Betalingen aan de Rutgers Stichting |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid tussen 2016 en 2022 betaald aan de Rutgers Stichting?
Het is niet mogelijk gebleken om over deze periode een exact overzicht van alle individuele betalingen uit de systemen te halen. Tussen 2016 en 2022 is er in ieder geval € 305.110,- aan de Rutgers Stichting overgemaakt.
Waarom (voor welke diensten of producten) heeft het ministerie dit bedrag aan de Rutgers Stichting betaald?
De Rutgers Stichting heeft bijdrages ontvangen voor onder meer het doen van onderzoek onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar data omtrent de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 1. Daarnaast zijn aan de Rutgers Stichting betalingen gedaan voor het ontwikkelen van gedragsinterventies en richtlijnen gericht op het voorkomen van (online) seksueel grensoverschrijdend gedrag en het verminderen van recidive. Een concreet voorbeeld van een dergelijke gedragsinterventie is So-cool, dat gericht is op jongeren van 12 tot 23 jaar met een IQ tussen 50 en 85 die delicten hebben gepleegd en tekorten hebben in sociale probleemoplossingsvaardigheden. So-Cool richt zich ook op een intermediaire doelgroep, namelijk de ouders of opvoeders en een vertrouwenspersoon uit het netwerk van de jongere2.
Drugs per post |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Michon-Derkzen over het bericht «Drugs per post neemt vlucht: Overal ter wereld meer dancefeesten»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de, in de antwoorden op deze vragen genoemde, verkenning op welke wijze een gezamenlijk postteam tussen politie en douane ingevuld kan worden?
Ik ben verheugd te kunnen melden dat naar voorbeeld van de Hit and Run Cargo teams op de logistieke knooppunten de aanpak versterkt wordt door het inrichten van een gecombineerd opsporingsteam bestaande uit medewerkers van de politie, douane en Openbaar Ministerie. Doel van het team is het intensiveren van de onderlinge samenwerking, het versterken van de gezamenlijke informatiepositie en uiteindelijk duurzaam verstoren van de verspreiding van verdovende middelen. Hiermee volgt het team de uitgangspunten van de Hit and Run Cargo (HARC).
Het team krijgt de naam Hit And Run Post (HARP) en zal zich richten op de strafrechtelijke onderzoeken met een korte doorlooptijd van zo’n 6 tot 8 weken.
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op de deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectieve publiek-private en internationale samenwerking te komen.
Door de Douane wordt de ingezette geïntensiveerde controle op de post- en pakketstroom voortgezet. In overleg met Politie en OM wordt daarbij bezien of geconstateerde vaststellingen kunnen leiden tot een opsporingsonderzoek in bestaande opsporingsteams.
In de antwoorden noemde u dat er samenwerkingsverbanden bestaan tussen de politie en post- en pakketdiensten. Geldt dat voor elk bedrijf uit de top vijf post- en koeriersdiensten?2 Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking per bedrijf?
De politie werkt samen met post- en pakketdiensten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de e-learning (zie het antwoord op vraag 6) of bij de ontwikkeling van het barrièremiddel (zie antwoord op vraag 7). Het HARP streeft naar een effectieve publiek-private samenwerking. Een exact overzicht van bestaande (lokale) initiatieven ontbreekt. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De Douane heeft met PostNL het initiatief genomen om te onderzoeken of er op innovatieve wijze in de poststroom selecties kunnen worden uitgevoerd door middel van een vorm van autodetectie. Hierbij worden scanbeelden geautomatiseerd beoordeeld op de aanwezigheid van tabletten/pillen. Indien deze methodiek succesvol blijkt zal dit breder ingezet worden bij andere post- en pakketdiensten.
Er is tevens sprake van een goede publiek-private samenwerking in de vorm van regulier overleg tussen PostNL en de Douane op Schiphol en Amsterdam. Met de koeriersdiensten is er overleg met de douanekantoren waar deze diensten gevestigd zijn. Hierbij komt de publiek-private samenwerking ook ter sprake.
Is u bekend wat er per jaar door deze (top vijf) bedrijven aan harddrugs wordt onderschept en ingenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat per bedrijf beantwoorden?
Nee, dat is niet bekend omdat er geen registratie plaatsvindt per koeriersbedrijf.
Zijn er naar uw weten inmiddels meer projecten gestart rondom weerbare Post- en Koeriersdiensten? Zo ja, welke? Om wat voor projecten gaat het dan?
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectievere publiek-private te komen. In de uitwerking van de motie Michon-Derkzen c.s.3 wordt hier nader op in gegaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde e-learning over weerbaarheid van post- en koeriersdiensten tegen ondermijnende criminaliteit?
De e-learning is momenteel in ontwikkeling. Er is een bijeenkomst geweest met transportondernemers en securitymanagers van grotere Post- en Pakketdiensten (3 van de top 5), er is een bijeenkomst geweest waarbij een aantal ervaringsdeskundigen (ex-criminelen) kwetsbaarheden van bedrijven in de transport en logistieke sector hebben blootgelegd en er heeft een ophaalsessie plaatsgevonden waarbij experts vanuit verschillende overheidsdiensten waren aangesloten. Het ging om experts van de regionale politie, Landelijke Eenheid, Douane, IL&T, Platforms Veilig Ondernemen, Taskforce- RIEC Brabant-Zeeland en de Avans Hogelschool. Met deze input wordt momenteel de e-learning zelf ontwikkeld en zal bestaan uit twee modules; een gericht op «Transport over de Weg» en een op «Pakketdiensten». Het Platform Veilig Ondernemen Zeeland-Brabant is aanjager en initiator, maar het is de bedoeling dat de e-learning landelijk zal worden uitgerold.
Is het barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door post- en koeriersdiensten inmiddels gereed? Kunt u hier nader op ingaan? Hoe ziet dit barrièremodel er in de praktijk precies uit? Is er bij de ontwikkeling van het barrièremodel ook aandacht geweest voor het uitbreiden van (nationale) strafbaarstellingen.
Het barrièremodel Synthetische drugs vervoeren via post- en koeriersdiensten is gereed en komt voor de zomer voor deelnemers beschikbaar via een website en via een te downloaden publicatie. Met dit barrièremodel brengt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) samen met verschillende partners het fenomeen in kaart. Hierbij wordt gekeken welke stappen criminelen moeten zetten. Per stap wordt nagegaan welke dienstverleners en gelegenheden het fenomeen mogelijk maken en welke signalen kunnen duiden op criminele activiteit. Hierdoor maken we gelegenheidsstructuren inzichtelijk. Daarna kunnen barrières opgeworpen worden om deze gelegenheden en daarmee het werk van criminelen te verstoren. Met het barrièremodel is ruimte voor preventieve interventies en voor repressieve maatregelen.
Ziet u meer mogelijkheden om post- en koeriersbedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen? Is er ruimte om deze bedrijven strafbaar te stellen indien zij deze verantwoordelijkheid weigeren te nemen?
De verschillende post- en koeriersbedrijven zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheden en er wordt door hen dan ook veel gedaan om drugspakketten en pakketten met andere illegale inhoud te onderscheppen. Zij zoeken de samenwerking zelf ook op met politie, douane ILT en het OM. Ook voeren zij in samenspraak met het bevoegd gezag zelf controles uit en investeren ze in onderzoek. Ik heb op dit moment daarom geen behoefte aan een wettelijke grondslag voor het strafbaar stellen van bedrijven.
Is bekend welke landen het meest betrokken zijn bij de verzending van drugs per post via Nederland, zowel inkomend als uitgaand? Is er een overzicht van strafbaarstellingen in de meest betrokken landen?
De douane houdt bij welke landen betrokken zijn bij de meeste inbeslagnames.
Dat gaat om aantallen inbeslagnames, ongeacht welke soort en welke hoeveelheid drugs. Dat zijn bij de inkomende stroom: Suriname, Peru, De Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Canada.
De landen betrokken bij de meeste inbeslagnames bij de verzending van drugs per post via Nederland zijn bij de uitgaande stroom: Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië.
Het betreft allerlei soorten drugs, dat verschilt per land. Deze cijfers zijn afkomstig van de Douane en zien daarom alleen op EU-buitengrens overschrijdend.
Een overzicht van strafbaarstellingen in de betrokken landen is mij niet bekend.
Het bericht ‘Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur?1
Ja.
Bent u op de hoogte van softwareprogramma’s en projecten, zoals Scan-V en Crystal-2V, die als doel hebben om cyberaanvallen (op kritieke infrastructuur) te stimuleren? Herkent het u dit verontrustende beeld van Russische cyberoperaties, gericht op onze vitale infrastructuur, zoals spoorwegen, vliegvelden, en elektriciteitsnetwerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beeld?
Nederland wordt doorlopend geconfronteerd met digitale aanvallen. Dergelijke aanvallen neemt het kabinet uiterst serieus. Staten dienen zich te houden aan het normatief kader voor verantwoordelijk statelijk gedrag in de digitale ruimte. Rusland heeft een offensief cyberprogramma tegen Nederland. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 van november 2022 rapporteren AIVD, MIVD en NCTV over Russische dreiging tegen vitale infrastructuur2. Russische cyberactoren ondernemen activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.
Nederlandse organisaties in vitale sectoren kunnen ook indirect door ketenafhankelijkheden geraakt worden als gevolg van aanvallen in relatie tot de Russische dreiging.
De AIVD ziet daarnaast dat cyberactoren gebruik maken van commerciële software die ook wordt gebruikt door beveiligingsonderzoekers en cybercriminelen, en niet specifiek te herleiden is, om te voorkomen dat hun aanvallen worden ontdekt.
Daarmee past de berichtgeving over het vermeende gebruik van software van een commercieel bedrijf voor het offensieve cyberprogramma van Rusland in het dreigingsbeeld. Het Nationaal Cyber Security Centrum blijft waakzaam voor veranderingen in het dreigingsbeeld.
Hoe staat het met de versterkte aanpak vitaal? Acht u de toegezegde stappen en acties afdoende in het kader van de Russische voornemens om cyberaanvallen op onze kritieke infrastructuur uit te voeren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke aanvullende acties acht u noodzakelijk?
Momenteel werkt het kabinet aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur (Aanpak vitaal). Hier wordt uw Kamer voor de zomer nader over geïnformeerd. Binnen de aanpak wordt ingezet op meer rechten en plichten voor alle vitale aanbieders en een verankering hiervan in de wet- en regelgeving. De herziene Network and Information Security (NIS2) richtlijn is hier een belangrijk onderdeel van.
De NIS2-richtlijn versterkt de bescherming van bedrijven en andere organisaties binnen de EU door hen te verplichten een hoog niveau van cyberbeveiliging te hebben. De richtlijn is van toepassing op organisaties in sectoren die van maatschappelijk belang zijn, zoals drinkwater en energie. Uit de richtlijn volgt een zorgplicht die deze organisaties verplicht zelf een risicobeoordeling uit te voeren, op basis waarvan zij passende maatregelen nemen om hun diensten zoveel mogelijk te waarborgen en de gebruikte informatie te beschermen. Ook schrijft de richtlijn voor dat die entiteiten incidenten binnen 24 uur melden bij de toezichthouder. In het geval van een dergelijk incident moet het ook gemeld worden bij het relevante Computer Security Incident Response Team (CSIRT), zoals het Nationaal Cyber Security Centrum, dat vervolgens hulp en bijstand kan leveren. Organisaties die onder de richtlijn vallen komen ook onder toezicht te staan, waarbij wordt gekeken naar de naleving van de verplichtingen uit de richtlijn, zoals de zorg- en meldplicht. De komende tijd wordt door het kabinet gewerkt aan de implementatie van de NIS2-richtlijn in Nederlandse wet- en regelgeving.
Het belang van het versterken van de digitale weerbaarheid en het beter beschermen van de vitale infrastructuur komt ook terug in de actielijnen van de vorige maand gepubliceerde Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden3.
Welke maatregelen neemt u om onze vitale infrastructuur beter te beschermen tegen digitale aanvallen via de toeleveringsketen ook wel «supply chain» cyberaanvallen genoemd?
Het kabinet deelt de zorgen over cyberaanvallen op leveranciersketens, zoals onder andere is uiteengezet in het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 (CSBN 2022)4.
Mede daarom zet het kabinet dan ook stevig in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland. In oktober 2022 is de Nederlandse Cybersecuritystrategie gepubliceerd. Een van de doelstellingen hiervan is te zorgen dat organisaties in de vitale infrastructuur goed beschermd zijn tegen digitale risico’s, en hierin hun belang voor de sector en andere organisaties binnen de keten meenemen. In de hiervoor genoemde Aanpak vitaal is hier nadrukkelijk aandacht voor. Dit komt tot uiting in verschillende concrete acties, zoals de implementatie van de NIS2 en uitgebreide voorlichtingscampagnes.
Organisaties in de vitale infrastructuur hebben hierbij ook nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid om hun digitale weerbaarheid op orde te hebben. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de zorgplicht van de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wbni) ter implementatie van de Network and Information Security (NIS1)5-richtlijn, op basis waarvan aanbieders van essentiële diensten technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen (artikel 7). De NIS2-richtlijn kent ook een dergelijke zorgplicht, waarbij expliciet uit die richtlijn volgt dat de zorgplicht in enkel geval maatregelen omvat ter beveiliging van de toeleveringsketen, met inbegrip van beveiligingsgerelateerde aspecten met betrekking tot de relaties tussen elke entiteit en haar rechtstreekse leveranciers of dienstverleners (artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van de NIS2-richtlijn).
De rijksoverheid is daarbij verantwoordelijk voor het creëren van een systeem waarbinnen organisaties de juiste maatregelen kunnen nemen om hun digitale weerbaarheid te vergroten en daarmee hun continuïteit en betrouwbaarheid te borgen.
Om de risico’s van organisaties te beperken is er de afgelopen periode door het Nationaal Cyber Security Centrum en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid steeds nadruk gelegd op het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Ook worden actuele dreigingsbeelden regelmatig gedeeld met organisaties in vitale sectoren.
Om voorbereid te zijn op een crisis in het digitale domein is het Landelijk Crisisplan Digitaal opgesteld (LCP-Digitaal). Het LCP-Digitaal is het overkoepelende kader dat overheden en bedrijven gebruiken voor de inrichting van de eigen cybercrisisplannen. In het LCP-Digitaal wordt ook aandacht besteed aan ketenafhankelijkheid in relatie tot digitale crises. Het LCP-Digitaal is op 23 december 2022 met uw Kamer gedeeld.6 Ook wordt er geoefend met ketenafhankelijkheden, bijvoorbeeld in de nationale cybercrisisoefening ISIDOOR.
Concreet adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum om de basismaatregelen in acht te nemen die te vinden zijn op www.ncsc.nl. Voorbeelden hiervan zijn het installeren van updates, het regelmatig maken van back-ups, en het versleutelen van gevoelige bedrijfsinformatie. Ook informeert het Nationaal Cyber Security Centrum organisaties binnen de vitale infrastructuur over digitale dreigingen via de toeleveringsketen.
Kunt u een update geven over de voortgang en de uitkomsten van het overheidsbreed cyberprogramma? In hoeverre is Nederland voorbereid op eventuele cyberaanvallen?
Zie antwoord bij vraag 7.
Hoe frequent wordt er binnen de vitale sectoren geoefend met het anticiperen op digitale aanvallen op onze vitale infrastructuur? Wordt hierbij ook geoefend op scenario’s van uitval van kritieke diensten? Zo nee, waarom niet?
Op nationaal niveau wordt er circa eens in de twee jaar de grootschalige publiek-private cyberoefening ISIDOOR georganiseerd, waaraan organisaties uit de vitale infrastructuur deelnemen. Tijdens deze cyberoefening worden afspraken, structuren en processen uit het Landelijk Crisisplan Digitaal beoefend. Hierbij wordt ook op scenario’s geoefend van uitval kritieke diensten, met de nadruk op digitale veiligheid. Ook worden er (cross-)sectorale oefeningen gehouden en is onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum tijdens verschillende oefeningen actief betrokken. Voor zowel ISIDOOR als (cross-)sectorale cyberoefeningen wordt samengewerkt met andere ministeries.
Wanneer was de laatste digitale oefening op cyberaanvallen en welke lessen zijn hieruit getrokken? Wat zijn de vervolgstappen om beter voorbereid te zijn op eventuele cyberaanvallen?
Sinds 2019 organiseert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks in oktober, tijdens de maand van de cybersecurity, een cyberoefening van en voor de overheid. Deze overheidsbrede cyberoefening is aanvullend op wat verschillende bestuurslagen zelf al organiseren. Een voorbeeld hiervan zijn de oefenpakketten van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)7. Ook tijdens de coronapandemie zijn deze oefeningen georganiseerd en sindsdien zijn zij online te volgen. Vanaf 2022 is er naast een centraal te volgen crisisoefening ook de mogelijkheid om simultaan met de eigen organisatie mee te oefenen. Aan de meest recente oefening van oktober 2022 namen meer dan 70 overheidsinstanties deel aan het simultaan oefenen. Daarnaast volgden nog ruim 450 mensen de livestream van de centrale crisisoefening. Nadere informatie is te vinden op www.weerbaredigitaleoverheid.nl.
Inmiddels zijn ook drie edities van cybercrisisoefening ISIDOOR georganiseerd, dit is een door het Ministerie van Justitie en Veiligheid georganiseerde grootschalige oefening voor zowel publieke als private partijen. De laatste editie, ISIDOOR III, vond plaats in juni 2021. De lessen uit ISIDOOR III zijn gedeeld met uw Kamer8, en zijn meegenomen in het Landelijk Crisisplan Digitaal (LCP-Digitaal). Deze lessen en aanbevelingen zagen onder andere toe op het vergroten van inzicht in rollen en routes in de crisisbeheersing, in zorgvuldigheid en snelheid van informatiedeling en crisisrespons, in het optimaal benutten van capaciteit en expertise en het samen met partners blijven werken aan de voorbereiding op cybercrises. Een nieuwe versie van het plan is eind december 2022 aangeboden aan de Kamer.9
Het LCP-Digitaal vormt de basis voor de volgende editie van ISIDOOR: ISIDOOR IV. Jaarlijks zal worden bezien of het LCP-Digitaal actualisatie behoeft, onder andere aan de hand van de nieuwe geleerde lessen uit incidenten en oefeningen (waaronder ISIDOOR IV) en andere relevante ontwikkelingen.
In februari 2023 vond ook een cross-sectorale digitale oefening plaats, waarin publieke en private organisaties getest hebben hoe goed hun systemen bestand zijn tegen zowel zware als ook slimmere DDoS-aanvallen. Traditionele DDoS-aanvallen zijn aanvallen waarbij een systeem wordt overladen met verzoeken, waardoor deze onbereikbaar wordt. Bij een slimme aanval krijgen de servers andere, zwaardere taken te vervullen, waardoor de capaciteit voor normaal gebruik wordt opgeslokt. De oefening werd georganiseerd tussen leden van de Anti-DDoS-Coalitie. Dit is een publiek-privaat samenwerkingsverband waar onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum bij betrokken is
Bent u het met de stelling eens dat het belangrijk is om regelmatig te oefenen met het bestrijden van cyberaanvallen zodat Nederland voorbereid is op actuele dreigingen? Zo ja, wanneer is de eerstvolgende cross-sectorale cyberoefening? Welke oefeningen staan gepland op de langere termijn? Hoe staat het met structureel organiseren van cross-sectorale cyberoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Effectieve crisisbeheersing vergt behalve gezamenlijke voorbereiding ook oefening. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft daarom een oefenprogramma ontwikkeld en in gebruik laten nemen. Dit is op 12 juni 2019 met uw Kamer gedeeld10.
