Het leuren met Nederlandse sociale huurwoningen in Londen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Britse bankiers en investeerders van the City door uw ambtenaren warm worden gemaakt voor het opkopen van corporatiewoningen? Zo ja, welke kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen hanteert u daarbij?1
De directeur-generaal Wonen en Bouwen heeft bij een bijeenkomst in Londen op 9 maart 2015 een voordracht gehouden over de stand van zaken en het beleid op de Nederlandse woningmarkt. Hij heeft daarbij uitleg gegeven over de bestaande regelgeving met betrekking tot verkoop van corporatie woningen. Daarbij is duidelijk gemaakt dat er vanuit het Rijk geen kwantitatieve of kwalitatieve doelstellingen gelden voor de verkoop van corporatiewoningen.
Klopt het dat deze bijeenkomst is georganiseerd door Capital Value? Wie waren de overige deelnemers aan de bijeenkomst, welke voorstellen heeft u gedaan en welke deals zijn gesloten of zitten in de pijplijn?
Ja, de bijeenkomst was georganiseerd door Capital Value. Aanwezig waren met name internationale investeerders, buitenlandse pensioenfondsen en banken. De bijeenkomst had een informatief karakter. Er zijn geen transacties gesloten of concrete projecten besproken.
Hoeveel sociale huurwoningen van welke woningcorporaties zijn verkocht aan buitenlandse investeerders in de jaren 2012, 2013 en 2014?
In 2014 was sprake van twee transacties met buitenlandse investeerders. Dit betreft als eerste de door Vestia gesloten verkoopovereenkomst met Patrizia Wohnmodul. Deze overeenkomst betrof 5490 woningen, waarvan 14 procent met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens. Hiervan zijn 4157 woningen sinds december 2014 in eigendom van Patrizia. Het transport van 1333 woningen is door Vestia in afwachting van de afhandeling van de bezwaren van vijf gemeenten aangehouden. Ten tweede heeft Servatius in december 2014 aan de Duitse belegger La Salle gmbh 358 woningen in eigendom overgedragen, waarvan 24 procent met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens. In de jaren 2012 en 2013 waren er voor zover bekend geen verkopen van sociale huurwoningen van corporaties aan buitenlandse investeerders.
Hoe groot was de sociale woningvoorraad bij uw aantreden en hoe groot is die nu? Hoe verhoudt verkoop van sociale huurwoningen zich tot de passage in het Regeerakkoord dat de omvang van de sociale woningvoorraad in stand blijft? Hoe verhoudt de verkoop van sociale huurwoningen zich tot het aantal mensen dat op zoek is naar een betaalbare huurwoning?2
Bij mijn aantreden in november 2012 bestond de woningvoorraad van de woningcorporaties uit 2,4 miljoen huurwoningen en dit aantal is sindsdien niet substantieel gewijzigd. Voor het grootste gedeelte, 96 procent, bestaat de voorraad bij corporaties uit huurwoningen onder de huurtoeslaggrens. De huidige omvang van de sociale huurwoningvoorraad – zowel van corporaties als particulier – is ruim voldoende om de doelgroep te huisvesten. Via de inkomensafhankelijke huurverhoging wordt de doorstroming van mensen met een hoger inkomen uit de sociale huurvoorraad gestimuleerd. Op 1 juli 2015 wordt de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting van kracht waarin maatregelen opgenomen zijn om de omvang van de sociale huurwoningenvoorraad op de regionale behoefte af te stemmen. Zo dienen corporaties met hun voorgenomen meerjarige werkzaamheden een bod te doen op het gemeentelijk volkhuisvestingsbeleid c.q. de woonvisie. Daarnaast kunnen gemeenten ook de bestaande voorraad in hun gemeente beïnvloeden omdat aan hen bij verkopen van corporatiewoningen aan derden (beleggers) een zienswijze gevraagd wordt. Tenslotte worden met de maatregel passend toewijzen woningcorporaties verplicht om – met een beperkte uitzonderingsmogelijkheid – aan mensen met huurtoeslag een woning onder de aftoppingsgrenzen van de huurtoeslag toe te wijzen. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat er voor de doelgroep betaalbare woningen beschikbaar zijn.
Wat is uw reactie op het rapport en de presentatie van Capital Value waarin schaarste van betaalbare huurwoningen wordt gepresenteerd als goed nieuws? Bent u bereid het rapport en de presentatie van Capital Value aan de Kamer te doen toekomen?3
Het rapport en de presentatie concluderen dat het tekort aan betaalbare huurwoningen verder kan oplopen doordat er mogelijk onvoldoende nieuwe huurwoningen gebouwd worden. Volgens de onderzoekers is dat jammer, omdat er kansen liggen voor dit segment. Ik ben van mening dat die kansen niet alleen goed zijn voor investeerders, maar ook voor de Nederlandse woningmarkt. Voor een goed werkende woningmarkt is het van belang dat huishoudens met midden en hogere inkomens een volwaardige keuze hebben tussen huren en kopen. Buitenlandse beleggers kunnen samen met Nederlandse pensioenfondsen en andere particuliere investeerders een stimulans vormen voor de bouwsector bij het realiseren van nieuwe huurwoningen om een dreigend tekort in het vrije huursegment tegen te gaan.
Capital Value is bereid het onderzoeksrapport op aanvraag beschikbaar te stellen. Ik verwijs u daarvoor naar de website van Capital Value (www.capitalvalue.nl). Ook heeft Capital Value aangegeven bereid te zijn om indien gewenst daarop een toelichting te geven, zoals zij hebben gedaan bij de presentatie van het rapport in Londen.
Baart de opmerking van een vertegenwoordiger van Goldman Sachs «wij zijn inderdaad niet bezig met het functioneren van de Nederlandse woningmarkt» u ook zorgen? Zo ja, bent u bereid het belang van huurders en woningzoekenden altijd voorop te stellen in plaats van de belangen van banken en investeerders?
Een goed functionerende woningmarkt is in het belang van alle spelers op die markt, dus ook de banken die optreden als financiers. De opmerking, zoals opgetekend in het artikel in de Volkskrant, herken ik dan ook niet uit mijn eigen gesprekken met investeerders en financiers op de Nederlandse woningmarkt. Ik heb vorig jaar in een brief aan de Tweede Kamer4 maatregelen gepresenteerd ter verbetering van de woningmarkt. Onderdeel daarvan is een verbetering van de werking van de sociale huursector en meer ruimte voor de realisatie van een middensegment op de huurmarkt. Ik zie verkopen door corporaties aan beleggers als in lijn met dit beleid. Enerzijds waarborgt de verplichte zienswijze van de gemeente bij verkopen aan beleggers dat de omvang van de noodzakelijke (regionale) sociale voorraad in stand blijft. Aan de andere kant creëert het mogelijkheden voor de sector om weer te investeren in nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en een aanvulling op het middensegment op de huurmarkt.
Het bericht dat basiszorg voor daklozen een urgent probleem is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek dat gedaan is onder de Nederlandse Straatdokters Groep die dak- en thuislozen zien en verzorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de artsen die betrokken zijn bij de zorg voor kwetsbare groepen, zich hebben verenigd om laagdrempelige sociaal-medische zorg voor deze groepen te bevorderen. Het is goed dat hier aandacht voor wordt gevraagd. Met de resultaten van het onderzoek wordt een eerste inzicht gegeven in door wie deze laagdrempelige zorg nu wordt geboden en tegen welke barrières men hierbij oploopt. In mijn beantwoording van vraag 2 tot en met 15 reageer ik op meer specifieke onderwerpen uit het onderzoek.
Schrikt u ook van de veel lagere gemiddelde levensverwachting van dak- en thuislozen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is al langer bekend dat de gemiddelde levensverwachting van dak- en thuislozen lager is dan die van de gemiddelde populatie. Het gaat hier dan ook om een zeer kwetsbare groep. Nederlandse studies onder dak- en thuislozen (buitenslapers en gebruikers van nachtopvang en ziekenboeg) in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht tonen een gemiddelde levensverwachting onder daklozen van 53–55 jaar, waarmee daklozen ongeveer 25 jaar korter leven. De cijfers komen overeen met internationale studies. Dit onderstreept het belang van het voorkomen van dakloosheid.
Herkent u het versnipperde beeld dat naar voren komt in de zorg voor dak- en thuislozen? Hoe verklaart u dat? Wat vindt u ervan?
Doordat er bij dak- en thuislozen vaak sprake is van multiproblematiek hebben zij inderdaad zorg en ondersteuning nodig uit verschillende sectoren. Dit is ten principale niet anders dan voor andere personen met multiproblematiek. Het is aan de betrokken zorgaanbieders om de zorg en ondersteuning zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.
Kunt u aangeven hoe de verantwoordelijkheid voor artsen precies is vormgegeven in de Wet publieke gezondheidszorg en/of de Stedelijke Kompassen en/of het Plan Maatschappelijke Opvang? Vindt u de positie van medici voldoende gewaarborgd?
Er bestaat in Nederland het recht op medisch noodzakelijke zorg voor een ieder die in Nederland verblijft, ongeacht zijn of haar verblijfstatus. De wet basisregistratie personen maakt het mogelijk voor dak- en thuislozen die ingezetene zijn om bij de gemeenten waar zij verblijven een briefadres aan te vragen. Een verzekeraar kan dan op basis van dit briefadres vaststellen dat iemand verzekeringsplichtig is en dan kan een dak- en thuisloze worden ingeschreven bij een zorgverzekeraar. Daarmee hebben zij toegang tot de zorg uit het basispakket. Er zijn gemeenten waar personen met bijstand gebruik kunnen maken van een collectieve zorgverzekering en de betaling direct wordt ingehouden van de bijstand.
Als het niet mogelijk is om een zorgverzekering af te sluiten omdat de dak- en thuisloze een onverzekerbare vreemdeling is en het voor hem/haar niet mogelijk is om zelf de ontvangen zorg te betalen, dan is het voor zorgverleners mogelijk om deze gemaakte kosten te declareren bij het Zorginstituut op grond van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet.
Artsen hebben op basis van de Wet publieke gezondheid een meldplicht om bij de GGD aan te geven als er sprake is van bepaalde infectieziekten. Voor het plan van aanpak maatschappelijke opvang, dat afliep in februari 2014, en de stedelijke kompassen, geldt dat zij beide gericht zijn op de verantwoordelijkheden van gemeenten en zorgkantoren op het gebied van onder andere opvangen, ondersteunen en in zorg brengen van daklozen. Deze zijn dan ook gebaseerd op een sociaal en financieel perspectief. Sommige gemeenten hebben in het kader van de stedelijke kompassen beleid gemaakt met betrekking tot de beschikbaarheid van medische basiszorg voor dak- en thuislozen.
Erkent u dat bij dak- en thuislozen vele problemen voorkomen, vaak in combinatie, zoals somatische aandoeningen, verslavingen en psychiatrische problemen, verstandelijke beperking en gebrek aan kennis van de Nederlandse taal? Is er voldoende capaciteit om deze ingewikkelde en complexe doelgroep van goede medische zorg te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, er is bij dak- en thuislozen vaak sprake van multiproblematiek. Er bestaat in Nederland het recht op medisch noodzakelijke zorg voor een ieder die in Nederland verblijft, ongeacht zijn of haar verblijfstatus. Ik heb geen signalen dat hiervoor onvoldoende capaciteit beschikbaar is. Wanneer er sprake is van multiproblematiek is het van belang dat de verschillende zorgverleners de zorg goed afstemmen. Dit geldt voor dakloze personen net zo zeer als voor andere burgers met multiproblematiek.
Baart het u ook zorgen dat buiten de randstad GGD-spreekuren voor dak- en thuislozen beperkt of niet (meer) plaatsvinden? Denkt u dat dit bijdraagt aan het herkennen en kunnen hanteren van multiple (medische en sociale) problematiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij centrumgemeenten levert een wisselend beeld op. In sommige gemeenten worden de spreekuren onverminderd gehandhaafd, soms vinden spreekuren nog beperkt plaats bij de nachtopvanglocaties en soms zijn er afspraken met huisartsen over het leveren van basis medische zorg. Overigens is het niet zo dat een medisch spreekuur vanuit de GGD het enige instrument is om multiproblematiek tijdig te herkennen en hanteren. In vrijwel alle centrumgemeenten is sprake van multidisciplinaire teams, waar (onder andere) dak- en thuislozen kunnen worden aangemeld, die erop gericht zijn een zo compleet mogelijk beeld van de problematiek te krijgen en daar acties op uit te kunnen zetten. Voorbeelden hiervan zijn buurt- en wijkteams, OGGZ-netwerken, en veldtafeloverleggen. Gemeenten die signaleren dat er door het wegvallen van de medische dak- en thuislozen spreekuren problemen ontstaan, geven aan dat er actief naar een oplossing wordt gezocht. Ik heb dus niet de indruk dat de ontwikkeling van de GGD-spreekuren voor dak- en thuislozen tot problemen leidt en grote gevolgen heeft voor het herkennen en kunnen hanteren van medische en sociale problematiek voor deze specifieke doelgroep.
