De dreigende toelating van Amerikaanse chloorkippen tot de Europese markt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie mogelijk nog voor het einde van 2015 een importverbod opheft voor kippen die geschoond zijn met het chemische peroxyazijnzuur?1
Nee, dit kan ik niet bevestigen. Kippen die geschoond zijn met per(oxy)azijnzuur2 worden niet toegelaten tot de EU, omdat het in de EU niet is toegestaan perazijnzuur te gebruiken als decontaminatiemiddel voor pluimveekarkassen. Hetzelfde geldt voor kippenvlees dat met chloor is behandeld.
Kunt u bevestigen dat dit de import van chloorkippen mogelijk zal maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich dit tot uw veelvuldig herhaalde stelling dat de Europese normen voor voedselveiligheid niet verlaagd zullen worden, en dat er dus geen chloorkippen of hormoonvlees op de Europese markt toegelaten zullen worden?2
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vragen 1 en 2, wordt vlees van kippen die zijn geschoond met chloor niet op de Europese markt toegelaten. De EU heeft de import van vlees van met hormonen behandelde runderen verboden met een beroep op het voorzorgsprincipe. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 maart jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465) heb aangegeven, zien de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik er op toe dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsprincipe uit het EU-verdrag. Dit stelt autoriteiten in staat snel te reageren als dat nodig is om de gezondheid van mensen, dieren of planten, of het milieu te beschermen. De EU kan het voorzorgsprincipe hanteren ook wanneer na wetenschappelijke analyse een bepaald risico onvoldoende kan worden ingeschat.
Deelt u de mening dat het voornemen van de EU om het importverbod op chloorkippen op te heffen alles te maken heeft met de onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS, het zogenaamde TTIP? Zo nee, op basis van welke informatie kunt u dat uitsluiten?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminatiemiddelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Aan de toelating van perazijnzuur gaat een risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) vooraf. Ook zal de Europese Commissie een formeel voorstel aan de lidstaten moeten voorleggen. Pas als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten dat voorstel steunt, is de toelating een feit.
Bent u bereid om de Europese Commissie op te roepen onverkort vast te houden aan het importverbod op chloorkippen, en de Kamer te laten weten hoe op deze oproep gereageerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u het rapport van een parlementaire commissie in het Verenigd Koninkrijk waarin wordt geconcludeerd dat TTIP Europese milieu en gezondheidsstandaarden onder druk zet, en dat de ambitie van TTIP om in de toekomst bij het zetten van standaarden samen te werken, wel degelijk zal leiden tot lagere normen?3 Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Het standpunt van de Europese Commissie is om vast te houden aan de Europese milieu en gezondheidsstandaarden, waaronder die voor voedselveiligheid. Dit is opgenomen in het onderhandelingsmandaat dat door de lidstaten aan de Europese Commissie verleend is.
Ik zie er samen met de Staatssecretaris voor Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op toe dat de Europese Commissie hieraan onverkort vasthoudt in de onderhandelingen.
Deelt u de mening dat het voornemen om nu toch opeens Amerikaanse chloorkippen toe te laten op de Europese markt niet het eerste voorbeeld is van hoe de onderhandelingen over TTIP nu al een zichtbaar en negatief effect hebben op de Europese normen, maar dat dit ook geldt voor onderwerpen zoals het toelaten van producten van (nakomelingen van) gekloonde dieren – waar de Europese Commissie opeens terugkwam op haar voornemen om deze producten van de Europese markt te weren –, en het uitfaseren van hormoonverstorende stoffen – waar de Europese Commissie haar afspraak om in 2013 met criteria te komen om deze stoffen uit te faseren niet is nagekomen en nu niet eens meer van plan lijkt om tot uitfasering over te gaan? Zo nee, waarop baseert u uw oordeel dat het intrekken van voorstellen om de volksgezondheid en het dierenwelzijn te beschermen niet onder druk van aanstaande vrijhandelsakkoorden is gebeurd?
Amerikaanse chloorkippen zijn niet toegelaten tot de Europese markt. Er is dan ook geen sprake van dat onder druk van de onderhandelingen over TTIP de Europese Commissie de volksgezondheid en dierenwelzijn zou schaden. Wat hormoonverstorende stoffen betreft is besloten om een impact assessment uit te voeren. Ook moet er volgens de Europese Commissie een definitie worden opgesteld om eenduidig te kunnen vaststellen wanneer een stof een hormoonverstorend effect heeft. Zodra er een definitie is vastgesteld, kan vervolgens de discussie gevoerd worden over het nemen van adequate maatregelen gericht op het beheersen van risico’s.
De EFSA heeft in haar analyse over nakomelingen van klonen en daarvan afkomstige voedingsmiddelen geconstateerd dat er geen volksgezondheids- en dierenwelzijnsproblemen zijn die afwijken van regulier geproduceerde dieren en voedingsmiddelen. De Europese Commissie heeft zich in haar voorstellen5 van 18 december 2013 daarop gebaseerd en geen verbod op nakomelingen van klonen en daarvan afkomstige voedingsmiddelen voorgesteld.
Kunt u uitsluiten dat ook het verbod op hormoonvlees toch opeens zal worden ingetrokken onder druk van de onderhandelingen over TTIP? Hoe wilt u garanderen dat daar onverkort aan vastgehouden wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Het niet meer mogen afschrijven van productie- en ammoniakrechten |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «Landelijke Landbouwnormen 2014»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Belastingdienst heeft besloten zonder instemming van de partijen die meewerken aan de Landelijke Landbouwnormen om het afschrijven van productierechten en ammoniakrechten voor het boekjaar 2014/2015 niet langer mogelijk te maken?
De Landelijke Landbouwnormen bevat normen voor de vaststelling van de winst in verband met agrarische activiteiten (waarderings-, afschrijvingsregels etc.). Deze vaststelling gebeurt na en in overleg met het agrarisch bedrijfsleven.2 De Belastingdienst stelt al ruim 20 jaar de Landelijke Landbouwnormen vast en publiceert deze. Het kan voorkomen dat de Belastingdienst en het agrarisch bedrijfsleven op punten van mening verschillen. In dat geval kan in de aangifte afgeweken worden van de Landelijke Landbouwnormen, mits dit door de ondernemer expliciet wordt aangegeven en gemotiveerd wordt. Bij een blijvend geschil met de inspecteur kan de belanghebbende gebruik maken van bezwaar en beroep.
Kunt u toelichten wat het betekent (onder andere financieel) voor agrarische ondernemers om af te wijken van deze gewijzigde norm zoals aangegeven in hoofdstuk 18.3 en 18.4 van de «Landelijke Landbouwnormen 2014»?
Als agrarische ondernemers afwijken van de Landelijke Landbouwnormen 2014, dient dit in de aangifte te worden aangegeven en is dit verder ter beoordeling aan de inspecteur. Daarbij is het door de Belastingdienst gevoerde beleid het uitgangspunt. Tegen de aanslag staat bezwaar en beroep open. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten welke bedragen voor agrarische ondernemers er gemoeid zijn met deze afschrijvingsposten?
Bij afwijking van de Landelijke Landbouwnormen kunnen de financiële gevolgen per agrarische ondernemer verschillen. Dit is onder meer afhankelijk van het bedrag dat is gemoeid met de aankoop van deze rechten, het tijdstip van investeren en de boekwaarde per 31 december 2013.
Ter indicatie kan wel een duiding gegeven worden van het totale bedrag voor de gehele varkens- en pluimveehouderijsector. In 2013 werd voor een bedrag van circa € 70 miljoen aan varkens- en pluimveerechten verhandeld. Bij een afschrijvingstermijn van 5 jaar betekent dit een jaarlijks bedrag van circa € 14 miljoen, aangenomen dat de jaarlijkse handel gelijk is aan de handel die in 2013 heeft plaatsgevonden. De financiële gevolgen van de afschrijvingsbeperking voor de sector is een fractie van dat bedrag, omdat de afschrijvingsbeperking slechts leidt tot een rentenadeel voor belastingplichtigen.
Om welke redenen heeft u besloten om niet langer toe te staan dat deze bedragen kunnen worden afgeschreven?
Het is bestaand beleid van de Belastingdienst dat op rechten waarvoor geen wettelijke einddatum geldt, afschrijven niet mogelijk is. Uitgangspunt daarbij is dat het dan om een niet slijtend bedrijfsmiddel gaat. Uit een nadere analyse van het Ministerie van Economische Zaken volgt dat in het geval van de productierechten het echter zo goed als zeker is dat deze rechten zullen worden afgeschaft en dus een beperkte levensduur hebben. Daarom is besloten om de afschrijving op productierechten, waarvan de tijdelijkheid aantoonbaar is, alsnog toe te staan.
Omdat een wettelijke einddatum voor de productierechten ontbreekt en er ook geen KB met een einddatum is uitgevaardigd, moet de einddatum bij benadering worden ingeschat om de afschrijvingsduur – zo goed mogelijk – te kunnen bepalen. Er wordt in dit verband aangesloten bij de te verwachten einddatum zoals deze door het Ministerie van Economische Zaken is ingeschat. Volgens dat ministerie blijven de productierechten tot 31 december 2017 bestaan. Voor de volledigheid merk ik op dat, gelet op artikel 3:30, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de afschrijving is gemaximeerd op 20% per jaar. De resterende boekwaarde mag in het laatste jaar geheel ten laste van de winst gebracht worden.
Op 14 april 2015 is een brief naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden waarin is aangegeven dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015 in werking zal treden.3 Op dat moment vervallen de ammoniakrechten. Dit is aanleiding om terug te komen op het beleid om afschrijving op ammoniakrechten niet toe te staan. Aan dit beleid lag onder andere ten grondslag dat de regeling van de ammoniakrechten geen einddatum kent. Daarom is het toegestaan om in 2015 de resterende boekwaarden van de ammoniakrechten in het geheel ten laste van het ondernemingsresultaat te brengen. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat er in 2014 al aanwijzingen waren dat de ammoniakrechten binnen afzienbare termijn zouden komen te vervallen, ontmoet het geen bezwaar als voor het jaar 2014 een afschrijving in aanmerking wordt genomen. Ook hier geldt dat de afschrijving is gemaximeerd op 20% per jaar en dat de resterende boekwaarde in het laatste jaar geheel ten laste van de winst gebracht mag worden.
De Landelijke Landbouwnormen 2014 zullen op het punt van de productierechten en ammoniakrechten aangepast worden. Het erratum zal op korte termijn worden gepubliceerd op www.belastingdienst.nl/landbouw.
Klopt het dat juist met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ammoniakrechten niet langer nodig zijn, en dat er dus wel een einddatum is? Kunt u aangeven wanneer de PAS in werking treedt?