In dat programma wordt op drie sporen ingezet: het organiseren van grootschalige oefeningen, deelname van de overheid aan bestaande cyberoefeningen en het ontwikkelen van initiatieven op oefenen in publiek-privaat verband. Deze inzet blijft belangrijk onder de in oktober 2022 gepubliceerde Nederlandse Cybersecuritystrategie, waarin het belang wordt benadrukt van snel en adequaat reageren op cyberincidenten en -crises.
De oefening ISIDOOR vindt eens per twee jaar plaats. De organisatie van ISIDOOR IV is op dit moment al begonnen en in volle gang. De oefening zal naar verwachting eind 2023 plaatsvinden. Voor de meeste (cross-)sectorale oefeningen is geen vaste frequentie. De onder vraag 7 genoemde Anti-DDoS-coalitie beoogt om twee keer per jaar een oefening te organiseren over het omgaan met DDoS-aanvallen. Jaarlijks blijft ook de overheidsbrede cyberoefening plaatsvinden voor medeoverheden, waar ook bedrijven mogen aanhaken.
Toenemende stroperij |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Stropers hebben vrij spel: vooral reeën en hazen illegaal afgeschoten»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het onderzoek dat wildstroperij steeds meer toeneemt? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich? Zo ja, wat is de trend?
In eerdere Kamervragen rond dit onderwerp is reeds aangegeven dat het niet goed mogelijk is om een zuiver beeld te krijgen van «wildstroperij», omdat dit onder diverse artikelen van de Wet natuurbescherming valt en dus geen afzonderlijk strafbaar feit is. Het is op basis van de beschikbare informatie daarom niet mogelijk om te concluderen wat de omvang en trend is van wildstroperij.
Deelt u de mening dat illegale stroperij is toegenomen, omdat de pakkans zo laag is als gevolg van de bezuinigingen op handhaving in het buitengebied? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich? Zo ja, wat gaat u doen om de pakkans te verbeteren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is het niet goed mogelijk om een zuiver beeld te krijgen van de omvang van stroperij, ik kan daarom ook niet speculeren over een eventuele oorzaak.
Ten algemene heeft de huidige personele krapte binnen de basisteams van de politie zijn weerslag op de inzetbare capaciteit van die teams. Dat geldt ook voor handhaving in het buitengebied. De milieuagenten van de politie hebben, in nauwe samenwerking met en ondersteunend aan groene boa’s, een rol in de aanpak van stroperij. De politie werkt er aan om de capaciteit van de milieuagenten op hun politiemilieutaak in 2026 weer zodanig op orde te krijgen dat stroperij effectiever kan worden aangepakt.
Overigens worden nog altijd stropers opgepakt door de politie. Zo zijn in de provincie Limburg de afgelopen jaren verschillende strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar criminele stroperij. Het gaat dan vaak om intensieve stroperij op hazen met lange honden.
Deelt u de mening dat het feit dat het aantal meldingen over stroperij afneemt mogelijk kan bijdragen aan de toename van illegale stroperij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat mensen geen melding durven te doen en/of geen getuigenisverklaring durven af te leggen?2
Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag twee is op voorhand niet vast te stellen of en zo ja, in hoeverre stroperij toe- of afneemt. Ook is er geen informatie over het aantal meldingen en of dat aantal toe- of afneemt.
In algemene zin kan worden gesteld dat observaties van betrokken burgers een belangrijke bron zijn voor strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar stroperij en kunnen bijdragen aan daderindicaties. Eén van de doelen van het strafrecht is de afschrikkende werking die er van uit gaat; indien een verlaagde meldingsbereidheid leidt tot minder succesvolle strafrechtelijke vervolgingen, kan dit dus in principe ook leiden tot verminderde afschrikking.
Ten algemene vragen melders, aangevers en getuigen van misdrijven zich regelmatig af wat de gevolgen kunnen zijn van het afleggen van een getuigenis. De positie van de getuige is wettelijk geregeld en beschermd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via Meld Misdaad Anoniem melding te doen van feiten.
Kunt u uitsluiten dat hazen en reeën mogelijk via de lokale poelier of horecagelegenheid op het bord van de Nederlandse burger terecht kunnen komen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, wat vindt u hiervan en wat gaat u hier tegen ondernemen?3
De NVWA controleert regelmatig bij poeliers en restaurants waar wild op de kaart staat. Tot nu toe komen de inspecteurs alleen wild van legale herkomst tegen (via de groothandel) of jagers die het wild afleveren met een «verklaring eerste onderzoek» (Gekwalificeerd Persoon verklaring). In de periode van oktober 2022 – januari 2023 zijn bij 13 poeliers en 28 restaurants inspecties uitgevoerd naar wild. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd voor het onderwerp wild.
Is het juist dat zowel de haas als de ree inheemse beschermde diersoorten zijn onder de bijlage, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming?
Dit is juist, haas en ree zijn soorten van bijlage, onder A, bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (overige soorten, nationaal beschermde soorten).
Klopt het dat u een resultaatsverplichting hebt voor de goede staat van instandhouding van deze soorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om illegale stroperij te stoppen en te voorkomen?4
Nee, dat klopt niet. Er is geen wettelijke resultaatsverplichting om een goede staat van instandhouding van deze soorten te behouden of te bereiken. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht (Wet natuurbescherming Art 1.11 eerste lid).
Komen er meer middelen beschikbaar om politie en Openbaar Ministerie (OM) te ondersteunen in hun strijd tegen deze vorm van illegale jacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De motie Hermans is aanleiding geweest voor een intensivering op het gebied van veiligheid van € 200 mln5. Onderdeel hiervan is een uitbreiding van de politiecapaciteit met 700 fte agenten voor de basisteams. De verdeling van deze extra capaciteit binnen de eenheden is uiteindelijk aan de gezagen, dus aan de hoofdofficier van justitie en aan de burgemeesters. Het eerste deel van de extra agenten zal in 2026 als volledig opgeleide agent van de politieacademie komen. Het OM en Rechtspraak krijgen op grond van het Coalitieakkoord middelen om onder meer de capaciteit te vergroten. Het betreft middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. voor de «versterking justitiële keten». Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025. Hiervan is € 14,4 mln. bestemd voor de algemene versterking van het OM.
De capaciteit van de zowel de politie als ook het OM wordt dus versterkt. Deze capaciteit is niet direct verbonden aan de strijd tegen stroperij. Het is aan het OM – indien hiertoe aanleiding is – om te bepalen of er extra capaciteit kan en zal worden ingezet voor de aanpak van stroperij. Daarnaast is een deel van deze zogenaamde Hermans-gelden, te weten € 5,5 mln., vrijgemaakt voor meer groene boa’s voor toezicht en handhaving in het buitengebied.
Hoe gaat u de toenemende stroperij meewegen in het beleid rond de jacht en schadebestrijding, gezien dit de balans van populaties verstoort waardoor natuurbeleid niet effectief is?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen is er geen goed beeld van de omvang van stroperij. De impact is daarom ook onbekend. Ondanks dat ik stroperij ten zeerste afkeur kan ik stroperij om deze reden niet meewegen in het beleid. Bij het beleid rond de jacht en schadebestrijding wordt uitgegaan van de wettelijke kaders zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Tegelijkertijd weten we dat handhaven werkt en met de extra middelen (zie antwoord 8) zal daar ook op ingezet worden.
Deelt u de mening dat de jacht zonder nut of noodzaak op hazen voor het jachtseizoen 2023/2024 moet worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 4 april 2023 (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 120) heb ik aangekondigd een traject op te zullen starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Omdat ik verwacht dat dit zorgvuldig proces meerdere jaren gaat duren, heb ik de afweging gemaakt om voor de wildlijst de huidige regeling, waarbij jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet geopend is, in stand te houden voor tenminste het komende jachtseizoen.
Mishandeling van een boswachter |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de mishandelde boswachter in Limburg1 en de eerdere berichten over toename van agressie tegen boswachters?2, 3
Ja. Hierbij wil ik benadrukken dat het gebruik van geweld ontoelaatbaar is en dat ik hoop dat deze boswachter snel van de opgelopen verwondingen herstelt.
Wat zijn de cijfers van agressie tegen boswachters over de laatste vijf jaar?
De politie registreert niet specifiek op incidenten van agressie tegen boswachters. Wel is bekeken hoeveel incidenten er in hun systemen zijn geregistreerd in het kader van Veilige Publieke Taak (VPT) aangaande verschillende vormen van agressie tegen boa’s domein II en/of incidenten waarbij «boswachter», «Natuurmonumenten» of «Staatsbosbeheer» is vermeld. Hierbij zijn tussen 2018 en 2022 jaarlijks respectievelijk 8, 6, 7, 4 en 4 incidenten geregistreerd. Voor 2023 zijn dit tot op heden 4 incidenten.
Klopt het dat justitie tot nu toe alleen het gebruik van handboeien en wapenstok heeft goedgekeurd als vaste uitrusting van boswachters? Zo ja, zijn alle boswachters hiermee uitgerust?
Boa-werkgevers kunnen volgens de BOA-beleidsregels voor hun boa’s in domein II een aanvraag indienen voor handboeien, pepperspray, wapenstok, surveillancehond en vuurwapen. Deze aanvraag wordt door Justis beoordeeld op basis van een beoordelingskader.
In domein II werken verschillende soorten boa’s waaronder boswachters. Een duidelijke definitie van «boswachter» wordt nergens gegeven, maar op basis van de laatste gegevens kan worden geconcludeerd dat er bij gemeenten, natuurbeheerorganisaties en landgoedeigenaren boa’s in dienst zijn aan wie meer dan handboeien en een wapenstok zijn toegekend. Daarnaast zijn er ook boswachters en andere boa’s in domein II die niet zijn uitgerust met geweldsmiddelen.
Deelt u de mening dat de bodycam afschrikwekkend en de-escalerend werkt? Zo ja, wilt u boswachters hiermee uitrusten, zodat agressief gedrag op beeld komt, waardoor daders sneller kunnen worden gepakt?
Ja. De bodycam werkt vanuit het perspectief van de politie de-escalerend, zo blijkt uit het Eindrapport «Inzet van bodycams binnen het operationele politiewerk», van het Programma Sensing, Landelijke project bodycams van 6 juli 20184. Of een boswachter, als boa, hiermee wordt uitgerust is een keuze en verantwoordelijkheid van de werkgever van de boswachters zelf. Indien de beelden strafbare feiten bevatten of er wordt aangifte gedaan na geweld tegen een boa, dan kunnen de beelden na vordering door de politie worden gebruikt ter opsporing van de strafbare feiten of van de dader van het geweld tegen de boa.
Is voldaan aan de wens van Staatsbosbeheer om boswachters uit te rusten met pepperspray? Zo nee, zou u alsnog aan deze wens willen voldoen?
Ja. Aan de wens van Staatsbosbeheer is in juli 2019 voldaan. Alle boa’s van Staatsbosbeheer mogen uitgerust zijn met pepperspray.
Demonstraties door Extinction Rebellion |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het bericht: OM worstelt met namen Schiphol-betogers: «Ze hadden geen ID bij zich»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de circa 400 aangehouden personen inmiddels door de politie geïdentificeerd zijn?
Het identificatieproces heeft tot dusver 182 geïdentificeerde personen opgeleverd. Het strafrechtelijk onderzoek is primair gericht op de personen die vastgeketend zijn geweest aan vliegtuigen en die betrokken waren bij het knippen van de hekken en het eroverheen klimmen. Dat onderzoek heeft zeven personen opgeleverd die als verdachte zijn aangemerkt. Mogelijk worden gaandeweg nog meer personen geïdentificeerd. Het onderzoek naar de zeven personen is door de Koninklijke Marechaussee afgerond en het dossier is ingeleverd bij het Openbaar Ministerie. Het dossier zal worden beoordeeld, waarna beslissingen zullen volgen over de afdoening. Over het overig deel van de groep (ca. 175 personen) zal later eveneens een afdoeningsbeslissing worden genomen. De personen worden verdacht van een of meerdere strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet en/of de Algemene Plaatselijke Verordening. U kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan artikel 352 van het Wetboek van Strafrecht (vernieling/onbruikbaar maken luchtvaartuig), artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht (overtreden noodverordening), artikel 62 a van de Luchtvaartwet (wederrechtelijk betreden luchthaventerrein) of artikel 2:1C APV Haarlemmermeer in verband met verstoring van de openbare orde. Gelet op de aard van de zaken, het grote aantal te identificeren personen en uit te voeren onderzoekshandelingen is de toepassing van snelrecht niet aan de orde geweest.
Wat is de voortgang van de strafzaken met betrekking tot deze aanhoudingen? Op basis van welk artikel of artikelen zijn deze aanhoudingen verricht en waarom is hiervoor gekozen?2
Zie antwoord vraag 2.
Is overwogen snelrecht toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er bij de demonstratie op de A12 van zaterdag 28 januari 2023 circa 650 mensen aangehouden zijn? Hoeveel van deze aangehouden personen zijn door de politie geïdentificeerd?
Er zijn 768 personen aangehouden. Het overgrote deel van deze personen kon direct worden geïdentificeerd. Van de overige personen die geen ID-bewijs bij zich hadden en waarvan een deel de vingers had afgeplakt is een foto genomen.
De meeste personen zijn aangehouden op grond van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties (het houden van of deelnemen aan een samenkomst waarvoor de vereiste kennisgeving niet is gedaan of waarvoor een verbod is gegeven). Deze personen dienden op last van de burgemeester verwijderd te worden van de A12, nu de burgemeester geen toestemming had gegeven om daar te demonstreren. Het belangrijkste doel was het vrijmaken van de A12. Deze personen worden niet vervolgd. Daarnaast is een aantal personen als verdachte aangemerkt wegens verdenking van voorbereidingshandelingen voor een wegblokkade (art. 162 Wetboek van Strafrecht) en er is een persoon aangehouden voor het overtreden van een opgelegd gebiedsverbod. Deze zaken zijn nog in behandeling bij het Openbaar Ministerie.
Snelrecht houdt in dat een verdachte die na inverzekeringstelling in bewaring wordt gesteld, binnen zeventien dagen voor de politierechter moet verschijnen. Het gaat daarbij meestal om zaken als openlijk geweld, vernielingen, brandstichting en geweld tegen personen met een publieke functie. Het Openbaar Ministerie, de rechter en de verdediging moeten kunnen beschikken over een compleet dossier. Complexere zaken waarin aanvullend onderzoek nodig is (zoals bij grote ordeverstoringen) komen in het algemeen niet in aanmerking voor snelrecht. In de meeste gevallen wordt iemand dan heengezonden, maar blijft hij of zij wel verdachte. Dat is hier ook het geval. Alle verdachten zijn op dezelfde dag of kort daarna heengezonden. Er is dus geen snelrecht toegepast.
Wat is de voortgang van de strafzaken met betrekking tot deze aanhoudingen? Welk artikel ligt ten grondslag aan deze zaken en waarom is hiervoor gekozen?3
Zie antwoord vraag 5.
Is overwogen snelrecht toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er bij de demonstratie op de A12 van zaterdag 11 maart 2023 circa 700 personen aangehouden zijn? Zijn deze personen inmiddels allemaal geïdentificeerd?
Op 11 maart 2023 zijn 700 aanhoudingen verricht, waarvan het overgrote deel op grond van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Enkele aanhoudingen vonden plaats op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor belediging en verzet bij aanhouding. Van de 700 zijn 184 personen niet geïdentificeerd. Hier speelden vergelijkbare omstandigheden, waarbij op last van de burgemeester personen moesten worden verwijderd, als genoemd bij het antwoord op de vragen 5 tot en met 7. Er is in deze zaken nog geen vervolgingsbeslissing genomen. Er is dus ook geen snelrecht toegepast.
Wat is de voortgang van de strafzaken met betrekking tot deze aanhoudingen? Welk artikel of artikelen liggen ten grondslag aan deze zaken en waarom is hiervoor gekozen?
Zie antwoord vraag 8.
Is overwogen snelrecht toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel aanhoudingen zijn er bij het betreden van verboden terrein van Eindhoven Airport door demonstranten van Extinction Rebellion op 25 maart 2023 verricht?4 Hoeveel van de demonstranten die aangehouden zijn, zitten er op dit moment nog vast?
Er zijn 105 aanhoudingen verricht op grond van artikel 62a van de Luchtvaartwet (wederrechtelijk betreden luchtvaartterrein). Reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat het een niet voor het publiek toegankelijk en daarmee verboden terrein betrof. Alle aangehouden personen zijn op dezelfde dag of kort daarna weer in vrijheid gesteld. Van de 105 aangehouden personen zijn 62 personen geïdentificeerd en 44 personen niet geïdentificeerd. Een besluit over de vervolging van de aangehouden verdachten is nog niet genomen. Er is geen snelrecht toegepast om dezelfde redenen als genoemd bij het antwoord op de vragen 5 tot en met 7.
Zijn de aangehouden personen inmiddels allemaal geïdentificeerd?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is de voortgang van de strafzaken met betrekking tot deze aanhoudingen? Welk artikel of artikelen liggen ten grondslag aan deze zaken en waarom is hiervoor gekozen?
Zie antwoord vraag 11.
Is overwogen snelrecht toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
In uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Michon-Derkzen over de Schiphol-betogers geeft u aan dat het een verplichting is om een ID-bewijs te tonen als de politie hierom vraagt. Het niet kunnen tonen van een geldig legitimatiebewijs kan leiden tot een boete. U noemt dat, op grond van wet, regelgeving en jurisprudentie, er geen mogelijkheden zijn om iemand te dwingen om zijn of haar identiteit prijs te geven. De politie stelt dat de afname van vingerafdrukken kan worden afgedwongen in het geval de verdachte in verzekering wordt gesteld voor een strafbaar feit waarop voorlopige hechtenis is toegestaan. Waarom is dat hier niet het geval? Als dat niet het geval is, kan, volgens de politie, de onderzoekstijd worden verlengd. Waarom gebeurt dit niet?
Het klopt dat het afnemen van vingerafdrukken kan worden afgedwongen in het geval de verdachte in verzekering wordt gesteld voor een strafbaar feit waarop voorlopige hechtenis is toegestaan. Het afnemen van vingerafdrukken leidt echter niet in alle gevallen tot het vaststellen van een identiteit. Daarnaast bewerken sommige betogers soms hun vingers, waardoor het nemen van vingerafdrukken niet mogelijk is.