Hoe verklaart u dat een verstandelijke beperking bij dak- en thuislozen onvoldoende herkend wordt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 2 september 20132, waarin ik uitgebreid in ben gegaan op het herkennen van licht verstandelijk beperkingen bij personen in de maatschappelijke opvang naar aanleiding van de tweede tussenrapportage van het langdurig cohortonderzoek onder daklozen in de G4 dat ik financier.
Is bekend hoe vaak dak- en thuislozen worden weggestuurd bij ggz-instellingen en ziekenhuizen, omdat zij onverzekerd zijn, geen vast adres of identificatiebewijs kunnen voorleggen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dit is niet bekend. Navraag leert dat ook niet iedere GGZ-instelling onverzekerden wegstuurt. Ook niet iedere instelling houdt een registratie bij. Daardoor wordt het lastig om door onderzoek een goed en volledig beeld daarover te krijgen.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat mensen met een verslaving vaak geweigerd worden door ggz-instellingen, en bij behandeling aandacht voor somatische problemen onder de maat is? Hoe vaak komt dit voor, en welke maatregelen neemt u om dit op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het komt voor dat mensen met een verslaving worden geweigerd bij een GGZ-instelling met als reden dat de verslaving voorop ligt en een verslavingsinstelling meer geëigend is voor een behandeling. Ook dit wordt niet door iedere instelling geregistreerd. Er zijn echter GGZ-instellingen die dubbele problematiek kunnen behandelen. Wat betreft de aandacht voor somatische problematiek hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg vanaf 2014 het toetsingskader somatische complicaties. De IGZ toetst of GGZ-instellingen somatische incidenten registeren en of de incidenten volgens een vastgestelde methodiek worden geanalyseerd en opgevolgd door toetsbare verbetermaatregelen. GGZ-instellingen moeten voldoen aan 6 bouwstenen waaronder de somatische screening, waarbij er systematische somatische screening moet worden uitgevoerd bij risicogroepen volgens een protocol en multidisciplinaire rechtlijnen. Indien nodig treedt de IGZ handhavend op.
Is u bekend hoeveel dak- en thuislozen zorg mijden vanwege het verplichte eigen risico en de hoge eigen bijdrage voor zorg? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, het is niet bekend hoeveel dak- en thuislozen zorg mijden vanwege het verplichte eigen risico en de eigen bijdrage voor zorg. Dit wordt niet geregistreerd. Daardoor kan ik daar geen volledig beeld over te krijgen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand is van het aantal dak- en thuislozen? Hoe verklaart u de vele uiteenlopende cijfers die in omloop zijn? Hoe worden dak- en thuislozen geregistreerd, en door wie?
De cijfers die bekend zijn over het aantal dak- en thuislozen worden op verschillende bronnen gebaseerd en tevens zijn er verschillende definities. Omdat niet alle daklozen in beeld zijn bij de opvanginstellingen, is een deel van de cijfers ook gebaseerd op schattingen. Hieronder geef ik twee voorbeelden van de meest recente beschikbare cijfers en de daarvoor gebruikte bronnen.
Uit de Monitor plan van aanpak maatschappelijke opvang Rijk-G4 2014 van het Trimbos-instituut blijkt dat 5905 personen zich in de G4 in 2013 hebben gemeld bij de maatschappelijke opvang. Uit de monitor Stedelijke kompassen van het Trimbos-instituut 2014 bleek dat er in de andere 39 centrumgemeenten naar schatting in totaal 16.900 daklozen zijn. Het Trimbos instituut baseerde deze schattingen op gegevens die centrumgemeenten aanleveren. Centrumgemeenten baseren deze gegevens op de gegevens van de centrale meldpunten voor dak- en thuislozen, de administratie van de opvang instellingen of soms ook op tellingen die plaatsvinden tijdens de winterkouderegelingen.
Ook het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bericht jaarlijks over het aantal daklozen. Op 4 maart 2015 berichtte het CBS dat er 1 januari 2013 naar schatting 25 duizend daklozen in Nederland zijn. Het CBS baseert deze cijfers op:
Wat vindt u van het voorstel om landelijk te coördineren en uniform te registreren hoe het dak- en thuislozen gaat, inclusief de zorg voor hen?
De verantwoordelijkheid voor de opvang en ondersteuning van dak- en thuislozen ligt bij de (centrum)gemeenten en het is hun taak om dit zo goed mogelijk af te stemmen op de lokale situatie. Het is dan ook hun verantwoordelijkheid om goed zicht te hebben op lokale oorzaken van dakloosheid, om daar goed op in te kunnen spelen qua preventie en het bieden van passende ondersteuning. Ten tijde van het plan van aanpak maatschappelijke opvang heb ik het Trimbos-instituut opdracht gegeven om jaarlijks een landelijke monitor maatschappelijke opvang uit te brengen. Ook in 2015 brengt het Trimbos nog een monitor uit over dak- en thuisloosheid. Het is de bedoeling om vanaf 2016 de monitor te integreren in de gemeentelijke monitor sociaal domein.
Daarnaast wordt elke vier jaar door de GGD’en de volksgezondheidsmonitor uitgevoerd. Met deze monitor worden data verzameld over een aantal gezondheid- en leefstijlgerelateerde onderwerpen, waar onder ervaren gezondheid, langdurige aandoeningen, functiebeperkingen en lichamelijke activiteit.
Welke maatregelen gaat u nemen om de toegang tot en de kwaliteit van de gezondheidszorg voor dak- en thuislozen te verbeteren? Hoe kunnen de Nederlandse Straatdoktoren een rol spelen in het delen van kennis en het opzetten van medische zorg en preventie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hieronder beantwoord ik zowel vraag 13 als 14. De sleutel tot het verbeteren van de toegang tot medische zorg is het hebben van een zorgverzekering. Op alle rechtmatig in Nederland verblijvende personen die ingezetene zijn rust de plicht zich te verzekeren voor zorg. Hiermee ontstaat ook direct toegang tot medische zorg. Wanneer een persoon niet verzekerd is en toch zorg nodig heeft, kunnen zorgaanbieders deze persoon helpen om (eventueel ter plekke) een zorgverzekering af te sluiten. Voor het kunnen afsluiten van een zorgverzekering dient met in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs, ingeschreven te zijn in de basis registratie personen en te beschikken over een briefadres. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Zorgaanbieders die vaststellen dat iemand geen zorgverzekering heeft kunnen in voorkomende gevallen helpen bij het sluiten van een zorgverzekering.
De Nederlands straatdokters Groep heeft aangegeven onder andere een rol te kunnen vervullen bij delen van kennis, bijvoorbeeld als vraagbaak voor professionals en beleidsmakers, het ontwikkelen van workshops en symposia op het gebied van risicogroepen en sociaal medische zorg en data te kunnen verzamelen over knelpunten in de medische zorg voor dak- en thuislozen. De Nederlandse straatdoktersgroep geeft aan dat hier wel coördinatie voor nodig is.
Vanwege de complexere problematiek ben ik van mening dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor deze problematiek is voor meerdere partijen. Dit zijn partijen op zowel lokaal niveau maar ook in de eerste en tweedelijns zorgverlening. Op korte termijn zal met de Nederlandse straatdoktersgroep in gesprek worden gegaan om nader van gedachten te wisselen over de knelpunten die zij in de praktijk tegen komen bij medische zorg voor daklozen op lokaal niveau, maar ook in de eerste en tweedelijns zorgverlening.
Erkent u dat het noodzakelijk is voorwaarden scheppende zaken, zoals het hebben van een postadres voor de zorgverzekering, het aanpakken van schuldenproblematiek, het voorkomen van uitval uit hulptrajecten door (te) strenge regels, voor toegang tot zorg goed helder te hebben? Bent u bereid deze zaken op een rij te zetten en te verankeren in beleid, ten einde de toegang tot medische zorg voor dak- en thuislozen te vergroten?
Zie antwoord vraag 13.
Is bekend op welke wijze ondermaatse of afwezige toegang tot medische zorg voor dak- en thuislozen de publieke gezondheid kan beïnvloeden? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Vanwege de kwetsbare positie waarin dak- en thuislozen zich bevinden, hun over het algemeen slechtere gezondheid en complicerende factoren zoals verslaving leiden zij vaker dan anderen aan infectieziekten. Bekende voorbeelden zijn hepatitis, tuberculose en schurft. Zij kunnen deze infectieziekten ook overbrengen op anderen waarmee zij in direct contact komen, zoals mensen die werken in de opvang. Daarom is voorzien in een meldplicht door artsen aan GGD’en. Gemeenten en GGD’en hebben daarom vanuit de infectieziektebestrijding een taak in de bron- en contactopsporing van infectieziekten. Daarnaast worden instellingen vanuit het RIVM ondersteund met hygiëne richtlijnen en moeten uitbraken binnen instellingen voor dak- en thuislozen gemeld worden zodat gerichte actie ondernomen kan worden. Ik heb vooralsnog geen signalen dat dit onvoldoende is en dat daardoor de publieke gezondheid nadelig zou worden beïnvloed.
De herintroductie van de Atlantische zalm naar aanleiding van antwoorden op eerdere vragen |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangegeven sinds wanneer er vergunningen worden verleend voor het vissen met staand want in de Rotterdamse havenmonding? Kunt u hierbij specifieke details geven voor de schepen die op dit moment (kalenderjaar 2015) een vergunning hebben gekregen onder documentnummers 58448, 58473 en 58477? Indien er de afgelopen jaren vergunningen zijn uitgegeven, hoe verklaart u dit dan gezien uw antwoorden op eerdere vragen?1
Voor de beroepsvisserij met staand want in de Rotterdamse havenmonding worden van oudsher 3 vergunningen uitgegeven. Deze vergunningen worden reeds vanaf eind jaren 80 van de vorige eeuw uitgegeven. Tot de sluiting in verband met dioxineproblematiek hadden deze vergunningen zowel betrekking op de visserij met fuiken als op die met staand want. Sinds de dioxinesluiting in 2011 uitsluitend nog op staand want. Daarbij is sinds het nieuwe vaste vistuigenbeleid «Vast en Zeker» van december 2002 gewerkt met vergunningen waarbij de maximale inzet is beperkt tot 2.500 meter staand want per vergunning, waar dit voordien niet gelimiteerd was. Op dit moment zijn van de historische 3 vergunningen er slechts 2 daadwerkelijk in gebruik.
Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording van de eerdere Kamervragen hieromtrent (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2014–2015, nr. 1262), is in het gebied geen sprake is van nieuwe vergunningen of een uitbreiding van de visserijmogelijkheden. De facto is zelfs sprake van een vermindering van de visserijmogelijkheden als gevolg van de inperking van het soort vistuigen waarop de vergunning betrekking heeft en de maximering van de hoeveelheid te gebruiken staand want.
Kunt u aangeven in welke regelgeving is vastgelegd dat er een visserijvrije zone is ingesteld van 500m bij de Haringvlietsluizen?
Dit is geregeld in artikel 23b van de Uitvoeringsregeling visserij en de hieraan gekoppelde bijlage 15. Hierin is bepaald dat in het deel van het Zeegat van Goeree dat gelegen is binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen het verboden is om te vissen met vistuigen die in hoofdzaak worden gebruikt voor of bestemd zijn voor de vangst van aal of wolhandkrab.
Hebt u, ondanks het feit dat het vangen van kwetsbare vissen zoals elft en fint door middel van zegenvangst een relatief groot schubverlies tot gevolg heeft, wat de overlevingskansen bij terugzetting negatief beïnvloedt, informatie waaruit blijkt dat de sterfte na het terugzetten van deze en andere kwetsbare vissen acceptabel is en geen noemenswaardig negatief effect heeft op de visstand van deze soorten?
Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording van uw eerdere Kamervragen hierover geldt de visserij met de zegen als een selectieve vorm van visserij zonder bijvangstproblematiek of problemen met de overleving van de gevangen vis. Dit is gelegen in de wijze waarop deze visserij wordt uitgeoefend. Hierbij wordt een net cirkelvormig uitgevaren en daarna langzaam bijeen getrokken. Vervolgens kan de te behouden vis effectief en snel worden uitgeselecteerd waarbij vis die moet worden teruggeplaatst nauwelijks met het vistuig in aanraking komt en zich niet, of slechts heel kort, buiten het water bevindt. Dat overleving bij deze vorm van visserij nauwelijks een probleem is blijkt ook uit het feit dat het merendeel van de met deze techniek gevangen vis is bestemd om levend te worden verhandeld. Deze vis gaat dan vaak naar bijvoorbeeld België voor uitzet ten behoeve van de sportvisserij.
