Het afzwakken van de ambitie om in 2025 wereldleider proefdiervrije innovatie te zijn |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het waar dat u de landelijke ambitie om in 2025 wereldleider te zijn op het gebied van proefdiervrije innovatie heeft afgezwakt (van wereldleider naar voorloper en minder strikte definiëring van het jaartal 2025)?1 2
Ik heb de ambitie niet afgezwakt. Wel heb ik met diverse partners die cruciaal zijn voor een versnelling van de gewenste transitie gezocht naar een passende formulering voor deze belangrijke opgave. Deze is als volgt geformuleerd: «Nederland als voorloper in de internationale transitie met proefdiervrije innovatie». De ambitie is wat mij betreft daarmee niet verminderd. Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 7 juni jl. heb ik gezegd dat Nederland zelfs eerder voorloper kan zijn in de transitie dan in 2025.
Kunt u toelichten waarom u dit niet heeft gerapporteerd aan de Kamer?
Ik heb zowel in mijn brief d.d. 1 juni jl. aan de Kamer als in de bijlage «Filosofie en werkwijze Transitie Proefdiervrije Innovatie» de huidige formulering van de ambitie met u gedeeld. Bovendien hebben wij in het AO van 7 juni jl. gesproken over deze ambitie. Naar nu blijkt, constateer ik dat wellicht een uitgebreidere toelichting op deze herformulering goed zou zijn geweest.
Kunt u uitleggen waarom u de ambitie heeft afgezwakt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 en ook naar de uitleg in mijn brief d.d. 11 december jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 86). Ik wil benadrukken dat het van belang is voor het welslagen van de versnelling van de transitie om een beweging op gang te brengen. Daarvoor is een haalbare ambitie waar mensen zich mee kunnen identificeren, een eerste vereiste. De huidige formulering van de ambitie voorziet hierin.
Is het afzwakken van de ambitie een gevolg van onvoldoende prioriteit vanuit uw ministerie en/of andere betrokken ministeries? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 en vraag 3.
Is het afzwakken van de ambitie een gevolg van onvoldoende financiering vanuit uw ministerie en/of andere betrokken ministeries? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief d.d. 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 336, nr. 85), waarin ik de kosten van TPI in 2018 heb geschetst (de totale uitgaven TPI liggen nog iets onder het beschikbare maximumbedrag voor proceskosten) en de investeringen van direct betrokken partners in onderzoek proefdiervrije innovatie. Verder breng ik onder uw aandacht dat er in de samenleving meer partijen zijn die aan alternatieven en proefdiervrije innovatie werken, zoals bedrijven, universiteiten en universitair medische centra.
Hoe voorkomt u dat de ambitie hierdoor verwatert?
De ambitie verwatert niet, omdat mijn inzet evenals die van de TPI-partners3 op geen enkele wijze veranderd is. Alle betrokkenen zetten zich in voor een versnelling van de transitie, maar lopen tevens tegen de realiteit aan en zullen zich met die realiteit – gewenst of niet – moeten verhouden. Voor de inhoud van de realiteit per domein refereer ik aan het rondetafelgesprek d.d. 14 september 2017 in uw Kamer, waarin de mogelijkheden en onmogelijkheden rond proefdiervrije innovatie naar voren zijn gebracht door de door uw Kamer gehoorde stakeholders.
Kunt u de overgebleven ambitie concretiseren (inclusief tijdpad en tussendoelen), zodat kan worden bepaald of Nederland op schema loopt met het behalen van de ambitie? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het AO van 7 juni jl. heb ik hier uitgebreid over gesproken met uw Kamer en heb ik u uitgelegd dat de TPI-partners en ik werken aan versnelling van de transitie proefdiervrije innovatie. Het in gang zetten en waar dat al kan bestendigen van structurele veranderingen pak ik met partners aan via zogenaamde vernieuwingsnetwerken. Inmiddels zijn er tien vernieuwingsnet-werken en projecten actief in verschillende domeinen. Hiermee stimuleren we dat relevante professionals en organisaties geïnspireerd raken en gefaciliteerd worden om in beweging te komen. Via de vernieuwingsnetwerken ontstaat inzicht in welke innovaties mogelijkheden bieden en wat er voor nodig is om deze in betreffende domeinen tot gemeengoed te gaan maken. Daarbij wordt ook duidelijker welk tempo voor innovaties en domeinen realistisch is.
Wat nu vooral van belang is, is dat de motor achter het proces blijft draaien en gezamenlijk aan de versnelling van de transitie gewerkt wordt. Zowel ik als de TPI-partners spannen zich maximaal hiervoor in.
Zijn er in ieder geval tot 2025 evaluatie momenten ingepland, zodat bijsturing mogelijk is?
In de vernieuwingsnetwerken apart en tussen de vernieuwingsnetwerken onderling is sprake van een voortdurende bespreking van de aanpak en de resultaten. Op die manier kan ik met de TPI-partners bepalen of en zo ja, welke bijstelling in de aanpak van de vernieuwingsnetwerken nodig is. Daarnaast houdt de kerngroep TPI ook de vinger aan de pols wat betreft de ontwikkelingen op het geheel van de gewenste transitie. Ik onderzoek momenteel welke aanvullende monitoringinstrumenten in welke fase van de transitie kunnen worden ingezet.
Ik zal u jaarlijks van de ontwikkelingen en vorderingen op de hoogte brengen en hierover met u tijdens AO’s het gesprek aangaan. Een volgende voortgangsrapportage stuur ik u voor de zomer van 2019 toe.
Zijn er extra middelen achter de hand indien de ambitie en tussendoelen niet gehaald dreigen te worden? Zo nee, waarom niet?
Dat is op dit moment niet aan de orde.
De gruwelijke wereld achter de handel in cavia’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de uitzending van Kassa van zaterdag 24 november 2018 over de ernstige misstanden in de fokkerij van- en handel in cavia’s?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Was u op de hoogte van de manier waarop cavia’s worden gehuisvest, behandeld en getransporteerd in groothandels? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het dat cavia’s bij de op TV getoonde handelaar op deze manier gehuisvest en behandeld zijn. Op basis van beelden bij één handelaar zijn echter geen conclusies te trekken. In Nederland is sprake van specifieke dierenwelzijnswetgeving voor dieren die bedrijfsmatig gehouden worden. Indien overtredingen worden geconstateerd dan kan hier tegen opgetreden worden.
Hoeveel cavia’s worden er jaarlijks verkocht in Nederland?
ik houd geen cijfers bij over de verkoop van cavia’s. In het rapport «Feiten en cijfers gezelschapsdierensector 2015» wordt geschat dat er in Nederland in 2014 zo’n 500.000 knaagdieren werden gehouden, waaronder cavia’s.
Welk toezicht is er in Nederland op de (tussen)handel in cavia’s?
De NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zijn aangewezen als toezichthouders voor de naleving van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn, waarbij de LID het voortouw heeft voor de welzijnscontroles bij handelaren in gezelschapsdieren (niet zijnde honden). Zij voeren toezichtcontroles uit bij bedrijfsmatige houders van dieren. Indien overtredingen van de dierenwelzijnsregelgeving door particulieren gesignaleerd worden, dan kunnen die gemeld worden bij het meldnummer 144. De LID en de politie nemen deze meldingen in behandeling.
Hoe vaak is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen vier jaar op inspectie geweest bij tussenpartijen die handelen in cavia’s, welke overtredingen van de Wet dieren en het Besluit Houders van dieren zijn daarbij geconstateerd en welke bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen zijn er in die periode opgelegd?
De LID heeft sinds 1 januari 2015 47 inspecties ter plaatse uitgevoerd bij handelaren. Dit betrof niet enkel de inspecties van handelaren in cavia’s, maar omvatte ook handelaren in andere diersoorten. Naar aanleiding van vier van deze inspecties is een proces-verbaal opgemaakt en zijn meerdere bestuursrechtelijke sancties opgelegd (last onder dwangsom en boete).
De LID zal de controles in 2019 meer gaan richten op inspecties van toeleveranciers van dieren die voor de verkoop worden aangeboden in tuincentra en dierenspeciaalzaken.
Is de door Kassa bezochte groothandel in cavia’s bij u bekend?
De bezochte groothandel is mij bekend.
Zijn er bij de door Kassa bezochte handelaar recentelijk inspecties uitgevoerd door de NVWA en/of andere toezichthoudende instanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kwam er uit de inspectie(s) naar voren en welke maatregelen zijn genomen tegen de handelaar?
De NVWA noch de LID hebben recentelijk inspecties uitgevoerd bij de door Kassa bezochte groothandel. Er wordt risicogericht toezicht gehouden. Dit betekent dat er met name daar inspecties plaatsvinden waar het risico op niet naleving het hoogst is.
Wat is uw reactie op het verhaal van een oud-medewerker van de groothandel, die vertelt hoe in de handel zieke dieren in de praktijk niet naar een dierenarts worden gebracht, maar worden doodgeslagen?
Volgens het Besluit houders van dieren moet een gewond of een ziek dier direct passende zorg ontvangen. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten moet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden worden bespaard. Indien deze nodige zorg niet wordt verleend, of indien het doden niet volgens de regels gebeurt, is er sprake van een overtreding en kan hier tegen opgetreden worden.
Klopt het dat het doodslaan van (zieke) dieren een strafbaar feit is?
Ja, het doodslaan van dieren kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden aangepakt.
Wordt hier door de NVWA op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke schaal gebeurt het dat zieke dieren door de houder zelf worden gedood?
Indien de NVWA of de LID op een bedrijf komen en kunnen vaststellen dat dieren worden gedood in strijd met de regelgeving dan kan hier tegen opgetreden worden. De schaal waarop kleine knaagdieren zelf worden gedood door handelaren is lastig in te schatten. De doodsoorzaken van cavia’s worden niet landelijk bijgehouden.
Weet u hoe vaak er in Nederland bij de caviafokkerij en de caviahandel en -tussenhandel «culling» voorkomt (het doden van gezonde dieren door de houder, omdat het dier bijvoorbeeld een ongewenste kleur heeft, of omdat het dier te oud is om nog een goede prijs op te brengen)? Zo nee, waarom niet, waarom ontbreekt dat overzicht en bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Nee, over dit overzicht beschik ik niet. Zoals hiervoor aangegeven worden de doodsoorzaken van cavia’s niet landelijk bijgehouden. Bij de evaluatie van de Wet Dieren zal er ook gekeken worden naar de bepalingen betreffende het doden van dieren, waaronder de situaties waarin dieren mogen worden gedood.
Werkt het feit dat cavia’s voor de wet productiedieren zijn en ook op die wijze gefokt en verhandeld mogen worden, waarbij iedere extra uitgave aan bijvoorbeeld dierenarts of medicijnen er een is die de prijs van het «product» omhoog stuwt, dit soort praktijken in de hand? Zo nee, waarom niet?
Ook in dieren die niet voor de productie mogen worden gehouden kan worden gehandeld. Cavia’s zijn voor de wet ook gezelschapsdieren. Om deze dieren te beschermen zijn speciaal voor bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren welzijnseisen opgenomen in het Besluit houders van dieren.
Wat is uw reactie op het feit dat de betreffende groothandel cavia’s verkoopt met een ontsteking van het oogslijmvlies (Chlamydia caviae)?
Ik betreur het dat er zieke dieren worden verkocht, maar dieren kunnen nu eenmaal ziek worden. Zij moeten dan wel passend worden verzorgd zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8. Op basis van de getoonde beelden kan ik geen oordeel vellen over de gezondheid van de cavia’s.
Bent u ervan op de hoogte dat de bacterie (Chlamydia caviae) die deze ziekte bij cavia’s veroorzaakt bij mensen oogontsteking en longontsteking kan veroorzaken?2
Ja, chlamydia is een zoönose die verschillende klinische klachten bij de mens kan veroorzaken.
Klopt het dat het verkopen van zieke dieren strafbaar is?
In beginsel is dit niet verboden. Volgens het Besluit houders van dieren dient de verkoper van het dier de koper te voorzien van juiste informatie betreffende de gezondheidsstatus van het dier. Ook dient een dier op een passende wijze te worden verzorgd. Indien aan beide voorwaarden wordt voldaan kan een koper een dier overnemen. De nieuwe eigenaar heeft daarbij ook de plicht om het dier op een passende wijze te verzorgen.
Welke actie gaat u samen met de Minister van Justitie en Veiligheid ondernemen tegen de verkoper van de zieke cavia’s?
Het toezicht op de handel ligt bij de LID en de NVWA en niet bij de politie. Deze diensten treden op indien zij misstanden controleren.
Welk effect van voorlichting voor de potentiële koper van een huisdier verwacht u, wanneer deze koper niet kan controleren wat de dierenwelzijnsomstandigheden zijn bij de groothandel, aangezien deze vrijwel altijd gesloten zijn voor particulieren en dierenwinkels?
Een verantwoorde aanschaf van een huisdier en de borging van het welzijn van huisdieren in Nederland is mijns inziens alleen mogelijk indien alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Fokkers en handelaren zijn primair verantwoordelijk voor een goede en gezonde fokkerij en de verkoop van dieren. De landelijke overheid stelt met welzijnsregels de ondergrens vast en controleert hierop. Een kritische, goed geïnformeerde consument kan mogelijke misstanden signaleren en proberen een juiste fokker of winkelier te kiezen op basis van de door voorlichting beschikbaar gestelde informatie. Ik verwacht dus niet dat een koper alle misstanden weet te voorkomen, wel dat hij kritisch blijft bij de aanschaf en eventuele misstanden meldt.
Wat is uw reactie op de beelden waarin een verkoper van de dierenwinkel onjuiste informatie aan een mogelijke koper geeft over zorg die nodig is voor een cavia door te stellen dat een cavia best solitair gehouden kan worden en dat het dier voldoende heeft aan «genoeg knuffelen»?
Een dierenwinkel heeft de verantwoordelijkheid correcte informatie te laten verstrekken over het houden en verzorgen van dieren. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld de bijsluiters van het LICG gebruikt worden. Hierin wordt afgeraden cavia’s alleen te houden. Om juiste informatie aan de koper te borgen dient in elke dierenwinkel een beheerder aanwezig te zijn met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor dierenwinkels die reeds op 1 juli 2014 bedrijfsmatig handelden in dieren geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2020 in verband met het halen van het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat het verstrekken van onjuiste informatie aan een mogelijke koper strafbaar is?
Op basis van het Besluit houders van dieren dient inderdaad informatie verstrekt te worden aan de koper met betrekking op de verzorging, huisvesting en het gedrag van het gezelschapsdier en de kosten die gemoeid gaan met het houden van het gezelschapsdier. Wanneer de verkoper zich hier niet aan houdt kan hiertegen opgetreden worden.
Deelt u de mening van de dierenarts die in de uitzending zegt dat de manier waarop cavia’s in glazen bakken of «diereilanden» tentoongesteld worden aan potentiële kopers slecht is voor het welzijn van de cavia’s?
Op grond van het Besluit houders van dieren mag een dier geen onnodige stress ervaren. Dit houdt in dat in een verblijf van de dieren voldoende schuilplekken aanwezig dienen te zijn zodat een dier zich aan het zicht van de mensen kan onttrekken. Het beschrijft ook dat dier zijn eigen fysiologische en etiologische gedrag moet kunnen uitvoeren. Wanneer er schuilplekken zijn kan een cavia zelf kiezen waar hij zich bevindt.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het tentoonstellen van dieren voor de verkoop in zogenaamde diereilanden, analoog aan het verbod op het tentoonstellen van dieren in etalages?
Op grond van Besluit houders van dieren dienen er schuilmogelijkheden te zijn in de verblijven van cavia’s. Als dit goed geregeld is dan is er voor mij geen reden om een verbod verder uit te breiden.
Vormen de misstanden die in bovengenoemde uitzending aan bod komen aanleiding om uw beleid op het tegengaan van broodfok, impulsaankopen en de verkoop van huisdieren via dierenwinkels en tussenpartijen aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn beleid voor de komende jaren uitgezet. Dit kunt u terugvinden in de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 991). De in uw vragen opgesomde misstanden betreffen veelal overtredingen van bestaande regelgeving die nu al bestraft kunnen worden als zij kunnen worden aangetoond.
Bent u bereid een einde te maken aan zelfregulering door de sector, nu blijkt dat misstanden zich blijven voordoen, consumenten en dierenwinkels niet goed op de hoogte zijn van de omstandigheden waarin de dieren gefokt en gehouden voor ze bij hen terecht komen, en de ernst van de situatie gebagatelliseerd wordt door de brancheorganisatie?
Zoals in mijn antwoord op vraag 17 aangegeven is het voor de borging van het welzijn essentieel dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen. De landelijke overheid heeft dierenwelzijnsregels opgesteld waaraan de fokkers zich dienen te houden. Consumenten dienen zich goed te informeren alvorens een dier aan te schaffen. Initiatieven van zelfregulering juich ik daarom juist toe en stimuleer ik ook. Een mooi voorbeeld vind ik «Happy Konijn» waarbij de Dierenbescherming en Dibevo samenwerken aan een verantwoorde aanschaf van dieren.
Ernstige misstanden op paardenmarkt in Hedel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de videobeelden van de ernstige misstanden op de paardenmarkt in Hedel op 5 november 2018, waarbij paarden op ruwe wijze werden behandeld, te weinig water en voer kregen, kort aangebonden stonden en zichtbaar open wonden, gecoupeerde staarten en misvormde of vergroeide hoeven hadden?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat dit overtredingen betreft van de Wet dieren artikel 1.3 lid 3? Zo nee, waarom niet?