Wat is er mogelijk om identificatie alsnog mogelijk te maken wanneer de vingertoppen van een aangehouden verdachte opzettelijk zijn bewerkt, zodat het afnemen van vingerafdrukken niet lukt?
In dat geval kan de politie of de Koninklijke Marechaussee op andere manieren, bijvoorbeeld aan de hand van de genomen gelaatsfoto, proberen de identiteit vast te stellen. De foto kan worden vergeleken met de gelaatfoto’s die zijn opgenomen in de databanken van de strafrechtketen waartoe de politie of KMar toegang heeft.
Vervolgt het Openbaar Ministerie (OM) tot dusver de natuurlijke personen en de organisaties die oproepen tot dit soort orde verstorende acties, waarbij snelwegen worden geblokkeerd en terreinen van vliegvelden worden bezet? Worden zij schuldig bevonden aan opruiing?
Het mogelijk juridisch relevante kader in dit verband omvat opruiing, oftewel het oproepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden. Dit is strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen in welke gevallen strafrechtelijke vervolging opportuun is en dit is uiteraard sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Of een verdachte schuldig wordt bevonden aan een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing, is aan de rechter om te beoordelen. Ten aanzien van de betoging op Schiphol verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 4. Er is in dit geval geen sprake van vervolging door het Openbaar Ministerie wegens opruiing. Ten aanzien van de betoging op de A12 worden er acht verdachten vervolgd voor opruiing ter zake van het oproepen tot het blokkeren van de A12. Deze verdachten zijn niet tijdens de demonstratie aangehouden. De organisatie is geen verdachte. Of deze acht verdachten schuldig worden bevonden aan opruiing is aan de rechter, die vraag ligt daar nu voor. Ten aanzien van de betoging bij Eindhoven Airport was naar het oordeel van het Openbaar Ministerie van opruiing geen sprake.
De burgemeester van Den Haag stelde naar aanleiding van de demonstraties van 11 maart 20235: «Het blokkeren van een weg voor onbepaalde tijd met mensen of materieel is geen acceptabele manier van demonstreren, maar een blokkade. Dat vind ik een ontwrichting van de openbare orde.» Erkent u het onderscheid tussen een demonstratie en een ontwrichting van de openbare orde?
Een demonstratie mag schuren, maar het recht op betoging is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. De bescherming van het demonstratierecht geldt in principe alleen voor vreedzame betogingen die gericht zijn op gezamenlijke meningsuiting. Wanneer er sprake is van een demonstratie, heeft de burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) de bevoegdheid om een demonstratie te beperken of in het uiterste geval zelfs te verbieden. Dit mag alleen als dit noodzakelijk is in het kader van drie doelcriteria:
Het begrip «wanordelijkheden» is bewust gekozen omdat het een hogere grens stelt dan «openbare orde», dus een kleine verstoring van de openbare orde is nog geen grond voor het beperken van een demonstratie.
De beoordeling of een bepaalde protestactie valt binnen de grenzen van het demonstratierecht is primair een lokale bevoegdheid. Het is dus niet aan mij om een oordeel te vellen over een specifieke demonstratie zoals die van 11 maart, maar aan de burgemeester. In algemene zin vind ik dat een burgemeester moet kunnen optreden tegen een demonstratie die niet meer gaat om het gezamenlijk uitdragen van een mening, maar om (fysieke) dwang.
Ziet u de afgelopen paar jaar een toename van belemmeringen en of blokkeren van het verkeer en andere ontwrichtingen van de openbare orde?
Ik beschik niet over landelijke cijfers, maar duidelijk is wel dat in de afgelopen jaren het aantal demonstraties is toegenomen6. De wijze waarop wordt gedemonstreerd varieert. Er hebben de afgelopen jaren vele vreedzame demonstraties plaatsgevonden, maar er waren ook uiteenlopende demonstratievormen waarbij de grenzen van het recht werden opgezocht en strafbare feiten werden gepleegd.
Deelt u de mening dat er een duidelijker onderscheid moet komen tussen demonstraties enerzijds en anderzijds, acties die gericht zijn op ontwrichting van de openbare orde door dwangmiddelen in te zetten?
Of sprake is van een demonstratie, of juist niet meer, hangt elke keer opnieuw af van de specifieke omstandigheden van het geval. Het is daarom niet goed mogelijk om op voorhand van bepaalde protestvormen te stellen dat die niet worden beschermd door het demonstratierecht. Dat is – per actie – primair ter beoordeling aan de burgemeester. Duidelijk is wel dat demonstraties die niet zijn gericht op een gezamenlijke meningsuiting, maar op dwang, in beginsel niet onder de bescherming van het demonstratierecht vallen. Bovendien is een demonstratie geen vrijbrief voor strafbare feiten. Zoals blijkt uit het antwoord op voorgaande vragen zijn de betogers die strafbare feiten pleegden dan ook aangehouden en zijn wanneer noodzakelijk demonstraties voortijdig beëindigd.
Hoe gaan andere landen binnen de Europese Unie om met dergelijke ontwrichtingen van de openbare orde, die zich presenteren als een demonstratie?
Ik ben niet bekend met alle verschillende manieren waarop binnen de Europese Unie met dergelijke demonstraties wordt omgegaan. Dat zou nader onderzoek vergen. Wel wordt opgemerkt dat het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting niet alleen nationaal, maar ook internationaal stevig zijn verankerd, zoals in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Andere (ons omringende) landen, waaronder de landen van de Raad van Europa, zijn daarmee ook internationaalrechtelijk gebonden aan de vergaande bescherming die het demonstratierecht en het recht op vrije meningsuiting genieten. Voor het overige geldt dat andere landen binnen de bandbreedte van het internationale recht de vrijheid hebben eigen keuzes maken die aansluiten bij hun eigen rechtscultuur. In alle landen van de Europese Unie wordt het recht op betoging dus erkend, waarbij ieder land in nationale wetgeving in een nadere uitwerking daarvan voorziet. Dat kan per land verschillen en keuzes zijn soms (sterk) historisch bepaald.
Volstaat het huidig juridisch instrumentarium, bestuurlijk en strafrechtelijk, bij dergelijke ontwrichtingen van de openbare orde?
Het recht op betoging, zoals nationaal en internationaal beschermd, acht ik een groot goed. Het recht op betoging mag echter geen vrijbrief zijn om strafbare feiten te plegen. Zoals blijkt uit de antwoorden op de hiervoor gestelde vragen zijn de betogers die strafbare feiten pleegden aangehouden en zijn demonstraties die in strijd met de regelgeving plaatsvonden voortijdig beëindigd. Afhankelijk van de ernst van het gepleegde strafbare feit worden de aangehouden personen vervolgd.
Uiteraard volg ik de ontwikkelingen in het buitenland en ben ik bekend met de Public Order Bill. Zoals ook blijkt uit de antwoorden hiervoor verschillen de juridische methoden per land en zijn keuzes soms (sterk) historisch bepaald.
Zoals ik in een brief van 12 januari 2023 heb aangegeven, stuur ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de zomer een brief over het demonstratierecht8. In deze brief wordt onder andere uitvoering gegeven aan de motie Michon-Derkzen, waarin – kort gezegd – wordt gevraagd te onderzoeken of het huidige instrumentarium van de Wet openbare manifestaties wel voldoet9.
Bent u bekend met de Public Order Bill in het Verenigd Koninkrijk?6
Zie antwoord vraag 22.
Welke onderdelen hiervan zijn ook opportuun voor de Nederlandse situatie?
Zie antwoord vraag 22.
Deelt u de mening dat het zelfstandig strafbaar zou moeten worden om jezelf vast te ketenen of te lijmen (lock-on) en het op andere wijze ernstig belemmeren van transport, infrastructuur en bedrijfsvoering?
Zie antwoord vraag 22.
Het bestrijden van beroepsvandalen van Extinction Rebellion |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de beroepsvandalen Extinction Rebellion wederom de wet hebben overtreden en activiteiten hebben ontplooid die de maatschappij ontwrichten en de economie schade berokkenen?
Ik ben bekend met de demonstratie van Extinction Rebellion die heeft plaatsgevonden op 11 maart jl. waarbij door de actievoerders de A12 is geblokkeerd.
Wat vindt u van het feit dat de al onderbezette politie haar handen vol heeft aan deze beroepsvandalen, gezien het feit dat vandaag tientallen demonstranten van Extinction Rebellion zijn aangehouden en bij eerdere ernstige wanordelijkheden in Den Haag al honderden?1, 2
De politie heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Het demonstratierecht is een groot goed, echter het recht op betoging is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. De politie-inzet rondom demonstraties kost veel capaciteit, zeker wanneer deze mogelijk gepaard gaan met verstoringen van de openbare orde en strafbare feiten. Politiecapaciteit kan maar één keer worden ingezet en noopt daarom onvermijdelijk tot het maken van keuzes. De keuze waar de inzet op dat moment het hardst nodig is, is aan het lokaal gezag.
Deelt u de mening dat deze opruiende club anarchisten zo snel als mogelijk aan banden gelegd dient te worden? Zo ja hoe gaat u dat concreet doen? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals ook aangegeven in recente beantwoording van Kamervragen3 is het uitgangspunt van het demonstratierecht dat demonstraties zoveel mogelijk gefaciliteerd dienen te worden en dat maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen. Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) heeft de burgemeester wel de bevoegdheid om een demonstratie aan voorschriften te binden of te beperken of in het uiterste geval zelfs te verbieden. Dit mag alleen als dit noodzakelijk is in het kader van drie doelcriteria: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van de demonstratie mag daarbij geen reden zijn om beperkingen op te leggen. De burgemeester moet elke demonstratie beoordelen, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden. De burgemeester legt over zijn handelen verantwoording af aan de gemeenteraad. Een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten.
Heeft u de bereidheid om om de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast vanaf heden op Extinction Rebellion van toepassing te laten zijn?3 Zo ja, kunt u gedetailleerd antwoorden of u aan leden van Extinction Rebellion en aan vandalen die aan hun wetsovertredende acties meedoen gebiedsverboden gaat opleggen? Kunt u in uw antwoord ook aangeven of u andere mogelijkheden uit deze weg gaat toepassen, zoals een groepsverbod of een meldplicht?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO of ook wel de Overlastwet genoemd) bevat instrumenten voor de burgemeester, officier van justitie en strafrechter. Overigens is de toepassing van de bevoegdheden uit de Wet MBVEO niet gebonden aan voetbal gerelateerde situaties, maar worden deze reeds breder ingezet bij ernstige overlast- en openbare-orde-incidenten. De betreffende bevoegdheden zijn echter niet toepasbaar wanneer sprake is van demonstraties. De Wet openbare manifestaties vormt het kader voor het in goede banen leiden van demonstraties.
Hoe gaat u zich ervoor inzetten dat iedere eurocent aan schade door wetsovertredende acties op Extinction Rebellion en de daders wordt verhaald? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zowel bij beschadiging aan privéeigendommen als bij schade die overheden lijden, bijvoorbeeld beschadiging aan straatmeubilair of politiebusjes, kan de schade op verschillende manieren worden verhaald op de daders. In de eerste plaats kan de dader civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de aangebrachte schade. Ook kan, als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, de dader worden veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan wie zich als benadeelde partij met zijn schade heeft gevoegd in het strafproces. Tenslotte kunnen verzekeraars de schade die zij vergoed hebben verhalen op de dader via subrogatie. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is.
Ontvangt Extinction Rebellion subsidie? Zo ja hoeveel en heeft u de bereidheid om deze subsidie stop te zetten?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geen subsidie verstrekt aan Extinction Rebellion. Daarnaast blijkt uit het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën, dat inzichtelijk maakt welke partijen middelen hebben ontvangen uit de Rijksbegroting5, dat Extinction Rebellion op de meest recente peildatum (ultimo 2022) geen middelen had ontvangen van de rijksoverheid. Uit het openbare jaarverslag van Stichting Vrienden van Extinction Rebellion blijkt niet dat zij in 2022 subsidie hebben ontvangen van een overheidsinstantie.
Heeft u de bereidheid om Extinction Rebellion, zolang ze wet overtreden, niet meer als gesprekspartner te zien?
Het faciliteren en in goede banen leiden van een demonstratie is een taak van de burgemeester als het lokale gezag. Onderdeel van het goed kunnen uitvoeren van die taak is overleg met de organisator van een demonstratie. Om deze reden voer ik als Minister geen gesprekken met organisatoren van demonstraties ter voorbereiding van een demonstratie. Indien er gesprekken plaatsvinden, is dat op lokaal niveau.
De beantwoording van eerdere vragen inzake de betrokkenheid van het Ministerie van J&V en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom is door het Openbaar Ministerie (OM) een dagvaarding gedeeld met Justis? Op wiens verzoek/aangeven is dit gebeurd?1, 2
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming in de eerdere beantwoording ook aangaf, worden geen uitspraken gedaan over specifieke VOG-aanvragen.3 Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure. Justis heeft in de standaard beoordelingsprocedure voor het zorgvuldig nemen van een beslissing de bevoegdheid nadere informatie bij het Openbaar Ministerie (OM) op te vragen over (lopende) strafzaken. Dit is in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg. Deze verzoeken verlopen altijd vanuit Justis aan het OM.
Waarom moest specifiek op 23 maart 2022 een beslissing worden genomen met betrekking tot het afwijzen van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)? Was dit besluit onderdeel van de instructie van het OM aan Justis, of werd deze opdracht door iemand anders gegeven en zo ja, door wie? Is er over dit besluit en deze datum afstemming geweest binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de uitvoerende rechterlijke macht en/of de politie? Zo ja, op welke manier en wie waren hierbij allemaal betrokken, in welke hoedanigheid op basis van welke bevoegdheden?
Een VOG wordt beoordeeld binnen de geldende beoordelingstermijnen. De datum die u noemt was geen uitgangspunt. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG aanvragen, dus ook voor het onderhavige geval. Er is dan ook geen afstemming geweest binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de uitvoerende rechterlijke macht en/of de politie.
Waarom is de dagvaarding verstrekt aan Justis? Kunt u, als verantwoordelijk Minister voor het OM, openheid geven over de vraag waarom dit is gebeurd?
Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Justis heeft voor het zorgvuldig nemen van een beslissing de bevoegdheid nadere informatie bij het OM op te vragen over (lopende) strafzaken. Dit is in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg. Voor een goede en volledige oordeelsvorming kunnen dagvaardingen ook onder de informatie vallen die Justis mag betrekken bij de VOG beoordeling. Justis doet deze informatieverzoeken bij het OM. Het OM beoordeelt of de informatie uit het strafdossier verstrekt kan worden.
Kunt u verklaren waarom het OM documentatie heeft aangeleverd aan Justis, terwijl dit niet tot de normale gang van zaken behoort? Kunt u concreet onderbouwen wat de meerwaarde en legitimiteit was van het verstrekken van deze stukken?
Zie antwoord vraag 3.
Wie nam het besluit dat het Kamerlid Van Haga geen toegang kreeg tot de Penitentiaire Inrichting (PI), ondanks dat hij over zijn bezoek op voorhand contact had gehad met de PI? Had de directeur van de PI niet meer medewerking moeten verlenen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven op welke manier het lid Van Haga niet aan de voorwaarden had voldaan voor een bezoek aan de PI, dat rechtvaardigt dat hem de toegang werd ontzegd?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Kunt u bevestigen dat er een speciale registratie is gedaan van persoonsgegevens van de persoon W. Engel, in het Reglement politieregister GRIP? Klopt het dat dergelijke registraties worden gedaan bij/voor terreurverdachten? Heeft deze registratie ertoe geleid dat de Kamerleden Van Haga en Van Meijeren de toegang tot de PI werd ontzegd?
Op individuele casuïstiek kunnen wij niet ingaan. Registraties bij het GRIP hebben tot doel het verkrijgen van landelijk inzicht gericht op de handhaving van orde en veiligheid in de onder de DJI ressorterende inrichtingen, zoals het voorkomen van gevaar voor vlucht en het bevorderen van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten door of met betrekking tot gedetineerden. De betreffende Kamerleden hebben per mail een uitnodiging gekregen van de directeur om als geprivilegieerd bezoek langs te komen. Er is geen sprake van het ontzeggen van toegang.
Hoe lang wordt de u al op de hoogte gehouden van de zaak Engel? Als u niet betrokken bent bij inhoudelijke afwegingen met betrekking tot deze zaak, op welke manier bent u dan wel betrokken? Vanaf wanneer werd u geïnformeerd over deze zaak? Waarom werd u al voor de aanhouding informatie verschaft en werd u per WhatsApp op de hoogte gehouden? Heeft u deze zaak op dat moment besproken met andere Ministers en/of ambtenaren van andere ministeries? Zo ja, met wie en met welk doel?
Zoals geantwoord op uw eerdere vraag, wordt de Minister van Justitie en Veiligheid door het Openbaar Ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken, voor zover de Minister deze nodig heeft zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie.4 Door de Minister van Justitie en Veiligheid te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak wordt zij in staat gesteld haar politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het Openbaar Ministerie. Dit betekent dat de Minister van Justitie en Veiligheid ook geïnformeerd kan worden voordat het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld een verdachte aanhoudt, maar ook over eventuele persberichten en communicatie van het OM, omdat zij hier ook vragen over kan krijgen. Naast dat zij geïnformeerd is in deze zaak heeft zij verder geen betrokkenheid bij deze zaak. Aangezien het hier een lopende strafzaak betreft, doet de Minister van Justitie en Veiligheid hierover verder geen uitspraken.
Waarom beroept u zich in uw antwoord over de openbaarmaking van communicatie aangaande de zaak Engel op het «belang van de Staat»? Kunt u concreet uitleggen op welke manier het belang van de Staat met de openbaarmaking van deze communicatie in gevaar komt? Kunt u dit juridisch onderbouwen, ook met het oog op de stelling dat u niet inhoudelijk betrokken is bij de strafzaak? Is het weigeren tot openbaarmaking van de communicatie geen schending van het recht van de heer Engel op een eerlijk proces? Hoe kan nu worden bepaald of er geen politieke inmenging en/of sturing is geweest?
Welke informatie onder het belang van de Staat kan vallen, wordt zorgvuldig beoordeeld. Verschillende aspecten kunnen een reden vormen om informatie «in het belang van de Staat» niet te verstrekken. In dit geval ziet uw verzoek op stukken die figureren in een strafrechtelijk onderzoek of dat hebben gedaan en die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer raken. Openbaarmaking van gegevens die een rol spelen in de opsporing en vervolging van strafbare feiten kan die opsporing en vervolging frustreren. In het algemeen zal daarom geen informatie worden verstrekt over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Evenmin zal informatie worden verstrekt over concrete gevallen waarin van vervolging is afgezien, mede in verband met de belangen van de ex-verdachte. Daarnaast is ook de persoonlijke levenssfeer van (onder andere) een verdachte per definitie in geding als het stukken van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek betreft. In bijvoorbeeld het Kamerstuk 2001/02, 28 362, nr. 2 wordt nader ingegaan op de reikwijdte van artikel 68 Grondwet.
