsbevoegdheid.
Daarnaast is een belangrijk bijkomend doel van dit toezicht het bevorderen van de veiligheid in de grensstreek en het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit. Bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit richt het mobiel toezicht zich op de bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel en identiteitsfraude. Daarmee levert het mobiel toezicht, naast het bestrijden van illegaliteit, een belangrijke bijdrage aan de veiligheid en het opsporen en vervolgen van personen in verband met strafbare feiten.
Het bericht dat de politie op straat vingerafdrukken afneemt en controleert |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de politie vingerafdrukken op straat kan afnemen en meteen online kan controleren?1
Nee. De minister voor Immigratie en Asiel en de minister van Veiligheid en Justitie hebben goedkeuring gegeven aan enkele proefprojecten («leertuinen»; zie ook het antwoord op vraag 5) om agenten en marechaussees in staat te stellen hun werk – binnen de grenzen van de wetgeving – efficiënter en sneller uit te voeren. Daarin wordt onderzocht of een aantal activiteiten dat tot dusver alleen op het bureau kan worden uitgevoerd, ook op straat kan worden uitgevoerd. Het gaat om drie soorten activiteiten: het verifiëren van de identiteit, het inwinnen van informatie, zoals openstaande straffen en de verblijfsstatus, en het digitaal uitschrijven van bekeuringen.
Wie kan onder welke omstandigheden worden gevraagd zijn of haar vingerafdrukken te geven ten behoeve van controle?
In het kader van het vreemdelingentoezicht is het geoorloofd op straat vingerafdrukken af te nemen (zie verder het antwoord op de vragen 6 en 7).
Welke database dan wel databases worden gebruikt om de vingerafdrukken te verifiëren?
Voor het uitvoeren van het toezicht op vreemdelingen kunnen op straat genomen vingerafdrukken van vreemdelingen worden geverifieerd in de Basisvoorziening vreemdelingen (BVV) en in het Visum Informatiesysteem (VIS), nadat dit door de Europese Commissie in gebruik is genomen.
Waarvoor worden de ingescande vingerafdrukken gebruikt? Wat gebeurt er na controle met de ingescande vingerafdrukken?
Vingerafdrukken van vreemdelingen die op straat zijn genomen, worden gebruiktvoorhet verifiëren van de identiteit. Dat wil zeggen: online wordt nagegaan of de persoon van wie de vingerafdrukken genomen zijn, reeds bekend is in de BVV. Als het antwoord positief is, worden de gegevens van betrokkene getoond en kan de toezichthoudende ambtenaar op basis van die informatie besluiten hoe verder te handelen. Indien het antwoord negatief is (betrokkene is nog niet bekend in de BVV), zal de toezichthoudende ambtenaar eveneens, maar dan zonder te beschikken over nadere gegevens van betrokkene, moeten besluiten hoe verder te handelen. In beide gevallen zullen de vingerafdrukken die voor de verificatie op straat genomen zijn, niet langer bewaard worden dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij genomen zijn, dat is: de verificatie op dat moment. Wel zal het noodzakelijk zijn informatie vast te leggen over het feit dat de desbetreffende handelingen uitgevoerd zijn. Deze informatie zal worden bewaard zolang dit noodzakelijk is voor een eventuele verantwoording achteraf (bv. in een gerechtelijke procedure). In de proeftuinen zal worden nagegaan of in de gebruikte systemen – onbedoeld – sporen van vingerafdrukken achterblijven.
Hoeveel agenten, en van welke korpsen, beschikken op dit moment over een apparaat waarmee vingerafdrukken kunnen worden afgenomen en gecontroleerd? Op basis van welke wet- of regelgeving kan de politie om vingerafdrukken vragen ten behoeve van controle?
Op dit moment worden nog geen vingerafdrukken op straat genomen. Hiermee wordt naar verwachting gestart in november 2011. Voor de «leertuinen» worden in totaal 115 Blackberry's aangeschaft en 50 randapparaten. De randapparaten maken – in combinatie met de Blackberry's – het scannen van documenten en van vingerafdrukken mogelijk. De «leertuinen» worden komend najaar en komende winter gehouden in de korpsen Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond, Hollands Midden en Noord-Oost-Gelderland, het laatstgenoemde korps in samenwerking met de Koninklijke Marechaussee. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 6.