Bij de inwerkingtreding van de PAS hebben ammoniakrechten geen functie meer voor het verkrijgen van een nieuwe vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) voor het onderdeel stikstofbelasting (art 19km NB-wet, derde lid). Ammoniakrechten die betrokken zijn bij vergunningaanvragen die vóór de inwerkingtreding van de PAS zijn ingediend en die ontvankelijk zijn verklaard voor verder afhandeling door bevoegd gezag, kunnen nog wel benut worden, ook al loopt de behandelingstermijn door na de datum van inwerkingtreding van de PAS.
De datum van inwerkingtreding van de PAS is vastgesteld op 1 juli 2015.
Klopt het dat in 2017 het in stand houden van productierechten wordt geëvalueerd en dat het huidige systeem van dierrechten zoals het er naar uit ziet in 2018 kan worden afgeschaft?
In het kader van de derogatie is aan de Europese Commissie de toezegging gedaan dat het stelsel van productierechten voor varkens en pluimvee voor de looptijd van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014–2017) gehandhaafd blijft. Dit betekent dat het stelsel van productierechten op zijn vroegst per 1 januari 2018 kan komen te vervallen. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft eerder toegezegd het besluit over de toekomst van het stelsel van productierechten voor varkens en pluimvee mede te zullen baseren op de uitkomst van de evaluatie van de Meststoffenwet. Deze evaluatie is voorzien voor 2016. Belangrijke voorwaarde voor het laten vervallen van het stelsel van productierechten is dat voldoende mestverwerkingscapaciteit is gerealiseerd om het landelijk mestoverschot buiten de Nederlandse landbouw af te zetten.
Kunt u toelichten hoe de reden zoals opgenomen in de toelichting van hoofdstuk 18.3 en 18.4 van de «Landelijke Landbouwnormen 2014», namelijk dat het niet langer opnemen van een einddatum voor deze rechten reden is om deze niet aftrekbaar te maken, zich verhoudt met het feit deze rechten zoals het er naar uitziet wel eindig zijn?
Nu de rechten aantoonbaar tijdelijk van aard zijn is besloten om afschrijven hierop alsnog mogelijk te maken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Er is daardoor geen sprake van een effect op de kostprijs voor varkens- en pluimveehouders. Omdat de ammoniakrechten vervallen in 2015, kunnen deze rechten in 2015 volledig afgeschreven worden.
Kunt u toelichten waarom investeringen in productierechten en ammoniakrechten niet langer afgetrokken mogen worden, terwijl deze rechten onderdeel zijn van een investering?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven welk effect deze beleidsverandering heeft voor de kostprijs voor varkens- en pluimveehouders?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat door het niet afschaffen van de productierechten in januari 2015, zoals voorzien was, en het niet langer opnemen van een einddatum voor productierechten in de wijziging van de meststoffenwet pluimvee- en varkenshouders dubbel gepakt worden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om opnieuw in overleg te treden met de partijen die meewerken aan het opstellen van de landbouwnormen?
De Landelijke Landbouwnormen 2014 zullen op korte termijn op het punt van de productierechten en ammoniakrechten worden aangepast.
Het bericht dat een man die is veroordeeld voor het doodrijden van een meisje een opgelegd rijverbod negeert naar aanleiding van het bericht “Pak auto zware drinker af” |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «pak auto zware drinker af»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde drankrijder al meerdere malen is opgepakt voor rijden onder invloed? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat dit soort notoire drankrijders steeds weer de weg op kunnen gaan?
De in het artikel aangeduide persoon is in het verleden meerdere malen veroordeeld voor rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerwet 1994). Op het moment van het ongeval liep er een proeftijd wegens een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd in 2012.
Er wordt door de politie actie ondernomen om de pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. Zo wordt er bij de politie tijdens de briefing gewezen op personen waarvan bekend is dat zij een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs hebben, zodat er door meer mensen naar deze personen wordt uitgekeken. Ook kan de politie bij een staandehouding de Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) raadplegen om in het rijbewijsregister van de RDW te kijken of iemand een rijbewijs heeft. Als er sprake is van een inneming, een rijontzegging of een ongeldig verklaard rijbewijs dan is dat in het register zichtbaar.
Is het rijbewijs van deze drankrijder ongeldig verklaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er niet eerder is ingegrepen? Zijn de handhavingsinstrumenten voor dit soort notoire drankrijders voldoende?
De verdachte van het verkeersongeval in Lutten bevindt zich in voorlopige hechtenis en zijn auto is in beslag genomen. Ook heeft de politie het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en vervolgens heeft het OM het rijbewijs ingehouden.
Het rijbewijs wordt in elk geval strafrechtelijk ingehouden totdat een rechter zich over de zaak heeft uitgesproken.
Hoe vaak is er vanaf 2010 een rijbewijs ingevorderd bij alcoholovertreders en hoe vaak is vervolgens het rijbewijs ongeldig verklaard? Hoe vaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) vanaf 2010 een psychologisch onderzoek uitgevoerd bij alcoholovertreders?
In verband met de strafrechtelijke aanpak van rijden onder invloed, kan de politie een rijbewijs invorderen en aan de officier van justitie zenden. Die bepaalt of het rijbewijs wordt ingehouden of teruggegeven. Het OM heeft mij bericht dat in de periode 2010 tot en met 2014, 36.245 keer een rijbewijs is ingehouden.
Het CBR kan in verband met de bestuursrechtelijke aanpak van rijden onder invloed een zogeheten «onderzoek alcohol» uit voeren, dat bestaat uit lichamelijk onderzoek, psychiatrisch onderzoek en bloedonderzoek. De uitslag van de drie onderzoeken tezamen geeft aan of er sprake is van afhankelijkheid dan wel misbruik van alcohol. In het bevestigende geval wordt de betrokkene ongeschikt verklaard en wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Het rijbewijs wordt ook ongeldig verklaard als iemand niet aan het onderzoek alcohol meewerkt (niet betalen of niet verschijnen). Vanaf 2011 wordt vastgelegd of het rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege alcoholafhankelijkheid. Vanaf 2011 tot en met 2014 is 13.019 keer een onderzoek alcohol opgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn 11.524 rijbewijzen ongeldig verklaard.
Welke andere maatregelen zijn er opgelegd door de rechter dan wel het CBR naar aanleiding van de in de krant genoemde kwestie? Hoe kan het dat dit soort notoire drankrijders in het kader van de zogenoemde recidiveregeling alcohol, steeds weer opnieuw betrapt worden op het rijden onder invloed? Kan er niet sneller en beter worden ingegrepen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn teneinde notoire alcoholgebruikers in het verkeer aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden verkend? Bent u bereid strengere straffen in te voeren door de strafmaat en/of de recidiveregeling aan te passen?
Binnen het bestuurs- en het strafrecht bestaan diverse instrumenten om mensen die rijden onder invloed preventief en repressief aan te pakken. Het CBR kan een educatieve maatregel alcohol opleggen en een onderzoek naar de rijgeschiktheid uitvoeren. Als gevolg van de uitspraak d.d. 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer opleggen. Bij brief van 1 april 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ik toegezegd dat uw Kamer voor de zomer zal worden geïnformeerd over de vormgeving van een nieuwe regeling voor het ASP.
In het kader van de repressieve aanpak van rijden onder invloed kan er een geldboete van maximaal € 7.800,– en een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden worden opgelegd. Ook kan de rijbevoegdheid voor maximaal 5 jaar worden ontzegd. Bovendien wordt op basis van de recidiveregeling voor alcoholovertreders na twee veroordelingen voor rijden onder invloed het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Bij de tweede overtreding moet het promillage dan wel meer dan 1,3 zijn. Op verzoek van uw Kamer wordt de recidiveregeling op dit moment geëvalueerd. Ik heb toegezegd om deze evaluatie voor het zomerreces met een beleidsreactie aan uw Kamer toe te zullen zenden. In dat kader zal ik ook ingaan op het zonodig aanpassen van de recidiveregeling.
Er is dus reeds sprake van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing van rijden onder invloed.
In Denemarken wordt sinds enige tijd bij alcohol in het verkeer de auto in beslag genomen en verkocht door de staat, heeft u inzicht in de effectiviteit van deze maatregel en bent u bereid deze maatregel ook voor Nederland te verkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u voorts de mening dat er bij de aanpak van notoire drankrijders sprake moet zijn van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing? O ja, op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven? Zo nee, wat voor acties worden er dan wel ondernomen teneinde deze recidivisten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is er tot nu toe gebruik gemaakt van de recidiveregeling voor alcoholovertreders? Kan er een overzicht gegeven worden vanaf 1 juni 2011?
Het antwoord op deze vraag zal ik geven in het kader van de aan uw Kamer toegezegde evaluatie van de werking van de recidiveregeling voor alcoholovertreders.
Is er inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen mede in het licht van de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs en de zogenoemde nullimiet voor gecombineerd gebruik van verschillende drugs en van drugs en alcohol?
Nee, er is geen inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer. Bij de verkeershandhaving wordt, zoals mijn ambtsvoorganger op 18 augustus 2014 in antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (VVD)2 aan uw Kamer heeft gemeld, de gepercipieerde pakkans bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.
De nauwe banden op Curaçao tussen het bestuur en de (illegale) gokindustrie |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom meent u dat de mogelijke invloed van de (illegale) gokindustrie op het bestuur een «autonome aangelegenheid» is van het land Curaçao?1 Welke verantwoordelijkheid ziet u hier voor de Rijksministerraad om goed bestuur te verzekeren op Curaçao? Op welke wijze hebt u in dit verband de regering van Curaçao aangesproken op haar verantwoordelijkheid voor goed bestuur?
Welke (strafrechtelijke) onderzoeken lopen op dit moment naar of zijn in het verleden gedaan naar Francesco Corallo, Rodolfo «Rudy» Pizziolo, Jacobo «Cocochi» Prins, Robbie dos Santos en George Jamaloodin?2
Hoeveel en welke bedrijven en organisaties voor Sports Betting zijn vanuit Curaçao actief vanuit de speciale economische freezones («e-zones») op het eiland? Welke bedragen gaan er in deze bedrijven om, welke winsten worden hier gemaakt, onder wiens toezicht en verantwoordelijkheid vallen deze bedrijven en organisaties en welke belastingen worden over de omzetten en winsten geheven?
Welke politici (ministers en volksvertegenwoordigers) die sinds 10 oktober 2010 zitting hebben of hebben gehad in de regering of in het parlement van Curaçao hebben gewerkt voor of hebben betaalde opdrachten uitgevoerd voor één van de bedrijven op het eiland die actief zijn in de casino- en/of loterijwereld, of hebben een positie gehad in het toezicht op de casino’s en loterijen (zoals in de Gaming Control Board en de Fundashon Wega Number Korsou)?
Welke politici en politieke partijen op Curaçao hebben de afgelopen vijf jaar geld ontvangen van bedrijven of ondernemers in de (illegale) gokindustrie (de casino’s en loterijen), welke bedragen zijn hiermee gemoeid en hoe is het toezicht op de besteding van deze bedragen verlopen?