Voor zover een verdachte dan wel zijn raadsman meent dat er stukken aan het dossier toegevoegd moeten worden, kan dat verzoek schriftelijk en met redenen omkleed op grond van artikel 34 van het Wetboek van Strafvordering aan de officier van justitie worden gedaan. Indien de officier van justitie van mening is toegedaan dat deze stukken niet aan het dossier moeten worden gevoegd, kan de verdachte dan wel zijn raadsman hiertegen ageren bij de rechter-commissaris.
Blijft u bij uw stelling dat er geen contact is geweest tussen de u, uw departement en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er in meerdere mailwisselingen van uw departement met betrekking tot de zaak Engel mailadressen voorkomen van medewerkers van de NCTV?
Zoals is geantwoord op uw eerdere vraag, is er geen contact geweest tussen de NCTV en het Openbaar Ministerie over deze strafzaak.5 De NCTV maakt onderdeel uit van het bestuursdepartement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uw vraag of er contact is geweest tussen het departement en de NCTV gaat van de onjuiste veronderstelling uit dat dit niet het geval is. Voor zover u doelt op contacten binnen het departement ter voorbereiding van een mondelinge vraag van een lid van de Tweede Kamer, waarover bij een eerder Woo-besluit stukken zijn geopenbaard, wijst de Minister van Justitie en Veiligheid erop dat deze na binnenkomst standaard aan alle onderdelen van het bestuursdepartement worden gezonden, ten behoeve van een snelle en adequate voorbereiding.
Aangezien u in uw antwoord op vraag 8 aangeeft dat de NCTV «gestopt» is met het «signaleren en duiden van dergelijke ontwikkelingen die onlosmakelijk verbonden zijn met (uitingen en gedragingen van) personen op sociale media», dan moet toch worden geconcludeerd dat er wel degelijk sprake was van een gerichte opdracht aan de NCTV om bepaalde personen in de gaten te houden? Indien u volhoudt dat dat niet het geval was, hoe verklaart u dan de Woo-documentatie waarin de heer Engel en Viruswaarheid zeer regelmatig worden vermeld? Erkent u dat hiermee aan dossieropbouw is gedaan met betrekking tot de heer Engel en Viruswaarheid bij of door de NCTV, de politie, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en/of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD)?
De conclusie die u trekt kan niet worden afgeleid uit het antwoord van de Minister van Justitie en Veiligheid op uw eerdere vraag en is bovendien onjuist.6 Uit uw vervolgvraag kan niet op worden opgemaakt op welke Woo-documentatie u doelt, zodat het antwoord op uw laatste deelvraag onbeantwoord moet blijven.
Klopt het dat, gezien de documentatie van en vermelding van de heer Engel en Viruswaarheid in politiedossiers, NCTV- en Woo-stukken, de heer Engel verdacht werd van opruiing met een terroristisch kenmerk en hij daarmee dus inderdaad in het vizier was van de NCTV?
Nee, dit klopt niet.
Bent u op de hoogte gesteld van de op 12 januari 2022 gedane aangifte door de heer Dikkeboom van opruiing en bedreiging met een terroristisch kenmerk, waarna op 20 of 21 januari een verkennend onderzoek werd gestart?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is het juist dat dit onderzoek vooral is ingegeven door vragen van de heer Engel op Twitter, over de financiën van de destijds aanstaande Minister van Financiën, mevrouw Kaag? Is er met mevrouw Kaag gesproken over de heer Engel? Is er naar aanleiding van deze vragen door de NCTV gesproken over de heer Engel?
Er worden geen uitspraken gedaan over een lopende strafzaak aangezien deze nog onder de rechter is. De Minister van Justitie en Veiligheid noch de Minister voor Rechtsbescherming heeft met mevrouw Kaag gesproken over het strafrechtelijk onderzoek. Er is door de NCTV naar aanleiding van deze vragen niet met mevrouw Kaag of met anderen gesproken over de heer Engel.
De uitgaven van het ministerie aan ‘anonieme bedrijven’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het correct dat de uitgaven aan (in de boekhouding) «anonieme bedrijven» van uw ministerie explosief zijn gestegen van iets meer dan 210 duizend euro in 2018 naar ruim 238 miljoen euro in 2021?1
Na de invoering van de AVG, medio 2018, zijn alle inkoopuitgaven aan herkenbare personen als «anoniem» gepubliceerd. Dit verklaart de stijging. Een persoon is herkenbaar wanneer deze met voor- en achternaam is benoemd of met initialen en achternaam. Enkele voorbeelden hiervan zijn tolken en deskundigen in strafzaken. De genoemde getallen zijn juist.
Wat is de reden voor deze stijging?
De toepassing van AVG op de opendata zorgt voor de toename van geanonimiseerde betalingen in de publicatie.
De aanpak van milieucriminaliteit |
|
Kiki Hagen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de Algemene Rekenkamer1 dat de huidige strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit onvoldoende afschrikwekkend is en ook geen vergelding teweeg brengt, nu 55 procent van de milieuzaken middels een transactie worden afgedaan waarbij geen schuld bekend hoeft te worden?
Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik vinden de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit onvoldoende afschrikwekkend is uiteraard ernstig. Daarom laat het Ministerie van JenV onderzoek doen naar de straftoemeting bij (ernstige) milieudelicten. Het gaat dan om de sanctietoepassing bij ernstige milieudelicten in de praktijk en eventuele belemmeringen bij het opleggen van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie.
De laatste jaren worden meer zaken afgedaan met een OM strafbeschikking. Een strafbeschikking berust op een schuldvaststelling. Wanneer een verdachte geen verzet tegen die strafbeschikking doet legt hij zich bij die schuldvaststelling neer.
Deelt u de mening dat transacties effectiever zouden kunnen zijn als het Openbaar Ministerie (OM) een in de wet verankerde bevoegdheid krijgt om bij een transactie met een rechtspersoon een compliance-maatregel op te leggen, en om alsnog tot vervolging over te gaan wanneer het bedrijf de compliance-maatregel als onderdeel van de transactievoorwaarden niet naleeft?
Die mening deel ik. De transactiemodaliteit vergroot de buitengerechtelijke mogelijkheden om milieucriminaliteit in de sfeer van de rechtspersoon snel en efficiënt af te doen. De officier van justitie kan een transactieaanbod doen waarin een of meer voorwaarden worden gesteld ter voorkoming van vervolging. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering is specifiek voor de transactie een titel gereserveerd (in Boek 3, Hoofdstuk 4). Deze titel zal via een aanvullingswet invulling krijgen. Die aanvullingswet zal een regeling van de transactie bevatten, waarin de naleving van aanwijzingen in het kader van gedragstoezicht gericht op compliancebeleid als nieuwe transactievoorwaarde zal zijn opgenomen. Dergelijke aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het tot stand brengen, implementeren en naleven van een complianceprogramma. Bij niet-naleving van de transactievoorwaarden kan het openbaar ministerie tot vervolging overgaan. Het streven is om de genoemde aanvullingswet in het eerste kwartaal van 2024 in formele consultatie te geven (zie de achtste voortgangsrapportage van het nieuwe Wetboek van Strafvordering2).
Onderschrijft u de conclusie van het OM dat er een verplichte reclassering moet komen voor bedrijven die een transactie zijn aangegaan met het OM, die onafhankelijk toezicht houdt op de naleving van de transactie-afspraken?2
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de voortgang van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zal een eerste reflectie op dit onderwerp worden gegeven. Deze brief zal naar verwachting voor het zomerreces aan uw Kamer worden aangeboden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat bedrijven bij wie de kans op overtreding hoog is in absolute zin weinig worden geïnspecteerd? Welke stappen zijn er op dit gebied inmiddels gezet?
Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik vinden de constateringen van de Algemene Rekenkamer uiteraard zorgelijk en zijn van mening dat overtreders van milieuwetgeving moeten worden aangepakt. Hoe dat het beste kan worden vormgegeven, bekijkt de Staatssecretaris van IenW samen met de betrokken partners binnen het IBP VTH, onder andere door invulling te geven aan aanbeveling 74 van de commissie Van Aartsen om te komen tot één uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid en één uitvoeringsprogramma per regio. Een meer uniform beleid en programma zou moeten leiden tot efficiëntere inzet van onder andere toezichthouders.
Deelt u de mening dat veelplegers op het gebied van milieucriminaliteit harder bestraft zouden moeten worden op het moment dat zij opnieuw de fout ingaan om herhaling te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om een veelplegersaanpak te ontwikkelen met het oog op het aanpakken van de kleine groep bedrijven die verantwoordelijk is voor het overgrote deel van de in Nederland gepleegde milieucriminaliteit?
Het plegen van milieudelicten is onacceptabel, extra kwalijk is het als het meer dan één keer gebeurt. Op dit moment geeft de nieuwe Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht5 omgevingsdiensten al mogelijkheden (op basis van de wet- en regelgeving) om bij recidive zwaarder te straffen, ook in het kader van het strafrecht. Voor bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo-bedrijven) bestaat reeds een veelplegersaanpak. De implementatie hiervan vindt plaats in de regio. Voor het kunnen optreden bij recidive bij alle typen bedrijven is het van belang dat de bevoegde gezagen, de omgevingsdiensten en het OM de benodigde informatie hebben en delen. Inspectieview is hierin helpend. Ook zal de veelplegersaanpak worden versterkt met de investeringen in extra opsporings- en vervolgingscapaciteit die het Kabinet heeft gedaan, zoals aangegeven in de brief van 21 oktober 20226. Op dit moment acht ik aanvullende maatregelen voor de aanpak van veelplegers niet nodig en is het aan de uitvoerende diensten om met het beschikbare instrumentarium hier invulling aan te geven.
Hoe en wanneer bent u van plan opvolging te geven aan motie-Hagen/Sneller (die op 6 december 2022 is aangenomen) over het expliciet in de Wet op de economische delicten opnemen dat de sancties op milieudelicten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn, zodat de rechter beter in staat wordt gesteld om straffen op te leggen die in verhouding staan tot de overtreding (Kamerstuk 22 343, nr. 344)?
De opvolging van de motie wordt opgepakt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en zal niet naar de letter maar naar de geest zijn. Zoals aangegeven in de brief van 21 oktober 20227 is het opnemen van «doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend» in de Wet economische delicten niet passend. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal opdracht geven voor een wetenschappelijk onderzoek naar de huidige wijze van straffen en de effectiviteit daarvan bij milieufeiten. In het onderzoek wordt meegenomen hoe opvolging aan de motie kan worden gegeven.
Daarnaast wordt op dit moment in Europees verband de Richtlijn 2008/99/EG8 (milieustrafrecht) herzien. Hierbij worden ook de daarin opgenomen sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen het licht gehouden. Bij de implementatie van deze herziening wordt ook naar de hoogte van de sancties voor milieudelicten in meer algemene zin gekeken.
Hoe en wanneer verwacht u opvolging te geven aan motie-Hagen/Sneller (die op 6 december 2022 is aangenomen) over het opzetten van een met privacy waarborgen omkleed gedeeld informatiesysteem waarvan alle bestuurlijke en strafrechtelijke diensten die betrokken zijn bij opsporing en handhaving van milieucriminaliteit gebruik kunnen maken (Kamerstuk 22 343, nr. 329)?
De opvolging van motie-Hagen/Sneller is ondergebracht in pijler 3 (informatie-uitwisseling en datakwaliteit) van het IBP VTH. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen in september 20229 en de brief van 16 maart 2023 met de beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het schriftelijk overleg10, zijn de betrokken partijen binnen pijler 3 bezig met het in kaart brengen van het informatielandschap van het VTH-stelsel. Dit zal mede de grondslag zijn voor het formuleren van verbetervoorstellen voor de informatievoorziening van het VTH-stelsel en de wijze waarop invulling aan genoemde motie wordt gegeven. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat verwacht medio 2023 meer concreet te kunnen aangeven hoe de motie wordt ingevuld.
Heeft u zicht op de omvang en de aard van milieucriminaliteit in Nederland? Klopt het dat de kosten van milieucriminaliteit mogelijk veel hoger liggen dan de schattingen van 4,4 miljard euro, gezien het beperkte zicht op de omvang?
Het is afhankelijk van de gehanteerde definitie hoe groot de omvang van de kosten van milieucriminaliteit wordt geschat. In 2022 schatte de ILT de milieuschade op 5,5 miljard euro per jaar.11 De acties die plaatsvinden in pijler 3 (informatie-uitwisseling en datakwaliteit) van het IBP VTH, hebben tot doel de informatiepositie van partijen te verbeteren. Deze acties kunnen in de toekomst verder bijdragen in het vormen van een beeld van de omvang van milieucriminaliteit. Milieucriminaliteit is over het algemeen haalcriminaliteit: het milieu doet zelf geen aangifte, waardoor je er actief naar op zoek moet. Hierdoor is het helaas niet in alle gevallen bekend dat er sprake is van milieucriminaliteit. Daardoor is het niet mogelijk om een volledig beeld te geven van de exacte aard en omvang.
Op welke manier is er sinds het rapport van de Algemene Rekenkamer gewerkt aan de informatiepositie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en daarmee uw eigen informatiepositie op het gebied van het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel)? Hoe verhoudt zich dit tot de recente berichtgeving over gebrekkig toezicht vanuit de ILT?3
Inmiddels is met de coalitieakkoordgelden voor versterking van VTH bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT – een bedrag oplopend van 2 miljoen euro in 2022 tot 6 miljoen euro in 2024) de capaciteit van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de ILT uitgebreid. Er zijn twee nieuwe teams geformeerd- een team Intelligence en een team Informatie, Data & Analyse- die de focus hebben op het aanleggen, onderhouden en versterken van de informatiepositie van de ILT-IOD. Dit vergroot de mogelijkheden om een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren en versterkt mijn informatiepositie binnen het milieudomein.
Daarnaast is de ILT binnen het IBP VTH gestart met de thematische en signalerende onderzoeken naar het functioneren van het VTH-stelsel. Het doel van deze onderzoeken is om aan mij te rapporteren over het functioneren van het VTH-stelsel in de uitvoeringspraktijk en het boven water krijgen van tekortkomingen binnen het VTH-stelsel milieu. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft u op 19 april jl. het eerste thematische onderzoek van de ILT inclusief mijn beleidsreactie toegestuurd.
Het door uw Kamer aangehaalde signaal van de ILT gaat over het stelsel van de certificerende instellingen. Dit betreft een ander stelsel dan het VTH-stelsel, al gaat het ook hier om het uitwisselen van informatie. Bij het stelsel van de certificerende instellingen heeft de ILT aanwijzingen dat in bepaalde sectoren onterecht certificaten worden afgegeven. In dit kader werkt de ILT ook aan de verbetering van haar eigen toezicht. Zoals het toezicht op de individuele private partijen, als dat bij de taak van de inspectie hoort. Verder doet de ILT een oproep aan alle betrokken partijen, zoals de certificerende instellingen, om de manier waarop de stelsels werken en hun rol daarin te verbeteren.
Het bericht dat de politie meekeek in chatgroepen van Extinction Rebellion |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de politie meekeek in chatgroepen van Extinction Rebellion?1
Ja.
Kunt u toelichten of de beschreven methodiek, het infiltreren in chatgroepen, vaker wordt gebruikt bij demonstraties? Zo nee, kunt u toelichten in hoeverre een demonstratie van andere belangengroepen waar strafbare feiten worden gepleegd, verschilt van de demonstratie van Extinction Rebellion?
Het meekijken in chatgroepen wordt toegepast in diverse online groepen, afhankelijk van de te verwachten ernstige verstoring van de openbare orde en/ of het plegen van misdrijven. Het behoort tot de taak van de politie om dit te kunnen signaleren en vervolgens te kunnen optreden. Uiteraard dient dit te geschieden binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van proportionaliteit en subsidiariteit.
Kunt u reageren op het commentaar van Amnesty International?
Amnesty International heeft aangegeven dat de politie de vreedzaamheid van de demonstratie niet als uitgangspunt neemt en demonstranten ziet als een potentieel risico. Voorop staat dat het demonstratierecht in ons land een groot goed is en bescherming geniet. De politie heeft een belangrijke rol bij het handhaven van de openbare orde bij demonstraties met het oog op een ieders veiligheid. De politie treedt daarbij op onder het gezag van de burgermeester. Deze neemt de mogelijke inzet van de politie bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid mee in de afweging bij het faciliteren van demonstraties. Om een juiste inschatting te maken welke maatregelen moeten worden genomen en hoeveel politie aanwezig moet zijn teneinde de veiligheid van demonstranten en anderen te kunnen waarborgen is informatie nodig. Bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde treedt de politie op onder het gezag van de officier van justitie. In beide kaders dienen wettelijke bevoegdheden op proportionele wijze en met in achtneming van de uitgangspunten van het grondwettelijk demonstratierecht te worden toegepast. De beoordeling daarvan in een concreet geval is aan de politie en het gezag.
In hoeverre acht u deze maatregel doelmatig en proportioneel?
Deze afweging wordt niet door mij gemaakt, maar door de politie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Bij wie dit gezag berust en hoe dit wordt ingevuld verschilt per politietaak. Het gezag voor de handhaving van de openbare orde berust bij de burgemeester. Voor de rechtshandhaving is dit de officier van justitie. Binnen het wettelijk kader behorend bij de taak dienen wettelijke bevoegdheden (indien aanwezig) op proportionele wijze en met in achtneming van de uitgangspunten van het grondwettelijk demonstratierecht te worden toegepast. De beoordeling in het concrete geval is aan de politie en het gezag. De politie maakt hierbij gebruik van interne werkinstructies. Dit betreffen geen openbare documenten.
Kunt u toelichten hoe de beslisboom om deze maatregel in te zetten verloopt? Wordt de Minister daar vooraf van op de hoogte gebracht?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraak dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van ‘trusted flagger’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met haar antwoord op het verzoek van de Kamer de meldingen die de politie in haar hoedanigheid van «trusted flagger» heeft verstuurd sinds 2020 naar sociale mediabedrijven naar de Kamer te sturen) waarin ze schrijft: «de politie [registreert] de gevraagde informatie niet op zodanige wijze dat de informatie uit de politiesystemen gehaald kan worden»?1
Ja, ik ben bekend met de antwoorden die ik zelf heb gegeven op de eerder door Kamerlid Van Houwelingen gestelde vragen.
Hoe verhoudt uw antwoord zich tot de Archiefwet en de Wet Open Overheid? Is de politie in het kader van deze wetten niet verplicht de gevraagde informatie zodanig te registreren dat de informatie door de Kamer kan worden opgevraagd?
Er zijn op dit moment geen wettelijke bepalingen, ook niet in de Archiefwet en de Wet Open Overheid, die een verplichting bevatten voor de politie om deze meldingen dusdanig te registreren dat de politie in staat is om hiervan een juist en volledig overzicht te genereren op grond van de informatie in de politiesystemen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze informatie door de Kamer bij de politie opgevraagd kan worden?
Op dit moment zie ik geen reden om politie te verplichten ervoor te zorgen dat de gevraagde gegevens eenvoudig uit haar systemen kunnen worden gehaald. Zie verder mijn antwoord onder vraag 4.