Kunt u verklaren of het feit dat voor een aantal vissoorten een trendmatige afname te zien is, zoals voor de baars, brasem en kolblei, wat blijkt uit onderzoek van IMARES, door overbevissing komt, of (mede) andere oorzaken heeft?2 Zo ja, kunt u aangeven welke oorzaken dit zijn? Indien overbevissing wel degelijk van invloed is, kunt u dan aangeven welke visserijmethoden hier invloed op hebben en of stappen moeten en zullen worden gezet?
Het rapport waar u aan refereert geeft een feitelijke weergave van de bestandsontwikkelingen per vissoort voor een groot aantal verschillende binnenwateren. Voor die wateren waar voldoende gegevens beschikbaar zijn is dit tevens vertaald in een statistische trendanalyse. Het rapport gaat echter niet in op de mogelijke oorzaken die aan de geconstateerde trendontwikkelingen ten grondslag kunnen liggen. Dit is ook niet mogelijk op basis van de jaarlijkse monitoringsgegevens omdat dit een veel uitgebreider onderzoek naar de causaliteit van visstandontwikkelingen zou vragen. Specifiek voor het Benedenrivierengebied is in 2012 wel een veel uitgebreider onderzoek gedaan naar de visstand in het gebied3. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in opdracht van mijn ministerie en is vormgegeven in samenspraak met de visstandbeheercommissie (VBC) in het gebied. In de beantwoording van uw eerdere Kamervragen hierover refereer ik ook reeds aan dit onderzoek. Dit onderzoek laat zien dat in het Benedenrivierengebied de visstand geen tekenen van overbevissing laat zien. Er is voor deze wateren dus geen aanwijzing dat de trendontwikkelingen van genoemde vissoorten negatief beïnvloed zouden zijn door de visserij in het gebied.
Het ACM-besluit over de overtreding van de Spoorwegwet door NS |
|
Bart de Liefde (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Boete NS voor machtsmisbruik»?1
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft geconstateerd dat NS één of meerdere artikelen van de Spoorwegwet heeft overtreden? Zo ja, welke betreft het? Zo nee, hoe zit het dan wel in elkaar?
De ACM geeft aan dat NS de Spoorwegwet heeft overtreden naar aanleiding van het deel van de klacht dat betrekking heeft op de voorwaarden voor het gebruik van diensten. Het gaat hierbij om één artikel, namelijk artikel 67 van de Spoorwegwet.
Klopt het dat de ACM voornemens was haar besluit hierover bekend te maken voordat de provincie Limburg een besluit zou nemen over de aanbesteding van het openbaar vervoer die daar op dat moment liep? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie hiervoor de toelichting op het proces. Bij het indienen van de zienswijze heeft NS een voorlopige voorziening aangevraagd bij de rechter en een eventuele schadeclaim aangekondigd. Elke belanghebbende kan gerechtelijke stappen zetten als hij van mening is dat hij onrechtmatig wordt behandeld, ook in de loop van een onderzoek. NS heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Klopt het dat NS de bekendmaking van het ACM-besluit heeft tegengehouden? Zo ja, op welke wijze en op welke gronden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft NS met een schadeclaim gedreigd indien de ACM haar besluit bekend zou maken voordat de provincie Limburg een besluit zou nemen over de aanbesteding van het openbaar vervoer? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de ACM te verzoeken haar besluit vóór het debat over de wijziging van de Spoorwegwet2 openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de onafhankelijkheid van de ACM is het aan de ACM en eventueel de rechter om te beslissen over het openbaar maken van deze informatie3. Tegen het besluit van de ACM van 6 maart jl. staat nog beroep open. Voor het overige gedeelte van de klacht dat onder meer ziet op een mogelijke overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie is het onderzoek van de ACM nog niet afgerond. Vanwege de onafhankelijkheid van de ACM, en om de rechtsgang niet te beïnvloeden, onthoud ik mij van commentaar.
Bent u bereid de ACM te verzoeken de correspondentie tussen NS en ACM over dit onderwerp vóór genoemd debat naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke rol heeft de ACM bij de aanbesteding in Limburg gehad vanuit haar rol als toezichthouder op de spoormarkt en met het oog op eerlijke concurrentie, casu quo mededinging?
De ACM ziet toe op de naleving van onder meer de Spoorwegwet en de Mededingingswet waarvoor zij als toezichthouder is aangewezen. De ACM kan op eigen initiatief of naar aanleiding van klachten of signalen vanuit de sector besluiten onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen.
In dit geval heeft Veolia onder meer een klacht ingediend over het aanbod van NS voor bijkomende diensten en voorzieningen in het kader van de aanbesteding in Limburg. Op basis van deze klacht onderzoekt de ACM of NS de Spoorwegwet en/of de Mededingingswet heeft overtreden. Zoals in mijn algemene reactie op de berichtgeving is toegelicht, heeft de ACM een overtreding geconstateerd van artikel 67 van de Spoorwegwet. De ACM zal het besluit openbaar maken, tenzij de rechter van mening is dat (delen van) het besluit zich (nu nog) niet lenen voor openbaarmaking. Het onderzoek naar het overige gedeelte van de klacht loopt nog. Het is daarom ook nog niet duidelijk welke verdere acties de ACM eventueel onderneemt ten aanzien van dat gedeelte van de klacht.
Wat is de mening van de ACM over de aanbesteding in Limburg en welke acties onderneemt de ACM daarop?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot is de kans dat hierdoor de aanbesteding alsnog ongeldig wordt verklaard? Welke andere consequenties kan de handelwijze van NS mogelijkerwijs hebben voor de aanbesteding in Limburg?
De provincie Limburg is voor de specifieke aanbesteding in Limburg de aanbestedende dienst en gaat over het gelijk speelveld in deze aanbesteding. Het is dan ook aan de provincie Limburg om te beoordelen of een besluit van de ACM consequenties heeft voor deze aanbesteding.
Kunnen de antwoorden op deze vragen gelijktijdig met de tijdens de regeling van werkzaamheden in de Kamer op 5 maart 2015 gevraagde brief naar de Kamer worden gezonden, zodat deze kunnen worden betrokken bij het debat over de wijziging van de spoorwegwet?
Ja.
Het bericht dat er recentelijk nog onveilig is gewerkt met chroom-6 |
|
Wassila Hachchi (D66), Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht «Personeel Volkel werkte in 2012 nog in chroom-6-stof»?1
In het belang van de betrokken (oud-)Defensiemedewerkers en het RIVM-onderzoek, heb ik eerder besloten om alle in de archieven teruggevonden documenten inzake chroomhoudende verf te publiceren. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 72), sluit ik niet uit dat hierdoor voorvallen uit het verleden aandacht krijgen.
Het bericht van de NOS is gebaseerd op documenten die Defensie recent online heeft gezet. Zoals ik eerder aan de Kamer heb medegedeeld, onder andere tijdens het debat op 11 november 2014, wordt met reden nog steeds gewerkt met chroomhoudende verf. Vanwege de gevaren voor de gezondheid gelden bij het werken met chroomhoudende verf veiligheidsvoorschriften.
De commandant van de vliegbasis Volkel heeft in 2012 op verzoek van het personeel de schildershangaar laten onderzoeken door de arbodienst van Defensie. In dit onderzoek is geconstateerd dat in beide hallen chroomhoudende stof aanwezig was. Uit metingen is in hetzelfde onderzoek echter geconcludeerd dat de blootstelling lager was dan de grenswaarde.2
De commandant van de vliegbasis Eindhoven heeft in 2014 in de periodieke actualisering van de risico-inventarisatie en -evaluatie gerapporteerd dat een spuitcabine niet langer voldeed aan de verlaagde grenswaarde voor chroom-6. Tegelijkertijd werd echter geconcludeerd dat wanneer de medewerkers volledig beschermd hun werk doen, dus volgens de geldende voorschriften, zij geen risico lopen. Persoonlijk beschermingsmiddelen zijn daar voorhanden.3
Klopt het dat er in 2012 op de vliegbasis in Volkel én in 2014 op de vliegbasis Eindhoven nog onveilig is gewerkt met chroom-6?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel medewerkers zijn op deze vliegbases mogelijk in aanraking gekomen met chroom-6?
Op de vliegbases Volkel en Eindhoven werkt een kleine groep met chroomhoudende verf. Dit betreft enkele tientallen, doorgaans gespecialiseerde medewerkers, zoals schilders en vliegtuigplaatwerkers. Uit de aangehaalde rapporten blijkt niet dat zij zijn blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde.
Welke maatregelen zijn er genomen op deze vliegbases nadat bekend is geworden dat er onveilig is gewerkt met chroom-6?
In de geschetste situaties is er niet onveilig gewerkt. Uiteraard zijn er wel maatregelen ter verbetering en minimalisering van de risico’s genomen. De aanbevelingen in de genoemde rapportages zijn dan ook overgenomen.4 Op vliegbasis Volkel wordt de schildershangaar wekelijks gereinigd en het ventilatiesysteem is vernieuwd. Op vliegbasis Eindhoven wordt de spuitcabine aangepast. Op beide bases zijn de medewerkers nogmaals nadrukkelijk gewezen op de verplichting om volgens de voorschriften te werken.
Wordt er op dit moment nog onveilig gewerkt met chroom-6?
Zoals ik u eerder heb gemeld (zie onder meer Kamerbrief 34 000 X, nr. 72 van 2 februari jl.), voert de arbodienst van Defensie onderzoek uit op de tien defensielocaties waar nu nog met chroomhoudende verf wordt gewerkt. Dit betreft ook de vliegbases Volkel en Eindhoven. Het doel van dit onderzoek is te bepalen of alle maatregelen die zijn getroffen om veilig met chroomhoudende verf te werken, afdoende zijn. De arbodienst heeft de hiervoor benodigde expertise en onafhankelijkheid ten opzichte van de onderzochte eenheden. Zodra het onderzoek is voltooid, zal ik uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren. Dit zal naar verwachting aanstaande april gebeuren.
Wat is de reden dat u er voor heeft gekozen de Kamer niet proactief te informeren over deze voorvallen, zoals u wel deed bij het vrijkomen van deze gevaarlijke stof bij onderhoudswerkzaamheden in Mali?
Mijn eerdere toezegging om de Kamer bij nieuwe voorvallen proactief te informeren, blijft onverkort van kracht. Het voorval in Mali heb ik u daarom ook direct gemeld. Zoals ik uw Kamer tijdens het algemeen overleg van 11 maart jl. heb uitgelegd, acht ik het echter niet zinvol om bij elke publicatie door Defensie van nieuwe documenten, in het kader RIVM-onderzoek, de Kamer separaat te informeren.
Bent u bereid de Kamer proactief te blijven informeren over voorvallen met chroom-6, in plaats van het aan de media over te laten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Personeel Defensie op 11 maart aanstaande?
Nee, dat is niet gelukt vanwege de korte reactietermijn en mijn verblijf in het buitenland voorafgaand aan het genoemde algemeen overleg.
Het intrekken van de visa van predikers |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 3 maart 2015 een brief van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan de Kamer stuurde over het intrekken van de visa van predikers die naar Rijswijk zouden komen met als datum 17 februari 2015 en als kenmerk 618399?
Ja.
Waarom heeft deze brief in haar (PDF)eigenschappen een aanmaakdatum van 23 februari 2015 en is hij naar 3 maart 2015 veranderd?
De brief van de NCTV aan het Ministerie van BZ is op 17 februari geschreven, ondertekend en verstuurd naar het Ministerie van BZ. Ten behoeve van de brief die uw Kamer op 3 maart j.l. heeft ontvangen, is op 23 februari een kopie van de verzonden brief gemaakt. De enige aanpassing die op de verzonden brief is gemaakt, is het weglakken van de naam en contactgegevens van de behandelend ambtenaar. Dit is om veiligheidsredenen gebeurd.
Klopt het dat er 02/23/2015 op de brief staat, de Amerikaanse datumaanduiding voor 23 februari 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze brief geschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze brief kenmerk 618399 heeft, terwijl een brief van 19 februari 2015 van de NCTV aan de Kamer met de antwoorden op de Kamervragen over de vestiging van een megamoskee in Gouda een lager nummer heeft, namelijk 617362?
Het moment waarop een brief voor het eerst wordt aangemaakt in het digitale systeem is bepalend voor het kenmerk dat aan de brief wordt toegekend, niet de datum van verzending. De brief van de NCTV aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op 17 februari aangemaakt en van kenmerk voorzien.