Op basis van welke wet- of regelgeving en onder welke voorwaarden mogen vreemdelingen worden gevraagd om vingerafdrukken te geven ten behoeve van controle op illegaal verblijf?
Artikel 54, eerste lid onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van vreemdelingen kan worden voorzien in een verplichting tot het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie.
Dit is nader uitgewerkt in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In artikel 4.45, onder b, is bepaald dat de medewerking van de vreemdeling, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel c, bestaat uit: «het zich laten fotograferen en het laten afnemen van vingerafdrukken, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar, belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, gegronde reden bestaat». Het niet kunnen tonen van een geldig identiteitsbewijs is een gegronde reden. Artikel 11 van Verordening (EG) Nr. 2725/2000 van 11 december 2000 betreffende de instelling van «Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken, verplicht de lidstaten om vingerafdrukken te nemen van vreemdelingen die illegaal in de lidstaat verblijven. De vingerafdrukken mogen alleen worden gebruikt om na te gaan of betrokkene reeds eerder een asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend. Indien blijkt dat een illegale vreemdeling in een andere EU-lidstaat een asielverzoek heeft ingediend dan is die lidstaat verplicht de illegle vreemdeling over te nemen.
Artikel 20 van Verordening (EG) Nr. 767/2008 van 9 juli 2008 geeft mogelijkheden tot het gebruik van het Visuminformatiesysteem (VIS) ten behoeve van het vreemdelingentoezicht voor de houders van visa kort verblijf. Dat betekent dat bij illegaal verblijf het VIS kan worden geraadpleegd.
Met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens zijn Richtlijn 95/46/EG en de Wet bescherming persoonsgegevens kaderstellend.
Is deze vorm van controle, waarbij biometrische gegevens worden afgenomen en gecontroleerd, getoetst aan de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, op grond waarvan is geconcludeerd dat deze afname en controle bij wet toelaatbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangegeven dat de opslag van vingerafdrukken op dit moment vanwege de stand van de techniek niet geschikt is om te gebruiken voor verificatie en om dezelfde reden opslag niet bruikbaar is voor identificatie?2 Zo ja, hoe verhoudt deze constatering van uw ambtsgenoot zich tot de toestemming die u heeft verleend aan de politie om op straat vingerafdrukken af te nemen en te controleren?
Ja. De beslissing die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangekondigd in zijn brief van 26 april 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 25 764, nr. 46) betreft de vingerafdrukken die worden opgenomen bij de aanvraag van een Nederlands reisdocument (paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten). De proef in de «leertuinen» staat daar helemaal los van. De vingerafdrukken die van vreemdelingen genomen gaan worden, zullen immers niet worden vergeleken met de vingerafdrukken die zijn genomen bij de aanvraag van een Nederlands reisdocument, maar met de vingerafdrukken van vreemdelingen die reeds zijn opgeslagen in de BVV. Ook worden de vingerafdrukken die van vreemdelingen op straat genomen gaan worden, niet vastgelegd of geregistreerd, maar enkel gebruikt om een snelle check uit te voeren of betrokkene reeds bekend is. In tegenstelling tot de reisdocumenten is er dus sprake van een reeds bestaande verzameling vingerafdrukken van vreemdelingen. Als het gaat om de stand van de techniek in relatie tot de kwaliteit van de vingerafdrukken is een van de doelen van de «leertuinen» nu juist om te onderzoeken of mobiele toepassingen met betrekking tot de vingerafdrukken überhaupt mogelijk zijn, ook gelet op de kwaliteit.
Bent u ervan op de hoogte dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toegezegd dat de opslag van vingerafdrukken nog deze zomer wordt stopgezet?3 Zo ja, bent u op grond van de genoemde constateringen en beslissing bereid om de proef van de politie per direct stil te leggen en de Kamer hierover nader te informeren?
Ja. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8, staat dat echter los van de «leertuinen» die met onze toestemming worden voorbereid zoals geschetst in het antwoord op vraag 1. Er is geen reden om die nu stop te zetten.
Het bericht dat in Rotterdam een gezichtsscanner is geïnstalleerd bij een juwelier |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gezichtsscanner herkent je feilloos»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de installatie van een gezichtsscanner bij een juwelier in Rotterdam?