Bent u, aangezien de politie hier blijkbaar zélf niet toe in staat is, bereid sociale mediabedrijven te benaderen en hen te vragen deze door de Kamer gevraagde informatie te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met social mediabedrijven over het beleid dat ze voeren rondom inhoudsmoderatie. Op dit moment zijn ze echter niet wettelijk verplicht om de door hen ontvangen meldingen te registreren en daarover te rapporteren. Vanaf februari 2024 verplicht de digitaledienstenverordening aanbieders van tussenhandeldiensten wel om minimaal een keer paar jaar te rapporteren over eventuele inhoudsmoderatie die zij hebben uitgevoerd en dienen zij die openbaar te maken. Vanaf dat moment kan de Kamer deze rapporten op de sites van die diensten inzien.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Natuurherstel na drugsdumpingen |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Boswachter, experts en bestuurders: aanpak drugsafval kan beter»1 en «Vergoeding opruimkosten drugsafval verhoogd»2?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u aangeven welke kosten voor het opruimen van drugsafval ten lasten komen aan welke partij op basis van welke juridische verplichting en het daarbij horende wetsartikel?
Wat betreft de kosten is het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt. Indien mogelijk worden de opruim- en saneringskosten van de bodemverontreiniging door drugsafval op de daders verhaald. Dit wordt ook wel kostenverhaal genoemd. Kostenverhaal van door de overheid gemaakte kosten van opruiming en/of sanering kan plaatsvinden door middel van het bestuursrechtelijk verhalen van de kosten van bestuursdwang of privaatrechtelijk op grond van artikel 75 Wet bodembescherming (Wbb). Dit kostenverhaal richt zich primair tot de veroorzaker.
Omdat bij drugsdumpingen de kosten niet altijd verhaald kunnen worden op de dader is er een Subsidieregeling opruiming drugsafval beschikbaar om gedupeerden te compenseren. In principe wordt zo een onschuldige eigenaar die slachtoffer is van een misdrijf niet geconfronteerd met een hoge rekening van de overheid voor kosten waarvan de eigenaar geen veroorzaker is.
In het geval van drugsafvaldumpingen zijn, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verschillende wetten van toepassing. Het is daarmee ook afhankelijk van de specifieke situatie wie er verantwoordelijk is voor het opruimen van het afval of voor het saneren van bodem, water of grondwater. Het is aan het bevoegd gezag en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen, op basis van de specifieke feiten en omstandigheden, of en in hoeverre de eigenaar verantwoordelijk is.
In artikel 13 van de Wbb is de zorgplicht voor bodem en grondwater neergelegd. Deze verplichting houdt in dat de bodemhandelingen die in artikel 6 t/m 11 van de Wbb worden beschreven niet tot verontreiniging leiden. Als er toch verontreiniging optreedt, zoals bij dumpingen van drugsafval vaak het geval is, moet de veroorzaker maatregelen nemen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. Artikel 13 Wbb richt zich niet alleen op de directe veroorzaker van de vervuiling, maar ook op degene die bevoegd en feitelijk in staat is om een overtreding van de zorgplicht te voorkomen of te beperken.
Bij drugsafvallozingen in watersystemen is artikel 6.8. van de Waterwet van toepassing. Ook hier geldt de verplichting voor ieder die handelingen verricht of nalaat die tot verontreiniging van oppervlaktewater, bodem of oever kunnen leiden om deze verontreiniging en de directe gevolgen daarvan te beperken of ongedaan te maken.
Daarnaast roepen gemeenten in de praktijk soms de zorgplicht uit de Woningwet (artikel 1a) in om de rekening van opruimkosten aan de eigenaar te sturen. Die zorgplicht richt zich tot de eigenaar van een bouwwerk, erf of terrein om zorg te dragen dat diens eigendom geen gevaar voor gezondheid of veiligheid oplevert.
Welke kosten worden er vergoed vanuit de subsidieregeling voor het opruimen van drugsafval?
Op grond van de Subsidieregeling opruiming drugsafval kan subsidie worden verleend voor de kosten die gemaakt zijn voor het opruimen van drugsafval. Hieronder valt de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval; de afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of de sanering van de door gedumpt drugsafval verontreinigde bodem. Onder het saneren vallen ook de werkzaamheden zoals het inrichten van het saneringsterrein en na afloop oplevering van het terrein in de oorspronkelijke staat.
Waarom geldt er een maximumbedrag dat vanuit de subsidieregeling wordt vergoed en worden de kosten van drugsdumpingen in de natuur niet compleet gedragen door de overheid indien de kosten niet op de schuldige kan worden behaald, gezien de eindverantwoordelijkheid van de overheid voor de staat van de natuur?
Het maximumbedrag dat kan worden verleend voor de opruimkosten van drugsafval is 200.000 euro. Deze grens is bepaald op basis van de aanvragen die in de eerste twee jaar van de regeling zijn gedaan. Hierbij is ook gekeken naar de periode hiervoor toen provincies hun eigen subsidiestelsel hadden voor drugsdumpingen.
Als er grootschalige bodemsaneringen nodig zijn zorgt de Staatssecretaris van IenW, samen met decentrale overheden, voor maatwerk rond de financiering daarvan.
Klopt het dat grondeigenaren en terreinbeherende organisaties op grond van de Wet natuurbescherming3 verplicht zijn tot het herplanten van bomen, ook als er bomen moeten worden gekapt om de met drugsafval vervuilde grond te kunnen saneren zoals bijvoorbeeld bij de drugsput in natuurgebied de Brabantse Wal het geval is? Zo nee, hoe zit dit dan?
Er geldt in het kader van de Wet natuurbescherming buiten de bebouwde kom een herplantplicht. De eigenaar van grond waarop bomen zijn geveld, is verplicht binnen drie jaar te herplanten. Er is geen uitzondering van de herplantplicht opgenomen in de Wet natuurbescherming voor bomen die gekapt moeten worden om met drugsafval vervuilde bodem te saneren.
BNN/VARA, 25 januari 2023, Vergoeding opruimkosten drugsafval verhoogd (https://www.bnnvara.nl/vroegevogels/artikelen/vergoeding-opruimkosten-drugsafval-verhoogd).
Wat zijn de gemiddelde kosten van natuurherstel na drugsdumpingen? Hoeveel procent van de totale kosten van het opruimen van drugsafval gaat er naar natuurherstel?
In het antwoord op vraag 3 worden de subsidiabele activiteiten die gelden onder de Subsidieregeling voor de opruimkosten van drugsafval beschreven. Sinds de regeling in 2021 van start is gegaan is tot 1 mei 2023 in 43 procent van de gevallen subsidie verleend voor een bodemsanering. Kosten die zijn gemaakt voor het herstel van de bodem, zoals uiteengezet in antwoord 2, zijn hierbij vergoed of deels vergoed. De gemiddelde en procentuele kosten van het natuurstel als onderdeel van kosten van bodemsaneringen worden niet separaat bijgehouden.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor natuurherstel na het opruimen van drugsafval niet worden vergoed vanuit de subsidieregeling? Zo ja, waarom worden de kosten voor natuurherstel niet vergoed? Zo nee, hoe zit dit dan?
Als het natuurherstel onderdeel is van de oplevering van het terrein in de oorspronkelijke staat, dan valt het onder de subsidiabele kosten zoals aangegeven in vraag 3. Als het natuurherstel geen direct verband houdt met het herstel van de bodemkwaliteit dan valt dit niet onder de Subsidieregeling.
Bent u het ermee eens dat het wrang is dat grondeigenaren de kosten van (verplicht) natuurherstel na drugsdumpingen volledig uit eigen zak moeten betalen, aangezien deze grondeigenaren over het algemeen niets te maken hebben met de drugsdump maar hier wel voor opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Er is maar één verantwoordelijke voor een drugsdump en dat is de dader. Hoewel het Rijk geen formele verantwoordelijkheid heeft wil het kabinet niet dat onschuldigen de dupe worden van deze praktijken. Het kabinet vindt het, net als uw Kamer, onwenselijk als er door een discussie over kosten een impasse ontstaat en onschuldige burgers hieronder lijden (Kamerstuk 24 077, nr. 503). Ook kan verdere schade aan de bodem en vervuiling van het grondwater worden beperkt als gedupeerden eerder zicht hebben op compensatie en er tijdig met bodemsanering kan worden begonnen. Helaas kunnen niet alle effecten van deze criminele handelingen worden weggenomen.
Zijn er voorbeelden bekend van drugsdumpingen waarna de natuur niet is hersteld, bijvoorbeeld omdat hier geen budget meer voor was? Zo ja, wat betekent dit juridisch gezien mede vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn en het verslechteringsverbod?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend waar geen herstel heeft plaatsgevonden vanwege budgetproblemen of dat sprake is van het verzaken van natuurherstel.
Zijn er grondeigenaren die andere juridisch verplichte activiteiten hebben verzaakt, met name inzake de Vogel- en Habitatrichtlijn, vanwege de hoge kosten voor het opruimen van drugsdumpingen en het herstel daarna? Zo nee, is het wel onderzocht? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze grondeigenaren te ondersteunen?
Er zijn mij geen signalen bekend dat andere juridisch verplichte activiteiten zijn verzaakt. De effecten van drugsdumpingen op de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) worden niet apart bijgehouden.
Grondeigenaren worden door middel van een subsidieregeling ondersteund in de kosten van het opruimen van drugsafval.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van drugsdumpingen zijn op de staat van de natuur en dan met name de Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en habitats?
De negatieve gevolgen van afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater worden op lokaal niveau in kaart gebracht. Bij lekkende vaten chemicaliën (drugsafval) en drugslozingen is er veelal sprake van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Er worden zo nodig maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen te beperken, zoals sanering van de bodem. Er is op nationaal niveau geen overzicht van de negatieve gevolgen voor de natuur in het algemeen en Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en habitats in het bijzonder.
Deelt u de mening dat het wenselijk is, onder andere vanwege de slechte staat van de natuur in Nederland, dat na sanering van de met drugs vervuilde grond de natuur zo snel mogelijk wordt hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat natuurherstel zo snel als mogelijk gebeurd en hoe draagt u zorg voor monitoring en evaluatie van deze herstelde natuur?
Ik deel uw mening dat het wenselijk is dat de natuur na sanering zo snel mogelijk wordt hersteld. Met de decentralisatie zijn provincies verantwoordelijk voor het natuurbeleid en de uitvoering ervan en zij dragen zorg voor het natuurherstel en de eventuele monitoring en evaluatie hiervan.
Bent u bereid om de kosten voor natuurherstel na drugsdumpingen wel te gaan vergoeden, bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het vervangen van de huidige subsidieregeling door een nieuwe Rijksregeling in 2025? Zo nee, waarom niet en hoe ziet u dit?
Momenteel vinden gesprekken plaats over de inrichting van de nieuwe regeling.
Ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomst van deze gesprekken. Er zijn echter geen plannen om in de nieuwe Rijksregeling natuurherstel uit te sluiten.
De verblijfplaats van ‘Bolle Jos’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Wie is voortvluchtige Bolle Jos. Cokekoning van Antwerpse Haven.»1 en «Politie komt met recordbeloning voor gouden tip die naar Bolle Jos leidt.»2
Ja.
Waarom wordt een recordbeloning uitgeloofd in de zoektocht naar Jos L., terwijl duidelijk is dat hij in Turkije verblijft?
Op grond van art. 1 sub a, 3, ix van de Circulaire Bijzondere Opsporingsgelden is het mogelijk om tipgeld toe te kennen voor inlichtingen die hebben geleid tot de aanhouding van gezochte en/of gesignaleerde personen. Hiervoor geldt een door het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM) bepaald richtlijnbedrag (tipgeld) waarvan kan worden afgeweken indien de noodzakelijkheid van de aanhouding in combinatie met de ernst van het gepleegde misdrijf of te plegen feiten daartoe aanleiding geven. De verdenkingen die tegen Jos L. zijn gerezen, zowel waar het gaat om reeds gepleegde feiten, als waar het gaat om de actuele dreiging, zijn dermate ernstig dat dit een substantiële verhoging van het tipgeld rechtvaardigde. Indien de verblijfplaats van een gezochte en/of gesignaleerde persoon bekend is, wordt er uiteraard geen tipgeld uitgeloofd.
Klopt het dat Jos L. ten minste één keer is aangehouden in Turkije, maar de Turkse autoriteiten hem vrij hebben gelaten?
Uw vraag ziet op een individuele zaak. Over lopende strafrechtelijke procedures kan ik geen uitspraken doen. Daarnaast kan ik niet inhoudelijk ingaan op vragen die zien op mogelijke (strafrechtelijke) acties die wel of niet zijn uitgevoerd in een ander land.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat voortvluchtige Nederlandse verdachten daadwerkelijk door Turkije, waar Nederland een uitleveringsverdrag mee heeft, worden aangehouden, vastgehouden en uitgeleverd?
Het voorkomen van straffeloosheid acht ik van groot belang en hiervoor blijf ik mij ook inzetten. Uitlevering is in dit kader een belangrijk instrument. Zeker wanneer het gaat om de aanpak van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, is internationale samenwerking van groot belang. Het is bovendien een gedeeld belang van landen wereldwijd om middels de inzet van internationale samenwerking straffeloosheid te voorkomen.
Uitlevering kan enkel plaatsvinden op grond van een verdrag tussen twee of meer staten. Tussen Nederland en Turkije is het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV) van kracht. Op grond van dit verdrag zijn verdragsstaten in beginsel verplicht, overeenkomstig de regels en voorwaarden in het verdrag, tot uitlevering over te gaan ten behoeve van vervolging van een strafbaar feit of ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel. Uiteraard kan aan deze verplichting alleen worden voldaan als vast is komen te staan dat de voortvluchtige persoon zich daadwerkelijk in het aangezochte land bevindt en indien de uitlevering conform alle gestelde regels en voorwaarden kan plaatsvinden.
In het algemeen kan ik opmerken dat mijn ministerie als centrale autoriteit in nauw contact staat met centrale autoriteiten in andere landen, om zaken onder de aandacht te brengen en om er voor te zorgen dat de juiste informatie bij de juiste autoriteit beschikbaar is. Bij uitleveringsprocedures is tijdige informatiedeling en het delen van de juiste documenten met de buitenlandse autoriteiten essentieel. In de praktijk werken de Nederlandse politie, het OM, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en mijn ministerie nauw samen om dit te bewerkstelligen. Het is aan de autoriteiten van het aangezochte land om de nationale (gerechtelijke) procedures te volgen, waarbij het uitleveringsverzoek wordt getoetst en wordt uitgevoerd als aan alle regels en voorwaarden is voldaan.
Daarnaast kan ik het volgende aangeven over de aanloop naar een eventuele uitlevering. Indien er sprake is van een voorvluchtige Nederlandse verdachte, heeft het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om deze persoon op de Nationale Opsporingslijst te zetten. Daarnaast is het mogelijk om een internationaal opsporingsbevel uit te vaardigen. Indien er aanwijzingen zijn dat een voorvluchtige Nederlandse verdachte zich in het buitenland bevindt en Nederland met dit land een uitleveringsverdrag heeft, dan kan Nederland overgaan tot het uitvaardigen van een uitleveringsverzoek aan het desbetreffende land. In het uitleveringsverzoek zal Nederland het betreffende land verzoeken om over te gaan tot aanhouding van de persoon om vervolgens een uitleveringsprocedure te starten ten behoeve van uitlevering van deze persoon aan Nederland. Mijn ministerie als centrale autoriteit zal in dit proces nauw contact onderhouden met de centrale autoriteit van het aangezochte land. Hierbij zal regelmatig worden gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot eventueel gestarte (strafrechtelijke) procedures, tot het moment waarop de feitelijke uitlevering heeft plaatsgevonden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlandse voortvluchtige verdachten, zeker die op de Nationale Opsporingslijst staan, ongeacht het land waarin zij verblijven ook daadwerkelijk worden uitgeleverd?
Zie antwoord vraag 4.
Online identiteitsfraude |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Identiteitsfraude: Energiedirect scherpt beleid aan op aandringen van Radar»?1
Ja.
Beschikt u over gegevens waaruit blijkt hoe vaak het in Nederland voorkomt dat met behulp van het gebruik maken van identiteitsgegevens van een ander online contracten worden afgesloten of goederen worden gekocht? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De gevraagde gegevens over fraude met identiteitsgegevens worden niet centraal verzameld, daarom ontbreken algemene cijfers. Fraudecasussen zijn ook vaak complex en kunnen tegelijk uit meerdere fenomenen bestaan (zoals kopie identiteitskaart misbruikt en/of nepprofiel aangemaakt en vervolgens bestelling op naam gedaan). Bij het vermoeden van identiteitsfraude kunnen burgers contact leggen met de organisatie waar hun gegevens misbruikt zijn of aangifte doen bij de politie of zich melden bij het Centrale Meldpunt voor Identiteitsfraude (CMI). Daarnaast zijn er gegevens uit de tweejaarlijkse Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie.
Bij het CMI zijn de volgende gegevens bekend: het CMI heeft in 2022 in totaal 6.151 (6.397 in 2021) meldingen geregistreerd. 1.096 (1.759 in 2021) van deze meldingen betroffen specifiek het fenomeen «bestelling op naam», waarbij gegevens van een burger misbruikt worden voor bestellingen bij diverse organisaties. Specifiek over het afsluiten van energiecontracten op naam zijn 23 meldingen gedaan in 2022 (49 in 2021).
In de tweejaarlijkse Fraudemonitor wordt door het Openbaar Ministerie verslag gedaan van het aantal opsporingszaken (verdachten) voor identiteitsfraude in het algemeen. De Fraudemonitor over de jaren 2021 en 2022 wordt naar verwachting rond de zomer door het Openbaar Ministerie gepubliceerd en zal vervolgens door de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het ging in 2019 om 655 verdachten van ID-fraude en om 118 verdachten van ID-fraude via internet. In 2020 ging het om 480 verdachten van ID-fraude en 145 verdachten van ID-fraude via internet2. De Fraudemonitor bevat geen nadere uitsplitsing naar ID fraude in verband met het afsluiten van energiecontracten.
Is er verband tussen het grootschalig hacken of stelen van onlinegegevens van Nederlanders en online identiteitsfraude? Zo ja, waar bestaat dat verband uit en hoe vaak komt het voor dat er met deze gegevens gefraudeerd wordt? Zo nee, kunt u dit verband uitsluiten?
Ja. Bij het inbreken in bepaalde systemen (computervredebreuk) kunnen grote hoeveelheden persoonsgegevens wederrechtelijk worden overgenomen. De aard en hoeveelheid van de gegevens kunnen sterk verschillen. Bepaalde gegevens kunnen worden gebruikt voor het plegen van diverse vormen van fraude, waaronder online identiteitsfraude. Er zijn gevallen bekend waarbij zeer grote hoeveelheden persoonsgegevens zijn overgenomen en vervolgens online zijn aangeboden. Daardoor worden deze gegevens voor veel kwaadwillenden bereikbaar en neemt het risico op misbruik voor fraude fors toe. Er zijn echter geen kwantitatieve gegevens bekend hoe vaak fraude wordt gepleegd met gegevens die na inbraak in systemen zijn verkregen.