Op welk moment is het kenmerk aan de brief toegekend?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat op basis van deze brief de visa van drie predikers zijn ingetrokken op 17 februari 2015, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken tweette op dezelfde dag?
Ja.
Kunt u precies aangeven op welke wijze de NCTV en het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd hebben over de visa voor predikers bij het gala in Rijswijk tussen 1 januari 2015 en 4 maart 2015? Kunt u de memo’s en gespreksnotities in deze aan de Kamer doen toekomen?
Voorafgaand aan het versturen van de brief is er telefonisch contact geweest tussen de NCTV en het Ministerie van BZ. De brief die door de NCTV naar het Ministerie van BZ is verzonden is de enige schriftelijke vastlegging van het contact tussen de NCTV en het Ministerie van BZ.
Op welke datum zijn de drie originele visa afgegeven?
De visa zijn verleend op 14 december 2014, 15 december 2014 en 6 januari 2015.
Klopt het dat de twee visa die door andere Schengenlanden zijn afgegeven niet ingetrokken kunnen worden?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Alle aan het Schengen Acquis verbonden landen hebben op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen.
Op welke wijze gaat u met andere Schengenlanden één lijn trekken met betrekking tot het afgeven van visa, zodat predikers die bijvoorbeeld het geweld van ISIS verheerlijken, uit het hele Schengengebied geweerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer is de database met mensen die hier niet mogen komen op basis van hun radicale prediking klaar voor gebruik?
U refereert waarschijnlijk aan de alerteringslijst die is aangekondigd in de brief van 3 maart jl. De alerteringslijst zal doorlopend worden bijgehouden, aangepast en aangevuld. In die zin is de alerteringslijst nooit af. Een eerste gebruiksklare versie van de alerteringslijst wordt voor 1 april a.s. door de NCTV opgeleverd.
Kunt u deze vragen zeer spoedig beantwoorden?
Ja.
Radicalisering in de Somalische gemeenschap |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen om radicalisering in Somalische gemeenschap»?1
Ja.
Hoeveel Nederlanders met een Somalische achtergrond zijn de afgelopen jaren naar schatting teruggegaan naar Somalië?
De vreemdelingenketen beschikt alleen over terugkeercijfers ten aanzien van vreemdelingen voor zover deze onder toezicht vertrekken. Aangezien dit niet voor Nederlanders met een Somalische achtergrond geldt, zijn voor hun terugkeer geen cijfers beschikbaar.
Kent u de redenen waarom Nederlandse Somaliërs naar Somalië teruggaan? Zo ja, wat waren die redenen? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Het staat Nederlandse Somaliërs vrij om naar Somalië terug te keren. De redenen voor hun terugkeer worden niet door de overheid geregistreerd, omdat hier geen grond of aanleiding voor is. Op basis van berichten uit de gemeenschap zijn er diverse redenen voor vertrek aan te geven. Een ideële reden is dat personen uit de Somalische diaspora in Nederland terugkeren naar hun land van herkomst om te helpen bij de wederopbouw van Somalië. Een andere reden is bijvoorbeeld dat jongeren die hier dreigen te ontsporen door bijvoorbeeld identiteitsproblemen of het afbreken van hun opleiding, door hun ouders teruggestuurd worden naar familie in Somalië voor heropvoeding.
Beschikt u over gegevens over de activiteiten waarmee Nederlandse Somaliërs zich in Somalië bezighouden? Zo ja, waaruit bestaat die informatie?
Gegevens over de activiteiten in Somalië van Nederlandse Somaliërs en Nederlanders met een Somalische achtergrond worden niet structureel bijgehouden, omdat hier geen grond of aanleiding voor is.
Acht u het mogelijk dat Nederlandse Somaliërs in Somalië radicaliseren en bij terugkomst in Nederland een gevaar vormen? Zo ja, beschikt u over indicaties dat dat gevaar bestaat en wat doet u om dit gevaar in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat Nederlandse Somaliërs in Somalië radicaliseren. Radicale groepen in Somalië zijn vooral op de eigen regio gericht. Hoewel er thans geen indicaties zijn dat deze personen terugkeren naar Nederland en een gevaar vormen, kan dit ook niet volledig worden uitgesloten. Als er indicaties zijn, zullen de verantwoordelijke diensten een onderzoek instellen en afhankelijk van de uitkomsten actie ondernemen. Dit kan, als daar aanleiding toe is, bestaan uit het intrekken van het Nederlanderschap of intrekken van de verblijfsvergunning.
Is het in het bericht gestelde dat de Nederlandse overheid de Somalische gemeenschap niet kan doorgronden waar? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waaruit blijkt dat u de Somalische gemeenschap wel kunt doorgronden?
De bestaande infrastructuur met een «doorgaande lijn» van informatie-uitwisseling en contact, zowel verticaal (rijksoverheid, lokale overheid, lokale gemeenschappen en organisaties) als horizontaal (betrokken ministeries en landelijke koepelorganisaties, zoals de Federatie Somalische Organisaties Nederland) is voldoende om gemeenschappen, waaronder de Somalische gemeenschap te doorzien. Informatie-uitwisseling vindt op verschillende wijzen plaats. Zo hebben medewerkers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 oktober 2014 het symposium van de Federatie Somalische Associaties Nederland bijgewoond met ondermeer workshops over (a) toegankelijkheid en effectiviteit van algemene instellingen voor Somaliërs; (b) opvoeding in twee culturen en (c) het tegengaan van radicalisering onder Somaliërs. Vooral de lokale overheid vormt een belangrijke schakel in het integratieproces van Somaliërs, omdat zij dicht bij hun lokale Somalische gemeenschap staan, en direct of indirect contact hebben met de gemeenschap, de sleutelfiguren en de betrokken organisaties zoals scholen, politie, corporaties, en vertegenwoordigers van moskeeën. Wel moet gesignaleerd worden dat de inzet van sleutelfiguren en de mate waarin de gemeente betrokken is bij een activerende aanpak omtrent de integratiepositie van Somaliërs per gemeente verschilt, evenals de toegankelijkheid van lokale instellingen voor Somaliërs.
Acht u het nodig dat al in Nederland moet worden voorkomen dat Nederlandse Somaliërs hier radicaliseren? Zo ja, wat gebeurt er om deze radicalisering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het voorkomen van radicalisering in Nederland, ongeacht de achtergrond. Daarnaast informeerde ik u bij brief van 10 juni 2014 over het Europese project POLRAD «The Power of Local Role Models» dat in april 2013 is gestart en tot doel had een programma te ontwikkelen dat polarisatie en radicalisering onder burgers tegengaat (reactie op de berichtgeving over de positie van Somaliërs, Kamerstuk 32 824, nr. 64). Aan dit project dat op 11 december 2014 werd afgerond, heeft het Somaliërsproject in Groningen deelgenomen door Somalische rolmodellen te trainen inzake preventie van polarisatie en radicalisering.
De naleving van de beslagvrije voet door schuldeisers |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Honderdduizenden mensen onder bestaansminimum door schuldeisers»?1
Ja
Deelt u de conclusie van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden dat honderdduizenden Nederlanders onder het bestaansminimum komen door het niet respecteren van de beslagvrije voet? Zo nee, kunt u een inschatting maken van het aantal gevallen waarin de beslagvrije voet niet wordt gerespecteerd?
Uit beschikbare onderzoeken van ondermeer de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) en de Nationale ombudsman blijkt dat de problematiek substantieel is. Ik beschik niet over gegevens waaruit blijkt hoeveel mensen moeten rondkomen van een inkomen onder de voor hen van toepassing zijnde beslagvrije voet. Duidelijk is echter dat de beslagvrije voet in de praktijk onder druk staat. Het bepalen van de hoogte van de beslagvrije voet is zo ingewikkeld dat deze regelmatig te laag wordt vastgesteld. Dit vindt het kabinet onwenselijk. Daarom heeft het kabinet besloten de regels voor het bepalen van de beslagvrije voet te vereenvoudigen2.
Deelt u de mening dat naast de mogelijke vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, het tevens van groot belang is dat partijen beter inzicht krijgen in de verschillende beslagleggingen? Wilt u om het inzicht in de beslagleggingen en daarmee de nalevering van de beslagvrije voet te verbeteren, inzetten op een snellere aansluiting van de overheid op het landelijk beslagregister? Zo nee, waarom niet?
Voor de naleving van de beslagvrije voet is ook nodig dat verschillende schuldeisers hun incassohandeling beter op elkaar afstemmen. Daarvoor is het beslagregister een belangrijk instrument. Zoals in de recente brief over de vereenvoudiging beslagvrije voet en de brief over de voortgang maatregelen schuldenbeleid van 12 december 2014 is gemeld, vindt het kabinet het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op het register aansluiten. Dat kan niet op korte termijn, maar vraagt een zorgvuldige voorbereiding. Daarvoor worden de nodige stappen gezet.
Om verantwoorde aansluiting door overheidspartijen mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat de gerechtsdeurwaarders eerst ervaring opdoen met het gebruik van het beslagregister. In 2015 zullen alle gerechtsdeurwaarderskantoren gefaseerd aansluiten op het beslagregister, dat door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is ontwikkeld. Het kabinet heeft de KBvG gevraagd de effecten van het systeem te monitoren en hierover eind 2015 te rapporteren. Gedurende deze periode wordt onderzocht wat voor de verschillende overheidsorganisaties nodig is om aansluiting te realiseren. Zo zal een impact- en risicoanalyse meer inzicht moeten bieden in de noodzakelijke aanpassingen in ICT-systemen en gevolgen voor werkprocessen van de organisaties.
Hoe oordeelt u over het feit dat ondanks veelvuldige aandacht voor het niet naleven van de beslagvrije voet, de problematiek nog steeds niet is opgelost? Deelt u de mening dat het al lange tijd uitblijven van een oplossing onwenselijk is? Kunt u toelichten of u aanvullende maatregelen overweegt om de naleving van de beslagvrije voet te verbeteren?
Ik vind een betere bescherming van de beslagvrije voet van groot belang. Mensen die moeten rondkomen van een inkomen dat onder de voor hen van toepassing zijnde beslagvrije voet ligt, kunnen daardoor in ernstige financiële problemen komen. Dat is onwenselijk. Daarom bereidt het kabinet een vereenvoudiging van de regels rond de beslagvrije voet voor. Dat gaat gepaard met wetswijziging en ook de implementatie van de nieuwe regels kost tijd. Daarom heeft het kabinet in zijn recente brief over de vereenvoudiging van de beslagvrije voet verbeteringen gepresenteerd binnen het huidige systeem. Ook hebben wij daarbij partijen die nog meer verbeteringsmogelijkheden zien, die direct – zonder wetswijziging – door te voeren zijn, opgeroepen die te melden.
Signalen van betrokken partijen over de toenemende complexiteit en de voorgenomen herziening van de beslagvrije voet brengt het kabinet ertoe een specifieke uitvoeringstoets te doen met betrekking tot de invoering van de kostendelersnorm in de beslagvrije voet. Het kabinet zal de Tweede Kamer hierover, mede met het oog op invoering per 1 juli en de daartoe noodzakelijk voorbereidingen door uitvoeringspartijen, binnen enkele weken informeren.
Kunt u reageren op het verzoek van de Nationale ombudsman om de Belastingdienst te veel ingevorderde schuld met terugwerkende kracht terug te laten betalen? In hoeverre betaalt de Belastingdienst in de praktijk te veel ingevorderde schuld met terugwerkende kracht terug, indien blijkt dat de beslagvrije voet in het geding gekomen is?
De Nationale ombudsman vraagt terecht regelmatig aandacht voor een betere handhaafbaarheid van de beslagvrije voet en doet in dat kader ook suggesties om het huidige systeem te verbeteren. Het standaard corrigeren van de beslagvrije voet door overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst, is daar een van. De Staatssecretaris van Financiën bereidt een inhoudelijke reactie voor en verwacht binnenkort richting de Nationale ombudsman te kunnen reageren. Ik wil op deze reactie niet vooruitlopen.
Met betrekking tot de terugbetalingsplicht na een gelegd loonbeslag, gaat de Belastingdienst thans uit van het volgende. Wanneer de Belastingdienst de beslagvrije voet vaststelt zonder de schuldenaar vooraf te raadplegen en achteraf zou blijken dat de beslagvrije voet op een te laag bedrag is vastgesteld, moet reparatie plaatsvinden met terugwerkende kracht.
