Het bericht dat de politietop luxe vluchten boekt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het ongepast is dat hooggeplaatste politiefunctionarissen luxe vluchten boeken terwijl economy de standaard is? Zo nee, waarom niet?1
Het sinds medio 2016 geldende dienstreisbeleid van de politie is dat politiemedewerkers bij vliegreizen binnen Europa economy class reizen en bij vliegreizen buiten Europe economy comfort class. Het bevoegd gezag kan evenwel toestemming geven voor het reizen in business class als daarvoor een gegronde reden is. Van een gegronde reden is bijvoorbeeld sprake als de politiemedewerkers direct na aankomst een belangrijke zakelijke bespreking heeft, of als de politiemedewerker deel uitmaakt van een (buitenlandse) delegatie en andere delegatieleden business class reizen. De reisdeclaraties van de politietop zijn overigens openbaar en worden als onderdeel van hun bestuurskosten op de website van de rijksoverheid geplaatst.
Bent u het met de vakbonden eens dat onafhankelijk onderzoek hier op zijn plek is? Zo nee, waarom niet?
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Landelijke Eenheid (LE) heeft onderzoek gedaan naar de reisdeclaraties van het voormalige hoofd van de Dienst Landelijke Informatieorganisatie (DLIO) van de LE. Uit dit onderzoek is gebleken dat er rechtmatig is gehandeld. De leiding van de LE heeft wel geconstateerd dat er onvoldoende naar de doelmatigheid van het reisgedrag van het hoofd DLIO is gekeken.
De LE heeft het beleid ten aanzien van de sturing op de doelmatigheid van dienstreizen inmiddels aangescherpt. Buitenlandse dienstreizen worden nadrukkelijk getoetst op nut en noodzaak en aansluiting op de hoofdtaken van de betreffende medewerker. Hierbij wordt ook de frequentie van buitenlandse dienstreizen meegewogen. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat er van leidinggevenden bij uitstek voorbeeldgedrag wordt verwacht.
Kunt u aangeven of er meer functionarissen zijn bij de politietop die vaker businessclass vliegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel politiefunctionarissen verdienen meer dan 150.000 euro per jaar? Kunt u dat afzetten tegen de looneis van de politieagenten, die nu cao-acties voeren om er niet op achteruit te gaan?
In 2020 verdienden 34 politiemedewerkers meer dan € 150.000 per jaar. Dat inkomen was overeenkomstig de functie die zij vervulden. De looneis die de politievakbonden hebben gesteld in de cao-onderhandelingen betreft politiemedewerkers van alle functieniveaus. Zoals ik eerder heb gemeld, hecht het kabinet aan goede arbeidsvoorwaarden voor alle politiemedewerkers.
Begrijpt u de onvrede binnen de politie over dit soort gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken bij de Dienst Landelijke Informatieorganisatie nu is? Is er orde op zaken gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangekondigd in mijn beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE2 en mijn brief over de ontwikkelingen bij de LE3, wordt er een programmatische aanpak ingericht voor de realisatie en borging van de (verbeter)maatregelen bij de LE, waaronder bij DLIO. De eenheidsleiding van de LE is inmiddels versterkt met een externe programmadirecteur, die verantwoordelijk is voor de inrichting, uitvoering en monitoring van de programmatische aanpak.
Waarom duurde het maar liefst 1,5 jaar voordat er gereageerd werd op een wob-verzoek?
Het afhandelen van het wob-verzoek in kwestie was zeer arbeidsintensief en er was sprake van onderbezetting. Niettemin heeft het afhandelen van dit wob-verzoek te veel tijd in beslag genomen. Dat betreur ik. Ik heb de korpschef gewezen op de wenselijkheid van de snelle afhandeling van wob-verzoeken.
Deelt u de mening dat de politie zich aan de wet moet houden? Zo ja, waarom duren antwoorden op wob-verzoeken wel vaker veel te lang bij de politie? Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt?2
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Powering pandemic response in the Netherlands’ |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Powering pandemic response in the Netherlands»?1
Ja.
Kunt u aangeven met wie specifiek Palantir het contract voor deze opdracht heeft getekend?
Het betreft een deelcontract tussen de zes zuidelijke Veiligheidsregio’s en Palantir voor een pilot binnen het samenwerkingsproject Fieldlab Zuid6 van deze zes veiligheidsregio’s. De directeur van de veiligheidsregio Limburg-Noord heeft mij gemeld dat hij namens de directeuren van de zes regio’s het contract met Palentir heeft ondertekend. Binnen het Fieldlab Zuid6 werken zij samen aan innovaties op het gebied van informatiegestuurde veiligheid.
Kunnen de precieze afspraken die met Palantir gemaakt zijn openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
De overeenkomsten van Fieldlab Zuid6 met Palantir bestaan uit één overeenkomst voor de pilot, twee tussentijdse verlengingen (één verlenging voor 3 maanden en één verlenging voor 3 weken) en een beëindigingsovereenkomst. Deze zijn als vertrouwelijk gemarkeerd. Hoewel deze overeenkomsten om concurrentieredenen de status «vertrouwelijk» hebben gekregen, heeft de directeur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord mij gemeld dat ze indien nodig openbaar gemaakt kunnen worden.
Is voor deze opdracht een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan deze openbaar gemaakt worden?
Er is voor deze opdracht geen DPIA uitgevoerd, omdat in deze pilot alleen openbare en publiek toegankelijk data is gehanteerd. Een DPIA is alleen nodig als het project een risico oplevert in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Dat was in dit project niet van toepassing. Omdat er in deze pilot geen persoonsgegevens zijn verwerkt, werd een DPIA niet noodzakelijk geacht op grond van de AVG (artikel 35).
Tot welke informatie en data had Palantir toegang tijdens deze opdracht?
In deze pilot is alleen openbare en publiek toegankelijke data gebruikt2.
Hoe is erop toegezien dat Palantir alleen tot de hoogstnoodzakelijke informatie en data toegang had en deze alleen kon gebruiken voor de duur van de opdracht?
De pilot vond plaats in een cloud omgeving, gehost in Europa, die los stond van de informatie-infrastructuur van de veiligheidsregio’s. In die cloud omgeving werd alleen gewerkt met bovengenoemde data. Palantir had geen toegang tot andere data van de veiligheidsregio’s.
Was u op de hoogte van de reputatie van Palantir voordat dit contract gesloten werd?
Bij aanvang van het project waren de ondertekenaars niet op de hoogte van eventuele vraagtekens bij de reputatie van Palantir.
Welke afspraken zijn met Palantir nog meer gemaakt voor toekomstige opdrachten en projecten?
Over toekomstige opdrachten en projecten zijn met Palantir binnen het Fieldlab Zuid6 geen afspraken gemaakt.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Uitleveringen en uitzettingen aan Rwanda |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het ambtsbericht Rwanda» in het Nederlands Juristenblad van 9 april jl.? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. In dit artikel wordt een kritisch beeld geschetst over de situatie in Rwanda en de beoordeling daarvan door Nederland in uitleverings- en uitzettingsprocedures. Dat kritische beeld is niet nieuw en tot op zekere hoogte herkenbaar. Ik herken mij niet in de conclusies die worden getrokken. In navolgende antwoorden zal ik dit verder toelichten.
Staat de demissionaire regering nog altijd achter de inhoud van het betreffende ambtsbericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het ambtsbericht biedt een objectieve beschrijving van de situatie in Rwanda tijdens de verslagperiode. Voor het opstellen van het ambtsbericht is zorgvuldig onderzoek gedaan aan de hand van bronnen die binnen de verslagperiode zijn uitgebracht. Hierbij is gebruikt gemaakt van geselecteerde, geanalyseerde en gecontroleerde informatie uit openbare en vertrouwelijke bronnen, inclusief informatie die afkomstig is van (internationale) ngo’s, vakliteratuur, berichtgeving in de media, vertrouwelijke rapportages van Nederlandse vertegenwoordigingen en vertrouwelijke informatie die ter plaatse wordt ingewonnen.
Beschouwt de demissionaire regering Rwanda nog altijd als een land waar verdachten aan uitgeleverd kunnen worden om een eerlijk proces te ondergaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot een ander beleid met betrekking tot uitlevering naar Rwanda te komen. De mensenrechtensituatie in Rwanda is sinds de uitlevering van twee verdachten in 2016 niet significant veranderd. Nadat eerder al het Rwandatribunaal en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hadden geoordeeld dat uitlevering van genocideverdachten aan Rwanda niet in strijd is met de mensenrechten heeft het VN Anti-Foltercomité in 2019 twee klachten over uitlevering aan Rwanda ongegrond verklaard.2 Dit oordeel van het Comité ondersteunt de conclusie dat de algemene mensenrechtensituatie in Rwanda niet dusdanig zorgelijk is dat het uitleveren van genocideverdachten per definitie niet verantwoord is.
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers. Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan. Door te kijken of verdachten van deze misdrijven uitgeleverd kunnen worden komt Nederland verdrags- en mensenrechtelijke verplichtingen na die van wezenlijk belang zijn voor de handhaving en het bestaan van de internationale rechtsorde.
Hoe waardeert u de beschouwingen van internationale ngo’s zoals Ibrahim Index of African Governance, Freedom House, Amnesty International en Human Rights Watch die allen kritisch zijn op de situatie met betrekking tot mensenrechten en justitie in Rwanda?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda op de voet, onder meer via onze ambassade. We vormen daarover een oordeel op basis van verschillende bronnen. Daarbij worden beschouwingen van betrouwbare internationale ngo’s, zoals van de organisaties die hierboven genoemd zijn, meegewogen. Behalve kritische beschouwingen verschijnen er ook rapporten die positief zijn over Rwanda, zoals het rapport van maart jl. van The World Justice Project. Al deze verschillende beschouwingen tezamen helpen bij de eigen oordeelsvorming.
Het kabinet deelt een deel van de zorgen van de genoemde organisaties als het gaat om de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda. Er wordt regelmatig met de Rwandese autoriteiten in gesprek gegaan over onze zorgpunten. Zo vroeg de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken in een gesprek met zijn Rwandese collega Biruta in september 2020 aandacht voor het belang van mensenrechten, onder andere door te wijzen op het belang van een open en eerlijk proces in een in Rwanda lopende rechtszaak. Maar dit gebeurt ook publiekelijk, zoals op 25 januari jl. tijdens de Universal Periodic Review van de VN Mensenrechtenraad. Nederland sprak toen onder meer zijn zorgen uit over berichten over gedwongen verdwijningen waar niet altijd door de Rwandese autoriteiten op wordt gereageerd en riep Rwanda op om zich aan te sluiten bij het internationale VN-verdrag tegen gedwongen verdwijningen.
Daarnaast draagt Nederland sinds het einde van de genocide in 1994 bij aan de promotie en bescherming van de mensenrechten en de opbouw en versterking van de rechtsstaat in Rwanda. Zo draagt Nederland al 25 jaar bij aan de versterking van de justitieketen en de verbetering van de toegang tot justitie. Van 1 t/m 3 juni organiseert Nederland samen met het Rwandese Ministerie van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Daar zullen we gezamenlijk stilstaan bij de behaalde successen van de samenwerking maar ook bij de uitdagingen die Rwanda nog voor zich heeft liggen. Onze ambassade in Kigali heeft een eigen mensenrechtenfonds waarmee het projecten en initiatieven op het terrein van mensenrechten ondersteunt.
Hoe beoordeelt u de monitoring van het proces van de twee Rwandese verdachten die in 2016 zijn uitgeleverd aan Rwanda? Is er volgens u nog altijd sprake van een eerlijk proces?2
Het kabinet heeft er op basis van de thans beschikbare informatie vertrouwen in dat de verdachten een behoorlijk strafproces krijgen.
De vervolging en berechting van uitgeleverde genocideverdachten aan Rwanda vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat zij onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan artikelen 3 (verbod op foltering) en 6 (recht op een eerlijk proces) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (afgekort EVRM). Op advies van de rechtbank en in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden de processen van deze twee verdachten gemonitord door de non-gouvernementele organisatie de International Commission of Jurists (ICJ). Het doel van deze monitoring is om informatie te vergaren over de Rwandese gerechtelijke procedures en de naleving van het recht van de verdachten op een eerlijk proces. De rapportages die ICJ opstelt zijn openbaar beschikbaar via de website van de rijksoverheid.4 Het meest recente rapport ziet toe op de periode december 2020–februari 2021. Uit de monitoringsrapporten is mij niet gebleken van schendingen van het recht op een eerlijk proces, noch van problemen die niet binnen het Rwandese strafrechtsysteem kunnen worden opgelost.
Naast ICJ houdt ook de Nederlandse Ambassade in Kigali een vinger aan de pols. Rwanda is zich bewust van het belang dat Nederland eraan hecht dat de processen aan de internationale standaarden voldoen. Dat aan die internationale standaarden wordt voldaan is overigens ook in het belang van Rwanda zelf omdat deze zaken een belangrijk precedent kunnen vormen voor toekomstige uitleveringen en de toelaatbaarheid daarvan.
Zijn er sinds de uitlevering van de twee bovenstaande verdachten nog meer verdachten uitgeleverd aan Rwanda en worden die gemonitord? Zo ja, hoe beoordeelt u het proces in die zaken?
De twee uitleveringen uit 2016 zijn tot dit moment de laatste uitleveringen door Nederland aan Rwanda geweest. Wel heeft de rechtbank in 20195 en 2021 de uitlevering van twee andere verdachten aan Rwanda toelaatbaar verklaard en mij geadviseerd de procedures in Rwanda te laten monitoren. Dit advies van de rechtbank heb ik overgenomen in mijn besluit de uitlevering van een van deze verdachten toe te staan. De verdachte heeft daarop een kortgedingprocedure aangespannen. De rechtbank heeft zijn vorderingen afgelopen december 2020 afgewezen waarna het gerechtshof dat vonnis op 4 mei jl. heeft bekrachtigd. De beslissing van de rechtbank tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering van de andere verdachte is nog niet onherroepelijk, zodat ik over die uitlevering nog geen besluit heb genomen.
Voor een overzicht van de lopende procedures met betrekking tot internationale misdrijven verwijs ik u naar de jaarlijkse rapportagebrief internationale misdrijven.6
Zijn er sinds 2016 asielzoekers geweigerd op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en uitgezet naar Rwanda? Zo ja, heeft u vertrouwen in een eerlijk proces mocht Rwanda daartoe over gaan?
Er zijn sinds 2016 geen 1F-tegenwerpingen gedaan in asielaanvragen van Rwandese vreemdelingen. Ook heeft in deze periode geen (gedwongen) vertrek plaatsgevonden naar Rwanda van personen aan wie artikel 1F is tegengeworpen. Zoals hiervoor is vermeld werden in 2016 wel twee Rwandezen uitgeleverd aan Rwanda. Hun strafzaken in Rwanda lopen momenteel. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven worden hun processen gemonitord door ICJ. Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet er vertrouwen in dat zij een behoorlijk strafproces krijgen.
Ik wijs er in dit kader nog op dat in 2008 is besloten alle in het verleden door de IND in behandeling genomen aanvragen, asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden, alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties. Aanleiding hiervoor was dat er in de periode na 1994 meer gedetailleerde informatie beschikbaar was gekomen over de Rwandese genocide en mogelijke daders – onder meer uit ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, rapportages van mensenrechtenorganisaties en strafprocedures gevoerd voor het Rwandatribunaal in Arusha. Over de voortgang in deze zaken wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd in de volgende rapportagebrief Internationale Misdrijven.
Is de demissionaire regering voornemens om op basis van dit artikel tot een ander beleid met betrekking tot uitleveringen en uitzettingen naar Rwanda te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot ander beleid te komen.
Voor wat betreft het beleid ten aanzien van uitlevering verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 3.
Voor wat betreft gedwongen vertrek naar Rwanda geldt dat als een in Nederland verblijvende vreemdeling aanvoert dat hij of zij gevaar loopt, de IND het risico op een schending van artikel 3 EVRM in een asielaanvraag zal beoordelen en daarbij de dan bekende informatie uit diverse (internationale) bronnen over Rwanda betrekt. Voor Rwanda geldt geen specifiek landgebonden asielbeleid, dit is mede ingegeven door de zeer lage asielinstroom uit dat land (ongeveer vijf eerste asielaanvragen per jaar in 2019 en 2020. De informatie uit het artikel geeft geen aanleiding aanpassingen te doen in het algemene beleid voor asielaanvragen, noch specifiek landgebonden beleid op te stellen voor asielzoekers afkomstig uit Rwanda.
De miljoenenboete voor ABN AMRO en de wijze waarop deze is vastgesteld |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boete ABN Amro is onvoldoende transparant»?1
Ja.
Klopt het dat het deel van de transactie ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij de schikking met de ING-bank 100 miljoen euro was en bij de schikking met ABN AMRO 180 miljoen euro was, en dat de lengte van de periode waarin de tekortkomingen zijn geconstateerd bij beide banken gelijk is?
De bedragen die in de vraag worden genoemd zijn correct en de lengte van de periode waarin de tekortkomingen zijn geconstateerd bij beide banken is gelijk. Dit is ook als zodanig vermeld in de persberichten die het Openbaar Ministerie publiceerde naar aanleiding van de hoge transacties.2, 3
Kan uit dit verschil in hoogte van het bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tussen de ING-bank en ABN AMRO worden opgemaakt dat het voordeel bij ABN AMRO groter was, en dat de structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) derhalve ook groter was? Zo nee, kunt u dan toelichten hoe dit verschil wel geïnterpreteerd dient te worden? Zo ja, kunt u nader toelichten waarom de hoogte van de geldboete bij de ING-bank zoveel hoger was?
Nee, het OM heeft mij laten weten dat genoemde banken verschillend zijn in omvang en qua organisatie. Volgens het OM laat de berekening van de in de onderzochte periode door ABN AMRO bespaarde personeelskosten (het wederrechtelijk verkregen voordeel) zien wat er specifiek bij deze bank nodig was geweest om aan de Nederlandse Wwft-verplichtingen te voldoen. Daarnaast speelt voor het OM een rol dat de activiteiten van ABN AMRO voor 80% in Nederland plaatsvinden. Bij ING was dat 33%. Mede daardoor is het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel bij ABN AMRO substantieel hoger dan bij ING.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld door de Toetsingscommissie Hoge Transacties wanneer zij zeggen dat het bedrag «aanvaardbaar» is?2
De toetsingscommissie adviseert het College van procureurs-generaal of in een strafzaak gelet op alle omstandigheden van het geval sprake is van een passende afdoening waartoe het OM in redelijkheid kan besluiten.5 Het oordeel dat een voorgenomen ontnemingsbedrag aanvaardbaar is moet worden gezien als een onderdeel van een dergelijke toetsing.
Deelt u de mening dat het door het gebrek aan uniforme richtlijnen voor het vaststellen van schikkingsbedragen onduidelijk is of diegene die de transactie betaalt er relatief goed vanaf komt of juist relatief hard wordt bestraft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zorgen voor meer transparantie aangaande de bepaling van dergelijke transacties?
Het klopt dat er geen uniforme richtlijnen bestaan voor het vaststellen van transactiebedragen bij hoge transacties, er is derhalve sprake van maatwerk. Dit wil niet zeggen dat ik de mening deel dat daardoor onduidelijkheid bestaat over de vaststelling van de hoogte van het transactiebedrag. Hierbij benadruk ik dat de afgelopen jaren door het OM reeds een beweging in gang is gezet om meer transparantie te betrachten met betrekking tot hoge transacties en de transactiebedragen. Dat is ook tot uitdrukking gebracht in de herziene OM-Aanwijzing voor hoge transacties van 4 september 2020. Zo wordt naast een uitgebreid persbericht, feitenrelaas en de transactieovereenkomst nu ook het advies van de toetsingscommissie, het advies van de hoofd advocaat-generaal van het OM en de beslissing van het College van procureurs-generaal openbaar gemaakt. Voorts is in het persbericht en het feitenrelaas toegelicht welke factoren zijn meegewogen bij het bepalen van transactiebedragen, in dit geval de geldboete van 300 miljoen euro en de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van 180 miljoen euro. Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 4 en 6. Daarnaast merk ik op dat de antwoorden op Kamervragen van het Lid Van Nispen (SP) van 29 april jl. die tegelijkertijd met deze brief naar uw Kamer zijn gezonden wordt gewezen op het WODC-onderzoek waarin onder andere wordt onderzocht hoe in een aantal andere landen wordt omgegaan met zelfmeldingen door bedrijven op het terrein van financieel-economische criminaliteit6. Op deze wijze wordt gezorgd voor nog meer transparantie aangaande de bepaling van dergelijke transacties.
Kunt u nader toelichten op welke wijze het boetebedrag van 300 miljoen euro tot stand is gekomen en hoe hierbij de diverse factoren, zoals draagkracht, hoeveelheid klanten en de herhaaldelijke interne en externe waarschuwingen zijn gewogen?
Het OM heeft in het in antwoord 2 aangehaalde persbericht aangegeven de geldboete van 300 miljoen euro als passend te zien, gelet op de ernst, omvang en duur van de feiten, de meewerkende houding en het door ABN AMRO getoonde inzicht alsmede haar draagkracht. Tevens geeft het OM aan dat in de hoogte van de boete tot uitdrukking is gebracht dat de ernstige tekortkomingen tot gevolg hebben gehad dat sommige klanten die criminele activiteiten ontplooiden langdurig misbruik hebben kunnen maken van bankrekeningen en andere diensten van ABN AMRO. Ook is rekening gehouden met de herhaaldelijk afgegeven waarschuwingen en signalen door DNB, Compliance, Audit en de Raad van Commissarissen.
Het OM heeft in deze zaak gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt om een omzet-gerelateerde boete op te leggen. In art. 23 lid 7 Sr wordt deze mogelijkheid geboden om zo, rekening houdend met de draagkracht van een rechtspersoon, een geldboete met voldoende afschrikwekkende werking te kunnen opleggen. De boete is berekend op basis van het «operating income» van ABN AMRO over het jaar 2020. Het OM heeft bepaald dat een percentage van 5% de ernst, aard en omvang van de strafbare feiten voldoende tot uitdrukking brengt. Hierbij is rekening gehouden met de hierboven geschetste elementen.
Daarnaast is meegewogen dat ABN AMRO heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek. Ten slotte is meegewogen dat ABN AMRO, onder strikt toezicht van DNB, een herstelplan heeft ontwikkeld en implementeert ten aanzien van onder meer het herstel van bestaande klantendossiers en verbetering van haar klant- en transactiemonitoringsprocessen, het verbeteren van haar compliance en het veranderen van de interne governance en cultuur ter voorkoming van verdere overtredingen van de Wwft. Daarmee moet ABN AMRO structureel waarborgen dat sprake is van een effectieve uitoefening van haar rol van poortwachter. ABN AMRO heeft gedurende het strafrechtelijk onderzoek aan het OM steeds inzicht geboden in de voortgang van dit herstelplan. Verder geeft het OM aan dat dit geldbedrag impact heeft op de verdachte en recht doet aan de structurele wetsovertredingen.
Kunt u bevestigen dat de Toetsingscommissie Hoge Transacties slechts een tijdelijke constructie is?
Vooruitlopend op een wettelijke regeling van rechterlijke toetsing van hoge transacties is in afstemming met mij door het College van procureurs-generaal besloten om in de OM-Aanwijzing voor hoge transacties een tijdelijke regeling op te nemen, waarin voorgenomen hoge transacties door een onafhankelijke commissie worden getoetst en niet langer aan de Minister van Justitie en Veiligheid worden voorgelegd.7 Zodra de wettelijke regeling in werking treedt dient de rechter verlof te verlenen voor het aangaan van een hoge transactie.
Kunt u bevestigen dat de motie van de leden Van Nispen en Groothuizen over een rol voor de rechter bij hoge en bijzondere transacties (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 51) momenteel wordt uitgewerkt in een wettelijke regeling die voorziet in een open rechterlijke toetsing van hoge en bijzondere transacties? Zo ja, op welke termijn mag deze regeling worden verwacht?3
Ja, een conceptwetsvoorstel (zie ook het antwoord op vraag 7) waarin onder andere rechterlijke toetsing van hoge transacties wordt geregeld is in maart van dit jaar in consultatie gebracht (Conceptwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Wet OM-afdoening). De ontvangen consultatieadviezen worden momenteel in het wetsvoorstel verwerkt. Daarna zal het wetgevingstraject worden vervolgd.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Slachtoffers bloedbad Alphen aan den Rijn strijden na 10 jaar nog altijd om schadevergoeding’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom kan het kabinet in een paar dagen miljarden vrijmaken voor KLM maar bent u niet in staat om in de tien jaar nadat Tristan van der Vlis een bloedbad aanrichtte, waarvoor de politie aansprakelijk is gesteld, meer dan 19 van de minimaal 129 slachtoffers te helpen via het uitkeren van een schadevergoeding?1
De Hoge Raad heeft in september 2019 geoordeeld dat de rechtspersoon politie aansprakelijk is voor de schade. Na zorgvuldige voorbereiding is voor de afwikkeling hiervan door de politie en Achmea in het voorjaar van 2020 een stichting opgericht (stichting vergoeding slachtoffers schietincident Alphen aan den Rijn (VSSA)), die de schade beoordeelt. Het doel is een adequate, zorgvuldige en voorspoedige afronding. Op dit moment zijn 32 zaken volledig afgerond. In veel andere zaken zijn de dossiers nog niet compleet, mede omdat VSSA nog wacht op informatie van belangenbehartigers. Ik hecht eraan dat dit proces zorgvuldig wordt uitgevoerd en geen dag langer duurt dan noodzakelijk. Benadrukt moet worden dat de beschikbaarheid van financiële middelen niet het beletsel vormt, maar het afronden van de dossiers.
Bent u ervan op de hoogte dat er geluiden gaan over oneerlijke en zeer grievende vragen van de experts die de al zeer getraumatiseerde mensen van hun stuk brengen, wat mede een reden is dat nog niet alle claims bij het schadefonds zijn aangemeld?
Ik ben bekend met het bestaan van dergelijke geluiden. Het is niet de bedoeling van de experts om overbodige of grievende vragen te stellen en daarmee de ingrijpende en pijnlijke gebeurtenissen op te rakelen. Helaas is het voor de schadeafwikkeling echter soms wel nodig om vragen te stellen over de gebeurtenissen en de impact die dat op de mensen heeft gehad. De experts gaan daarbij zorgvuldig en volgens de voor hen geldende professionele normen te werk. De ervaring is overigens dat veel slachtoffers zich juist gehoord voelen doordat zij hun verhaal kunnen doen.
Het is van belang dat de afhandeling van de schade zorgvuldig en eerlijk gebeurt. Juist hierom is de VSSA opgericht. Deze stichting heeft een onafhankelijk bestuur die de aanvragen beoordeelt. Voordat het bestuur over kan gaan tot beoordeling van de aanvragen, moeten deze aanvragen compleet worden gemaakt. Dit doet Andriessen Expertise, gespecialiseerd in schadeafhandeling, die hierbij afhankelijk zijn van de daadwerkelijke aanlevering door de belangenbehartigers. Momenteel zijn nog veel dossiers incompleet. Hiertoe wordt actie ondernomen door de VSSA. Helaas is gebleken dat een enkele belangenbehartiger deze informatie niet wenst aan te leveren.
