Het bericht het bericht dat scholen leerlingen met een zorgvraag weigeren |
|
Eric Smaling |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Scholen weigeren leerlingen met autisme» en «Een «rugzakje» kan een vonnis zijn: afgewezen»?1
Ja
Herkent u de signalen die in het artikel naar voren komen, dat sommige opleidingen – met het oog op de verevende financiering vanaf augustus 2014 – het aantal zorgleerlingen dat men per schooljaar wil aannemen bewust probeert te beperken? Zo ja, hoe gaat u hiermee om?
Ik herken deze signalen niet. Er zijn bij mijn ministerie en de Inspectie voor het onderwijs ook geen meldingen ontvangen van jongeren met een vorm van autisme die geweigerd zouden zijn door mbo-instellingen. De inspectie heeft op 8 augustus jl. navraag gedaan bij Start Foundation. Daaruit bleek dat Start Foundation inmiddels rond de 100 meldingen heeft ontvangen. Deze meldingen zijn door Start Foundation niet op juistheid en achtergrond onderzocht. Ik neem de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Start Foundation vanzelfsprekend wel serieus. De inspectie heeft een vervolgafspraak met Start Foundation gemaakt in september om meer zicht te krijgen op deze problematiek. Na september zal de inspectie, mede op basis van de gegevens van het Meldpunt, beoordelen of nader onderzoek noodzakelijk is.
Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Ypma en Mohandis (PvdA) (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 2989).
Kunt u zich voorstellen dat scholen waar meer zorgleerlingen worden aangenomen, voor hetzelfde bedrag niet even goede ondersteuning kunnen bieden als scholen waar zich minder zorgleerlingen aanmelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de invoering van passend onderwijs per 1 augustus 2014 wordt de landelijke indicatiestelling voor leerlinggebonden financiering (lgf) afgeschaft. Hiermee is de tijd voorbij dat er voor iedere student met een indicatie een vastgesteld bedrag beschikbaar wordt gesteld. Niet alle studenten met een extra ondersteuningsbehoefte hebben immers dezelfde extra ondersteuning/begeleiding nodig. Sommige studenten kunnen met minder toe dan het nu als rugzakje vastgestelde bedrag terwijl de problematiek van anderen een grotere inzet vergt. De lgf-middelen voor studenten in het mbo worden per die datum verdeeld over de mbo-instellingen en toegevoegd aan het gehandicaptenbudget als onderdeel van de lumpsum. In de nieuwe situatie krijgen de mbo-instellingen zelf de verantwoordelijkheid om de extra ondersteuning en begeleiding voor jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte te organiseren en vorm te geven. Zij beschikken nu al over zorgmiddelen, zoals de middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten (VOA) en de middelen voor schoolmaatschappelijk werk. Door de ondersteuningsactiviteiten binnen de instellingen op elkaar af te stemmen kunnen de middelen efficiënter en flexibeler worden ingezet. Daardoor blijft het voor de instellingen mogelijk de gewenste extra ondersteuning en begeleiding te geven aan studenten die dat nodig hebben.
Deelt u de mening dat er door de nieuwe manier van financieren, in combinatie met het afrekenen op resultaten, sprake is van een perverse prikkel die scholen ontmoedigt om zorgleerlingen te accepteren?
Ik deel die mening niet. Daarbij verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe denkt u over het advies van o.a. een onderwijsjurist aan ouders2, om bij aanmelding van hun kind te zwijgen over een zorgbehoefte?
Dat vind ik geen juist advies.
Op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) zijn de instellingen verplicht doeltreffende aanpassingen te treffen, tenzij dit een onevenredige belasting vormt voor de instelling. Het is daarom van belang dat de student of de ouders/verzorgers/voogden al bij de aanmelding inzicht geven in de extra ondersteuningsbehoefte van hun kind, zodat de onderwijsinstelling daar rekening mee kan houden en kan beoordelen of ze de noodzakelijke aanpassingen naar redelijkheid kan treffen.
Deze informatie heeft de instelling dus nodig om de jongere in de juiste opleiding te kunnen plaatsen en met de adequate extra begeleiding en ondersteuning naar een diploma te leiden. Dit is in het belang van de jongere, de ouders en de instelling.