Ik ben groot voorstander van de pilot zoals die in Rotterdam loopt. Het is van belang om in de aanpak van overvalcriminaliteit nieuwe instrumenten te testen die een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen en bestrijden van overvallen.
Wie hebben op welke wijze inzicht in de door de camera geregistreerde gegevens?
Op dit moment wordt in Rotterdam een pilot gedaan met Fotoswitch. Deze pilot loopt tot begin 2012. In het kader van deze pilot worden de effectiviteit en (technische) haalbaarheid van het instrument onderzocht. Ook de privacyaspecten worden daarbij bezien. Hoewel ik hoopvolle verwachtingen heb van het instrument, wacht ik graag de uitkomsten van de pilot af alvorens hierover een oordeel uit te spreken.
Zijn de geregistreerde biometrische gegevens van zowel de camera als de politiedatabase voldoende beschermd? Waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de privacy van het winkelend publiek voldoende is gewaarborgd? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u van plan stappen te ondernemen om de privacy te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Is materiaal van de gezichtsscan bruikbaar als bewijsmateriaal in de rechtszaal? Zo ja, op welke gronden? Zo nee, bent u van plan wetgeving op dit terrein te introduceren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht de negatieve gevolgen van het verhogen van de leges voor de economie |
|
Boris van der Ham (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Klopt het dat studenten van buiten de Europese Unie die in Nederland willen studeren al met ingang van 1 juli 2011 33% meer aan leges moeten betalen voor verblijf in Nederland?1
Nee, het is niet juist dat de stijging in alle gevallen 33% bedraagt.
Het is juist dat leges met ingang van 1 juli 2011 omhoog zijn gegaan. De leges bedragen vóór respectievelijk na 1 juli 2011:
voor een mvv-aanvraag € 433 resp. € 600
voor een aanvraag verblijfsvergunning met mvv € 188 resp. € 300
voor een aanvraag verblijfsvergunning zonder mvv € 433 resp. € 600
voor de verkorte mvv-procedure € 250 resp. € 300.
Volledigheidshalve verwijs ik hier tevens naar het antwoord op vragen 7 en 8.
Welk doel wilt u met de verhoging van de leges voor studenten bereiken en op welke wijze is daarbij rekening gehouden met de toegankelijkheid van Nederland voor studenten uit landen van buiten de Europese Unie?
De legesverhoging van 1 juli jl. is bedoeld om de kostendekkendheid van de leges te vergroten. De toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs is onderdeel geweest van de overwegingen bij de legesverhoging. Het kabinet is van mening dat de toegankelijkheid van Nederland voor studenten van buiten de EU niet in gevaar komt door de legesverhoging. Voor deze studenten, die hun studie en verblijf geheel zelf financieren, blijven de kosten van de leges immers een klein deel van de totale kosten.
Kunt u concreet aangeven wat deze verhoging, mede bezien vanuit het huidige economische klimaat, betekent voor het aantal studenten dat van buiten de Europese Unie naar Nederland komt?
Nee. Een oorzakelijk verband tussen migratiegegevens en de hoogte van de leges is vrijwel onmogelijk vast te stellen, omdat op migratiegegevens meerdere factoren van invloed zijn. De verwachting is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, dat de legesverhoging niet van invloed zal zijn op het aantal studenten dat van buiten de EU naar Nederland komt.
In uw brief d.d. 27 juni jl.2 verwijst u naar een van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)-advies uit 2008 over de belemmerende werking van de toenmalige tarieven op de komst van kennis- en arbeidsmigranten naar Nederland, maar op grond van welke concrete aanname of constatering bent u van mening dat dit advies voor 2011 nog steeds houdbaar is en in het bijzonder voor studenten nu geen belemmerende werking zal hebben?
Uit het ACVZ-advies komt naar voren dat studenten vooral de leges die gelden voor een wijziging van het verblijfsdoel, € 433 (nu € 600), als zeer hoog ervaren, zeker in vergelijking met de leges voor een aanvraag om een verlenging van de verblijfsvergunning, die € 52 (nu € 150) bedragen. Onder het modern migratiebeleid wordt de verblijfsvergunning voor studie verleend voor de duur van de studie (met een maximum van vijf jaar) en mag de student ook binnen de looptijd van de vergunning van studierichting of -instelling veranderen. Na inwerkingtreding van het modern migratiebeleid zal daardoor het aantal wijzigingen en verlengingen fors afnemen, waarmee aan het vorengenoemde bezwaar tegemoet wordt gekomen.