Deelt u de mening dat consumenten, die slachtoffer van online identiteitsfraude zijn en dus niet zelf een overeenkomst hebben gesloten, dit niet zelf zouden moeten aantonen, maar dat het aan de ondernemer is bij wie een overeenkomst is gesloten om aan te tonen dat die overeenkomst met de desbetreffende consument is gesloten? Zo ja, hoe is de geldende wet- en regelgeving dienaangaande en behoeft die aanpassing? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Artikel 150 van de Wet van Burgerlijke Rechtsvordering stelt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast daarvan draagt. Dat betekent in dit geval dat een ondernemer die betaling eist voor een overeenkomst, moet kunnen bewijzen dat hij die daadwerkelijk met de desbetreffende consument heeft gesloten.
In het bericht van Radar wordt verwezen naar identiteitsfraude bij een energieleverancier. Wanneer consumenten een geschil hebben met een energieleverancier kunnen zij terecht bij de Geschillencommissie. Alle energieleveranciers die leveren aan consumenten zijn wettelijk verplicht om hierbij aangesloten te zijn.
Deelt u de mening dat ondernemers die onlinegoederen of diensten aanbieden zelf moeten zorgen dat er op een laagdrempelige wijze de identiteit van een klant wordt geverifieerd, bijvoorbeeld door het online betalen van 1 eurocent? Zo ja, waarom en welke (andere) mogelijkheden ziet u voor zich? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag vier is toegelicht dat de ondernemer die de betaling eist voor een overeenkomst de bewijslast draagt. Het is daarom denkbaar dat ondernemers binnen de grenzen die de wet op dit moment biedt, in specifieke situaties ervoor kiezen om een verificatiemethode toe te passen. Hierbij kan gedacht worden aan overeenkomsten waar bijvoorbeeld voor consumenten grotere bedragen zijn gemoeid.
De 1-cent methode waar naar wordt verwezen in deze vraag kan een optie zijn. Het is echter niet wenselijk dat deze methode bij elke aankoop wordt ingezet. Er zijn namelijk gevallen bekend waarbij fraudeurs op online handelsplaatsen ook met die methode fraude plegen. De Fraudehelpdesk wijst op dit risico en hoe hiermee om te gaan.3
Een andere mogelijkheid binnen de wet is het vragen van een handtekening. Dit kan tot gevolg hebben dat sommige overeenkomsten niet per direct gesloten kunnen worden. Hier staat tegenover dat een handtekening via het identiteitsbewijs geverifieerd kan worden in het geval de consument aangeeft de overeenkomst niet zelf gesloten te hebben.
Ten aanzien van de energiesector, waar naar wordt verwezen in het bericht van Radar, ontvangt de Tweede Kamer naar verwachting voor de zomer een brief van de Minister voor Klimaat en Energie over de Energiewet. Daarin wordt o.a. de nieuwe gegevensuitwisselingsentiteit in de energiesector toegelicht.
Het is in het algemeen onwenselijk dat ondernemers meer gegevens dan noodzakelijk ontvangen van burgers. Zoals bij het antwoord op vraag drie is toegelicht, kan deze informatie juist gebruikt worden voor het plegen van fraude, als wordt ingebroken in de systemen van ondernemers.
Deelt u de mening dat als ondernemers zelf meer de identiteit van hun onlineklanten gaan verifiëren dat daarmee misdaad en onnodige belasting van de politie en andere actoren in de strafrechtketen kan worden voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor elke vorm van fraude en oplichting geldt dat de meeste winst te behalen is met het vergroten van het bewustzijn van risico’s en met preventieve maatregelen om slachtofferschap zo veel mogelijk te voorkomen. In het geval van identiteitsfraude bij consumentenaankopen is het ook belangrijk dat ondernemers zich bewust zijn van identiteitsverificatie, mede omdat de bewijslast bij hen ligt (zie antwoord op vraag vier). Ondernemers die zijn opgelicht kunnen dit melden en aangifte doen bij de politie. Informatie is belangrijk voor de opsporing om snel zicht te krijgen op de aard, omvang en handelwijze van oplichting. Het informeren van ondernemers over identiteitsverificatie kan op verschillende manieren; algemene informatieverstrekking en sectorspecifiek wanneer aanvullende eisen worden gesteld aan identiteitsverificatie.
Ten aanzien van algemene informatie ondersteunt het CMI voornamelijk slachtoffers van identiteitsfraude met informatie en concreet advies, maar levert ook een bijdrage aan bewustwording en preventie van identiteitsfraude met presentaties, workshops en andere voorlichtingsactiviteiten. Ondernemers kunnen in het fysieke en in het digitale domein controle en verificatie toepassen om te voorkomen dat ook zij slachtoffer worden van oplichters die zich schuldig maken aan identiteitsfraude. Het CMI kan met organisaties meedenken over of en hoe er kans is op identiteitsfraude met de buitgemaakte gegevens. Daarnaast kan het CMI meedenken over hoe getroffen organisaties de slachtoffers van een hack of datalek kunnen informeren. Zo is het CMI te gast geweest bij meerdere online bijeenkomsten van de contactcentra van grote woningcorporaties. Tijdens deze bijeenkomsten heeft het CMI de medewerkers geïnformeerd en geadviseerd hoe zij konden antwoorden op mogelijke vragen van verontruste burgers/klanten.
Bent u bereid om met ondernemersverenigingen en brancheorganisaties in overleg te treden om laagdrempelige wijzen van identiteitsverificatie te bevorderen? Zo ja, wilt u de Kamer van de uitkomst van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Songül Mutluer (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion» van Investico van 21 maart 2023?1
Ja.
Klopt het dat een politieagent wekenlang mee keek in twee besloten chatgroepen van actiegroep Extinction Rebellion?
Op deze concrete vraag kan ik niet ingaan omdat de rechter zich nog buigt over de zaak betreffende de verdenking wegens opruiing. Via de media heb ik begrepen dat de advocaat van de verdachten in deze zaak de rechter zal vragen om hierop in te gaan. Het past mij niet als Minister hier uitspraken over te doen. Ik wacht het oordeel van de rechter af.
Zo ja, kunt u uitleggen met welk doel en welke opdracht deze agent dit heeft gedaan?
In algemene zin kan ik aangeven dat politie informatie verzamelt ten behoeve van diverse politietaken, zoals de openbare orde. De politie treedt bij de handhaving van de openbare orde op onder gezag van de burgemeester. Het behoort tot de politietaak om in te schatten of er ernstige verstoringen van de openbare orde te verwachten zijn om vervolgens te bepalen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn om de (verkeers-) veiligheid te kunnen waarborgen tijdens een demonstratie. Dit doet de politie voor de veiligheid van alle burgers, dus ook voor de demonstranten zelf. Het past mij niet om in dit concrete geval in te gaan op de opdracht en het doel van de vergaring van gegevens, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er een informant is ingezet door de politie om informatie in te winnen over Extinction Rebellion?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de politie contact heeft met mensen uit uiteenlopende doelgroepen met het oog op (het voorkomen van) ernstige verstoringen van de openbare orde. Hiervoor kunnen ook zogenoemde informanten worden ingezet.
Welke wettelijke bevoegdheid is gebruikt voor de inzet van online agenten en informanten voor spionage en op basis waarvan achtte u de inzet noodzakelijk en proportioneel?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In algemene zin kan ik zeggen dat politie in veel gevallen gebruik kan maken van het taakstellende artikel 3 Politiewet 2012 om online te kijken of er openbare ordeverstoringen worden voorbereid, mits daarmee niet meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. De politie mag daarbij vragen stellen aan burgers waarvan zij verwachten dat deze over relevante informatie beschikken.
Het kan noodzakelijk zijn dat de politie niet voor een ieder kenbaar haar werk doet, bijvoorbeeld wanneer zij spreekt met informanten. Op het moment dat het noodzakelijk is de identiteit van een burger af te schermen, krijgt de betreffende persoon de status van informant.
Wordt er meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gemaakt, dan is een bevel van de officier van justitie nodig. Dan moet er sprake zijn van onderzoek naar aanleiding van een verdenking van een misdrijf (artikel 126j SV). Voor de openbare orde is deze bevoegdheid er niet.
Welke afweging hebt u gemaakt voor de inzet van deze middelen? Welke belangen en grondrechten hebt u daar bij gewogen en welke waarde hebt u aan de verschillende belangen en grondrechten gehecht?
Deze afweging wordt niet door mij gemaakt, maar door de politie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Bij wie dit gezag berust en hoe dit wordt ingevuld verschilt per politietaak. Het gezag voor de handhaving van de openbare orde berust bij de burgemeester. Voor de rechtshandhaving is dit de officier van justitie. Binnen het wettelijk kader behorend bij de taak dienen wettelijke bevoegdheden (indien aanwezig) op proportionele wijze en met in achtneming van de uitgangspunten van het grondwettelijk demonstratierecht te worden toegepast. De beoordeling in het concrete geval is aan de politie en het gezag.
Zijn dergelijke middelen ook ingezet voor andere actiegroepen en/of activisten, bijvoorbeeld agrarische actiegroepen die acties voorbereidden het afgelopen jaar?
Het meekijken in publiek toegankelijke chatgroepen wordt toegepast in diverse online groepen, afhankelijk van de te verwachten ernstige verstoring van de openbare orde en/ of het plegen van misdrijven. Het behoort tot de taak van de politie om dit te kunnen signaleren en vervolgens te kunnen optreden. Uiteraard dient dit te geschieden binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van proportionaliteit en subsidiariteit. Over hoe vaak de inzet heeft plaatsgevonden zijn geen cijfers bekend. Voor besloten groepen is deze bevoegdheid er in het kader van de openbare orde niet.
Zo ja, waarom en hoe vaak is dit ingezet? En bent u voornemens om dit opsporingsmiddel in de toekomst te blijven inzetten? Zo nee, waarom wel bij Extinction Rebellion en niet bij andere actiegroepen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe oordeelt u over de commentaren van advocaten Jebbink en Buruma, het OM en het College voor de Rechten van de Mens in het artikel? Kunt u op de verschillende commentaren afzonderlijk reageren?
Reactie Minister: Het is mij niet helemaal duidelijk op welke combinatie van opsporingsmethoden hier gedoeld wordt, hierdoor is het lastig om in te gaan op het commentaar van Mr. Buruma. In algemene zin kan ik zeggen dat het verzamelen van online- gegevens niet alleen is voorbehouden voor terroristische misdrijven.
Reactie Minister: Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Reactie Minister: Zoals eerder aangegeven, wacht ik het oordeel van de rechter hierop af.
Reactie Minister: zie hiervoor mijn antwoord op vraag 10
Hoe verhoudt de inzet van dit opsporingsmiddel zich tot het demonstratierecht en hoe beoordeelt u de inzet van het opsporingsmiddel ten aanzien van de kritiek van het College voor de Rechten van de Mens dat het demonstratierecht in Nederland onder druk staat? Kunt een reflectie geven op de geschetste kritiek?2
De politie heeft een belangrijke rol bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid. De burgermeester maakt beslissingen over het faciliteren van het demonstratierecht en houdt daarbij rekening met de mate waarin de openbare orde en veiligheid door de politie onder zijn gezag kan worden gewaarborgd. Om een juiste inschatting te maken over te nemen maatregelen en te kunnen beoordelen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn, is informatie nodig. Wettelijke kaders en beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit begrenzen de vergaring van deze informatie. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
De betreffende uitlatingen van het College voor de Rechten van de Mens hebben betrekking op de inzet van strafrechtelijke bevoegdheden. Ik onderschrijf het pleidooi van het College om dergelijke middelen terughoudend in te zetten op basis van een beoordeling van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Het bericht ‘Joodse student voelt zich onveilig’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Joodse student voelt zich onveilig»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Tegen antisemitisme moet krachtig opgetreden worden. Ik roep studenten en andere personen die hier slachtoffer van zijn daarom ook op om aangifte te doen.
Wat vindt u ervan dat er een «Israeli Apartheidsweek» wordt georganiseerd op de Rijksuniversiteit Groningen waarbij sprekers komen die beweren dat er in Palestina geen plek is voor een Joodse staat terwijl er steeds meer antisemitisme in de samenleving is?
Ik wil voorop stellen dat het kabinet antisemitisme verafschuwt en veroordeelt. De structurele inbedding van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) is daarvan een uiting.
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft mij laten weten dat zij de «Israeli Apartheidsweek» niet heeft georganiseerd, maar dat enkele bijeenkomsten in het kader van die week wel hebben plaatsgevonden in haar ruimtes. Er moet binnen een academische omgeving ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet zijn en de academische standaarden in acht genomen blijven. In dergelijke gevallen is het aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden dergelijke bijeenkomsten moeten voldoen en om te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. De RUG heeft mij laten weten dat zij bij de organisatie heeft aangegeven dat deze bijeenkomsten aan een aantal voorwaarden moeten voldoen: ze moeten voor iedereen toegankelijk zijn, er moet een moderator zijn en met de activiteiten tijdens deze bijeenkomst mag de wet niet worden overtreden. Van de meeste activiteiten die georganiseerd zijn in het kader van de «Israeli Apartheidsweek» kan de RUG bevestigen dat deze voldeden aan deze voorwaarden. Er heeft één bijeenkomst plaatsgevonden waarvan achteraf bleek dat deze voorwaarden niet gewaarborgd zijn. De RUG is momenteel bezig met een evaluatie en de conclusies hiervan worden meegenomen bij het aanscherpen van het protocol.
Hoe verhoudt dit evenement zich met de boodschap dat elke student zich veilig moet voelen op de universiteit?
Er moet binnen een academische omgeving ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet zijn en de academische standaarden in acht genomen blijven. Instellingen zijn hierbij verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving, waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien en waar een diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt. Het is goed dat de RUG de in het antwoord op vraag 3 genoemde voorwaarden hanteert voor evenementen die georganiseerd worden in haar ruimtes om dit te waarborgen. Achteraf is gebleken dat er één bijeenkomst heeft plaatsgevonden waarbij de voorwaarden niet gewaarborgd waren en waar er dus mogelijk sprake is geweest van een onveilige omgeving. Het is goed dat de RUG dit evalueert en de conclusies gebruikt voor het aanscherpen van de regels.
Wat is uw reactie op het feit dat de door de Universiteit benoemde «onafhankelijke» moderator zelf lid is van de organisatie «Groningen voor Palestina»?
De Rijksuniversiteit Groningen heeft mij laten weten dat zij geen moderator voor de betreffende bijeenkomst heeft benoemd of aangewezen.
Bent u het eens met de stelling dat sprekers die zeggen dat «universiteiten die Israël niet volledig boycotten, zijn semi-dictatoriale instituten» geen podium horen te krijgen op de Rijksuniversiteit Groningen?
Binnen een universiteit moet binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen, ook als die zich richten tegen de universiteit zelf. Het is niet aan mij om te beoordelen of deze uitspraak binnen de grenzen van de wet valt. Het is in individuele gevallen aan het openbaar ministerie om te beoordelen of er sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Dat zal afhankelijk zijn van alle concrete omstandigheden van het geval. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven heeft de universiteit wel een verantwoordelijkheid in het creëren van een veilige leeromgeving en ik verwacht daarom ook dat universiteiten voorwaarden stellen aan de evenementen die op de instelling georganiseerd mogen worden. De Rijksuniversiteit Groningen heeft mij laten weten dat elk verzoek om zaal te reserveren getoetst wordt volgens een protocol, waarbij de eisen voor externe partijen strenger zijn. Deze verzoeken worden getoetst op de relatie met onderwijs en onderzoek, de academische benadering van het onderwerp, openbaarheid van de bijeenkomst en de onafhankelijke moderating. Er heeft zich nu een situatie voorgedaan waar medewerkers zalen hebben aangevraagd voor activiteiten van een derde partij, zonder dat expliciet te vermelden. De RUG beraadt zich nu op een scherper protocol om dit in de toekomst te voorkomen.
Bent u het eens met de stelling dat het organiseren van een «Israeli Apartheidsweek» de onveiligheid van Joodse studenten vergroot?
Ik kan mij voorstellen dat deze week onveilige gevoelens oproept bij Joodse en andere studenten. Dat neemt niet weg dat, binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden, binnen een academische omgeving ruimte moet zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten. Dit is niet in tegenspraak met een veilige leeromgeving.
Bent u van mening dat de «Israeli Apartheidsweek» antisemitische elementen bevat? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit tegen te gaan?
Het recht op vrije vereniging is een verworvenheid die we in Nederland met overtuiging respecteren en hanteren. De overheid dient zich niet vooraf te bemoeien met de uitnodiging van sprekers en de inhoudelijke bijdragen van sprekers tijdens evenementen. De organisatie dient zich aan de wet te houden. Eenieder in Nederland kan aangifte doen indien men meent dat de wet is overtreden. De autoriteiten zullen vervolgens de aangifte onderzoeken en besluiten om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Verklaart u het groeiend antisemitisme in de samenleving mede door het groeiend aantal anti-Israelevenementen?
Er zijn geen eenduidige gegevens beschikbaar die laten zien of antisemitisme in de samenleving toeneemt vanwege dergelijke evenementen. Ook beschikt de Minister van Justitie en Veiligheid niet over gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van het aantal van dergelijke evenementen.
Bent u voornemens, in navolging van Duitsland, de BDS-beweging (Boycott, Divestment and Sanctions) officieel te bestempelen als antisemitisch?
Het kabinet ondersteunt niet de internationaal georganiseerde oproep tot BDS (Boycott, Divestment and Sanctions), en is tegenstander van een boycot tegen Israël. Het kabinet hanteert de lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël bevorderen. Uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Dat is onder meer vervat in onze Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het ligt niet voor de hand om het in algemene zin oproepen tot een boycot of sancties tegen een land te interpreteren als discriminatie, nu het leveren van kritiek op staten in beginsel wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Of sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht, zal afhankelijk zijn van alle concrete omstandigheden van het geval.
Bent u bereid met de Rijksuniversiteit Groningen in gesprek te gaan over de veiligheid van Joodse studenten naar aanleiding van de berichtgeving over dit evenement?
Op 8 juni jl. stuurde ik de integrale aanpak sociale veiligheid en inclusie in hoger onderwijs en wetenschap2 naar uw Kamer. In dit kader spreekt het ministerie met alle hoger onderwijsinstellingen over sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers. Bij de uitwerking van de aanpak betrek ik ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding en treedt het ministerie in gesprek met Joodse jongerenorganisaties.
Bent u van mening dat het afrukken van de mezoeza van een deurpost niet onder vandalisme geschaard moet worden, maar volgens de IHRA-definitie (International Holocaust Remembrance Alliance), onder antisemitisme?