Onderkent u dat er regionale verschillen zijn waardoor in sommige regio’s een grotere zorgbehoefte bestaat dan in andere regio’s?3 Zo ja, hoe past geplande verevening hierbij?
Nee, mij zijn geen significante verschillen bekend. De evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs (ECPO) heeft onderzoek gedaan naar mogelijke negatieve gevolgen van de verevening. De conclusie van de ECPO is dat aangenomen mag worden dat de behoefte aan speciaal onderwijs evenredig gespreid is over het land. De ECPO concludeert dat noch uit literatuuronderzoek, noch uit gesprekken die met deskundigen zijn gevoerd en ook niet uit de ervaringen die in het buitenland met verevening zijn opgedaan, is gebleken dat uitzonderingen op verevening wenselijk zijn. Het is vanzelfsprekend dat deze conclusie ook geldt voor het middelbaar beroepsonderwijs i.c. de mbo-instellingen.
Het onderzoek naar percentages leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS) in de regio Eindhoven, vergeleken met andere regio’s in Nederland is tevens voorgelegd aan de ECPO. In haar brief van 28 juni 2011 over autisme en verevening (zie www.ecpo.nl) kwam de ECPO tot de conclusie dat dit onderzoek onvoldoende aanleiding geeft voor Eindhoven een uitzondering te maken op de verevening. De onderzoekers stellen dat de onderzochte regio’s over het geheel genomen een vergelijkbaar percentage hebben van kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. Dit betekent overigens niet dat alle stoornissen evenredig gespreid voorkomen. Volgens de ECPO zou het zo kunnen zijn dat er in Eindhoven meer kinderen met ASS voorkomen, maar minder kinderen met een verstandelijke beperking. Dit noemt zij vooral een bevestiging van de keuze voor verevening van de middelen. De regering ziet in dit onderzoek dan ook geen aanleiding de verevening opnieuw te overwegen.
Gaat u de verevening van de zorggelden per direct opschorten, zodat er niet nog meer leerlingen geweigerd gaan worden op basis van hun zorgvraag? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mbo instellingen mogen studenten niet weigeren vanwege de extra onderwijsondersteuning die nodig is. Zij moeten op grond van de Wgbh/cz per student kijken of ze kunnen voldoen aan de ondersteuningsvraag.
Overigens kunnen studenten die geweigerd worden op basis van hun handicap een klacht indienen bij de instelling zelf en/of zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens. Het College voor de Rechten van de Mens kan beoordelen of er sprake is van verboden onderscheid op grond van handicap, bijvoorbeeld een weigering om redelijke aanpassingen te treffen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 6 en mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Ypma en Mohandis (PvdA) (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 2989).
Het bericht dat het tekort aan mbo-stageplekken overdreven zou zijn |
|
Eric Smaling |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Tekort mbo-stages overdreven», waarin wordt gesteld dat er in tegenstelling tot berichten van mbo-opleidingen en het bedrijfsleven er helemaal geen sprake zou zijn van een tekort aan stageplekken voor technische studenten?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de gedane uitspraak dat er door de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) ten onrechte wordt gesteld dat er een tekort aan stageplekken is om zo (toch) in aanmerking te komen voor subsidies?
Door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs (SBB) en de kenniscentra wordt hard gewerkt aan het stage- en leerbanenoffensief. Mirjam Sterk, ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid, en de SBB trekken sinds kort samen op om het offensief nog meer aandacht te geven. Ik heb er vertrouwen in dat hiermee een groot deel van de knelpunten daadkrachtig kan worden aangepakt. Een volledig beeld over een eventueel stage-tekort in dit schooljaar kunnen we pas in het najaar verwachten aangezien studenten zich tot 1 oktober voor een studie kunnen inschrijven.
Ik heb geen enkele reden te vermoeden dat het signaal van de SBB gerelateerd is aan het verzoek om een (tijdelijke) subsidie in het leven te roepen voor BOL-stages.
Klopt het dat de hoogte van de toegekende subsidie aan de SBB (mede) afhankelijk is van de omvang van het tekort aan stageplaatsen? Zo ja, in hoeverre is SBB afhankelijk van deze subsidies en daarmee van de hoogte van cijfers over beschikbare stageplekken?