Houders van paarden zijn verantwoordelijk voor het welzijn van hun dieren tijdens vervoer naar en verblijf op de markt. Daarnaast dient ook de marktorganisatie zorg te dragen voor het voorkomen van welzijnsproblemen tijdens het verblijf op de markt. Daarom zijn in opdracht van de organisatie van de paardenmarkt door dierenartsen controles uitgevoerd tijdens de aanvoerperiode van de dieren.
Hierbij zijn geen overtredingen van Wet dieren artikel 1.3 lid 3 vastgesteld door de NVWA.
Deelt u de mening dat paardenmarkten in hun huidige vorm overtredingen van de Wet dieren in de hand werken? Zo nee, hoe verklaart u dan de jarenlange aaneenschakeling van misstanden op paardenmarkten?
De Raad voor dierenaangelegenheden (RDA) heeft op verzoek van mijn ambtsvoorganger de Zienswijze Paardenmarkten in Nederland, man en paard noemen uitgebracht (Kamerstuk 28 286, nr. 905). De RDA constateert daarin dat in Nederland paardenhouderij, en daarmee ook paardenhandel, geaccepteerd en ingebed is in de maatschappij. Er zijn vele kanalen voor paardenhandel en de markt is er een die vaak gecombineerd wordt met andere maatschappelijke evenementen. De Raad komt tot de conclusie dat paardenmarkten in de huidige maatschappij een acceptabele manier vormen voor handel in paarden, onder voorwaarde dat het welzijn niet in het gedrang komt bij het verblijf op de markt. Ik sluit mij aan bij het oordeel van de RDA.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die volgens berichtgeving aangeeft dat mogelijke overtredingen niet «tijdens de inspectie» gebeurd zijn?3
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn houders van paarden zelf verantwoordelijk voor het welzijn van hun dieren tijdens vervoer naar en verblijf op de markt. Daarnaast dient ook de marktorganisatie zorg te dragen voor het voorkomen van welzijnsproblemen tijdens het verblijf op de markt. Daarom zijn in opdracht van de organisatie van de paardenmarkt door dierenartsen controles uitgevoerd tijdens de aanvoerperiode van de dieren. Er zijn geen overtredingen van Wet dieren artikel 1.3 lid 3 vastgesteld door de NVWA.
De Ook was de NVWA conform afspraak overdag bereikbaar en beschikbaar voor de marktorganisatie in geval van welzijnsmisstanden op de markt zelf. Daarvan is geen gebruikgemaakt.
De NVWA heeft in Hedel daarnaast inspecties uitgevoerd bij de aanvoer van de paarden op de markt. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd. Tevens zijn inspecties uitgevoerd bij transporten vanaf de markt. Bij deze inspecties is geconstateerd dat gepoogd werd 45 dieren illegaal uit te voeren naar België of Duitsland. Voor poging tot illegale export zijn er twee processen-verbaal opgemaakt. Ook zijn er 12 schriftelijke waarschuwingen opgelegd. Onder meer voor onvoldoende ruimte boven de schofthoogte van het dier in het vervoermiddel, het ontbreken van een transportvergunning, vervoersdocumenten en bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat er twee paarden met de besmettelijke ziekte droes zijn aangekocht op de paardenmarkt in Hedel? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze paarden verhandeld zijn?
Droes behoort niet tot de categorie aangifteplichtige ziekten. Het is mij niet bekend of er paarden met die ziekte zijn aangeboden en of aangekocht op de paardenmarkt in Hedel. Daarover zijn geen feiten geconstateerd dan wel signalen ontvangen. Het is de verantwoordelijkheid van de paardenmarkt om te zorgen dat geen zieke dieren op de markt worden aangeboden. Controle op dierziekten vindt in de regel plaats aan begin van de markt. Controles worden uitgevoerd door private dierenartsen in opdracht van de organisatie.
Hoe garandeert de NVWA dat er geen zieke paarden verhandeld worden en in de vleesketen terecht komen, als er slechts steekproefsgewijs wordt gecontroleerd?
Houders en dierenartsen die dierziekten constateren hebben, in geval het meldingsplichtige en/of aangifteplichtige dierziekten betreft, de verplichting hiervan melding te doen bij de NVWA. Deze zal hier dan op acteren volgens het staande beleid voor de desbetreffende dierziekte. Dieren die naar het slachthuis afgevoerd worden, ondergaan daar nog een levende en een post-mortem keuring. Als in deze een verdenking op een aangifteplichtige dierziekte wordt geconstateerd, zal de NVWA eveneens in actie komen.
Zijn de misstanden op de paardenmarkt in Hedel te wijten aan het «gebrek aan duidelijkheid» over een aantal juridische zaken, zoals «het stellen van eisen aan dierenwelzijn door een gemeente op een paardenmarkt en de toepasselijkheid van de Wet dieren»? Zo nee, waarom niet?4
Zoals ik onlangs ook in de stand van zaken brief aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 989) heb aangegeven, blijkt dat er meer duidelijkheid moet komen over een aantal juridische zaken zoals het stellen van eisen aan dierenwelzijn door een gemeente op een paardenmarkt en de toepasselijkheid van de Wet dieren. Ik heb aangegeven dat mijn ministerie daartoe in overleg zal treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om een en ander uit te zoeken. Dat proces is nu gaande.
Deelt u de mening dat open normen in de Wet dieren en een vrijblijvend keurmerk van de Sectorraad Paarden zorgen voor onduidelijkheid bij toezichthoudende en handhavende instanties? Zo nee, waarom niet?
Er zijn algemene normen met betrekking tot het welzijn opgenomen in de Wet Dieren die voor alle dieren dus ook voor paarden gelden. Daarnaast is er door de Sectorraad paarden (SRP) in samenwerking met mijn ministerie een Gids voor Goede praktijken ontwikkeld. Deze geeft een nadere invulling van de algemene regels. Deze Gids geeft de paardenhouders allerlei feiten, richtlijnen en adviezen hoe met een paard moet worden omgegaan zodat goed voor zijn welzijn wordt gezorgd. Ik werk aan een Regeling op basis waarvan beoordeling van gidsen goede praktijken kan gaan plaatsvinden. Deze Regeling zal naar verwachting dit voorjaar in werking treden. Daarna zal de Gids van de Sectorraad zo spoedig mogelijk beoordeeld worden. Na beoordeling kan de gids door de NVWA en de Landelijke Inspectiedienst (LID) worden gebruikt als leidraad bij het toezicht op en de handhaving van het welzijn van de paarden.
Het Keurmerk Paard en Welzijn (KPW) is een initiatief van de SRP en wordt beheerd door de Stichting KPW. Deze heeft zelf inspecteurs opgeleid die op basis van het keurmerk de controles gaan uitoefenen. De eisen van het keurmerk zijn een praktische en concrete invulling van hetgeen in de wet middels doelvoorschriften voor voorgeschreven.
Hoe kan het dat de gemeente Maasdriel als bevoegd gezag niet heeft opgetreden tegen bovengenoemde misstanden?
Op 14 januari 2019 is er overleg geweest tussen mijn ambtenaren en de gemeente Maasdriel. De gemeente heeft aangegeven dat leden van de organisatie van het bestuur van de Stichting Paardenmarkt Hedel opdracht hebben gekregen om mensen die onvoldoende oog hadden voor het welzijn van paarden daarop aan te spreken. Daarnaast waren vier buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) aanwezig en deze hebben een tiental paarden van de markt laten verwijderen vanwege gedrags- en welzijnsproblemen bij de paarden. Afgesproken is om dit jaar de personen die met het toezicht worden belast, via een schriftelijke instructie met betrekking tot welzijn te instrueren. De NVWA heeft aangegeven daar waar gewenst inhoudelijk te willen adviseren. Ook kan de NVWA, als blijkt dat houders zich toch niet aan de wettelijke voorschriften houden, handhaven.
Hoe wordt het «lokaal deskundig toezicht en handhaving» door gemeenten vormgegeven? Welke diensten zijn daarbij betrokken?5
In de vergunning die door de gemeente aan de Stichting Paardenmarkt Hedel wordt verleend wordt verwezen naar het Protocol Welzijn paardenmarkten zoals dat door de RDA in haar Zienswijze is aangescherpt (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat Protocol is onderdeel van de vergunning. Dat dient dus bij het toezicht te worden betrokken. Naast leden van de Stichting die zich met het toezicht op de markt bezig houden zijn het de BOA’s van de gemeente Hedel, de politie en de NVWA die als diensten betrokken zijn bij het toezicht op de markt. Daarnaast staat de brandweer paraat om paarden die op welke manier dan ook «bekneld» raken te ontzetten.
Deelt u de constatering van de Raad voor Dieraangelegenheden dat in de huidige praktijk het welzijn van paarden bestemd voor de (internationale) handel in het gedrang komt, aangezien de totale duur van het vervoer en verblijf op de markt de maximaal toegestane duur van 24 uur (Europese Transportverordening) in de regel overschreidt?6
Een paardenmarkt wordt gezien als een verzamelcentrum. Sinds dit jaar mag er uitsluitend van erkende verzamelcentra geëxporteerd worden. Er zijn drie paardenmarkten (Elst, Hedel en Zuidlaren) die speciaal daarvoor een door de NVWA erkend gedeelte hebben ingericht. Daarnaast is er nog een verzamelcentrum dat het gehele jaar door een erkenning heeft voor export van paarden. Alleen van deze 4 erkende verzamelcentra is dus internationale handel mogelijk. De verzamelcentra zijn hierbij plaats van vertrek en vanaf daar geldt een transportduur van maximaal 24 uur. De NVWA houdt toezicht op de erkende verzamelcentra en certificeert de dieren. In 2018 is het merendeel van de geëxporteerde paarden vanaf de drie paardenmarkten naar bestemmingen in België en Duitsland vervoerd.
Deelt u de mening dat er strikter toezicht en handhaving nodig is, gelet op bovenstaande constatering van de Raad voor Dieraangelegenheden? Zo ja, hoe bent u van plan hier vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom wordt nog altijd ingezet op zelfregulering door de sector, ondanks jaarlijkse berichtgeving over ernstige misstanden op paardenmarkten?
In de praktijk zien we dat veel paardeneigenaren zich zeer verantwoordelijkheid voelen voor onder meer het welzijn van hun paard. Ze willen over het algemeen goed voor hun paard zorgen en hebben daar veelal een speciale band mee. Waar het soms aan schort is een gebrek aan kennis. Dat wordt door de sector goed opgepakt door middel van de instrumenten die de laatste jaren zijn ontwikkeld zoals de Gids Goede Praktijken en de welzijnscheck op het internet.
De nieuwste stap is de aanscherping van het Protocol welzijn paardenmarkten zoals door de Raad voor dierenaangelegenheden is geadviseerd (zie antwoord op vragen 17 en 18).
Ik ben van mening dat het inzetten van specifieke, aanvullende wetgeving voor paardenwelzijn niet bijdraagt aan beter welzijn voor paarden of versnelling van het proces.
Waarom wordt de specialistische zorg voor paarden en de definitie van paardenmishandeling niet wettelijk vastgelegd, zodat handhavers hierop kunnen acteren?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven wat er op het gebied van dierenwelzijn en de controle en handhaving daarop is verbeterd op de paardenmarkt van Hedel, sinds het lid Ouwehand op 11 november 2010 daarover vragen stelde aan uw ambtsvoorganger?7
De NVWA heeft sinds 2011 inspecties uitgevoerd op paardenmarkten waaronder die in Hedel. Dit betrof ook inspecties gericht op de aan- en/of afvoer van paarden. In de jaren 2015 t/m 2017 zijn bij de inspecties tekortkomingen vastgesteld op het gebied van welzijn tijdens transport, maar ook ten aanzien van het ontbreken van de vereiste veterinaire certificaten, dan wel geen volledig correcte certificaten. Ook in 2018 zijn inspecties uitgevoerd waarvan de resultaten momenteel worden geanalyseerd. In mijn antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op de inspecties die op de paardenmarkt in Hedel zijn uitgevoerd.
Inspectieresultaten paardenmarkten 2015 t/m 2017:
Ik constateer dat sprake is van een dalende trend bij het aantal niet-akkoord inspecties. Ik ben mij ervan bewust dat de NVWA niet op alle activiteiten die zich afspelen op een paardenmarkt permanent toezicht kan houden. Houders van paarden en de marktorganisatie hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om garanderen van dierenwelzijn en diergezondheid. Ook bij de betrokken gemeenten ligt een belangrijke verantwoordelijkheid. Ik blijf met hen en met de VNG in gesprek over hoe zij hieraan invulling kunnen geven mede op basis van de zeer bruikbare adviezen die de RDA heeft gedaan in de Zienswijze Paardenmarkten in Nederland, man en paard noemen (zie ook het antwoord op vragen 17 en 18).
Erkent u dat er sprake is van jarenlang gedogen van praktijken die het welzijn van paarden aantasten, wanneer acht jaar na constatering van eenzelfde soort misstanden op de paardenmarkt in Hedel en de daaropvolgende belofte van uw voorganger om de omstandigheden voor de dieren te verbeteren, dergelijke misstanden zich nog altijd op grote schaal voordoen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de constatering van uw ambtsvoorganger dat het verbeteren van het welzijn van de dieren op paardenmarkten essentieel is voor het maatschappelijk draagvlak voor deze paardenmarkten?
Zoals al eerder aangegeven heeft de RDA geconstateerd dat in Nederland de paardenhouderij, en daarmee ook de paardenhandel, geaccepteerd en ingebed is in de maatschappij. Er zijn vele kanalen voor paardenhandel en de markt is er een die vaak gecombineerd wordt met andere maatschappelijke evenementen. De Raad komt tot de conclusie dat paardenmarkten in de huidige maatschappij een acceptabele manier vormen voor handel in paarden, onder voorwaarde dat het welzijn niet in het gedrang komt bij het verblijf op de markt. Om het welzijn nog beter te kunnen garanderen heeft de RDA het Protocol Welzijn Paardenmarkten aangescherpt. Veel paardenmarkten (zeker de grotere) zijn nu bezig om deze aangescherpte eisen over te nemen. Bij betrokken gemeenten ligt een belangrijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het welzijn van de paarden op de markten voldoende wordt gewaarborgd. Ik ben en blijf daarover met die gemeenten en de VNG in gesprek.
Welke gevolgen hebben deze voortdurende misstanden volgens u voor het maatschappelijk draagvlak voor paardenmarkten en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 17.
Tankers die elke dag illegaal kankerverwekkend gas lozen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»?1
Ja.
Is het waar dat het extreem giftige en kankerverwekkende benzeen honderden keren per jaar in de provincie Gelderland geloosd wordt (al of niet in dampvorm), ook langs bewoonde gebieden? Zo nee, hoe vaak gebeurt dan wel? Hoe wordt er op het lozen van benzeen gehandhaafd?
Het lozen van gevaarlijke (vloei)stoffen in het oppervlaktewater door schepen is in heel Nederland verboden op grond van het Scheepafvalstoffenbesluit. Er wordt op gehandhaafd door RWS.
Het uitstoten van ladingdampen in de atmosfeer door schepen in Nederland is alleen voor benzine (UN 1203) verboden.
Voor het varend ontgassen van benzeen bestaat nog geen nationaal verbod. Op Rijkswateren als de Rijn en de Waal is dit daarmee niet verboden.
Wel geldt op grond van ADN2 dat toxische stoffen rond bruggen sluizen en in dicht bevolkte gebieden niet mogen worden ontgast. Volgend jaar wordt dit uitgebreid naar alle gevaarlijke stoffen. Handhaving is belegd bij de ILT.
Klopt het bericht dat bij het lozen van benzeen de toegestane maximumnorm met een factor 200.000 overschreden wordt?
Mij is niet bekend op welke wijze een overschrijding 200.000 keer de maximum norm is vastgesteld.
Het ontgassen door tankers is een geleidelijk proces waarbij tijdens de vaart met ventilatoren de damp uit de tanks wordt verwijderd. Om de concentraties relatief laag te laten zijn mag alleen varend worden ontgast.
Niettemin is mijn streven gericht op het zo snel mogelijk verbieden van het varend ontgassen van alle gevaarlijke stoffen en daarmee het minimaliseren van het vrij uitstoten van benzeen naar de open lucht.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de gezondheid van omwonenden, aangezien benzeen kankerverwekkend is en tot chromosomale afwijkingen leidt?
Uiteraard wil ik het uitstoten van benzeen tot een minimum beperken vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit en de gezondheid.
Dat is dan ook de drijfveer voor het besluit tot aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag. Naast benzeen zal bij de implementatie van het aangepaste verdrag ook varend ontgassen voor andere zeer zorgwekkende stoffen verboden worden.
Deelt u de mening van de hoogleraar van de Erasmus Universiteit dat het varend ontgassen door schepen «één van de grootste milieuproblemen van ons land» is? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het is mij niet duidelijk op basis van welke criteria hij deze bewering doet.