Wat kunt u doen om het proces van de schadevergoeding te versnellen aangezien er 19 maanden na de uitspraak van de Hoge Raad pas 19 «afgehandelde» zaken zijn en er dus nog minstens 110 zaken te gaan zijn, wat volgens dit tempo nog negen jaar gaat duren?
De politie is de aansprakelijke partij en heeft voor de schadeafhandeling samen met haar verzekeraar de VSSA die verantwoordelijk is voor de schadeafhandeling. Ik ben politiek eindverantwoordelijk. Omdat de in de pers genoemde zorgen ook aan mijn departement zijn gemeld, heb ik de landsadvocaat gevraagd om te beoordelen of de opgezette structuur bijdraagt aan de goede afhandeling, of de wijze van beoordeling hieraan bijdraagt en of de geuite zorgen (juridische) grond hebben en zo ja, op welke wijze daaraan tegemoet zou kunnen worden gekomen. De landsadvocaat oordeelt na het bestuderen van documentatie en na gesprekken met de politie, de VSSA en Andriessen Expertise, dat de geuite zorgen zonder (juridisch) grond zijn.2 De gekozen structuur draagt in beginsel bij aan een goede afhandeling en over de deskundigheid en ervaring van de betrokken deskundigen bestaat volgens de landsadvocaat geen twijfel. Ook de wijze van beoordeling is volgens geldende wet- en regelgeving en draagt bij aan een goede afhandeling. Wel merkt de landsadvocaat op dat er een impasse lijkt te zijn ontstaan tussen de VSSA en een enkele belangenbehartiger. De landsadvocaat merkt op dat de afwikkeling van letselschade complexe onderbouwing en analyse vergt en dat de behandeling daarvan – daarom – al snel enkele maanden in beslag kan nemen. Daarbij geldt dat hoe eerder de benodigde schadeonderbouwing wordt aangeleverd, hoe sneller de schadeafwikkeling kan plaatsvinden. Momenteel (04-05-2021) zijn er 71 geregistreerde zaken bij de VSSA, waarvan er 32 zijn afgehandeld.
Wat gaat u doen om dit proces te versnellen?
Zoals ik hierboven heb beschreven heb ik de landsadvocaat gevraagd te bezien of de opgezette structuur bijdraagt aan een goede afhandeling. Ambtenaren van mijn departement zijn in doorlopend contact met zowel de politie als Andriessen expertise. Ook is er gesproken met het bestuur van de stichting. Zij geven aan dat het proces tot afronding met name is vertraagd doordat veel dossiers nog incompleet zijn.
Door het bestuur van Stichting VSSA zal het gesprek met de betreffende belangenbehartiger(s) gecontinueerd worden. Daarbij zal nogmaals de noodzaak tot het delen van complete informatie en dossiers aan de orde gesteld worden. De rol van de betreffende belangenbehartiger(s) is steeds gerespecteerd. Het neveneffect is helaas dat slachtoffers afgeschermd worden en niet rechtstreeks benaderd kunnen worden om hen direct te informeren of om ontbrekende gegevens te vragen. Dit leidt mogelijk tot aanhoudend incomplete dossiers. Een impasse die juist in belang van diezelfde slachtoffers doorbroken moet worden. De betreffende belangenbehartiger(s) is/zijn uitgenodigd voor een gesprek met Stichting VSSA. Mocht dit voor ingang van het zomerreces van uw Kamer niet leiden tot het doorbreken van de impasse dan geven de betrokken partijen dit bij mij aan, waarna ik over zal gaan tot het aanwijzen van iemand die kijkt waar het proces bespoedigd kan worden en indien nodig de nodige acties hierop onderneemt.
Om alle slachtoffers in de gelegenheid te stellen zich kenbaar te maken, is door Stichting VSSA recent een advertentie geplaatst in een plaatselijke krant. Hierop hebben slachtoffers gereageerd die zich daarvoor nog niet hebben gemeld. Hun aanspraken zijn geregistreerd en in behandeling genomen.
Wanneer gaat u welke actie uitvoeren en wat is volgens u een redelijke termijn waarbinnen alle schade vergoed moet zijn?
Het is belangrijk dat het proces van schadeafhandeling zorgvuldig en zo spoedig mogelijk wordt afgerond. Zoals aan het einde van het vorige antwoord is aangegeven, zijn er gesprekken gepland tussen het bestuur van Stichting VSSA en de betreffende belangenbehartiger(s). Het beoogd effect is dat dossiers alsnog aangeleverd en/of gecompleteerd worden. Binnen de Stichting en Andriessen Expertise is voldoende capaciteit beschikbaar om de complete dossiers op korte termijn te beoordelen en de schade vast te stellen.
Het feit dat niet-EU-familieleden van expats geen toegang hebben tot Nederland |
|
Raoul Boucke (D66), Kiki Hagen (D66), Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Expats campaign to lift travel restrictions for international family members»?1
Ja.
Bent u het eens dat er in het inreisbeleid van Nederland een onderscheid moet worden gemaakt tussen familie van Nederlanders of legale inwoners van Nederland enerzijds en toerisme anderzijds?
Ja. Dit is staand beleid. Het EU-inreisverbod betreft een inperking voor alle niet-noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar EU+landen met als doel de verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan.2 Bepaalde familieleden van Nederlanders en van derdelanders met rechtmatig verblijf vallen niet onder het EU-inreisverbod. Andere familieleden, die wel onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod vallen kunnen onder omstandigheden daarvan worden uitgezonderd.
Klopt het dat familieleden van Nederlanders of inwoners van Nederland met een verblijfsvergunning niet naar Nederland mogen reizen wanneer ze onderdanen zijn van een derde land? Zo ja, in welke gevallen kunnen zij in aanmerking komen voor een visum «kort verblijf»?
Nee, dat klopt niet. Unieburgers en hun gezinsleden, derdelanders met een verblijfsvergunning en hun gezinsleden en personen met een visum voor lang verblijf (MVV) vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Het EU-inreisverbod kent verder een aantal uitzonderingscategorieën3. Er is daarnaast een EU-veiligelandenlijst, waarop de landen staan die momenteel niet onder het EU-inreisverbod vallen. Voor personen uit visumplichtige landen geldt de gebruikelijke visumprocedure.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering in het bericht dat het inreisverbod van de Europese Unie, ingaat tegen artikel acht in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat voorziet in het recht voor privé en familieleven?
Van een schending van artikel 8 EVRM is in de ogen van het kabinet niet snel sprake. Allereerst vallen onder andere Unieburgers en hun gezinsleden en derdelanders met een verblijfsvergunning niet onder het inreisverbod. Zij kunnen dus ondanks het inreisverbod hun familieleden hier in Nederland bezoeken. Indien het gaat om familieleden die wel onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod vallen, kan een individuele afweging worden gemaakt waarbij zwaarwegende redenen met betrekking tot familiegerelateerde omstandigheden voor verblijf in Nederland worden meegewogen. Daarbij merkt het kabinet op dat het in artikel 8 EVRM opgenomen recht op privé en familieleven geen absoluut recht tot toegang tot Nederland behelst. In het belang van onder andere de bescherming van de volksgezondheid kunnen deze rechten in individuele situaties beperkt worden.
Klopt het dat de Nederlandse vliegverboden nog minder uitzonderingsbepalingen kennen dan het algehele EU-inreisverbod, waardoor familie niet Nederland in kan reizen? Waarom is voor deze afwijking van het EU-beleid gekozen?
Ja, dit klopt. Zoals ook in de beantwoording van vragen van het lid Van Haga van 4 mei jl. wordt toegelicht was er tot 1 juni naast het inreisverbod voor een aantal landen een vliegverbod van kracht.4 Dit was een aanvullende nationale maatregel die naast het inreisverbod gold. Een vliegverbod kent beduidend minder uitzonderingen dan het inreisverbod en daardoor kan het voorkomen dat personen wel zijn uitgezonderd van het inreisverbod, maar niet van het vliegverbod. Dat heeft te maken met het feit dat het een extra maatregel bovenop het inreisverbod is om met name mutaties van het coronavirus buiten de deur te houden. Daarom gelden er minder uitzonderingscategorieën.
Het kabinet was zich er van bewust dat er schrijnende situaties waren waarbij mensen niet naar Nederland konden vliegen vanwege zwaarwegende redenen om familie te bezoeken. Daarom heeft het kabinet het met de laatste verlenging van de vliegverboden van 15 mei jl. mogelijk gemaakt dat familieleden – ondanks het vliegverbod – die voor een dringende zwaarwegende reden naar Nederland moeten komen, uitgezonderd konden worden van het vliegverbod en daarmee toch direct naar Nederland konden vliegen. Hierbij zocht het kabinet naar een balans tussen enerzijds een oplossing voor personen die vanwege zwaarwegende redenen familie in Nederland wensen te bezoeken en anderzijds de gezondheidssituatie in een land waarvoor een vliegverbod gold. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten op de reeds bestaande en vergelijkbare uitzondering voor het inreisverbod. Daarnaast had het kabinet oog voor de uitvoeringsaspecten die hieraan gerelateerd zijn. De testverplichtingen en overige coronamaatregelen voor personen afkomstig uit deze landen bleven onverkort gelden.
Hoe verhouden de Nederlandse vliegverboden en daarbij horende uitzonderingsbepalingen zich ten opzichte van andere Schengenlanden aangaande familieleden van EU-inwoners met een nationaliteit uit een derde land? Zijn er landen die zulke familieleden wel toelaten?
Uit een rondgang langs een aantal EU-lidstaten (België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Zweden) komt het volgende beeld naar voren. Frankrijk, Spanje, Zweden en Duitsland kennen een uitzondering voor familieleden van EU-inwoners die al dan niet vanwege zwaarwegende redenen wensen in te reizen. Italië en België daarentegen kennen geen mogelijkheden voor familieleden woonachtig in een aantal landen om in te reizen.5
Kunt u zich vinden in het argument dat mensen die via een omreis toch Nederland bereiken meer besmettingsmogelijkheden hebben dan mensen die direct naar Nederland vliegen, testen, en direct in quarantaine gaan als nodig?
Dat is niet één op één zo te zeggen. Dit hangt onder andere af van de manier van reizen. In het algemeen geldt wel dat hoe korter de reis is, hoe kleiner de besmettingsrisico’s zijn.
Bent u bekend met het radiointerview van ABC Suriname, waarin de schrijnende situatie wordt omschreven dat nabestaanden hun overleden familielid niet kunnen opzoeken vanuit Suriname door het vliegverbod?2 Hoe reflecteert u op dit interview?
Het kabinet betreurde de diverse schrijnende situaties die omschreven worden in de vraag en ter sprake zijn gekomen in het interview dat nabestaanden geen afscheid kunnen nemen van hun overleden familielid in Nederland door het vliegverbod voor Suriname. Het kabinet had daarom voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van eerste-en tweedegraads familieleden bijvoorbeeld voor Surinamers maar ook over families verspreid over de Europese Unie, die vaak familie in Nederland hebben en andersom, problematisch is en schrijnende situaties kan opleveren?
Het kabinet betreurt alle schrijnende situaties, zoals voor eerste- en tweedegraads familieleden woonachtig in Suriname, die als gevolg van vliegverboden zijn ontstaan en is zich daar ook van bewust. Het kabinet had daarom voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Kunt u voor deze families, zowel voor families binnen de Europese Unie als daar buiten, duidelijkheid geven onder welke voorwaarden wel of niet gevlogen mag worden? Wat is een noodzakelijke reis en wat is het perspectief voor deze groep voor wanneer familiebezoeken wel plaats mogen vinden?
Zie het antwoord op vraag 5. Per 1 juni is de wetswijziging ten behoeve van de invoering van de quarantaineplicht van kracht geworden. Daarmee zijn de vliegverboden opgeheven. Het is voor familieleden – indien zij voldoen aan een uitzondering op het inreisverbod – weer mogelijk geworden om vanuit bepaalde landen weer naar Nederland te vliegen.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het vliegverbod vanuit Zuid-Afrika en Midden- en Zuid-Amerika voor mensen die een verblijfsvergunning toegekend hebben gekregen en deze nu in Nederland kunnen collecteren en tegelijkertijd onder de lange-afstandsrelatie-uitzondering vallen waarbij de rest van de coronamaatregelen voor reizigers zoals het overhandigen van een negatieve test en verplichte quarantaine in stand wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
Het was zo dat personen die vanwege hun nationaliteit naast een verblijfsvergunning ook een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) dienen aan te vragen niet op basis van een mvv waren uitgezonderd onder het vliegverbod. Dit geldt ook – eventueel in combinatie met het voorgaande – voor personen die op basis van de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden Nederland wensen in te reizen. Met de invoering van de wetswijziging inzake de quarantaineplicht is deze situatie verholpen.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het vliegverbod vanuit Zuid-Afrika en Midden- en Zuid-Amerika voor niet-EU-familie van Nederlanders of inwoners van Nederlanders in het geval van ernstige ziekte, een zware operatie, mogelijk overlijden van een familielid of juist geboorte van een nieuw familielid waarbij de rest van de coronamaatregelen voor reizigers zoals het overhandigen van een negatieve test en verplichte quarantaine uiteraard in stand wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid, gezien de speciale banden met Nederland, specifiek voor Suriname uitzonderingen voor eerste-en tweedegraads familieleden toe te staan op de vliegverboden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hier nog een speciale rol voor Nederland in het faciliteren van testen die dergelijke uitzonderingen veilig mogelijk zouden kunnen maken, zoals in samenwerking met Suriname een testfaciliteit op vliegveld Zanderij instellen die veilig reizen weer mogelijk maakt?
Het kabinet had, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Dat moest ook een oplossing bieden aan familieleden woonachtig in Suriname in bijzonder schrijnende gevallen. Generieke uitzonderingen op het vliegverbod voor eerste- en tweedegraadsfamilieleden waren – ook voor Suriname – voor het kabinet echter niet wenselijk.
Er waren geen signalen bij het kabinet bekend dat de testfaciliteiten in Suriname onvoldoende zouden zijn en daardoor verhinderden dat personen naar Nederland konden reizen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en afzonderlijk beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt u de beantwoording binnen twee weken te doen toekomen.
Het bericht ‘Persfotograaf en vriendin aangevallen bij opnames: ‘Met shovel aangereden’’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Persfotograaf en vriendin aangevallen bij opnames: «Met shovel aangereden»»?1
Ja.
Hoe duidt u de schokkende wijze waarop de persfotograaf en zijn vriendin in de auto zijn aangevallen door omstanders omdat de fotograaf in functie een autobrand filmde? Bent u het eens dat na aanslagen op Telegraaf en Panorama, en het verwijderen van stickers van NOS-busjes dit incident opnieuw een dieptepunt is in de verharding van het klimaat waarin journalisten opereren?
Geweld tegen journalisten is altijd onacceptabel. Het ongehinderd functioneren van de pers is van cruciaal belang voor onze democratische samenleving. Het incident in Lunteren getuigt van heftig geweld, de door de journalist vrijgegeven beelden zijn stuitend.
Klopt het dat hiertoe verdachten zijn aangehouden? Klopt het dat momenteel onderzoek door politie en OM gaande is? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
In het kader van het opsporingsonderzoek zijn drie verdachten aangehouden. Het onderzoek van politie en OM is nog in volle gang. Zoals bekend kan ik niet nader ingaan op een lopend onderzoek.
Bent u bekend met het gegeven dat Nederland dit jaar opnieuw een plek is gedaald op de jaarlijkse World Press Freedom Index van Reporters Without Borders (RSF)? Wat is hierop uw reactie?2
Het klopt dat Nederland een plek gezakt is op de lijst, waarbij vermeld moet worden dat de score over 2021 van Nederland ten opzichte van 2020 niet is verslechterd. Dat doet echter niet af aan het feit dat de recente voorvallen, zoals de avondklokrellen en het voorval in Lunteren, alarmerende signalen zijn over geweld jegens de pers. Reporters Without Borders herkent in haar toelichting deze signalen, iets wat – helaas – in steeds meer landen het geval is, waaronder ook in Nederland.
Kunt u toelichten wat het effect is geweest van het instellen van Persveilig.nl? Hoeveel incidenten zijn hier tot nu toe binnengekomen? Op welke wijze is aan elk van deze incidenten opvolging gegeven?
In de brief van 31 maart jl. heb ik als Minister van Justitie en Veiligheid een overzicht van de stand van zaken gegeven, mede op verzoek van uw Kamer.3 In de brief treft u tevens een overzicht aan van de casussen tot nu toe.
Klopt het dat begin juni een vervolg op het rapport «Een dreigend klimaat» zal uitkomen? Bent u bereid op basis van dit rapport en mogelijke aanbevelingen spoedig tot (nieuwe) initiatieven te komen om de bedreiging van journalisten tegen te gaan?
PersVeilig laat op dit moment een onderzoek uitvoeren naar geweld tegen journalisten. Dit onderzoek kan worden gezien als een vervolg op «Een dreigend klimaat». Daarnaast zal ik ook zelf een onderzoek uit laten voeren naar geweld tegen journalisten, conform de motie Van Wijngaarden (VVD) en Van Dam (CDA), waarin ik de conclusies van het onderzoek van PersVeilig ook zal meenemen.4 Ik zal eerst deze inzichten vergaren en kan daarmee niet vooruitlopen op bevindingen. Het is nu eerst zaak dat de onderzoekers in vrijheid hun onderzoek afronden. De resultaten van deze onderzoeken zal ik uw Kamer te zijner tijd doen toekomen.
Op welke wijze is sinds het sluiten van het akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten werk gemaakt van de uitvoering van dit akkoord? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de acht afspraken die met de politie en het OM zijn gemaakt? Hoeveel zaken betreffende geweld tegen of bedreiging van journalisten zijn door de hoge prioriteit aan opsporing en vervolging opgepakt?
De aangiftebereidheid onder journalisten stijgt, dat is een belangrijk gegeven. Tegelijkertijd zien we dat nog niet in het hele land voorrang wordt gegeven aan aangiftes vanuit de journalistiek. Politie en OM werken hieraan. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar mijn eerder aangehaalde brief van 31 maart jl.
Het bericht dat het CBS gaat stoppen met onderscheid maken tussen een ‘westerse’ en ‘niet-westerse’ achtergrond en zo op schaamteloze wijze de enorme problemen van de massa-immigratie onder het tapijt veegt |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBS gaat stoppen met begrippen «westers» en «niet-westers»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat de registratie van de dubbele nationaliteit ook al is afgeschaft en dat de derde generatie niet-westerse allochtonen als «Nederlands» wordt geduid, waardoor een groot deel van de immigratieproblematiek nu al wordt verhuld?
Met de komst van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) in 2014 is het bijhouden van gegevens over de vreemde nationaliteit van een persoon die ook Nederlander is, in de bevolkingsregistratie beëindigd. Bij personen die zelf geboren zijn in Nederland en van wie de ouders dat ook zijn, is inderdaad geen sprake van een migratieachtergrond. Zie voor meer informatie over het beëindigen van de registratie van de vreemde nationaliteit, de beantwoording van de Kamervragen van de leden Fritsma, Wilders en Van Dijk (PVV)2.
Deelt u de mening dat het essentieel is om maatschappelijke gegevens te kunnen categoriseren naar verschillende leeftijden, seksen, afkomst, geografische spreiding, godsdienst, opleidingsniveau, inkomen en arbeidsomstandigheden, zodat op basis van die gegevens beleid kan worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om maatschappelijke gegevens te kunnen categoriseren en feiten te rapporten, zodat met die gegevens onder andere beleid kan worden ontwikkeld en geëvalueerd. De heroverweging van het CBS voor een andere hoofdindeling van herkomst en migratieachtergrond op termijn, doet daar geen afbreuk aan. Het CBS blijft de herkomst en migratieachtergrond dus registreren, met de heroverweging komt er te zijner tijd een andere hoofdindeling dan «westers - niet-westers». Zoals het CBS op de website aangeeft3, is het CBS continu bezig met het vinden van een goede balans bij het leveren van maatschappelijk relevante cijfers. Op deze manier kan bestaand beleid worden gemonitord en effectief beleid worden ontwikkeld. Heroverwegingen zijn volgens het CBS nodig om statistiek te kunnen blijven maken die maatschappelijke fenomenen zo goed mogelijk beschrijft en recht doet aan de verscheidenheid binnen de samenleving van dat moment. Volgens het CBS zorgt een betere indeling naar herkomst voor betere statistieken. De heroverweging doet dus geen afbreuk aan de statistiekvoorziening, dan wel het bestaansrecht van het CBS.
Ter achtergrond voor de heroverweging van het CBS: in Nederland wordt al sinds de jaren '90 een systematiek gehanteerd voor de vaststelling van de migratieachtergrond van personen. Dat gebeurt aan de hand van drie identificerende gegevens: het geboorteland van de persoon zelf en de geboortelanden van de beide ouders. Destijds is ook de indeling ingevoerd waarmee de bevolking uit verschillende herkomstlanden werden samengenomen tot de verzamelcategorieën «westers» en «niet-westers». In de huidige diverse Nederlandse samenleving is het aantal herkomstgroepen veel omvangrijker en zijn de verschillen tussen deze groepen steeds groter. Dit heeft tot gevolg, zoals ook door de WRR is opgemerkt4, dat deze verzamelcategorieën hun betekenis hebben verloren. Zo worden bijvoorbeeld zowel hoogopgeleide kennismigranten uit India, als laagopgeleide asielmigranten uit Eritrea in deze systematiek in dezelfde verzamelcategorie «niet-westers» ondergebracht, terwijl zij nauwelijks gemeenschappelijke kenmerken hebben. Dat doet sterk afbreuk aan de validiteit en de bruikbaarheid van deze indeling en de daarop gebaseerde statistieken. Het CBS heeft daarom, in navolging van het WRR-advies, besloten op zoek te gaan naar meer betekenisvolle verzamelcategorieën om daarmee de kwaliteit en gebruikswaarde van de statistische informatie te vergroten en deze op termijn ter vervanging van de oude categorisering in te voeren. Eén en ander laat onverlet dat de onderliggende individuele herkomstgroepen ook in de toekomst gewoon beschikbaar blijven in de CBS-databases en statistieken. Een voorbeeld van alternatieve categorisering is te vinden in de in juli 2020 en april 2021 gepubliceerde rapportages van het NIDI en CBS die in het kader van de Verkenning Bevolking 2050 zijn uitgebracht en aan uw Kamer zijn aangeboden5.
Bent u het eens dat de feiten over de faliekant mislukte multiculturele samenleving niet in de doofpot moeten worden gestopt, maar dat deze feiten keihard nodig zijn om dit vreselijke immigratiebeleid te controleren en beleid te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Als het verschil tussen «westers» en «niet-westers» niet meer belangrijk is, wat is er dan aan andere gegevens nog belangrijk? Ergo: kunt u dan niet beter het hele CBS opdoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat het te idioot voor woorden is dat het CBS zich meer bezig houdt met politiek-correcte onzin dan met objectief haar werk te doen? Bent u bereid de linkse activisten die dit plan hebben bedacht de wacht aan te zeggen en te vervangen voor objectieve onderzoekers?
Het antwoord op vragen 3, 4 en 5 zet uiteen waarom het CBS bezig is met een heroverweging van het gebruik van de hoofdindeling «westers - niet-westers». Hieruit valt af te leiden dat het CBS dit onderneemt vanuit de inhoud, namelijk om maatschappelijke fenomenen zo goed mogelijk te beschrijven en met betekenisvollere categorieën de kwaliteit en gebruikswaarde van de statistische informatie te vergroten. Dit draagt bij aan het rapporteren van objectieve informatie en betere statistieken.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat is politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is echter een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat de Minister geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau. Het publicatiebeleid en de methoden waarmee de statistieken gemaakt worden, waaronder de categorisering die het CBS hanteert, vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de DG CBS. Directe politieke invloed op de onderzoeksmethoden en de wijze van publicatie van de resultaten van statistieken zou de geloofwaardigheid, objectiviteit en de betrouwbaarheid van de onderzoeken ter discussie kunnen stellen. Dit vind ik niet wenselijk en daarom ben ik ook niet van plan mij te roeren in de categorisering die het CBS hanteert.
Bent u bereid per direct een einde te maken aan deze struisvogelpolitiek en het CBS tot de orde te roepen? Zo nee, waarom werkt u mee aan deze schaamteloze doofpot?
Zie antwoord vraag 6.
De Reactie van de Kamer van Koophandel (KVK) op de petitie de Goede Zaak over privacy |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Reactie KVK op petitie De Goede Zaak over privacy»?1
Ja.
Bent u beide bekend met de tweets van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de uitvoering van de motie-Yeşilgöz-Zegerius (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) over het afschermen van huisadressen in openbare overheidsregisters?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van 17 december 2020 waarin u een appreciatie gaf op deze motie waarbij u aangaf dat u de huidige balans tussen toegankelijkheid en veiligheid passend achtte? Zo ja, heeft u daar alle relevante argumenten naar voren gebracht om dit standpunt te bepleiten? Zo nee, waarom heeft u niet alle argumenten gedeeld?
De brief van 17 december 2020 (Kamerstuk 32 761, nr. 177) geeft een goed samenvattend beeld van de argumenten van het kabinet voor het standpunt dat een passende balans tussen toegankelijkheid en veiligheid wordt bereikt. De brief betrekt bij dit oordeel ook de voorgenomen wijziging van het Handelsregisterbesluit 2008 om woonadres-gegevens in het handelsregister standaard af te schermen. Het voorstel is op 8 februari jl. aan de Autoriteit Persoonsgegevens toegezonden. Zodra het advies van de AP is vastgesteld, zal het ontwerpbesluit worden toegezonden aan de Raad van State voor advies.
Dat neemt niet weg dat we continu oog moeten hebben voor de balans tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en openbaarheid van registers. Ik kan niet uitsluiten dat bij andere partijen die belang hebben bij de werking van het Handelsregister nog diverse aanvullende argumenten, zowel voor als tegen het genoemde standpunt, bestaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Kamer na van deze appreciatie kennisgenomen te hebben unaniem voor deze motie heeft gestemd, waarmee wordt gesteld dat de regering openbare registers waarin huisadressen – of aan een onderneming gekoppeld huisadres – voorkomen, zo moet afschermen dat deze alleen door het bevoegd gezag kunnen worden ingezien?
De motie is, gemotiveerd, ontraden. Uit de stemming over de motie trek ik de conclusie dat de Kamer de argumenten voor openbaarheid van bepaalde ondernemingsgegevens op dit moment niet deelt, of althans niet weegt op dezelfde wijze als de regering. Het aannemen van de motie laat onverlet dat de motie op onderdelen niet uitvoerbaar is. Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) van bepaalde afnemers van deze informatie onwenselijk, en waar het vennootschappen betreft, onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
Richtlijn (EU) nr. 2017/1132 bevat bepalingen omtrent de «zetel» van vennootschappen. Artikel 4 sub a van deze richtlijn verplicht lidstaten tot openbare registratie van de statutaire zetel van de vennootschap en artikel 19 lid 2 sub b schrijft tevens voor dat dit gegeven via het koppelingssysteem BRIS kosteloos beschikbaar dient te zijn. Op het eerste gezicht lijkt onduidelijk of onder dit begrip «statutaire zetel» een volledig adres moet worden verstaan of slechts een plaats. Uit de context wordt evenwel duidelijk dat het inderdaad om het volledige adres gaat. Dit is namelijk voor informatie omtrent bijkantoren wel met zoveel woorden bepaald in artikel 30 lid 1 sub a.