Daarnaast zouden studenten volgens het ACVZ-advies het onredelijk vinden dat voor een korte periode van verblijf hetzelfde bedrag aan leges dient te worden betaald als voor een lange periode van verblijf. De in het kader van de verlening van een verblijfsvergunning te toetsen voorwaarden zijn echter in beide gevallen hetzelfde. Gelet hierop wordt geen onderscheid gemaakt in het legestarief.
De VSNU, de HBO-Raad, het ISO en de LSVb hebben in een gezamenlijke brief aangegeven dat zij van mening zijn dat de legesverhoging de toegang tot het Nederlands hoger onderwijs onaantrekkelijker maakt. Ik verwacht echter dat de kansen die het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs biedt en de kwaliteit van dat onderwijs een doorslaggevende rol spelen bij het maken van de keuze om in Nederland te studeren. Daarnaast vindt overleg plaats met de universiteiten en HBO-instellingen.
Wanneer het gaat om arbeids- en kennismigranten, heb ik van werkgevers, noch van migranten signalen ontvangen dat de legesverhoging voor deze categorieën migranten belemmerend zal werken. De constatering in het ACVZ-advies dat de leges als een gegeven worden beschouwd, lijkt dan ook nog steeds houdbaar.
Hoeveel moet het verhogen van de leges voor studenten volgens u opleveren?
Met de huidige aantallen studenten levert de verhoging van de leges studie ruim € 1 miljoen op.
Op welke wijze zijn buitenlandse studenten over de gewijzigde tarieven geïnformeerd?
De buitenlandse studenten zijn geïnformeerd via de websites van de IND en de Nuffic en via de onderwijsinstellingen zelf, die de directe contacten onderhouden met de individuele studenten. De onderwijsinstellingen, die de aanvragen namens de studenten indienen en via automatische incasso de leges voor hen betalen, en andere betrokken partijen zijn geïnformeerd via een gezamenlijk nieuwsbericht van de IND en de Nuffic.
Wat vindt u van de constatering van de HBO-Raad en de VSNU dat de termijn tussen aankondiging en invoering van de legesverhoging te kort is geweest om studenten goed te kunnen informeren over de veranderingen?
Ja. Ik realiseer me dat de betrokkenen pas zeer kort van tevoren zijn geïnformeerd over de legesverhoging. Om tegemoet te komen aan mogelijke problemen van onderwijsinstellingen zal de IND coulant omgaan met aanvragen waarbij de student reeds vóór 1 juli jl. de leges had betaald aan de onderwijsinstelling, dan wel reeds een afspraak heeft gemaakt bij de IND om een aanvraag in te dienen. In deze gevallen geldt dat ook als de aanvraag wordt ingediend op of na 1 juli 2011, met het oude legesbedrag genoegen wordt genomen.
Bent u voornemens om eventuele problemen voor studenten die door de snelle invoering zijn ontstaan, te ondervangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Kamer een half jaar en een jaar na invoering, resp. in januari 2012 en op 1 juli 2012, te informeren over de effecten van de legesverhoging op migratie, waaronder op buitenlandse studenten? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om de Kamer te informeren. Via de Rapportage Vreemdelingenketen die uw Kamer halfjaarlijks wordt toegezonden, wordt uw Kamer op de hoogte gebracht van onder andere ingewilligde aanvragen om verblijf voor studie. Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het nader inzichtelijk maken van een oorzakelijk verband tussen migratiegegevens en de hoogte van de leges echter vrijwel onmogelijk, omdat op migratiegegevens ook andere factoren van invloed zijn. Het staat derhalve niet vast dat de genoemde effecten zich laten vaststellen. Wel ben ik echter bereid de instroomcijfers naast het bijbehorende legesbedrag voor studenten te leggen om te bezien of een verband waarneembaar is.
Het bericht dat een Brits advertentiebedrijf een database heeft met profielen van vrijwel alle Nederlanders die online zijn |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «We zitten allemaal in de Nieuwe Grote Database»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vaststelling dat het Britse advertentiebedrijf WPP een database heeft met profielen van vrijwel alle Nederlandse internetgebruikers?