Klopt het dat de politieke partij MFK van Gerrit Schotte een eigen loterij voert als partijfinanciering en/of fundraising? Welke bedragen gaan hierin om, welke belastingen worden hierover geheven en welke regels voor partijfinanciering zijn hiervoor van toepassing?
Welke directe of indirecte geldelijke belangen heeft de huidige Minister van Economische Zaken van Curaçao in de verschillende (illegale) loterijen, waaronder ook de sms- loterijen en de online casino’s die opereren vanuit de zogenoemde «e-zones»?
Klopt het dat de regering van Curaçao voornemens is de illegale sms-loterijen van UTS en Robbie’s Lottery te legaliseren? Wat is daarover uw oordeel?
Wat zijn de huidige omzetten en opbrengsten uit de illegale sms-loterijen voor overheidsbedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven?
Welke zijn de relaties tussen de (sms)loterijen op Curaçao en het accountancybureau KPMG, bijvoorbeeld via het overheidstelecombedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven? Welke activiteiten voert KPMG uit voor UTS en de verschillende (illegale) loterijen en hoe vindt toezicht plaats op deze activiteiten? Waarom worden de audits, jaarverslagen en rekeningen binnen dit overheidsbedrijf geheim gehouden?
Hoe verklaart u de opvallende jaarlijkse omzetten van bijna een miljard gulden in de Curaçaose casino’s en loterijen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg voorzien op 31 maart a.s. over de staat van het bestuur op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Ja
Het bericht dat er enorme ongelijkheid is ontstaan in de studietoeslag voor arbeidsgehandicapten |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat er grote verschillen tussen gemeenten zijn ontstaan in de hoogte van de studietoeslag voor arbeidsgehandicapten?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en onderzoek van Binnenlands Bestuur waarin wordt aangegeven dat er verschillen bestaan in de hoogte van de individuele studietoeslag. In dit verband hecht ik eraan te benadrukken dat het uitdrukkelijk aan de gemeenteraden is om in een gemeentelijke verordening invulling te geven aan de individuele studietoeslag. Voor de Participatiewet is de beleidsvrijheid van gemeenten een belangrijk uitgangspunt. Dit uitgangspunt is ook gehanteerd bij het amendement2 dat tot het opnemen van de individuele studietoeslag in de Participatiewet heeft geleid. Dit amendement is gesteund door vrijwel de gehele Kamer (alleen de PVV stemde tegen). Met het instrument van de individuele studietoeslag hebben de gemeenten dan ook de ruimte om – binnen het wettelijk kader – de individuele studietoeslag in te passen in het eigen re-integratie en armoedebeleid. Hiermee hebben de gemeenten de mogelijkheid om het beleid af te stemmen op de lokale omstandigheden. Hierdoor kunnen de beleidskeuzes, als gevolg van het lokale democratisch proces, inderdaad van gemeente tot gemeente verschillen. Ik acht het van belang dat via gemeentelijke politiek en jurisprudentie op deze manier invulling wordt gegeven aan het centrale begrip: eenheid in verscheidenheid.
Hoe legt u aan arbeidsgehandicapten die middels een studietoeslag kunnen en willen studeren uit dat, wanneer zij in de gemeente Nuth zouden wonen, zij aanspraak kunnen maken op 360 euro, terwijl zij, wanneer zij in Amsterdam zouden wonen, het elfvoudige, namelijk 4.118 euro zouden kunnen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat op deze wijze arbeidsgehandicapten in Nederland gelijke kansen op het volgen van onderwijs krijgen?
Gelijke kansen op onderwijs zijn in Nederland goed geborgd, o.a. met voorzieningen als studiefinanciering en de WTOS.
De studietoeslag heeft als doel studenten en scholieren met een beperking een steuntje in de rug te geven. Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven acht ik het van belang dat de gemeenten- binnen de gestelde wettelijke kaders – in een gemeentelijk verordening zelf invulling geven aan de individuele studietoeslag. Daarmee hebben de gemeenten de mogelijkheid het beleid in het kader van de individuele studietoeslag af te stemmen op de lokale omstandigheden. Het centraal voorschrijven past hier niet bij.
Wat vindt u van het idee om arbeidsgehandicapten een individueel studierecht te geven op basis waarvan zij een afdwingbaar recht krijgen op een vast bedrag om te kunnen studeren? Zou een dergelijke regeling de rechtsongelijkheid die is ontstaan kunnen wegnemen en arbeidsgehandicapten gelijke kansen op het volgen van onderwijs in Nederland kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de grote verschillen in de hoogte van de studietoeslag, te bespreken met gemeenten? Wilt u de Kamer informeren over de uitkomst van deze gesprekken?
Overeenkomstig de wet kunnen de beleidskeuzes ten aanzien van de individuele studietoeslag als gevolg van het lokale democratisch proces van gemeente tot gemeente verschillen. In deze beleidskeuzes treed ik niet.
Het bericht dat Gemeentewiet rendabel kan worden |
|
Marith Volp (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het haalbaarheidsonderzoek en het wietplan van de gemeente Heerlen?1
Ja.
Kent u het wietplan van de gemeente Heerlen waar in het artikel naar wordt verwezen? Zo ja, wat is uw mening over dat plan? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente te informeren over dat plan en de Kamer informeren over uw bevindingen?
Ik ben bekend met het plan waarnaar in het artikel wordt verwezen. De gemeente Heerlen geeft aan geconfronteerd te worden met criminaliteit en overlast gerelateerd aan de georganiseerde hennepcriminaliteit. Ik onderschrijf de ernst van de problematiek en ben dan ook met de burgemeester van mening dat deze krachtig moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud dan ook regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problematiek geconfronteerd zien. De oplossing hiervoor moet en kan mijns inziens echter niet worden gezocht in regulering, maar in de voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van criminaliteit en overlast.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316), zijn nog steeds actueel.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Zo volgt uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» dat ongeveer 80 tot 90% van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export. Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 11 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben de autoriteiten er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt verder aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan grootschalige drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Vindt u de berekening van de gemeente Heerlen realistisch, namelijk dat over 10 jaar de teelt de gemeente 26 miljoen oplevert? Bent u van mening dat wiet geteeld in (kleine) gemeentelijke setting kan renderen? Zo ja, bent u bereid om de haalbaarheid van «gemeentewiet» te onderzoeken voor andere gemeentes? Zo nee, waarom bent u van mening dat gemeentewiet niet kan renderen?
Zoals aangegeven onder vraag 2 is regulering niet toegestaan en geen oplossing voor de geschetste problematiek. Speculeren over wat de teelt mogelijk op zou leveren, is dus ook niet aan de orde.
De rol van de ondernemingsraden bij de beslissing tot het sluiten van politieposten |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van een lid van de Centrale Ondernemingsraad van de politie (COR politie) dat het «te vroeg is om stenen te verkopen» naar aanleiding van het huisvestingsplan?1
Het huisvestingsplan voor de basisteams van de politie wordt in de periode 2015–2025 ten uitvoer gebracht. In zijn brieven van 15 december 2014 en 23 februari 20152 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer gemeld dat bureaus pas gesloten worden als daar afstemming over is geweest met het lokale gezag en de medezeggenschap.
In hoeverre is een akkoord nodig van de COR politie voordat het huisvestingsplan realiteit kan worden? Is er een akkoord van de COR Politie? Zo nee, wat doet u als er geen akkoord gesloten wordt?
Het huisvestingsplan moet in eerste instantie worden beschouwd vanuit een oogpunt van veiligheid en dienstverlening aan de burger. Om die reden is er met het gezag een zorgvuldig proces doorlopen en op basis daarvan is de lijst met locaties vastgesteld. Over het huisvestingsplan (de lijst met locaties) en over dit proces is uw Kamer in de hiervoor genoemde brieven geïnformeerd. Het huisvestingsplan is een besluit dat valt onder het primaat van de politiek en daarmee onder de uitzonderingsgrond op het adviesrecht van de medezeggenschap. Wel heeft de medezeggenschap adviesrecht waar het gaat om de personele gevolgen.
De term akkoord suggereert een instemmingsrecht van de OR. Daarvan is in deze geen sprake. Wel streven de korpschef als bestuurder in de zin van de WOR en ik naar breed draagvlak bij de medezeggenschap. Derhalve is de lijst met locaties door de Korpschef voor advies aan de COR voorgelegd. De medezeggenschap zal ook betrokken worden bij de nadere besluitvorming in de uitvoering van het huisvestingsplan. De COR is op 16 december 2014 gevraagd om uiterlijk eind februari 2015 advies uit te brengen over de locatielijst. De COR heeft echter uitstel aangevraagd. Tot op heden is er nog geen advies ontvangen.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak: «Het wel lijkt of de politieorganisatie z’n huisvesting nu al aan het herinrichten is. Uit het land horen we geluiden dat er bewegingen gemaakt worden om agenten uit panden te halen en er panden worden afgestoten»? Gaat u op die manier niet voorbij aan de COR politie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor uiteengezet wordt de komende tien jaar geleidelijk toegewerkt naar de nieuwe huisvestingssituatie voor de basisteams van de nationale politie. Huisvesting is echter een continu proces. Verhuisbewegingen die momenteel plaatsvinden, geschieden in het kader van reeds eerder genomen besluiten. Deze zijn destijds tot stand gekomen in overeenstemming met het lokale gezag en daar waar nodig de ondernemingsraden.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de COR politie akkoord gaat met het huisvestingsplan alvorens u dat plan in praktijk brengt? Zo ja, hoe kan het dat u het huisvestingsplan als definitief heeft gepresenteerd aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u, terwijl u nog geen akkoord heeft van de COR politie, in uw brief van 23 febuari 2015 stellen dat dit huisvestingsplan concreet betekent voor de basisteams van de politie dat er ultimo 2025 een landelijk dekkend netwerk is van circa 575 politielocaties (teambureaus, 2e teambureaus, steunpunten groot en klein), en dat circa 200 van de huidige fysieke locaties niet meer nodig zijn? 2 Deelt de COR politie die visie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per politie-eenheid aangeven of de ondernemingsraad van de desbetreffende politie-eenheid akkoord is met het huisvestingsplan? Kunt u per ondernemingsraad aangeven wat hun argumenten hierbij zijn?
De korpschef heeft advies gevraagd aan de COR. Om tot een goed advies te komen heeft de COR de ondernemingsraden van de politie-eenheden om een reactie gevraagd.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de ondernemingsraad van een politie-eenheid akkoord geeft voor het huisvestingsplan van die eenheid alvorens het in de praktijk wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De kerncentrale Borssele te controleren op scheurtjes |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Controleer Borssele op scheurtjes»?1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat in de reactorvaten van de Belgische kerncentrales Doel-3 en Tihange-2 veel meer scheurtjes zitten dan tot nu toe werd aangenomen?