Verplichtingen om het vestigingsadres openbaar te maken, betreffen ook niet uitsluitend de informatie in het Handelsregister. Richtlijn (EU) 2011/83 (Consumentenrechten) verplicht bijvoorbeeld ondernemingen die goederen of diensten aan consumenten verkopen zelf tot het bekend maken van hun fysieke en administratieve vestigingsadressen.
Het Europees recht verhindert overigens niet dat ondernemers op dit moment al de mogelijkheid hebben, in het geval van een concrete dreiging, een verzoek tot afscherming van hun woonadres in te dienen bij de Kamer van Koophandel. Dit is echter alleen mogelijk wanneer het woonadres niet gelijk is aan het vestigingsadres. Na de inwerkingtreding van de wijziging van het Handelsregisterbesluit (zie mijn antwoord op vraag 3) worden woonadressen standaard afgeschermd. Alleen wanneer hetzelfde adres als vestigingsadres is gebruikt, blijft het zichtbaar in die hoedanigheid. Onder andere op dit onderwerp zal verder ingegaan worden tijdens de consultatie, hierover vindt u meer in het antwoord van vraag 6 en 7.
Deelt u de mening dat met deze motie door de Tweede Kamer de gewenste balans werd aangegeven en dat de motie niet opriep om een onderzoek, of een zoektocht, te starten naar de wenselijkheid van een balans? Zo nee, waarom niet?
De wens van uw Kamer is op heldere wijze in de motie verwoord, dit laat evenwel onverlet dat het onmogelijk is om de motie in haar geheel uit te voeren, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4. Omdat ik uw zorg deel over het intimideren en lastig vallen van personen waarvan adresinformatie beschikbaar is, zal ik een consultatie starten om daarvoor oplossingen te zoeken die zoveel mogelijk recht doen aan alle betrokken belangen.
Kunt u toelichten met welk doel u in consultatie gaat? Welke partijen nemen deel aan de consultatie, liggen er stukken aan deze consultatie ten grondslag en zo ja kunt u deze met de Kamer delen?
Het doel van de consultatie is inzet van de kennis en ervaring van alle bij het Handelsregister betrokken partijen teneinde oplossingsrichtingen te vinden die kunnen bijdragen aan passend en integer gebruik van Handelsregister-data ten bate van de samenleving. Voor de consultatie zullen publieke en private stakeholders worden uitgenodigd (geregistreerde personen, de diverse soorten afnemers van Handelsregister-informatie, waaronder Wwft-instellingen, belangenbehartigers op het gebied van privacy, open data etc., overheden) en is voorts iedereen welkom die aan de consultatie wenst deel te nemen. Een compleet overzicht van alle belanghebbenden is noodzakelijk om de effecten van mogelijke oplossingsrichtingen in praktijk te toetsen.
Leden van uw Kamer zullen via de vaste Kamercommissies worden uitgenodigd om te participeren in de consultatie vanuit hun rol als volksvertegenwoordiger of als persoon met een publieke functie die eveneens vindbaar kan zijn in het Handelsregister. Daarnaast nodigen we de leden graag uit om partijen aan te dragen waarvan zij menen dat die zouden moeten participeren. Ook komt een open uitnodiging op de Rijkswebsite voor internetconsultaties te staan.
De eerste stap is in kaart brengen welke belangen op welke wijze geraakt worden door de registratie van gegevens in het Handelsregister en verstrekking daarvan. Dit gebeurt door middel van open vragen om alle belangen en ontwikkelingen in kaart te brengen. Ook worden dilemma’s op het gebied van transparantie en privacy geschetst en worden deelnemers verzocht hierop te reflecteren. Hiervoor zijn geen onderliggende stukken voorzien. Wel zal het kabinet ten behoeve van de deelnemers aan de consultatie de Europese juridische kaders schetsen die de openbaarheid van het Handelsregister beheersen, opdat helder is welke grenzen er aan de nationale beleidsruimte zijn gesteld. Deze achtergrondinformatie wordt gepubliceerd op de consultatiewebsite.
Deelt u de mening dat het in de consultatie enkel moet gaan over de manier waarop openbare registers waarin huisadressen – of aan een onderneming gekoppeld huisadres – voorkomen zo afgeschermd kunnen worden dat deze alleen door het bevoegd gezag kunnen worden ingezien? Zo ja, kunt u garanderen dat u dit als doel stelt voor de consultatie? Zo nee, waarom niet en bent u in dat geval van mening dat u voorbij gaat aan de wens van de Kamer?
Het doel van de consultatie is breder dan de manier waarop deze gegevens afgeschermd kunnen worden. De consultatie beoogt in eerste instantie alle betrokken belangen te verkennen en in kaart te brengen. Gegevens uit het Handelsregister worden door veel partijen en voor veel doelen gebruikt. Zonder toegang tot adresinformatie moet een ondernemer voor iedere betaling die niet spontaal binnenkomt een derde partij met extra bevoegdheden inhuren, wordt het werk van onderzoeksjournalisten veel moeilijker, en wordt een belangrijke grondstof voor kredietinformatie, die financierbaarheid bevordert, weggenomen. Maar mét toegang tot adresinformatie is het afweren van ongewenste of bedreigende benadering veel moeilijker. Het zijn slechts enkele voorbeelden uit een veelheid aan dilemma’s die om een oplossing vragen.
In tweede instantie zullen passende, maakbare en gedragen oplossingsrichtingen geformuleerd worden. Het is aannemelijk dat dit doel het best kan worden gediend met inzet van de kennis van het hele betrokken veld.
De wenselijkheid en mogelijkheid van afscherming van het vestigingsadres (indien gelijk aan woonadres) zal gezien de aandacht voor dit onderwerp door maatschappelijke organisaties en uw Kamer ook aan de orde komen.
Kunt u de Kamer in uw voorgenomen brief uiterlijk voor het zomerreces informeren op welke manier u ervoor gaat zorgen dat de eerdere motie onverkort wordt uitgevoerd, welke stappen u nog moet zetten voor de motie daadwerkelijk uitgevoerd is en welk tijdspad u daarbij voor ogen heeft? Zo nee, waarom niet?
De motie kan, zoals gezegd, niet onverkort worden uitgevoerd omdat dat niet (volledig) mogelijk is en mogelijk ook niet de beste oplossing biedt voor de dilemma’s die voortvloeien uit de intrinsieke spanning tussen de wettelijke doelen van het Handelsregister en (onder andere) de privacy en veiligheid van daarin geregistreerde personen.
Ik wil niet op voorhand meer grenzen stellen dan die al voortvloeien uit de Europese regelgeving aan de richting en reikwijdte van oplossingen die ik bereid ben te overwegen. Dat impliceert dat mogelijke oplossingen zowel in termen van nationale regelgeving als in termen van uitvoering en budgettair beslag omvangrijk kunnen zijn, waarbij dan een passend tijdpad voor implementatie in acht zal moeten worden genomen.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de stappen die in het proces van consultatie en beleidsontwikkeling worden gezet. Ik verwacht voor de zomer een eerste indicatie van gedragen oplossingsrichtingen te kunnen geven.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen met de grootst mogelijke spoed beantwoord.
Negatieve publieke uitlatingen van een hoge ambtenaar van de NCTV over Pieter Omtzigt |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een topambtenaar van de NCTV op Twitter jarenlang negatieve uitlatingen over Pieter Omtzigt op Twitter heeft geplaatst?1
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een topambtenaar van de NCTV dit soort negatieve commentaren over een politicus plaatst, juist omdat van de organisatie die analyses maakt over bedreigingen en de noodzaak van beveiligingsmaatregelen bij politici verwacht mag worden dat deze volstrekt onafhankelijk en objectief te werk gaat?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe ver strekt de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren in een geval als deze, waar ligt de grens?
Onderstaand vindt u de wegingscriteria die relevant zijn bij het bepalen in hoeverre de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren beperkt kan worden.
Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze vrijheid geldt ook voor ambtenaren. In haar rol van werkgever dient de overheid de grondrechten van haar ambtenaren te respecteren, maar daarop mag de overheid als werkgever wel beperkingen aanbrengen. Ambtenaren vallen bij het uitoefenen van hun functie onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Uitlatingen die zij in het kader van hun functievervulling doen, kunnen de desbetreffende verantwoordelijke Minister worden aangerekend. Onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt ook het contact dat mogelijk is tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken. Op deze contacten zijn voor ambtenaren verder de Aanwijzingen voor de externe contacten van rijksambtenaren van toepassing. Deze Aanwijzingen zijn onlangs herzien, wat per brief aan de Kamer is meegedeeld.2 Met de herziening is er meer ruimte gekomen voor contact tussen ambtenaren en Kamerleden.
Voor de openbaring van persoonlijke opvattingen en gevoelens van een rijksambtenaar geldt een zogeheten «functioneringsnorm». Deze norm is vastgelegd in artikel 10 van de nieuwe Ambtenarenwet en houdt in dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens als daardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij het inperken daarvan. Waar in een concreet geval precies de grens ligt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling daarvan zijn de volgende criteria of wegingsfactoren relevant.
In de eerste plaats kan van belang zijn in welke (kenbare) hoedanigheid een ambtenaar zijn uitspraken doet. Uitlatingen die de ambtenaar overeenkomstig de opdracht van diens bevoegd gezag of overheidswerkgever doet, vallen niet onder de voormelde functioneringsnorm. Het zal echter niet altijd duidelijk zijn of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten, bijvoorbeeld in het kader van de wetenschapsbeoefening. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de functioneringsnorm is overschreden.
Voorts gaat het om de positie van de ambtenaar binnen de organisatie; hoe hoger diens functie, hoe meer behoedzaamheid geboden is. Daarnaast speelt een rol welke afstand zij of hij heeft tot het onderwerp waar het over gaat; hoe dichter de ambtenaar bij het betreffende inhoudelijke beleidsterrein staat, hoe meer behoedzaamheid geboden is.
Ook zijn de maatschappelijke en politieke gevoeligheid van het onderwerp van belang. Dit geldt vooral bij onderwerpen die in het nieuws zijn, of waarvoor bij belangengroepen (lobbyisten) bijzondere belangstelling bestaat. Het moment en de manier waarop de opvattingen kenbaar worden gemaakt zijn van betekenis. Ook is de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken van belang. En tot slot is de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de functievervulling van de ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met de functievervulling van de ambtenaar, van betekenis. Het bevoegd gezag kan de nodige disciplinaire maatregelen nemen. Daarbij wordt gelet op de ernst van de normovertreding en de persoon van betrokkene. Alvorens daartoe over te gaan, wordt advies ingewonnen van de Adviescommissie Grondrechten en functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA).3
In dit specifieke geval vinden er twee feitenonderzoeken plaats waarna het bevoegd gezag een oordeel zal geven of en in hoeverre de genoemde functioneringsnorm is overschreden en/of welke maatregelen daarbij dan passend zijn. Lopende deze onderzoeken kunnen en willen wij niet vooruitlopen op die conclusies, mede gelet op de eisen van zorgvuldigheid die als werkgever in acht zijn te nemen. In datzelfde licht is het ook niet passend om in het openbaar uitspraken over de conclusies of de maatregelen te doen.
Waarom zou hier de vrijheid van meningsuiting van een ambtenaar prevaleren, terwijl er bij allerlei andere ambtenaren strenge restricties zijn opgelegd, waardoor bijvoorbeeld contact tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken erg moeilijk is gemaakt waardoor de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren juist erg is beperkt?
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de heer Voermans dat de uitlatingen van deze NCTV-ambtenaar niet te rijmen zijn met zijn functie en verantwoordelijkheden? Hoe verhouden de uitingen van deze ambtenaar zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet waarin staat dat een ambtenaar zich onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens indien hierdoor de uitoefening van de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd?2
Zie antwoord op vraag 3.
Wat voor disciplinair onderzoek loopt er precies naar deze NCTV-ambtenaar, wat is de reikwijdte hiervan? Kunnen wij er vanuit gaan dat deze uitspraken worden betrokken bij het disciplinaire onderzoek?
Zie antwoord op vraag 3.
Is in het verleden door deze NCTV-ambtenaar op de een of andere manier, direct of indirect, bemoeienis geweest met een dreigingsanalyse over of een beoordeling van de noodzaak tot beveiliging van het desbetreffend Kamerlid? Zo ja, op welke wijze?
Nee. Het nemen van besluiten over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein is gemandateerd aan de Coördinator Bewaken en Beveiligen (CBB), tevens manager van het programma Bewaken en Beveiligen bij de NCTV. Deze functionaris baseert zich daarbij op dreigingsinformatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierdoor is er geen sprake (geweest) van directe of indirecte bemoeienis met een dreigingsanalyse of het besluit over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein.
Bent u bekend met de vermelding van Uitgeverij de Blauwe Tijger in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 van de NCTV?1
Ja.
Zouden andere organisaties of personen die doneren aan boerenactiegroepen ook kunnen worden genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, aangezien in het rapport staat «Zo doneert de ultraconservatieve uitgeverij De Blauwe Tijger [...] geld aan een boerenactiegroep»? Zo ja, waarom wordt dan enkel Uitgeverij de Blauwe Tijger genoemd? Zo nee, waarom niet?
De NCTV heeft de taak om de nationale veiligheid te versterken en maatschappelijke ontwrichting te voorkomen door dreigingen voor de vitale belangen van de samenleving te identificeren en de weerbaarheid en bescherming van die vitale belangen te versterken. Het DTN wordt opgesteld om aan die taak te voldoen. Met het DTN wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over het actuele dreigingsbeeld en de ontwikkelingen die het meest bepalend zijn voor Nederland. Behalve terrorisme kan dit tevens raken aan extremisme en, wanneer er (mogelijk) sprake is van verharding, activisme en kwesties die onderwerp zijn van gepolariseerd debat. In het DTN beschrijft de NCTV dan ook trendmatige onderwerpen die (kunnen) leiden tot polarisatie zonder inhoudelijke waardering van de onderwerpen: het verschijnsel polarisatie wordt benoemd als proces waarbinnen discussies kunnen verhitten.
Een van deze trendmatige onderwerpen zijn vormen van protest die – mede – zijn ingegeven door anti-overheidssentimenten. Dit kan voortkomen uit politiek-ideologische motieven, maar kan zich bijvoorbeeld ook richten tegen (onderdelen van) specifiek overheidsbeleid, waarbij personen zich soms onevenredig of onnodig hard benadeeld kunnen voelen door beleidskeuzes en vanuit gevoelens van onrechtvaardigheid of machteloosheid in actie komen. In de derde plaats kan men zich in meer algemene zin verzetten tegen de «bestuurlijk elite» vanuit een sterk wantrouwen tegen de politiek, de media, wetenschap en deskundigen. Binnen deze categorie bestaat een grotere gevoeligheid voor complotdenken en nepnieuws (zie ook de beantwoording van vraag 10).
Uitgeverij De Blauwe Tijger wordt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 53 aangehaald ter illustratie van een door de NCTV gesignaleerde trend op het gebied van polarisatie, namelijk de aansluiting bij protesten tegen specifiek overheidsbeleid, in dit geval bepaalde boerenprotesten, door verschillende groepen met verschillende grieven die worden verbonden door anti-overheidssentimenten. Het gaat in de passage dus niet zozeer om het doneren van geld aan een boerenactiegroep zelf, maar om de verbindende werking die kan uitgaan van gedeelde anti-overheidssentimenten. Daarbij is het voorstelbaar dat deze aansluiting een verharding van protesten tegen specifieke delen van het overheidsbeleid in de hand kan werken.
Kunt u aangeven waarom er is gekozen voor het noemen van Uitgeverij de Blauwe Tijger in dit rapport?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat het feit dat een organisatie wordt genoemd binnen het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland door veel mensen zal worden beschouwd als staatsgevaarlijk en als potentieel gewelddadig? Beseft u dat hierdoor deze organisatie grote reputatieschade en omzetverlies wordt toegebracht?
De Blauwe Tijger wordt in DTN 53 niet staatsgevaarlijk genoemd, noch wordt de uitgeverij neergezet als potentieel gewelddadig. De NCTV geeft op basis van informatie van verschillende overheidspartijen, open bronnen en wetenschappelijke publicaties op onafhankelijke wijze inzicht in het actuele dreigingsbeeld en de ontwikkelingen die het meest bepalend zijn voor Nederland, waaronder (mogelijke verharding van) activisme en kwesties die onderwerp zijn van gepolariseerd debat. De Blauwe Tijger wordt genoemd in de paragraaf «Polarisatie». Om verwarring te voorkomen staat aan het begin van de paragraaf expliciet benoemd: «In het DTN wordt over negatieve vormen van polarisatie geschreven omdat deze kunnen bijdragen aan maatschappelijke onrust en/of een voedingsbodem kunnen vormen voor radicaliseringsprocessen. Bij de hieronder beschreven onderwerpen vindt protest of gepolariseerd debat plaats dat leidt (of kan leiden) tot verharding, zowel in het digitale domein als in de fysieke wereld».
Beseft u dat de grondwettelijke vrijheid van drukpers in het gedrang kan komen wanneer een uitgeverij onterecht zou worden genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van het NCTV?
Van het onterecht noemen van De Blauwe Tijger is naar mijn mening geen sprake. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Zijn er aanwijzingen dat Uitgeverij de Blauwe Tijger op een of andere manier zelf geweld (heeft) gebruikt, hier plannen toe heeft of het gebruik van geweld door anderen faciliteert of bevordert?
De Blauwe Tijger wordt in DTN 53 niet in verband gebracht met het gebruik van geweld, noch met het plannen of het faciliteren van gebruik van geweld door derden. De uitgeverij wordt in DTN 53 genoemd in een paragraaf getiteld «Polarisatie». Ik verwijs u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Indien dit het geval is, kunt u hiervan voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 6.
Indien dit niet het geval is, kunt u uitleggen waarom een Nederlandse uitgeverij met als eigen doelstelling «nieuwe maar ook oudere bijzondere teksten uit te geven ter verbreding van het intellectuele debat» wordt genoemd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 van de NCTV?
Zie antwoord vraag 6.
Wat wordt bedoeld met (p. 34) «anti-overheidspropaganda»? Wat zijn voorbeelden van «anti-overheidspropaganda» van Uitgeverij de Blauwe Tijger? Op basis van welke criteria bepaalt de NCTV of Nederlandse uitgeverijen «anti-overheidspropaganda» verspreiden?
Met «anti-overheidspropaganda» wordt het doelbewust aanbieden van eenzijdige of onjuiste informatie waarmee anti-overheidssentimenten versterkt (kunnen) worden bedoeld. Zo werd aan het begin van de coronapandemie via het YouTube-kanaal van de uitgeverij ten onrechte gesuggereerd dat de overheid doelbewust aanstuurde op het veroorzaken van zoveel mogelijk coronadoden. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 is het voorstelbaar dat de aansluiting van groepen die zijn verbonden door zulke anti-overheidssentimenten bij protesten tegen specifieke delen van het overheidsbeleid, een verharding van protesten in de hand kan werken.
Wat wordt bedoeld met «nepnieuws» (p. 34)? Wat zijn voorbeelden van «nepnieuws» van Uitgeverij de Blauwe Tijger? Op basis van welke criteria bepaalt de NCTV of Nederlandse uitgeverijen «nepnieuws» verspreiden?
Onder nepnieuws wordt als nieuws verhulde desinformatie verstaan, ofwel het doelbewust verspreiden van misleidende informatie met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open economie of nationale veiligheid. Dit is iets anders dan misinformatie, het onbewust of zonder schadende intentie verspreiden van onjuiste informatie.
Zijn er wellicht andere uitgeverijen, kranten of journalisten die volgens de NCTV «nepnieuws» verkondigen? Zo ja, welke zijn dit?
Zoals ook gesteld in de Kamerbrief over de Verbetering juridische grondslag verwerking persoonsgegevens NCTV (12 april 2021), richt de NCTV zich fenomeenmatig op het dreigingsbeeld als geheel. Aan het monitoren van uitingen ten behoeve van het duiden van trends en fenomenen die in potentie de stabiliteit van Nederland kunnen ontwrichten is soms bepaalde informatie over personen verbonden; uitingen worden door personen gedaan. Bij deze taak hoort daarmee dat bepaalde informatie wordt verwerkt, in sommige gevallen ook persoonsgegevens, maar alleen voor zover die noodzakelijk zijn voor het maken van de fenomeenanalyse en ook alleen daarvoor gebruikt worden. Voor een onderbouwing voor het noemen van De Blauwe Tijger in DTN 53, zie de beantwoording van vraag 3.
Beschikt de NCTV over een dossier van Uitgeverij de Blauwe Tijger of de uitgever zelf, Tom Zwitser? Indien dit niet het geval is, waarom en hoe is de naam van deze uitgeverij terecht gekomen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53? Indien dit wel het geval is kunt u deze dossiers dan openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de aanhouding van Blauwe Tijger-journalist Rypke Zeilmaker op 14 april jl. in Warmond?2
Ja
Zijn er specifieke afwegingen die Justitie, AIVD of politie maken om te bepalen of een journalist moet worden gevolgd?
Afwegingen omtrent vervolging worden alleen gemaakt door het Openbaar Ministerie. Voor het inzetten van dwangmiddelen tegen individuen gelden allereerst de vereisten van het Wetboek van Strafvordering. Wanneer in een opsporingsonderzoek een journalist in beeld komt, al dan niet als verdachte, geldt daarnaast de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten.
Zouden politie en justitie de vermelding van Uitgeverij de Blauwe Tijger in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 kunnen gebruiken als aanleiding voor het in de gaten houden, volgen of monitoren van journalisten of medewerkers van Uitgeverij de Blauwe Tijger?
Over individuele zaken doe ik geen uitspraken. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 14.
Zou deze vermelding in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 mede aanleiding kunnen zijn om van journalisten of medewerkers van Uitgeverij de Blauwe Tijger DNA af te nemen?
Zie antwoord vraag 15.
Zou deze vermelding in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53 mede aanleiding kunnen zijn om journalisten of medewerkers van Uitgeverij de Blauwe Tijger in voorlopige hechtenis te plaatsen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten. |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten? Was u op de hoogte van deze financiële tekorten?1
Ja.
Klopt het dat het aantal onderzoeken naar explosieven bij het NFI de afgelopen vijf jaar is verdubbeld; klopt het voorts dat het NFI daar geen extra budget voor heeft gekregen? Zo ja, waarom heeft het NFI hier geen extra budget voor gekregen?
Het klopt dat het aantal onderzoeken naar explosieven ongeveer is verdubbeld, maar dit is niet direct gekoppeld aan een geldstroom voor deze onderzoeken. Het NFI wordt niet op basis van het aantal producten en/of per onderzoeksgebied gefinancierd, maar ontvangt van mijn ministerie jaarlijks een vast bedrag waarmee alle forensische onderzoeken bij het NFI ten behoeve van de strafrechtketen worden gefinancierd (lump sum financiering). In een Service Level Agreement wordt in afstemming met OM en politie jaarlijks vastgelegd hoeveel van ieder product geleverd wordt. Van sommige producten wordt de productie van het ene jaar op het andere verhoogd, terwijl die van andere producten juist wordt verlaagd.
Klopt het dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan uitvoeren voor politie en OM, vanwege financiële tekorten? Zo ja, om hoeveel onderzoeken gaat het dan en acht u dit wenselijk?
Het NFI heeft een jaarplan voor 2021 ingediend met een sluitende exploitatie ten opzichte van de op mijn begroting beschikbare middelen en daarop gebaseerde financiële kaderstelling. Het klopt echter dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken uit kan voeren voor politie en OM. Het NFI heeft vastgesteld dat in de afgelopen jaren tegen een te lage kostprijs onderzoeken zijn geproduceerd, omdat er te weinig geld is besteed aan de bedrijfsvoering: het onderhouden en vernieuwen van IT-systemen en het vervangen van laboratoriumapparatuur. Voor de continuïteit van de organisatie is het essentieel dat het NFI de kosten van onderhoud, vervanging en vernieuwing opneemt in haar kostprijzen.
De keerzijde van hogere kostprijzen is dat bij een gelijkblijvend lump sum budget (ca. € 74 mln.) de productie in 2021 omlaag moet ter waarde van 1,6 tot 2,0 miljoen euro. Om de daling van de productie te dempen is door mijn ministerie 1 miljoen euro vrij gemaakt in 2021 (door een meevaller binnen het forensische domein in 2020) voor forensisch onderzoek. Bij de besteding van dit extra geld zijn de behoeften van OM en politie leidend. Hiermee wordt de aanvankelijke daling in productie teruggebracht naar 0,6 tot 1,0 miljoen euro. Door de wijze van financieren (zie het antwoord op vraag 2) is het niet mogelijk om dit geldbedrag uit te drukken in aantallen onderzoeken.
Ook in de komende jaren zal het nodig zijn om een hoger bedrag dan in de afgelopen jaren te besteden aan de bedrijfsvoering. In het kader van de begrotingsvoorbereiding wordt de precieze hoogte van deze bedragen nog vastgesteld. Dat zal duidelijk worden in de begroting 2022 die uw Kamer op Prinsjesdag ontvangt.
Klopt het dat het budget van het NFI ook nog eens met 5% gekort wordt, zoals door de directeur van het NFI in het artikel wordt gezegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aandacht die u wilt geven aan het terugdringen van (georganiseerde) misdaad?
Nee, het budget voor het NFI blijft de komende jaren gelijk. De algemeen directeur van het NFI heeft gezegd dat hij verwacht dat het NFI in 2025 ca. 5% extra van het lump sum budget moet reserveren voor de kosten van de informatietechnologie en laboratoriumapparatuur. Zoals vermeld in antwoord 3 wordt de precieze hoogte van de bedragen nog vastgesteld.
Waarom heeft het NFI geen extra geld gekregen voor het vervangen van apparatuur en ICT? Erkent u dat de vervanging van apparatuur en ICT nu ten koste gaat van het aantal onderzoeken dat het NFI kan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in antwoord 3 gaan de noodzakelijke vervanging en het onderhoud van apparatuur en ICT nu ten koste van het aantal onderzoeken dat het NFI uit kan voeren, zij het dat daar door mij deels compensatie voor is gevonden door een extra bijdrage. In antwoord 3 heb ik toegelicht hoe de daling van de productie in 2021 is gedempt tot 0,6–1,0 mln. euro. Hier bovenop meer geld voor het NFI vrijmaken kan niet zonder een verlaging van andere posten op de begroting van mijn ministerie. Binnen de huidige begroting zie ik hiervoor geen vrije ruimte.
Bent u bereid extra geld vrij te maken voor het NFI zodat het NFI meer onderzoeken kan doen om de opsporing te ondersteunen in strafzaken, of in ieder geval niet mínder onderzoeken hoeft te doen dan het de afgelopen jaren heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De pedofilie activist Nelson M. die onvindbaar zou zijn |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Danny’s wereld» met daarin een interview met de pedofilieactivist Nelson M.?1
Ja.