Het is een feit dat er bedrijven zijn die persoonsgegevens verzamelen met het doel om gedragsgericht te kunnen adverteren ten behoeve van derden. Ik verwijs verder naar de antwoorden van mij respectievelijk de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en mij op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nrs. 1220 en 2427).
Wat is uw reactie op het concentreren van deze profielen in één database onder het beheer van één organisatie? Welke risico’s kleven aan de opslag en het concentreren van deze gegevens?
Ik kan niet oordelen over de specifieke verwerking van (persoons)gegevens door het in het bericht (De Pers, 3 juli 2011) genoemde bedrijf WPP. Dat is voorbehouden aan de bevoegde toezichthouders. In zijn algemeenheid geldt dat de concentratie van veel persoonsgegevens op één plek onder beheer van één organisatie specifieke en stringente maatregelen vereist in lijn met de vigerende wet- en regelgeving.
Hoe verhouden de activiteiten van deze organisatie zich tot de Wet bescherming persoonsgegevens? Acht u het wenselijk dat al deze persoonsgegevens zonder ondubbelzinnige toestemming verzameld worden?
Gegeven de omstandigheid dat WPP volgens het bericht een Brits bedrijf is, mag ervan uit worden gegaan dat de eventuele verwerking van (persoons)gegevens primair wordt beheerst door het gegevensbeschermingsrecht van het Verenigd Koninkrijk. De Wet bescherming persoonsgegevens zou mede van toepassing kunnen zijn als WPP over een vestiging in Nederland zou beschikken en in deze vestiging in het kader van de activiteiten van WPP persoonsgegevens zouden worden verwerkt. In elk geval vloeit uit de EU-privacyrichtlijn voort dat ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene niet de enige rechtvaardigingsgrond is voor het verwerken van persoonsgegevens. Er zou ook sprake kunnen zijn van een noodzaak tot verwerking van persoonsgegevens die voortvloeit uit een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke dat in concreto opweegt tegen het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene. Of daarvan daadwerkelijk sprake is, staat ter beoordeling van de bevoegde toezichthouders.
Bent u van mening dat de privacy van Nederlandse burgers in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy van de burgers te beschermen?
Als sprake is van het verwerken van persoonsgegevens van Nederlandse burgers door WPP, raakt dat de privacy van deze burgers. Het is ter beoordeling van de bevoegde toezichthouders of daarbij sprake is van een verwerking in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
Hoe lang mogen bedrijven zoals WPP en Xaxis verzamelde gegevens bewaren? Wie houdt hier toezicht op?
Er bestaan geen wettelijke maximumbewaartermijnen voor de in het bericht genoemde gegevens. WPP en Xaxis moeten deze bewaartermijnen zelf vaststellen. De bevoegde toezichthouders in het Verenigd Koninkrijk en andere in aanmerking komende landen houden toezicht op de rechtvaardiging van de bewaartermijnen en de naleving daarvan.
Wat is het effect van het eventueel door de Eerste Kamer aannemen van de «cookiewet» (32 549) voor dergelijke activiteiten van bedrijven als Xaxis?
De voorliggende wettekst, waaronder de zogenaamde «cookiewet», regelt dat voor het plaatsen of uitlezen van gegevens in de randapparatuur van een gebruiker toestemming is vereist van die gebruiker, waarbij voorafgaand aan die toestemming duidelijke en volledige informatie moet worden verstrekt aan de gebruiker. Dit impliceert dat wanneer organisaties in de toekomst in het kader van het opbouwen van een database gegevens van gebruikers opslaan op of uitlezen van de eindapparatuur van die gebruikers, de bedrijven verplicht zijn de gebruikers hiervoor om toestemming te vragen voorafgegaan door duidelijke en volledige informatie.
Hoe verhouden de activiteiten van bedrijven als WPP zich tot de door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij de behandeling van de wijziging van de Telecomwet (32 549) (bepleitte) zelfregulering bij het gebruik van cookies voor onder meer behavioural advertising?
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft tijdens de behandeling van de wijziging van de Telecommunicatiewet aangegeven zelfreguleringinitiatieven van de markt – in lijn met het Europese kader en als aanvulling op de wettelijke bepalingen – een goede ontwikkeling te vinden. De(ze) ontwikkeling(en) doen zodoende niets af aan het feit dat organisaties zich aan de (gewijzigde) bepalingen in de Telecommunicatiewet moeten houden.