De Belastingdienst steekt veel moeite in de voorbereiding van een beslag op het loon of de uitkering. Een dergelijk beslag wordt van tevoren schriftelijk aangekondigd. In de aankondiging wordt informatie verstrekt over de toepasselijke beslagvrije voet en wordt de gelegenheid geboden te reageren teneinde fouten in de vaststelling van de beslagvrije voet te voorkomen. Wanneer de schuldenaar niet reageert op de aankondiging en achteraf zou blijken dat de aangekondigde beslagvrije voet toch te laag is vastgesteld, vindt wel reparatie plaats maar in beginsel gebeurt dat niet met terugwerkende kracht. In bijzondere gevallen, waarin het de schuldenaar niet kan worden aangerekend dat hij verzuimd heeft de Belastingdienst te informeren, repareert de Belastingdienst wel met terugwerkende kracht.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg armoede- en schuldenbeleid van 12 maart 2015 te beantwoorden?
Ja, de beantwoording zal geschieden voor het AO armoede- en schuldenbeleid (verzet naar 25 maart 2015).
Gewelddadige intimidatie van kandidaat-politici |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eerst tegel door ruit PVV’er, nu huis en auto’s beklad»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de gewelddadige intimidatie van kandidaat-politici?
Het Kabinet veroordeelt dergelijke acties ten zeerste. Indien wordt gepoogd om personen vanwege hun politieke voorkeur te intimideren en te provoceren, staat dit haaks op de wijze waarop wij in onze democratische samenleving met elkaar omgaan.
In hoeverre ziet u deze gebeurtenissen ook als aanval op onze democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de daders van deze laffe daden reeds in beeld of opgepakt?
Het College van Procureurs-generaal heeft mij bericht dat na de betreffende meldingen de politie Noord-Nederland, district Fryslân, direct ter plaatse is gegaan. Door de betrokkenen is aangifte gedaan en er heeft buurtonderzoek en forensisch onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de politie verder onderzoek gedaan, maar dit heeft helaas niet geleid tot een mogelijke verdachte. Meer of andere aanwijzingen zijn er niet. Indien er nieuwe aanwijzingen beschikbaar komen, dan zal het onderzoek vanzelfsprekend worden voortgezet.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om (kandidaat-)politici te beschermen tegen het rapaille?
De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van kandidaten voor de provinciale statenverkiezingen ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Naar aanleiding van de incidenten is er vanuit de afdeling Bewaken en Beveiligen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact geweest met het OM. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie is voor alle kandidaten van de provinciale statenverkiezingen aandacht wanneer zich incidenten rondom hun veiligheid voordoen. Wij monitoren dit nauwlettend. Indien nodig wordt in overleg met het OM besloten tot maatregelen. Om veiligheidsredenen doe ik geen uitspraken over de aard van deze extra aandacht of beveiligingsmaatregelen.
Het bericht dat Griekenland 300.000 migranten zou willen laten doorreizen naar de rest van de EU |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Griekenland ermee dreigt om 300.000 tot 500.000 migranten reisdocumenten te geven zodat zij door kunnen reizen naar de rest van de EU?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt dit bericht? Wat is er waar van de uitspraken van de Griekse onderminister, die dit voornemen heeft uitgesproken? Zijn deze voornemens van Griekenland in formeel Europees verband reeds aangekondigd? Wanneer wordt over deze voornemens gesproken?
Dergelijke uitspraken zijn niet in formeel Europees verband gedaan. Tijdens de JBZ-Raad van 12 maart jl. verklaarde de Griekse Minister dat de Griekse regering geen unilaterale acties zal ondernemen die strijdig zijn met haar EU verplichtingen.
Wat is de reactie van de EU op dit voornemen van reactie, en welke reactie brengt u namens Nederland daarbij in?
De door deze Griekse bewindspersoon gedane uitspraken over het openstellen van de grenzen acht het kabinet onacceptabel. Griekenland is verplicht de nakoming van het EU-recht te verzekeren en het kabinet heeft de Griekse autoriteiten daarop aangesproken.
Deelt u de mening dat de EU, en daarin ook Nederland, scherp stelling moeten nemen tegen elk voornemen van de Griekse regering dat erop neerkomt om migranten zonder enige grond te legaliseren, en zo door te laten reizen naar de rest van de EU, om van het eigen illegalenprobleem af te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Griekenland zelf een (Europese) verantwoordelijkheid heeft om asielzoekers en vluchtelingen een eerlijke procedure en opvang te bieden, en moet zorgen voor een terugkeerbeleid van ongedocumenteerde migranten? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit in Griekenland, en welke hulp krijgt men daarbij vanuit de EU, inclusief Nederland?
Ja, uiteraard heeft Griekenland een eigen verantwoordelijkheid om asielzoekers en vluchtelingen een eerlijke procedure te bieden en om te zorgen voor een terugkeerbeleid van ongedocumenteerde migranten. Griekenland is, op dezelfde wijze als de andere EU-lidstaten, verplicht de nakoming van het EU-recht te verzekeren. Zoals uw Kamer bekend is, is Griekenland op dit moment nog niet bij machte om dat zelf op afdoende wijze te doen, waardoor er een verlenging op het herziene Actieplan komt. Griekenland krijgt hulp van de EU door middel van aanvullende financiering, operationele ondersteuning door EASO en meerdere Frontex-operaties. Op het terrein van terugkeer heeft de nieuwe Griekse regering aangegeven prioriteit te willen verlenen aan vrijwillige terugkeer. Zo zijn er plannen om het programma voor vrijwillige terugkeer met IOM uit te breiden.
Hoe beoordeelt u het verzoek van Griekenland om meer te worden gecompenseerd vanwege de toestroom van vluchtelingen, en dat er een meer gelijkmatige verdeling van asielzoekers in de EU moet komen, mede indachtig het feit dat al vier jaar geen asielzoekers in het kader van de Dublin-verordening aan Griekenland kunnen worden overgedragen?
De zuidelijke lidstaten, waaronder Griekenland, kampen met grote uitdagingen op het gebied van illegale immigratie. Griekenland wordt, zoals hierboven vermeld, daarom al jaren op meerdere manieren door de EU bijgestaan. Een ander deel van de lidstaten, waaronder Nederland, neemt echter het grootste aandeel asielzoekers voor zijn rekening. Illegale immigratie en asiel zijn geen los van elkaar staande fenomenen. Daarom moet de aanpak zich op beide tegelijkertijd richten. De EU toont solidariteit met lidstaten die kampen met een bijzondere migratiedruk door middel van Frontex-operaties, assistentie van EASO en financiering. Op hun beurt mag van die lidstaten verwacht worden dat ze de verplichtingen naleven van het asielacquis, inclusief het Dublinstelsel. Ook hebben lidstaten een eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor effectieve grensbewaking aan de buitengrenzen.
Is de Nederlandse regering van mening dat er vanuit de EU voldoende hulp en solidariteit is met de zuidelijke lidstaten in het omgaan met de migrantentoestroom? In welke mate zijn de inspanningen van de landen zelf en van de EU als geheel afdoende?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze bevordert u in Europees verband de solidariteit tussen de noordelijke en zuidelijke lidstaten in het migrantenvraagstuk, en voorkomt u dat die door dreigementen en het niet nakomen van afspraken steeds verder wordt ondermijnd en uitgehold?
De EU-lidstaten hebben allen een eigen verantwoordelijkheid in het op correcte wijze nakomen van de EU-verplichtingen die ze zijn aangegaan. In die gevallen waarin dit voor een lidstaat niet mogelijk blijkt, is er hulp vanuit de EU, zoals hierboven aangegeven. Nederland heeft bijvoorbeeld meermaals personeel en materiaal bijgedragen aan Frontex-operaties en experts geleverd aan EASO. Daarmee levert Nederland dus ook expertise. Op het terrein van mensenhandel en mensensmokkel in de lidstaten en/of derde landen is Nederland bijvoorbeeld ook nauw betrokken bij de uitvoering van de operationele actieplannen betreffende georganiseerde illegale immigratie en mensenhandel in het kader van het European Multidisciplinary Platform against Criminal Threats (EMPACT).
Bent u bereid alles op alles te zetten om binnen de EU tot een gezamenlijke, gedeelde migrantenagenda te komen, waarbij alle landen hun verantwoordelijkheid nemen, en waarbij de EU knelpunten op solidaire en urgente wijze adresseert? Zo ja, op welke wijze en wanneer gaat u daar uitvoering aan geven?
Nederland is steeds een constructieve gesprekspartner geweest op dit terrein en zal dat in de toekomst ook blijven. Bijvoorbeeld in de gesprekken in de EU over de nieuwe Europese Agenda voor migratie, en door materiële en/of personele bijdragen te leveren aan de EU-agentschappen indien deze redelijkerwijs beschikbaar kunnen worden gesteld.
Het falen van de wetgeving inzake betalingstermijnen voor zzp’ers en kleine ondernemers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over onderzoek dat aantoont dat de wetgeving met betrekking tot betalingstermijnen faalt voor zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) en kleine ondernemers?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitkomsten van het onderzoek, specifiek de uitkomst dat slechts 14% van de respondenten aangaf nooit te laat te worden betaald?
OpenCompanies heeft alleen een persbericht openbaar gemaakt met een beknopte weergave van de onderzoeksresultaten. Het is daarom niet goed mogelijk om inhoudelijk te reageren op het onderzoek.
OpenCompanies heeft blijkens haar eigen website het online onderzoek naar onbetaalde facturen gedaan onder haar eigen klantenbestand, bestaande uit kleine bedrijven (inclusief ZZP’ers). 609 respondenten hebben deelgenomen aan het onderzoek.
Of deze respondenten voornamelijk zakendoen met particuliere afnemers of met andere bedrijven blijkt niet uit de geopenbaarde gegevens. Ten opzichte van een particuliere afnemer geldt de door de aanbieder gehanteerde betaaltermijn. Maar als de afnemer een bedrijf is, zijn er aan de kant van de afnemer veelal ook gestandaardiseerde inkoopvoorwaarden. Als niet uitdrukkelijk wordt afgesproken wiens voorwaarden gehanteerd worden, kan dat een bron van onduidelijkheid zijn.
In hoeverre acht u het toelaatbaar dat het grootbedrijf aan zzp’ers en het midden- kleinbedrijf (mkb) eenzijdig betalingstermijnen oplegt, en vaak overschrijdt, terwijl veel van deze bedrijven nog altijd kredietproblemen hebben?
Uit het persbericht van OpenCompanies kan niet worden opgemaakt dat de overschrijding van de betaaltermijnen specifiek door het grootbedrijf wordt veroorzaakt. Over de identiteit van de afnemers wordt niets gezegd.
Op dit moment wordt door EZ een onderzoek voorbereid over het betaalgedrag tussen bedrijven. Het doel is om een goed beeld te krijgen van de aard, omvang en oorzaak van de problematiek. In dit onderzoek wordt in het bijzonder gekeken naar het betaalgedrag tussen het grootbedrijf en het mkb.
Het overschrijden van overeengekomen betaaltermijnen vraagt om een reactie van de benadeelde partij. De wet biedt daarvoor verschillende mogelijkheden waaronder in ieder geval het vorderen van vertragingsrente en een vaste kostenvergoeding van € 40,– per vertraagde betaling.
De in maart 2013 in werking getreden regeling kent geen absolute maximumtermijnen voor contracten tussen ondernemingen. Het maximum van 30 dagen geldt alleen voor betalingen door overheden. Tussen bedrijven geldt een termijn van 30 dagen als er geen termijn is bepaald in de overeenkomst. Termijnen tot 60 dagen kunnen zonder verdere voorwaarden afgesproken worden. Termijnen langer dan 60 dagen kunnen worden afgesproken als daarvoor een objectieve noodzaak bestaat en wordt toegelicht en indien geen van beide partijen daarvan onredelijk nadeel ervaart. Een door beide partijen overeengekomen lange betaaltermijn suggereert een wederzijdse instemming met de langere betaaltermijn. Bij een eenzijdige wijziging van contractvoorwaarden zal een beroep op onredelijk nadeel eenvoudiger zijn.
Deelt u de mening dat het grootbedrijf misbruik maakt van de machtspositie in de zakelijke relaties met het mkb? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunnen grote bedrijven en instanties als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de eigen betalingstermijnen en inkoopvoorwaarden leidend laten zijn boven de verkoopvoorwaarden van de mkb’er?
Binnen rijksoverheid en daarmee ook de RVO worden de algemene rijksinkoopvoorwaarden (ARIV, ARVODI en ARBIT) gehanteerd. Deze voorwaarden worden in aanbestedingen als leidend voorgeschreven met uitsluiting van de eigen voorwaarden of de algemene voorwaarden van de branchevereniging. De rijksinkoopvoorwaarden bevatten een algemene betalingstermijn van maximaal dertig dagen. Daarna is de overheid de wettelijke rente verschuldigd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat het mkb in de knel komt door enerzijds wettelijke voorschriften omtrent o.a. veiligheid en anderzijds de raamcontracten die de RVO hanteert? Waar kunnen ondernemers met slechte ervaringen en klachten omtrent (het opleggen van) betalingstermijnen en inkoopvoorwaarden terecht?