Klopt het dat Nelson M. door het Openbaar Ministerie gesignaleerd staat op een internationale opsporingslijst en «onvindbaar» zou zijn?
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat betrokkene op 17 mei jl. in Nederland is aangehouden en in voorlopige hechtenis is gesteld. Op 19 mei jl. is de voorlopige hechtenis van betrokkene onder voorwaarden geschorst. Over deze individuele zaak, waarin het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kan ik verder geen inhoudelijke mededelingen doen.
Sinds wanneer is Nelson M. volgens het Openbaar Ministerie onvindbaar?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Waarom is geen actie ondernomen toen de reclassering al meldde dat Nelson M. zich niet aan zijn meldplicht hield en geen medewerking verleende?
Zoals bekend doe ik geen inhoudelijke mededelingen over individuele zaken waarin het strafrechtelijk onderzoek nog loopt.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de reclassering het toezicht retour stuurt indien een onder toezicht gestelde zich niet aan de meldplicht of aan andere algemene of bijzondere voorwaarden houdt. Het Openbaar Ministerie besluit vervolgens of er een vervolgbeslissing of een bevel tot aanhouding nodig is, of dat er een vordering moet worden ingediend bij de rechter.
Welke criteria hanteert het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een verdachte onvindbaar is?
In zijn algemeenheid wordt een verdachte als onvindbaar aangemerkt indien ondanks naspeuringen de verdachte niet te vinden is.
Hoe verklaart u dat het Openbaar Ministerie Nelson M. niet kan vinden en wat is ervoor nodig om Nelson M. wel te vinden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat Nelson M. kennelijk wél door journalisten is gevonden?
Zoals aangegeven doe ik geen inhoudelijke mededelingen over individuele zaken waarin het strafrechtelijk onderzoek nog loopt. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord en vervolgd wordt?
Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geen bemoeienis met individuele strafzaken. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De berichtgeving ‘Aantal online bedreigingen tegen agenten afgelopen jaar verdubbeld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de jaarcijfers «Geweld Tegen Politie Ambtenaren» waaruit blijkt dat het aantal online bedreigingen richting politieagenten afgelopen jaar is verdubbeld?1
Ja.
Hoe duidt u deze schrikbarende toename van het aantal online bedreigingen?
Onze samenleving digitaliseert en op sociale media lijkt de drempel laag om anderen, waaronder politieambtenaren, te bedreigen en te intimideren.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds vaker op sociale media een oproep wordt geplaatst om privégegevens van agenten te delen (hierna: doxing)? Is dit in strijd met de eigen richtlijnen van bekende sociale media platforms?
Ik ben hiervan op de hoogte en keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als strafbaar of anderszins onrechtmatig kan worden aangemerkt. De meeste (grote) platformen hebben dit uitgangspunt doorvertaald in hun eigen gebruikersvoorwaarden.
Welke mogelijkheden ziet u om de online bedreigingen terug te dringen? Welke manieren ziet u om doxing te voorkomen?
Dit is een maatschappelijk probleem waar ik met zorg naar kijk. Ik ga, mede naar aanleiding van een daartoe strekkende motie van het lid Michon-Derksen (VVD)2, 3, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd. Ik heb gaf dit al aan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.4
Vanuit de rol van werkgever maakt de politie haar medewerkers bewust om terughoudend te zijn met het delen van gegevens op social media. Daarnaast heeft de politie recent een «Nationaal handelingskader doxing» opgesteld om medewerkers die hiermee te maken krijgen goed te ondersteunen. Hierin staat, naast eerdergenoemde preventieadviezen, duidelijk vermeld welke stappen worden genomen om op te treden tegen plegers die online intimideren of privégegevens (proberen te) publiceren. De veiligheid van de politiemedewerker en zijn omgeving staat hierin centraal.
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit, is het uitgangspunt dat aangifte wordt gedaan. Dit onder vermelding van de code GTPA resulterend conform het Veilig-Publieke Taak-beleid van het openbaar ministerie in een hogere strafeis. De officier van justitie kan tijdens het opsporingsonderzoek met machtiging van de rechter-commissaris onder bepaalde voorwaarden het platform bevelen gegevens ontoegankelijk te maken.5 Hieraan kan een verzoek aan het platform of plaatser tot vrijwillige verwijdering vooraf gaan.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit vindt er een alternatieve interventie plaats. Hierin staat het voeren van een gesprek met degene die het bericht heeft geplaatst centraal. Een dergelijk gesprek vindt alleen plaats wanneer de gegevens van de plaatser bekend zijn.
Daarnaast bestaan er mogelijkheden binnen het civiele recht, waarvan de politie gebruik maakt. Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel6 verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De politie kan de plaatser en/of het betreffende platform sommeren deze content te verwijderen en verwijderd te houden. Als een platform de content niet vrijwillig verwijdert, handelt het zelf onrechtmatig en kan een politieambtenaar verwijdering afdwingen bij de civiele rechter. Uiteraard kan de ook een civiele procedure worden gestart tegen een plaatser van wie de identiteit bekend is en die geen gehoor geeft aan de sommatie.
Tot slot: wanneer er daadwerkelijk sprake is van een werkgerelateerde dreigende situatie in de privésfeer dan volgt de politie tevens het «protocol bedreigde collega’s». De politiemedewerker krijgt in deze situatie alle hulp aangeboden die nodig is. Dit kan zowel sociale, emotionele of juridische hulp zijn. Afhankelijk van de concrete situatie wordt vervolgens gekeken wat er nodig is om de veiligheid van de politiemedewerker en zijn of haar gezin te waarborgen.
Wat zijn de huidige richtlijnen wanneer agenten te maken krijgen met ernstige online intimidatie en het publiceren van de privégegevens? Worden agenten hierbij ondersteund?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om maatregelen te treffen om doxing en bedreigingen tegen agenten tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De huidige stand van zaken met betrekking tot discriminatie en racisme in Nederland. |
|
Stephan van Baarle (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel meldingen van discriminatie, uitgesplitst naar grond, zijn er in de afgelopen tien jaar per jaar gedaan bij de antidiscriminatie-voorzieningen (ADV’s)?
In het antwoord op deze vraag en op de onderstaande vragen zal ik een overzicht geven van de omvang en rijksbrede aanpak van discriminatie en racisme in de afgelopen tien jaar (2011–2020). Bij de rijksbrede aanpak van discriminatie zijn er binnen het kabinet zes bewindspersonen (en vijf departementen) bezig met de aanpak van discriminatie, onder coördinatie van de Minister van BZK. Sommige bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een maatschappelijk terrein waarop discriminatie voorkomt (zoals de woningmarkt (BZK), arbeidsmarkt (SZW), het onderwijs (OCW) of de zorg (VWS)). Andere zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie van bepaalde specifieke groepen of gronden (bijvoorbeeld LHBTI (OCW), gender (OCW), etniciteit/religie/huidskleur (SZW)). Naast preventie en de strafrechtelijke opsporing en vervolging (JenV), is ook de lokale aanpak (BZK) van belang. Hoewel de diverse maatregelen van de rijksbrede aanpak van discriminatie en racisme in onderling overleg worden ingezet, acht het kabinet een meer gecoördineerde aanpak noodzakelijk.
Voor de beantwoording van vraag 1 moet aangetekend worden dat de cijfers over het aantal meldingen en aangiften bij de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en politie over 2020 samen met de jaarlijkse voortgangsrapportage eind juni zullen verschijnen. Daarbij zal ik ook een duiding geven van de cijfers van het OM over 2020, die op 3 mei 2021 door het OM zijn gepubliceerd. Ik zal deze voortgangsrapportage voor het AO discriminatie van 30 juni aan uw Kamer sturen.
Tussen 2011 en 2015 verzorgde CBS de analyse en rapportage over de jaarlijkse registratie van meldingen bij ADV’s door gemeenten. Sinds 2015 wordt er jaarlijks in opdracht van de Minister van BZK en de politie een gezamenlijk rapport gemaakt over alle meldingen. Die samenwerking was in eerste instantie gericht op gezamenlijke en uniforme presentatie van discriminatiecijfers van politie en ADV’s in regionale rapporten. Al snel ontstond ook dit landelijke rapport dat de eigen rapportages van politie en ADV’s vervangt. Gemeenten voldoen aan de rapportageverplichting die zij hebben in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) door de gemeentelijke ADV-data beschikbaar te stellen voor dit landelijke rapport.
Gronden: herkomst 44%, handicap 13%, geslacht 12%, seksuele gerichtheid 9%, leeftijd 7%, godsdienst 6% (waarvan 4% tegen moslims), antisemitisme 2%, overig/niet-wettelijk 8%.
Gronden: herkomst 45%, handicap 14%, geslacht 11%, leeftijd 8%, godsdienst 7% (waarvan 5% tegen moslims), seksuele gerichtheid 4%, antisemitisme 1%, overig/niet-wettelijk 9%
Gronden: herkomst 38%, godsdienst 13% (waarvan 4% tegen moslims), handicap 12%, geslacht 10%, leeftijd 9%, seksuele gerichtheid 4%, leeftijd 1%, antisemitisme 1%, overig/niet-wettelijk 9%
Gronden: herkomst 42%, leeftijd 10%, geslacht 8%, handicap 8%, seksuele gerichtheid 8%, godsdienst 7% (waarvan 5% tegen moslims), antisemitisme 3%, overig/niet-wettelijk 11%
Gronden: herkomst 43%, leeftijd 12%, geslacht 9%, godsdienst 9% (waarvan 5% tegen moslims), handicap 9%, seksuele gerichtheid 4%, antisemitisme 2%, overig/niet-wettelijk 11%
Ras
2727
44,0
2722
46,7
2926
46,7
7483
68,4
Leeftijd
685
11,1
574
9,9
636
10,1
627
5,7
Geslacht
488
7,9
380
6,5
517
8,2
442
4,0
Handicap – chronische ziekten
407
6,6
391
6,7
441
7,0
437
4,0
Godsdienst
318
5,1
269
4,6
321
5,1
408
3,7
Seksuele gerichtheid
431
7,0
458
7,9
435
6,9
363
3,3
Nationaliteit
240
3,9
350
6,0
262
4,2
288
2,6
Antisemitisme
111
1,8
54
0,9
74
1,2
203
1,9
Politieke gezindheid
59
1,0
13
0,2
17
0,3
34
0,3
Levensovertuiging
21
0,3
14
0,2
18
0,3
28
0,3
Burgerlijke staat
28
0,5
24
0,4
27
0,4
25
0,2
Arbeidscontract
12
0,2
10
0,2
10
0,2
19
0,2
Arbeidsduur
12
0,2
8
0,1
16
0,3
11
0,1
Overige (niet wettelijke) gronden
603
9,7
485
8,3
530
8,5
560
5,1
Onbekend
50
0,8
73
1,3
37
0,6
16
0,1
Hoe is de meldingsbereidheid uitgesplitst naar grond (nationaliteit, gender, leeftijd etc.)?
De meldingsbereidheid wordt niet jaarlijks bijgehouden en wordt – wanneer deze wordt gemeten – niet per grond uitgesplitst. Het is ook lastig vast te stellen omdat we alleen zicht hebben op de mensen die daadwerkelijk de stap hebben gezet om te melden. Wel kan er uit onderzoek over ervaren discriminatie dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) tweemaal (in 2014 en 2020) heeft uitgevoerd, afgeleid worden dat de meldingsbereidheid laag is. Uit beide rapporten bleek dat ruim een kwart (27%) van de Nederlandse inwoners discriminatie ervaart. Het SCP heeft dit vastgesteld over de jaren 2013 en 2018. Het beleid van het kabinet zoals dat hieronder bij vraag 10 omschreven is, is er op verschillende manieren op gericht om de meldingsbereidheid te vergroten.
In 2020 heeft het SCP voor de tweede keer een onderzoek gedaan naar de ervaren discriminatie. Het SCP heeft een inschatting gemaakt op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de meldingsbereidheid. Deze ziet er als volgt uit:
Gemeld bij een vorm van gezag (inclusief registratie-instanties)
TOTAAL
19%
Onderwijs
17%
Op zoek naar werk
10%
Op het werk
24%
Instanties
15%
(Semi) publieke ruimte
10%
Bron: Sociaal Cultureel Planbureau, Ervaren discriminatie in Nederland II, 2020
Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer één op de vijf mensen die discriminatie meemaakten, een melding heeft gedaan van discriminatie bij een vorm van gezag. Of mensen melden, hangt af van het terrein waar de discriminatie werd ervaren: discriminatie die op het werk wordt ervaren, wordt relatief vaak gemeld. Discriminatie in de (semi)publieke ruimte wordt relatief weinig gemeld, net als discriminatie die ervaren wordt bij het zoeken naar werk.
Hoeveel aangiften van discriminatie, uitgesplitst naar grond, zijn er de afgelopen tien jaar gedaan?
Hieronder vindt u het aantal aangiften over de jaren 2011–2020. De aangiftecijfers kunnen niet automatisch worden gesplitst naar discriminatiegrond. De categorie waarin het feit wordt geregistreerd krijgt de feitcode «discriminatie» (F50). Uw Kamer ontvangt wel jaarlijks een cijferrapportage over discriminatie-incidenten van politie, ADV-en en andere organisaties. In deze cijferrapportage worden alle registraties met betrekking tot discriminatie uit de politiesystemen gefilterd – dus niet alleen aangiften en niet alleen feitcode F50 discriminatie – en geordend naar discriminatiegrond. De rapportage over het jaar 2020, inclusief een cijferrapportage over discriminatie-incidenten van de politie, ontvangt uw Kamer, zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 1, naar verwachting eind juni a.s.
2011
275
-
2012
233
124
2013
258
162
2014
3.084
170
2015
361
138
2016
466
223
2017
273
113
2018
329
125
2019
338
98
2020
382
127
(bron: data.politie.nl en BVI Basis voorziening Informatie)
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn er door het OM in de afgelopen tien jaar bij de rechter aangebracht?
Bij het antwoord op vraag 4 en 5 dienen de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen:
2011
90 (54%)
0 (0%)
90 (54%)
2012
71 (52%)
0 (0%)
71 (52%)
2013
48 (53%)
1 (1%)
49 (54%)
2014
82 (59%)
0 (0%)
82 (59%)
2015
67 (49%)
0 (0%)
67 (49%)
2016
85 (53%)
0 (0%)
85 (53%)
2017
79 (44%)
10 (6%)
89 (50%)
2018
45 (44%)
5 (5%)
50 (49%)
2019
38 (29%)
9 (7%)
47 (36%)
2020
57 (35%)
1 (1%)
58 (36%)
Het aantal feiten waarvoor de verdachte wordt opgeroepen ter terechtzitting naar aanleiding van verzet tegen een OM-strafbeschikking.
2011
0 (0%)
14 (8%)
–
2012
5 (4%)
17 (13%)
2 (1%)
2013
0 (0%)
4 (4%)
4 (4%)
2014
1 (1%)
8 (6%)
9 (6%)
2015
1 (1%)
9 (7%)
13 (10%)
2016
–
4 (3%)
17 (11%)
2017
–
8 (4%)
31 (17%)
2018
–
1 (1%)
7 (7%)
2019
–
0 (0%)
23 (17%)
2020
–
0 (0%)
15 (9%)
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn er geseponeerd door het OM in de afgelopen tien jaar? Kunt u dit uitsplitsen naar sepotgrond?
2011
10 (6%)
52 (31%)
2012
5 (4%)
34 (25%)
2013
3 (3%)
30 (33%)
2014
8 (6%)
29 (21%)
2015
4 (3%)
41 (30%)
2016
4 (3%)
32 (20%)
2017
12 (7%)
36 (20%)
2018
6 (6%)
38 (37%)
2019
10 (8%)
53 (40%)
2020
6 (4%)
83 (51%)
Een verklaring voor het relatief hoge aantal onvoorwaardelijke sepots is dat de wetgever met de strafrechtelijke discriminatiewetgeving een beperkte reikwijdte heeft beoogd, onder andere vanwege de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Dit maakt dat veel feiten die instromen bij het OM, niet strafbaar blijken. Bovendien is het uitgangspunt dat de strafrechtelijke inzet steeds moet worden bezien in het licht van de bredere aanpak van discriminatie. Als andere dan strafrechtelijke middelen een meer betekenisvolle bescherming kunnen geven, zal voor strafrechtelijke inzet minder snel plaats zijn. Ook is er niet altijd sprake van een bewijsbare zaak, bijvoorbeeld omdat er geen getuigen zijn.
In de cijferrapporten van het OM is niet voor elk jaar een uitsplitsing naar sepotgrond gemaakt. Wel dient in ogenschouw genomen te worden dat onder een beleidssepot ook feiten vallen waarbij is gekozen voor een afdoening buiten het strafrecht, of bijvoorbeeld voor mediation.
Voor de overige toelichting bij deze tabel, bijvoorbeeld dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen zaken en feiten en dat alleen gerapporteerd kan worden over specifieke discriminatiefeiten, verwijs ik naar hetgeen hierover is opgenomen bij het antwoord op vraag 4.
Voor de tabel met alle soorten afdoeningen verwijs ik naar de jaarlijkse cijferrapporten van het OM, die tot en met 2019 reeds gedeeld zijn met de Tweede Kamer en over 2020 met de voortgangsrapportage zal worden meegestuurd.
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn in de afgelopen tien jaar ontvankelijk en niet ontvankelijk verklaard bij de rechter?
De beantwoording van vraag 6 tot en met 9 ziet op beslissingen van en uitspraken door de rechter. De cijfers voor de beantwoording van vraag 6 tot en met 9 zijn aangeleverd door de Raad voor de Rechtspraak3. De Raad voor de Rechtspraak gaat voor de beantwoording van deze Kamervragen uit van de specifieke discriminatiedelicten, in de zin van art. 137 c t/m g Sr en art. 429 quater van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat het ook mogelijk is dat een commuun delict (zoals vernieling, mishandeling, belediging of bedreiging) wordt gepleegd met een discriminatoir aspect (codis-feit). Het discriminatie-aspect is dan geen onderdeel van de delictsomschrijving van het strafbare feit; het wordt niet tenlastegelegd of bewezenverklaard. Deze zaken zijn alleen te herkennen aan de discriminatie-«labels» die politie en OM aan deze zaken koppelen. In het WODC-rapport «Discriminatie-aspect als strafverzwarende omstandigheid» dat ik op 15 juni 2020 naar uw Kamer heb gestuurd, wordt hier nader uitleg aan gegeven. Er wordt niet geregistreerd of de rechter ook oordeelde dat er een discriminatie-aspect aanwezig was in de zaak. Om bovengenoemde reden kunnen er geen betrouwbare gegevens worden aangeleverd over straffen van de codis-delicten waarbij een discriminatie-aspect een rol speelde.
Met betrekking tot onderstaande tabel dient ook in ogenschouw genomen te worden dat in een zaak meerdere feiten kunnen voorkomen. De cijfers geven de ontvankelijkheid van het OM aan voor de hele zaak, en niet alleen voor het discriminatiefeit.
OM niet ontvankelijk
aantal zaken
1
0
0
1
0
1
0
0
2
0
OM wel ontvankelijk
aantal zaken
65
73
47
52
74
61
80
38
46
51
Hoeveel zaken die in de afgelopen tien jaar ontvankelijk zijn verklaard door de rechter hebben geleid tot een strafrechtelijke veroordeling?
Discriminatiefeit bewezen, art. 9a Sr
aantal zaken
3
1
1
Discriminatiefeit bewezen, wel straf
aantal zaken
37
41
30
29
37
40
47
24
24
31
Discriminatiefeit niet bewezen, art. 9a Sr
aantal zaken
1
1
1
2
1
2
1
Discriminatiefeit niet bewezen, wel straf
aantal zaken
13
18
8
10
17
14
15
8
13
13
Bovenstaande tabel geeft de zaken weer die door de rechter ontvankelijk zijn verklaard, waarin een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken. Toepassing van art. 9a Sr betekent dat de rechter de verdachte schuldig verklaart zonder oplegging van straf.
Bij de categorie waar het discriminatiefeit niet bewezen is verklaard maar toch een straf is opgelegd, is de straf opgelegd voor een ander feit dat in dezelfde zaak ook ten laste was gelegd.
Welk type sancties is hier opgelegd, opgedeeld in taakstraf, boetes en detenties en kunt u een overzicht geven van de percentages van deze drie sancties over de uitgesproken veroordelingen, alsmede een overzicht van de hoogte van de opgelegde boetes?
Discriminatiefeit bewezen, wel straf
aantal zaken
37
41
30
29
37
40
47
24
24
31
Taakstraffen
aantal zaken
20
20
12
15
19
12
17
9
9
17
percentage
54%
49%
40%
52%
51%
30%
36%
38%
38%
55%
Vrijheidsstraffen
aantal zaken
5
7
7
7
14
8
8
5
3
7
percentage
14%
17%
23%
24%
38%
20%
17%
21%
13%
23%
Geldboetes
aantal zaken
17
18
14
10
13
21
23
11
14
11
percentage
46%
44%
47%
34%
35%
53%
49%
46%
58%
35%
gemiddelde hoogte
€ 406
€ 447
€ 493
€ 390
€ 430
€ 485
€ 458
€ 505
€ 461
€ 361
Bovenstaande tabel ziet op de zaken waarin specifieke discriminatiedelicten zijn bewezen door de rechter. In de tabel worden zowel de onvoorwaardelijke als de (geheel of gedeeltelijk) voorwaardelijke straffen vermeld.
In de tabel is te zien in hoeveel zaken – waarin een discriminatiefeit bewezen is – door de rechter een straf is opgelegd. Vervolgens wordt van die zaken aangegeven hoe vaak de verschillende typen sancties – taakstraf, geldboete en vrijheidsstraf – zijn opgelegd, hoeveel dat procentueel was (ten opzichte van alle zaken in dat jaar waarin een discriminatie-feit bewezen is en waarin straf is opgelegd), wat de gemiddelde hoogte van de opgelegde geldboete was en in hoeveel zaken dat type sanctie in zijn geheel voorwaardelijk is opgelegd.
Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden opgemerkt dat de straffen worden opgelegd voor een gehele zaak. In een zaak kunnen meerdere feiten voorkomen en er kunnen door de rechter meerdere feiten bewezen worden geacht, waarbij voor meerdere feiten tezamen een straf wordt opgelegd. In dat geval heeft de straf dus niet alleen betrekking op het feit betreffende discriminatie.
Binnen één zaak kunnen overigens verschillende typen sancties worden opgelegd (bijvoorbeeld een vrijheidsstraf in combinatie met een taakstraf).
Hoe vaak wordt een taakstraf opgelegd, waarbij dader en slachtoffer van discriminatie vrijwillig met elkaar in contact worden gebracht (contacttaakstraf)? Gebeurt dit naar uw mening voldoende? Wat zijn de ervaren effecten van een dergelijke taakstraf?
In de systemen van de Raad voor de Rechtspraak wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen taakstraffen die door de rechter worden opgelegd. Over de ervaren effecten van een dergelijke taakstraf kan ik dan ook geen uitspraak doen.
Welke concrete maatregelen neemt u in het staande beleid om racisme / discriminatie tegen te gaan? Kunt u dit nader en zo uitgebreid mogelijk specificeren voor de woningmarkt, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg?
In de afgelopen tien jaar hebben opeenvolgende kabinetten actieprogramma’s opgesteld om discriminatie en racisme te bestrijden. Meerdere bewindspersonen werkten en werken gezamenlijk aan een brede aanpak van alle vormen van discriminatie en waar nodig aan een specifieke aanpak, gericht op specifieke gronden. Het gezamenlijke doel is duidelijk: we streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en waar ieder mens een waardige behandeling krijgt. Mede uit de verkenning naar de instelling van een Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR), die ik op 10 maart 2021 naar uw Kamer heb gezonden, komt naar voren dat de huidige aanpak van discriminatie en racisme en de coördinatie daarvan versterkt moeten worden. Op de wijze waarop het kabinet dit wil gaan doen, zal ik in de komende voortgangsbrief ingaan. Hieronder zal ik de brede aanpak van de afgelopen tien jaar toelichten, gevolgd door concrete maatregelen die genomen worden op de terreinen woningmarkt, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg.
In 2010/11 is het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» gestart.4 Dit actieprogramma bevatte acties om juist de lokale aanpak te versterken. Discriminatie vindt plaats in de woonplaats, op het werk, op school, in het ziekenhuis en dat vraagt om een sterke lokale aanpak en samenwerking. In 2009 was daarom de verplichting aan elke gemeente opgelegd om te voorzien in een ADV. In het actieprogramma van 2010/11 werd onder meer de basis gelegd voor een goede samenwerking tussen ADV’s, politie en OM in het Regionaal Discriminatieoverleg (RDO’s), mede ter versterking van de opsporing.
Politie, OM en gemeenten kunnen niet optreden zonder signalen over waar het mis gaat. Diverse acties om mensen bewust te maken, voor te lichten en te wijzen naar meldpunten en instanties als ADV’s, politie, MIND en het College voor de rechten van de mens zijn onder dit actieprogramma ingezet. Ook is in deze periode een traject ingezet om de registratie, rapportages van meldingen en monitoring te verbeteren.5
In 2015 heeft een herijking plaatsgevonden van het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» uit 2010. Die herijking leidde in 2016 tot een impuls aan de preventieve aanpak van discriminatie. De landelijke campagne «Zet een streep door discriminatie» die tot 2018 liep, was daar een belangrijk onderdeel van. Meerdere deelcampagnes, op thema’s als de arbeidsmarkt, onderwijs en sport werden ontwikkeld en ook op lokaal niveau ingezet. Maar ook de positie en slagkracht van de ADV’s en de inzet van gemeenten werden onderzocht.
Naast de brede aanpak van discriminatie zijn ook op concrete terreinen en specifieke gronden maatregelen ingezet. Hieronder de belangrijkste elementen van de aanpak van discriminatie op de woningmarkt, arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de zorg.
Voor wat betreft de aanpak van discriminatie op de woningmarkt is getracht meer inzicht te krijgen in de problematiek. Daar is onderzoek naar gedaan door de Radboud Universiteit. Dat onderzoek is in 2019 aan de kamer gestuurd. In de aanpak goed verhuurderschap is met relevante stakeholders gesproken en is met de branche afgesproken dat er meer aandacht wordt besteed aan het probleem van discriminatie. Ook is begonnen met een tweetal pilots bij de gemeenten Rotterdam (2019-nu) en Utrecht (2020-nu). In 2020 heeft BZK een onderzoek laten uitvoeren met mysterycalls en praktijktesten door Art.1/Radar. De resultaten zijn 23 april 2021 aan uw Kamer gestuurd. De aanpak tegen discriminatie op de woningmarkt blijft de komende jaren volop nodig, inclusief meer bewustwording en goede informatievoorziening. Gemeenten krijgen nieuw wettelijk instrumentarium en handhavingsmogelijkheden. Zo kunnen zij in de toekomst landelijk uniforme regels toepassen en onder voorwaarden een vergunning voor verhuurders instellen. Het tegengaan van discriminatie is een belangrijk onderdeel in de uitwerking daarvan. Ook wordt gekeken naar regels voor verhuurbemiddelaars. Tot slot heeft het onderzoek met mystery calls en praktijktesten een afschrikwekkende werking op discriminerende verzoeken. Deze onderzoeken zullen in het vervolg jaarlijks worden uitgevoerd, in de eerste plaats om zicht te houden op de problematiek maar ook omdat het zorgt voor meer bewustwording in de branche. Voor een nadere uitwerking van de maatregelen die ik neem op de woningmarkt verwijs ik u naar mijn brief die ik op 23 april 2021 aan uw Kamer heb gestuurd6.