Het artikel ‘Amerika graait in Europese clouddata’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amerika graait in Europese clouddata»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de autoriteiten van de VS zich met beroep op de Patriot Act toegang verschaffen tot persoonsgegevens opgeslagen op EU-grondgebied, door bedrijven met hoofdzetel in de VS?2 3
Het kan niet worden uitgesloten dat de relevante Amerikaanse wetgeving (zoals bijvoorbeeld 18 U.S.C. § 2703) een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. De desbetreffende wetgeving bevat geen bepalingen met betrekking tot de territoriale reikwijdte. Bovendien is het bekend dat Amerikaanse wetgeving niet zelden uitgaat van een ruime opvatting over de bescherming van Amerikaanse belangen en Amerikaanse staatsburgers. Vorderingen om toegang te krijgen tot persoonsgegevens worden doorgaans uitgevaardigd in de vorm van een rechterlijk bevel, soms na toetsing door een Grand Jury. Daarbij kan ter bescherming van onderzoeksbelangen degene tot wie het bevel zich richt worden verboden daarover enige mededeling aan derden te doen. Het niet naleven van die verplichting is met straf bedreigd. Mede om die reden is mij niet bekend of en hoe vaak de Amerikaanse autoriteiten dergelijke vorderingen hebben gedaan ten aanzien van binnen de EU opgeslagen gegevens, buiten de gebieden waarvoor een specifieke regeling bestaat, zoals passagiersgegevens en gegevens over het betalingsverkeer.
Bent u bekend met de verklaring van de Europese Commissie dat binnen de EU opgeslagen persoonsgegevens vallen onder de EU Richtlijn Bescherming Persoonsgegevens 95/46 en dat bij de Europese Commissie niet bekend is dat de VS desalniettemin bij de in VS jurisdictie gevestigde hoofdzetels van bedrijven in de EU opgeslagen persoonsgegevens opvragen, als verwoord in punt 5?4
Ik ben bekend met deze antwoorden d.d. 27 juli 2007 van de Europese Commissie op schriftelijke vragen van Europarlementslid In ’t Veld.
Kunt u toelichten waarom deze praktijk niet bekend was en waarom dit bij het genoemde onderzoek in 2007 niet aan het licht is gekomen? Zijn er op dit moment bij u gevallen bekend waarbij bedrijven, gevestigd in Nederland maar met een hoofdkantoor in de VS, verzoeken krijgen van Amerikaanse autoriteiten tot het inzien van persoonsgegevens? Zo ja, welke? Zo nee, bent u van plan om het College Bescherming Persoonsgegevens in te schakelen om uit te zoeken of en zo ja welke bedrijven zulke verzoeken krijgen van Amerikaanse autoriteiten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is niet betrokken geweest bij het genoemde onderzoek in 2007. Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn ook thans geen gevallen bekend van bedrijven met een hoofdkantoor in de Verenigde Staten die door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die zijn eigen onderzoeksagenda vaststelt. Het is daarom niet aan mij te bepalen of zij hier onderzoek naar (zullen) doen.
Bent u van mening dat op deze wijze feitelijk de EU wetgeving betreffende de bescherming van persoonsgegevens wordt uitgeschakeld door extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land?
Feit is dat de extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land ertoe kan leiden dat bedrijven in de EU op bepaalde aspecten geconfronteerd worden met een conflict van plichten. Dat is mogelijk ook hier aan de hand. Het gaat echter te ver om te stellen dat het hele Europese stelsel voor de bescherming van persoonsgegevens hierdoor wordt uitgeschakeld.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze situatie te corrigeren en om juridische duidelijkheid te scheppen voor bedrijven en burgers over de bescherming van persoonsgegevens opgeslagen binnen de EU?
Het conflict van plichten dat kan ontstaan ten gevolge van de toepassing van Amerikaanse wetgeving is niet beperkt tot Nederland, maar treft alle lidstaten van de EU op vergelijkbare wijze. Het ligt daarom op de weg van de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden in overleg met de Amerikaanse autoriteiten. De Europese Commissie is van deze problematiek op de hoogte.