Het kabinet stelt voorop dat alle vormen van antisemitisme absoluut onaanvaardbaar acht en zich zal blijven inzetten voor de uitbanning daarvan.3
Het is goed voorstelbaar dat het afrukken van de mezoeza de schrik heeft aangejaagd bij de (Joodse) bewoners van het pand. Het is aan het openbaar ministerie en de rechter om te bepalen of in een individueel geval sprake is van een strafbare gedraging op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Gedragingen die overeenkomen met bepaalde voorbeelden van de niet-limitatieve lijst van de IHRA, kunnen voor de politie, het openbaar ministerie en de rechter behulpzaam zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen van discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect.
Hoe bevordert u dat incidenten die naar hun aard niet slechts een algemeen delict zijn, maar naar hun aard ook antisemitisch, op de juiste manier geregistreerd en opgevolgd worden, zoals voorgesteld in de motie-Bisschop (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 70)?
Zoals de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 10 maart 2021 reeds heeft aangegeven bevat de IHRA-definitie indicatoren die meegewogen kunnen worden in het oordeel of sprake is van groepsbelediging (artikel 137c Wetboek van Strafrecht), het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden (artikel 137d Wetboek van Strafrecht), of een discriminatoir aspect bij een commuun delict (codis-feit). Uiteindelijk moet uit de concrete casuïstiek blijken op welke wijze de definitie in de opsporings- en vervolgingspraktijk toepasbaar is. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen elk delict inzake mogelijk specifieke discriminatie of commune feiten met een discriminatoir aspect uiterst serieus, ook die delicten gepleegd met mogelijk antisemitisch motief. Het OM en (bijvoorbeeld) het Joods Netwerk van de politie zijn erop toegerust om discriminatiefeiten dan wel commune feiten met een discriminatoir aspect, waarbij een antisemitisch motief mogelijk een rol speelt, te onderkennen en te zorgen voor een correcte en afdoende opvolging.
Bent u bekend met het bericht «Weinig agenten en geen vertrouwen. Platteland van Groningen een snoepwinkel voor criminelen. «Zelfs met een trekker ontsnap je makkelijk»»1 en het bericht «Drugshandel in Ommelanden floreert tekorten aan handhavers»2?
Ja.
Bent u het ermee eens dat wanneer de dekking voor handhaven en toezicht niet goed verdeeld is in Nederland, dit criminelen kansen biedt om ongestoord in die gebieden te werk te gaan? Zo ja, welke strategie is er nu om dit waterbedeffect te voorkomen?
Ik onderschrijf dat het belangrijk is om de dekking voor handhaving en toezicht goed te verdelen over Nederland. Tegelijk is politiecapaciteit schaars, die schaarste wordt in alle eenheden gevoeld.
Met betrekking tot de sterkte van de politie ben ik conform de Politiewet 2012 verantwoordelijk voor de verdeling van sterkte over de regionale eenheden. Dit gebeurt na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. De wijze waarop (eventuele) nieuwe sterkte wordt verdeeld (de sterkteverdelingssystematiek) wordt op dit moment vernieuwd, waarbij aandacht is voor de werklast van de regionale eenheden, en ook voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politie. Verdeling binnen de regionale eenheid (dus ook de verdeling tussen stad en platteland binnen een eenheid) is de verantwoordelijkheid van de burgemeesters, de hoofdofficier van justitie en de politie.
Wat is uw reactie op de constatering dat door de afwezigheid van de overheid juist criminelen kansen zien, maar ook dat meldingen daarom minder worden gedaan omdat men op zichzelf is aangewezen?
Ik vind het belangrijk dat mensen de overheid weten te vinden om meldingen te doen van mogelijke criminele activiteiten. In mijn antwoord op vraag 4 en vraag 6 ga ik dan ook in op mijn plannen om de meldingsbereidheid te vergroten en het buitengebied veilig en weerbaar te houden. Meer specifiek gericht op de aanwezigheid van de politie is en blijft de inzet dat het contact tussen de burger en de politie laagdrempelig is. De politie staat altijd open voor contact en is via meerdere kanalen benaderbaar en bereikbaar. Niet alleen fysiek in de regio en in de wijken, maar ook telefonisch en uiteraard online via politie.nl, chatbot Wout en via social media. Verder kunnen burgers bellen met Meld Misdaad Anoniem. De bereidheid van een burger om een melding of zelfs aangifte te doen hangt naast beschikbaarheid en bereikbaarheid van politie vooral ook samen met het type delict en de persoon van het slachtoffer. Het melden bij de politie blijft uiteindelijk een afweging van hem of haarzelf. Ook in de vernieuwing van de sterkteverdelingsystematiek (over de regionale eenheden, niet daarbinnen) is er expliciet aandacht voor de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de politie.
Op basis van de beschikbare informatie ziet de politie ten opzichte van eerdere jaren geen concrete aanwijzingen dat er meer of minder meldingen worden gedaan bij de politie in de provincie Groningen. Het aantal meldingen bij de politie kan van tijd tot tijd variëren, afhankelijk van verschillende factoren zoals de aard van de meldingen, seizoensgebonden activiteiten, sociale trends en dergelijke. De politie houdt voortdurend de ontvangen meldingen bij en analyseert deze om inzicht te krijgen in de aard en omvang van de criminaliteit in de provincie. Op basis van deze analyses worden gerichte maatregelen genomen om de veiligheid en leefbaarheid van de samenleving te waarborgen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de meldingsbereidheid van ondermijning te verhogen?
Het is van belang dat inwoners en ondernemers weten waar ze veilig kunnen melden. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de wijze waarop politie in algemene zin laagdrempelige bereikbaarheid via meerdere kanalen organiseert.
Meer specifiek kwam eerder in het rapport Weerbare Boeren in een Kwetsbaar Gebied naar voren dat dient te worden ingezet in het verhogen van de meldingsbereidheid in het buitengebied3. Dit doen we bijvoorbeeld met de pilot aanstelling van een vertrouwenspersoon veilig buitengebied bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO). Deze kan uitleggen hoe en waar inwoners en ondernemers – als zij dat willen – anoniem en veilig een melding kunnen doen. Een vertrouwenspersoon wordt ook gefaciliteerd in twee andere brancheorganisaties. Daarnaast is in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 opgenomen dat meer bekendheid wordt gegenereerd aan de vertrouwenslijn afpersing door deze meer en beter onder de aandacht te brengen bij ondernemers.4 Verder is het vergroten van de meldingsbereidheid ook onderdeel van het instrument Veilig Buitengebied en ook hier willen de Platforms Veilig Ondernemen zich voor inzetten. Dit instrument wordt gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid; gemeenten met lokale publieke en private partners zetten een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat politie-eenheden in de avond en nacht bepaalde streken liever mijden, omdat er geen tijdige back-up mogelijk is en dus de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners in een uitgestrekt gebied geen solaas biedt?
Ik wil om te beginnen graag verhelderen dat de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners niet betekent dat er maar 1 politieagent per 5.000 inwoners is. De wijkagent is een specifieke functionaris. In de verbinding met de wijk of het gebied speelt hij of zij een sleutelrol, maar alle agenten in het basisteam spannen zich daarvoor in, bijvoorbeeld wanneer zij surveilleren, noodhulp verlenen of online in contact zijn met de inwoners.
De onderbezetting in de gebiedsgebonden politie in combinatie met de grote werkvraag, maakt dat veel basisteams te maken hebben met hoge rooster- en werkdruk. Binnen de regionale eenheden worden maatregelen genomen om die zoveel mogelijk te verlichten, maar dat laat onverlet dat de gezagen in nog meer scherpte dan normaal keuzes moeten maken over de inzet van politie. Over deze situatie, en de aandacht en zorg van de korpschef en van mij daarvoor, heb ik uw Kamer regelmatig bericht5.
Welke stappen zijn er volgens u nodig om ervoor te zorgen dat ook in de dunbevolkte (grens)gebieden in Nederland een georganiseerde overheid tegenover de georganiseerde criminaliteit staat?
Het buitengebied is door verschillende factoren kwetsbaar voor eventuele ondermijnende activiteiten. Bij het veilig houden en weerbaar maken van het gebied zijn veel verschillende partijen betrokken en verantwoordelijk, waardoor er niet één eigenaar is van het probleem.
In dunbevolkte gebieden is ook vaak sprake van kleinere overheidsorganen met minder capaciteit/specialistische kennis per vierkante kilometer en/of inwoner. Om deze problematiek het hoofd te bieden is een nauwe samenwerking, kennis en informatiedeling tussen overheidspartners noodzakelijk. Ook de bewoners en ondernemers in de gebieden spelen een belangrijke rol in het voorkomen van ondermijnende criminaliteit. O.a. door de meldingsbereidheid van inwoners te vergroten, kan de aanpak worden ondersteund.
Binnen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC) samenwerking en onder het RIEC convenant worden vanuit de regionale versterkingsgelden hiervoor diverse initiatieven ontplooid. De gemeenten in de vijf districten binnen Gelderland en Overijssel kennen bijvoorbeeld al een districtelijk programmacoördinator Ondermijning. Samen met de gemeenten in het district wordt daarbij onder ander gewerkt aan een «basis op orde via een lokale norm voor de aanpak ondermijning». Daarnaast is het buitengebied als bestuurlijk focusthema aangewezen door het RIEC Noord-Nederland, waardoor er de afgelopen jaren integraal geïnvesteerd is in het veilig houden van het buitengebied. Ter ondersteuning van de integrale samenwerking is een programmaregisseur aangesteld. Andere focusthema’s zijn «jonge aanwas» en «havens».
In het rapport «Ondermijning in het Ommeland» worden twee geijkte risicolocaties genoemd vanwege onder andere de anonimiteit, namelijk bedrijventerreinen en vakantieparken: bent u bereid om hier met overheden, eigenaren en inzet van technologie een specifieke aanpak voor te ontwikkelen, in lijn met de motie-Knops/Michon-Derkzen3?
De moties ingediend op 6 september 2022, waaronder de motie van Knops/Michon-Derkzen7, vragen om het verstevigen van de landelijke aanpak van vakantieparken. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties werkt momenteel aan een vervolg op de Actieagenda vakantieparken. Deze actieagenda krijgt vorm met relevante publieke en private partijen en de moties van 6 september 2022 worden hierin meegenomen. De Tweede Kamer wordt in de brief over de nieuwe Actieagenda vakantieparken geïnformeerd over de huidige stand van zaken van de moties en de plannen voor het vervolg van de aanpak.
Bedrijventerreinen kennen een eigen dynamiek en daarom is er een specifieke aanpak. Deze aanpak ondersteunt gemeenten bij het waarborgen van een veilige bedrijfsomgeving. Er kan bijvoorbeeld een beroep worden gedaan op het regionale Platform Veilig Ondernemen voor een Keurmerk Veilig Ondernemen Bedrijventerreinen. Daarbij maken private en publieke partijen afspraken om te zorgen voor een schoon, heel en veilig bedrijventerrein. Technologische maatregelen kunnen daar onderdeel van zijn. Een ander voorbeeld is het Theseus project, dat gemeenten ondersteunt om bedrijventerreinen op het gebied van veiligheid en criminaliteit in beeld te krijgen. Om weerbaarheid en bewustwording te vergroten is het noodzakelijk om als overheid zichtbaar te zijn en van alle percelen te weten welke activiteiten er feitelijk plaatsvinden. Een projectteam scant het gebied, analyseert beschikbare data en voert daarna herhaaldelijk integrale controles uit. Het doel hiervan is om het gevoel te creëren dat controle en zichtbaarheid op het bedrijventerrein blijft. Het Theseus project is daarmee een goed voorbeeld van door mijn ministerie financieel versterkte aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
In hoeverre kunnen de omvangrijke regionale infrastructuur, de grens met Duitsland en de verbindingen met meerdere zeehavens een kans bieden om met verschillende partners een georganiseerd antwoord met buurlanden en overheden te geven op criminelen?
Een internationaal probleem zoals georganiseerde criminaliteit vraagt om een internationale aanpak, daarom heb ik uw Kamer op 28 juni 2022 geïnformeerd over mijn toekomstagenda voor het internationaal offensief tegen georganiseerde criminaliteit. Ik ben ervan overtuigd dat een nauwe samenwerking nodig is om drugscriminaliteit te bestrijden. Daarom werk ik bijvoorbeeld actief samen met vijf andere Europese landen (België, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje) in de coalitie tegen georganiseerde misdaad. Juist om een georganiseerd antwoord te geven op criminelen, door bijvoorbeeld het creëren van een platform voor logistieke knooppunten om best practices uit te wisselen. Ook bilateraal werk ik veel samen met andere landen. Zo heb ik, samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane, onze Belgische collega’s, de burgemeesters van Rotterdam en Antwerpen en de CEO’s van vijf grote internationale rederijen op 17 februari een Verklaring ondertekend om onze samenwerking te verstevigen. Zo probeer ik elke keer te kijken waar ik samen met andere landen kan optrekken in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit.
Daarnaast bieden de regionale infrastructuur en de grens met Duitsland mogelijkheden aan de georganiseerde criminaliteit, wat daarom vraagt om verdere intensivering van de regionale samenwerking met onze buurlanden, bijvoorbeeld op casusniveau door middel van internationale infopleinen, maar ook op bestuurlijk niveau. Voorbeeld hiervan is het symposium Grenzeloze ondermijning dat door RIEC Oost-Nederland werd georganiseerd in februari van dit jaar. In Noord-Nederland zijn de havens aangewezen als bestuurlijk focusthema en er wordt met behulp van een kwartiermaker Internationalisering onderzocht op welke wijze grensoverschrijdende samenwerking vanuit met name de preventie insteek kan worden vormgegeven.
De regionale samenwerking met Duitsland is verder georganiseerd langs verschillende lijnen, onder andere via het EURIEC, het 3+3 overleg (3 Nederlandse provincies en 3 Duitse deelregeringen), de Euregio samenwerking, de samenwerking met het LKA (Landeskriminalamt) Nordrhein-Westfalen en lokale samenwerkingstafels. Bovendien wordt de politionele en bestuurlijke samenwerking met de deelstaat Niedersachsen geïntensiveerd. De regionale infrastructuur (d.m.v. grensoverschrijdende controles) en zee- en binnenhavens (uithalers in provinciale havens) zijn daarbij onderwerpen waarop samengewerkt wordt. Goede en intensieve bestuurlijke informatie-uitwisseling met bijvoorbeeld Duitsland blijft een aandachtspunt en van eminent belang om effectieve en slimme keuzes te maken als het gaat om de inzet van operationele capaciteit, zodat proactief en daadkrachtig opgetreden kan worden tegen grensoverschrijdende criminaliteit. In de samenwerking heb ik intensief contact met mijn ambtgenoten.
In het rapport wordt geconstateerd dat het vertrouwen in de (Haagse) overheid erg laag is en dat bij oplossingen en het verdelen van geld vooral de Randstad centraal staat, wat ook consequenties heeft voor de kansen van criminelen: deelt u deze constatering en wat is uw reactie hierop?
Het is van het grootste belang dat de burger vertrouwen houdt in de overheid. De kabinetsbrede aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is niet alleen bedoeld om onze democratische rechtstaat te beschermen, maar ook om de burger te laten zien dat we hard optreden tegen de georganiseerde misdaad en inzetten op het voorkomen van criminaliteit. Ik ben mij ervan bewust dat de strijd die wij en betrokken partners leveren er één is van de lange adem. De strijd tegen de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is voor dit kabinet een topprioriteit. Er is daarom structureel geld vrijgemaakt om de aanpak op alle fronten uit te breiden, in alle regio’s.
De ondermijnende en negatieve effecten van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zijn in alle uithoeken van ons land voelbaar. Bij de aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit worden de beschikbare middelen evenwichtig verdeeld over de verschillende regio’s in ons land, waarbij rekening wordt gehouden met de urgentie en waar de grootste winst te behalen is. Voorbeelden hiervan zijn de middelen voor de regionale versterking en die voor preventie met gezag. Met betrekking tot deze middelen kunt u zien dat de Randstad zeker niet centraal staat.
Vindt u net als het CDA dat fundamentele veranderingen nodig zijn om dit gebied minder een prooi te laten zijn voor criminelen, waarnaar bij het invullen van de ereschuld naar Groningen, zoals genoemd in het rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen, breed moet worden gekeken?
Het kabinet komt nog met een reactie op het rapport van de enquêtecommissie aardgaswinning Groningen. In zijn algemeenheid geldt dat geen enkele regio of provincie in ons land ten prooi mag vallen aan de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarom is de aanpak de afgelopen jaren fors verbreed: van een regionale beweging, waarbij per regio projecten werden opgezet in combinatie met een wetgevingsagenda, naar een gezamenlijke samenhangende aanpak die ervoor moet zorgen dat de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van alle kanten wordt ingesloten. Daarbij wordt geïnvesteerd op lokaal, regionaal, landelijk en internationaal niveau en wordt bezien waar de beschikbare middelen het meest effect sorteren. Met de structurele regionale versterking, bovenop de reguliere rijksbijdrage, wordt voor de regio Groningen een stabiele basis geboden voor de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Volgens het rapport leiden economische achterstanden tot sociale problemen, maar de laatste tijd ook tot een snelle toename van drugsgebruik: welke preventieve maatregelen kunt u nemen, zodat er meer aandacht komt voor de gevolgen voor drugsgebruik en de mogelijkheden tot hulp en voorlichting over drugsgebruik?
De overheid heeft een belangrijke taak op het gebied van het effectief ontmoedigen van drugsgebruik. Ik onderschrijf de bevindingen van het rapport over het verband tussen economische achterstanden, sociale problemen en problematisch drugsgebruik. Daarom zet het kabinet in op een actieve en effectieve preventieaanpak, in het bijzonder ter bescherming van kwetsbare jongeren. In zijn brief van 22 maart jl.8 en tijdens het commissiedebat op 29 maart jl.9 heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer breed geïnformeerd over zijn inzet op drugspreventie. In zijn preventie-activiteiten is aandacht voor de nadelige gevolgen van drugsgebruik en toeleiding naar hulp voor zij die dit nodig hebben.
Bent u bereid om, in lijn van de adviezen uit het rapport «Ondermijning in het Ommeland», gemeenten te helpen om specialistische teams op te zetten om ondermijning in de provincies aan te pakken?
Als onderdeel van de versterking van de brede aanpak is voor de regionale versterking structureel 30 miljoen euro per jaar beschikbaar. De regio Noord-Nederland ontvangt uit deze middelen jaarlijks ca. 2,5 miljoen euro voor de uitvoering van hun regionale versterkingsprogramma. Dit biedt een stabiele basis voor versterking van de uitvoeringskracht van de partners en inzet op in de regio geprioriteerde thema’s (havens, buitengebied en jonge aanwas). Met deze gelden worden onder meer integrale handhavingsteams, bestuurlijke ondersteuningsteams en (multidisciplinaire) interventieteams ingericht. Dit is één van de rode draden uit de nieuwe regionale versterkingsplannen.