Ja.
Klopt het dat de centrale in Borssele vergelijkbare reactorvaten heeft, namelijk die van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM)?
Nee. Het reactorvat van de Kerncentrale Borssele (KCB) enerzijds en de reactorvaten van de kerncentrales Doel-3 en Tihange-2 anderzijds verschillen duidelijk van elkaar. De Tweede Kamer is hiervan bij brief d.d. 23 augustus 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 25 422, nr. 94) op de hoogte gesteld. Inmiddels hebben in meerdere landen metingen op reactorvaten plaatsgevonden die door RDM zijn gemaakt, waaronder op die in de KCB. Hierbij is het in België geconstateerde verschijnsel van waterstofvlokken niet aangetroffen. Waterstofvlokken zijn een vorm van haarscheurtjes die kunnen ontstaan tijdens de productie van het reactorvat. In de media wordt het fenomeen in de kerncentrales Doel-3 en Tihange-2 vaak haarscheurtjes genoemd.
Bent u op de hoogte van het advies van het Belgische Federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC) om bij alle kerncentrales wereldwijd het reactorvat nauwkeurig te onderzoeken?
Ja.
Waarom heeft er in Borssele in de afgelopen jaren geen 100%-controle (door heel het vat) op scheurtjes plaatsgevonden?
Op het reactorvat van de KCB is een degelijk onderzoek naar het in België gevonden fenomeen uitgevoerd. Het fenomeen zoals dat zich in de kerncentrales Doel-3 en Tihange-2 voordoet, heeft een gelijkmatige spreiding over het gehele reactorvat. Om de aanwezigheid van waterstofvlokken of haarscheurtjes uit te sluiten zijn verspreid over het vat 4 secties van het vat doorgemeten, die in totaal 40% van de oppervlakte beslaan. Omvang en aard van het onderzoek in de KCB zijn meer dan voldoende om de aanwezigheid van het verschijnsel van waterstofvlokken te detecteren of uit te sluiten. De aanpak die voor de KCB is gekozen, is in lijn met de internationale aanpak van metingen naar aanleiding van het Doel-3 en Tihange-2 fenomeen.
Is in Borssele, net als in België, getest hoe beschadigd staal reageert op straling? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het ontwerp van de KCB is al rekening gehouden met invloed van straling op stalen reactorvaten. De vergunninghouder van de KCB heeft daarom een reactorvatbewakingsprogramma. Monsters van gelijk materiaal en samenstelling als de reactorhuid worden daarin intensiever bestraald dan de reactorhuid zelf, zodat tijdig inzicht kan worden verkregen in het verouderingsproces. Dit bewakingsprogramma is als onderdeel van de levensduurverlenging geactualiseerd. De uitvoering van het programma staat onder toezicht van de ANVS. De resultaten van het programma geven geen reden tot aanvullend onderzoek of maatregelen.
Waarom is het rapport van de inspectie van Borssele uit 2013 (NRG-UT-P23278-13-27) nooit openbaar gemaakt?
Het rapport van NRG is in opdracht van EPZ, de vergunninghouder van de KCB, opgesteld. Het is daarom aan EPZ om het rapport al dan niet openbaar te maken.
Zijn de gebeurtenissen in België en de daaruit volgende onzekerheid over de mogelijke toestand van het reactorvat van Borssele voor u voldoende reden om het rapport alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De toestand van het reactorvat van de KCB is niet onzeker. Met betrekking tot de openbaarmaking van het rapport verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Zijn de gebeurtenissen in België reden om het reactorvat in Borssele alsnog volledig te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, zijn aard en omvang van de metingen in de KCB meer dan voldoende om aan te tonen of het verschijnsel van waterstofvlokken zich voordoet. Ook de informatie die het FANC recent over de metingen in 2014 openbaar gemaakt heeft, leidt niet tot nieuwe inzichten met betrekking tot de KCB. De eerste metingen in België zijn namelijk uitgevoerd met een testapparatuur die voor deze toepassing nog niet volledig gekwalificeerd was. Toen het FANC in 2013 zijn toestemming gaf voor de heropstart van Doel-3 en Tihange-2, ging dit gepaard met een reeks vereisten. Eén van de vereisten was de volledige kwalificatie van de testapparatuur. Zoals het FANC op haar website aangeeft is deze kwalificatie inmiddels uitgevoerd en is er in 2014 opnieuw gemeten. Met de gekwalificeerde apparatuur zijn meer en grotere haarscheurtjes gevonden.
Bij de metingen die zijn verricht op het reactorvat van de KCB is voor een andere aanpak gekozen. De voormalig Kernfysische Dienst en Lloyd’s Register, de aangewezen keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur in Nederland, hebben geëist dat het testapparatuur en methodiek – anders dan in België in 2012 het geval – vóór uitvoering van de metingen bij de KCB volledig gekwalificeerd was. Er bestaat daarom geen aanleiding voor aanvullende metingen bij de KCB.
Neemt u nog andere acties naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in België?
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) blijft de ontwikkelingen in België en in andere landen op het gebied van integriteit van nucleaire componenten (zoals reactorvaten) nauwkeurig volgen. Mochten er zich nieuwe inzichten, zowel nationaal als internationaal, voordoen dan zal de ANVS gepaste maatregelen treffen. Mijn Belgische collega en ik hebben afgesproken om de al bestaande en effectieve samenwerking tussen de Belgische nucleaire autoriteit FANC en de Nederlandse nucleaire autoriteit ANVS verder te intensifiëren.
Kunt u uitsluiten dat een ophoping van waterstof zich in de centrale van Borssele voordoet, bijvoorbeeld ten gevolge van scheurtjes in het reactorvat?
Ja. Waterstof is in het koelmiddel (het koelwater) van kernreactoren aanwezig en komt vrij door opsplitsen van water in zuurstof en waterstof ten gevolge van de radioactieve straling. Dit is een losstaand verschijnsel van het vraagstuk rondom de waterstofvlokken in de Belgische centrales. Dit is een bekend natuurkundig fenomeen waarmee in het ontwerp van de kerncentrale al rekening is gehouden.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van scheuren in de wand van het reactorvat?
Haarscheurtjes in de wand van reactorvaten kunnen de structurele integriteit, dat wil zeggen de sterkte en dichtheid van reactorvaten beïnvloeden. Een probleem met de structurele integriteit van het vat kan leiden tot het falen van het reactorvat wanneer deze in gebruik is. Een lek in het reactorvat tijdens bedrijf is weliswaar een ongevalsscenario waarmee de veiligheidssystemen van een reactor om kunnen gaan, maar het staat vast dat dit geen wenselijke situatie is. In België liggen de beide reactoren met haarscheurtjes dan ook stil in afwachting van onderzoek of deze haarscheurtjes effect hebben op de sterkte van het reactorvat.
Het bericht dat ex-daklozen hun huis verliezen door te hoge huren |
|
Renske Leijten , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dakloze snel terug op straat door duur huis»?1 2
Ja.
Klopt het dat jaarlijks in de vier grote steden twaalfhonderd voormalig dak- en thuislozen in de problemen komen vanwege een te hoge huurprijs? Zo ja, tegen welke problemen lopen zij dan aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij Federatie opvang blijkt dat in de vier grote steden op jaarbasis 1200 personen doorstromen uit de maatschappelijke opvang naar een corporatiewoning. Hoeveel van deze personen een, in relatie tot hun inkomen te dure huurwoning krijgen toegewezen, waardoor er betalingsproblemen kunnen ontstaan, is niet bekend.
Ik heb overigens actie ondernomen op het signaal dat er te veel te dure huurwoningen worden toegewezen aan mensen met lage inkomens. De onlangs aanvaarde herziene Woningwet en het daarop gebaseerde ontwerpbesluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting regelen de herinvoering van de passendheidstoets bij toewijzing van huurwoningen aan huurders die in aanmerking komen voor huurtoeslag. De norm bepaalt dat corporaties aan minstens 95 procent van de woningzoekenden die recht hebben op huurtoeslag een woning moeten toewijzen met een huur tot aan de aftoppingsgrens. Deze huurders worden hierdoor minder snel geconfronteerd met een te hoge huurprijs waardoor betalingsproblemen zouden kunnen ontstaan. Ik zal de door het lid Monasch ingediende en door de Tweede Kamer aangenomen motie om deze maatregel zo spoedig als mogelijk in te voeren, uitvoeren (TK 2014–2015, 32 847, 160).
Hoe vaak komt het op jaarbasis voor dat een ex-dak- of thuisloze weer op straat of in de opvang belandt vanwege een te hoge huurprijs? Hoe vaak is dat het geval in de vier grote steden en landelijk gezien?
Hier zijn geen gegevens over bekend. Er wordt bij een huisuitzetting niet geregistreerd of de desbetreffende personen eerder dakloos waren.
Hoe lang moeten dak- en thuislozen gemiddeld wachten voor ze in aanmerking komen voor een huurwoning? Wat zijn de regionale verschillen en hoe zijn deze ontstaan?
Hoe lang dak- en thuislozen moeten wachten om in aanmerking te komen voor een huurwoning verschilt per regio. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar. De wachttijd is onder andere afhankelijk van de beschikbare woningvoorraad in de regio en de lokale afspraken die centrumgemeenten met woningcorporaties hebben kunnen maken over aantallen beschikbare woningen op jaarbasis voor de doelgroep.
Kunt u een overzicht verschaffen van de hoeveelheid huurwoningen die jaarlijks aan dak- en thuislozen toegewezen wordt met een huur tot de kwaliteitskortingsgrens (403,06 euro prijspeil 2015), met een huur tot de aftoppingsgrens (576,87 euro), met een huur tot de huurtoeslaggrens (710,68 euro) en met een huur boven de huurtoeslaggrens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de verantwoordingsgegevens van corporaties is alleen af te leiden hoeveel woningen in een bepaalde prijsklasse worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen onder en boven de huurtoeslaggrens. Aan welke type huishoudens deze woningen worden toegewezen wordt niet bijgehouden.
Hoe kan een dakloze, die begint met huren en de volle huurprijs moet betalen, de periode overbruggen tot aan de uitbetaling van de huurtoeslag?
In de regel krijgt iemand acht weken na de aanvraag de huurtoeslag uitbetaald. Wanneer dit tot problemen zou kunnen leiden, kan in het kader van de verlening van bijzondere bijstand woonkostentoeslag worden aangevraagd. Het is echter aan het college van burgemeester en Wethouders om te beoordelen of en zo ja in welke mate in dit soort situaties ter overbrugging – al dan niet als lening- een tijdelijke woonkostentoeslag wordt verstrekt. Het betreft hier een strikt individuele beoordeling.
Op welk manier tonen woningcorporaties coulance als ex-daklozen of ggz-patiënten, die voor het eerst zelfstandig wonen, in financiële problemen komen om hun huur te betalen?