Is het waar dat schepen uit Duitsland naar Nederland komen, om hier te ontgassen en dan terugkeren, omdat er in Duitsland wel wordt gecontroleerd op ontgassen door schepen, maar in Gelderland niet? Deelt u de mening dat er opnieuw een gedoogsituatie voor milieucriminaliteit is ontstaan, waardoor Gelderland bekend staat als «het Rondje van Duitsland waar je je luiken open kunt zetten»? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen informatie dat er schepen speciaal uit Duitsland komen om hier te ontgassen. Zoals uitgelegd in antwoord 2, is het varend ontgassen in Nederland behoudens voor benzine (UN 1203) toegestaan. In Duitsland is het ontgassingsverbod voor benzine niet alleen op UN1203, maar ook op motorbrandstof als UN 1268 en UN 3475 van toepassing verklaard. Dus er kan in Duitsland ook gehandhaafd worden op andere «benzines».
Er is dus geen sprake van een gedoogsituatie omdat varend ontgassen, uitgezonderd benzine, in Nederland op de Rijn en de Waal (nog) niet is verboden.
Hoe is het mogelijk dat de provincie wel regels instelt, maar dat er vervolgens onduidelijkheid is over wie er dient te handhaven?
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving. Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren.
De Rijn, de Lek en de Waal zijn Rijkswateren waarop de Akte van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegd gezag is. Nieuwe regels voor de zogenaamde «Aktewateren» worden door de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) gezamenlijk gemaakt. In het kader van de CCR is het Scheepsafvalstoffenverdrag gesloten. Dit verdrag is in juni 2017 gewijzigd, waardoor ook het varend ontgassen verboden kan worden. Na ratificatie en implementatie van deze verdragswijziging zal het varend ontgassen niet alleen in Nederland, maar ook in de vijf andere verdragsstaten verboden zijn. In Frankrijk zal het verbod alleen gelden op enkele waterwegen waaronder de Rijn. Daarmee wordt uiteindelijk 95% van alle ontgassingen voorkomen.
Wat vindt u ervan dat de Gelderse omgevingsdiensten niet over de manschappen, de kennis of het materieel beschikken om schepen te controleren?
Zie antwoord vraag 7.
Overigens hebben de provinciale ontgassingsverboden een stimulerende rol gespeeld in het internationale overleg. Door te wijzen op deze verboden kon Nederland hameren op de urgentie om te komen tot internationale regelgeving. Dit heeft de totstandkoming van de verdragswijziging bespoedigd.
Is het waar dat een landelijk verbod op het varend ontgassen pas in 2020 van kracht wordt? Hoe gaat u de volksgezondheid en het milieu beschermen tot die tijd? Hoe gaat u de bevolking beschermen tegen de gevolgen van blootstelling aan chemicaliën als benzeen, die door schepen worden geloosd?
Inderdaad, zullen op zijn vroegst in 2020 de ontgassingsverboden in de lidstaten van het Scheepsafvalstoffenverdrag in werking treden. Daarvoor moeten namelijk alle verdragsluitende partijen het verdrag hebben geratificeerd en geïmplementeerd. Er wordt nu nauw samengewerkt om tijdig de benodigde alternatieve voorzieningen (ontgassingsinstallaties) te bouwen. Daarna zal gefaseerd over drie jaar het ontgassen van alle carcinogene, mutagene en reprotoxische (CMR) stoffen worden verboden. Zie verder ook antwoord 2.
Bent u bereid om het bevoegd gezag van Gelderland hier op aan te spreken en maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om de provincie hierop aan te spreken omdat er geen provinciale handhavingsbevoegdheid is. Op de Rijkswateren gelden tot de inwerkingtreding van het ontgassingsverbod in 2020 de in antwoord 2 vermelde normen. Deze worden door de ILT, RWS, politie en havendiensten gehandhaafd.
Deelt u de mening dat dit opnieuw een situatie is waaruit blijkt dat milieucriminaliteit een te groot probleem is voor lokale overheden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is hier geen sprake van milieucriminaliteit omdat het ontgassen van de meeste stoffen nog niet verboden is.
Deelt u de mening dat de regie voor het bestrijden van milieucriminaliteit bij het Rijk dient te liggen? Zo ja, hoe gaat u dit oppikken? Zo nee, waarom niet?
Hierbij verwijs ik naar het recente antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de door u ingediende motie 35 000 VII, nr. 28 met bovengenoemde strekking. Zij zegt in haar antwoord daarop niet uit te zijn op een verdere recentralisatie van de aanpak van de milieucriminaliteit en ontraadt de motie
De genoemde motie is verworpen.
Het levend ontvinnen van een haai in Caribisch gebied |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Shark finning video uit Curaçao duikt op» en heeft u het bijbehorende filmpje gezien waarin lachende vissers een levende haai ontvinnen?1
Ja.
Klopt het dat het ontvinnen van een haai verboden is in de Europese Unie volgens de internationale visserijwetgeving (het International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT)-verdrag) en dat Curaçao zich heeft aangesloten bij deze wetgeving?
Het verbod op ontvinnen van haaien is Europese wetgeving en nog niet overgenomen door ICCAT. Dit verbod geldt dus niet voor de niet Europese ICCAT leden en dus ook niet voor Curaçao.
Bent u bereid het bevoegd gezag op Curaçao om opheldering te vragen over het incident en aan te dringen op verscherpte regelgeving en toezicht? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om de Curaçaose regering hierop aan te spreken daar het een landsaangelegenheid betreft. Wel heb ik begrepen dat er op Curaçao verontwaardiging hierover bestaat. De Curaçaose overheid heeft aangegeven versneld over te zullen gaan tot uitvoering van hun «Ocean policy plan» met daarin maatregelen om de onderwaternatuur beter te beschermen.
Worden de mannen die in beeld zijn vervolgd voor hun daden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Curaçao tijdens een Caribische haaienbeschermingsbijeenkomst op Sint Maarten in 2016 heeft toegezegd dat in haar wateren een haaienreservaat zou komen? Zo ja, is er reeds invulling gegeven aan deze toezegging en hoe is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja dat klopt, maar voor zover bekend is aan deze toezegging door Curaçao nog geen invulling gegeven. Het haaienreservaat is nog niet ingesteld.
Klopt het dat de brede strategie over de Nederlandse inzet op de bescherming van haaien en roggen in Caribisch gebied, die in mei 2016 werd aangekondigd, nog steeds niet naar de Kamer is gestuurd? Zo ja, op welke termijn en wijze kan de Kamer deze inzet verwachten?2
Het opstellen van de haaienstrategie en de afstemming hieromtrent met de openbare lichamen loopt nog en vragen meer tijd dan was voorzien. Ik verwacht de strategie in het eerste kwartaal van 2019 naar de Kamer te kunnen sturen. In de tussentijd laat ik alvast onderzoek doen naar methoden om haaienbijvangst op de eilanden te helpen verminderen. Dit onderzoek loopt op dit moment nog.
Kunt u toelichten wat er sinds 2016 is bereikt op het gebied van communicatie en educatie, naar aanleiding van de door uw voorganger uiteengezette maatregelen in het Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) haaienactieplan 2015–2021, zowel in Nederland als in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden in Caribisch Nederland is een intentie verklaring getekend om een haaienreservaat in te stellen. Dit traject is gepaard gegaan met educatie en communicatie ten aanzien van de lokale bevolking, de vissers en andere stakeholders. Tevens heb ik onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de mortaliteit en bijvangst van haaien te verminderen. Momenteel wordt gewerkt aan juridische instelling van de haaienreservaat en het aanpassen van de visserijwetgeving om de handel en het ontvinnen van haaien in Caribisch Nederland te verbieden. Ik zal uw Kamer, naast het versturen van de haaienstrategie, op dat moment ook informeren over de stand van zaken van de uitvoering van het genoemde haaienactieplan in het kader van Kader Richtlijn Marien.
Deelt u de visie van de heer Bervoets van de Shark Committee van de Dutch Caribbean Nature Alliance (DCNA), dat «er nog veel werk moet worden verzet in wetgeving en controle, maar vooral in het onderwijs»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u uit dat u in uw Mariene Strategie 2018–2024 deel 1, oordeelt dat «het bestaande beleid voldoet (op onder andere het gebied van communicatie en educatie zoals vastgelegd in het Actieplan Haaien en Roggen)»?
Er is inderdaad veel te doen op het gebied van communicatie en educatie. Dit is ook een van de speerpunten van het haaienactieplan en de haaienstrategie. Het haaienactieplan onder de Mariene Strategie gaat over het Europees deel van Nederland en niet over Caribisch Nederland. De haaienstrategie die u in het eerste kwartaal van 2019 van mij ontvangt, beschrijft mijn inzet voor haaien en roggen op internationaal niveau en in Caribisch Nederland.
Kunt u toelichten wat de verwachtingen zijn van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag ten behoeve van haaienbescherming?
Het ICCAT-verdrag verstrekt momenteel geen mandaat om haaien te beheren. Het beheren van haaien als bijvangst in de tonijnvisserij maar ook in de directe haaienvisserij in de ICCAT-wateren is echter nodig. Door het uitbreiden van de werkingssfeer van ICCAT kan de ICCAT-Commissie dan de nodige maatregelen nemen om kwetsbare haaien te beschermen en de overige haaienpopulatie op een duurzaam niveau te houden. Wat de EU betreft, is een verbod op ontvinnen van haaien in de wateren van ICCAT, inclusief Curaçao, een dergelijke maatregel. Daarom zal de EU tijdens de aanstaande ICCAT-jaarvergadering van 12 t/m 19 november in Dubrovnik weer het voorstel voor een verbod op het ontvinnen van haaien agenderen. Tevens worden naar verwachting de onderhandelingen voor het amenderen van het ICCAT-verdrag afgerond.
Kunt u toelichten hoe u zich in het kader van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag heeft ingezet voor betere bescherming van de haai?
De Europese Commissie heeft de afgelopen drie jaar op Nederlandse steun kunnen rekenen tijdens de onderhandelingen voor de uitbreiding van het ICCAT-verdrag. Tevens heeft de deelname van de Nederlandse wetenschappelijke expertise bij het wetenschappelijke comité van ICCAT bijgedragen aan het vullen van kennislacunes over haaien, en de mogelijke beheermaatregelen om mortaliteit te verminderen. Daarnaast heb ik door het organiseren van een aantal roundtables het management van haaien in de visserij in de Noordzee met de lidstaten van de regionale groepen aan de orde gesteld.
Hoe gaat u zich tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van ICCAT in november inzetten voor haaienbescherming?
Haaienbescherming staat dit jaar niet op de agenda. Echter heb ik de Europese Commissie gevraagd om ook dit jaar, vooruitlopend op de uitbereiding van het ICCAT-verdrag, het voorstel voor een verbod op ontvinnen van haaien in te dienen.
Deelt u de mening dat er een mondiaal verbod moet komen op het ontvinnen van haaien en bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal me blijven inzetten op een mondiaal verbod op het ontvinnen van haaien.
De pilot omgevingsmanagement gericht op de aardgaswinning onder de Waddenzee bij Ternaard |
|
Eva Akerboom (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u een pilot «omgevingsmanagement» bent gestart die gericht is op het betrekken van lokale belanghebbenden bij besluiten over fossiele mijnbouw?
Mijn ambtsvoorganger is in 2016 met een aantal pilots begonnen met het oog op het beter betrekken van omwonenden en andere lokale belangengroepen bij energieprojecten die vallen onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Doel van deze pilots is om te experimenteren met instrumenten uit de nieuwe Omgevingswet, in het bijzonder de instrumenten die gericht zijn op participatie. Hierbij worden omwonenden en andere belanghebbenden gericht geïnformeerd en betrokken in de voorbereiding van de besluitvorming. Deze inbreng komt als een expliciet en herkenbaar onderdeel terug in de besluitvorming.
In de brief over omgevingsmanagement van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 211) wordt een overzicht gegeven van deze pilots, en is gemeld dat een van deze pilots gaat over de voorgenomen gaswinning rondom Ternaard. De andere projecten zijn Windpark Zeewolde en de netverbinding Hollandse Kust-Zuid. Op deze manier ontstaat er een goed beeld van de uitdagingen bij verschillende energieprojecten en kunnen er tegelijkertijd over en weer lessen geleerd worden.
Klopt het dat u voor deze pilot de voorgenomen gaswinning onder de Waddenzee vanuit het dorp Ternaard heeft geselecteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat bij deze pilot de colleges van burgemeester en wethouders van de eilandgemeenten niet zijn betrokken? Waarom is dat niet gebeurd? Zullen deze colleges van burgemeester en wethouders alsnog betrokken worden bij de pilot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bij de start van de pilot in Ternaard in 2016 is er een uitnodiging uitgegaan naar de gemeentebesturen in het verwachte effectgebied, met de vraag om deel te nemen en bij te dragen aan de pilot. Het is een afweging van de lokale besturen geweest om wel of niet deel te nemen. De gemeente Ameland heeft gekozen om niet aan de pilot deel te nemen. Er is geregeld contact met alle bij de winning betrokken lokale besturen. Momenteel zijn mij geen signalen bekend dat eilandgemeenten deel zouden willen nemen aan het bestuurlijk overleg. Indien die wens er wel is, dan is daar alle mogelijkheid toe.
Waarom heeft u voor een pilot die gericht is op lokaal draagvlak juist een internationaal erkend UNESCO werelderfgoed uitgekozen?
De gaswinning in Ternaard is uitgekozen als pilot voor omgevingsmanagement omdat juist bij projecten van nationaal en internationaal belang, het lokale belang een zichtbaar en herkenbaar onderdeel van de bestuurlijke afweging moet zijn. Dit onderdeel loopt anders het risico ondergesneeuwd te raken, terwijl het gaat om de mensen die het meest direct leven in en rond het gebied in kwestie.
Kunt u aangeven hoe het nationale en internationale belang van het behoud van de Waddenzee worden meegewogen in deze pilot?
Natuur en milieu is, naast kosten en techniek en omgeving, één van de pijlers voor besluitvorming over de gaswinning bij Ternaard. De effecten op natuur en milieu komen in de besluitvorming terug door het laten uitvoeren van een uitgebreide Milieueffect Rapportage (MER), waar ook het huidige beleid met betrekking tot de Waddenzee onderdeel van is.
Gaswinning onder de Waddenzee vindt plaats met toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe. Dit houdt in dat ik de gaswinning zal beperken of stoppen als dat nodig is om de natuur in het gebied te beschermen. Uitgangspunt is dat de natuurlijke zandtoevoer (sedimentatie) de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling en de zeespiegelstijging kan bijhouden, en dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast.
Als onderdeel van het «Hand aan de Kraan»-principe wordt de beschikbare gebruiksruimte elke vijf jaar aangepast op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging. In dit beleidsscenario wordt, op basis van de meest recente meetresultaten en de laatst beschikbare klimaatmodellen, steeds een nieuwe inschatting gemaakt voor de zeespiegelstijging voor de periode van de delfstofwinning.
Bent u bekend met de waarschuwingen van de Deltacommisaris en het Wetterskip Fryslân dat het wad zal verdwijnen als gevolg van de steeds verdere stijging van de zeespiegel? Op welke manier worden deze waarschuwingen meegewogen in de pilot?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u lokaal draagvlak voldoende voor het doorzetten van een mijnbouwproject onder een natuurgebied dat van groot nationaal en internationaal belang is?
Het lokaal draagvlak moet blijken aan het eind van het proces, op het moment dat alle plannen en afspraken, waaronder de gaswinning, in samenhang gepresenteerd worden. Hierbij hebben zowel de initiatiefnemer als het ministerie een open houding ten aanzien van eventuele bezwaren of te stellen beperkingen aan de gaswinning.
Kunnen nationale en internationale belangen uw beslissing over het mijnbouwproject nog doen veranderen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De randvoorwaarden uit de Structuurvisie Waddenzee – aangevuld met de beperkingen voor mijnbouwwerken zoals opgenomen in artikel 7a van de Mijnbouwwet – vormen het kader voor mijn afweging. Ik neem daarbij de aanbevelingen uit het bestuurlijk overleg met de mede-overheden in het gebied nadrukkelijk mee in mijn afweging.
Kan het ontbreken van lokaal draagvlak er toe leiden dat de gaswinning onder de Waddenzee via Ternaard wordt gestopt? Zo ja, bent u bereid de gaswinning te stoppen bij het ontbreken van lokaal draagvlak? Zo nee, welk doel dient de pilot?
Bij het vaststellen van lokaal draagvlak gaat het niet om een eenvoudig ja of nee met betrekking tot de voorgestelde gaswinning. Het omgevingsproces is erop gericht vast te stellen welke ontwikkelingen in het gebied voorzien zijn en in hoeverre de gaswinning deze ontwikkelingen in de weg staat, of ontwikkelingen elkaar kunnen versterken, of dat ontwikkelingen plaatsvinden waar gaswinning geen onderdeel van uitmaakt. Deze informatie betrek ik bij mijn uiteindelijk te maken afweging. Het is onder andere deze benadering die Ternaard een pilot maakt.
De berichten over een gevonden leeuwenwelp in Tienhoven |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Voorbijganger vindt leeuwenwelp langs weg in Tienhoven?»1
Ja.
Kent u het bericht «Onderzoek naar herkomst gevonden leeuwenwelp?»2
Ja.