De SBB krijgt geen structurele subsidie van het ministerie van OCW. Ook is er geen tijdelijke subsidie voor de SBB waarin het tekort aan stageplaatsen een rol speelt in de omvang van de subsidie. De bewering dat de hoogte van de toegekende subsidie (mede) afhankelijk is van de omvang van het tekort aan stageplaatsen is dan ook niet juist.
In hoeverre houdt het verhaal in Trouw verband met de overgang van de regeling afdrachtvermindering naar een nieuwe subsidieregeling met betrekking tot leerwerkplekken?
Ik heb ervoor gekozen om de nieuwe subsidieregeling praktijkleren voornamelijk te richten op de ondersteuning van leerwerkplaatsen. Het kabinet heeft in zijn brief over deze nieuwe voorgenomen regeling aangegeven welke overwegingen er bij de keuze om onder meer BOL-stages niet in aanmerking te laten komen voor deze subsidie een rol hebben gespeeld (Kamerstukken II, 2012/13, 33 650, nr. 2).
Het kabinet heeft voor de zogenoemde sectorplannen voor de periode 2014–2015 600 miljoen euro vrijgemaakt. Sectoren kunnen daarmee aan de slag met de knelpunten op de arbeidsmarkt (Staatscourant nr 22962 14 augustus 2013). Daarbij kan maatwerk worden geleverd: door mensen te begeleiden naar een nieuwe baan, vakkrachten te behouden en de instroom van jongeren te vergroten. Afhankelijk van de arbeidsmarktknelpunten per sector kunnen sociale partners in het kader van deze regeling afspraken maken over het vergroten van het aantal stageplaatsen en leerwerkplaatsen.
Heeft u reden om aan te nemen dat de SBB opzettelijk verkeerde cijfers hanteert?
Ik heb geen reden te twijfelen aan de integriteit van de SBB.
Deelt u de mening dat het voor de beleidsvoering van belang is dat er duidelijkheid en eenduidigheid bestaat in de gehanteerde cijfers over stageplekken? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat die eenduidigheid er komt?
Ik deel de mening dat het van belang is dat er eenduidigheid bestaat over mogelijke tekorten aan stages.
Een van de wettelijke taken van kenniscentra is het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen.
In het verlengde van deze wettelijke taak brengt de SBB elk kwartaal een stage-barometer uit. In de barometer wordt onder meer een kwalitatief beeld van branches geschetst (per kenniscentrum) en specifieke opleidingen met een geringe kans op stage. Het gaat hierbij om de kans voor studenten om een stage of leerwerkplaats te kunnen vinden.
Ik heb de SBB gevraagd in de eerstvolgende barometer van oktober a.s. naast een beschouwing over de kans op stage in de toekomst, ook terug te blikken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag hoeveel meldingen bij het Meldpunt Stagetekort van de SBB zijn binnen gekomen en in hoeverre uiteindelijk met behulp van de inspanningen van het stage- en leerbanenoffensief toch een stage is gevonden.
Op welke termijn kan de Kamer een helder overzicht van huidige en (eventuele) toekomstige tekorten aan stageplekken tegemoet zien?
zie mijn antwoord op vraag 6.
Het bericht dat ontslag van leerkrachten dreigt op honderden basisscholen |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Ontslag dreigt voor leraren honderden basisscholen», dat stelt dat 80% van de basisscholen moet overgaan tot het ontslaan van leraren om financieel het hoofd boven water te houden?1
Het aantal leerlingen in het basisonderwijs daalt tot aan 2020 met ongeveer 140.000 leerlingen. Gemiddeld is er sprake van een daling van 9% over de komende jaren. Er zijn groeiregio’s, maar plaatselijk kan de daling zelfs oplopen tot meer dan 30%. Daarmee is het onvermijdelijk dat er minder leerkrachten nodig zijn. Het is van belang dat schoolbesturen anticiperen op dalende inkomsten als gevolg van dalende leerlingaantallen. Soms is ontslag dan onvermijdelijk. Ik constateer dat er op dit moment nog steeds meer personeel in dienst is dan bekostigd wordt op grond van de leerlingaantallen in de sector. De Algemene Rekenkamer komt tot dezelfde conclusie in het rapport «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» van 2 juli 2013.