De teams bieden onder andere expertise en capaciteit bij de uitvoering van interventieadviezen, om slagkracht van gemeenten te vergroten. Dit ontlast de gemeente of provincie, omdat het team specialistische ervaring heeft en hen kan leren hoe interventies te plegen en daarin zelf door te ontwikkelen. De gemeente en provincie blijven daarbij ten allen tijde zelf leidend en verantwoordelijk voor de bestuurlijke aanpak. Daarnaast adviseren en ondersteunen de teams bij het op orde brengen van het basisniveau bij gemeenten.
Het bericht ‘Politiebond boos over falend communicatiesysteem bij klopjacht op overvallers: ‘Levensgevaarlijk’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiebond boos over falend communicatiesysteem bij klopjacht op overvallers: «Levensgevaarlijk»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Politievakbond ACP dat het wachten is op een ernstig incident en dat het zo echt niet langer kan? Zo nee, waarom niet?
Van hulpverleners wordt verwacht dat ze een stap naar voren doen als het nodig is. Ik neem dit signaal dan ook serieus en ik begrijp dat dit veel heeft gedaan met de betrokken agenten. Bij de uitvoering van deze actie hebben politieagenten ter plekke problemen ervaren met het gebruik van het C2000- netwerk. We nemen dan ook maatregelen zodat zij hun werk zo veilig als mogelijk kunnen doen.
Deelt u de mening dat de veiligheid van agenten bij het uitvoeren van hun werk de hoogste prioriteit is? Zo ja, wat gaat u doen en gaat u dat doen op de korst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van onze hulpverleners staat voorop. Het C2000 netwerk kent een dekkingsgraad van meer dan 97%, waardoor onze hulpverleners gelukkig in bijna heel Nederland met elkaar en de meldkamers in verbinding kunnen staan. Idealiter is deze dekking er altijd en overal, maar 100% beschikbaarheid kan nooit worden gegarandeerd. We monitoren het netwerk continu en grijpen in waar dat nodig is om problemen te voorkomen en te verhelpen. Mijn mensen staan dag en nacht klaar om deze problemen aan te pakken. Problemen met betrekking tot de dekking van C2000 kunnen op veel manieren ontstaan, zoals veranderingen in het landschap, de bebouwde omgeving en storende radiobronnen.
Deze problematiek, die samenhangt met het intensief gebruik van (een steeds beperktere ruimte van) radiofrequenties, neemt naar verwachting de komende jaren verder toe en heeft mijn volle aandacht. Incidenten zoals die vorige maand hebben plaatsgevonden worden dan ook serieus opgepakt en geanalyseerd door de Landelijke Meldkamer Samenwerking.
Ook neemt mijn ministerie samen met de korpsleiding en de Landelijke Meldkamer Samenwerking continu maatregelen om de dekking van het netwerk te optimaliseren. Hierbij kunt u denken aan aanpassingen in de software door nieuwe updates in het systeem aan te brengen en anderzijds door nieuwe opstelpunten te bouwen of andere technische mogelijkheden in te zetten2.
De aanpak van gebieden met minder goede dekking wordt geprioriteerd aan de hand van een dekkingsissues prioriteringsprocedure. De lijst met gebieden die uit de dekkingsissues prioriteringsprocedure voortvloeit wordt jaarlijks herijkt, zodat inzichtelijk is welke gebieden de meeste problemen ervaren en met prioriteit dienen te worden aangepakt.
In de brief van 24 januari 2023 bevestigt u dat het communicatiemiddel C2000 aan vervanging toe is, een marktverkenning is geweest en dat een beleidsvoorstel richting de Kamer komt, maar waarom duurt het zo lang?
De vervanging van C2000 is onvermijdelijk om aan de groeiende behoeften van gebruikers, zoals real-time locatiebepaling en de inzet van drones, te voldoen. Ik heb in mijn vorige Kamerbrief uiteengezet wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van deze vervanging.
Het programma Nieuwe Openbare Orde en Veiligheid Architectuur, waarin de gebruikers van de verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd, zijn hard bezig om de vervanging vorm te geven. Dit vraagt zorgvuldigheid en kost tijd. We hebben met elkaar uitgangspunten en randvoorwaarden voor de nieuwe voorziening beschreven en op 8 december 2022 is een marktverkenning gepubliceerd waarin marktpartijen worden bevraagd naar hun zienswijze betreffende de (technische) mogelijkheden voor de nieuwe missiekritische voorziening.
De uitkomsten van deze marktverkenning zijn noodzakelijk voor de verdere vormgeving van de vervanger van C2000. Omdat het toekomstige systeem technisch nog niet is ontwikkeld vraagt dit veel onderzoekstijd waardoor het mede lang duurt. De komende tijd zal ik gebruiken om de businesscase actualiseren en uiteindelijk een programma van eisen op te stellen voor een aanbesteding. Ik zal u halfjaarlijks blijven informeren over deze stand van zaken.
Wat gaat u, samen met de korpsleiding, doen om dit proces te bespoedigen en in de tussentijd er voor te zorgen dat alle agenten per heden wel beschikken over een afdoende communicatiemiddel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat politie d.d. 19 april 2023?
Ja.
Het bericht dat de politie op grote schaal persoonsgegevens opvraagt van demonstranten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de politie op grote schaal persoonsgegevens opvraagt van demonstranten?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Allereerst wil ik benadrukken dat het demonstratierecht een grondrecht is en dat dit een belangrijk onderdeel van onze democratische rechtsstaat is. De politie heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft hiervoor informatie nodig, om daarmee een risico inschatting te kunnen maken van mogelijke verstoring van de openbare orde en zode benodigde politie inzet te bepalen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel personen er toen aanwezig waren.
In dit kader kan sprake zijn van verwerking van persoonsgegevens. Een voorbeeld hiervan is de verwerking van naam, adres en woonplaats gegevens van organisatoren van demonstraties en andere betrokkenen waarmee politie gesprekken voert voorafgaand aan de demonstratie. Daarnaast kijkt de politie bijvoorbeeld of er bij eerdere demonstraties sprake was van openbare orde verstoringen. Indien er inderdaad sprake was van een openbare orde verstoring wordt de informatie over dat specifieke geval bekeken. Zo kan de politie zien wat voor type incident het betrof en welke personen daarbij betrokken waren.
Daarnaast kan er tijdens de demonstratie aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren. Dat kan op grond van artikel 8 Politiewet juncto artikel 2 Wet op de identificatieplicht. Hierbij vordert de politie inzage van een identiteitsbewijs. Bij het controleren van een identiteitsbewijs wordt de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd.
Het is belangrijk om op te merken dat deze bevragingen zich niet richten op demonstranten in het algemeen, maar bijvoorbeeld verband kunnen houden met de aanwezigheid van personen die eerder betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of strafbare feiten. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens.
Op grond van artikel 3.2 Wet basisregistratie personen is aan de politie een autorisatiebesluit afgegeven waarin wordt bepaald dat de politie voor de uitvoering van artikel 3 Politiewet 2012 gegevens uit de BRP mag verkrijgen. Dit kan om uiteenlopende redenen nodig zijn, bijvoorbeeld als onrust ontstaat of dreigend geweld lijkt te ontstaat bij een demonstratie. De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak. Een bevraging is bijvoorbeeld noodzakelijk en proportioneel als een persoon die bij een vorige demonstratie betrokken is geweest bij verstoringen van de openbare orde bij de aangekondigde demonstratie weer aanwezig zal zijn en mogelijk weer aandacht vereist van de politie. De bevraging heeft dan als doel om informatie over de vorige verstoring van de openbare orde door deze persoon op te zoeken. Zonder deze informatie kan de politie niet inschatten wat de risico’s bij een demonstratie zijn en hoeveel politie capaciteit zij moeten inzetten om de demonstratie in goede banen te leiden.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie. Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens. Deze kwaliteitstrajecten zijn afhankelijk van functie of benodigde ontwikkeling van een team of individuele medewerker en bestaan onder andere uit trainingen over de Wpg, trainingen in systeemvaardigheden, e-learnings, briefings en ontwikkelingsgesprekken.
Bent u ook geschrokken van de handelwijze van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom vraagt de politie op grote schaal persoonsgegevens op van demonstranten? Welk doel dient dit? Is gewogen of dit het beste en enige middel is om het doel te bereiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze afweging delen?
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het kan hierbij gaan om bovengenoemde persoonsgegevens, bijvoorbeeld wanneer bekend is dat personen die tijdens een eerdere demonstratie betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of bij strafbare feiten aanwezig zullen zijn. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde en de benodigde politie inzet kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens uit de Basisregistratie personen (BRP). Om vooraf een inschatting van de benodigde capaciteit te maken en om een veiligheidsbeeld op te stellen kan deze informatie worden vastgelegd. Dit is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de politietaak uit artikel 3 Politiewet.
Bij het opvragen van deze gegevens door de betreffende politieambtenaar wordt aangegeven met welk doel hij of zij dit doet. Hierbij wordt aangesloten bij de doeleinden van de Wet politiegegevens (Wpg). Dat betekent dat wordt aangegeven of de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg), ten behoeve van onderzoek in verband met de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg), het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (artikel 10 Wpg) of informantenbeheer (artikel 12 Wpg).
Het aantal registraties van bevragingen van de BRP dat zichtbaar is wanneer een betrokkene een verzoek tot inzage in de BRP doet bij de gemeente is deels verklaarbaar door de wijze waarop de politiesystemen zijn ingericht. De politiesystemen waarin politieambtenaren bevragen, hangen namelijk als een schil om het bronsysteem van de politie. In dit onderliggende systeem vindt de feitelijke verwerking van persoonsgegevens plaats. Het bronsysteem heeft een verbinding met de BRP. Bij een bevraging in de schilsystemen bevraagt het bronsysteem automatisch de BRP.
Dit leidt tot dubbeltellingen in de bevragingen van de BRP. Op basis van de zoekvraag van de politieambtenaar toont het systeem een scherm met mogelijke hits. Hierbij ziet de politieambtenaar slechts een naam en geboortedatum. Dit telt als één bevraging. Als de politieambtenaar vervolgens op de naam klikt, wordt een detailbevraging gedaan. Hierbij worden de volledige NAW-gegevens getoond. Dit telt weer als een bevraging. Bij elke bevraging van een persoon wordt dus minimaal twee keer de BRP bevraagd.
Wanneer de politieambtenaar vervolgens terug- of doorklikt in het systeem, is dit weer een bevraging. Dit komt omdat het politiesysteem de resultaten niet opslaat, maar telkens de onderliggende bron opnieuw bevraagt. Het aantal BRP-bevragingen ligt hierdoor minstens twee keer hoger dan het aantal keer dat gegevens van iemand daadwerkelijk zijn opgevraagd door de politie. Het gevolg hiervan is dat het protocolleringsoverzicht meerdere bevragingen weergeeft.
Bij een eventuele verdere verwerking van deze persoonsgegevens door de politie kunnen deze opnieuw opgevraagd worden vanuit de BRP om er voor te zorgen dat deze gegevens juist en nauwkeurig zijn. De politie is daartoe gehouden op grond van artikel 4 Wet politiegegevens.
Deelt u de mening dat het surveilleren van demonstranten op gespannen voet staat met grondrechten zoals het recht op demonstratie, het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester faciliteert de uitoefening van het grondwettelijk demonstratierecht. De politie heeft daarbij een belangrijke rol door het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
De politie zorgt voor de handhaving van de openbare orde en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Gegevens worden in voorkomende gevallen opgevraagd in het kader van deze taak, zodat demonstraties veilig kunnen verlopen voor zowel de demonstranten als de omgeving
De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak.
Hoe de politie omgaat met deze proportionaliteitsafweging is omschreven bij vraag 2 en 3.
Is door de politie gewogen of het opvragen van persoonsgegevens van demonstranten door de politie een gerechtvaardigde inperking van grondrechten zoals het recht op privacy, het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht op demonstreren is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze afweging delen?
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vraagt de politie persoonsgegevens van demonstranten op? Gaat het om gewone of om bijzondere persoonsgegevens die worden opgevraagd?
De politie heeft op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Waar het gaat om het in goede banen leiden van demonstraties werkt de politie onder het gezag van de burgemeester.
Voor de bescherming van persoonsgegevens bij de politie geldt de Wet politiegegevens (Wpg). Het verwerken van gegevens voor de algemene dagelijkse politietaak is toegestaan op grond van artikel 8 Wet politiegegevens. Het kan hierbij gaan om gegevens die vooraf of tijdens een demonstratie worden verwerkt. Op grond van artikel 4 Wet politiegegevens moet de politie maatregelen treffen om de persoonsgegevens die de politie verwerkt, juist en nauwkeurig te houden.
Het gaat hierbij om de verwerking van NAW-gegevens. In artikel 5 van de Wet politiegegevens worden bijzondere persoonsgegevens genoemd, zoals de politieke voorkeur en religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen. Verwerking van bijzondere persoonsgegevens vindt slechts plaats wanneer dit onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking, in aanvulling op de verwerking van andere politiegegevens betreffende de persoon en de gegevens dienen afdoende te zijn beveiligd. Dit mag alleen als het onvermijdelijk is voor het onderzoek, de hulpverlening of een andere taak van de politie. Er worden bij demonstraties in beginsel geen bijzondere persoonsgegevens verwerkt.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke wettelijke plichten heeft de politie inzake het opvragen en verwerken van persoonsgegevens van demonstranten?
Zie antwoord vraag 7.
Betekent het feit dat de politie per definitie bekend is met de politieke opvattingen van de demonstrant en dat combineert met gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP,) dat de politie eigenlijk bijzondere persoonsgegevens verwerkt? Zo ja, kunt u dit toelichten en wat zou dit betekenen voor de wettelijke plichten van de politie? Zo nee, waarom niet?
Het is zeker niet zo dat de politie per definitie bekend is met politieke opvattingen van demonstranten. Dit blijkt ook niet expliciet uit het aanwezig zijn bij een demonstratie. De politie vraagt gegevens op die nodig zijn om een inschatting te kunnen maken van wat nodig is om demonstraties onder het gezag van de burgemeester in goede banen te leiden. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de aanwezigheid bij een eerdere demonstratie, waarbij de politie heeft moeten ingrijpen. Voor zover in dat kader gegevens worden opgevraagd, is hiermee nog geen sprake van verwerking van bijzondere persoonsgegevens
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Kan de politie van iedere willekeurige demonstrant de persoonsgegevens opvragen uit het BRP? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Tijdens een demonstratie kan er aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren. Dat kan op grond van artikel 8 Politiewet juncto artikel 2 Wet op de identificatieplicht. Hierbij vordert de politie inzage van een identiteitsbewijs. Bij het controleren van een identiteitsbewijs wordt de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd.
De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie. Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Klopt het dat het doel van de gegevensverwerking alleen «zeer algemeen» wordt vastgelegd? Waarom wordt dit niet uitgebreider gemotiveerd?
De betreffende politieambtenaar die gegevens opvraagt in de politiesystemen, geeft bij de verwerking aan met welk doel hij of zij dit doet. Hierbij wordt aangesloten bij de doeleinden van de Wet politiegegevens (Wpg). Dat betekent dat wordt aangegeven of de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg), ten behoeve van onderzoek in verband met de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg), het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (artikel 10 Wpg) of informantenbeheer (artikel 12 Wpg). Een uitgebreidere motivering van gegevensverwerking zou dwingen tot registratie van meer persoonlijke gegevens dan strikt noodzakelijk voor de uitvoering van de politietaak.
Klopt het dat er «geen specifiek beleid is voor het opvragen van persoonsgegevens van demonstranten»? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe zit het dan?
De politie heeft intern beleid voor het verwerken van politiegegevens in algemene zin. Dit beleid is in lijn met de Wet politiegegevens. Er is daarbij geen specifiek beleid voor bijvoorbeeld demonstranten. Zie ook het antwoord op vragen 7 en 8.
Waarom vraagt de politie zelfs persoonsgegevens op van demonstranten die nog nooit zijn gearresteerd en hun familieleden? Is dit toegestaan? Vindt u dit wenselijk? Bent u bereid deze praktijk direct te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in bovenstaande antwoorden, vraagt de politie gegevens op ter voorbereiding op een demonstratie om uitvoering te kunnen geven aan de politietaak. Hierbij kan gedacht worden aan de initiatiefnemers van de demonstratie of personen die tijdens een eerdere demonstratie betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of bij strafbare feiten. Deze gegevens kunnen nodig zijn om een inschatting van de risico’s voor de openbare orde te maken. Dit is noodzakelijk om de benodigde politiecapaciteit te bepalen om zo de demonstratie in goede banen te kunnen leiden. Ook tijdens een demonstratie kan daarom aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren, bijvoorbeeld in geval van dreigende verstoring van de openbare orde. Er kan aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens van betrokkenen in verschillende hoedanigheden, bijvoorbeeld als getuige, betrokkene, verdachte, slachtoffer of aangever, het hoeft dus niet te gaan om personen die gearresteerd zijn.
In het onderzoek van Investico wordt geschreven over het opvragen van gegevens van familieleden. Een bevraging in de BRP levert persoonsgegevens van de opgevraagde persoon op. Tot die persoonsgegevens behoren onder andere naam, adres en woonplaats gegevens (NAW-gegevens). Onderdeel van deze persoonsgegevens zijn ook enkele basisgegevens van mensen met wie zij een directe familiale relatie hebben, ouders en kinderen. Bij een bevraging op een persoon in het BRP wordt van deze familieleden ook automatisch een beperkte set gegevens opgehaald, namelijk hun BSN, naam, geslacht en geboortedatum.
Dit wordt geregistreerd en is daarmee zichtbaar bij een verzoek tot inzage in de BRP bij de gemeente.
De persoonsgegevens van familieleden zijn echter niet standaard zichtbaar voor de politiefunctionaris die de bevraging uitvoert. Enkel wanneer het in belang is van een eventueel onderzoek mogen deze gegevens ook daadwerkelijk worden geraadpleegd. Dat gebeurt dan door de betreffende politiefunctionaris die hiervoor extra handelingen in het systeem moet doen. Geraadpleegde gegevens worden niet standaard bewaard. Alleen indien daar aanleiding toe is gebeurt dat conform de bewaringstermijnen van de Wet politiegegevens. Op grond van de Wet politiegegevens worden persoonsgegevens verwijderd indien er voor de politie geen verwerkingsgrond meer bestaat. Uit onderzoek van de politie is niet gebleken dat gegevens van familieleden op grote schaal en zonder legitieme reden zijn geraadpleegd door de politie.
Bent u de bereid de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) te vragen een oordeel te vellen over de handelwijze van de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de praktijk tot die tijd op te schorten?
Het toezicht op de naleving van de Wet politiegegevens ligt in algemene zin bij de Autoriteit Persoonsgegevens en in het specifieke geval van een strafrechtelijk onderzoek bij de rechter. Het staat de Autoriteit Persoonsgegevens vrij om, binnen haar mandaat, zelfstandig te oordelen over de verwerking van persoonsgegevens door de politie. Op dit moment zie ik geen aanleiding om een oordeel te vragen. Uiteraard ben ik constant in gesprek met politie over gegevensverwerking.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Sommige vragen zijn ter verduidelijking van de uitleg samengevoegd.