Corporaties organiseren allerhande interventies om huurders met financiële problemen tegemoet te komen: (telefonische) gesprekken, Achter-de-Voordeurprojecten, budgetcoaches, actieve samenwerking met (schuld)hulpverlening, enz. Ex-daklozen of ggz-patiënten die in financiële problemen komen, maken bij corporaties veelal ook gebruik van «Het Tweede Kansbeleid». Dit geeft huurders waarvoor een ontruimingsvonnis is aangevraagd een laatste kans om ontruiming van hun woning te voorkomen door verplichte hulpverlening op maat te accepteren. Doel daarbij is dat de huurder de financiële problemen weer onder controle krijgt. Ook maken corporaties gebruik van «omklapcontracten»: de corporatiewoning wordt dan door een zorginstelling gehuurd die deze woning op haar beurt aan een ex-dakloze of ggz-patiënt doorverhuurt voor bepaalde tijd. Indien na deze periode blijkt dat de ex-dakloze of ggz-patiënt zelfstandig kan wonen, sluit de corporatie een reguliere huurovereenkomst met de huurder. Daarnaast worden er voor huurders met financiële problemen betalingsregelingen getroffen, waardoor de achterstallige betaling in termijnen kan worden voldaan.
In 2013 is het aantal huisuitzettingen met 8% gegroeid naar 6.980, waarbij in 88% van de gevallen huurachterstand de oorzaak van de uitzetting was; wat is het beeld voor 2014?3
In 2014 vonden in totaal 5.900 huisuitzettingen bij corporaties plaats. Ten opzichte van het jaar daarvoor is dat een daling van 15%. Van deze uitzettingen lijkt 85% door huurachterstand te zijn veroorzaakt, 3% minder dan voorheen. In veel situaties blijkt er trouwens sprake te zijn van een combinatie van oorzaken. Het aantal ontruimingsvonnissen is in 2014 met 23.500 juist licht gestegen ten opzichte van 2013. Het lijkt erop dat de inspanningen van corporaties om het aantal huisuitzettingen te laten dalen succesvol zijn.
Wat is uw reactie op de pilot in Amsterdam bij woningcorporatie Rochdale waar de huur rechtstreeks van de uitkering wordt afgeschreven?4
Ik heb begrepen dat de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Rochdale de afspraak hebben gemaakt dat bij huurders met een bijstandsuitkering en een huurachterstand van 2 maanden de huur en een bedrag voor een afbetalingsregeling in overleg met de klant door de gemeente Amsterdam wordt ingehouden op de bijstandsuitkering en direct wordt overgemaakt naar de woningcorporatie. Het doel achter dit beleid is het verminderen van het aantal woningontruimingen door financiële redenen.
Doorbetaling via de uitkering kan een goede oplossing zijn om problematische schulden en uiteindelijk huisuitzettingen te voorkomen. Het is aan
gemeenten en woningcorporaties om onderling afspraken te maken over het voorkomen van schulden en het terugdringen van het aantal huisuitzettingen. Voor doorbetaling vanuit de uitkering is uiteraard wel toestemming nodig van de desbetreffende burger.
Ik moedig gemeenten en woningcorporaties aan de handen in een te slaan en een gezamenlijke aanpak preventie en vroegsignalering van schulden te ontwikkelen, zodat huisuitzettingen zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden.
Het passeren van een cliëntenraad van een ggz-instelling instelling bij tv-opnamen |
|
Grace Tanamal (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat KRO- NCRV filmde in een ggz-instelling tegen de zin van cliëntenraad Flevoland?1
Ja.
Deelt u de mening dat een (verzwaard) advies van de cliëntenraad over tv-opnamen in zijn instelling en het uitzenden van deze beelden serieus genomen moet worden?
Zowel een adviesrecht als verzwaard adviesrecht dient mijns inziens te allen tijde door de zorgaanbieder zeer serieus genomen te worden. Dit geldt zeker ook voor vraagstukken die direct raken aan de persoonlijke levenssfeer van patiënten en cliënten.
In de onderhavige casus hebben de centrale cliëntenraad van zorgaanbieder GGZ Centraal en de cliëntenraad van de locatie Almere een negatief advies gegeven aan de bestuurder en daarbij een beroep gedaan op nietigheid van diens besluit om op die locatie te filmen. De bestuurder heeft dit advies in eerste instantie naast zich neer gelegd. Ik vind dat niet verstandig.
Wilt u een feitenrelaas toezenden over hoe het tot tv-opname en het uitzenden van beelden is gekomen en wat de rol en het oordeel van de cliëntenraad hierbij is?
Een uitgebreid feitenrelaas staat helder beschreven in de de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden d.d. 15 januari 2015.2 Ik voeg deze uitspraak toe aan deze beantwoording. Ik beperk mij hieronder tot enkele observaties.
Uit de beschikbare informatie over deze casus en dan met name uit bovengenoemde uitspraak kan opgemaakt worden dat er tv-opnames gepland stonden op één locatie van deze zorgaanbieder. De cliëntenraad op die locatie is in een vroeg stadium betrokken door de bestuurder. In augustus 2014 is door de bestuurder en de tv-producent afgesproken ook opnames te maken op een tweede locatie, waarna de bestuurder de locatie Flevoland hiervoor aanwees. De cliëntenraad op deze locatie werd hierover eind september 2014 geïnformeerd, twee weken voordat de opnames plaats zouden vinden. Vervolgens hebben de centrale cliëntenraad van zorgaanbieder GGZ Centraal en de cliëntenraad van de locatie Flevoland nog voor aanvang van de opnames een negatief advies gegeven aan de bestuurder en daarbij een beroep gedaan op nietigheid van diens besluit om op die locatie te filmen. De bestuurder heeft dit advies naast zich neer gelegd en was – zo blijkt uit het feitenrelaas in de uitspraak van de LCcV – van mening dat een besluit over het al dan niet toestaan van het maken van tv-opnames binnen de instelling niet adviesplichtig was. Ik vind het negeren van het advies van de cliëntenraad niet verstandig, vooral ook omdat volgens de LCcV de directie van de locatie Flevoland eerder expliciet aan haar cliëntenraad had toegezegd dat er niet gefilmd zou worden indien deze hier niet mee zou instemmen.
Na het uitbrengen van bovenvermelde negatief advies en de reactie van de zorgaanbieder om zijn besluit toch door te zetten, hebben de centrale cliëntenraad en de cliëntenraad op de locatie Flevoland een verzoek voorgelegd aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV). De vraag was of op een besluit van de raad van bestuur van GGZ Centraal om medewerking te verlenen aan het TV-programma het (verzwaard) adviesrecht van toepassing is en of de besluitvorming zorgvuldig is verlopen.
De commissie heeft in haar uitspraak van 15 januari 2015 de cliëntenvertegenwoordiging op beide punten in het gelijk gesteld: het verzwaard adviesrecht is van toepassing verklaard en de bestuurder had volgens het LCcV onzorgvuldig gehandeld in zijn besluit met betrekking tot het filmen op de locatie Flevoland. In haar oordeel schrijft de LCvV bovendien dat de bestuurder het besluit niet rechtsgeldig had kunnen nemen omdat de cliëntenraad tijdig de nietigheid van het besluit had ingeroepen. De LCcV gaf daarbij ook aan dat het besluit van de zorgaanbieder op punten wringt met belangrijke branchenormering.
Uit nadere berichtgeving vanuit de zorginstelling begrijp ik dat na de uitspraak van de LCcV de raad van bestuur en de directie opnieuw in overleg zijn gegaan met de cliëntenraad van de locatie Flevoland. De cliëntenraad heeft volgens de zorgaanbieder daarop besloten alsnog af te zien van zijn adviesrecht in deze zaak. Cliënten die in de afleveringen van het TV-programma te zien zijn geweest, hebben volgens de instelling kunnen aangeven wat zij wel of niet uitgezonden wilden hebben.
In het dagblad Trouw is op 30 maart jl. een nieuw artikel geplaatst over deze zaak, waarbij de bestuurder volgens het dagblad na de uitspraak druk zou hebben uitgeoefend op de cliëntenraad om af te zien van verdere advisering omdat de instelling mogelijk een schadevergoeding aan de tv-producent zou moeten betalen. De instelling erkent in een reactie op haar website dat er over financiële consequenties is gesproken, maar stelt dat daarbij geen druk is uitgevoerd. Ik kan niet beoordelen wat de overwegingen van de cliëntenraad zijn geweest om het adviestraject te beëindigen.
Wat betreft de rol en het oordeel van de cliëntenraad in deze casus, beperk ik mij wederom tot de uitspraak van de onafhankelijke vertrouwenscommissie. Daaruit blijkt dat de centrale cliëntenraad en de cliëntenraad op locatie Flevoland de juiste procedures hebben bewandeld door ongevraagd advies uit te brengen, nietigheid in te roepen en – toen de bestuurder niet terugkwam op zijn besluit – de zaak voor te leggen aan de LCcV.
Klopt het oordeel van de Commissie van Vertrouwenslieden dat «zwaarwegende cliëntenbelangen» in het geding zijn en wringt de uitzending met privacyregels ter bescherming van «kwetsbare patiënten»?
In de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen is het bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden neergelegd om geschillen met betrekking tot het (on)gevraagd adviesrecht van cliënten te behandelen. Zoals hierboven aangegeven, kent de Wmcz het verzwaard adviesrecht voor die zaken die direct het cliëntbelang raken. De commissie heeft in deze casus geoordeeld dat er «zwaarwegende cliëntenbelangen» in het geding zijn en dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met haar eigen reglement ter zake. Ik ga niet over het oordeel van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden. Dat is aan de rechter.
Ik ben echter met de commissie van mening dat privacy van cliënten zeer belangrijk is en dat de cliëntenraad op dergelijke onderwerpen serieus inspraak moet kunnen hebben.
Welke lessen zijn er te trekken uit deze situatie in het kader van uw voorstel inzake «governance in de zorg» en het versterken van medezeggenschap?
Deze casus geeft aan dat het medezeggenschap van cliënten belangrijk is en niet zomaar terzijde geschoven mag worden, ook al wordt er achteraf «gecorrigeerd». Zoals ik in mijn brief van 22 januari 2015 over goed bestuur in de zorg heb aangekondigd, ben ik van plan de medezeggenschapsregels voor cliënten aan te scherpen. Daarbij gaat het onder meer om het verminderen van de vrijblijvendheid van de medezeggenschapsregels, om het faciliteren van cliëntenraden, maar ook om de praktijk en gebruik van bestaande procedures bij geschillen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Governance in de zorg voorzien op 19 maart 2015?
Een boete voor racistische uitspraken onder voetbalselfie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Boete voor racisme onder voetbalselfie Leroy Fer»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat slechts drie mensen een boete opgelegd hebben gekregen, terwijl er talloze racistische en beledigende reacties zijn geplaatst?