In zijn algemeenheid acht ik het ongewenst dat enig bedrijf in de knel komt door toepasselijke wettelijke voorschriften of contractuele voorwaarden. Bij het opstellen van de toe te passen rijksinkoopvoorwaarden is steeds uitgangspunt geweest dat dit voor alle partijen evenwichtige en redelijke voorwaarden moeten zijn.
Mocht een partij in een aanbestedingsprocedure bezwaren hebben tegen de daarin te stellen (disproportioneel geachte) voorwaarden, dan kan de desbetreffende marktpartij altijd zijn bezwaar kenbaar maken bij de aanbestedende dienst. Mocht dit niet leiden tot een voor die marktpartij bevredigend resultaat, dan is er binnen mijn ministerie een «klachtenmeldpunt aanbesteden». Daarnaast is het mogelijk een klacht in te dienen bij de laagdrempelige onafhankelijke Commissie van Aanbestedingsexperts of een oordeel te vragen aan de voorzieningenrechter.
Deelt u de mening dat juist de RVO een voorbeeldfunctie heeft in offertes en aanbestedingsprocedures? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor u?
Ja, de RVO heeft net als alle andere rijksoverheidsinstanties een voorbeeldfunctie op het terrein van inkoop en aanbesteden. Binnen het inkoopuitvoeringscentrum (IUC) van mijn ministerie, waarbij inkoop grotendeels is geconcentreerd voor opdrachten met een geraamde waarde boven € 25.000, wordt deze voorbeeldfunctie terdege onderkend. Dit blijkt onder meer uit het zeer geringe aantal bij het klachtenmeldpunt ontvangen klachten.
Deelt u de mening dat het mkb wegens kennisachterstand op juridisch vlak, waar het gaat om aanbestedingsprocedures en algemene voorwaarden, te vaak opdrachten misloopt waardoor de positie van het mkb wordt aangetast? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen treft u om de onbalans in de machtspositie tussen het mkb en het grootbedrijf te verminderen?
Er zijn bij mij geen signalen bekend dat mkb’ers minder kennis hebben van algemene voorwaarden en aanbestedingsprocedures.
Bij de totstandkoming van de Aanbestedingswet 2012 is door de Kamer en het Kabinet ruim aandacht besteedt aan de positie en de rol van het mkb bij aanbestedingen. Zo bevatten de aanbestedingsregels maatregelen die beogen de deelname van het mkb te vergroten, zoals het proportionaliteitsbeginsel. Daardoor mogen aanbestedende diensten geen eisen of voorwaarden stellen die verder dan noodzakelijk gaan voor het verstrekken van de opdracht. De wet bevat ook bepalingen omtrent het onnodig samenvoegen van opdrachten en de verplichting om in percelen op te delen. Hiermee worden overheidsopdrachten kleiner en toegankelijker voor het mkb. Voor de rijksoverheid geldt daarnaast een Circulaire van de Minister voor Wonen en Rijksdienst die regelt dat opdrachten met een geraamde waarde van minder dan € 50.000 een-op-een onderhands gegund kunnen worden. Dit strekt onder meer ertoe om het mkb tegemoet te komen.
De dood van tienduizenden veldleeuweriken door maaien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden veldleeuweriken dood door maaien»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de situatie van de veldleeuweriken is in andere provincies dan Groningen en Drenthe?
Uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) blijkt dat in de meeste overige provincies (6) de trend van 2004 tot 2013 een matige afname (<5%) laat zien in het aantal veldleeuweriken als broedvogel. In de provincie Noord-Brabant worden de laatste 10 jaren geen significante aantalsveranderingen gezien. In Utrecht was een sterkere afname zichtbaar. Voor 2 provincies, Overijssel en Flevoland was geen betrouwbare trendclassificatie beschikbaar.
De gegevens voor 2014 zijn op dit moment nog niet beschikbaar.
Bent u bereid het veldtoezicht en de handhaving in maaiperiodes te verscherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De provincies Groningen en Drenthe zoeken actief naar oplossingen voor de zogenoemde «ecologische val», die de oorzaak is van de in het genoemde artikel berekende sterfte van de veldleeuweriken. Deze worden gezocht in de sfeer van het agrarisch natuurbeheer, bijvoorbeeld door een betere afstemming in de locaties van broed- en foerageerplekken. Daarnaast wordt ingezet op het verhogen van kennis bij agrariërs door het inzetten van schouwcommissies van agrarische collectieven.
Versterking van het veldtoezicht is ook een optie, maar dat is een afweging die tot de bevoegdheden van de provincie behoort. Ik heb echter uit het veld nog geen signalen ontvangen dat er onvoldoende toezicht plaatsvindt.
Welk verband ziet u tussen het genoemde bericht en het feit dat het agrarisch natuurbeheer een «groot fiasco» genoemd is door de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli)?2
De kritiek van de Rli is een van de aanleidingen geweest om het stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer per 2016 ingrijpend te wijzigen. De collectieve aanpak in het nieuwe stelsel moet leiden tot een efficiënter en effectiever agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Het onderzoek door Werkgroep De Grauwe Kiekendief en Wageningen UR, waar in het genoemde bericht naar verwezen wordt, heeft een belangrijke discussie op gang gebracht over de noodzaak om voor veldleeuweriken, maar ook voor andere vogels, afstemming te zoeken in het plaatsen van tussen broed- en foerageerplekken. Het nieuwe, collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer biedt betere mogelijkheden voor een dergelijke afstemming dan het huidige stelsel. In het nieuwe stelsel maken boeren onderling afspraken over de doelen die ze in hun gebied willen bereiken. Met het oog op die doelen stemmen ze binnen hun collectief de beheermaatregelen op elkaar af. Een belangrijk neveneffect van de voorbereiding op het nieuwe stelsel is dat de relaties tussen provincies, agrarische collectieven en belangenorganisaties zijn versterkt. Dat blijkt ook uit het feit dat de Werkgroep Grauwe kiekendief in nauw overleg met de provincies Drenthe en Groningen, en in nauwe afstemming met agrariërs, natuurorganisaties en waterwinbedrijven, een vervolgonderzoek is gestart over broedende veldleeuweriken in grasland en het oplossen van de geconstateerde «ecologische val».
Het onmogelijk maken van private kwaliteitssystemen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bescherm controle kalfsvlees»?1
Ja.
Is het waar dat de huidige kwaliteitssystemen in de varkens- en kalversector voldoen aan de verplichting van richtlijn 96/23/EG om zelfcontrole te doen zodat landbouwhuisdieren vrij zijn van verboden stoffen? Zo ja, waarom zorgt u er dan niet voor dat het bestaande systeem behouden kan blijven?
Richtlijn 96/23/EG legt de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid met betrekking tot residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen neer bij de marktdeelnemers. De marktdeelnemers moeten «met name via zelfcontrole» maatregelen treffen zodat ze aan die verantwoordelijkheid kunnen voldoen.
De huidige kwaliteitssystemen in de varkens- en vleeskalversector geven aan deze zelfcontroleverplichting invulling.
Zoals ik al eerder in mijn brieven aan de Eerste en Tweede Kamer heb geschreven (Kamerstuk 32 615 nr. 20 en Eerste Kamerstuk 33 910, J) worden de Productschapsverordeningen inzake Monitoring Kritische Stoffen, die aan de basis liggen van de huidige kwaliteitssystemen, niet door het Ministerie van Economische Zaken (EZ) overgenomen. Deze verordeningen zijn niet als een publieke taak beoordeeld omdat er al een Europees verplichte officiële monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen is. Dit Nationaal Plan Residuen wordt uitgevoerd door de NVWA.
Maar zoals ik ook in die brieven heb aangegeven, zal ik de sectoren tegemoetkomen en zal ik de Regeling diergeneesmiddelen aanpassen. Hierdoor wordt nu expliciet aangegeven dat niet alleen de verwerkers van primaire producten, zoals slachterijen, zelfcontrole moeten uitvoeren, maar ook de veehouders. De bepaling uit de Europese Richtlijn 96/23 /EG wordt hierdoor duidelijker in de nationale regelgeving geïmplementeerd en dit zorgt voor een verheldering van de rol en verantwoordelijkheid van alle deelnemers in de keten.
Wanneer treedt de wijziging, zoals aangekondigd in de brief van 12 januari 2015 (Kamerstuk 32 615, nr. 20), van de regeling diergeneesmiddelen in werking?
De wijziging van de regeling diergeneesmiddelen treedt op 1 juli 2015 in werking. De publicatie in de Staatscourant zal eerder plaatsvinden zodat de sectoren de tijd hebben om hun zelfcontrole en kwaliteitssystemen hierop aan te passen.
Bent u zich ervan bewust dat de reserves van Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV) om controles te verrichten snel teruglopen en dat door de opheffing van de productschappen er geen mogelijkheid meer is om middelen te genereren om deze controle die de hele sector omvat in stand te houden?
Nee. De sector is er zelf verantwoordelijk voor dat haar private kwaliteitssystemen kostendekkend zijn.
Kunt u toelichten wat de consequenties zouden zijn als veehouders en verwerkers niet deelnemen aan een kwaliteitssysteem dat voorziet in zelfcontrole?
Wanneer betrokken partijen in de keten niet wensen deel te nemen aan een kwaliteitssysteem, zullen ze op eigen initiatief zelfcontrole moeten organiseren, om aan de per 1 juli 2015 in werking tredende wijziging van de Regeling diergeneesmiddelen te voldoen. De NVWA houdt hier toezicht op.
Kunt u aangeven of het mogelijk is om zonder deelname aan een kwaliteitssysteem te voldoen aan zelfcontrole? Zo ja, welke eisen bent u voornemens te stellen aan zelfcontrole?
Ja, het is mogelijk om zonder deelname aan een kwaliteitssysteem te voldoen aan zelfcontrole. In de Regeling diergeneesmiddelen staat aan welke eisen de veehouder en verwerker minimaal moeten voldoen. Zo staat er in de Regeling dat er een verbod is op het gebruik van bepaalde stoffen bij voedselproducerende dieren en dat de verwerker (zoals een slachterij) zich ervan moet vergewissen dat de aangeboden dieren niet zijn behandeld met deze verboden stoffen, zoals verboden groeibevorderaars. Daarnaast staat in de Regeling dat deze dieren geen residuen van diergeneesmiddelen mogen bevatten die hoger zijn dan toegestaan en dat de geldende wachttermijnen voor diergeneesmiddelen in acht moeten zijn genomen.
Hoe gaat u toezien op deze voorwaarden?
De NVWA zal bij haar controles bij ondernemers in de keten nagaan of aan de eisen op het gebied van zelfcontrole wordt voldaan.
Daarnaast voert de NVWA de publieke monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen uit, volgens het Nationaal Plan Residuen. De NVWA treedt handhavend op wanneer dat noodzakelijk blijkt uit de resultaten van de monitoring.
Bent u voornemens de controlefrequentie van de NVWA te verhogen bij veehouders en verwerkers die niet meedoen aan een kwaliteitssysteem? Zo ja, kunt u toelichten of de kosten van deze verhoogde controlefrequentie door de NVWA worden doorberekend aan de betreffende veehouder en/of verwerker en of de verhoogde controleconsequentie andere gevolgen (bijvoorbeeld administratieve lasten, financiële etc.) heeft voor de betreffende veehouder en/of verwerker?
De NVWA is in gesprek met de verschillende sectoren over door de NVWA geaccepteerde kwaliteitssystemen. Hierbij hanteert de NVWA, waar van toepassing, ook voorwaarden voor de zelfcontrole van ketenpartijen voor monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen. Zo kan de NVWA in de toekomst voor de deelnemers aan een geaccepteerd kwaliteitssysteem een aangepast toezichtregime toepassen in vergelijking met niet-deelnemers. De precieze invulling hiervan wordt op dit moment in overleg met de kwaliteitssystemen uitgewerkt. Te allen tijde is de aanpak van de NVWA risicogericht.
De kosten voor handhaving en toezicht kunnen niet in rekening worden gebracht. Alleen de hierop volgende aanvullende controlekosten (hercontroles) kunnen door de NVWA in rekening gebracht worden bij zowel deelnemers als niet-deelnemers aan kwaliteitssystemen.
In welke mate verwacht u een extra controledruk voor de NVWA voor de controle op zelfcontrole van betreffende veehouders die niet lid zijn van een kwaliteitssysteem?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt hiermee volgens u voorkomen dat het aantrekkelijk wordt om landbouwhuisdieren buiten de kwaliteitssystemen te houden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens om de sector handvaten te geven om SKV te laten voortbestaan?