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen van de ontslagen, zoals nog grotere klassen?
Ik herken mij niet in het beeld van steeds groter wordende klassen. Zoals ik in mijn brief over groepsgrootte in het basisonderwijs heb aangegeven (TK 2012–2013, 31 293, nr. 150), heb ik geen aanwijzingen dat de gemiddelde groepsgrootte sterk is gestegen. Integendeel, de gemiddelde groepsgrootte is in de periode van 2006 tot 2012 gestegen van 22,4 naar 22,8 leerlingen. Dit ligt op het niveau dat door de AOb als «ideale groepsgrootte» wordt omschreven. De bekostiging is gebaseerd op een norm van 20 leerlingen per klas in de onderbouw en 28 in de bovenbouw. Scholen maken zelf keuzes over de grootte van de groepen. De keuzes leiden tot verschillen in groepsgrootte binnen en tussen scholen. In dezelfde brief heb ik aangegeven dat minder dan 1% van de scholen een gemiddelde groepsgrootte heeft boven de 28. Daarnaast is slechts 5,5% van alle 67.000 groepen in het basisonderwijs groter dan 30 leerlingen en 70% van alle groepen is kleiner dan 26. Dit betekent dat binnen scholen een balans wordt gezocht tussen wat grotere en wat kleinere groepen. Groepen van 33 kinderen komen voor, maar niet op grote schaal.
Onderwijskwaliteit staat of valt met de leerkracht. Dat heeft een groter effect dan verkleining van de klassen, dat ook een zeer kostbare maatregel is. Daarom heeft het kabinet veel aandacht voor de kwaliteit van leraren en schoolleiders. In het Regeerakkoord is voor dit doel € 344 miljoen gereserveerd. Ook hevelt dit kabinet per 2015 € 256 miljoen, die door gemeenten niet wordt besteed aan huisvesting, over van het gemeentefonds naar de lumpsum van het funderend onderwijs. Dit geeft schoolbesturen meer financiële armslag. Daarnaast bied ik op dit moment ondersteuning aan de professionalisering van leraren via het programma School aan Zet. Met het oog op de invoering van passend onderwijs, staat omgaan met verschillen hierin centraal.
Zoals in mijn brief van 3 juli (Kamerstukken 2012/2013, 31 497, nr. 107) staat, ben ik me ervan bewust dat passend onderwijs nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Het is aan de scholen en samenwerkingsverbanden om voor alle leerlingen een passende plek te vinden. Zij ontvangen de middelen die gemoeid zijn met extra onderwijsondersteuning. Passend onderwijs is daarmee een kans voor schoolbesturen in samenwerkingsverbanden om extra ondersteuning aan leerlingen, en de bekostiging daarvan, effectiever en efficiënter vorm te geven. Als zij meer leerlingen in het regulier onderwijs ondersteuning willen bieden, kunnen de schoolbesturen gezamenlijk besluiten om daar meer middelen voor beschikbaar te stellen. Daarnaast blijft er gewoon speciaal onderwijs bestaan voor die leerlingen die dat nodig hebben. Het financiële kader voor de invoering van passend onderwijs is stabiel, nadat eerdere voornemens om te bezuinigen ongedaan zijn gemaakt. Wel zijn er regio’s die erop vooruit gaan en regio’s die erop achteruit gaan als gevolg van de verevening. Om samenwerkingsverbanden die erop achteruit gaan voldoende tijd en ruimte te geven om de inrichting van het onderwijs geleidelijk aan te passen, is er een overgangsregeling van kracht.
Welke gevolgen gaan deze steeds groter wordende klassen hebben voor de aandacht voor de individuele leerling, zeker na invoering van het zogenoemd passend onderwijs?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen gaan de ontslagen van remedial teachers, gymleraren en muziekdocenten hebben voor de kwaliteit van het onderwijs?
Op voorhand kan niet worden bepaald wat het effect van minder «remedial teachers», gymleraren en muziekdocenten is op de kwaliteit van het onderwijs. Gespecialiseerde leerkrachten kunnen zeker een toevoeging aan het schoolteam zijn, maar niet iedere school maakt er gebruik van en er zijn geen aanwijzingen dat deze scholen minder presteren dan de andere scholen. Schoolbesturen en scholen maken zelf de keuze om wel of niet gespecialiseerde leerkrachten in te zetten. De inspectie ziet toe op de kwaliteit van onderwijs.