Op basis van strafrechtelijk onderzoek zijn door het Openbaar Ministerie drie personen aangemerkt als verdachte. Deze drie personen hebben uitingen gedaan die aanzetten tot haat of discriminerend zijn en hebben een transactievoorstel ontvangen.
Wanneer mensen teksten als grievend en aanstootgevend ervaren, betekent dat niet dat die teksten naar de letter van de wet ook daadwerkelijk een strafbaar feit opleveren omdat ze aanzetten tot haat of discriminerend zijn.
Wat is de reden geweest voor het kleinschalige optreden van het Openbaar Ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er effectiever opgetreden moet worden tegen mensen die racistische uitspraken op sociale media doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt continu aan het effectiever optreden tegen discriminatie, ook op sociale media en internet. Burgers hebben de mogelijkheid om discriminatie op het internet online te melden bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND). Voor de laatste stand van zaken van de aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de voortgangsbrief discriminatie, die op 19 februari aan uw Kamer werd toegezonden (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). De verdere versterking van de aanpak van discriminatie maakt tevens onderdeel uit van de herijking van het actieplan discriminatie.
Deelt u de mening dat een boete van 360 euro geen passende strafmaat voor dergelijke racistische en beledigende uitspraken is en dat deze straf veel hoger zou moeten zijn?
Nee. De officier van justitie bepaalt aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de omstandigheden van het geval. Er kan in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen worden afgeweken.
Deelt u de mening dat alleen een geldboete weinig effect zal hebben omdat de gedachtegang van de dader hiermee niet verandert? Zo ja, is het niet beter om verplichte cursussen of antiracisme bijeenkomsten te organiseren zodat daders inzien waarom ze fout zitten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie die het Kabinet voorstaat is breder dan alleen het opleggen van geldboetes. Toepassing van het strafrecht is een ultimum remedium in de aanpak van discriminatie. Strafbaarstelling (en vervolging) vervult een belangrijke signaalfunctie, maar strafrecht alleen kan nooit de oplossing zijn: een generieke en gedifferentieerde aanpak die het bestaan van vooroordelen kan wegnemen is eveneens noodzakelijk. Bewustwording is daarbij een belangrijke pijler van het Nederlandse anti-discriminatiebeleid. De in de voortgangsbrief discriminatie aangekondigde landelijke campagne draagt bij aan deze bewustwording.
Denkt u dat de behoefte om racistische uitlatingen te doen is toegenomen in de afgelopen tien jaar? Zo ja, waar denkt u dat deze behoefte vandaan komt? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zoals reeds aan Uw Kamer gemeld in de eerder aangehaalde brief van 19 februari jongstleden, is het kabinet bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld bijdragen aan onverdraagzaamheid en angst. Mensen benaderen elkaar vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het kabinet neemt gevoelens van angst binnen verschillende gemeenschappen in ons land serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren, is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Mede in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Marcouch van 26 november 2014 (Kamerstuk 34 000-VI, nr. 37) zal in 2015 vanuit de huidige context opnieuw worden gekeken naar de samenhang, focus en doeltreffendheid van het actieprogramma discriminatie. Mede door nieuwe wetenschappelijke inzichten en opgedane praktijkervaring, worden er vanuit dit actuele perspectief nieuwe meerjarige doelen en resultaten geformuleerd. Hiertoe wordt onder meer in overleg getreden met belangengroepen, maatschappelijke organisaties, overheden, sociale partners en instituties. Het programma kan verder worden versterkt door de relevante invalshoek van andere brede beleidsprogramma’s te betrekken, zoals de integrale aanpak jihadisme en de Agenda lokale democratie. Ook kan hierdoor relevant onderzoek nog meer in samenhang worden uitgevoerd.
Denkt u dat het politieke klimaat bijdraagt aan de toename van racistische uitingen?2 Zo ja, wat gaat u ondernemen om het politieke klimaat bij te sturen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Is het bij u bekend of een van de daders die racistische opmerkingen plaatsten een functie heeft bij de overheid?
Het is mij niet bekend of een van de daders een functie bij de overheid heeft.
Deelt u de mening dat mensen met een overheidsfunctie een voorbeeldfunctie dragen en zich horen te weerhouden van racistische uitspraken? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen deze mensen in overheidsfunctie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het doen van racistische uitspraken verhoudt zich niet met het gedrag dat van overheidspersoneel mag worden verwacht. Een racistische uitspraak kan worden opgevat als plichtsverzuim en derhalve disciplinair worden bestraft. Integriteit kan immers het vertrouwen in de overheid maken of breken. Het is dus belangrijk dat overheidsfunctionarissen integer zijn. Om dat te borgen en bevorderen dienen overheidsorganisaties op basis van art. 125quater, aanhef en onder a, van de Ambtenarenwet, een integriteitsbeleid te voeren «dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie».
Indien burgers zich gediscrimineerd voelen door een ambtenaar of bestuurder, kunnen zij verschillende wegen bewandelen om dit aan te kaarten. Zo kunnen zij een klacht indienen bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Ook kunnen burgers (vermoedens van) integriteitsschendingen melden bij de Rijksrecherche, alsmede bij de Vertrouwenslijn van NL Confidential (voorheen Stichting M ook wel bekend van de anonieme meldlijn Meld Misdaad Anoniem). Voor ambtenaren die vermoedens van misstanden in hun organisatie aan de kaak willen stellen, zijn klokkenluidersregelingen in het leven geroepen (zoals het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en politie).
Vindt u dat aan mensen die in het verleden dergelijke racistische opmerkingen hebben geplaatst, vanuit het principe van een voorbeeldfunctie en het gelijkheidsbeginsel, de toegang tot banen bij de overheid ontzegt dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, in het verleden geplaatste racistische opmerkingen op internet zijn in zijn algemeenheid geen reden om iemand de toegang tot een baan bij de overheid te ontzeggen, tenzij dit heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling die de afgifte van een voor de functie noodzakelijke verklaring van goed gedrag in de weg staat. Daarbij zij wel aangetekend, dat het doen van racistische uitingen zich niet verhoudt tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Het ligt wel in de rede dat dergelijke uitlatingen, indien bekend, zullen worden meegewogen in de sollicitatieprocedure.
Bent u van plan een aanpak samen te stellen om daadkrachtig te voorkomen dat dergelijke racistische uitspraken in de toekomst door andere personen worden gedaan? Zo ja, hoe gaat dit aanpak eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een meldpunt racisme moet komen bij overheidsfuncties?
Ik ben geen voorstander van het oprichten van een apart meldpunt racisme in relatie tot overheidsfuncties. De bestaande instituties ten behoeve van het tegengaan van discriminatie en de huidige mogelijkheden om misstanden te melden volstaan, zoals de anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) en het Meldpunt internet discriminatie (MiND), om inzicht te krijgen in de problematiek en om krachtig op te kunnen treden.
Douanecontroles op de Waddenzee |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de controle op de Waddenzee door de douane alleen nog maar bij calamiteiten en meldingen van derden zal plaatsvinden?
Het is niet correct dat de controle op de Waddenzee door de Douane alleen nog maar bij calamiteiten
en meldingen van derden zal plaatsvinden. Er is voor de Waddenzee sprake van de invoering van een andere, slimmere vorm van toezicht. Het toezicht wordt voortaan uitgevoerd met twee vaartuigen die speciaal zijn gemaakt voor snelle interventies. Die vaartuigen worden ingezet op basis van informatiegestuurde controleopdrachten (gebaseerd op een risicoanalyse) en op basis van controleopdrachten die erop zijn gericht om informatie te vergaren. Deze vorm van informatiegestuurd toezicht met snelle interventiemiddelen in plaats van met het huidig aanzienlijk minder snelle patrouillevaartuig, maakt dat de onvoorspelbaarheid en hierdoor ook de kwaliteit van het toezicht en de snelheid van de interventies toeneemt. De vaartuigen worden gestationeerd in Harlingen en de Eemshaven waardoor het hele Waddengebied snel kan worden bereikt voor het uitvoeren van controles. Informatiegestuurd optreden met de twee snelle vaartuigen heeft tot gevolg dat het toezicht effectiever en efficiënter wordt ingevuld, wat op termijn leidt tot minder maar wel kwalitatief beter ingevulde toezichtsuren. Dit toezicht wordt gezamenlijk met de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd, waardoor er sprake is van efficiënt en effectief toezicht door beide diensten. Vanzelfsprekend wordt vanuit eigen bevoegdheid opgetreden, maar wel met zoveel mogelijk gezamenlijke informatiedeling en gezamenlijk optreden (o.a. het bemannen van de interventieschepen).
Klopt het dat de bemanning van de Stormmeeuw, het huidige controleschip, wegbezuinigd zal worden?
De Douane-medewerkers aan boord van MS Stormmeeuw blijven allen werkzaam bij de Douane, ze worden herplaatst binnen de Douane. De nautische bemensing van MS Stormmeeuw is werkzaam bij de Rijksrederij, een onderdeel van Rijkswaterstaat (RWS). RWS zal vanuit zijn verantwoordelijkheid deze medewerkers naar een andere functie begeleiden, binnen of buiten de organisatie. Momenteel bevinden deze medewerkers zich daarom in een «van werk naar werk»- traject.
Wat is de reden voor deze bezuinigingen, zowel op personeel als op de controle?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om deze controle alleen bij calamiteiten en meldingen van derden te laten plaatsvinden? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat er ook gewone controles zullen blijven plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden in samenwerking tussen de douane en de Waddenunit om daarmee de controles op niveau te houden?
De handhaving blijft op het gewenste niveau, ook omdat controles gerichter plaatsvinden. Met de Waddenunit1 zijn al eerder afspraken gemaakt op het gebied van informatiedeling, de zogenaamde oog en oor functie, en over samenwerking tijdens grootschalige evenementen zoals Sail.
Regeldrift |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Regeldrift»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel?
Doelstelling van het kabinet is het verlagen van de administratievelastendruk door deze bij nieuwe voorstellen te berekenen en zoveel mogelijk te beperken. Het bewuste voorbeeld, zoals geschetst in het artikel «Regeldrift», is mij niet bekend. In de Wet op het financieel toezicht (Wft) worden eisen gesteld aan de advisering door financiële ondernemingen. Onder andere wordt de eis gesteld dat wanneer een financiële onderneming adviseert over een financieel instrument of verzekering zij informatie inwint in het belang van de consument onderscheidelijk de cliënt over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor haar advies. In de wet wordt niet voorgeschreven welke documenten een cliënt moet overleggen. De doelstelling van deze bepaling is dat consumenten en cliënten een passend advies krijgen, wat gebaseerd is op deze informatie. Een advies dient dus aan te sluiten bij de feitelijke wensen en situatie van de klant. De genoemde wettelijke normen zijn open om zo ruimte te bieden om door de sector ingevuld te worden op een wijze die aansluit bij de dagelijkse praktijk.