Bent u bereid de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de herkomst van de leeuwenwelp met de Kamer te delen, zodra het onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer in uw brief informeren over de herkomst van het dier, over de afspraken die gemaakt zijn met Stichting Leeuw ten aanzien van de verzorging van de welp en over de herplaatsing van de welp? Zo nee, waarom niet?3
Is bekend waar de leeuwenwelp vandaan komt? Zo ja, waar komt de leeuwenwelp vandaan en kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u de Kamer informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp uit een buitenlands(e) dierentuin of circus kwam, was de NVWA ervan op de hoogte dat de leeuwenwelp geïmporteerd werd naar Nederland? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp uit de illegale handel kwam, kunt u dan aangeven welke route dit dier heeft afgelegd en wat de wijze van transport is geweest? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp van een fokker of particulier kwam, kunt u dan aangeven wat zijn intentie was met deze leeuwenwelp? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp van een fokker of particulier kwam, kun u dan aangeven of deze persoon al bekend was bij de NVWA, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en /of de politie? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre wordt terugplaatsing in de natuurlijke habitat meegenomen in het protocol rondom inbeslagname van dieren in het algemeen en specifiek voor deze leeuwenwelp?
CITES resolutie 17.8 «Disposal of illegally traded and confiscated specimens of CITES-listed species» zet de opties en de te volgen stappen van inbeslagnames voor illegaal verhandelde beschermde levende dieren uiteen. Het terugplaatsen van beschermde dieren is onder strikte voorwaarden in bepaalde gevallen mogelijk, rekening houdend met onder meer genetische en veterinaire aspecten. Het gaat dan wel om uit het wild ontvreemde dieren. In de Wet natuurbescherming, waarin uitvoering wordt gegeven aan het CITES-verdrag en de Europese CITES-verordeningen, is de bevoegdheid opgenomen voor het terugplaatsen van beschermde dieren.
Klopt het dat de LID verschillende malen melding heeft gedaan van de verkoop van dieren door particulieren aan dierspeciaalzaken/dierenwinkels? Zo ja, kunt u aangeven bij hoeveel meldingen het ging om beschermde dieren? Zo nee, heeft u zicht op aantallen, herkomst en soorten beschermde dieren die via particulieren terecht komen bij dierenspeciaalzaken/winkels en bij mensen thuis? Zo nee waarom niet?4
Bij de NVWA zijn hierover geen meldingen binnengekomen van de LID in 2018. De NVWA en LID werken wel samen in zaken, zoals de inbeslagname van de twee aapjes recent, waarbij de LID de zaak heeft overgedragen aan de NVWA.
Ik heb geen zicht op aantallen beschermde dieren die overgedragen worden door particulieren aan dierenwinkels en aan andere particulieren. Hiervoor geldt geen centrale registratieverplichting.
Kunt u toelichten waarom de Positieflijst voor zoogdieren nog niet naar de Kamer is gestuurd?
Over de voortgang van de positieflijst huis- en hobbydieren bent u 12 november jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31 389, nr. 154). Op die datum is de consultatie van het toetsingskader gestart. De mogelijkheden en voorwaarden om zoogdiersoorten in Nederland als huis- of hobbydier te houden en de lijst van zoogdiersoorten gaan naar verwachting in de eerste helft van 2019 in consultatie.
Biedt de vondst van de leeuwenwelp en/of de beelden van de door uw handhavingsdiensten uitgevoerde confiscaties in West-Brabant, aanleiding om de Positieflijst zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat het, om deze schrijnende situaties te voorkomen, noodzakelijk is dat enkel geschikte huisdieren op een Positieflijst worden aangewezen waarbij bewezen is dat houders kunnen voldoen aan de wettelijke zorgplicht voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Ik beoog met de Positieflijst huis- en hobbydieren te regelen dat alleen die diersoorten die uit oogpunt van dierenwelzijn, mens- en diergezondheid op een verantwoorde manier gehouden kunnen worden, gehouden mogen worden. Daarbij kijk ik of, en zo ja onder welke voorwaarden, diersoorten die niet op de lijst komen, wel door specialistische houders mogen worden gehouden. Primaten en grote katachtigen mogen in Nederland nooit gehouden worden op grond van de Wet natuurbescherming. In bijzondere gevallen is het mogelijk een bezitsontheffing te verkrijgen, bijvoorbeeld voor het houden van deze dieren in een dierentuin.
Erkent u dat vrijblijvende informatieverstrekking over de zorg van het dier door de sector zelf niet voldoende is om dit soort misstanden, waar uw handhavingsdiensten regelmatig op stuiten, te voorkomen?
Ja. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 13.
Bent u voor verplichte, door uw instanties handhaafbare, houderijvoorschriften (geldend voor alle ketenpartijen) voor alle aangewezen diersoorten op de Positieflijst? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor dieren die gehouden mogen worden zonder nadere voorwaarden gelden de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen van het Besluit houders van dieren en het verbod op verwaarlozing en mishandeling van de Wet dieren. Voor het verantwoord houden van veel gehouden diersoorten zijn bijsluiters ontwikkeld die te vinden zijn op LICG.nl. Ik ben niet voornemens om voor alle diersoorten verplichte houderijvoorschriften te ontwikkelen.
Erkent u de zorgen die geuit zijn door Stichting AAP over de inefficiënte internationale samenwerking, zelfs binnen de EU, ten aanzien van de gezamenlijke zorg voor de opvang van dieren uit de internationale handel door opvangcentra met erkende criteria?
Als het gaat om de opvang van levende dieren die in het kader van CITES in beslag zijn genomen, werkt de Nederlandse CITES Management Autoriteit nauw samen met de bevoegde CITES-autoriteiten van de betrokken landen, waarbij Nederland dierenwelzijn hoog in het vaandel heeft staan.
Wet- en regelgeving voor opvang verschilt van land tot land. De overheid/CITES Management autoriteit is verantwoordelijk voor zover het om onder CITES in beslaggenomen dieren gaat. Een geïdentificeerd probleem is het ontbreken van middelen om adequate opvang te kunnen organiseren. Nederland heeft zich actief ingezet binnen de CITES werkgroep «Disposal of CITES listed specimens», samen met andere landen, stichting AAP en vele andere NGO’s. Dit heeft erin geresulteerd dat landen ondersteund kunnen worden via het CITES secretariaat voor het opnemen van wettelijke bepalingen om de kosten van opvang te kunnen verhalen op de overtreder. Daarnaast heeft de werkgroep aanbevolen dat het CITES secretariaat informatie met betrekking tot het adequaat opvangen van levende dieren beschikbaar stelt aan de CITES Management Autoriteiten. Zeer waarschijnlijk wordt dit besluit bekrachtigd door de CITES Conference of the Parties (CoP) (mei 2019).
Erkent u dat deze inefficiënte internationale samenwerking leidt tot bureaucratisering en gebrek aan feitelijke opvangcapaciteit van opvangcentra? Zo ja, welke concrete acties gaat u ondernemen om opvangcentra zoals Stichting AAP en Stichting Leeuw hierin bij te staan?5
Zie antwoord vraag 16.
Bent u op de hoogte van het feit dat leeuwen geen volledige beschermingsstatus hebben onder de Convention on International Trade in Endangered Species of wild flora and fauna (CITES) conventie en dat het verhandelen van lichaamsdelen van gefokte leeuwen en de trofeejacht nog steeds is toegestaan en een lucratieve business vormt voor onder andere Zuid-Afrika?6 7
Ja. De leeuw (Panthera leo) staat op bijlage II van CITES (EU bijlage B): handel is mogelijk onder strikte voorwaarden en met geldige vergunningen. Internationale handel van botten, schedels en tanden e.d. is niet toegestaan, behalve van aangemerkte gefokte populaties uit Zuid-Afrika waarvoor een quotum geldt. Eén subsoort (Panthera leo persica) staat op bijlage I van CITES (EU bijlage A): daarin is géén internationale commerciële handel toegestaan. In Nederland is in aanvulling op de CITES handelsbepalingen een strengere maatregel ingevoerd ten opzichte van de Europese CITES-basisverordening, namelijk door het houden van bepaalde bijlagen A tot en met D soorten bij de CITES-basisverordening (o.a. de leeuw) te verbieden (Besluit natuurbescherming).
Bent u bereidt zich in te zetten voor de hoogste beschermingsstatus voor de leeuw tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP) 18 en actief te lobbyen bij andere (EU lid-)staten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Afrikaanse regio zijn er verschillen van inzicht ten aanzien van dit onderwerp. Het is in eerste instantie aan de Afrikaanse range states, waar de leeuw in het wild voorkomt, om daarvoor een voorstel voor te bereiden. Indien dat het geval is, zal Nederland dit samen met de Europese lidstaten bespreken en zo mogelijk steunen.
Deelt u de zorgen over het feit dat de World Health Organization (WHO) traditionele Chinese medicijnen zal erkennen in de «International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD)», waardoor het illegaal en legaal bejagen en doden van bedreigde diersoorten, waaronder leeuwen, tijgers en neushoorns, zal toenemen, aangezien hun lichaamsdelen gebruikt worden voor deze medicijnen? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u hieraan verbindt? Zo nee, waarom niet?8
De nieuwe, in voorbereiding zijnde versie van de ICD bevat een paragraaf over «Traditional Medicine conditions» (TM). Dit vloeit voort uit de strategie van de WHO ten aanzien van Traditional Medicine, die in 2014 in de World Health Assembly aan de orde is geweest. De ICD heeft tot doel het verzamelen van epidemiologische en statistische informatie over aandoeningen. De ICD is van belang omdat de WHO alleen zo uniforme gegevens over het voorkomen van ziekten op mondiaal niveau kan verkrijgen. Alle lidstaten van de WHO leveren die informatie aan. De nieuwe paragraaf over TM is optioneel voor landen die daarnaast ook gegevens over traditionele geneeswijzen willen melden aan de WHO. De ICD gaat niet over geneesmiddelen. Opname in de ICD houdt dus ook niet in een «erkenning» van (Chinese) geneesmiddelen. Voor de goede orde meld ik dat in de Europese Unie, en daarmee ook in Nederland, alleen een regeling is getroffen voor traditionele kruidengeneesmiddelen. Dat wil zeggen producten die uitsluitend bestanddelen of bereidingen bevatten van plantaardige oorsprong en dus géén dierlijke bestanddelen bevatten.
De zienswijze ‘Dierproeven ten behoeve van de Veehouderij’ van de Raad voor Dieraangelegenheden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zienswijze «Dierproeven ten behoeve van de Veehouderij» van de Raad voor Dieraangelegenheden?1
Ja. Ik heb deze zienswijze met mijn beleidsreactie op 9 november 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 61).
Erkent u dat de zienswijze geen antwoord geeft op de eerste twee opdrachtvragen? Kunt u alsnog een antwoord geven op deze vragen?2
De RDA heeft mijns inziens in de zienswijze alle gestelde vragen beantwoord.
Erkent u dat het in de zienswijze ontbreekt aan een fundamentele afweging of de (intensieve) veehouderij als doel gerechtvaardigd is voor het doen van dierproeven? Vindt u dit een tekortkoming van de zienswijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven, in absolute aantallen en in percentages, hoe vaak de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar een aanvraag voor dierproeven ten behoeve van de (intensieve) veehouderij heeft afgewezen?
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld waarin het productievermogen van het dier zijn natuurlijke grenzen had bereikt of dreigde te overschrijden? Hoe zijn deze dierproeven beoordeeld?
Deelt u de mening dat dierproeven die direct of indirect bijdragen aan het verder belasten van dieren niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld die gericht waren op het bestrijden van symptomen van gezondheids- en welzijnsproblemen van dieren in de intensieve veehouderij, maar waarbij geen of weinig aandacht was voor onderliggende oorzaken of voor alternatieve oplossingen? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Deelt u de mening dat dit soort dierproeven niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld ten behoeve van de veehouderij, waarbij sprake was van ernstig ongerief?
Er zijn 18 aanvragen beoordeeld waarbij een deel van de dieren potentieel ernstig ongerief kan ondervinden. Hiervan zijn 17 aanvragen vergund.
Het betrof hier met name ontwikkeling en testen van vaccins tegen verschillende ziekteverwekkers bij kippen, varkens en runderen.
In de vergunde aanvragen liep het percentage dieren dat mogelijk ernstig ongerief zou kunnen ondervinden uiteen van 0,1% tot 50% van alle dieren in het project. In 8 van de 17 projecten is de ongeriefsinschatting «ernstig» voor minder dan 10% van de dieren van toepassing.
Kunt u aangeven wat het doel van deze experimenten was, waaruit de experimenten bestonden en welk ongerief de dieren ondergingen? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat dierproeven voor de (intensieve) veehouderij in ieder geval niet zouden mogen worden uitgevoerd als er ernstig ongerief optreedt? Zo nee, waarom niet?
Mijn lijn met betrekking tot alle dierproeven is «nee, tenzij». Dat betekent dat dierproeven alleen worden uitgevoerd als het niet anders kan. Indien een onderzoek niet op een andere manier kan worden uitgevoerd dan met gebruik van proefdieren, is het aan de CCD om een ethische afweging te maken over het ongerief van de proefdieren in relatie tot de voordelen die het onderzoek oplevert voor mens, dier en milieu.
Wat vindt u ervan dat de zienswijze dierproeven toestaat wanneer er voordelen zijn voor andere duurzaamheidsdoelen binnen de veehouderij dan dierenwelzijn en de gezondheid van dieren zelf?
Ik deel de zienswijze van de RDA, waarin het uitgangspunt wordt gehanteerd dat een dierproef ten behoeve van de veehouderij allereerst een directe bijdrage dient te leveren aan het belang van het doeldier zelf, op het gebied van dierenwelzijn of diergezondheid. Maar ook andere duurzaamheidsdoelen binnen de veehouderij tellen mee in de afweging, zoals milieu, volksgezondheid, voedselzekerheid en economie. Soms kunnen deze belangen inderdaad tegenstrijdig zijn. Dit betekent dat soms het belang van het dier afgewogen moet worden tegen de belangen van andere duurzaamheidsdoelen. Symptoombestrijding of enkel economisch belang zijn daarbij niet voldoende reden om een dierproef te verrichten. Niet alleen de CCD maar alle partijen in de onderzoekketen gericht op de veehouderij hebben een eigen verantwoordelijkheid in dit afwegingsproces.
Deelt u de mening dat door de brede definitie van duurzaamheid die wordt gehanteerd in de zienswijze (namelijk een betere gezondheid van mens en dier, een rendabele bedrijfsvoering, minder uitstoot en beter dierenwelzijn) er onvoldoende kritisch naar de noodzaak van dierproeven wordt gekeken?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat er binnen deze definitie tegenstrijdige belangen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat er in de zienswijze geen concreet streefbeeld is opgenomen ten opzichte van proefdiervrije innovatie en het afbouwen van het aantal proefdieren ten behoeve van de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
De RDA ziet kansen om proefdiervrije innovatie te stimuleren voornamelijk in het voortraject van het onderzoek. Hiervoor wil ik me inzetten binnen mijn traject Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) (Kamerstuk 33 236, nr. 71). Mijn streven is om het verminderen van dierproeven hand in hand te laten gaan met de ontwikkeling naar meer duurzame veehouderijsystemen. Desondanks zal onderzoek op het doeldier zelf ook in de toekomst noodzakelijk blijven om bij te dragen aan de verduurzaming van de veehouderij en het belang van de dieren.
Bent u bereid in uw reactie op de zienswijze te komen tot een concreet afbouwplan ten opzichte van het aantal dierproeven ten behoeve van de veehouderij en het aantal dieren dat daarvoor gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid om uw reactie naar de Kamer te sturen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die gepland is in week 44?
De vragen konden helaas niet voor de begrotingsbehandeling worden beantwoord vanwege de benodigde afstemming met externe partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 394). De RDA zienswijze met mijn beleidsreactie is op 9 november 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 61).
Het dreigende tekort aan stroom in België vanwege uitgeschakelde kernreactoren |
|
Sandra Beckerman , Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het voornemen van België om zijn buurlanden, waaronder Nederland, hulp te vragen bij dreigende stroomtekorten als gevolg van uitgeschakelde kernreactoren?1
Ja, België heeft de buurlanden inderdaad om hulp verzocht.
Heeft uw Belgische collega u hier inmiddels over benaderd of verwacht u binnenkort benaderd te worden?
Mijn Belgische collega heeft mij hierover inderdaad benaderd.
Het hulpverzoek van België is niet zozeer gericht op het leveren van extra stroom, maar op het zo goed als mogelijk openstellen van interconnectiecapaciteit door (de netbeheerders van) omringende landen om import van stroom door Belgische afnemers te optimaliseren.
Het is op voorhand niet te zeggen hoeveel stroom België daadwerkelijk wil betrekken vanuit haar buurlanden. Dit is onder meer afhankelijk van de weersomstandigheden. De Belgische overheid en netbeheerder hebben wel een inschatting gemaakt van een mogelijk stroomtekort. Bovenop de importen die onder normale omstandigheden richting België gaan, kan door de afschakeling van enkele kerncentrales een additionele import nodig zijn van 700 MW tot 900 MW. Initieel was het verwachte tekort groter, maar de Belgische overheid heeft inmiddels enkele maatregelen genomen om het tekort te reduceren. Het betreft met name het schuiven met geplande onderhoudsdata van kerncentrales en het contracteren van een extra gascentrale waarvan stillegging door de exploitant gepland was. De Belgische overheid heeft aangegeven dat de maand november naar verwachting de meest kritieke maand zal zijn.