Deelt u de mening dat deze ontslagen in strijd zijn met de belofte van de regering om bezuinigingen niet ten koste te laten gaan van het directe onderwijsproces en de onderwijskwaliteit?
Zoals de PO-Raad in het artikel al stelt, wordt er niet bezuinigd op het primair onderwijs. De afgelopen jaren is het bedrag per leerling gestegen, juist doordat er zoveel belang wordt gehecht aan goed basisonderwijs. Door leerlingdaling zijn er minder leerkrachten nodig. Een afname van werkgelegenheid is dan onvermijdelijk. Soms leidt dat helaas tot ontslag. Door middel van het Nationaal Onderwijsakkoord geef ik een impuls aan de werkgelegenheid in het primair en voortgezet onderwijs, waardoor in 2014 3000 jonge leraren extra een baan kunnen krijgen of behouden.
Deelt u de mening dat er vooral investeringen in het onderwijs nodig zijn, en dat er geen sprake van kan zijn dat er bezuinigd wordt op het personeel dat direct van invloed is op de kwaliteit van het onderwijs?
Ook in tijden van crisis investeert het kabinet in het primair onderwijs. Naast de in het antwoord op vraag 3 genoemde investering van € 344 miljoen in de professionalisering van leraren en schoolleiders, is in het regeerakkoord per 2015 € 256 miljoen, die door gemeenten niet wordt besteed aan onderwijshuisvesting, gereserveerd om toe te voegen aan de bekostiging van het funderend onderwijs.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat bezuinigingen, waaronder gemeentelijke bezuinigingen, niet ten koste gaan van onderwijsvoorzieningen?
Dit kabinet heeft het onderwijs hoog in het vaandel staan. Er moet veel bezuinigd worden. Het onderwijs wordt daarbij zo veel mogelijk ontzien. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt in het primair onderwijs zelfs geïnvesteerd. Op gemeentelijk niveau vinden er discussies plaats over bezuinigingen. Deze vinden op democratische wijze plaats, waarbij elke gemeente zijn eigen afweging maakt. Gemeenten zijn daarin autonoom.
Op welke wijze gaat u de onderhandelingen over het vastgelopen onderwijsakkoord weer opstarten?
Op maandag 2 september jl. is er door Minister Bussemaker en mijzelf een principeakkoord bereikt met de Stichting van het Onderwijs over een Nationaal Onderwijsakkoord.
Thuisonderwijs via geheime constructies |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Thuisonderwijs via geheime constructies»?1
Het bericht in de NRC roept het beeld op van thuisonderwijs via geheime constructies. Mijn oordeel is dat dit beeld niet klopt.
Is het waar dat enkele tientallen kinderen thuisonderwijs volgen met medeweten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Inspectie van het Onderwijs, terwijl dit in strijd is met de Leerplichtwet?
Er zijn kinderen die ingeschreven staan op een school, maar het onderwijs thuis volgen met medeweten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs.
Dit is noch in strijd met de Leerplichtwet, noch met de sectorwetten (zie ook mijn antwoord op vraag2.
Is het waar dat dit wordt betaald door scholen waar de kinderen niet naartoe gaan?
De kinderen staan ingeschreven op een school. Een school is verantwoordelijk voor het onderwijs voor alle bij de school ingeschreven leerlingen, dus ook voor leerlingen die door (psychische) ziekte tijdelijk de school niet kunnen bezoeken. Die verantwoordelijkheid kan met zich meebrengen dat een school voor een individuele (psychisch) zieke leerling speciaal lesmateriaal inkoopt of zelf ontwikkelt.
Hebben de ouders in kwestie hierover een contract moeten ondertekenen en is mondeling verzocht om een geheimhoudingsplicht?
Met betrekking tot tijdelijk onderwijs thuis in verband met (psychische) ziekte, maken school en ouders met elkaar afspraken. De afspraken over onder andere de verantwoordelijkheden, de eventuele kosten voor speciaal te ontwikkelen of aan te schaffen lesmateriaal en de duur van het traject, leggen zij schriftelijk vast in een handelingsplan soms ook contract genaamd. De vastgelegde afspraken worden door beide partijen ondertekend. De inspecteur van het onderwijs, die het proces volgt en begeleidt, ondertekent de afspraken voor gezien omdat scholen de zekerheid willen hebben dat gemaakte afspraken binnen de wettelijke kaders passen.