Het bericht dat ouders hun kinderen bespioneren |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Spionage via iPhone» en «Bespioneer je kind»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het mogelijk is met behulp van eenvoudig te verkrijgen software vanaf de iPhone of de iPad te spioneren op een computer?2
Ik wil vooropstellen dat kinderen het recht hebben op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid. Ouders dragen de eerste verantwoordelijkheid om dit recht van het kind te realiseren met inachtneming van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. Kinderen hebben op dit terrein bepaalde rechten. Hier staat tegenover dat ouders ook de plicht hebben om hun kinderen te behoeden voor misstappen. De techniek is tegenwoordig zo ver gevorderd dat ook via speciale software het doen en laten van anderen op internet gevolgd kan worden. De vraag is hoe ouders daarmee omgaan. Het gaat om het vinden van een goede balans; het vinden van een evenwicht tussen privacy en veiligheid. De overheid dient de rechten en verantwoordelijkheden van de ouders voor de begeleiding van hun kinderen naar volwassenheid te respecteren. De overheid faciliteert de ouders daarbij door hen te informeren hoe zij met internet in relatie tot hun kinderen kunnen omgaan. Ik verwijs daarbij naar bijvoorbeeld de website www.mijndigitalewereld.nl.
De overheid is slechts gelegitimeerd om in te grijpen in een concrete situatie wanneer ouders hun verantwoordelijkheid niet (meer) naar behoren vervullen. De Raad voor de Kinderbescherming zal dan eerst deze situatie moeten onderzoeken.
Wat is uw reactie op het bericht dat ouders een scala aan mogelijkheden hebben om hun kinderen te bespioneren via mobiele telefoons en computers?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het College bescherming persoonsgegevens dat artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind ouders en voogden geen recht geeft om hun kinderen ongevraagd te bespioneren? Zo nee, waarom niet?4
Artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) garandeert dat een kind niet mag worden onderworpen aan een willekeurige of onrechtmatige inmenging in, onder meer, zijn of haar privé-leven of zijn of haar correspondentie. Deze rechten zijn echter niet absoluut. Uit artikel 18 IVRK vloeit voort dat ouders ook de plicht en het recht hebben om hun kinderen te behoeden voor misstappen. Dat kan onder omstandigheden met zich brengen dat ouders een zekere supervisie kunnen of moeten uitoefenen op de manier waarop een kind communiceert met anderen, wanneer dat in het belang is van het kind. De manier waarop die supervisie plaatsvindt en de middelen waarvan ouders zich daarbij bedienen moeten voldoen aan de gebruikelijke eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het is niet aan mij te beoordelen of het gebruik van bepaalde software in dat kader wel of niet geoorloofd is.
Deelt u tevens de mening van de Nationale Ombudsman dat kinderen recht hebben op briefgeheim? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze kunnen kinderen die bespioneerd worden bezwaar maken tegen deze activiteiten van ouders en voogden? Ziet u hier een rol voor de Kinderombudsman weggelegd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Indien een kind van mening is dat zijn of haar recht op privacy geschonden wordt door deze activiteiten van ouders of voogden, dan is het belangrijk dat een kind zijn ongenoegen hierover kan bespreken met zijn ouders of voogden. Het verdient de voorkeur om meningsverschillen tussen ouders en kinderen op een laagdrempelige manier op te lossen binnen het gezin. Een familielid, leerkracht, hulpverlener of een andere vertrouwenspersoon kan daarbij zo nodig een rol spelen. Indien de meningsverschillen tussen het kind en ouders/voogden blijven bestaan en niet naar tevredenheid opgelost kunnen worden, heeft het kind de mogelijkheid om aan de rechtbank te verzoeken om een bijzonder curator te benoemen, die in en buiten rechte, een oplossing kan proberen te vinden voor de belangenstrijd tussen ouders/voogd en kind. De bijzonder curator kan het kind daarbij vertegenwoordigen en zijn of haar belangen behartigen. Er is in deze geen rol weggelegd voor de Kinderombudsman, omdat klachten van kinderen over ouders/voogden en de verzorging/opvoeding door ouders/voogden niet vallen binnen het terrein waarop de Kinderombudsman bevoegd is op te treden.
Bent u van plan stappen te ondernemen om ongewenste privacyschendingen van ouders ten opzichte van hun kinderen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen neemt u?
Zie antwoord vraag 2.