Op het terrein van de arbeidsmarkt wordt door het Ministerie van SZW middels het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 gewerkt aan het tegengaan van discriminatie. De uitvoering van dit actieplan loopt langs drie lijnen, te weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. In juli 2020 is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.7 Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden voor behandeling. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard. Naast dit wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden diverse andere maatregelen genomen om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Er is een breed onderzoeksprogramma ingericht waar onder andere wordt onderzocht wat de meest effectieve instrumenten zijn in het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie in nauwe samenwerking met het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Dit programma onderzoekt in acht pilots «wat werkt» om de arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond te verbeteren. De inzichten uit de pilot Nudging in Werving en Selectie zijn ook goed toepasbaar voor het tegengaan van discriminatie op basis van andere gronden. Verder is dit jaar ook de pilot anoniem solliciteren gestart. Dit grootschalige wetenschappelijke experiment wordt uitgevoerd door TNO waarvan het onderzoeksplan positief is beoordeeld door een adviescommissie bestaande uit o.a. het SCP, Erasmus universiteit en Movisie. Tevens zal dit jaar een bewustwordingscampagne gericht op werkgevers een vervolg krijgen. Om vrouwen te informeren over hun rechten op het gebied van zwangerschap en ouderschap in relatie tot werk is een samenwerking met de GroeiGids van de GGD ingericht. Hiermee worden vrouwen geattendeerd op wat zij kunnen doen wanneer zij te maken krijgen met zwangerschapsdiscriminatie. Ook heeft SZW recent samen met OCW en het College voor de Rechten van de Mens een bijeenkomst georganiseerd n.a.v. het rapport van het College waaruit blijkt dat bijna de helft van de vrouwen discriminatie ervaart vanwege de zwangerschap. Met verschillende relevante stakeholders is gesproken over nieuwe oplossingen om de bewustwording van zowel vrouwen als werkgevers te vergroten en over hoe hen de juiste handvatten aangereikt kunnen worden.
Er ligt momenteel een wetsvoorstel in de Eerste Kamer ter verduidelijking en aanscherping van de burgerschapsopdracht van het onderwijs. Hierbij worden scholen geacht hun burgerschapsonderwijs te richten op het bevorderen van de basiswaarden (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dienen daarbij onder andere rekenschap te geven aan de pluriformiteit van de Nederlandse samenleving. Goed burgerschap stelt leerlingen in staat elkaar beter te begrijpen en kan op die manier bijdragen aan het vergroten van het onderlinge respect en de bestrijding van discriminatie en racisme.
Scholen worden op diverse manieren ondersteund om een sociaal veilig schoolklimaat te creëren. Een voorbeeld hiervan is het ondersteuningsaanbod van Stichting School en Veiligheid (SSV) voor po, vo en mbo dat specifiek aandacht heeft voor cultureel sensitieve vraagstukken in het onderwijs en het bestrijden van discriminatie en racisme in de klas.
Voor de langere termijn beogen we met de bijstelling van kerndoelen en eindtermen te borgen dat er voldoende aandacht zal zijn voor het tegengaan van discriminatie en racisme, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie van den Hul c.s.8. In de huidige voorstellen voor Burgerschap en Mens & Maatschappij zitten daar momenteel al veel aanknopingspunten voor.
Binnen het mbo wordt op verschillende manieren discriminatie en racisme aangepakt. In het voor alle beroepsopleidingen verplichte burgerschapsonderwijs neemt de acceptatie en (h)erkenning van diversiteit een belangrijke plaats in. Met de extra middelen die OCW beschikbaar heeft gesteld voor de erkenning en herkenning van diversiteit, ondersteunt het Kennispunt MBO Burgerschap de mbo-scholen. Via het platform van het Kennispunt MBO Burgerschap, webinars, podcasts en verschillende themabijeenkomsten worden docenten geïnspireerd met kennis, vaardigheden en concreet lesmateriaal om met deze onderwerpen aan de slag te gaan. Daarnaast is recent door SSV een campagne gedraaid in het mbo gericht op het bevorderen van inclusie, waarbij het zwaartepunt op docenten lag.
OCW zet zich daarnaast samen met SZW en het veld actief in om discriminatie in aanloop naar en tijdens stages tegen te gaan en zo gelijke kansen op stages te bevorderen. Zo is in samenwerking met de MBO Raad het kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie opgericht dat scholen ondersteunt bij het bevorderen van gelijke kansen naar stages. Ook is er een meldpunt bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor het melden van discriminatie bij stages en is gezamenlijk een campagne gelanceerd om bewustwording te stimuleren. Tot slot wordt naar aanleiding van een toezegging aan het lid Van Meenen (D66) gewerkt aan een pilot waarin scholen verantwoordelijk zijn voor het werven en selecteren van studenten bij een eerste stageplek («pilot stagematching»). Hierover zal de Kamer nader worden geïnformeerd.
Sinds de lancering van de Gelijke Kansen Alliantie (31 oktober 2016) is professionalisering van leraren binnen de GKA een thema: zesendertig (36) scholen uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en ook Tilburg hebben zich in samenwerking met de GKA verenigd in de Community Urban Education (CUE). In deze community werken (po-, vo- en mbo-)scholen samen aan kennisopbouw en -deling met betrekking tot het lesgeven in een grootstedelijke omgeving. Anderzijds wordt gewerkt aan een grootschalig professionaliseringstraject middels het professionaliserings- en cultuurveranderingsprogramma «De Transformatieve School» (TS). Het doel van dit programma is om leraren te equiperen om nóg beter les te geven in een grootstedelijke context (o.a. superdiverse klassen), om zo de kansen van leerlingen te vergroten.
Er is helaas nog niet veel kennis beschikbaar over de reikwijdte en uitingsvormen van de problematiek in de zorg. De Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) is daarom aangesloten bij het brede overleg over racisme en discriminatie in de samenleving dat plaatsvindt met vertegenwoordigers van o.a. Black Lives Matter. Hierin zijn diverse knelpunten in de zorg aan bod gekomen, bijvoorbeeld als het gaat om racisme en discriminatie in diagnostiek en behandeling, ongelijke vertegenwoordiging in gezondheidsonderzoek, of de invloed van discriminatie op de gezondheid van mensen. Als vervolg op deze gesprekken organiseert VWS een rondetafel om expertise op te halen over de aanpak racisme en discriminatie in de zorg.
Het is daarnaast van belang om de feitelijke kennis over de invloed van discriminatie op gezondheid en discriminatie in de zorg goed in kaart te brengen. Daarom is het expertisecentrum Pharos in 2021 in opdracht van VWS begonnen een kennisdossier over dit thema op te bouwen, om dit thema gedurende een aantal jaren te agenderen en van een stevige kennisbasis te voorzien voor zowel beleid- als praktijkprofessionals. Pharos is begonnen risicofactoren en reeds beschikbare kennis in kaart te brengen, kennislacunes te bepalen en samenwerkingen met relevante partijen aan te gaan. Zij zullen in de loop van 2021 door middel van een kwalitatieve verkenning bij zorggebruikers en zorgmedewerkers optekenen welke ervaringen en beelden er leven omtrent dit thema in de zorg en wat hen zou kunnen helpen om dit bespreekbaar te maken.
Specifiek gericht op zorgmedewerkers is uw Kamer dit voorjaar geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek dat VWS in samenwerking met PGGM&CO heeft laten uitvoeren naar de ervaring van agressie en ongewenst gedrag in zorg en welzijn. Hierin is zorgmedewerkers ook naar hun ervaring met discriminatie gevraagd. De cijfers laten zien dat 1 op de 5 medewerkers in zorg en welzijn het afgelopen jaar te maken heeft gehad met discriminatie door patiënten of cliënten, 11% door familie, bezoekers of omstanders van patiënten of cliënten, en 6% door collega’s of leidinggevenden. Om dergelijke situaties zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat werkgevers in de zorg alert zijn op ongewenst gedrag en actief beleid voeren. Denk aan gedragsregels, opvang, voorlichting en trainingen. Om hiermee aan de slag te gaan stelt VWS subsidie beschikbaar aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om gerichte brancheaanpakken te ontwikkelen.
Welke maatregelen zijn gepland om discriminatie in de toekomst tegen te gaan? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
De aanpak van discriminatie zal in de komende periode een belangrijke en wezenlijke impuls krijgen. Nog dit jaar zullen een Nationaal coördinator tegen discriminatie en racisme en een Staatscommissie tegen discriminatie en racisme worden ingesteld. Beiden zullen meer zicht geven op discriminatie in de samenleving en bij de overheid en daartoe gecoördineerde en effectieve maatregelen voorstellen en ontwikkelen. De rol van de ADV’s en het College voor de rechten van de mens wordt versterkt en een financiële impuls wordt daartoe gegeven.
De aanpak van discriminatie op basis van (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur zal de komende jaren volop aandacht blijven vragen. Vanaf juni 2020 hebben verschillende bewindspersonen naar aanleiding van de Black Lives Matter (BLM) demonstraties Catshuis gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de Afro-Nederlandse gemeenschap over de wijze waarop de aanpak van discriminatie en racisme versterkt kan worden. Bij deze gesprekken was (in verschillende samenstellingen) een brede vertegenwoordiging vanuit het kabinet aanwezig. Als vervolg hierop wordt in een bredere dialoog van betrokken departementen en samenleving (o.a. maatschappelijke organisaties, experts, betrokkenen) de aanpak van discriminatie en racisme binnen verschillende domeinen bezien op gezamenlijke versterking. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierin een coördinerende rol.
De inzet van het kabinet voor de komende periode zal nader toegelicht worden in de voortgangsrapportage die, zoals hierboven aangegeven, eind juni naar de Kamer zal worden gestuurd.
Hoeveel middelen besteedt de regering aan discriminatiebestrijding? Naar welke doelen en maatregelen gaan deze middelen? Hoeveel geld wordt er vrijgemaakt voor discriminatiebestrijding in de toekomst? Wat zijn de uitgaven in de afgelopen tien jaar en wat zijn de ramingen voor de toekomst m.b.t. discriminatiebestrijding?
Het kabinet hanteert een brede aanpak van discriminatie en racisme die verschillende gronden en terreinen beziet en zich daarmee uitstrekt over verschillende departementen. Naast generieke maatregelen zoals (strafrechtelijke) sanctionering van discriminatie of racisme en het faciliteren van het melden van discriminatie of racisme, zet het kabinet ook in op de aanpak van discriminatie en racisme binnen bepaalde domeinen of op specifieke gronden.
In het antwoord op vraag 12 zal ik (waar mogelijk specifiek) ingaan op de uitgaven voor het brede antidiscriminatiebeleid en de genoemde terreinen (wonen, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg). Onder vraag 13 zal ik ingaan op specifiek beleid voor bepaalde gronden. Daarbij merk ik op dat veel maatregelen niet expliciet gelabeld zijn als «aanpak van discriminatie» en dat daarom een precieze weergave van de uitgaven voor discriminatiebestrijding lastig kan zijn. Zo heeft de politie een taak bij de opsporing van discriminatie en het verwerken van aangiften en meldingen. Maar dit valt onder de reguliere taken van de politie – en daarmee onder het algemene budget. Ook maatregelen als het bevorderen van de interreligieuze dialoog of het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie door mensen met een niet-westerse migratie-achtergrond, zijn niet slechts maatregelen die discriminatie aanpakken, maar dienen ook andere doelen (bevorderen van de integratie en participatie bijvoorbeeld).
Het Ministerie van BZK heeft een aantal structurele uitgaven ten behoeve van de brede aanpak van discriminatie, namelijk de jaarlijkse bijdrage van € 6 miljoen aan het Gemeentefonds ten behoeve van de financiering door gemeenten van de antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse financiering van de cijferrapportages (landelijk en regionaal) over de discriminatiemeldingen van ongeveer € 65.000. In 2021 wordt er ruim 6,9 miljoen extra aan het gemeentefonds toegevoegd, zodat de ADV’s ruimere budgetten kunnen krijgen. Daarnaast worden er incidentele projecten, onderzoeken en subsidieverzoeken gefinancierd.
De middelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die aan discriminatiebestrijding worden besteed, zijn niet altijd gelabeld op het onderwerp discriminatie. Om die reden kan ik u niet exact de middelen die het betreffende ministerie aan discriminatie besteedt, mededelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de gelden die naar het College voor de Rechten van de Mens gaan. Het is onduidelijk welk deel daarvan exact naar discriminatiebestrijding gaat.
College voor de Rechten van de Mens
Meldpunt internetdiscriminatie (MIND)
2011
6.440
–
2012
6.113
222
2013
6.113
46
2014
5.835
57
2015
6.247
96
2016
7.086
124
2017
7.120
154
2018
7.327
209
2019
7.627
194
2020
8.215
173
2021
8.151
250
2022
7.858
250
2023
7.757
250
2024
7.631
250
2025
7.631
250
2026
7.631
250
In bovenstaande tabel is nog geen melding gemaakt van de structurele ophoging van het budget van het College voor de rechten van de Mens vanaf 2021 met 1 miljoen volgend op de kabinetsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid drie wetenschappelijke onderzoeken laten uitvoeren door het WODC op het thema discriminatie. Dit gaat om de volgende onderzoeken:
De totaalbedragen die genoemd staan zijn de kosten die het WODC heeft betaald aan externe onderzoekers. De uren die het WODC zelf heeft besteed aan het bedenken, opzetten, uitbesteden en begeleiden van deze onderzoeken zijn niet berekend.
Verder is de politie in 2021 een pilot gestart, waarbij wordt onderzocht welke meerwaarde specialisatie kan hebben bij het verbeteren van de aanpak van discriminatie waaronder het herkennen van commune delicten met een discriminatieaspect. Dit als gevolg van de motie van het lid Paternotte c.s. om de mogelijkheden van inzet van gespecialiseerde rechercheurs bij discriminatie te onderzoeken. Hiervoor wordt cumulatief 7 miljoen euro voor ingezet in het kader van «Politie voor Iedereen».
Om de kennis te vergroten over discriminatie op de Woningmarkt is er in 2019 onderzoek uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Nijmegen9 voor een bedrag van afgerond € 30.000. Daarnaast lopen er Pilots in Rotterdam en Utrecht over Discriminatie op de Woningmarkt10 waarmee in totaal € 750.000 is gemoeid. Tot slot is er in 2020 en 2021 onderzoek gedaan met behulp van praktijktesten en mysterycalls om te bezien in hoeverre makelaars, verhuurbemiddelaars en verhuurders discrimineren bij het toewijzen van huurwoningen waarover ik u in mijn brief van 23 april 202111 heb geïnformeerd en waarmee een bedrag van afgerond € 130.000 is gemoeid. De laatstgenoemde onderzoeken zullen de komende jaren jaarlijks worden herhaald tegen vergelijkbare kosten.
De inzet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie is de afgelopen jaren geïntensiveerd. De afgelopen kabinetsperiode betrof dit, naast personele capaciteit, onderzoeksbudget, middelen voor communicatie/bewustwording en middelen voor de Inspectie SZW gericht op arbeidsdiscriminatie. Om duurzaam en stevig invulling te kunnen gaan geven aan een nieuwe rol van de Inspectie SZW op het gebied van werving en selectie, heeft het kabinet de afgelopen periode extra middelen gereserveerd voor de handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie. Zie hiervoor ook onder vraag 16. Dat is in ieder geval 1 miljoen euro vanuit de extra middelen vanuit het Inspectie Control Framework (ICF). Daarnaast is het budget voor de Inspectie SZW structureel verhoogd met een extra 0,5 miljoen euro vanuit het departementale handhavingsbudget. Daarbovenop is in 2019 en 2020 uit het huidige handhavingsbudget van SZW nog 1 miljoen euro extra ingezet voor communicatie. Verder zijn per amendement (Van Weyenberg)12 jaarlijks middelen bij de Inspectie SZW beschikbaar voor de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie.
Vanuit de middelen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, zoals de Delphi-studie Stand er der Wetenschap Arbeidsmarktdiscriminatie, het onderzoek naar discriminatiemogelijkheden bij online platforms13 en onderzoek onder recruiters naar arbeidsmarktdiscriminatie tijdens werving en selectie.14 Daarnaast is gedurende de afgelopen kabinetsperiode aanvullend budget binnen het Ministerie van SZW beschikbaar gesteld voor onderzoek. Bijvoorbeeld voor het tweejaarlijks onderzoek door het CBS naar gelijke beloning mannen en vrouwen of voor incidentele losse onderzoeken en communicatie-activiteiten. De middelen hiervoor verschillen per jaar. In 2019 was 500.000 euro beschikbaar voor campagnes, hiervan is onder andere de Verderkijkers campagne uitgevoerd.15 Voor 2021 is 450.000 euro voor communicatie en campagnes beschikbaar.
Ook gedurende de looptijd van het eerste actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie van 2014 zijn diverse onderzoeken en campagnes uitgevoerd, zoals bewustwordingscampagnes over ongewenste omgangsvormen en zwangerschapsdiscriminatie en onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie in vacatures.16 Tot slot was de afgelopen kabinetsperiode ca. 10 miljoen euro beschikbaar voor het uitvoeren van de pilots aan het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Een deel van deze pilots raakt ook aan thema’s rondom het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. De ramingen voor de toekomst hangen deels af van een volgend kabinet en regeerakkoord, maar vast staat dat arbeidsmarktdiscriminatie ook in de toekomst een stevige aanpak vraagt.
Het bestrijden van discriminatie en racisme in het onderwijs is een belangrijke en brede opgave voor het onderwijsveld en het kabinet. Het is verweven met talrijke onderwerpen en om de problemen effectief aan te pakken is een integrale benadering noodzakelijk. Zo is het een belangrijk thema bij onderwerpen als stages, sociale veiligheid en burgerschap, maar ook bij bredere vraagstukken als de curriculumherziening en het vormgeven van de lerarenopleidingen is specifiek oog voor het probleem van discriminatie en racisme. Het is om die reden niet te zeggen hoeveel middelen er specifiek aan het thema worden besteed.
Expertisecentrum Pharos besteedt circa 1.150 uur (+/- € 130.000 euro) aan de ontwikkeling van het kennisdossier (zie ook het antwoord op vraag 10). Dit wordt gefinancierd vanuit de instellingssubsidie die Pharos van VWS ontvangt.
Voor de aanpak van agressie en ongewenst gedrag jegens zorgverleners is tot en met 2022 € 1,4 miljoen beschikbaar, waarvan € 1,35 miljoen voor subsidies op brancheniveau om nieuwe aanpakken te ontwikkelen of het huidige beleid te versterken. De voorloper van deze aanpak was het actieplan «Veilig werken in de zorg» waarvoor in de periode 2012–2016 is ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat. Hieraan is € 13,4 miljoen besteed, waarvan ruim € 9 miljoen ten behoeve van een ondersteuningsregeling voor zorginstellingen.
Ook voor de aanpak van discriminatie op andere maatschappelijke terreinen zijn middelen gereserveerd. Zo is met het plan «ons voetbal is van iedereen» (zie het antwoord op vraag 18) ruim € 12 miljoen gemoeid tot en met eind 2022.
Hoeveel geld gaat er naar thematische discriminatiebestrijding: moslimhaat, antisemitisme, antiziganisme etc.? Wat zijn de verschillen tussen de verschillende thema’s? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
Hieronder is een overzicht gegeven van de belangrijkste uitgaven aan thematische discriminatiebestrijding ten aanzien van etniciteit, religie, huidskleur en antisemitisme. Dit in aanvulling op de financiële inzet op de aanpak van discriminatie op de belangrijkste terreinen (onder vraag 12).
Het Ministerie van SZW zet (naast de eerder beschreven aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie) ook in op de preventieve aanpak van discriminatie op basis (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur (waaronder moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme, antisemitisme en antiziganisme) met als uiteindelijk doel: het voorkomen dat discriminatie en/of racisme in de samenleving plaatsvindt. De maatregelen zijn vooral gericht op het versterken van de kennisbasis over welke mechanismen ten grondslag liggen aan deze vormen van discriminatoir gedrag en wat werkt in de preventieve aanpak ervan, het vergroten van inzicht in effectieve interventies en het faciliteren van de inzet van derden.
Voorbeelden hiervan zijn:
Ook zal een onderzoek verricht worden naar de oorzaken en triggerfactoren van discriminatie van personen met Aziatische afkomt (naar aanleiding van motie 30950, met nr. 236, betreffende de gewijzigde motie van de leden Azarkan en Kathmann over rassendiscriminatie). Door middel van kennistafels zal een intersectionele benadering, die de aanpak van discriminatie en racisme kan versterken, worden verkend.
De afgelopen 10 jaar is hiervoor in totaal ongeveer € 4 miljoen beschikbaar gesteld. Er is geen geoormerkt budget vanuit het integratiedossier voor dit onderwerp, maar op basis van gerichte onderzoeken en voorstellen kunnen en worden er hiervoor middelen vrijgemaakt. Ter indicatie kan gedacht worden aan gemiddeld 3 ton per jaar. Prioriteiten van het nieuwe kabinet zullen de inzet en omvang van het budget voor de komende jaren bepalen.
In aanvulling op bovenstaande budgetten, is voor de jaren 2019 tot en met 2021 door de Tweede Kamer een bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van de Minister van Justitie en Veiligheid toegevoegd voor de aanpak van antisemitisme. Deze gelden worden onder andere besteed aan een project dat ziet op versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en een antisemitisme-enquête en -monitor. De projecten die voortkomen uit deze gelden richten zich breder dan de aanpak van antisemitisme en werken door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Er wordt uiteraard ook budget vrijgemaakt voor andere specifieke discriminatiegronden. Zo is er voor de grond handicap afgesproken dat elk departement dat aan het programma «Onbeperkt meedoen!» deelneemt zijn inzet gericht op de participatie en inclusie van mensen met een beperking vanuit eigen middelen financiert. De financiële informatie over specifieke maatregelen, activiteiten en projecten wordt via departementale begrotingen verantwoord. Het Ministerie van VWS heeft vanuit haar coördinerende rol jaarlijks circa € 4 miljoen beschikbaar gesteld gedurende de looptijd van het programma «Onbeperkt meedoen!», tot en met 2021. Binnen dit budget is jaarlijks circa € 2,1 miljoen toebedeeld aan de projecten van de bestuurlijke partners de Alliantie, de VNG en VNO-NCW. Hiermee wordt een impuls gegeven aan de inzet van ervaringsdeskundigheid en de betrokkenheid van gemeenten en bedrijfssectoren.
Hoeveel personele inzet is er vrijgemaakt voor thematische discriminatiebestrijding: moslimhaat, antisemitisme, antiziganisme etc.? Wat zijn de verschillen tussen de verschillende thema’s? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
Hieronder is een overzicht gegeven van de globale personele inzet op de thematische discriminatiebestrijding ten aanzien van etniciteit, religie, huidskleur en antisemitisme. Dit in aanvulling op de financiële inzet op de aanpak van discriminatie op de thematische terreinen (onder vraag 13) en de personele inzet op de gehele discriminatiebestrijding (onder vraag 15).
In het algemeen gaan vanuit het Ministerie van SZW de meeste uitgaven naar onderzoeken die betrekking hebben op discriminatie in den brede of ervaren discriminatie. In de laatste twee jaar worden (meer) onderzoeken gedaan naar oorzaken en wat werkt in de preventieve aanpak van gerichte vormen van discriminatie zoals moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme en antisemitisme (zie ook antwoord op vraag 13). De onderliggende mechanismen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van vooroordelen en deze vormen van discriminatie vertonen echter veel overeenkomsten.
Anti-zwart racisme, antisemitisme, antiziganisme, moslimdiscriminatie en anti-Aziatische discriminatie kunnen thematisch onderscheiden worden. De grondslagen bij deze vormen kunnen verschillend zijn, discriminatie kan plaats kan vinden naar (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur. Deze elementen zijn echter sterk met elkaar verweven en lopen vaak door elkaar in de beeldvorming en ervaring. Hoewel het thematisch onderscheid aantoont hoe wijdverspreid discriminatie aanwezig is in de samenleving, betekent dit onderscheid niet per se dat daarmee de effectiviteit van de aanpak vergroot wordt daar dit juist ook een intersectionele benadering vergt. Daarbij heeft thematische uitsplitsing geen invloed op het wettige en beleidsmatige beoordelingskader om een uiting of gedraging als discriminatoir en/of als strafbaar te bestempelen.
De totale geschatte personele inzet op deze thema’s bedraagt dit jaar 3 fte. De afgelopen 10 jaren was dat 1 a 1,5 fte per jaar.
Aanvullend is een extra bedrag van € 1 mln per jaar op de J&V begroting vrijgemaakt ter bestrijding van antisemitisme. Deze extra middelen zijn gericht op projecten die samenhang hebben met de bestrijding van antisemitisme langs de lijnen van capaciteitsopbouw, vergroten weerbaarheid en bewustwording, en werken door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Hoeveel personeel is ingezet voor discriminatiebestrijding in 2021? Hoeveel was dit in de afgelopen tien jaar? Hoeveel personeel is er geraamd voor de komende jaren?
Discriminatie vraagt om een brede aanpak, waarbij (overheids)instanties met verschillende achtergronden, doelstellingen en verantwoordelijkheden, zich vanuit meerdere disciplines inzetten tegen discriminatie.
De personele inzet op de coördinatie van het discriminatiebeleid bij BZK is momenteel 2,3 fte. Deze inzet zal in 2021 vergroot worden naar 5,3 fte.
De personele inzet bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid op discriminatie is ongeveer 3,5 fte. Dat is een toename vergeleken met de voorgaande tien jaar toen gemiddeld één of twee fte minder is ingezet. Daarnaast is de nationaal coördinator antisemitismebestrijding gestart op 1 april 2021.
Het OM zet zich ervoor in om strafbare discriminatie tegen te gaan. Binnen het OM is er een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Bij elk arrondissementsparket is een officier van justitie met de portefeuille discriminatie aangesteld, die in zijn werkzaamheden wordt ondersteund door een parketsecretaris of een beleidsmedewerker. Naast de inzet vanuit het LECD en de lokale arrondissementsparketten is er bij het Parket-Generaal op diverse niveaus aandacht voor de aanpak van discriminatie.
Bij de inzet van politie wordt geen onderscheid gemaakt tussen discriminatiegronden. Burgers die het slachtoffer worden van discriminatie moeten terecht kunnen bij elke politiemedewerker. De politie is er voor iedereen. Daar zijn de politieopleidingen en trainingen op ingericht. Vanuit de Netwerken Divers Vakmanschap worden politiemedewerkers ondersteund in de taakuitoefening met kennis en inzichten over leefstijlen, aandachtsgebieden en culturen in onze samenleving.