Gemaakte afspraken zijn maatwerk en geen blauwdruk voor andere leerlingen. Om die reden worden ouders gevraagd zorgvuldig om te gaan met de specifiek voor hun kind gemaakte afspraken en deze niet te verspreiden.
Zijn de zogenaamde «Miep Ziek Contracten» in strijd met de wet? Hoeveel van deze contracten zijn in omloop?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn de bedoelde handelingsplannen/contracten niet in strijd met de wet. Zo regelen de sectorwetten dat het onderwijs zodanig wordt ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven of zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten (WPO: artikel 6.6, WVO: artikel 8b en WEC: artikel 11.6). Daarnaast biedt de leerplichtwet de mogelijkheid om op grond van ziekte (artikel 11.d) of op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11.g) tijdelijke vrijstelling te krijgen van geregeld schoolbezoek.
Door de Inspectie van het Onderwijs zijn 49 afspraken tussen school en ouders getekend voor gezien.
Worden de contracten opgesteld door de «inspecteur bijzondere opdrachten» en door u goedgekeurd? Staat in de contracten dat ouders de thuisstudie voor hun kind kunnen declareren bij de school?
Een handelingsplan/contract wordt opgesteld door de betrokken school en de ouders. De inspecteur bijzondere opdrachten kan hierbij ondersteuning geven en een voorbeeld handelingsplan/contract bieden.
In de afspraken staat niet dat ouders de «thuisstudie» bij de school kunnen declareren. De school draagt de kosten voor aangepast lesmateriaal en extra begeleiding, zolang dit past binnen de rijksbekostiging voor de leerling.
Wie komt voor een speciaal contract in aanmerking? Wat zijn de criteria?
Zoals in de voorgaande antwoorden aangegeven, gaat het om maatwerk voor een individuele leerling in een heel specifieke situatie. De leerling is aantoonbaar door (psychische) ziekte niet in staat een school te bezoeken. Alle opties ten aanzien van schoolbezoek zijn onderzocht door in eerste instantie de leerplichtambtenaar en vervolgens de onderwijsconsulent. Als de onderwijsconsulent tot de conclusie komt dat schoolbezoek voor een leerling op dat moment niet mogelijk, en ook niet in zijn/of haar belang is kan hij de casus voorleggen aan de inspecteur bijzondere opdrachten. Als deze na eigen onderzoek de bevindingen van de onderwijsconsulent onderschrijft, verleent de inspecteur medewerking aan school en ouders bij het maken van afspraken over tijdelijk onderwijs thuis.
Is het waar dat de inspecteur bijzondere opdrachten «honderden mails in de mailbak» heeft staan van ouders met een verzoek tot thuisonderwijs en dat hij er «af en toe eentje uitplukte»? Hoe oordeelt u over deze willekeur?
Nee, dat is niet waar. Van willekeur is geen sprake. Leerplichtambtenaren en vervolgens onderwijsconsulenten zoeken oplossingen voor leerlingen die niet naar school gaan. De onderwijsconsulenten zijn hierin zeer succesvol. Jaarlijks zoeken en vinden zij oplossingen voor zo’n 1.200 leerlingen. Als de onderwijsconsulent voor een casus geen oplossing vindt, kan deze worden voorgelegd aan de inspecteur bijzondere opdrachten (zie mijn antwoord op vraag3.
Hoe oordeelt u over de leerplichtwet in relatie tot de circa 5.000 thuiszitters? Deelt u de mening dat een debat hierover op zijn plaats is, waarbij ook het rapport «Van leerplicht naar leerrecht» van de Kinderombudsman betrokken kan worden?
De Leerplichtwet is een belangrijk instrument om te voorkomen dat leerlingen niet naar school gaan en thuis komen te zitten.
Er staat een algemeen overleg in de Tweede Kamer gepland op 3 juli a.s. waar de thuiszittersproblematiek aan de orde komt, inclusief het rapport van de Kinderombudsman.