Als handreiking voor de praktische invulling van open normen in de wetgeving heeft de AFM leidraden opgesteld. Deze leidraden geven voorbeelden en handvatten aan adviseurs en andere marktpartijen voor de mogelijke inrichting van deze normen, waarbij andere mogelijkheden ook openstaan. De AFM geeft aan dat de leidraad niet als checklist, zoals het artikel beschrijft, moet worden gezien. De voorbeelden vormen geen minimale of limitatieve opsomming.
De AFM-leidraad tweedepijlerpensioenadvisering geeft aan dat de ontworpen pensioenregeling passend dient te zijn voor de werkgever en door deze financieel kan worden gedragen. Hiervoor dient de adviseur inzicht te hebben in de financiële situatie van de onderneming en zich een beeld te vormen van de liquiditeitspositie en de solvabiliteit van de onderneming. De leidraad doet hierbij de suggestie om «financiële jaarstukken, inclusief eventuele accountantsverklaringen, een liquiditeitsoverzicht (indien aanwezig) en het ondernemingsplan (indien aanwezig)» op te vragen. Deze documenten worden ook in het artikel genoemd. Daarnaast wordt gerefereerd aan andere stukken zoals het personeelshandboek, welke niet in de leidraad wordt genoemd.
De situatie beschreven in het artikel gaat over een werkgever die advies krijgt van een verzekeraar over de pensioenregeling voor zijn werknemers. Om te bepalen welke pensioenregeling bij deze werkgever past, zal de verzekeraar informatie nodig hebben over de doelstellingen, financiële positie en risicobereidheid van deze werkgever. Het is voorstelbaar dat een aantal van de in het artikel genoemde documenten als basis kan dienen voor het geven van gedegen advies, zoals ook in het geschetste voorbeeld in de leidraad van de AFM. Ik kan niet beoordelen of alle in het artikel beschreven door de verzekeraar opgevraagde informatie nodig is om tot een passend advies te komen.
Bent u bekend met het geschetste voorbeeld en de eisen die de Autoriteit Financiele Markten (AFM) stelt? Zo ja, wat vindt u van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle documenten die in dit voorbeeld gevraagd worden en vervolgens aangeven wat nut en noodzaak zijn van inzage in deze documenten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze werkwijze past binnen de ambitie van het kabinet om de administratieve lasten te verlagen? Zo ja, kunt u dat motiveren? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om de administratieve lasten van het bedrijfsleven (als klant) van de financiële sector te verlagen?
Open normen bieden de mogelijkheid aan de adviseur of verzekeraar om per klantsituatie te bepalen welke informatie van de klant nodig is om de klant passend te kunnen adviseren. Deze flexibele benadering zorgt ervoor dat lasten bij marktpartijen beperkt kunnen blijven. Dit sluit aan bij de doelstelling van het kabinet om administratieve lasten te beperken. Vanwege de verschillende mogelijkheden om informatie bij de klant in te winnen zijn de administratieve lasten die hieruit voortkomen niet goed in te schatten. Deze worden daarom niet meegenomen bij de inschatting van administratieve lasten in het kader van wet- en regelgeving en ook niet in de monitoring van de doelen ter vermindering van de administratieve lasten.
In het onderzoek naar toetredingsdrempels voor financiële instellingen en de gevolgen daarvan voor de kredietverlening worden casussen als deze ook onderzocht. Actal onderzoekt of de gesignaleerde regeldruk niet verder gaat dan noodzakelijk (proportionaliteit) en of de regeldruk voortkomt uit wetgeving of voortvloeit uit de toezichtpraktijk. Actal zal in haar onderzoek aanbevelingen doen om de regeldruk te verminderen. Advisering over pensioenverzekeringen maakt overigens geen deel uit van dit onderzoek van Actal.
Hoe worden dit soort casussen en administratieve lasten meegenomen in het lopende onderzoek van het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) naar de regelgeving in de financiële sector?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden deze administratieve lasten van het bedrijfsleven als klant meegenomen bij de inschatting van administratieve lasten in het kader van wet- en regelgeving? Hoe worden deze meegenomen in de inventarisatie van de toename en afname van administratieve lasten die het kabinet regelmatig opstelt als monitoring van de doelen ter vermindering van de administratieve lasten?
Zie antwoord vraag 5.
De herdenking van de Armeense genocide |
|
Kees van der Staaij (SGP), Geert Wilders (PVV), Arie Slob (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Staat het kabinet onverkort achter de uitvoering van de motie-Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt opgeroepen de erkenning van de Armeense genocide voortdurend en nadrukkelijk onder de aandacht van Turkije te brengen? Hoe staat dit in verhouding tot de stelling van de Minister van Buitenlandse Zaken dat het «niet aan het kabinet zelf is om deze historische gebeurtenissen met zeer inhumane gevolgen te duiden»?2
Ja. Het kabinet handhaaft de interpretatie die voorgaande kabinetten aan de motie hebben gegeven: de motie is ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen.
Bent u in de geest van de motie Rouvoet c.s. bereid om zelf aanwezig te zijn bij de 100-jarige herdenking van de Armeense genocide op 24 april aanstaande in Armenië? Bent u tevens bereid om één van de verschillende herdenkingen van de Armeense genocide in Nederland bij te wonen? Zo nee, bent u bereid een lid van de regering af te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft eventuele aanwezigheid bij herdenkingsbijeenkomsten maakt het kabinet steeds een zorgvuldige afweging en beziet eventuele betrokkenheid steeds van geval tot geval. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (zie Kamerbrief d.d. 4 maart 2015, met kenmerk 34 000-V, nr.51), zal de Nederlandse ambassadeur in Georgië, die ons land ook in Armenië vertegenwoordigt, de 100-jarige herdenking van de kwestie van de Armeense genocide bijwonen. Het kabinet is van mening dat de keuze om de hoogst geaccrediteerde vertegenwoordiger van de Nederlandse staat in Armenië af te vaardigen, recht doet aan een waardige herdenking van de verschrikkelijke gebeurtenissen.
Het bericht dat de inspectie niet in actie kwam na de dood van een psychiatrisch patiënt |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Inspectie kwam niet in actie na dood psychiatrisch patiënt»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) altijd direct onderzoek doet na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening?2 Zo ja, waarom liet de Inspectie eerst de zorginstelling zelf onderzoek doen?
Ja, die uitspraak herinner ik mij.
Inspecteurs van de IGZ doen altijd direct onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in een zorgverlening. De betreffende zorginstelling meldde de calamiteit op 27 juli 2014 aan de IGZ. Uit de melding bleek niet dat er sprake was geweest van de toepassing van dwang.
Conform de Leidraad meldingen 2013 heeft de IGZ de zorgaanbieder dan ook verzocht om – onder vooraf gestelde voorwaarden van de IGZ – zelf onderzoek te doen naar aanleiding van de gemelde calamiteit. Zo heeft de IGZ, gelet op de ernst van de calamiteit, als eis gesteld dat het onderzoek geleid moest worden door een onafhankelijke externe voorzitter.
De IGZ kan op basis van beschikbare of later bekend geworden feiten op elk moment besluiten het onderzoek naar de feiten en omstandigheden van een calamiteit door eigen inspecteurs uit te laten voeren. Zoals ik uw Kamer op 23 oktober 20143 heb laten weten in antwoorden op vragen van mevrouw Leijten, heeft de IGZ in deze casus besloten dat te doen. Het onderzoek van de IGZ loopt op dit moment nog.
Deelt u de mening dat iedereen kwalitatief goede zorg verdient? Zo ja, hoe kan het dan dat de begeleider van meneer P. niet over de juiste papieren beschikt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat iedereen goede zorg moet krijgen. Aan zorg zijn kwaliteitseisen gesteld, zoals het inzetten van goed opgeleid personeel. Het onderzoek van de IGZ loopt nog, dus ik kan daar op dit moment geen nadere uitspraken over doen.
Wanneer is het desbetreffende onderzoek van de Inspectie voltooid?
De IGZ heeft mij laten weten dat het een complex onderzoek betreft, dat zij verwacht medio dit jaar af te ronden.
Bent u bereid de rechtsgang van de familie te ondersteunen? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet mijn taak families bij hun individuele rechtsgang te ondersteunen. Als de familie besluit de zaak aan de rechter voor te leggen, dan kan zij zich daartoe laten bijstaan door een advocaat. Mogelijk heeft de familie een rechtsbijstandverzekering afgesloten. Zo niet, dan kan de familie eventueel een tegemoetkoming krijgen in de kosten van rechtsbijstand. Of de familie daarvoor in aanmerking komt is afhankelijk van de hoogte van haar inkomen. Voorts zijn er diverse instanties die, soms gratis, advies en informatie geven over juridische zaken.
Hogere rentepercentages bij gemeentelijke samenwerkingsverbanden ten opzichte van rentepercentages bij individuele gemeenten |
|
Foort van Oosten (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeentelijke samenwerking, herindeling en de prijs van krediet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het onderzoek zoals beschreven in het artikel, namelijk dat rentepercentages bij samenwerkingsverbanden hoger zouden liggen dan de rentepercentages die individuele gemeenten betalen? Wat vindt u daarvan? Geeft het u aanleiding maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
De onderzoekers constateren dat er geen aanleiding noch noodzaak is dat samenwerkingsverbanden (op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen) een hoger rentepercentage betalen dan individuele gemeenten. Immers, zowel gemeenten als samenwerkingsverbanden zijn organisaties die als gevolg van de vormgeving van de interbestuurlijke financiële verhoudingen niet failliet kunnen gaan. Samenwerkingsverbanden kunnen potentiële kredietverstrekkers tijdens onderhandelingen over het rentepercentage op hun solide financiële positie wijzen. Desondanks vinden de onderzoekers een zeer significant, maar beperkt verschil in rentetarieven tussen individuele gemeenten en samenwerkingsverbanden. Het gaat om een verschil van 4% (geen procentpunt), aldus de onderzoekers. Als een gemeente 1% rente betaalt, betaalt een samenwerkingsverband 1,04% rente.
Ik zie geen reden om nu maatregelen te treffen. Het gaat niet alleen om een beperkt verschil, maar het is ook aan gemeenten en samenwerkingsverbanden zelf om met financiële instellingen te spreken over leningen. Ik zal dit onder de aandacht brengen bij gemeenten in de actualisatie van de Handreiking Treasury.
In hoeverre zou het verschil in rentepercentages naar uw mening effect kunnen hebben op het aangaan van samenwerkingsverbanden?
Mij is geen signaal bekend dat de rente enig effect heeft op het aangaan van samenwerkingsverbanden.
Meent u dat naast financiële argumenten ook inhoudelijke argumenten een rol behoren te spelen bij de vraag of tussen gemeenten samenwerking of een gemeentelijke fusie moet worden gezocht? Zo neen, waarom niet?