Sinds 2018 is het onderwerp discriminatie op de woningmarkt opgepakt. Vanaf dat moment is er gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in de problematiek, waaronder begeleiden van onderzoeken en pilots, kennisoverdracht en gesprekken en afspraken met de branche. Voor intensivering van het beleid, waaronder verdere inzet op bewustwording door informatievoorziening en onderzoek met mysterycalls en praktijktesten en voorbereiden van wetgeving- en regelgeving richting verhuurders en/of verhuurbemiddelaars is de inzet voor 2021 1 FTE. Daarbij merk ik op dat er voor de uitwerking van de verhuurdersvergunning (zie antwoord op vraag 10) en mogelijke andere wetgeving meer capaciteit nodig zal zijn.
Aan het thema arbeidsmarktdiscriminatie is extra prioriteit gegeven vanaf het Actieplan Arbeidsmarkt 2014. Het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 is het vervolg hierop. De inzet op arbeidsmarktdiscriminatie is in de periode 2018 – 2021 toegenomen tot ongeveer 3 FTE. Deze houden zich bezig met het ontwikkelen en uitvoeren van beleid. Inzet van juridische expertise en handhaving, is hierbij niet meegenomen. De verwachting is dat dit de komende jaren zal worden aangehouden, zie hiervoor ook onder vraag 16. Verder is vanuit het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) de inzet ongeveer 2 FTE op de thema’s die raken aan de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie.
Zoals bij vraag 12 is aangegeven wordt de aanpak van discriminatie en racisme verticaal in het beleid van OCW meegenomen. Ik kan u daarom niet specifiek aangeven hoeveel FTE er binnen het Ministerie van OCW op de aanpak van discriminatie en racisme wordt ingezet.
De aanpak van discriminatie en racisme in de zorg wordt breed opgepakt binnen VWS, zo is het bijvoorbeeld integraal onderdeel van de aanpak van agressie en ongewenst gedrag jegens zorgverleners. Het is daarom ook voor VWS niet te zeggen hoeveel fte of budget er precies wordt ingezet.
Hoeveel capaciteit heeft het team arbeidsmarktdiscriminatie op dit moment bij de Inspectie SZW? Hoe was dit de afgelopen tien jaar en hoeveel personeel wordt er voor het team arbeidsmarktdiscriminatie geraamd voor de komende jaren?
In het regeerakkoord 2017–2021 is, geleidelijk oplopend naar 2022, jaarlijks 50 miljoen euro extra vrijgemaakt voor de versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Eind 2018 is dat bedrag vanuit het departementale handhavingsbudget aangevuld met een extra 0,5 miljoen euro voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie.17 Voor de verdeling van de extra ICF-middelen zijn diverse indicatoren opgesteld, waaronder de inzet voor arbeidsmarktdiscriminatie. Over de realisatie van deze indicatoren wordt gerapporteerd in het Jaarplan en Jaarverslag van de Inspectie SZW en de SZW begroting.
In 2015 is de Inspectie SZW formeel gestart met het team arbeidsdiscriminatie. Vervolgens is in 2018 gestart met de verkenning van toezicht van discriminatie bij werving en selectie, arbeidsmarktdiscriminatie. Op dit moment heeft de Inspectie SZW nog geen bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij werving en selectie. Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden. Door onder andere de toegenomen capaciteit door het ICF heeft de Inspectie SZW in 2019 en 2020 wel al diverse verkenningen uitgevoerd op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW heeft in 2020 3% van zijn capaciteit ingezet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie.18 De capaciteit voor de bestrijding van arbeidsdiscriminatie en ook de andere domeinen worden de komende jaren verder uitgebreid conform het ICF. Voor 2023 is geraamd dat er structureel 2% van de programmacapaciteit van de Inspectie SZW wordt ingezet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie. Dit betekent echter niet dat de capaciteitsinzet van het team arbeidsmarktdiscriminatie vermindert maar dat de inzet op de andere gebieden door de extra middelen toeneemt. Dit is hiermee in overeenstemming met de motie van het lid Kuzu en de motie van het lid Van Baarle en Den Haan19 om de Inspectiecapaciteit op het thema arbeidsmarktdiscriminatie te handhaven. Naar verwachting zal de capaciteit van het team arbeidsmarktdiscriminatie eind 2021 al verdubbeld zijn in vergelijking met de start van het team in 2015.
Heeft het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW op dit moment de bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij selectie en werving? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u omschrijven wat er allemaal is gedaan, wat de gevolgen hiervan zijn, wat de inspectie doet op het moment dat er discriminatie wordt gedetecteerd? Welke maatregelen worden genomen door de inspectie SZW?
Op dit moment heeft de Inspectie SZW nog geen bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij werving en selectie. Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden en inmiddels controversieel verklaard. Dit wetsvoorstel verplicht organisaties over een werkwijze te beschikken die gericht is op het creëren van gelijke kansen bij werving en selectie. Met dit wetsvoorstel zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs. Hierin moeten voldoende waarborgen worden opgenomen om discriminatie tegen te gaan. Vooruitlopend op deze wettelijke bevoegdheid is de Inspectie SZW in 2019 van start gegaan met verkennende inspecties bij werkgevers, uitzendbureaus, recruitment-organisaties en assessment-organisaties. Het effect van deze verkenningen is dat er een groter bewustzijn is ontstaan bij de werkgevers over met name onbewuste discriminatie. Het overgrote deel van de werkgevers geeft hierop ook aan dat ze onder andere hun beleid en werkprocessen hierop gaan aanpassen. De verkennende inspecties worden de komende tijd voortgezet en uitgebreid naar normstellende inspecties waarbij werkgevers zonder handhavend op te treden advies wordt gegeven over wat ze moeten doen op het moment dat de wet Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie in werking treedt. Daarnaast richt de Inspectie SZW zich ook tot de online platforms, waarbij tevens gekeken wordt naar de door hen gebruikte geautomatiseerde systemen en algoritmen in relatie tot discriminatie.
Kent u het bericht «KNVB ziet toename meldingen over discriminatie»1 van november vorig jaar? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ken het bericht. Laat ik voorop stellen dat discriminatie en racisme niet thuis horen in de sport en in het voetbal.
Wat gaat u doen om de toename van discriminatie in het voetbal te bestrijden?
Om racisme en discriminatie tegen te gaan, heeft het kabinet in 2020 samen met de KNVB het plan «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel.» gelanceerd. Hierin staan maatregelen die zich richten op voorkomen, signaleren en sanctioneren van discriminatie en racisme in zowel het betaald voetbal als het amateurvoetbal. Om op te kunnen treden tegen personen die zich schuldig maken aan discriminerende uitingen is, als onderdeel van het plan, ook ingezet op het makkelijker maken van meldingen voor spelers, clubs, scheidsrechters en supporters. Ook worden bij de KNVB racistische en discriminerende incidenten nu apart geregistreerd en zijn deze niet langer onderdeel van een ruimere categorie betreffende geweld.
Kent u het bericht «Toename klachten over racistisch optreden agenten»2 van november vorig jaar?
Ja.
Kent u het bericht «Onrust bij politie om milde racisme-aanpak binnen korps»3 van 12 maart 2021?
Ja.
Wat gaat u doen om racistisch optreden door agenten te bestrijden?
De Grondwet is helder: discriminatie is in Nederland niet toegestaan. Waar agenten zich schuldig maken aan strafrechtelijke discriminatie wordt een strafrechtelijk traject ingezet. Waar geen sprake is van strafbare feiten wordt een intern onderzoek gestart en disciplinair opgetreden, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Het onderwerp staat hoog op de agenda binnen de politieorganisatie en het gesprek over het normeren van gedrag van politiemensen wordt aangegaan met gesprekspartners binnen en buiten de politie. Als deel van »Politie voor Iedereen» worden oude en nieuwe initiatieven (door)ontwikkeld op de thema’s diversiteit en inclusie. Politie voor iedereen betekent dat de politie er voor iedere burger is, en dat iedereen welkom is om te komen werken bij de politie en dat elke collega ertoe doet.23 Er wordt ook aandacht besteed aan (on)bewuste vooroordelen en het voorkomen van etnisch profileren. Het «Handelingskader professioneel controleren» van de politie richt zich op een professionele uitvoering van controles waarbij objectief wordt geselecteerd op basis van gedrag, feiten en omstandigheden. Hiermee wordt beoogd om controles op basis van vooroordelen, bewust dan wel onbewust, te voorkomen. Ook bij de opleidingen en trainingen bij de politie is steeds meer aandacht voor het voorkomen van etnisch profileren en de juiste wijze van professioneel controleren. Zo wordt dit jaar kleinschalig gestart met een virtual reality simulatie waarin het professioneel controleren wordt geoefend en de uitkomsten in kleine groepjes worden besproken in relatie tot het bovengenoemde handelingskader. Deze simulatie wordt in 2022 verder uitgerold. Verder wordt dit jaar professioneel controleren ingevlochten in de casuïstiek in de profcheck en in het IBT-lesprogramma. Ook worden dit jaar getrainde ambassadeurs professioneel controleren benoemd in de basisteams. Zij worden ingezet om medewerkers te coachen en begeleiden tijdens de dienst en geven instructies bij briefings en gerichte controles.
In het halfjaarbericht over de politie wordt u dit voorjaar nader geïnformeerd over »Politie voor Iedereen».
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het monitoren van etnisch profileren door politieagenten? Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het monitoren van de effecten en effectiviteit van de maatregelen om professioneel controleren te versterken en om etnisch profileren tegen te gaan, maakt een belangrijk onderdeel uit van de planvorming voor de uitwerking van «Politie voor Iedereen». Het is uiterst belangrijk om inzicht te krijgen in de omvang van etnisch profileren (om te weten hoe groot het probleem is) en in de effecten van de maatregelen om etnisch profileren tegen te gaan (om te weten of maatregelen de bedoelde werking hebben). Het CBS bekijkt daarom op verzoek van de Minister van JenV samen met de politie of de informatie uit de ProCo-app en de data van CBS inzicht kunnen geven in de omvang van etnisch profileren. Ook wil de politie de effecten van genomen maatregelen monitoren door bijvoorbeeld de bejegening van burgers op regelmatige basis te onderzoeken. In het halfjaarbericht politie dit voorjaar wordt u nader geïnformeerd over «Politie voor Iedereen».
Kent u het bericht «Discriminatie op de arbeidsmarkt tijdens de coronacrisis toegenomen»4 van 20 januari 2021? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Het bericht is gebaseerd op een onderzoek dat laat zien dat er het afgelopen jaar een toename heeft plaatsgevonden van tijdelijke contracten van mensen met een migratie-achtergrond. Geconcludeerd wordt dat sprake lijkt te zijn van een ongelijke ontwikkeling naar achtergrond. Ook het CPB signaleert in de Macro-economische verkenningen dat de gevolgen van corona voor de arbeidsmarkt juist neerslaan bij groepen die toch al kwetsbaar zijn: jongeren en niet-westerse migranten die vaak een tijdelijke baan hebben of in sectoren werken waar de gevolgen van corona extra hard aankomen. Daarom is het des te belangrijker dat het kabinet verder gaat met het bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt en het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie. Zo loopt het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 langs drie lijnen, te weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. Dit is dus een integrale aanpak. Met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs met voldoende waarborgen tegen discriminatie. In uitvoering van de motie Azarkan waarin de regering is gevraagd te onderzoeken hoe discriminatie als gevolg van de coronacrisis kan worden bestreden, zal ik de hierboven genoemde onderzoeken, waarin de oorzaken van de toegenomen discriminatie worden geanalyseerd, betrekken.25
Kent u het bericht «Forse toename discriminatie Aziaten door coronacrisis»5 van 1 april 2021? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ken het bericht. Nederlanders met een Oost-Aziatische migratieachtergrond ervaren meer discriminatie sinds de Covid-19 pandemie en ook het aantal meldingen bij ADV’s neemt toe. In uitvoering van de motie 30950, met nr. 236, betreffende de gewijzigde motie van de leden Azarkan en Kathmann over rassendiscriminatie, zal nader grootschalig onderzoek worden gedaan naar anti-Aziatische discriminatie. Beoogd wordt medio de zomer van 2021 te starten met het genoemde onderzoek.
Wat gaat u doen om corona-gerelateerde discriminatie, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt of discriminatie gericht op mensen met een Aziatische achtergrond tegen te gaan?
Discriminatie en racisme, ook van Oost-Aziatische Nederlanders, is voor velen helaas een alledaagse ervaring. De wereldwijde Covid-19 pandemie heeft discriminatie van mensen met een Aziatische achtergrond aan de oppervlakte gebracht. Het verkennende KIS-rapport naar ervaren discriminatie door Aziatische Nederlanders «De stilte voorbij», en meldingscijfers hebben laten zien dat discriminatie van deze groep aan het begin van de Covid-19 pandemie toenam, en dat discriminatie voorkomt in alle domeinen van het dagelijks leven. Dat is onacceptabel.
Het kabinet gaat onverminderd door met een brede aanpak tegen discriminatie en racisme, voor iedereen ongeacht huidskleur, religie of herkomst. Daartoe voert het kabinet een brede aanpak, onder andere op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, op de woningmarkt en een strafrechtelijke aanpak.
De weg naar een inclusieve samenleving is ook geen rechte weg maar een continu proces. Het vergt aandacht en inspanning van eenieder in de samenleving om elkaar gelijkwaardig en met respect te behandelen en te melden wanneer er sprake is van discriminatie.
Wat zijn de effecten van het huidig beleid en de huidige interventies met betrekking tot discriminatiebestrijding? Is dit meetbaar? Zo ja, worden deze effecten gemeten? Zo nee, deelt u de mening dat deze effecten meetbaar moeten worden gemaakt?
Het is lastig om goede indicatoren te formuleren aan de hand waarvan het succes van de inzet op preventie van discriminatie kan worden bepaald. Op diverse terreinen en gronden wordt wel nadrukkelijk aandacht geschonken aan het meten van de effecten van antidiscriminatiebeleid. Zo is de inzet van het Ministerie van SZW zoveel mogelijk evidence based waarbij wetenschappelijke inzichten centraal staan en projecten en pilots, actieplannen en wetgeving worden gemonitord en geëvalueerd. Het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) speelt hierbij een belangrijke rol met onderzoek naar en publicaties over wat werkt bij het verminderen van discriminatie. Ook werkt KIS aan de verspreiding en implementatie van antidiscriminatie-interventies bij interventieontwikkelaars en uitvoerders.
Binnen de versterkte aanpak van discriminatie en racisme, waarin de NCDR en de Staatscommissie een belangrijke rol zullen vervullen, zal nadrukkelijk aandacht zijn voor het monitoren van de effecten van het antidiscriminatiebeleid. Ook het parlementaire onderzoek dat de Eerste Kamer is gestart naar de effectiviteit van de anti-discriminatiewetgeving zal naar verwachting belangrijke inzichten bieden op dit terrein.
Hoeveel geld per inwoner geven gemeenten gemiddeld uit aan ADV’s? Zijn er verschillen tussen de ADV’s? Kunt u sinds de invoering van de wet gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen aangeven hoe dit per jaar is veranderd?
In 2009 is de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) in werking getreden. Het doel van deze wet is een landelijk dekkend stelsel van meldpunten voor onafhankelijke bijstand aan slachtoffers van discriminatie en de registratie van klachten over discriminatie. Voor de uitvoering van de Wga-taken is in 2009 structureel 6 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds. Het richtbedrag kwam in 2009 neer op 37 cent per inwoner. Dit richtbedrag is niet geoormerkt. Dat betekent dat gemeenten het budget ook aan andere voorzieningen dan de Wga-taken mogen besteden. Uit het onderzoek van Regioplan27, dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd, blijkt dat de financiering van ADV’s verschilt per ADV. Er zijn namelijk financieringsverschillen tussen gemeenten, zo verstrekt de ene gemeente binnen hetzelfde werkgebied wel de richtbijdrage en de andere gemeente minder of meer. In reactie op het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag28 heeft het kabinet aangekondigd structurele middelen vrij te maken voor de aanpak van discriminatie, waaronder de versterking van de antidiscriminatievoorzieningen (waaronder een aanzienlijke
uitbreiding van de werkzaamheden van de ADV’s en mogelijk een
aanpassing van de regelgeving voor deze meldpunten). Daartoe wordt er ruim 6,9 miljoen extra aan het gemeentefonds toegevoegd, zodat de ADV’s ruimere budgetten kunnen krijgen. Deze structurele extra bijdrage komt neer op meer dan een verdubbeling van het richtbedrag per inwoner. De gemeenten worden hierover geïnformeerd in de Meicirculaire gemeentefonds 2021.
Kunt u een overzicht geven van maatregelen die gemeenten nemen tegen discriminatie en racisme?
Een totaaloverzicht is niet te geven. Gemeenten geven immers zelfstandig invulling aan het lokale antidiscriminatiebeleid. Uit onderzoek van Movisie29 blijkt dat de vormgeving van het lokale beleid per gemeente verschilt. Hoe groter de gemeente, hoe groter ook de kans dat het lokaal antidiscriminatiebeleid is vastgelegd in een (integraal) antidiscriminatie actieplan.
De aanpak van verschillende gemeenten van woningmarktdiscriminatie is een voorbeeld van een lokale aanpak op een specifiek terrein. Er lopen, zoals aangegeven bij vraag 10 en 11, pilots bij de gemeenten Rotterdam en Utrecht. Verder is mij bekend dat er gemeenten zijn die maatregelen nemen door onder andere inzet van mysterycalls en praktijktesten en inzet op bewustwording over discriminatie op de woningmarkt, zoals de gemeenten Amsterdam en Den Haag. Ook is er in dit kader contact met gemeente Eindhoven. In het kader van de aanpak goed verhuurderschap zijn meerdere bijeenkomsten geweest voor kennisuitwisseling, waar ook de pilots zijn besproken.
Wat wordt er vanuit de rijksoverheid gedaan om gemeenten te ondersteunen in deze strijd tegen discriminatie?
Om gemeenten te ondersteunen en toe te rusten op het ontwikkelen van lokaal antidiscriminatiebeleid heeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in 2018 een «Handreiking antidiscriminatiebeleid voor gemeenten»30 ontwikkeld. Deze handreiking helpt gemeenten om lokaal antidiscriminatiebeleid op te zetten of het bestaande beleid te verbeteren. In de handreiking is er onder andere een stappenplan voor het vormgeven van antidiscriminatiebeleid opgenomen. Het stappenplan biedt praktische informatie, tips bij het ontwikkelen en aanpassen van antidiscriminatiebeleid en tips om de effectiviteit van het beleid te toetsen.
Om deze handreiking nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij gemeenten en deze toe te lichten, in het bijzonder bij de kleinere en middelgrote gemeenten, is er in opdracht van het Ministerie van BZK door Movisie, in 2019 een serie van vijf masterclasses voor gemeenten georganiseerd. In deze masterclasses is op basis van de handreiking ingegaan op de vormgeving van lokaal antidiscriminatiebeleid en de belangrijke rol van ADV’s hierbij. Deze bijeenkomsten waren georganiseerd in samenspraak met de ADV’s. Tevens konden gemeenten best practices uitwisselen en onderling contacten opdoen om elkaar te versterken bij het inrichten van hun antidiscriminatiebeleid in samenspraak met de ADV. Movisie ontwikkelt in opdracht van het rijk in aanvulling op bovengenoemde generieke handreiking, ook handreikingen voor gemeenten voor de aanpak van antisemitisme, moslimdiscriminatie, anti zwart racisme, antiziganisme en LHBTI+-discriminatie. Ook zal er, in navolging op een lopend onderzoek naar de aanpak van institutioneel racisme, een handreiking voor gemeenten over institutioneel racisme worden ontwikkeld.
Andere voorbeelden van concrete ondersteuning vanuit het rijk van gemeenten zijn door het Ministerie van SZW uitgevoerd:
Voor de jaren 2019 tot en met 2021 is door de Tweede Kamer een bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegevoegd voor de aanpak van antisemitisme. Uit deze gelden zijn verschillende projecten voortgekomen, waarvan een deel onder andere ziet op het ondersteunen van gemeenten. Een van de projecten ziet op het outilleren van ADV’s om aangiftes van antisemitisme en discriminatie beter te kunnen begeleiden. In 2020 is hier € 170.000 aan besteed. Ook worden er vanuit de antisemitismegelden expertgroepen ingericht die kunnen adviseren op verschillende discriminatiegronden, ter ondersteuning van het werk van ADV’s, politie en OM. Hiervoor is € 100.000 uitgetrokken in 2020. Daarnaast wordt in 2021 € 75.000 ingezet voor het laten opstellen van een handreiking voor lokale bestuurders met mogelijke interventies bij antisemitisme incidenten.
Goed onderwijs biedt kansen aan alle kinderen, maar het onderwijs kan dat niet alleen. Het creëren van gelijke kansen vraagt om een integrale, samenhangende benadering en vergt ook een lange adem. Een belangrijke oorzaak van ongelijke kansen zijn verschillen in de sociale omgeving waarin kinderen opgroeien. Het samenspel tussen de woonplaats, thuissituatie, afkomst en de culturele identiteit kunnen mede bepalend zijn voor de kansen nu en later in het leven. In 2016 is daarom de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) gestart met de opbouw van lokale en regionale coalities ter bevordering van gelijke kansen in het onderwijs. De GKA is samengesteld uit partijen binnen en buiten het onderwijsveld. Daarbij wordt ingezet op een lerende benadering, waarbij ervaringen tussen lokale allianties gedeeld kunnen worden en nieuwe kennis opgebouwd (www.gelijke-kansen.nl). Het Ministerie van OCW gaat dit programma de komende jaren verdiepen en uitbreiden. Op dit moment zijn er 50 lokale Gelijke Kansen Allianties (GKA’s) tot stand gebracht. Komende jaren zal de GKA met nog eens 50 gemeenten worden uitgebreid.
Elke gemeente die is aangesloten bij de GKA heeft zijn eigen agenda. Daarin zijn de gezamenlijke afspraken tussen de gemeente, het Ministerie van OCW, scholen en maatschappelijke partners vastgelegd. De GKA-agenda’s zijn actiegericht. Er staat in beschreven welke interventies en experimenten in de betreffende gemeente (additioneel) worden uitgevoerd om kansengelijkheid en talentontwikkeling te bevorderen. Aansluitend op de lokale context, bestaande structuren (zoals de Lokale Educatieve Agenda’s (LEA’s) en uitdagingen worden concrete interventies die kansengelijkheid en talentontwikkeling bevorderen geïnitieerd. De verbinding tussen thuis, school en omgeving staat hierbij centraal.
Daarnaast is de GKA samen met Stadsdeel Nieuw-West van Amsterdam en het ROC Albeda uit Rotterdam het onderzoeksexperiment Stagemakelaar gestart. De stagemakelaar neemt bepaalde leerlingen en studenten, die moeite hebben om via de regulaire weg een stageplek te vinden, bij de hand in het vinden en succesvol doorlopen van een stage. Uit onderzoek van de NRO in opdracht van de ministeries OCW en SZW zal blijken in hoeverre de stagemakelaar effectief is. Aan het einde van dit schooljaar wordt gekeken in hoeverre dit experiment kan worden opgeschaald.
Hebben gemeenten buiten de wet op anti-discriminatievoorzieningen andere wettelijk opgelegde taken als het gaat om discriminatiebeleid?
Ook gemeenten dienen zich te houden aan het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in Artikel 1 van de Grondwet en de gelijke behandelingswetgeving die hieruit voortvloeit. Uit onderzoek van Movisie blijkt dat gemeenten in de vormgeving van taken op andere beleidsterreinen ook de aanpak van discriminatie meenemen. Zo is er bijvoorbeeld aandacht voor discriminatie in gemeentelijke uitingen, verwerking van antidiscriminatie prioriteiten in het veiligheidsbeleid, in het Wmo-beleid, sociaal of inclusiebeleid.
Wat zijn de gevolgen als blijkt dat gemeenten onvoldoende aan discriminatiebeleid doen?
Met betrekking tot de uitvoering van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) houdt de provincie interbestuurlijk toezicht op de gemeente. De provincie is op grond van zijn toezichthoudende taak bevoegd om in de plaats te treden indien de wettelijke taak vanuit de Wga niet (juist) wordt uitgevoerd door de gemeente. Dit gebeurt dan op grond van artikel 124 Gemeentewet (de bepaling over indeplaatsstelling). Mocht er sprake zijn van een taakverwaarlozing en de verantwoordelijke provincie doet niets, dan maakt artikel 124a Gemeentewet het mogelijk om het provinciebestuur te verzoeken gebruik te maken van de indeplaatsstelling binnen een te stellen termijn. Dit kan alleen als er sprake is van een zwaarwegend algemeen belang. Mocht het provinciebestuur niet ingaan op het verzoek, dan gaat de bevoegdheid over naar de Minister en kan deze dus zelf in de plaats treden.
Volgend op mijn brief van 16 oktober 2019 over de versterking van de ADV’s en de kabinetsbrief van 15 januari 202131 over het rapport «Ongekend onrecht zal de financiering van de organisatie van en het toezicht op de antidiscriminatievoorzieningen, als onderdeel van de aangekondigde versterking van de aanpak van discriminatie, het komende jaar onderzocht worden. De uitkomsten van het onderzoek kunnen mogelijk leiden tot wijzigingen.
Kunt u een overzicht geven van alle relevante strafrechtartikelen inzake discriminatie en van de ontwikkeling van de strafmaat van de afgelopen tien jaar?
Relevant zijn de begripsbepaling van discriminatie in artikel 90quater Wetboek van Strafrecht en de specifieke discriminatieartikelen die zijn neergelegd in de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Per 1 januari 2020 is de strafmaat van artikel 137d Sr verdubbeld tot respectievelijk twee jaar gevangenisstraf en – onder strafverzwarende omstandigheden – vier jaar gevangenisstraf. Daarnaast is artikel 137d Sr een voorlopige hechtenis-feit geworden (artikel 67 Wetboek van Strafrecht). Ook zijn relevant alle mogelijke commune feiten waarbij een discriminatieaspect een rol speelt, de zogenaamde codis-feiten. Het gaat dan bijvoorbeeld om delicten als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, bedreiging, opruiing, vernieling, brandstichting of doodslag waarbij een discriminatieaspect ex artikel 137c Sr als motief of aanleiding heeft gespeeld, of gebruikt is om het delict indringender te plegen. Ook als het discriminatieaspect is gelegen in een genderidentiteit die niet past bij het geboortegeslacht wordt dit beschouwd als een commuun delict met discriminatieaspect.
Wat vindt u van de oproep van de G4 om een meldplicht discriminatie in te voeren? Hoe staat het op dit moment met een meldplicht voor discriminerende verzoeken?
In de Kamerbrief van 3 december 202032 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop aan een verplichte meldcode voor discriminerende verzoeken aan intermediairs op de arbeidsmarkt invulling zou kunnen worden gegeven. Een meldcode of meldplicht voor discriminerende verzoeken aan intermediairs hangt samen met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, dat controversieel is verklaard. Nadere uitwerking van een verplichte meldcode wordt in samenhang met het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen verder opgepakt.