In aanvulling hierop hebben Nederland en de andere buurlanden van België, in nauw overleg met hun netbeheerders, toegezegd om met technische en operationele maatregelen de capaciteit van de elektriciteitsnetten zo goed mogelijk vrij te maken voor levering aan België in de komende winterperiode. De landelijke netbeheerders van de buurlanden van België zullen hieraan binnen de bestaande wettelijke kaders uitvoering geven. De veiligheid van het Nederlandse net is daarbij een belangrijke randvoorwaarde. Deze maatregelen betreffen onder meer het aanscherpen van inputdata in de modellen die de elektriciteitsstromen voorspellen, het toepassen van zogenaamde «thermische seizoenslimieten» op de hoogspanningsnetten (in de winter kan er meer stroom door de kabels omdat de lucht de kabels afkoelt) en het naleven van de regel om ten minste 20% van de transmissiecapaciteit voor marktpartijen beschikbaar te maken.
Bent u voornemens om gehoor te geven aan het hulpverzoek door België extra stroom te leveren? Zo ja, kunt u aangeven over hoeveel stroom het gaat, welke bronnen hiervoor benut zullen worden en over welke periode het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat de mogelijke levering van «noodstroom» aan België gepaard zal gaan met extra CO2-uitstoot? Zo nee, op welke wijze gaat de extra CO2-uitstoot gemeten en gecompenseerd worden?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Dit kan gebeuren in een geïntegreerde markt waarbinnen een vrij verkeer van elektriciteit plaatsvindt en waarvan Nederland onderdeel is. Het is in dat marktontwerp niet aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat om te besluiten of er sprake moet zijn van de levering van stroom vanuit productie-installaties in Nederland aan afnemers in andere landen. Wanneer er een additionele vraag naar import ontstaat in België omdat de Belgische centrales zelf niet kunnen produceren kan het productiepark in Nederland stroom leveren om hiermee afschakeling van afnemers te voorkomen. Hier zal extra uitstoot van CO2 mee gepaard gaan.
Kunt u uitsluiten dat de mogelijke levering van noodstroom aan België vertraging betekent voor de Nederlandse energietransitie en afbouw van de gaswinning uit Groningen? Zo nee, op welke wijze gaat u hier compenserende maatregelen voor treffen?
Een tijdelijk tekort aan productiecapaciteit in België heeft geen invloed op de energietransitie in Nederland. Ook over de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas in België zijn heldere afspraken gemaakt en dit verandert ook niet door de situatie in België. Met het uitfaseren van het gebruik van laagcalorisch gas werkt België mee aan de versnelde afbouw van winning van Gronings gas.
Bent u op de hoogte gebracht over de nieuwe problemen bij kernreactor Tihange-2, waar niet alleen sprake is van betonrot, maar waar tevens de wapening van het beton ontbreekt op de plekken waar dat volgens de plannen wel zou moeten zitten?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte gebracht door de ANVS.
Vindt u het verontrustend dat deze ontdekking afkomstig is van een klokkenluider en niet van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC)? Is het waar dat de kwaliteit van het beton niet op de prioriteitenlijst bij de inspecties van het FANC staat?
Het FANC heeft in de afgelopen jaren actief duidelijke informatie over de betonproblematiek gegeven en na ontdekking in de eerste reactor (Doel 3) aanvullende onderzoeken in alle reactoren bevolen. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat het onderzoek en de wijze waarop het FANC toeziet op de reparatie en herstart, niet juist worden uitgevoerd3. Verder beschik ik niet over de inspectieprioriteitenlijst van het FANC. Ik constateer dat het FANC aangeeft dat er geen gevaar is geweest voor de nucleaire veiligheid. Dit blijkt onder meer uit de voorlopige inschaling van de betonproblematiek op INES-1. INES-1 wil zeggen dat er sprake is van afwijkingen waarbij problemen optreden voor de veiligheidsvoorzieningen maar met nog voldoende veiligheidsmarge4.
Deelt u de mening dat, gezien het grote aantal incidenten alleen al de afgelopen maanden en het feit dat inmiddels zes van de zeven kernreactoren zijn uitgeschakeld, niet langer gesproken kan worden over losse incidenten, maar van een structureel probleem?3 Zo ja, erkent u de noodzaak om België te overtuigen de kerncentrales zo snel mogelijk definitief te sluiten? Zo nee, waarom niet?
In België bevinden zich zeven kernreactoren. Het aantal en de ernst van de ongewone gebeurtenissen voor een land met zeven kernreactoren is niet verontrustend. In oktober is uw Kamer geïnformeerd [TK 25 422, nr. 238] over de ongewone gebeurtenissen in de Belgische kerncentrales in de afgelopen jaren, en heeft u daarbij een overzicht gekregen. Het betreft gebeurtenissen ingeschaald op maximaal INES-1. Overigens, stelt het IAEA dat INES-inschalingen niet geschikt zijn voor veiligheidsvergelijkingen van installaties, organisaties of landen. Uit dit overzicht kan dus zeker niet geconcludeerd worden dat de Belgische kerncentrales veiliger of onveiliger zijn dan andere kerncentrales. De beschadigingen aan het beton zijn geen op zichzelf staande incidenten. Het gelijke ontwerp van de vier betreffende reactoren (Doel 3 en 4, Tihange 2 en 3) was na constatering van betondegradatie aan Doel 3 juist de aanleiding voor het FANC om onderzoek aan het beton te laten doen bij alle vier de reactoren. Alle vier de reactoren hebben bunkers waarin zich onder meer een afblaassysteem bevindt van het secundaire (niet radioactieve) systeem. Dit afblaassysteem wordt op gecontroleerde wijze gebruikt om stoom af te blazen om warmte en energie uit het systeem te krijgen. Het afblazen van stoom heeft geleid tot beschadiging van het beton van de plafonds van de bunkers. Op dit moment vinden onderzoek en herstelwerkzaamheden plaats aan het beton.
Het FANC heeft op 12 oktober 2018 op zijn website aangegeven de betonproblematiek bij de vier reactoren integraal te gaan beoordelen en onderzoeken6. Na de herstelwerkzaamheden beoordeelt het FANC of de bunkers hun veiligheidsfunctie kunnen vervullen. Voor heropstart van de centrales is toestemming van het FANC vereist.
Het Belgische gezag, waaronder het FANC, heeft in België de verantwoordelijkheid om de nucleaire veiligheid te handhaven, en de bevoegdheid om de kerncentrales te sluiten. Ik constateer dat het FANC haar verantwoordelijkheid neemt. Het FANC heeft bijvoorbeeld pas toestemming gegeven voor heropstart van Doel 3 nadat herstelwerkzaamheden van het beton gereed waren en beoordeling door het FANC had plaatsgevonden. Ik zie geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van het oordeel van het FANC en gelet op het voorgaande geen aanleiding voor vervroegde sluiting van de Belgische kerncentrales.
Bent u bereid om de stroomlevering aan België vergezeld te laten gaan van een dringende oproep om de kerncentrales zo snel mogelijk te sluiten en echt werk te maken van een transitie naar duurzame vormen van energie? Zo ja, bent u bereid hierover te rapporteren aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het huidige tekort aan productiecapaciteit in België toont aan dat zij voor het borgen van haar voorzieningszekerheid nog grotendeels afhankelijk is van nucleaire stroom. Hierbij is de voorwaarde dat deze productie op veilige wijze plaatsvindt te allen tijde leidend. Zoals hierboven aangegeven zie ik geen reden om te twijfelen aan het oordeel van het FANC en geen aanleiding voor vervroegde sluiting van Belgische kerncentrales om redenen van veiligheid. Hiernaast is België voornemens om tot een volledige kernuitstap in 2025 te komen zoals is bevestigd door de Belgische federale regering begin april van dit jaar in haar Energiepact.
De huidige situatie rondom de kerncentrales in België laat de transitie naar duurzame vormen van energie onverlet. Op dat vlak werken wij dan ook intensief samen met België. Bijvoorbeeld in de regionale Noordzeesamenwerking die als doel heeft om de uitrol van windparken op de Noordzee te versnellen en de kosten hiervan de verlagen.
Verwacht u een stijging van de stroomprijs voor Nederlandse huishoudens vanwege mogelijke schaarste, mocht Nederland België te hulp schieten met noodstroom?
Het verwachte tekort is, zoals al aangegeven bij vraag 3, sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Het is dus op voorhand niet te zeggen hoeveel stroom België daadwerkelijk wil betrekken vanuit de buurlanden, welke bronnen hiervoor ingezet zouden moeten worden en de periode waarover dit plaats zou vinden. De Belgische overheid, netbeheerder en exploitant van de kerncentrales doen er alles aan om de productie weer op orde te krijgen en het risico van stroomtekort zo snel mogelijk te verminderen. Indien er daadwerkelijk tekorten ontstaan in België zal dit een prijsopdrijvend effect hebben en dat effect zullen ook de buurlanden, waaronder Nederland voelen.
Net zoals de prijzen in Nederland dalen in tijden van productie van grote hoeveelheden elektriciteit vanuit weersafhankelijke bronnen in het buitenland. Dit hoort bij een geïntegreerde markt.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen en besluiten over de levering van stroom aan België voor te leggen aan de Kamer?
In EU-regelgeving is vastgelegd dat lidstaten elkaar bijstaan in noodsituaties en ook dat zij de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening dienen te waarborgen. Mijn ministerie en TenneT zijn hierover in overleg met het Belgische ministerie, netbeheerder Elia en de andere landen van het Pentalateraal Forum7. Ook toezichthouder ACM is aangesloten. De door België gevraagde maatregelen die nu op tafel liggen, liggen in de operationele sfeer en vallen binnen de competentie van TenneT.
Illegale praktijken rondom recycling van kunstgras |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u de aflevering van Zembla gezien, waaruit blijkt dat recyclingbedrijven van kunstgras structureel milieuregels overtreden om zo meer geld te kunnen verdienen en dat lagere overheden dit oogluikend toestaan?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeentes veel geld betalen (tussen de 10.000 en 20.000 euro per veld) aan bedrijven om kunstgras te recyclen, maar dat deze bedrijven vervolgens – zonder de juiste vergunning – deze kunstgrasvelden laten liggen waardoor vervuilende stoffen de bodem inlekken, doorverkopen aan particulieren of dumpen in het buitenland?
Het spreekt voor zich dat het kunstgras op duurzame wijze moet worden verwerkt conform de afspraken die hierover tussen gemeenten en verwerkers worden gemaakt. In het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP) zijn voorschriften opgenomen voor de verwerking van afgedankte kunstgrasvelden. De velden dienen te worden gescheiden in aparte materialen, zoals rubberinfill, zand en kunststoffen, die verwerkt moeten worden conform de daarvoor geldende minimumstandaard. Het zand en bepaalde soorten kunststoffen die in velden voor (kunnen) komen dienen te worden gerecycled. Andere delen, zoals rubbergranulaat en kunststof plakstroken, mogen ook worden verbrand met energieterugwinning. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om bij vergunningverlening aan afvalbedrijven rekening te houden met deze voorschriften.
Het is niet ongebruikelijk dat afval binnen de inrichting van de verwerker tijdelijk wordt opgeslagen voordat het wordt gerecycled. Dit mag maximaal drie jaar. Afvalverwerkers moeten zich bij de tijdelijke opslag uiteraard aan milieuregels houden om te voorkomen dat de opslag van oude kunstgrasvelden bijvoorbeeld leidt tot ernstige bodemverontreiniging. Het bevoegd gezag voor de vergunningverlening en toezicht hierop is de gemeente of provincie.
Hoe verklaart u dat niet één gemeente hierop heeft gecontroleerd, terwijl zij wel een zorgplicht hebben (pas na aflevering van het certificaat van goede ververwerking zijn zij ontdaan van hun verantwoordelijkheid)?
Eigenaren van afgedankte kunstgrasvelden hebben als ontdoener van afval de verplichting om zich hier conform de Wet Milieubeheer van te ontdoen. Onderdeel hiervan is het laten afvoeren van het afval naar een vergunde verwerkingsinrichting. Als de verwerker het afval accepteert, is de ontdoener vanaf dat moment gevrijwaard van verdere verplichtingen met betrekking tot het afval. De verwerker is na inname van het afval de houder van dit afval. Op hem berust de juridische verplichting het afval te verwerken of laten verwerken. De gemeente of provincie waarin deze verwerker gevestigd is, is het bevoegd gezag voor het toezicht op de opslag en verwerking van het afgedankte kunstgras.
Wat vindt u er ervan dat de Omgevingsdienst spreekt van «ernstige overtredingen» en «calculerend gedrag», maar de provincie en gemeente waar deze recyclingbedrijven gevestigd zijn deze overtredingen gedogen? Hoe beoordeelt u dat de provincie Gelderland het in Barneveld gevestigde recyclebedrijf al meer dan een jaar kunstgras laat opslaan zonder vergunning?
Ik deel de zorgen die bestaan over overtredingen die bij verwerkers van kunstgrasvelden zijn geconstateerd, waaronder het opslaan van meer dan de vergunde hoeveelheden afval en het verzaken om dit goed af te dekken. Het bevoegd gezag hiervoor is de gemeente of provincie waar de bedrijven zijn gevestigd. Zelf heb ik geen directe bevoegdheid ten aanzien van de opslag en verwerking bij dit soort bedrijven. De gemeente of provincie is verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en voor het maken van een afweging om al dan niet tot handhavende maatregelen over te gaan. Zij leggen ten aanzien van dit beleid en de handhaving ervan verantwoording af richting provinciale staten dan wel gemeenteraad.
Wat vindt u ervan dat de recyclingbedrijven zich failliet kunnen laten verklaren en gemeentes daarmee met de verwerkingskosten van het kunstgras opzadelen (mogelijk oplopend tot miljoenen euro’s) en daarmee in feite een chantagemiddel in handen hebben om handhavend gedrag door gemeentes tegen te gaan?
Een bedrijf dat wordt opgeheven, moet zijn zaken conform de regelgeving netjes afhandelen. Dat betekent dat het zelf verantwoordelijk is en blijft voor het opruimen van zijn afval. Wanneer het bevoegd gezag overgaat tot het toepassen van bestuursdwang en het zelf met de kosten hiervan dreigt te blijven zitten, is het mogelijk om deze kosten te verhalen op de overtreder.
In de praktijk kan het gebeuren dat dit niet voor genoeg opbrengsten zorgt om bijvoorbeeld achterblijvend kunstgrasafval op te ruimen. Deze kosten zouden dan voor rekening van de gemeente of provincie komen. Dit zou echter geen reden moeten zijn om niet op te treden. In het kader van het Bestuurlijk Omgevingsberaad ben ik over deze problematiek onder meer met provincies en gemeenten in overleg.
Deelt u de mening dat dit misdadig gedrag is? Deelt u de mening dat misdaad voor deze recyclingbedrijven niet zou mogen lonen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze kan worden voorkomen dat de directies van deze recyclingbedrijven het hazenpad nemen en niet op tijd ter verantwoording kunnen worden geroepen? Bent u bereid om alles op alles te zetten en uw invloed aan te wenden om te zorgen dat de directies van deze bedrijven verantwoording afleggen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat afvalverwerkers een lange traditie van structurele milieucriminaliteit hebben? Vindt u dat u hier voldoende aandacht voor is en is geweest? Zo ja, hoe verklaart u dan dat deze overtredingen structureel zijn en dat dat de overtredingen kennelijk ongehinderd konden doorgaan? Vindt u dat uw beleid voldoende effectief is? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het beeld dat afvalverwerkers een lange traditie van structurele milieucriminaliteit hebben. Wel is het zo dat er in deze sector, net als in andere sectoren, overtredingen plaatsvinden. Daarom vind ik de naleving en handhaving van milieuwetgeving van belang.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heb ik geen directe bevoegdheid ten aanzien van overtredingen met betrekking tot de opslag en verwerking van kunstgras. Dit valt onder het bevoegd gezag van de gemeente of provincie. Het toezicht hierop is belegd bij de Omgevingsdiensten. Tijdens inspecties in haar rol om toezicht te houden op het grensoverschrijdend vervoer van afval is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) echter wel alert op mogelijke overtredingen die onder het toezicht van Omgevingsdiensten vallen. Zo zijn waarnemingen tijdens de ILT-inspectie in Dongen doorgegeven aan het bevoegd gezag, wat tot een handhavingstraject heeft geleid. Het is aan het bevoegd gezag om een afweging te maken om al dan niet tot bestuursdwang over te gaan. Ik ga ervan uit dat de verantwoording hierover richting provinciale staten dan wel gemeenteraad zijn werk doet.
De ILT heeft in de afgelopen jaren inspecties uitgevoerd bij twee bedrijven die in de Zembla-uitzending aan bod kwamen. Naar aanleiding van de uitzending van Zembla is ook bij een derde bedrijf een inspectie uitgevoerd. Bij de betreffende bedrijven zijn waarschuwingen afgegeven. Indien bij latere controles blijkt dat er nog steeds sprake is van overtredingen kan er tot aanvullende sancties worden overgegaan.
Bent u bereid tot aanvullende maatregelen om hier paal en perk aan te stellen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op dit moment niet van plan om aanvullende maatregelen te nemen op het gebied van handhaving. Zoals ik heb aangegeven, is het bevoegd gezag de gemeente of provincie waarin de betreffende bedrijven gevestigd zijn. Ik constateer dat zij hun inzet op dit dossier intensiveren. Ik heb de Provincie Gelderland en gemeente Dongen verzocht mij op de hoogte te houden over de vervolgstappen en zal de uitvoering daarvan actief volgen.
Undercoverbeelden over apenexperimenten in het BPRC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de undercoverbeelden van experimenten met apen in het Nederlandse apenproefdiercentrum Biomedical Primate Research Centre (BPRC)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de apen (ondanks verdoving) nog steeds bij bewustzijn zijn en reageren op de pijnlijke handelingen die op hen worden uitgevoerd, zoals injecties in het hoofd en het tatoeëren van de borst?