Ten algemene ontleent een privaat kwaliteitssysteem zijn bestaansrecht aan de voordelen die het biedt aan deelnemers aan dat systeem. Door het verplicht stellen van zelfcontrole voor alle deelnemers in de keten, wordt een kans geboden voor het voortzetten en versterken van bestaande kwaliteitssystemen.
Zie ook mijn beantwoording op de vragen 4 en 8.
Ziet u mogelijkheden om controlekosten voor zelfcontrole bij alle veehouders en verwerkers neer te leggen, bijvoorbeeld via algemeen verbindend verklaring (AVV) via brancheorganisaties of producentenorganisaties?
Artikel 5:2 van de Regeling producenten- en brancheorganisaties schrijft voor dat een algemeen verbindend verklaring niet bedoeld is voor verplichtingen die krachtens het publiekrecht zijn ingesteld. De verplichting tot zelfcontrole volgt uit Richtlijn (EU) Nr. 96/23, geïmplementeerd in de Regeling diergeneesmiddelen. Daarnaast zijn controlekosten krachtens artikelen 164, vierde lid van verordening (EU) nr. 1308/2013 geen doel waarvoor een verbindend verklaring kan worden verzocht.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de projecten ten behoeve van innovatie en verduurzaming vanuit de kalverhouderij die door het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) worden beoordeeld?
In reactie op de oproep van het TKI voor voorstellen voor de beschikbare DLO- en TNO-capaciteit heeft de kalversector voorstellen ingediend. Het TKI heeft de projecten niet gehonoreerd en heeft het bedrijfsleven hier in december 2014 van op de hoogte gesteld.
Ziet u in het algemeen mogelijkheden voor de kalverhouderij of andere veehouderij sectoren om via algemeen verbindend verklaringen onderzoek ten behoeve van innovatie en verduurzaming te financieren? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit sectorbreed kan worden vormgegeven?
In zijn brief aan de Kamer van 28 mei 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 788) geeft de Minister van Economische Zaken in zijn algemeenheid aan dat;» hij bereid is om, binnen de in die brief uiteengezette kaders, AVV-verzoeken te honoreren voor voorschriften die gericht zijn op doelen met betrekking tot onderzoek en innovatie». Hoe hieraan sectorbreed kan worden vormgegeven is aan de sector om te onderzoeken.
Het bericht dat het 'Aangifteseizoen start met een overbelaste site fiscus' |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de site van de Belastingdienst op de eerste dag van de IB-aangifte 2014 overbelast raakte?1
Ja.
Is het vaker voorgekomen dat de website van de Belastingdienst overbelast raakte? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Sinds 2014 is de portal (Mijn Belastingdienst) gelanceerd waarop mensen online aangifte kunnen doen. Er is gedurende de aangiftecampagne 2014 tot heden nog geen sprake geweest van overbelasting van het portal. Juist om overbelasting te voorkomen is er een gereguleerde begrenzing in de portal opgenomen. Op de portal worden gedurende de aangiftecampagne meestal 45.000 mensen tegelijk toegelaten. Als het maximum wordt bereikt krijgen nieuwe bezoekers een melding te zien. In die melding wordt aangegeven dat ze het later nog eens kunnen proberen.
Op 1 en 2 maart (zondag en maandag) werd gedurende enkele uren het maximum op de portal bereikt. Daarnaast konden mensen op zondag gedurende de tijd dat de website (www.belastingdienst.nl) niet beschikbaar was de portal niet benaderen via de website.
Vrijdag 13 maart is het maximum van de portal gedurende een korte periode bewust op nihil gezet vanwege een herstart van het DigiD systeem.
Daarnaast hebben de Huba-partners meerdere momenten in de aangiftecampagne 2014 ervaren waarbij ze niet of moeizaam konden inloggen op de portal. Inmiddels is hier een achtervang voorziening voor geïmplementeerd.
Los van de genoemde periodes is de portal tijdens de aangiftecampagne tot 18 maart goed bereikbaar geweest.
Hoeveel aangiftes kan de site tegelijk verwerken, met andere woorden hoeveel mensen kunnen tegelijk inloggen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan deze verwerkingscapaciteit uit te breiden? Zo ja, met hoeveel?
In mijn brief aan uw Kamer van 5 maart 2015 heb ik aangegeven dat er geleidelijk aan wordt gewerkt om meer mensen tegelijkertijd toe te laten tot de portal. Belangrijk hierbij is dat verhoging van het aantal gelijktijdig ingelogde gebruikers niet ten koste mag gaan van de robuustheid van het systeem. Ook van belang is te melden dat de Belastingdienst hierbij afstemt met ketenpartners zoals Logius voor wat betreft de DigiD-voorzieningen.
Hoe wordt het aantal mensen dat niet kan inloggen vanwege overbelasting geregistreerd?
Als het druk is, dan kunnen burgers het op een later moment nog eens proberen. Verder geldt dat de aangiftetermijn vanaf dit jaar is verruimd tot 1 mei, waardoor mensen langer de tijd hebben om aangifte te doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat belastingbetalers te allen tijde hun aangifte kunnen doen zonder storing of overbelasting?
Het is niet realistisch en doelmatig om alle mensen in staat te stellen te allen tijde tegelijkertijd hun aangifte te kunnen laten doen. De communicatiestrategie van de Belastingdienst is er op gericht om mensen zoveel mogelijk gespreid over de tijd aangifte te laten doen. De Belastingdienst zet daarom meerdere communicatiekanalen in met als doel dat belastingbetalers tijdig hun aangifte kunnen doen en een piekbelasting zoveel als mogelijk wordt voorkomen.
Hoeveel extra IB-aangiften verwacht u dit jaar vanwege het niet tijdig verwerken van de loonbelastingtabellen in 2014?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer2 is de verwachting dat er voor 2014 ongeveer 0,2 miljoen extra IB-aangiften zullen zijn vanwege het niet tijdig verwerken van de loonbelastingtabellen.
De vervolging van politieagenten na een schietincident |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Politie schoot 158 keer in 2014» en «Pas wet aan voor agent»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het terecht is dat altijd onderzoek door de Rijksrecherche nodig is in de gevallen politieagenten hun wapen moesten gebruiken en daarbij gewonden of doden gevallen zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij toepassing van ernstig geweld door de overheid wordt inbreuk gemaakt op de grondrechten van burgers. De rechtmatigheid van die inbreuk moet worden onderzocht. Dat is ook een internationaalrechtelijke verplichting. Bij het onderzoek naar en het toetsen van het van overheidswege toegepaste geweld moet elke schijn van partijdigheid worden vermeden. Vandaar dat in de genoemde gevallen onderzoek door de Rijksrecherche geïndiceerd is.
Deelt u de mening dat, als het gebruik van het dienstwapen buitenproportioneel was of dat de regels niet zijn nagevolgd, dit met zich meebrengt dat de agent in kwestie vervolgd kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Indien een politieambtenaar buiten de grenzen van de proportionaliteit en de subsidiariteit of de kaders van de geldende Ambtsinstructie treedt, dient vervolging mogelijk te zijn. Uitgangspunt bij de beoordeling van geweldgebruik door een politieambtenaar is evenwel dat er gelegitimeerd gebruik is gemaakt van de geweldsbevoegdheden. Alleen wanneer er gerede twijfel bestaat of de politieambtenaar rechtmatig heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie, dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt, wordt de betrokken politieambtenaar als verdachte aangemerkt. Dit is als zodanig ook vastgelegd in de Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar.
Deelt u de mening dat, als een agent bij de uitoefening van zijn taken een dienstwapen gebruikt, dit tegen een geheel andere achtergrond moet worden afgezet dan de situatie waarbij een burger een wapen gebruikt? Zo ja, waarom en op welke wijze komt op dit moment in de vervolging dat verschil tot uiting en zou dit verschil mede tot uiting moeten worden gebracht door de agent in kwestie niet direct als verdachte van een ernstig misdrijf meer te beschouwen? Zo nee, waarom niet?
Politieambtenaren moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden. Zij kunnen in situaties terecht komen waarin burgers of zijzelf aan levensgevaar worden blootgesteld. Waar burgers dat gevaar in het algemeen mogen vermijden, wordt van politieambtenaren juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treden. Daarmee bevinden politiemensen zich in een wezenlijk andere situatie dan burgers. Dat maakt een essentieel verschil bij de juridische toetsing van het vuurwapengebruik, ook al vindt deze toetsing plaats aan de hand van dezelfde wettelijke bepalingen (het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering) als voor burgers. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3 zal een agent alleen als verdachte worden aangemerkt, wanneer er gerede twijfel bestaat of hij heeft gehandeld conform de Ambtsinstructie dan wel een beroep op een (andere) strafuitsluitingsgrond niet aan de orde lijkt. Het is dan ook niet zo dat een agent die zijn dienstwapen gebruikt direct als verdachte van een ernstig misdrijf wordt aangemerkt.
In 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van het feit dat zich in de procedures rondom het onderzoek en de afdoening van geweldgebruik door opsporingsambtenaren een aantal knelpunten en vraagstukken heeft afgetekend, ingestemd met het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar3. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Daarbij wordt ook gekeken naar de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt.
De juridische status van militairen die bij de uitoefening van hun functie geweld hebben gebruikt, is daarbij een belangrijke inspiratiebron. Op dit moment wordt, onder andere in overleg met deskundigen terzake, nog nagedacht over mogelijke aanpassingen. Voor het kerstreces zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hierover.
Deelt u de mening van de korpschef van de Nationale Politie dat er een wetswijziging nodig is om ervoor te zorgen dat agenten die noodgedwongen hun dienstwapen hebben moeten gebruiken, niet meer in hetzelfde juridische hokje terechtkomen als een burger of een crimineel? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde veiligheidsexpert en advocaten dat in het geval een politieagent een vuurwapen moet gebruiken, dat gebruik niet in het kader van het reguliere strafrecht zou moeten worden beoordeeld maar in het kader van specifiek politiestrafrecht met strafbepalingen in het geval een politieagent de geweldsinstructies overtreedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de eventuele strafwaardigheid van het gebruik van een dienstwapen door een politieagent in eerste instantie zou moet worden getoetst aan de hand van de beoordeling of de geweldinstructie is overtreden en eventueel in tweede instantie aan het reguliere strafrecht? Zo ja, bent u dan voornemens wet- of regelgeving dienaangaande aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het risico dat een politieagent minder geremd zou zijn om zijn vuurwapen te gebruiken als hij niet meer in eerste instantie als verdachte wordt beschouwd?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de juridische status van een politieambtenaar,die gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen, van invloed is op zijn besluit om al dan niet gebruik te maken van zijn vuurwapen.
Kunstmatige vossenburchten en jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de online verkoop van kunstmatige vossenburchten, met als doel vossenjacht?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht, waarbij de vossen worden verstikt of ingesloten door teckels in deze vossenburchten, zeer dieronvriendelijk is?
De regelgeving sluit het gebruik van een kunstmatige vossenburcht, de zogenaamd kunstbouw, niet uit. Ingeval dat een das of ander beschermd dier van een kunstbouw gebruik maakt en naar buiten komt, zal een jager dit zien en daar overeenkomstig regelgeving naar handelen. Door de diameter van de kunstbouw beperkt te houden, kan overigens worden voorkomen dat dassen hiervan gebruik maken.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht niet soortspecifiek is, zoals ook erkend bij de verkopers op de website, en dat daardoor mogelijk ook beschermde soorten zoals de das bejaagd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat deze dieronvriendelijke en niet soortspecifieke vorm van jacht in Nederland plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak deze vorm van jacht voorkomt?
Voorzover deze informatie beschikbaar is, zijn het de provincies die deze informatie kunnen verstrekken.
Deelt u de mening dat deze vorm van jacht en de verkoop van bijhorende middelen niet zou moeten worden toegestaan? Zo ja, hoe bent u van plan daar een halt aan toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Ik wil er tevens op wijzen dat kunstbouwen soms toegepast worden voor de verplaatsing van dassen als compensatie voor het verwijderen van dassenburchten bij de uitvoering van werken.
Het bericht dat de politie in 215 gemeenten vaak te laat komt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie in 215 gemeenten vaak te laat»?1
Ja.
Is het waar dat de politie in 2015 de nieuwe norm, namelijk dat zij in 90 procent van de gevallen binnen een kwartier ter plaatse is, waarschijnlijk niet gaat halen aangezien de prestaties in 2014 nauwelijks zijn verbeterd ten opzichte van 2013? Zo nee, waarom niet?