In de pilot van Utrecht is ook gekeken naar een meldplicht voor de woningmarkt. Met de uitkomsten van het onderzoek uit de pilot Utrecht zal gekeken moeten worden naar de effectiviteit van de handhaving van een meldplicht. Hierbij wordt de VNG betrokken. Indien wordt overgegaan tot het verplichten aan verhuurbemiddelaars om discriminerende verzoeken te melden wordt bezien of en hoe aansluiting kan worden gezocht bij de uitwerking van een meldcode op de arbeidsmarkt. Een aantal verschillen tussen de arbeidsmarkt en de woningmarkt is daarbij relevant.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden, samen met de door het lid van Baarle tijdens de regeling van werkzaamheden van 06 april 2021 opgevraagde brief over racisme en discriminatie?
Met de beantwoording van uw Kamervragen heb ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uiteengezet wat de regering de afgelopen tien jaar heeft gedaan om discriminatie tegen te gaan, hoeveel mankracht en vrouwkracht daarnaartoe is gegaan en hoeveel middelen. Eind juni zal ik de jaarlijkse voortgangsbrief over de kabinetsaanpak van discriminatie naar uw Kamer sturen waarin ik de huidige en toekomstige inzet van het kabinet zal toelichten.
Met deze voortgangsbrief, aangevuld met de beantwoording van deze vragen van de fractie van DENK, wil ik invulling geven aan het verzoek om een brief dat het lid Van Baarle tijdens de regeling van werkzaamheden van 6 april 2021 heeft gedaan. Ik ga, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, tijdens het Algemeen Overleg discriminatie van 30 juni 2021 graag in gesprek met de nieuw gekozen Kamer over hoe wij de bestrijding van discriminatie en racisme in Nederland gaan versterken.
Bent u bereid om alle vragen uitvoerig en afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, hierboven treft u een beantwoording van alle door u gestelde vragen aan.
De uitstel van de invoering van het verbod op lachgas en designerdrugs en het bericht ‘Woede om uitstel drugswet: ‘Echt grote onzin’’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede om uitstel drugswet: «Echt grote onzin»»?1
Ja.
Hoe schadelijk vindt u lachgas en designerdrugs, zoals 3-methylmethcathinone (3-MMC)? Deelt u de mening dat hier een groot gevaar voor de volksgezondheid vanuit gaat? Is het niet zeer onwenselijk dat deze middelen vrij verkrijgbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat deze stoffen schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en dat het uiterst onwenselijk is dat deze middelen nog steeds eenvoudig verkrijgbaar zijn.
In 2019 heeft de Staatssecretaris van VWS het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) gevraagd een risicobeoordeling voor de stof lachgas als drugs uit te voeren. Dit verzoek werd in het bijzonder ingegeven door het toegenomen aantal meldingen over lachgas intoxicaties bij het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC).2 Uit het informatierapport en de risicobeoordeling van het CAM dat eind 2019 aan uw Kamer is verstuurd blijkt dat het gebruik van lachgas als drug risico’s voor de (volks)gezondheid kent.3 Zoals eerder ook aan uw Kamer gemeld, is het evident dat hoe meer en hoe vaker een gebruiker lachgas als recreatieve drug gebruikt, hoe groter de kans is dat serieuze risico’s intreden.4 Tegelijkertijd is gebleken dat ook beperkt gebruik al risicovol kan zijn en er geen veilige bovengrens voor het gebruik van lachgas als drugs bekend is.5 Onlangs heeft de Staatssecretaris van VWS aan uw Kamer toegelicht dat er doorlopend meer bekend wordt over de schadelijkheid van het gebruik van lachgas als drug en ook over de soms onomkeerbare schade die dit tot gevolg heeft.6
Eén van de adviezen van het CAM was om de brede beschikbaarheid van lachgas tegen te gaan. Met het Lachgasbesluit is beoogd het aanbod van lachgas voor gebruik als drug stevig terug te dringen (zie ook het antwoord onder vraag 13). Een dergelijke aanbod-beperkende maatregel is noodzakelijk en kan niet met dezelfde reikwijdte en beoogde impact op grond van bijvoorbeeld lokale regelgeving getroffen worden.7
Het gebruik van designerdrugs, of nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), is in ons land relatief beperkt, vooral in vergelijking met landen om ons heen. In Nederland wordt de voorkeur gegeven aan de bekende drugs zoals ecstasy, speed en cocaïne. Wel worden vanuit Nederland veel NPS naar het buitenland verzonden. Er zijn veel soorten NPS die in beginsel weinig grote gezondheidsrisico’s met zich mee lijken te kunnen brengen. Dat is anders bij designerdrugs die gebaseerd zijn op de chemische basisstructuur van bekende harddrugs, hiervan is de verwachting dat zij vergelijkbare gezondheidsrisico’s met zich meebrengen als de harddrugs die nu al onder de Opiumwet vallen. Voor deze groepen designerdrugs hebben we een wettelijk verbod voorbereid. Over designerdrug 3-MMC, dat tot voor kort nog vrij onbekend was, zijn in de loop van vorig jaar steeds meer zorgwekkende signalen ontstaan. De populariteit van dit middel is gestegen, al staat het niet in verhouding tot de bekende drugs. Inmiddels heeft het CAM ook voor de stof 3-MMC een risicobeoordeling uitgevoerd en geadviseerd om over te gaan tot een separaat verbod op dit middel vanwege de gebleken gezondheidsrisico’s in combinatie met de eenvoudige verkrijgbaarheid. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer recentelijk (brief d.d. 27 mei) geïnformeerd dat hij opvolging geeft aan dit advies van het CAM en thans de benodigde regelgeving voorbereidt. De verwachting is dat het verbod op 3-MMC rond eind september kan worden ingevoerd. Dat betekent dat voor dit middel niet wordt gewacht op de voorgenomen wetswijziging met betrekking tot drie stofgroepen NPS.
Maakt u zich zorgen over het gebruik van deze relatief nieuwe drugs onder jongvolwassenen en kinderen? Wat doet u momenteel al om het gebruik van lachgas en designerdrugs te ontmoedigen en jonge mensen ervan te weerhouden deze drugs te gaan gebruiken? Geven de huidige ontwikkelingen u aanleiding om het beleid aan te passen? Waaruit laat u daarbij de urgentie blijken?
Los van een aanbod-beperkende maatregel zoals beoogd met het Lachgasbesluit blijkt uit het CAM-rapport dat voorlichting en preventie over lachgas belangrijk is, zeker voor kwetsbare gebruikersgroepen.8 Ik onderschrijf dit belang te meer ook omdat ondanks dat er steeds meer bekend is over de risico’s en negatieve effecten van het gebruik van lachgas als drug, het middel door een deel van de gebruikers als onschuldig wordt gezien.9
In het najaar van 2020 heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over de specifieke inzet op lachgasvoorlichting en -preventie.10 Deze inzet gaat ook in 2021 onverminderd door. Zo zal het Trimbos-instituut de handreiking over lachgas herzien en onderzoek doen naar het beter bereiken van ouders van jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond die lachgas als drug gebruiken.11 Gelet op de aanhoudende problematiek is er dus specifiek preventiebeleid ontwikkeld voor dit middel en wordt dit nog verder uitgebreid.
Aangezien er sprake is van beperkt gebruik van designerdrugs in Nederland is hierop geen specifiek preventiebeleid ontwikkeld. Vanwege de zorgelijke ontwikkelingen rondom het gebruik van 3-MMC wordt op dit middel wel actief ingezet op voorlichting en preventie. Zo ontwikkelt het Trimbos-instituut een folder over 3-MMC met informatie voor (potentiële) gebruikers en een factsheet voor professionals over hoe om te gaan met 3-MMC problematiek. Beide producten worden dit voorjaar opgeleverd. Ook is het online informatieaanbod over dit middel aangepast en uitgebreid. Hiervan wordt veel gebruik gemaakt door zowel professionals als gebruikers. Tot slot heeft het Trimbos-instituut in opdracht van VWS onderzoek gedaan naar de 3-MMC problematiek in Aalten en adviseren zij deze gemeente, en vervolgens tevens andere gemeenten, hoe zij het preventieaanbod vorm kunnen geven.
Hoe beoordeelt u het handelen van gemeenten die een lokaal verbod op lachgas instellen en de oproep om een landelijk verbod, ook op designerdrugs? Wat is uw reactie op de oproep van burgemeester Haseloop van Oldebroek? Staat u naast deze burgemeester en naast deze gemeenten? Ook als het gaat om de handhaving?
Wij spreken ons begrip uit voor het handelen van gemeenten die, in afwachting van een landelijk verbod, een lokaal verbod op lachgas instellen. Wij begrijpen ook hun oproep om een landelijk verbod. Dat een lokale aanpak voor lachgas onvoldoende slagvaardig is, is één van de redenen waarom wij een wijziging van het Opiumwetbesluit hebben voorbereid.
Wij begrijpen ook dat de opkomst van designerdrugs zoals 3-MMC tot grote zorgen leidt over de schadelijke effecten voor de volksgezondheid, en daarmee ook tot de roep om dergelijke drugs te verbieden, zoals de oproep van burgemeester Haseloop van Oldebroek. Deze zorg heeft voor de Staatssecretaris van VWS aanleiding gevormd het CAM te verzoeken een risicobeoordeling voor 3-MMC uit te voeren. Het CAM heeft geadviseerd om 3-MMC op lijst II bij de Opiumwet te plaatsen. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 27 mei jl.
Kunt u nader toelichten wat de reden is om niet over te gaan tot een wettelijk verbod? Kunt u de betreffende uitvoerings- en handhavingstoetsen delen met de Kamer? Kunt u aangeven welke meerkosten worden verwacht voor handhaving en uitvoering bij invoering van een verbod?
Het ontwerpbesluit om lachgas op lijst II bij de Opiumwet te plaatsen en de wetswijzigingen om via een nieuwe lijst IA enkele stofgroepen NPS onder het bereik van de Opiumwet te plaatsen, zijn inhoudelijk gereed. De vertraging in het overgaan tot een verbod is ontstaan door het gebrek aan financiële dekking voor de uitvoeringskosten van de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het besluit over beide initiatieven wordt dus overgelaten aan een nieuw kabinet, zoals vermeld in de brief van 31 maart jl. over dit onderwerp.12
Het plaatsen van een stof onder het bereik van de Opiumwet is vaste praktijk. Dit leidt doorgaans niet tot substantieel hogere handhavingskosten. De drugsmarkt is constant in beweging en er verschijnen voortdurend nieuwe drugs. Er zijn middelen waarvan de populariteit afneemt of die in onbruik raken. Ook kan de plaatsing van een stof onder het bereik van de Opiumwet een normerend effect hebben waardoor een daling van het gebruik plaats vindt, zoals onder meer het geval was bij 4-FA.
Bij majeure veranderingen zoals de NPS-wetswijziging is de inzet van extra middelen voor opsporing en handhaving zonder meer gerechtvaardigd. Het gaat hier om nieuw beleid waarbij door een wetswijziging een nieuwe lijst aan de Opiumwet wordt toegevoegd, waardoor in één keer een groot aantal reeds bestaande en toekomstige drugs onder het bereik van de Opiumwet komt te vallen.
In het geval van lachgas is het bestaande beleid toegepast en wordt lachgas als enkele stof onder het bereik van de Opiumwet gebracht. Hoewel deze toevoeging formeel niet tot een extra taak leidt, ontstaan door dit besluit wel enige bijzondere omstandigheden omdat lachgas als eerste gasvormige stof onder het bereik van de Opiumwet wordt geplaatst. Knelpunten als testmogelijkheden, opslag en vervoersaspecten kunnen in beginsel voor alle stoffen gelden die onder het bereik van de Opiumwet vallen. Wel is het zo dat het bijzondere karakter van lachgas als eerste gasvormige substantie onder de Opiumwet bij uitzondering een toevoeging aan de algemene middelen van de politie rechtvaardigt. Hiermee wordt de politie in staat gesteld met betrekking tot gasvormige substanties nu en in de toekomst invulling te geven aan haar bestaande taak.
De impactanalyse van de politie voor het lachgasverbod is een quickscan met een aantal scenario’s, waarvan op voorhand niet eenvoudig in te schatten is welk scenario zich in de praktijk voor zal doen. Deze inschattingen heeft de politie gemaakt op basis van hoe vaak het woord «lachgas» is vermeld bij incidenten die de politie in 2019 heeft geregistreerd. Dat was 19.367 keer. De politie heeft vervolgens ingeschat hoeveel extra capaciteit nodig zou zijn om die incidenten af te handelen in de nieuwe situatie, waarbij lachgas op lijst II van de Opiumwet staat en dus anders moet worden gehandhaafd dan nu. Het incidentele geld is voor de aanschaf van extra apparatuur voor het testen van stoffen en initiële instructie. De structurele kosten zijn in verband met een hogere werklast bij het behandelen en afhandelen van meldingen, het testen van stoffen, instructie & opleiden, en het vervoer en de opslag van stoffen omdat lachgas een gevaarlijke stof is.
De verwachte meerkosten van de politie zijn € 33.000 incidenteel, en tussen € 9,8 mln. (laag scenario) en € 24,4 mln. (hoog scenario) aan structurele kosten. De andere geconsulteerde organisaties hebben aangegeven nu geen meerkosten te verwachten.
De handhavings- en uitvoeringskosten van het geconsulteerde wetsvoorstel dat strekt tot opname van een nieuwe lijst bij de Opiumwet met NPS-stofgroepen zijn geraamd op € 1,5 miljoen incidenteel en tussen de € 4,1 miljoen en € 4,7 miljoen structureel. De structurele kosten bestaan uit verwachte meerkosten voor politie (€ 2,8 miljoen), OM (tussen de € 1,1 miljoen en € 1,7 miljoen) en NFI (oplopend tot maximaal € 210.000).
Is de plaatselijke inzet van politie niet een zaak van de veiligheidsregio? Ziet u verschil tussen de regio’s? Zou men in Oost-Nederland niet een andere afweging kunnen maken dan in bijvoorbeeld Amsterdam? Zou u in het licht van deze overweging het uitstel van een landelijk verbod willen heroverwegen? Zo ja, wanneer bericht u daarover? Zo nee, waarom niet?
De plaatselijke inzet en prioritering van politiecapaciteit is aan de lokale driehoek. We zien daarin uiteraard verschil tussen de eenheden. In de handhavingstoets wordt echter gevraagd om een inschatting voor de politie als geheel, omdat die algemene vraag voorafgaat aan de lokale vraag.
Zoals wij u hebben bericht in de brief van 31 maart jl., is er momenteel geen (financiële) ruimte voor heroverweging. Daarom laten we dit traject over aan een nieuw kabinet.
Wanneer heeft u met de burgemeesters over deze problematiek en de keuze tot uitstel gesproken? Staan de burgemeesters achter uw besluit om nog niet over te gaan tot invoering van het verbod op lachgas en designerdrugs?
Het besluit tot overlaten aan een volgend kabinet is niet genomen op inhoudelijke gronden, maar slechts op financiële. Een gesprek met burgemeesters over deze trajecten had dus ook niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Een aantal burgemeesters heeft ons per brief laten weten dat de bestrijding van lachgas en designerdrugs, specifiek 3-mmc, niet alleen met lokale instrumenten is aan te pakken en ons gevraagd om voortvarendheid te betrachten met de invoering van het verbod. Daarnaast is het besproken in het Strategisch Beraad Veiligheid van 20 mei jl. Omdat inmiddels het uitstel door het gebrek aan financiële dekking onvermijdelijk was geworden, kunnen wij hen, wat lachgas en designerdrugs betreft, niet anders berichten dan langs dezelfde lijn waarlangs wij uw Kamer hebben bericht op 31 maart jl. en de stand van zaken zoals beschreven in deze beantwoording. Voor wat betreft 3-mmc verwijzen we u naar de brief die is verstuurd over de voorbereiding van de regelgeving naar aanleiding van het advies van het CAM, van 27 mei jl.
Wat zijn de verwachte kosten voor hulpverlening, jeugdzorg en gezondheidszorg wanneer nog niet wordt overgegaan tot invoering van het verbod op korte termijn? Wat is de verwachte maatschappelijke impact, die niet in geld is uit te drukken, zoals de gevolgen voor een vijftienjarige die verslaafd raakt aan 3-MMC en alle risico’s die jongeren lopen? Indien deze kosten nog niet bekend zijn, bent u bereid een impacttoets hiernaar te laten doen en dit af te wegen tegen het geschatte tekort voor de handhaving?
Het is nu niet mogelijk om in beeld te brengen hoeveel mensen voor druggerelateerde problematiek binnen de hulpverlening, jeugdzorg en gezondheidszorg worden behandeld. Dit komt onder meer omdat wij hiervoor afhankelijk zijn van de nationale database voor verslavingszorg LADIS (Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem). Het LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de AVG, waardoor het sinds 2015 niet mogelijk is om data van verslavingszorginstellingen in het systeem te verwerken. De Minister voor Medische Zorg heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. Dit wetsvoorstel staat nu geagendeerd voor behandeling in uw Kamer. Zodra het wetsvoorstel is aanvaard kunnen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 beschikbaar komen. Bij gebrek aan een totaaloverzicht van de hulpvraag kan er ook geen eenduidig beeld gegeven worden over de kosten gemoeid met de daar aan gekoppelde zorgvraag. Een impacttoets is daarom nu niet opportuun.
Kunt u reageren op het normatieve effect dat uitgaat van uitstel van een wettelijk verbod? Deelt u de mening dat wanneer lachgas niet meer in de winkel mag worden verkocht en bekend is dat een middel als 3-MMC, maar ook andere designerdrugs, een verboden middel is, hier ook een duidelijke normerend en waarschuwend effect van uitgaat? Hoe beoordeelt u het effect op het werk van wijkagenten die nu al inzetten op preventie, maar die het uitstel zien als ondermijnend aan hun boodschap?
De plaatsing van stoffen onder de Opiumwet geeft het signaal dat het om risicovolle producten gaat en kan een normerend effect hebben. In het geval van 4-FA is bijvoorbeeld gebleken dat de waarschuwing over de risico’s van de stof naar aanleiding van ernstige incidenten vermoedelijk een belangrijke factor is in de daling van gebruik sindsdien. Dit is ook af te leiden uit het aantal 4-FA monsters dat destijds werd aangeleverd bij het Drugs Informatie en Monitoring Systeem. De risicobeoordeling van het CAM over 4-FA en het daarop aangekondigde naderende verbod in mei 2017 hebben deze dalende trend vermoedelijk versterkt. Een effect van een verbod kan tweeledig zijn; het kan bijdragen aan de waarschuwing dat een middel echt gevaarlijk is en tegelijkertijd de beschikbaarheid op de drugsmarkt terugdringen. Een dergelijk normerend en waarschuwend effect is ook onderdeel van wat we beogen met het voorgenomen lachgas verbod. Spoedige invoering van het verbod zou bijdragen aan deze doelstelling, met name omdat ondanks berichtgeving over risico’s en negatieve effecten lachgas een middel is dat door een deel van de gebruikers als onschuldig wordt gezien.13 Daar spelen verschillende factoren een rol bij, waaronder het gegeven dat lachgas niet onder de Opiumwet valt en het middel makkelijk verkrijgbaar is. Om redenen hierboven toegelicht is spoedige invoering echter nu niet haalbaar. Een verbod is overigens niet de enige manier om te waarschuwen, het specifieke preventie en voorlichtingsbeleid ontwikkeld op lachgas speelt hier een belangrijke rol (zie vraag 3).
Voor wat betreft wijkagenten continueert vooralsnog de huidige praktijk, waarbij zij zich richten op handhaving en het voorkomen van overlast.
Overweegt u om meer wetgeving ter bestrijding van drugscriminaliteit of ter bevordering van de volksgezondheid te schrappen met het oog op de handhaving, gezien het feit dat er lokaal heel vaak een afweging wordt gemaakt qua handhaving?
Nee. Dat is ook niet wat hier aan de hand is. We laten deze wetgeving over aan een nieuw kabinet gezien het gebrek aan financiering, niet omdat we op inhoudelijke gronden niet bereid zijn om deze in te voeren. Zie hiervoor ook vraag 5 en 6 van deze beantwoording en de brief van 31 maart jl. over dit onderwerp.14
Dat er lokaal een afweging wordt gemaakt in de prioritering, neemt niet weg dat we de impact op de werklast voor de handhavingsorganisaties als geheel betrekken bij de voorbereidingen van de besluitvorming.
Als u toch nog niet bereid bent over te gaan tot een landelijk verbod, hoe kunnen alle ruim 350 gemeenten in Nederland worden geholpen om gebruik van deze middelen verder tegen te gaan? Wat kunnen gemeenten met name doen tegen het gebruik van designerdrugs, omdat dit nog lastiger blijkt aan te pakken in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) dan lachgas?
We zijn absoluut bereid om over te gaan tot een landelijk verbod, maar kunnen dat door gebrek aan financiële dekking nu niet doen. Zie hiervoor ook vraag 5, 6 en 10 van deze beantwoording en de brief van 31 maart jl. over dit onderwerp.15
Ten aanzien van lachgas, hebben gemeenten bij ons aangegeven dat zij kunnen worden geholpen door het ontwikkelen van een feitcode. Het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) werkt op dit moment aan een voorstel. In afwachting van het landelijk verbod, biedt de vernieuwde handreiking over lachgas van het Trimbos-instituut16 gemeenten, handhavers en preventieprofessionals handvatten voor de aanpak van de ervaren lachgasproblematiek. De financiële consequenties voor de politie van het handhaven van een lachgasverbod blijven ook als dat gebeurt op grond van de APV van kracht.
Naast het voorgenomen lachgasverbod zetten de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in op voorlichting en preventie. In 2021 wordt bestaand preventiemateriaal bijvoorbeeld in het Arabisch vertaald en doet het Trimbos-instituut aanvullend onderzoek naar het beter bereiken van ouders van jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond die lachgas als drugs gebruiken. TeamAlert heeft in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in november 2020 de campagne «Rij ballonvrij» gelanceerd om het lachgasgebruik in het verkeer onder jongeren tegen te gaan. De campagne is online ingezet en heeft mede door de hulp van jongerenwerkers meer dan één miljoen jongeren bereikt. Gemeenten kunnen in samenwerking met TeamAlert deze campagne gepersonaliseerd inzetten en zo extra jongeren in hun gemeente bereiken.
Voor wat betreft gemeenten kunnen doen tegen het gebruik van designerdrugs, verwijzen we u naar het antwoord op vraag 3.
Bent u er mee bekend dat lachgas, bedoeld voor inhalering, nog steeds in winkels wordt verkocht en dat designerdrugs kinderlijk eenvoudig online zijn te bestellen?
Ja.
Wat doet u om ontwikkeling, aanbod en verkoop van deze middelen te voorkomen en in elk geval aan banden te leggen?
Voorop staat dat burgers vrij zijn legale stoffen te ontwikkelen, produceren en verhandelen. Zo kent lachgas verschillende eigenlijke toepassingen, in de zorg, technische industrieën en gastronomie. Deze vrijheid kan worden ingeperkt als er sprake is van een dringend publiek belang. Een dergelijk belang is aanwezig als de stof een risico vormt voor de volksgezondheid. Indien het vermoeden rijst dat een stof met psychoactieve werking tot gezondheidsrisico’s leidt, kan het CAM om een risicobeoordeling worden gevraagd. Op basis van het advies van het CAM wordt vervolgens een beleidsreactie geformuleerd. Op basis van het advies kan het zijn dat een aanbod-beperkende maatregel wordt getroffen en een stof zo nodig wordt toegevoegd aan lijst I of lijst II bij de Opiumwet. Deze vaste procedure is zowel op lachgas als 3-MMC ingezet.
Met het Lachgasbesluit zoals dat in consultatie is geweest, wordt beoogd een extra interventiemogelijkheid te creëren waardoor, ter bescherming van de volksgezondheid, de verkeersveiligheid en de samenleving in het algemeen, een sluitend en daarmee ook doeltreffender kader wordt geboden voor het terugdringen van het aanbod van lachgas voor recreatief gebruik als roesmiddel en de daarmee samenhangende problematiek.
Het NPS-wetsvoorstel zoals dat in consultatie is geweest, beoogt een slagvaardiger aanpak van NPS door stofgroepen te verbieden die sterk verwant zijn aan reeds verboden drugs. Hoewel het huidige kader volstaat om op te treden tegen specifieke stoffen laat de problematiek rondom de ontwikkeling van steeds nieuwe designerdrugs zien dat een aanpak op basis van stofgroep van meerwaarde is.
Wij zien beide voorstellen nog altijd als de juiste stap om beter op te kunnen treden tegen het aanbod van lachgas voor gebruik als drugs en om slagvaardiger op te treden tegen de ontwikkeling van nieuwe typen risicovolle drugs. Ook zijn er voor beide voorstellen geen alternatieve vormen van regelgeving beschikbaar. Met name bij lachgas is ter bevordering van de rechtszekerheid voor burgers en voor bedrijven uitvoerig aandacht besteed aan de scheidslijn tussen wat wel en niet is toegestaan in het licht van de Opiumwet.
Zijn er binnen de huidige wettelijke kaders al mogelijkheden voor het Rijk om iets te doen aan het online aanbod van designerdrugs waarbij verkopers de regels omzeilen door de producten aan te bieden als «research chemicals»? Zo nee, bent u bereid om daar alsnog werk van te maken en op welke termijn?
De verkoop van chemicaliën voor onderzoeksdoeleinden als zodanig is niet verboden. Het aanbieden van chemicaliën zoals NPS voor consumptie kan wel strafbaarheid op grond van de Warenwet opleveren als deze gevaarlijk zijn uit het oogpunt van voedselveiligheid. In de praktijk worden research chemicals daarom doorgaans aangeboden met de waarschuwing dat deze niet voor consumptie geschikt zijn, zodat NPS-handelaren de vereisten van de Warenwet eenvoudig kunnen omzeilen. Tot 2014 konden producenten en handelaren van NPS worden vervolgd op grond van de Geneesmiddelenwet. Een uitspraak dat jaar van het Europees Hof van Justitie heeft deze route afgesneden, doordat het Hof bepaalde dat NPS niet vallen onder het begrip «geneesmiddel» zoals bedoeld in de Europese richtlijn betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik.17 Binnen de bestaande wettelijke kaders zijn er daarom geen mogelijkheden om NPS-handelaren die onder het mom van «research chemicals» actief zijn gericht aan te pakken.
NPS worden niet alleen als «research chemicals» op de markt gebracht, maar ook wel onder andere etiketten, zoals badzout of plantenvoeding. Daarom vormt een aanpak die gericht is op het beperken of reguleren van de verkoop van «research chemicals» geen effectieve oplossing om NPS-handelaren de pas af te snijden. Indien het hun onmogelijk wordt gemaakt NPS onder de noemer «research chemicals» te verkopen zullen zij simpelweg een andere handelsnaam voor hun waren kiezen. Het ontwikkelde NPS-wetsvoorstel strekt ertoe bepaalde stofgroepen te verbieden waarvan op grond van hun sterke chemische verwantschap van reeds verboden middelen kan worden aangenomen dat zij een gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Omdat hier de chemische eigenschappen van de stof bepalend zijn, en niet de benaming waaronder de stof op de markt wordt gebracht, kan een dergelijk verbod niet worden omzeild. Het geconsulteerde wetsvoorstel biedt ook hierom volgens ons nog steeds het beste perspectief op een meer slagvaardige aanpak van designerdrugs.