Naar aanleiding van de undercoverbeelden heeft de NVWA op 10 september jl. een extra inspectie bij het BPRC uitgevoerd. Het BPRC heeft hierbij aangegeven dat de meeste beelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse gezondheidscontrole. Alle dieren uit de kolonie moeten hiervoor een keer per jaar worden gevangen en onderzocht. Dat kan nogal onrust en stress veroorzaken. De dieren worden daarom geïnjecteerd met een sedatiemiddel. De NVWA concludeert dat het gebruikte middel veilig is voor het gebruik bij apen en voldoende pijnstilling en bewustzijnsvermindering geeft voor de handelingen tijdens de gezondheidscontrole.
De Wet op de dierproeven schrijft voor dat alle niet-humane primaten van een permanent individueel merkteken moeten worden voorzien. Indien de dieren hiervoor getatoeëerd worden, wordt vooraf een extra pijnstiller toegediend. De tatoeage is nodig om de dieren op afstand te kunnen observeren en hun gedrag en welzijn te beoordelen.
Wat vindt u ervan dat de apen die bijkomen uit hun verdoving en gedesoriënteerd zijn, onbeheerd worden achterlaten en daardoor zichzelf verwonden?
Geconstateerd is dat de apen na de sedatie bijkomen in een gedeelte van hun eigen dierverblijf. De dieren worden daarbij geobserveerd, maar om stress bij de dieren te voorkomen is de dierverzorger bewust niet in het dierverblijf aanwezig. Er is al meer dan 10 jaar ervaring met deze manier van bijkomen van de dieren en er zijn nooit ernstige verwondingen opgelopen.
Hoe oordeelt u over de beelden waarin grappenmakende verzorgers te zien zijn naast ernstig lijdende apen?
Ik ben van mening dat de apen met respect behandeld moeten worden.
De undercoverbeelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse routine-gezondheidscontrole. De NVWA concludeert dat zoveel als mogelijk ongerief bij de dieren wordt vermeden door het toedienen van adequate sedatie en eventueel pijnstilling.
Hoe vallen deze beelden te rijmen met de uitspraak van het BPRC dat het apenonderzoekscentrum «veel waarde hecht aan dierenwelzijn en welzijnsverbetering»?2
Het BPRC voldoet als een van de weinige apencentra in Europa aan de internationale kwaliteitseisen voor dierenwelzijn. Daarnaast voert de NVWA frequent onaangekondigde en aangekondigde inspecties uit bij het BPRC. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Deelt u, na het zien van deze beelden, de mening dat subsidie aan het BPRC moet stoppen en het BPRC zo snel mogelijk moet sluiten? Zo nee, waarom niet?
In de verkenning «Van aap naar beter» benadrukt het Rathenau Instituut dat proefdiervrije wetenschap vraagt om een paradigma-verandering. Daar ben ik het mee eens. Namens het kabinet wil ik deze paradigma-verandering stimuleren door het maken van de (politieke) keuze om zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te stoppen met het gebruik van apen voor wetenschappelijk onderzoek. Daarom heb ik het BPRC opdracht gegeven om een plan van aanpak te ontwikkelen om het aantal proeven met apen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te verminderen met veertig procent.
Het BPRC is op dit moment bezig om een plan van aanpak op te stellen. Zoals in het AO van 7 juni jl. is toegezegd ontvang ik dit plan van aanpak uiterlijk 1 januari 2019 en zal ik de Kamer in het eerste kwartaal van 2019 hierover informeren met mijn reactie.
Het testen van zenuwgassen op proefdieren door Defensie |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Animal Rights, waarin wordt opgeroepen een einde te maken aan dierproeven voor defensiedoeleinden, zoals het testen van zenuwgassen?
Ja.
Vindt u het ethisch aanvaarbaar dat cavia’s en ratten in opdracht van Defensie worden blootgesteld aan zenuwgassen via de huid, inhalatie of een canule, waardoor hun ogen beschadigd worden en de dieren blind worden en waardoor de dieren ademhalingsproblemen ondervinden, kwijlen, ernstige tremoren vertonen, door hun poten zakken, en waarbij de dieren sterven tijdens het experiment of na afloop worden gedood?
Defensie en onderzoeksinstellingen die in opdracht werken van Defensie hebben de plicht om goed en verantwoordelijk met proefdieren om te gaan, hierbij hoort ook dat het ongerief dat deze dieren ondervinden tot een minimum blijft beperkt. In overeenstemming met de Wet op Dierproeven worden de dierexperimenten alleen uitgevoerd als er geen alternatieven zijn. Het zelfstandig bestuursorgaan de Centrale Commissie Dierproeven toetst vooraf of onderzoeken waarbij dieren worden gebruikt aanvaardbaar zijn. Bij het al dan niet toestaan van dierproeven is de afweging tussen het belang van de proef en het ongerief van het dier, dat wil zeggen de ethische toets, zwaarwegend.
Defensie heeft een verantwoordelijkheid voor zowel het genereren als het in stand houden van alle nationale kennis op het gebied van Chemische, Biologische, radioactieve en Nucleaire (CBRN) strijdmiddelen, dit op het vlak van detectie, waarschuwing, bescherming, ontsmetting en medische tegenmaatregelen. Zenuwgassen vallen onder CBRN-strijdmiddelen. Voor de verbetering van medische behandeling tegen zenuwgasvergiftiging is onderzoek nodig. Voor goed en betrouwbaar onderzoek is, vanwege het ontbreken van voldoende alternatieven, het gebruik van proefdieren nog steeds noodzakelijk. Tijdens het onderzoek wordt er naar gestreefd de duur van het ongerief zo kort mogelijk te laten zijn en waar mogelijk de dierproef onder verdoving te laten plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat voor deze experimenten speciaal gefokte haarloze cavia’s worden gebruikt uit Amerika, omdat de huid van deze dieren het zenuwgas goed opneemt? Klopt de aanname dat deze in Amerika gefokte dieren extra leed ondervinden, doordat zij vele uren op transport gaan voordat zij aankomen in het laboratorium en worden blootgesteld aan experimenten?
Dieren mogen niet worden gebruikt voor onderzoek, tenzij daar zwaarwegende belangen tegenover staan. Uit de overwegingen moet onder meer blijken dat het onderzoek waarvoor het dier wordt gebruikt voldoende wetenschappelijk is verantwoord. De cavia is een wetenschappelijk geaccepteerde diersoort voor onderzoek met zenuwgassen. Doordat eerder onderzoek eveneens met deze diersoort is uitgevoerd, zijn resultaten bovendien te vergelijken. Indien mogelijk worden dieren betrokken van leveranciers op korte afstand, echter zijn niet alle diersoorten leverbaar in Europa. Het transport vanaf de leverancier naar de onderzoeksinstelling wordt verzorgd door gecertificeerde transportbedrijven en is in lijn met voorwaarden voor vervoer van levende dieren en de specifieke condities van de te vervoeren soort.
Wat vindt u ervan dat deze experimenten met zenuwgassen al ruim vijftien jaar in Nederland plaatsvinden?
Defensie heeft een nationale taak bij CBRN-incidenten. Kennis over CBRN-strijdmiddelen is noodzakelijk voor de effectieve detectie, bescherming, ontsmetting en medische tegenmaatregelen. De dreiging van inzet met CBRN-strijdmiddelen is nog steeds actueel. Recente voorbeelden zijn de gifgasaanslag op Russische dubbelspionnen in Engeland, de aanslag op een familielid van Kim Jong-Un in Maleisië en de inzet op grotere schaal in Syrië. De ontwikkeling van deze strijdmiddelen door kwaadwillenden gaat helaas continue door.
De dierproeven maken deel uit van een groter achterliggend onderzoek. Dat onderzoek is van wezenlijk belang, omdat ze bijdragen aan de kennisopbouw en -ontwikkeling over de werking en mogelijke behandeling van zenuwgas teneinde Nederlandse militairen en burgers beter te kunnen beschermen tegen zenuwgasaanvallen, blootstelling adequaat te kunnen vaststellen en medische hulp te kunnen verlenen door effecten op de gezondheid tegen te gaan. Om de dierproeven tot een minimum te beperken wordt voor de kennisontwikkeling nauw samengewerkt met NAVO-partners. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven hoeveel dieren er de afgelopen vijftien jaar in Nederland zijn gebruikt voor het testen van zenuwgassen? Kunt u aangeven hoeveel dieren zijn gebruikt voor militaire doeleinden van andere landen? Kunt u aangeven welke experimenten dit zijn geweest en welk lijden ze hebben veroorzaakt bij de proefdieren (angst, pijn, stress)? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen dieren ingezet voor het testen van zenuwgassen. Er worden dieren ingezet voor onderzoek naar medische tegenmaatregelen daartegen. Het aantal dierproeven dat in opdracht van Defensie wordt uitgevoerd en de mate van ongerief dat de dieren daarbij ondervinden, wordt jaarlijks gerapporteerd en gepubliceerd in het jaaroverzicht dierproeven en proefdieren «Zo doende» dat wordt uitgegeven door de Nederlandse Voedsel- en Waren autoriteit en wordt gepubliceerd op internet. Mede door het Rijksbeleid om het gebruik van dierproeven te verminderen, vervangen en/of verfijnen (3V-beleid), is de afgelopen 15 jaar het aantal gebruikte proefdieren verminderd. Het aantal dieren betreft circa 100 knaagdieren (cavia’s en ratten) per jaar.
Nee. De wettelijke registratieplicht zoals vastgelegd in de Dierproevenregeling 2014 draagt Nederlandse vergunninghouders op jaarlijks informatie te leveren over het gebruik van aantallen proefdieren, gegevens over dierproeven waaronder het doel van de proef en de mate van ongerief. Deze informatie wordt jaarlijks gepubliceerd in het jaaroverzicht «Zo doende». Of een proef met dieren wordt uitgevoerd in opdracht van een ander land is geen onderdeel van de registratieplicht.
Kunt u aangeven hoeveel geld Defensie de afgelopen jaren heeft besteed aan onderzoek met proefdieren en hoeveel geld aan de ontwikkeling van proefdiervrije onderzoeksmethoden? Zo nee, waarom niet?
Met dit onderzoek is € 150.000 per jaar gemoeid. Defensie investeert daarnaast per jaar € 150.000 in proefdiervrij- en alternatievenonderzoek.
Werkt u samen met andere landen om proefdiervrije onderzoeksmethoden te ontwikkelen? Kunt u aangeven of u tevreden bent op de voortgang die hiermee binnen Defensie geboekt is? Kunt u aangeven welke alternatieve onderzoeksmethoden er inmiddels zijn ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Er wordt nauw samengewerkt met NAVO-partners en er is sprake van intensieve wetenschappelijke kennisdeling. Met deze kennisdeling wordt voorkomen dat hetzelfde onderzoek met proefdieren op meerdere plaatsen wordt uitgevoerd. Hierbij hoort ook kennisdeling over ontwikkeling van proefdiervrije methodes en overige alternatieven, in het kader van vervanging, verfijning en vermindering. Proefdiervrije alternatieven bieden echter nog onvoldoende zekerheid over de werkelijke werking en veiligheid van behandelmethoden voor de mens.
Heeft u transitiebeleid opgesteld waarbij wordt ingezet op het vervangen van dierproeven voor defensiedoeleinden? Zo ja, hoe ziet dit beleid eruit en hoeveel budget is hier voor gereserveerd? Zo nee, waarom niet?
Dierproeven worden uitgevoerd conform de Wet op Dieren, waarbij het 3V-principe leidend is:
Het onderzoek naar risico’s en behandeling van blootstelling aan giftige stoffen in een militaire context wordt zo mogelijk uitgevoerd op gekweekte (lichaams)cellen en waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van computerberekeningen en computermodellen. Ook wordt dit type onderzoek internationaal besproken en gedeeld met onderzoeksinstituten van NAVO-landen om het aantal experimenten aanvullend op elkaar en minimaal te doen zijn. Hierbij gaat de aandacht ook uit naar het ontwikkelen en toepassen van proefdiervrije methodologie. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Bent u voornemens om het testen van zenuwgassen op dieren zo spoedig mogelijk te beëindigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Defensie zal stoppen met dierproeven zodra met dierproefvrije methoden voldoende kennis over de bescherming, ontsmetting en medische tegenmaatregelen tegen de effecten van CBRN-strijdmiddelen kan worden opgebouwd. Het is helaas niet de verwachting dat dit op korte termijn het geval zal zijn. Tot die tijd blijven dierproeven onontbeerlijk.
De toegenomen populariteit van gasgestookte ketels, met name in nieuwbouw |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hr-ketels nog altijd het populairst, groei alternatieven vlakt af», waaruit blijkt dat vooral in nieuwbouwhuizen meer gasgestookte ketels worden geïnstalleerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de populariteit van gasketels afgelopen jaar sterk is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie niet dat de populariteit van gasketels sterk is toegenomen. Wel is op basis van het onderzoek te constateren dat de populariteit niet is afgenomen. Dat is niet verwonderlijk. De huidige verwarmingssystemen zijn nog grotendeels gebaseerd op gasgestookte ketels. Alternatieven zoals warmtepompen en warmtenetten zijn niet voor iedereen geschikt, beschikbaar of betaalbaar. Overigens is de in het bericht genoemde ontwikkeling bemoedigend. Volgens het onderzoek waar het bericht naar verwijst, werd er in 2013 1 warmtepomp geïnstalleerd op elke 10 gasketels. In 2017 was de verhouding al 1 op 5.
Over de toename van HR-ketels in de nieuwbouw kan ik bovendien het volgende melden. Het nieuwsbericht verwijst naar onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van «Marktinformatie isolatiematerialen, isolatieglas en HR-ketels 2010–2016» van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ik heb RVO gevraagd om deze cijfers toe te lichten. Door een aanpassing in de onderzoeksaanpak zijn de cijfers van 2014 en 2015 niet goed met elkaar te vergelijken. Bij het opstellen van de cijfers van 2015 is duidelijk geworden dat warmtepompen vaker bij bestaande woningen worden toegepast dan eerder is verondersteld. Om deze reden is het aandeel warmtepompen bij nieuwbouw naar beneden bijgesteld en het aandeel HR-ketels bij nieuwbouw naar boven. Door het schrappen van de gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen per 1 juli 2018 zal het aantal gasketels in de nieuwbouw de komende jaren snel verminderen.
Is de massale aanschaf van gasketels een bedreiging voor het behalen van gestelde (inter-)nationale klimaatdoelen, voor de afspraak om de Groningse gaskraan uiterlijk in 2030 te sluiten en voor de afspraak uiterlijk in 2050 als land gasvrij te zijn? Zo nee, waarom niet?
De huidige marktvolumes geven vooral aan dat er nog veel te doen is om de alternatieven voor gasketels beter in de markt te krijgen. Met dat oogpunt zullen alle gemeenten in 2021 per wijk aangeven welke alternatieven er komen voor verwarmen met aardgas en wanneer. Gebouweigenaren kunnen dan anticiperen op deze wijkplannen door hun gebouw stapsgewijs geschikt te maken. Subsidies als de ISDE kunnen daarbij een steun in de rug zijn.
Ook de afspraken van marktpartijen in het Klimaatakkoord zullen erop gericht zijn om gebouweigenaren hierin te ondersteunen. In dat kader wordt ook gewerkt aan de invulling van de motie Jetten/Mulder (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 93) over uitfasering van de gasgestookte CV-ketel.
De huidige verkopen van gasketels vormen geen bedreiging voor de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen. De leveringszekerheid blijft bij die afbouw verzekerd, onder meer door de bouw van een stikstoffabriek.
Deelt u de mening dat uw beleid, waarmee het makkelijker is gemaakt om voor nieuwbouw alsnog een gasaansluiting te krijgen, contraproductief is voor het behalen van gestelde doelen in vraag 3? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid hierop te herzien?
Nee. Ik herken mij niet in uw omschrijving van het beleid. De gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen is per 1 juli jl. niet meer van kracht. Door deze wetswijziging is het in beginsel niet meer mogelijk om nieuwbouw te voorzien van een gasaansluiting. Alleen als dit vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is, dan kan een college van burgemeester en wethouders een gebied aanwijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Er is dus niets makkelijker gemaakt, integendeel.
Deelt u de zorgen dat bewoners van nieuwbouwhuizen, die nu nog een gasaansluiting krijgen, uiteindelijk een gepeperde rekening te wachten staat, omdat ieder huis in Nederland uiterlijk in 2050 aardgasvrij moet zijn? Zo ja, deelt u de mening dat bewoners hiervoor moeten worden gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen van alle Nederlanders over de mogelijke rekening van de energietransitie. Het is dan ook mijn inzet, bijvoorbeeld bij afspraken in het Klimaatakkoord, om de kosten van de transitie zo ver mogelijk omlaag te brengen. In de werkgroep Nieuwbouw Aardgasvrij van de sectortafel Gebouwde omgeving2 hebben partijen uitgesproken zo veel mogelijk in ontwikkeling zijnde projecten alsnog aardgasvrij te realiseren. Dit omvat ook het informeren van de (potentiële) kopers van woningen om alsnog tot aanpassingen te komen.