Het is nu te vroeg in het jaar om te speculeren of de norm in 2015 gehaald gaat worden. De cijfers laten voor 2014 verbetering zien ten opzichte van het jaar ervoor. Sedert 2012 stijgt het landelijk gemiddelde van 84,5% naar 86,1% in 2014. Er is dus een opgaande lijn waar te nemen in de politieprestaties. Maar wij zijn er nog niet en blijft de Nationale Politie op dit punt ambitieus. Dit is ook de reden om de streefnorm te formuleren om in 2015 in 90% van de spoedmeldingen binnen vijftien minuten ter plaatse te zijn. Deze streefnorm heeft de politie zichzelf opgelegd en is geen wettelijk vastgestelde norm.
Is het waar dat de politie afgelopen jaar in maar liefst 215 gemeenten bij meer dan 15 procent van de ritten te laat was? Zo ja, wat zijn de redenen dat de norm in die gevallen niet gehaald is? Zo nee, waarom niet?
De genoemde aantallen zijn juist. Het gaat overwegend om gemeenten in landelijke gebieden met minder gunstige geografische en infrastructurele voorwaarden. Onverwachte gebeurtenissen zoals piekmomenten in de vraag naar politie-inzet en (ongeplande) wegwerkzaamheden zijn oorzaken waarom de streefnorm niet altijd haalbaar is.
Deelt u de mening dat als de norm verhoogd wordt naar 90 procent, de politie ook moet krijgen wat zij nodig heeft om aan die norm te voldoen? Zo nee, waarom niet?
De streefnorm van 90% is bedoeld om met de bestaande mensen en middelen gerealiseerd te worden. Het is een ambitieuze norm. Voorbeelden van de maatregelen die de politie neemt om de streefnorm te halen zijn het inzetten van eenmanssurveillance, de inzet van motoragenten, de inzet van medewerkers uit andere eenheden en de inzet van recherchemedewerkers. Een garantie op het halen van de streefnorm is niet per gemeente te geven. Wel kan worden gegarandeerd dat er geen minuut onnodig verloren gaat waar spoedeisende hulp geboden is.
Houdt het niet halen van de norm in bepaalde gemeenten verband met het feit dat het vaak om het platteland gaat en de politie daar geen vestiging heeft?
Van belang is dat de politie een groot deel van de tijd surveilleert en niet op het politiebureau zit. Voor het snel ter plaatse kunnen zijn bij spoedmeldingen is daarom niet alleen de locatie van het politiebureau van belang, maar vooral de plaats waar de politiesurveillance zich op het moment van de oproep zich bevindt.
Deelt u de mening dat de 6,2 miljoen inwoners van genoemde 215 gemeenten ook binnen 15 minuten op aanwezigheid van de politie moeten kunnen rekenen in een noodgeval? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de politie in 2015 in elke gemeente, platteland of stad, aan de norm van 90% zal voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het vermeende ongemak van politie en Openbaar Ministerie over de rol van de AIVD bij het onderzoek naar de ramp met de MH-17 |
|
Louis Bontes (GrBvK), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Harry van Bommel , Bram van Ojik (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek», waarin naar voren komt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek naar de MH17-ramp zouden frustreren door informatie achter te houden?1
In reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek» weerspreekt het kabinet met klem dat in het onderzoek naar de vliegramp met de MH17 door de AIVD informatie wordt achtergehouden. De samenwerking binnen het onderzoek is goed. Alles is er op gericht de oorzaak van de vliegramp te achterhalen en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er ergernis bestaat bij de politie en het OM over de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het onderzoek?
Nee.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er, met een beroep op wetten en regels, informatie wordt onthouden door de AIVD die volgens de politie en het OM nodig is voor een adequaat onderzoek?
Nee.
Wanneer heeft u voor het laatst aan tafel gezeten met de politie, het OM en de AIVD om te spreken over het onderzoek naar de MH17-ramp en de praktische afhandeling af te stemmen?
Elke twee weken vindt binnen de Interdepartementale en de Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne intensief overleg plaats, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. De beide onderzoeken komen daar steevast aan de orde.
De verantwoordelijke ministers hebben minimaal één keer per week, maar in de praktijk nog vaker, contact met de leiding van respectievelijk de politie, het OM en de AIVD. Daarbij komt ook zeer regelmatig het onderzoek naar de MH17 aan de orde.
Op welke manier en hoe vaak houdt u de vinger aan de pols bij deze organisaties ten aanzien van het onderzoek?
Het OM onderzoek naar de ramp vindt plaats in het kader van het JIT en is onafhankelijk. De Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne bespreekt elke twee weken de door het kabinet te nemen stappen met betrekking tot de afwikkeling van de MH17, daarbij komt ook de voortgang van de onafhankelijke onderzoeken aan bod voor zover relevant voor het kabinet.
Bent u bereid, als u geen signalen hebt ontvangen over ergernis, zo snel mogelijk in overleg te treden met de genoemde organisaties om eventuele onduidelijkheden of frustraties weg te nemen?
Alle genoemde organisaties hebben duidelijk uitgesproken dat er goed wordt samengewerkt en dat er geen sprake van is dat de AIVD informatie achterhoudt. Een nader overleg over eventuele onduidelijkheden of frustraties is dan ook niet aan de orde.
Kunt u, gezien het belang en de urgentie van het onderzoek, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Wonen in aanleunwoning is riskant bij calamiteiten” |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wonen in aanleunwoning is riskant bij calamiteiten»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat bewoners van aanleunwoningen en andere zelfstandige woonruimte voor ouderen kwetsbaar zijn bij calamiteiten, omdat zij niet de voorzieningen van verpleeg- en verzorgingshuizen hebben? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende bericht in het AD maakt nogmaals duidelijk dat de brandveiligheid van woningen voor ouderen aandacht behoeft. Het kabinet is zich bewust van deze problematiek, zeker omdat ouderen steeds langer zelfstandig thuis blijven wonen. De ministeries van VWS, VenJ en BZK onderzoeken de mogelijkheden om ouderen beter te beschermen tegen brand, in samenspraak met het Veiligheidsberaad, het Instituut Fysieke Veiligheid, Brandweer Nederland, de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV), het Verbond van Verzekeraars, VNO- NCW-MKB-Nederland en de Nederlandse Brandwondenstichting2. In de loop van 2015 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de resultaten hiervan.
Aan welke eisen op het gebied van brandveiligheid moeten zelfstandige woonruimte voor ouderen, zoals aanleunwoningen, voldoen?
Zelfstandige woonruimte voor ouderen moet voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften die het Bouwbesluit 2012 stelt aan een woonfunctie. Als er sprake is van een vanuit het zorgaanbod georganiseerde koppeling tussen wonen en zorg, wat bij aanleunwoningen veelal het geval is, moet de woonruimte voldoen aan de voorschriften voor een woonfunctie voor zorg.
Klopt het dat er grote verschillen in brandveiligheidsvoorzieningen tussen het verzorgingshuis en andere zelfstandige woonruimte voor ouderen, zoals aanleunwoningen (die inmiddels nergens meer tegen aanleunen) zijn?
Voor een verzorgingshuis of een aanleunwoning, beide beschouwd als woonfunctie voor zorg, gelden er vanuit het Bouwbesluit op dit moment alleen verschillende eisen voor de brandmeldinstallatie. De voorschriften die het Bouwbesluit hieraan stelt, zijn afgestemd op het zorgaanbod. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen 24 uurszorg, zorg op afspraak en zorg op afspraak in groepszorgwoningen of in zorgclusterwoningen. In een verzorgingshuis is veelal sprake van een groepzorgwoning met 24-uurszorg. Een aanleunwoning is veelal een zorgclusterwoning met zorg op afspraak of afroep. Dit betekent dat een verzorgingshuis een volledige brandmeldinstallatie zal moeten hebben, die doormeldt naar de brandweer. Een aanleunwoning hoeft alleen rookmelders te hebben.
In het algemeen zal in een verzorgingshuis ook sprake zijn van hulpverlening bij brand door het verzorgende personeel. In een wijziging van het Bouwbesluit 2012, die naar verwachting 1 juli a.s. in werking treedt, wordt deze hulpverlening wettelijk voorgeschreven. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de regelgeving, het toezicht berust bij de gemeente waar de voorziening is gevestigd.
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar het langer zelfstandig wonen van ouderen en brandveiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Bijna klaar maar diploma ver weg’ |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bijna klaar maar diploma ver weg» waaruit blijkt dat enkele honderden mbo-studenten plotseling geconfronteerd zijn met veranderde lesurennormen, waardoor ze plotseling honderden uren extra les moeten volgen om hun diploma te kunnen halen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Is er inmiddels een oplossing gevonden voor de honderden gedupeerde studenten? Zo ja, welke oplossing is dat, zijn alle studenten hier tevreden over en stelt dit hen in staat om hun opleiding op tijd af te ronden?
Ja, er is een oplossing gevonden. Het Ministerie van OCW heeft eind januari een gesprek georganiseerd met het Ministerie van VWS, de Inspectie van het Onderwijs, de MBO Raad, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs en Calibris. In dat gesprek is de volgende oplossingsrichting tot stand gekomen. Om het beroep van verpleegkundige te mogen beoefenen, moet de verpleegkundige geregistreerd staan volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). In het Besluit opleidingseisen verpleegkundige 2011 zijn urennormen vastgesteld voor theoretisch en praktisch onderwijs in de opleiding tot (BIG-geregistreerd) verpleegkundige. In het overleg is met de verschillende partijen verhelderd welke onderwijsvormen voldoen aan voorwaarden die gelden voor praktisch en theoretisch onderwijs. Tijdens het gesprek bleek dat hiervoor meer onderwijsvormen ingezet kunnen worden dan verschillende onderwijsinstellingen dachten. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de wettelijke beroepsvereisten. Begin februari hebben het Ministerie van OCW en het Ministerie van VWS een brief naar de Inspectie van het Onderwijs gestuurd waarin deze zienswijze verder wordt verhelderd. Deze brief is ook gedeeld met de onderwijsinstellingen. In aansluiting op deze brief is met de verschillende partijen nog een servicedocument ontwikkeld om onderwijsinstellingen verder te ondersteunen in het vormgeven van de verpleegkundige opleidingen. ROC Leiden heeft naar aanleiding van de brief besloten dat het verlengen van de opleiding niet nodig is. Studenten krijgen wel nog enkele extra dagen onderwijs aangeboden.
Waarom is het ROC Leiden niet tijdig in actie gekomen om de nieuwe eisen in de opleiding te verwerken?
De betrokken partijen interpreteerden de urennormen voor theoretisch en praktisch onderwijs op verschillende manieren, waardoor er verwarring was ontstaan. ROC Leiden heeft toen besloten om een strikte interpretatie te volgen en de studenten langer les aan te bieden. Zoals aangegeven in het vorige antwoord, is in overleg met de betrokken partijen inmiddels verhelderd welke onderwijsvormen onder de urennormen kunnen worden verstaan.
Is door de onderwijsinspectie tijdig opgemerkt dat deze opleiding niet aan de vernieuwde eisen voldeed? Zo nee, waarom niet?
De inspectie is eerder in haar regulier toezicht op onduidelijkheid gestuit bij onderwijsinstellingen over de interpretatie van de BIG-urennorm. Conform de Wet op het Onderwijstoezicht (Artikel 5. Uitoefening toezicht op beroepsopleidingen in overleg met andere ministeries) is vervolgens met het betreffende vakdepartement (het Ministerie van VWS) overlegd. Uiteindelijk is er begin dit jaar in samenwerking met het Ministerie van OCW en de andere betrokkenen verhelderd hoe onderwijsinstellingen met de urennorm kunnen omgaan en hoe het toezicht daarop plaatsvindt. De eisen zijn niet nieuw, maar vroegen wel om verduidelijking passend bij ontwikkelingen in het onderwijs.
Bent u van mening dat als opleidingen in het mbo geaccrediteerd zouden worden, zoals in het hbo, dit soort tekortkomingen eerder aan het licht zouden komen en roc's2 meer tijd en aandacht zouden besteden aan het up to date houden van onderwijsprogramma’s?
In deze specifieke casus, waarbij er verwarring was over de interpretatie van de Wet BIG, zou accreditatie van een opleiding niet geholpen hebben. In de kwalificatiedossiers die de basis vormen voor de onderwijsprogramma’s staat aangegeven aan welke eisen een beginnend beroepsbeoefenaar moet voldoen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de zogeheten beroepsvereisten, zoals opgenomen in de Wet BIG. Er is vrijheid voor scholen om het kwalificatiedossier te vertalen naar een onderwijsprogramma. De Inspectie van het onderwijs ziet vervolgens toe op de kwaliteit van het onderwijs. In mijn visie is het toezicht van de inspectie het sluitstuk van de borging van kwaliteit in het mbo. Het versterken van de kwaliteit van opleidingen ligt in de eerste plaats bij mbo-instellingen en docenten. Ik wil daarom bevorderen dat mbo-instellingen elkaar ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en dat zij intensieve verbindingen aangaan met bedrijven in hun omgeving.