Zijn er mogelijkheden om verkoop en aanbod van deze middelen enkel voor te behouden aan gecertificeerde partijen of verkoop alleen mogelijk te maken voor rechtspersonen met een nummer bij de Kamer van Koophandel?
De eigenlijke toepassingen van lachgas worden op grond van artikel 3c eerste lid Ow in algemene zin van het opiumwetverbod uit artikel 3 Ow uitgezonderd. Een gesloten systeem van verkoop aan gecertificeerde partijen leidt volgens ons tot een onevenredige lastenverzwaring voor eigenlijke aanbieders. In het voorstel zoals dat voor internetconsultatie heeft opengestaan, wordt gebruik gemaakt van SBI-codes van de Kamer van Koophandel als indicatie om aan te duiden aan welke partijen geleverd mag worden.
In het antwoord op vraag 14 hebben wij aangegeven geen voorstander zijn van een aanpak die zich specifiek richt op één van de handelsnamen waaronder NPS worden verkocht. Een dergelijke aanpak weerhoudt handelaren er niet van NPS onder een andere noemer op de markt te brengen en draagt daarom niet effectief bij aan beperking van de verkrijgbaarheid van NPS. Aan het reguleren van de markt voor chemische producten, door middel van het stellen van voorwaarden aan de verkoop daarvan of door middel van certificering, zijn echter wel nadelen verbonden. Regulering is juridisch ingewikkeld en brengt zowel uitvoeringskosten voor de overheid als een lastenverzwaring voor bedrijven met zich mee. De verwachte geringe effectiviteit van het reguleren van «research chemicals» weegt op voorhand niet tegen deze nadelen op. Daarbij komt dat indien het volgende kabinet besluit het geconsulteerde wetsvoorstel alsnog in procedure te brengen, de toegevoegde waarde van het reguleren van «research chemicals» verder zal afnemen. Zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 13 is er geen sprake van een lacune in de regelgeving en worden zorgwekkende NPS aan een risicobeoordeling onderworpen en zo nodig verboden. Via deze procedure is de aangekondigde plaatsing van 3-MMC op Lijst II bij de Opiumwet tot stand gekomen. In afwachting van een besluit van het volgende kabinet bestaat daarom geen noodzaak al dan niet tijdelijke alternatieven voor het geconsulteerde wetsvoorstel te ontwikkelen.
Overweegt u om ook het tegengaan van drugs toe te voegen aan het Preventieakkoord?
Bij het opstellen van het Nationaal Preventie Akkoord dat in 2018 is gesloten, is gekozen voor focus op drie leefstijlthema’s (roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik) omdat deze drie thema’s verreweg de grootste oorzaak voor ziektelast in Nederland zijn, met 35.000 doden en 9 miljard euro aan zorguitgaven per jaar. De aanpak van drugsproblematiek vergt een eigen aanpak. De vraag of hiervoor gebruik wordt gemaakt van een akkoord, is aan een nieuw kabinet.
De oproep van agenten om het dreigend vragen naar privégegevens strafbaar te stellen. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie: maak dreigend vragen naar privégegevens op internet strafbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het delen van privégegevens van politieagenten ervoor kan zorgen dat politieagenten hun werk minder goed kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat dit een negatieve invloed kan hebben op het werk van individuele politieambtenaren en daarmee ook op de politie als geheel. Ik keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Denkt u dat er een effect is van de toename van doxing en intimidatie op het werven van nieuwe politieagenten? Zo ja, hoe groot denkt u dat dat effect is?
Op dit moment is het aanbod van mensen die bij de politie willen werken onverminderd groot.
Hebben de agenten die te maken hebben gehad met intimidatie aan de voordeur aangifte gedaan? Zo ja, hoeveel aangiftes zijn er gedaan en in welk stadium bevinden die aangiftes zich?
Als er sprake is van strafbaar handelen, is het staand beleid dat de medewerkers vanuit de politieorganisatie worden gestimuleerd om aangifte te doen. Ze worden daarin op verschillende manieren ondersteunt om dit zo laagdrempelig mogelijk te maken. In individuele casussen kan ik verder niet treden.
Wat doet u om doxing van politieagenten tegen te gaan?
Dit is een maatschappelijk probleem waarnaar ik met urgentie naar ga kijken. Zoals ik heb aangegeven bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.2 zal ik, mede naar aanleiding van een daartoe strekkend voorstel van het lid Michon-Derksen (VVD)3, 4, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd.
Deelt u de mening van het politiecorps om «het dreigend vragen naar privégegevens» strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u invulling aan deze oproep?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om extra aandacht te schenken aan het doxen van politieagenten in het beleidskader internetpesten? Zo nee, waarom niet?
Doxing is, net als pesten, een verzamelterm voor diverse strafbare, onrechtmatige en ongewenste gedragingen, die zich zowel online als in de fysieke wereld kunnen manifesteren. Het beleidskader internetpesten ziet op het (doen) verwijderen van onrechtmatige content. Voor zover een specifiek geval van doxing ook onrechtmatige handelingen bevat, zoals het zonder toestemming publiceren van persoonsgegevens, valt dit onder het beleidskader internetpesten.
Fraude met coronaverklaringen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politici willen opheldering over aanpak vervalste coronaverklaringen»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat als er valse coronaverklaringen kunnen worden gekocht, dat dit uw beleid ten aanzien van het beperken van de verspreiding van corona ondergraaft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Fraude is zeer ongewenst, juist ook vanwege de epidemiologische risico’s. Het risico is dan dat het virus zich weer verspreidt, als mensen reizen (of toegang krijgen tot een evenement) met een valse verklaring en daarbij in contact komen met anderen. In Nederland wordt toezicht gehouden op de partijen die testen afnemen, door Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Deelt u de mening dat reeds vele maanden bekend is dat deze vorm van fraude bestaat? Zo ja, wat heeft u hier concreet tegen ondernomen en waar heeft dit toe geleid?
Onder bepaalde omstandigheden kan bij deze problematiek sprake zijn van valsheid van geschrifte als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Als er concrete signalen zijn van (grootschalige) fraude met Coronaverklaringen zal het Openbaar Ministerie – zoals bij alle fraudesignalen – die signalen beoordelen en bezien of er aanknopingspunten zijn voor nader onderzoek. Mij is niet bekend of dat thans het geval is. Ik verwijs u voorts naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat als journalisten relatief eenvoudig in staat zijn valse coronaverklaringen te kopen, het ook mogelijk moet zijn om aan deze praktijk een einde te maken? Zo ja, waarom is dit dan nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden bestaan er om websites of social media waar valse coronaverklaringen worden aangeboden offline te laten halen? Is dit gebeurd, of gaat dit gebeuren?
Websites en sociale media zijn – zolang zij geen kennis hebben van het strafbare of onrechtmatige karakter van de informatie die door gebruikers op hun fora zijn geplaatst – niet aansprakelijk voor de content die zij hosten voor hun gebruikers. Zodra zij daarvan wel kennis hebben of besef krijgen, dienen zij prompt te handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
Deelt u de mening dat het dringend nodig is ervoor te zorgen dat er een vorm van certificering of keurmerk moet komen voor coronatestuitslagen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse testaanbieders moeten zich houden aan kwaliteitsnormen en de wet- en regelgeving. De IGJ houdt daar toezicht op. De fraude lijkt vooral veroorzaakt te worden door andere personen of partijen die geen testaanbieder zijn maar zich als zodanig voordoen. Fraude met testverklaringen is in zekere zin eenvoudig zolang een testuitslag een vormvrij document is en het niet goed mogelijk is voor landen om de authenticiteit van een testbewijs uit een ander land vast te stellen. Om reizen binnen de EU mogelijk en veilig te maken is een Europese verordening over een Digitaal Covid Certificaat (DCC) vastgesteld. Het DCC zal vanaf 1 juli aanstaande van kracht worden. Deze verordening betreft een kader voor de afgifte, acceptatie, maar nu juist ook de verificatie van wederzijds geaccepteerde (interoperabele) certificaten inzake COVID-19-vaccinatie, testen en herstel. Lidstaten worden volgens de conceptverordening verplicht deze certificaten af te geven, zowel digitaal als op papier. Zie hier meer informatie over het certificaat (Engelstalig). Het Ministerie van VWS bereidt zich er op dit moment technisch op voor dat de CoronaCheck app gebruikt kan worden als DCC. Het Ministerie van VWS streeft ernaar om deze technische vereisten voor eind juni gereed te hebben. Met de invoering van het DCC wordt er een universeel Europees testbewijs ingevoerd waarin ook technische eisen zijn opgenomen over het testbewijs. In het ontwerp zijn afwegingen gemaakt die een balans vragen tussen privacy en het voorkomen van misbruik. Er zijn diverse maatregelen genomen om de meest voor de hand liggende vormen van misbruik tegen te gaan, zoals het kopiëren of onderhands overdragen van het bewijs etc. Een essentieel onderdeel is het gebruik van digitale handtekeningen waardoor eenvoudige vervalsingen worden tegengegaan. Voor de testen die worden gebruikt voor internationale reizen geldt dat alleen goedgekeurde partijen straks een DCC compatible testbewijs kunnen afgeven.
Voedselvoorziening als vitale infrastructuur |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oproep na kaashack: bestempel voedselvoorziening als vitale infrastructuur»?1
Ja.
Wat zijn de voor- en nadelen van de voedselvoorziening als vitale infrastructuur te benoemen?
Bij het identificeren van vitale infrastructuur gaat het niet om een afweging waarbij voor- en nadelen leidend zijn. Dit gebeurt aan de hand van vooraf vastgestelde criteria (zie hiervoor het antwoord op vraag 4) op basis waarvan processen al dan niet als vitaal worden aangemerkt middels een vitaliteitsbeoordeling. Uitgangspunt is hierbij dat uitval of verstoring van het proces tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kan leiden. Binnen een als vitaal aangemerkt proces kunnen aanbieders die een belangrijke rol vervullen als vitale aanbieders worden aangemerkt. Rechten en plichten voor deze vitale aanbieders volgen bijvoorbeeld uit de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) of uit sectorale wetgeving.
Wat voor hulp biedt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) aan bedrijven die als vitale infrastructuur worden gezien?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft krachtens de Wbni primair tot taak om vitale aanbieders en andere aanbieders die deel uitmaken van de rijksoverheid te informeren en adviseren over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen, waar nodig op andere wijze bijstand te verlenen bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen, en ten behoeve daarvan analyses en technisch onderzoek te verrichten.
Het NCSC werkt hiertoe voortdurend aan de eigen informatiepositie. Dit gebeurt onder meer door het bevorderen van meldingen van organisaties uit bovengenoemde doelgroep van het NCSC (Rijk en vitaal) en het aangaan van samenwerkingsrelaties met andere organisaties.
Wat zijn de criteria om een bedrijf te kenmerken als vitale infrastructuur?
De Nederlandse vitale infrastructuur wordt gevormd door processen die zo vitaal zijn voor het functioneren van onze samenleving, dat verstoring ervan grote gevolgen voor onze samenleving heeft.2 De verantwoordelijke vakdepartementen beoordelen of en welke processen vitaal zijn. Dit gebeurt in elk geval om de 4 jaar, maar ook wanneer maatschappelijke ontwikkelingen, zoals veranderende dreigingen of risico´s, daar aanleiding toe geven. Bij deze vitaliteitsbeoordelingen worden vooraf centraal opgestelde impactcriteria gehanteerd. Op hoofdlijnen is bepalend dat uitval of verstoring van het proces tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kan leiden. Meer concreet wordt getoetst op basis van criteria als grootschalige economische schade, fysieke gevolgen en cascade effecten. Deze criteria zijn ontwikkeld aan de hand van Europese richtlijnen en een nationale beoordelingssystematiek.
Wat vindt u van de oproep om de voedselvoorziening toe te voegen aan de lijst met bedrijven die worden gezien als vitale infrastructuur?
Ik begrijp die oproep, want voedselvoorziening is vanzelfsprekend heel belangrijk voor onze samenleving. Een objectieve vitaliteitsbeoordeling bepaalt, zoals hierboven vermeld, of een proces wordt aangemerkt als vitaal proces en daarmee deel uitmaakt van de vitale infrastructuur. Elke vier jaar wordt de vitaliteitbeoordeling van processen in elk geval opnieuw doorlopen, zodat nieuwe ontwikkelingen in sectoren of in dreigingen kunnen worden meegenomen. Een dergelijke vitaliteitsbeoordeling van de voedselvoorziening vindt in het kader hiervan later dit jaar plaats door het verantwoordelijke Ministerie (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat hoewel voedselvoorziening heel belangrijk is, een proces pas vitaal is als de uitval van een individuele aanbieder leidt tot grootschalige gevolgen.
Deelt u de verwachting van IT-beveiligingsexperts, dat hackaanvallen op de voedselvoorziening vaker voor zullen komen? Zo nee, waarom niet?
In het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2020)3 wordt geconstateerd dat de digitale dreiging inmiddels een permanent karakter heeft gekregen. Afpersing via ransomware, waar volgens het artikel van de NOS in dit geval sprake van is, is bijvoorbeeld nog altijd een aantrekkelijk verdienmodel voor criminele actoren, en kan leiden tot financiële maar ook maatschappelijke schade. Daarbij richten ze zich op organisaties waarvan zij verwachten dat die de mogelijkheid hebben om grotere geldbedragen te betalen of waarvoor bedrijfscontinuïteit en een belangrijke rol speelt. In de voedselvoorziening kan dit het geval zijn.
Op dit moment is mij geen beeld van de digitale veiligheid van specifiek de voedselvoorziening bekend. In algemene zin constateert het CSBN 2020 wel dat de weerbaarheid tegen digitale dreigingen nog niet overal op orde is. Bij veruit de meeste digitale aanvallen wordt nog steeds gebruik gemaakt van eenvoudige methoden. Het nemen van basismaatregelen kan helpen om barrières op te werpen of schade te beperken.
Kunt u reflecteren op het bericht dat ethische hackers aangeven dat de digitale veiligheid van de voedselvoorziening niet op orde is?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de uitspraak dat de pakkans bij hacken laag is? Wat is de reden van de lage pakkans?
Uit voorlopige cijfers blijkt dat het aantal geregistreerde gevallen van computervredebreuk stijgt4. Al eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitdagingen bij opsporing in het digitale domein5. Het internet is inherent grensoverschrijdend en biedt veel schaalvoordelen. Daders kunnen gemakkelijk in verschillende landen veel slachtoffers maken. Verder zijn online de mogelijkheden tot anonimisering groot, wat het moeilijker maakt de identiteit van verdachten te achterhalen. Het Team High Tech Crime van de Politie en het Landelijk Parket signaleren een toename in de (technische) complexiteit van opsporingsonderzoeken. Dit beïnvloedt de duur en benodigde capaciteit voor opsporingsonderzoeken.
Aangezien het opsporen en vervolgen van cybercrimedelicten complex is zetten de politie en het OM in op een bredere bestrijding. Hieronder vallen ook alternatieve interventies, gericht op preventie en verstoring.
Moet de overheid meer doen om de pakkans bij hacken te vergroten? Zo ja, wat voor maatregelen heeft u in gedachten? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is er geïnvesteerd in de aanpak van cybercrime bij politie en OM. Zo is de politie met 145 fte uitgebreid, waarmee o.a. de regionale cybercrimeteams zijn versterkt. Vanwege de complexiteit van de opsporing vraagt cybercrime een bredere bestrijding. Daarnaast blijft het van belang dat burgers en organisaties voldoende weerbaar zijn tegen cybercrime.
Er worden ook internationaal maatregelen genomen. Nederland neemt actief deel aan de Europese gesprekken over de E-Evidence-verordening en de gesprekken over een tweede protocol bij het Cybercrimeverdrag, ter bevordering van de grensoverschrijdende opsporing, zowel binnen als buiten de EU. Het is belangrijk om te blijven inzetten op de aanpak van cybercrime, zodat het internet geen vrijplaats wordt voor criminelen.
Het stopzetten van de samenwerking met Amber Alert. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Op welke manier is de overeenkomst tussen de rijksoverheid, de politie en Amber Alert vormgegeven? Klopt het dat zij 1,1 miljoen per jaar kregen om dit uit te voeren? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
De huidige dienstverlening van de firma Netpresenter B.V. voor het uitvoeren van het systeem AMBER Alert is vastgelegd in een contract tussen de politie en de firma Netpresenter met ingangsdatum 24 juli 2011.
De totale jaarlijkse kosten voor het verzenden van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts bedragen ca. € 1,1 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vast bedrag van jaarlijks € 1.060.497,24 inclusief BTW voor de dienstverlening door Netpresenter en een variabel bedrag voor de kosten van het verzenden van sms-berichten door de politieorganisatie.
Welke prestatie moet Amber Alert hiervoor leveren? Op welke manier wordt bepaald of deze prestaties daadwerkelijk geleverd worden? Hoe heeft Amber Alert dit de afgelopen jaren gedaan? Bent u hier tevreden over? Zo nee, hoezo niet?
Het huidige contract betreft het door de politie, via de digitale infrastructuur van Netpresenter, doen uitgaan van alerts en opsporingsberichten rond de vermissing van kinderen. Gemiddeld gaat het per jaar om ongeveer 1 tot 3 AMBER Alerts en 8 tot 10 Vermist Kind Alerts. AMBER Alerts zijn landelijke berichten die worden verzonden als het vermoeden bestaat dat het vermiste kind in direct levensgevaar is. Vermist Kind Alerts zijn veelal regionale berichten, die worden verzonden indien er geen sprake is van levensgevaar, maar de politie zich wel zorgen maakt om het welzijn van het kind en snel en gericht handelen noodzakelijk is. Voor zover bekend heeft Netpresenter deze diensten naar tevredenheid verricht.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de heer Rutte op 12-12-2017 (2018D17340) waarbij u aangaf dat deze overeenkomst op een gegeven moment moet worden aanbesteed? Wanneer moet een dergelijke overeenkomst worden aanbesteed en waarom is hier met betrekking tot de functionaliteit van Amber Alert (alertering vermist kind) sprake van?
Ja. Op grond van de aanbestedingswetgeving dient een overeenkomst voor dienstverlening door een overheidsorganisatie Europees te worden aanbesteed indien de geraamde waarde van de opdracht evenveel of meer bedraagt dan het Europese drempelbedrag. De drempelbedragen worden door de Europese Commissie elke twee jaar vastgesteld. Het contract met Netpresenter overschrijdt het drempelbedrag. In oktober 2017 heeft de politie daarom aan Netpresenter het voornemen gemeld tot het starten van een openbare Europese aanbesteding van het contract voor de technische ondersteuning van vermist-kind-alerteringen. Ook uw Kamer is destijds over dit voornemen tot aanbesteding geïnformeerd1.
Kunt u toelichten of en hoe sinds deze beantwoording gepoogd is deze functionaliteit aan te besteden? Aan welke gunningscritria moest de alertering vermist kind voldoen? Is er sprake geweest van een verlopen aanbesteding? Kunt u sinds 12-12-2017 een tijdlijn schetsen over deze pogingen tot aanbesteding?
De in 2017 voorgenomen aanbesteding is niet gestart. In reactie op het in 2017 aangekondigde voornemen tot aanbesteden zoals toegelicht onder vraag 3, heeft Netpresenter er namelijk voor gekozen zich tegen deze aanbesteding te verzetten middels o.a. een bodemprocedure en daaropvolgend hoger beroep. In afwachting van deze juridische procedures is de voorgenomen aanbesteding aangehouden en is, ten behoeve van de continuïteit van de vermist-kind-alertering, het contract met Netpresenter verlengd conform de in dat contract vastgelegde bepalingen2. Deze vertraging in de voorgenomen aanbesteding is eveneens aan uw Kamer gemeld, meest recent in juni 20193.
Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20204 resteerden geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering. Op dat moment was, anders dan in 2017, het in 2020 vernieuwde Burgernet een kansrijke optie om de functionaliteit vermist-kind-alertering in onder te brengen. Burgernet 2.0 beschikt onder meer over de mogelijkheid om berichten landelijk te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik door het gebruik van de app en de sociale media aanzienlijk vergroot. De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch onderzocht en op basis van de totale analyse is besloten de functionaliteit vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet 2.0.
De in 2017 voorgenomen aanbesteding heeft dus door de vertraging voortvloeiend uit de juridische procedures en de daarna gewijzigde mogelijkheden bij Burgernet uiteindelijk niet plaatsgevonden.
Is op dit moment de alertering vermist kind aanbesteed aan Burgernet 2.0? Zo nee, op welke manier bent u dan gekomen tot het besluit c.q. de overeenkomst om de functie alertering vermist kind bij Burgernet onder te brengen?
De politie heeft aan de leverancier van het Burgernetsysteem opdracht verstrekt voor de integratie van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet.
Voor een uitgebreidere toelichting hoe dit besluit tot stand is gekomen, verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), die in samenhang met onderhavige vragen zijn beantwoord.
Integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen het bestaande alerteringssysteem Burgernet past binnen het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). De vermist-kind-functionaliteit komt met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alertering, alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Ligt er een verbintenis ten grondslag aan het onderbrengen van alertering vermist kind bij Burgernet? Zo ja, kunt u deze met ons delen? Zo nee, op basis waarvan wordt vastgesteld aan welke eisen en met welke middelen Burgernet deze functie moet vervullen?
De politie heeft, zoals gemeld bij vraag 5, aan de leverancier van het Burgernetsysteem opdracht verstrekt voor aanvullingen ten behoeve van de integratie van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet.
Uitgangspunt bij de integratie is dat de huidige kwaliteit, continuïteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven, zoals ik ook in het verleden steeds aan uw Kamer heb toegezegd5. Voor de uitbreiding van Burgernet met deze functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. Bijkomend voordeel is dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald, waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Kunt u toelichten welke voordelen er zijn, functioneel dan wel financieel, voor het besluit om Burgernet deze functie te laten vervullen ten opzichte van de huidige situatie?
De huidige situatie is een contract waarvan de politie in 2017 heeft geconstateerd dat het niet langer rechtmatig is. Het besluit dit contract per eerstvolgende vervaldatum niet te verlengen maakt een einde aan deze onrechtmatigheid.
De voordelen van deze optie zijn hiervoor uitgebreid toegelicht, o.a. in het antwoord op vraag 3 van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), dus onder verwijzing daarnaar som ik ze hier beknopt op. Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20206 in de door Netpresenter aangespannen juridische procedure was, anders dan in 2017, integratie van de vermist-kind-alertering in Burgernet een kansrijke optie. Burgernet 2.0 beschikt over de mogelijkheid om landelijke berichten te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik aanzienlijk vergroot door het gebruik van de app en de sociale media. Ook komt met deze integratie het eigendomsrecht van de vermist-kind-functionaliteit in eigendom van de politie. De politie maakt zich daarmee in dit belangrijke proces los van commerciële partijen, zodat zij meer controle heeft over de alertering, integrale alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Voor wat betreft de financiële voordelen benadruk ik nogmaals dat kostenbesparing niet de aanleiding is voor de keuze om de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij Burgernet, maar dat deze optie wel als bijkomend voordeel heeft dat door de samenvoeging een efficiencywinst op het beheer kan worden behaald. De structurele kosten zullen daarmee aanzienlijk lager uitvallen. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Hoe verhoudt het onderbrengen van de functionaliteit alerting vermist kind zich tot de wet markt en overheid?
De Wet markt en overheid (waarmee de Mededingingswet is gewijzigd) beoogt te voorkomen dat concurrentievervalsing optreedt indien overheidsorganisaties economische activiteiten ontplooien. Met economische activiteiten wordt bedoeld activiteiten waarbij de overheid acteert als marktpartij, zoals bijvoorbeeld overheidsorganisaties die vastgoed verhuren of verkopen, stadswachten die bedrijventerreinen beveiligen, plantsoenendiensten die ook particuliere tuinen onderhouden, etc. Er is geen sprake van zo’n economische activiteit indien een overheidsorganisatie diensten van de markt betrekt of deze voor zichzelf verricht.
De werkzaamheden die de politie in het kader van de vermist-kind-alertering na de integratie bij Burgernet zelf zal uitvoeren vallen onder deze laatste omschrijving, namelijk diensten verricht voor de eigen organisatie, en gelden dus niet als economische activiteit waarop de Wet markt en overheid ziet.
Ik licht graag nader toe welke werkzaamheden de politie zelf uit zal voeren. Het onderbrengen van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet betekent dat de taken zoals die vallen onder het huidige contract met Netpresenter voor vermist-kind-alertering (nu onder de naam AMBER Alert), na de integratie met Burgernet anders worden belegd. De technische aanpassing van het systeem Burgernet en een deel van het technisch beheer komen te vallen onder de bestaande beheerovereenkomst met de leverancier van het Burgernet systeem. Het opdrachtgeverschap en alle organisatorische taken en het algemene beheer van Burgernet en de alerteringen komen te liggen bij de politie.
In hoeverre is het gebruikelijk om een functionaliteit die naar behoren wordt uitgevoerd door een marktpartij over te nemen als overheid? Wanneer kan daartoe worden besloten? Waarom wordt daar in dit geval toe besloten? Kunt u daarbij ook ingaan op uw uitspraken in 2017 dat dit voor het overgrote deel gewoon een commerciële, contractuele dienst is?
Ik kan alleen ingaan op deze specifieke situatie, het is mij niet bekend of een dergelijke situatie in het algemeen gebruikelijk is. De functionaliteit vermist-kind-alertering is in de afgelopen periode uitgevoerd door een marktpartij op basis van een commerciële overeenkomst. Nadat verdere verlenging van dit contract onrechtmatig bleek, heeft de politie een voorgenomen aanbesteding gecommuniceerd, conform vigerende aanbestedingswetgeving.
Door de vertraging die is opgelopen in afwachting van de juridische procedures gestart door Netpresenter is er, toen deze procedures uiteindelijk waren afgerond, een nieuwe situatie ontstaan die heeft geleid tot een nieuwe optie, te weten om deze functionaliteit te integreren in Burgernet. De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch onderzocht en op basis van die analyse besloten om deze functionaliteit te integreren in het bestaande, reeds in eigendom van de politie zijnde Burgernet.
Met de oplevering van Burgernet 2.0 zijn de mogelijkheden van Burgernet namelijk uitgebreid. De politie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een nationaal werkende organisatie die in staat is om bijvoorbeeld landelijke applicaties/functionaliteiten te ontwikkelen en te beheren. De politie maakt daarnaast meer gebruik van moderne technieken en sociale media en heeft een eigen bereik. Integratie van de vermist-kind-functionaliteit in Burgernet past bij het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). Tot slot komt de functionaliteit met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich daarmee in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alerteringen en alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving. Eén en ander laat onverlet dat geen sprake is van volledige inbesteding in die zin dat de politie de markt nog steeds nodig heeft voor het integreren van de functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet. Deze integratiewerkzaamheden worden opgedragen aan de leverancier van het huidige Burgernet zoals toegelicht bij vraag 5.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn en gelijktijdig met de vragen van PvdA, SP & D66 beantwoorden?
Ja.