Vindt u het onwenselijk dat er nog steeds gaskookplaten worden verkocht? Zo ja, bent u bereid dit onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen dringende reden om koken op gas onmogelijk te maken. Met koken verbruikt men doorgaans het minste aandeel gas binnen een huishouden. Verwarmen en warm tapwater zijn de grotere verbruiksposten. Gelet op de groeiende vraag naar elektrisch koken voorziet de markt bovendien al in een geleidelijke oplossing.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit» denkt te worden, een actievere rol verwacht mag worden om het gasgebruik door huishoudens te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
Het kabinet neemt een actieve rol bij het verminderen van het gasverbruik van huishoudens. Een voorbeeld is de aanpak om 30.000 à 50.000 bestaande woningen per jaar aardgasvrij te maken aan het eind van de kabinetsperiode. Uit de klimaatenvelop 2018 is € 85 miljoen beschikbaar gemaakt voor proeftuinen aardgasvrije wijken.
Met de ambities in het regeerakkoord, die momenteel uitwerking krijgen in het Klimaatakkoord, worden de noodzakelijke en verantwoorde stappen gezet om Nederland verder te verduurzamen.
Oliebedrijf Odfjell, die de rekening voor de olieramp in de Rotterdamse haven wil doorschuiven naar de Nederlandse belastingbetaler |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vervuiler van Botlek betaalt – een beetje», waaruit blijkt dat de veroorzakers van de olieramp in de Rotterdamse haven eind juni, het Saoedi-Arabische NCC (eigenaar van het schip) en het Noorse oliebedrijf Odfjell (exploitant van het schip), weigeren om het grootste deel van de schade te betalen?1
Ja.
Heeft u inzicht in het totale bedrag van de geleden schade die het gevolg is van de olieramp? Zo ja, wat is dit bedrag? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet bekend wat de totale omvang van de schade is. Het schoonmaken van de oevers is nog gaande, ik heb daarom nog geen inzicht in de totale kosten.
Deelt u de mening dat de vervuiler moet betalen, dus ook in dit geval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat u het Havenbedrijf Rotterdam bij in het aansprakelijk stellen van de veroorzakers van alle schade voor de schoonmaakkosten en de reparatiekosten die zij voor haar rekening heeft genomen? Op welke andere wijze gaat u zich inspannen om de vervuilers te laten betalen?
Uitgangspunt is dat bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken aansprakelijk worden gesteld. Dat is hier ook gebeurd. De eigenaar van het schip is op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329) (hierna: Bunkersverdrag), aansprakelijk gesteld voor de bunkerolieschade. Het Bunkersverdrag regelt een verplichte verzekering voor de scheepseigenaar en bepaalt dat een vordering tot schadevergoeding rechtstreeks tegen de verzekeraar kan worden ingesteld. De scheepseigenaar kan op grond van het Bunkersverdrag zijn aansprakelijkheid per voorval beperken tot een bepaalde limiet, deze is afhankelijk van de tonnage van het zeeschip. Voor deze beperking is toestemming van de rechter benodigd. De scheepseigenaar heeft een beroep op beperking van aansprakelijkheid gedaan bij de rechtbank in Rotterdam. De rechter heeft hier nog geen uitspraak over gedaan.
Beperking van aansprakelijkheid is niet mogelijk, indien bewezen is dat de schade is ontstaan door eigen roekeloos handelen of opzettelijke nalatigheid. Vandaar dat de uitkomst van het onderzoek van de zeehavenpolitie hier van belang is.
Hoewel het waarschijnlijk is dat het Bunkersverdrag van toepassing is, wordt op dit punt nog nader onderzoek gedaan of er andere mogelijkheden zijn om de schade te verhalen. Op dit punt werken het Havenbedrijf Rotterdam en het ministerie samen om de schade vergoed te krijgen. Ook de Landsadvocaat is om advies gevraagd.
Deelt u de mening dat er niet langer plek is in de Rotterdamse haven voor het oliebedrijf Odfjell, indien zij weigeren de rekening te betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het Noorse bedrijf Odfjell bestaat uit verschillende divisies, de terminal van Odfjell in Rotterdam is niet hetzelfde bedrijf als de rederij van Odfjell die de Bow Jubail heeft ingezet. De terminal in Rotterdam is recentelijk verkocht aan branchegenoot Koole.
Verder worden de schepen van rederij Odfjell ook door andere bedrijven ingezet om producten te vervoeren. Het verbieden van schepen van rederij Odfjell om de haven van Rotterdam binnen te varen, is derhalve niet proportioneel.
Deelt u de mening dat bedrijven niet langer ongestraft weg moeten kunnen komen met het veroorzaken van ernstige milieuschade, zoals schade veroorzaakt door olielekkages? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke instrumenten (regionaal, nationaal of internationaal) ingezet kunnen worden om bedrijven te verplichten om de aangerichte schade aan de natuur, het milieu, de omgeving en de infrastructuur te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken, worden hiervoor aansprakelijk gesteld. Het Bunkersverdrag is een voorbeeld van een internationaal instrument dat voorziet in afspraken over de aansprakelijkheid voor bunkerolieschade. Tijdens het Algemeen Overleg van 28 juni aan de Kamer heb ik al aangegeven dat de zeehavenpolitie onderzoek doet naar de oorzaak van het ongeval en dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven onderzoek te gaan doen. Aangezien deze onderzoeken nog niet zijn afgerond, is de toedracht op dit moment nog niet volledig duidelijk en ook niet wie precies welk juridisch verwijt valt te maken. Gezien het vorenstaande is het nu te voorbarig om te veronderstellen dat bedrijven wegkomen met het veroorzaken van ernstige milieuschade.
Kent u het bericht «Onze groene energie verwoest elders de natuur», waaruit blijkt dat door de overstap naar groene energie in westerse landen de vraag naar grondstoffen zoals nikkel en kobalt sterk stijgt?1
Ja.
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat de mijnbouw naar de hiervoor benodigde mineralen (onder meer op Madagaskar en de Filippijnen) vaak gepaard gaat met ernstige milieuschade, verwoesting van natuur en biodiversiteit en schending van mensenrechten?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom streeft het kabinet ernaar de negatieve effecten van mijnbouw op mens en milieu te vermijden en mitigeren. Zie ook antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het van belang is om bij de energietransitie niet alleen te kijken naar de CO2-uitstoot in Nederland, maar naar de gehele ecologische voetafdruk en naar de gevolgen voor biodiversiteit en de lokale gemeenschappen, ook elders in de wereld? Zo nee, waarom niet?
Ja, om de energietransitie in alle aspecten duurzaam te maken, moeten de benodigde grondstoffen gewonnen worden op een wijze die verantwoord is voor mens en milieu, in Nederland en daarbuiten.
Deelt u de mening dat de overheid hier een brede verantwoordelijkheid in heeft (ook omdat zij zich heeft gecommitteerd aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights)? Deelt u de mening dat de overheid alles in haar bereik moet doen om schade aan natuur, milieu en biodiversiteit te voorkomen en de belangen van de lokale gemeenschappen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Er ligt zowel een verantwoordelijkheid voor bedrijven als voor de overheid.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan de internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart te brengen en aan te pakken. Dat geldt dus ook voor bedrijven die zich bezig houden met de energietransitie.
Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de UN Guiding principles for business and human rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO- richtlijnen) als normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet onderschrijft ook de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO- richtlijnen voortbouwt. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het IMVO-convenantenbeleid, middels het openstellen van een klachtenmechanisme (NCP) of door het overbrengen van kennis aan bedrijven. Zo organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 23 oktober 2017 een conferentie met als doel bedrijven in de grondstoffensector te helpen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Ook steunt het kabinet projecten die verantwoorde mijnbouw stimuleren via het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen (EPRM).
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) en de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) zijn de voorbereidingen in gang gezet voor een IMVO-convenant gericht op mogelijke risico’s in de windenergiesector. Het kabinet moedigt dit aan, en de overheid zal zelf ook als partij deelnemen aan het convenant.
Ook heeft de overheid een verantwoordelijkheid om eisen te stellen als inkoper, aanbesteder, subsidieverlener of vergunningverstrekker. Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Deelt u de mening dat de overheid hierin onvoldoende slaagt, door na te laten om richtlijnen over de herkomst van de gebruikte mineralen op te nemen in de aanbestedingen van windmolen- en zonneparken?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door te wachten op de IMVO-convenanten (niet-bindende ketenafspraken voor de windenergiesector gericht op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) er kansen gemist worden om duurzaamheidseisen te stellen met betrekking tot de gebruikte materialen bij de aanbestedingen voor windmolen- en zonneparken? Zo nee, waarom niet?
Nee, een IMVO-convenant is één van de middelen om bedrijven te stimuleren zich te houden aan internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn ook andere middelen, zoals hierboven ook aangegeven.
Het doel van IMVO-convenanten is om op specifieke risico’s binnen waardeketens verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren van bedrijfsactiviteiten en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen. In een IMVO-convenant verbinden partijen zich aan het behalen van tastbare resultaten op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Convenanten worden opgesteld conform het SER-advies IMVO-convenanten1. De afspraken zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UNGP's.
Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Hoe bent u voornemens invulling te geven aan uw toezegging om ook in uw rol van vergunningverlener uw invloed aan te wenden «om de zorgvuldigheid in de toeleveringsketens te vergroten», anders dan door het faciliteren van het IMVO-convenant?4
Een IMVO-convenant is bij uitstek geschikt om tastbare resultaten te bereiken op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er is draagvlak vanuit de windenergiesector om een IMVO-convenant te sluiten en de sector pakt dit onder begeleiding van de SER op. De overheid is wezenlijk onderdeel van dit proces als partij. Via de reguliere Kamerbrieven over IMVO-convenanten en het IMVO-beleid wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.
In het convenantenproces zal de overheid ook onderzoeken in hoeverre rapportage over gepaste zorgvuldigheid in de keten kan worden betrokken bij vergunningverlening in de windenergiesector. Op deze manier kom ik de genoemde toezegging na en wil ik ook uitvoering geven aan het hiervoor relevante deel van de motie Jetten/Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 209).
Deelt u de mening dat er aan de vergunningverlening voor windmolen- en zonneparken zo snel mogelijk voorwaarden gesteld moeten worden op het gebied van milieueffecten elders in de wereld, zodat bedrijven verplicht worden om mineralen te gebruiken die gewonnen worden op een wijze die zo min mogelijk schadelijk is voor mens en milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit»5 denkt te worden, een actievere rol verwacht worden om te voorkomen dat de energietransitie in Nederland onherstelbare schade toebrengt aan de natuur, de biodiversiteit en ecosystemen elders in de wereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze rol vorm geven?
Nederland is ambitieus met zijn klimaatdoelstellingen en stimuleert maatschappelijk verantwoord ondernemen in alle sectoren, niet alleen in de hernieuwbare energiesector. De sector heeft laten zien dat het zijn verantwoordelijkheid neemt door het starten van een IMVO-convenantenproces. Als partij in dit proces neemt het Rijk een actieve rol in het invullen van de OESO-richtlijnen en UNGPs op het gebied van IMVO in de windenergiesector.
Het bericht dat er meer afval naar de stortplaats verdwijnt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer afval verdwijnt naar de stortplaats»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er dit jaar al, voor het storten van 130.000 ton meer afval, een vergunning is verleend dan in dezelfde periode vorig jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mijn beleid is erop gericht om het afval dat gestort moet worden tot een minimum te beperken. Er wordt uitsluitend afval gestort waarvoor op dit moment geen andere verwerkingsmogelijkheid bestaat. Overigens herken ik de cijfers die het Financieele Dagblad weergeeft niet. De afgegeven ontheffingen laten in de eerste zes maanden van 2018 geen toename zien van 130 kton in vergelijking met 2017. Rijkswaterstaat heeft berekend dat het gaat om een toename van ongeveer 30 kton.
Deelt u de mening dat de grootschalige toename van afvalstort indruist tegen uw voornemen om geen nieuwe stortplaatsen meer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier storten op bestaande stortplaatsen en binnen bestaande capaciteit.
Hoe kan het volgens u dat er een overaanbod aan afval is (zo ligt er nog circa 600.000 ton afval te wachten op verbranding)? Deelt u de mening van de afvalbedrijven dat dit deels komt doordat huishoudens minder recyclen dan gehoopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt het dat de huishoudens minder recyclen?
De toename van de hoeveelheid afval heeft verschillende redenen. De belangrijkste reden is de economische ontwikkeling die ervoor zorgt dat er ook meer afval is. De 600 kton afval, die tijdelijk ligt opgeslagen, wacht op verbranding en is daarmee geen onderdeel van de totale hoeveelheid afval die wordt gestort. De reden voor de tijdelijke opslag is dat de hoeveelheid afval en de verwerkingscapaciteit kunnen fluctueren, en dit moet kunnen worden opgevangen. De huidige buffer van 600 kton betreft ongeveer 7,5% van de totaal beschikbare verbrandingscapaciteit.
Ik onderschrijf dat de hoeveelheid afval van huishoudens de komende jaren nog verder kan en moet afnemen. Momenteel ondersteun en stimuleer ik via het Uitvoeringsprogramma VANG-Huishoudelijk Afval – samen met de NVRD – gemeenten om de inzameling van huishoudelijk afval zo in te richten dat burgers maximaal gemotiveerd worden hun afval te scheiden. In de kabinetsreactie op de Transitieagenda’s2 zijn verdere acties opgenomen die een bijdrage zullen leveren aan verlaging van de hoeveelheid (huishoudelijk) restafval.
Kunt u het antwoord van vraag 4 onderbouwen met cijfers? Zo nee, waarom niet?
In de CBS-statistieken voor 2017 wordt aangegeven dat het percentage gescheiden huishoudelijk afval 57% bedroeg. Sinds 2012 (51%) is er sprake van een gestage stijging.
Bent u voornemens uw beleid aan te scherpen ten behoeve van meer en betere recycling van afval? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al veel acties in gang gezet in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie. De inzet van het kabinet zal worden aangevuld met de acties uit de Transitieagenda Consumptiegoederen. Het kabinet gaat graag met de betrokken partijen aan de slag met de uitvoering. In de Kabinetsreactie op de transitieagenda’s zijn meerdere maatregelen opgenomen om het storten en verbranden van afval te ontmoedigen, waaronder een verhoging van de afvalstoffenbelasting op storten en verbranden.
Bent u voornemens de recycling door huishoudens extra te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Plastic als belangrijke bron van broeikasgas |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de resultaten van het onlangs gepubliceerde wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat plastics die terechtkomen in de natuur en in oceanen een belangrijke bron van broeikasgassen vormen?1
Ja.
Zijn er schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics in Nederland? Zo ja, welke schattingen zijn er? Zo nee, bent u bereid tot onderzoek en monitoring hiernaar?
Nee, er zijn voor zover bekend geen schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics, noch in Nederland, noch elders in de wereld. Het artikel waar de vragen op gebaseerd zijn meldt, op basis van eigen analyses, dat de hoeveelheid methaan die momenteel vrijkomt veroorzaakt door zwerfplastics niet significant is ten opzichte van de wereldwijde emissie. Gegeven de nog steeds stijgende plasticproductie en de hoeveelheden die daarvan in het milieu terecht komen zouden de emissies in de toekomst naar hun mening echter wel degelijk relevant kunnen worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig. De Emissieregistratie van het RIVM zal het internationale onderzoek op dit terrein volgen en beoordelen of verder onderzoek en/of monitoring opportuun is.
Wordt in het klimaatbeleid al rekening gehouden met de uitstoot aan broeikaskassendoor zwerfplastics? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Er wordt in het klimaatbeleid momenteel geen rekening gehouden met de uitstoot aan broeikasgassen door zwerfplastics omdat dit tot nu toe niet beschouwd is als relevante emissiebron met een substantiële emissie. Indien uit verder (internationaal) onderzoek blijkt dat dit wel het geval is, zullen we deze emissiebron bij het toekomstig klimaatbeleid betrekken.
Het bericht dat methaanuitstoot door gasindustrie groter is dan gedacht |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer methaanuitstoot door gasindustrie in Groningen dan gedacht», waaruit blijkt dat aannames rond methaanuitstoot door de gasindustrie niet correct zijn en dat deze uitstoot te laag wordt ingeschat?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is om methaanemissie goed in kaart te brengen om de juiste maatregelen te kunnen nemen om de emissie te beperken? Zo, nee waarom niet?
Ja, ik deel die mening.
Deelt u de mening dat methaanuitstoot het beste kan worden vastgesteld middels objectieve en controleerbare metingen in plaats van door middel van berekeningen en schattingen door de sector? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat methaanuitstoot het beste kan worden vastgesteld door objectieve en controleerbare metingen in combinatie met berekeningen en schattingen, omdat dit complementaire methoden zijn. In afsluiters of pompafdichtingen kunnen soms kleine lekkages ontstaan, die vanwege de geringe omvang onopgemerkt kunnen blijven. Om dit soort emissies op te sporen worden gasinstallaties periodiek met nauwkeurige gasmeters gecontroleerd. Wordt op deze manier een lek gevonden, dan wordt dit lek zo spoedig mogelijk gerepareerd. Het is dan in de regel niet mogelijk om vast te stellen hoeveel methaan is vrijgekomen sinds de voorlaatste meting. Daarom wordt een schatting gemaakt van de jaarlijkse hoeveelheid emissies op basis van een vastgesteld protocol onder toezicht van SodM.
Is het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) tot dezelfde conclusie gekomen, toen zij in 2017 onderzocht of de huidige systematiek van berekeningen en schattingen valide genoeg is of aangepast moet worden?2 Zo ja, tot welke aanpassingen in de meetsystematiek heeft dit geleid? Zo nee, waarom niet?
De huidige systematiek van het bepalen van de methaanemissies is gebaseerd op internationaal erkende en gevalideerde methoden en meettechnieken. SodM is na evaluatie tot de conclusie gekomen dat er geen andere, grootschalig gevalideerde methoden voorhanden zijn en dat de gebruikte systematiek voldoet.
Er is naar aanleiding van de evaluatie één aanpassing doorgevoerd. Bij de evaluatie bleek dat NOGEPA-leden soms verschillende kentallen in hun berekeningen gebruikten. NOGEPA heeft in mei 2018 een aangepaste procedure gepubliceerd, waarin de kentallen waar mogelijk zijn geharmoniseerd. De e-MJV rapportage van de mijnbouwondernemingen over 2017 is met deze nieuwe procedure opgesteld. Daarbij heeft SodM gecontroleerd of de toepassing van het nieuwe protocol zou leiden tot trendbreuken voor wat betreft de totale uitstoot van methaan. Dit blijkt niet het geval te zijn.
Kunnen we er vanuit gaan dat het SodM hierbij gebruik heeft gemaakt van objectieve metingen, naar het voorbeeld van de Norwegian Environment Agency?
Ja, zie mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Bent u bereid tot het instellen van een landelijk meetprogramma naar de Nederlandse methaanemissies en -lekkages? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Ik zal met SodM en NOGEPA bezien of een aanvullend meetprogramma nodig is en zo ja hoe dit vorm moet krijgen. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Hoe vordert het beleid om de methaanemissie van de olie- en gasindustrie in Nederland te verlagen, reeds toegezegd in 2017?3
In de afgelopen jaren zijn methaanemissies gereduceerd door maatregelen af te spreken met mijnbouwondernemingen en deze vervolgens vast te leggen in de mijnbouwmilieuvergunningen en omgevingsvergunningen. De methaanemissies van de mijnbouwondernemingen zijn hierdoor sinds 1995 substantieel gereduceerd (van ongeveer 60 kton in 1995 naar ongeveer 12 kton in 2017 op grond van het Elektronisch milieujaarverslag (e-MJV).
Als invulling van mijn toezegging wordt nu voor het verder terugdringen van methaanemissies die zijn gerelateerd aan de olie- en gaswinning op het Nederlandse deel van de Noordzee, gekeken naar de huidige praktijk van het offshoreafblazen in plaats van affakkelen van aardgas.
Welke maatregelen zijn ondertussen genomen en in hoeverre is er al een daling gereduceerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
Worden er hierbij ook gerichte maatregelen genomen voor het tegengaan van methaanlekkages ter grootte van jaarlijks 3000 tot 17.000 ton methaan uit boorgaten in de Noordzee?
In de publicatie2 wordt gesproken over mogelijke lekkage die bij drie buiten gebruik gestelde putten is vastgesteld. De putten zijn gelegen in het centrale gedeelte van de Noordzee, maar buiten Nederlands grondgebied. Deze lekkages worden veroorzaakt door een lekkage langs de put, die is ontstaan toen de put door ondiepe lagen heen werd geboord op weg naar het dieper gelegen olie of gasreservoir. De ondiepe lagen zijn vanwege hun ondiepe ligging veelal nog onvoldoende geologische «versteend» en kunnen zogeheten «ondiep gas» ofwel biogeen gas (moerasgas) bevatten. Vanwege de losse structuur van deze lagen kan bij een doorboring een lekpad voor het «ondiep gas» vanuit een ondiepe laag omhoog naar de zeebodem ontstaan.
De publicatie beschrijft vervolgens dat wanneer dit fenomeen zich bij alle buiten gebruik gestelde putten zou voordoen op de Noordzee (geëxtrapoleerd van de lekkagehoeveelheid van biogeen gas uit de 3 onderzochte putten) er naar schatting jaarlijks theoretisch 3.000 tot 17.000 ton methaan langs de putten zou kunnen vrijkomen.
Naar aanleiding van de bovengenoemde publicatie2 heeft SodM besloten om TNO te vragen een onderzoek uit te voeren, om vast te stellen of de genoemde geologische condities van deze ondiepe lagen en aanwezigheid van «ondiep gas» zich ook op het Nederlandse Continentaal Plat kunnen voordoen. In dit onderzoek wordt ook gekeken welke putten er zich dan in deze «ondiep gas» gebieden bevinden. Het onderzoek zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond. Indien de resultaten aanleiding geven tot maatregelen, zal SodM er op toezien dat de olie- en gasoperators de noodzakelijke maatregelen nemen.
Experimenten op 75 drachtige schapen door Wageningen Bioveterinary Research |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Wageningen Bioveterinary Research in Lelystad is gestart met experimenten op 75 drachtige schapen?1 2
Ja.
Vindt u het ethisch acceptabel dat experimenten op drachtige dieren worden uitgevoerd en dat zij een virus krijgen ingespoten dat kan leiden tot een abortus? Zo ja, waarom?
Het onderzoek gaat over gevaarlijke veeziekten die door insecten worden verspreid. Door sommige van deze ziekten kunnen ook mensen ernstig ziek worden, zoals Riftdalkoorts en Westnijlziekte. Met dit onderzoek wordt kennis opgedaan over deze ziekten, zodat er bij een introductie in Nederland snel tests en vaccins beschikbaar zijn die voldoen aan alle veiligheids- en effectiviteitseisen.
Het onderzoek wordt uitgevoerd op 65 drachtige ooien, omdat schapen de doeldieren zijn en de ongeboren vrucht het meest gevoelig is voor het virus. Bij het onderzoek kan abortus optreden. Het risico wordt echter vrij klein geacht door de korte duur van het onderzoek en de verwachte effectiviteit van het vaccin.
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat verantwoordelijk is voor de vergunningverlening van dierproeven. Bij dit dierproefonderzoek heeft de CCD geconcludeerd dat het doeleinde het gebruik van de dieren rechtvaardigt. Daarbij heeft de CCD een ethische afweging gemaakt tussen het ongerief van de proefdieren en de te verwachten voordelen van het onderzoek voor mens, dier of milieu.
Vindt u het juist dat de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) deze onethische proef heeft vergund? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de CCD 98,5% van de dierproefaanvragen in 2017 heeft vergund (525 van de 534)?3
Met inwerkingtreden van de herziene Wet op de dierproeven, op 18 december 2014, is de CCD opgericht als centrale, onafhankelijke instantie. Sindsdien heeft de CCD veel werk verricht om het vergunningstelsel in te richten. Door de gezamenlijke inspanningen van CCD, de lokale dierexperimentencommissies (DEC) en de instanties voor dierenwelzijn(IvD) alsook van de onderzoekers, is het proces van aanvraag- en projectomschrijving, inclusief de wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische afweging, sterk verbeterd. Dat in 2017 een hoog percentage van de aanvragen is gehonoreerd, zie ik dan ook als indicatie voor de goede kwaliteit van de vergunningsaanvragen.
Daarnaast wordt sinds 2016 een voorgenomen afwijzing van de CCD medegedeeld aan de aanvrager. Daarmee wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om onder andere de aspecten van dierenwelzijn in de aanvraag te verbeteren. Ook kan de CCD aanvragen slechts gedeeltelijk vergunnen of onder beperkende voorwaarden.
Deelt u de mening dat de CCD daarmee in de praktijk slechts een stempel voor goedkeuring geeft, terwijl ze de taak hebben om nut en noodzaak van een dierproef kritisch af te wegen tegen het ongerief van dieren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Door de in 2014 doorgevoerde centralisatie van de vergunningverlening worden alle dierproeven op dezelfde geharmoniseerde manier aangevraagd en beoordeeld. De CCD zorgt voor een transparante, zorgvuldige en gedegen beoordeling van dierproeven. Dit leidt tot een hogere kwaliteit van aanvragen, tot minder verschil tussen de instellingen en er kan effectiever gebruik worden gemaakt van de brede kennis en ervaring. Daarnaast signaleert en beoordeelt de CCD kansen op het gebied van de 3V’s (vervangen, verminderen en verfijnen) en maakt dilemma’s op het gebied van dierproeven duidelijk. Dit zorgt voor een betere bescherming van proefdieren die gebruikt worden in onderzoek en onderwijs.
Vindt u dat de CCD haar taak naar behoren uitvoert? Zo ja, waarop baseert u dat?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u, zeker gezien de overheidsambitie om in 2025 koploper proefdiervrije innovatie te zijn, dat de CCD een kritischere houding moet aannemen in de beoordeling van dierexperimenten en minder vanzelfsprekend vergunningen moet afgeven? Zo ja, op welke wijze gaat u dit stimuleren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief d.d. 1 juli jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 71) heb ik u de gezamenlijke ambitie van de partners geschetst om Nederland koploper te laten zijn in de internationale transitie van onderzoek met dierproeven naar proefdiervrije innovatie. Hiervoor moet proefdiervrije innovatie verder en sterker worden gestimuleerd. Het traject is gericht op versnelling en vernieuwing van methoden en technieken.
Dat neemt niet weg dat er de komende jaren nog steeds dierproeven nodig zullen zijn, omdat er geen vervangende methode beschikbaar is. Deze dierproeven moeten transparant en zorgvuldig worden beoordeeld. Deze onafhankelijke beoordeling is gewaarborgd door de CCD. Zoals ik hierboven heb aangegeven is er geen sprake van een vanzelfsprekende vergunning.
De Nederlandse Spoorwegen (NS) die breekt met de belofte om driekwart van het afval op stations te scheiden in 2020 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «De reiziger wordt gefopt: afval op stations wordt niet gescheiden opgehaald»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NS haar belofte niet nakomt om op stations en in treinen in 2020 driekwart van het afval gescheiden in te zamelen door enerzijds te weinig combinatiecontainers te plaatsen waarin reizigersafval gescheiden kan worden opgehaald en anderzijds door apart verzameld afval alsnog op een hoop te gooien?
In 2015 hebben het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Economische Zaken met ProRail en NS als initiërende partijen de Green Deal Afvalreductie en -recycling op treinstations en in treinen ondertekend. De Green Dealaanpak is bedoeld om knelpunten in kaart te brengen en samen innovatieve oplossingen te zoeken, waarbij de rijksoverheid een faciliterende rol heeft. Door middel van pilots is kennis en ervaring opgedaan over afvalscheiding op stations en in treinen, en boeken NS en ProRail voortgang als het gaat om het verminderen van afval en het scheiden van afval in treinen en op stations. Inmiddels kunnen reizigers op 12 grotere stations2 hun afval scheiden door het papieren afval in een van de ruim 600 geplaatste afvalbakken voor papier te deponeren. Voor deze stations geldt dat NS en ProRail pilots uitvoeren en zoeken naar optimalisatie om het proces van afval scheiden over de hele keten efficiënter en gemakkelijker te maken. NS en ProRail werken aan de realisatie van de ambities vastgelegd in de Green Deal en zij nemen daarbij de lessen mee over wat wel en niet werkt op stations en in treinen. Ik deel daarom niet uw conclusie dat de NS haar afspraken niet zou nakomen.
Deelt u de mening dat de NS zich te makkelijk ervan afmaakt door te zeggen dat afvalscheiding te duur is, te veel tijd kost en te moeilijk is, aangezien zij zich bewust was van mogelijke obstakels toen zij haar handtekening zette onder de ambities van de Green Deal in 2015? Zo nee, waarom niet?
NS en ProRail hebben zich de afgelopen jaren ingespannen om de ambities voor 2020 waar te maken. Stations hebben met specifieke omstandigheden en veiligheidsvoorschriften te maken. De Green Dealaanpak is juist bedoeld om deze knelpunten in kaart te brengen en samen op te lossen.
Deelt u de mening dat de NS zich te makkelijk ervan afmaakt door te zeggen dat het ontbreekt aan benodigd materiaal zoals combinatiecontainers, terwijl een voorman schoonmaak wél een dummy hiervoor weet te maken en operationeel op stations weet te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op station Rotterdam Centraal zijn NS en ProRail begonnen met succesvol afval scheiden zonder combinatiecontainer. Station Amsterdam Centraal is groter en logistiek complexer. Daar is maatwerk nodig. De combinatiecontainer is hiervoor mogelijk een oplossing. NS onderzoekt op dit moment of deze versie van de combinatiecontainer ook op andere stations bruikbaar is en zal later bepalen of de container in productie kan worden genomen.
Deelt u de mening dat het «dodelijk» is voor de motivatie van mensen als ze zien dat gescheiden afval alsnog in een container wordt gekieperd? Deelt u de mening dat dit haaks staat op de ambitie in de Green Deal om consumentengedrag positief te beïnvloeden en reizigers te stimuleren om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet?
Afval scheiden begint bij de bron. Reizigers moeten gemotiveerd zijn en gefaciliteerd worden om het afval goed gescheiden weg te gooien. Reizigers moeten er daarna op kunnen rekenen dat dit afval gescheiden wordt aangeboden aan de inzamelaar. Alle partijen binnen de Green Deal werken eraan om hier invulling aan te geven.
Heeft de NS de bekendheid van haar proef waarbij klanten die een eigen beker meebrengen 25 cent minder betalen voor koffie al weten te verbeteren? Vindt u dat de NS zich voldoende inspant om van deze proef – reeds toegezegd in 2015 als onderdeel van de Green Deal en gestart in 2016 – een succes te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Uit de praktijk blijkt dat reizende mensen moeilijk te verleiden zijn een eigen kop mee te nemen. Bij NS krijgen klanten korting als ze een eigen beker meenemen. Het gebruik is beperkt (<2%). Dit blijkt zowel uit de proef bij de Kiosk, als bij de Starbucks die de kortingspropositie op het station al meerdere jaren breed uitdraagt. Hiermee lijkt het geven van extra bekendheid aan de proef niet de enige oplossing die de problematiek wegneemt. NS zoekt daarom tevens naar andere mogelijkheden. Zo wordt een proef gestart om op station Zwolle koffiebekers als aparte stroom in te zamelen en te recyclen. Zie ook antwoord 12.
Heeft de NS geld gekregen voor de Green Deal (nr. 180, Afvalreductie en -recycling op stations en in treinen)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De bijdrage van de rijksoverheid bestaat uit het delen van kennis, het doen van onderzoek en het oplossen van juridische belemmeringen die het scheiden van afval van stations in de weg staan. Bij de start is € 90.000 beschikbaar gesteld voor het doen van onderzoek. Alle investeringen die gedaan zijn voor afval scheiden op stations en in treinen zijn door NS en ProRail bekostigd.
Wat zijn de consequenties voor de NS nu zij haar afspraak uit de Green Deal niet weet waar te maken?
Bij de Green Deals is het de bedoeling dat er ambitieuze doelen worden gesteld en dat er tevens door de betrokken partijen wordt geëxperimenteerd en geleerd. ProRail en NS hebben in dit kader een koploperspositie ingenomen voor afvalscheiding in openbare ruimtes, waarbij ook andere sectoren kunnen profiteren van de lessen die uit de experimenten worden geleerd. Zij zetten zich bovendien onverminderd in voor de ambities uit de Green Deal. De afspraken uit de Green Deal hebben betrekking op het jaar 2020; een conclusie over de uiteindelijke realisatie kan nog niet worden getrokken.
Op welke wijze heeft u de vorderingen in deze Green Deal gemonitord en op welke wijze heeft u bijgestuurd?
Mijn ministerie is nauw betrokken bij de vorderingen van de Green Deal, hierover is regulier overleg. Vanuit het Rijksbrede Programma Circulaire Economie zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd voor kennisdeling over afvalscheiding buitenshuis. Daarbij staan ook de knelpunten ten aanzien van afvalinzameling en -verwerking op de agenda.
Deelt u de mening dat u voldoende actief bent geweest in deze Green Deal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe luiden uw plannen om de afgesproken ambities alsnog waar te maken? Wilt u die plannen toelichten?
De afgesproken ambities betreffen ambities van alle drie partijen die de Green Deal hebben ondertekend. Voor wat het Rijksaandeel betreft, geldt dat uit de Green Deal Afvalreductie en -recycling op treinstations en in treinen nu al belangrijke lessen getrokken kunnen worden. Zoals ik heb aangegeven in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zet ik mij in voor het verbeteren van de inzameling van bedrijfsafval. Ook werk ik met bedrijven zoals NS en ProRail aan mogelijkheden voor het scheiden en recyclen van verpakkingen en worden bedrijven en overheden ondersteund met projecten gericht op inkoop en innovatie van verpakkingen.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Van Brenk/Wassenberg2 waarin wordt verzocht afspraken te maken met grote koffieketens op stations om het aantal gebruikte koffiebekers terug te brengen?
Het kabinet is verheugd dat de Europese Commissie onlangs een conceptrichtlijn heeft gepubliceerd met betrekking tot de reductie van eenmalig te gebruiken plastic producten die na afdanking vaak in het zwerfvuil terechtkomen, zoals de koffiebekers voor eenmalig gebruik. In anticipatie op de Europese regelgeving maak ik afspraken met relevante partijen om het gebruik van de eenmalige plastic producten (waaronder de on-the-go koffiebekers) te reduceren, bijvoorbeeld door de eigen meeneembeker meer gangbaar te maken. NS start bovendien deze maand een proef met het inzamelen van koffiebekers op station Zwolle. Mijn streven is om grote horecaketens, die vaak op stations aanwezig zijn, hierin samen te laten werken, want opschaling is een belangrijke sleutel tot het succesvol sluiten van de kringloop.