Ja. Intergemeentelijke samenwerking en herindeling zijn manieren voor gemeenten om hun bestuurskracht te versterken. Uit onderzoek blijkt dat gemeenten vaak andere dan financiële overwegingen hebben om te kiezen voor herindeling, zoals het verbeteren van hun bestuurskracht en dienstverlening.
Het bericht dat het aantal meldingen over mishandeling van ouderen met bijna de helft is toegenomen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groeiend aantal meldingen over mishandeling ouderen»?1
Ja.
Hoe verklaart u de explosieve toename van 43% van het aantal meldingen van ouderenmishandeling in de grote steden?
De cijfers uit het artikel zijn niet helemaal correct: uit navraag blijkt dat er in Amsterdam geen sprake is van een toename. In Den Haag wordt de toename mede verklaard doordat in 2014 ook alle meldingen die via de politie zijn binnengekomen bij de telling van het Steunpunt Huiselijk Geweld zijn meegenomen. Hierbij gaat het ook om bijvoorbeeld beroving van ouderen op straat, door onbekenden. Dit betreft dus geen ouderenmishandeling in de huiselijke kring (in een terugkerende afhankelijkheidsrelatie).
Bovengenoemde nuancering laat onverlet dat al een paar jaar een toename van het aantal meldingen zichtbaar is. Niet alleen in de vier grote steden, maar in het hele land. De belangrijkste verklaring hiervoor zie ik in het feit dat het onderwerp ouderenmishandeling, als gevolg van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» de afgelopen jaren meer bekendheid heeft gekregen. De voorlichtingsactiviteiten die de seniorenorganisaties van oktober 2012 tot eind 2014 hebben uitgevoerd, hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de voorlichtingscampagne. Ook de spotjes op radio en TV in het kader van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» hebben bijgedragen aan een grotere bekendheid van het onderwerp. Hierdoor is ouderenmishandeling de afgelopen jaren beter bespreekbaar geworden. Steeds meer mensen weten wat het is, en dat het voorkomt, en weten ook waar zij terecht kunnen met vermoedens of signalen.
Een andere verklaring is de implementatie van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, die sinds 1 juli 2013 van kracht is. Deze verplicht beroepskrachten om te beschikken over een stappenplan dat zij moeten doorlopen bij vermoedens of signalen van huiselijk geweld (waaronder ouderenmishandeling) en kindermishandeling. Het hanteren van de meldcode heeft ertoe geleid dat professionals bij signalen van ouderenmishandeling vaker contact zoeken met de Steunpunten Huiselijk Geweld (sinds 1 januari van dit jaar Veilig Thuis) voor advies, of het doen van een melding.
Ik beschouw deze toename – die overigens dus al een paar jaar geleden is ingezet – daarom als een beoogd effect van beleid, omdat hieruit blijkt dat mensen vaker advies vragen of een melding doen over ouderenmishandeling. De toename van het aantal contacten in 2014 met de Steunpunten Huiselijk Geweld over ouderenmishandeling wil dus niet zeggen dat het aantal gevallen van ouderenmishandeling is toegenomen, maar wel dat men bij ouderenmishandeling vaker het steunpunt heeft ingeschakeld om de situatie te stoppen.
Deelt u de mening dat deze toename te wijten is aan de sluiting van verzorgingshuizen en de bezuinigingen op zorg, dagbesteding en mantelzorgers, met als gevolg dat het zicht op de kwetsbare oudere verdwijnt? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik al heb aangegeven, kan uit de toename van het aantal contacten met de Steunpunten Huiselijk Geweld (nu Veilig Thuis geheten) niet worden geconcludeerd dat het aantal gevallen van ouderenmishandeling is toegenomen, maar dat men bij vermoedens of signalen vaker contact opneemt met een steunpunt voor advies, of het doen van een melding.
Verder ben ik van mening dat de hervormingen in de zorg juist een kans bieden om de risicofactoren op ouderenmishandeling aan te pakken. De positie van de mantelzorger wordt bijvoorbeeld versterkt. Doordat zorg en ondersteuning dicht bij mensen wordt georganiseerd en op maat kan worden geboden, ontstaat er een netwerk van zorgverleners en mantelzorgers om mensen heen en kan ouderenmishandeling tijdig worden gesignaleerd en daarop actie worden ondernomen.
Is dit wat de regering bedoelt met de zorg dichterbij?
Zie antwoord vraag 3.
Het winnen van de aanbesteding in Limburg door Abellio |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid om de vragen van 3 maart jl. over de aanbesteding van de openbaarvervoersconcessie in Limburg (naar aanleiding van het artikel «marktwerking wordt vies woord») tegelijk met de hierna gestelde vragen te beantwoorden?
U heeft de antwoorden op de Kamervragen van 20 februari op 18 maart van mij ontvangen. In de bijlage treft u die antwoorden nogmaals aan.
Waarom heeft de NS met een speciaal daarvoor opgerichte Abellio Limburg B.V. ingeschreven op de openbaarvervoersconcessie in Limburg? Heeft de aandeelhouder toestemming gegeven voor het oprichten van deze nieuwe BV door de NS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarbij de afweging geweest?
Het oprichten van Abellio Limburg BV vloeit mede voort uit de eisen zoals gesteld door de aanbestedende overheid, de provincie Limburg. Tevens is het gebruikelijk om bij regionale concessies een separaat bedrijf op te richten, dat in grote mate van zelfstandigheid haar besluiten kan nemen met een focus op de lokale reiziger. De aandeelhouder heeft ingestemd met het investeringsvoorstel. Het meedingen van Abellio is in lijn met het kabinetstandpunt zoals verwoord in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 waarin is aangegeven dat NS mag meedingen als er sprake is van samenloop met het hoofdrailnet (Hierna: «HRN»).
Waarom kan niet bevestigd of ontkend worden dat het voor Abellio Limburg B.V., als dochter van NV NS, mogelijk is om een goedkopere bieding te doen, want het gaat hier toch om een aanbesteding waarbij een 100% staatsbedrijf meedingt in een markt met commerciële partijen?
De andere, door vragenstellers genoemde «commerciële» partijen, die meededen in het biedingsproces voor de concessie Limburg waren Arriva NL en Veolia Transport NL. Beide partijen verschillen qua eigendomsstructuur niet van Abellio, want die zijn eveneens dochter van een staatsdeelneming. Arriva NL is een dochter van Deutsche Bahn, dat een 100% staatsdeelneming is. Veolia Transport NL is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid. Abellio Limburg B.V. bevond zich dus niet in een bevoorrechte positie als zijnde de dochter van een 100% staatsbedrijf.
Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt.
Hoe kijkt u, in het licht van transparantie, aan tegen een 100% staatsbedrijf dat meedingt in een markt met commerciële partijen, zeker ook gelet op het aanbestedingstraject van het Fyra-debacle?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht overigens de uitkomsten van de Parlementaire Enquête Fyra af.
In hoeverre is er bij de aanbesteding in Limburg door de NS sprake van financieel waardebehoud met behulp van een normrendement en het streven naar gezonde vermogensverhoudingen?
Op 18 maart 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het normrendement van de aandeelhouder voor NS in relatie tot de bieding in Limburg door NS-dochter Abellio. Om de financiële waarde die NS vertegenwoordigt ook voor de toekomst te behouden, moet NS in staat zijn om structureel voldoende rendement te realiseren. Voor waardebehoud en om toekomstige investeringen mogelijk te maken, dient NS minimaal de vermogenskosten van vreemd vermogen en eigen vermogen terug te verdienen. NS vermeldt in haar jaarverslag van 2014 dat het normrendement op eigen vermogen 7% is.
De investeringscriteria voor Abellio worden door de directie van NS vastgesteld. Hierbij geldt het criterium dat het vereiste rendement voor de totaliteit van investeringsvoorstellen van de NS en haar dochters voldoende is om de vermogenskosten terug te verdienen. Bij de bepaling van de vermogenskosten wordt rekening gehouden met het vereiste normrendement op eigen vermogen van 7% voor de NS groep als geheel. Alle biedingen van NS en dochters worden aan de bovengenoemde investeringscriteria getoetst, dus ook de bieding door Abellio in Limburg.
Is de investering door de NS via Abellio Limburg B.V. besproken met de aandeelhouder? Zo ja, wat is de afweging van de aandeelhouder geweest om in te stemmen met deze investering? Zo nee, waarom is deze investering niet besproken? Wat zijn de kosten en baten van deze investering? In hoeverre is er een lager rendement afgesproken dan het gehanteerde normrendement?
De bieding is in het najaar van 2014 met de aandeelhouder besproken. De Staatssecretaris van IenM en Minister van Financiën hebben eerder al met NS afgesproken dat de onderneming mag meedoen bij aanbestedingen waar sprake is van samenloop met het hoofdrailnet. Bij de aanbesteding van Limburg is sprake van samenloop.
De concessie Limburg past binnen de strategie van NS. De concessie Limburg heeft bovendien als voordeel dat NS door mee te doen ervaring opdoet met openbare aanbestedingen van gecombineerde bus- en treinconcessies. Dat kan relevant zijn wanneer NS in de toekomst vaker in een concurrerende markt concessies moet verwerven.
Voor biedingen door Abellio wordt een vermogenskostenvoet op geïnvesteerd vermogen gesteld, waarbij als uitgangspunt het normrendement van de aandeelhouder voor de NS-groep geldt. De bieding voldeed aan de investeringscriteria.
Is er sprake van een kruissubsidiering van deze activiteit van Abellio door andere activiteiten van het moederconcern NS, want in de antwoorden op dezelfde eerder gestelde vraag wordt alleen verwezen naar andere concessies en niet naar de onderhavige concessie?
Het onderzoek naar vermeende kruissubsidiëring bij NS door Deloitte vond inderdaad voor de zomer van 2014 plaats, voordat NS-dochter Abellio haar bieding op concessie Limburg deed in najaar 2014. Uit de conclusies van het onderzoek van Deloitte blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van kruissubsidiëring bij eerdere biedingen van Abellio. Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep ook voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt. Overigens ben ik niet voornemens om, zonder concrete aanwijzingen, bij elke bieding van NS Groep en diens dochters een dergelijk omvangrijk onderzoek (zoals door Deloitte) te laten uitvoeren.
Waarom is niet bekend of de NS financieringsarrangementen, garanties en dergelijke heeft gesteld voor Abellio Limburg B.V., zoals gemeld in de antwoorden op de eerdere vragen? Bij wie zijn eventuele garanties van de NS wel bekend, want eerder heeft de aandeelhouder wel open gecommuniceerd over garanties van de NS aan dochterondernemingen richting de Tweede Kamer? Nogmaals, welke financieringsarrangementen, garanties en dergelijk zijn er vanuit het moederconcern NS met Abellio Limburg B.V.?
Zie antwoord 3.
In hoeverre draagt Abellio Limburg B.V. bij aan de rendementseis van NV Nederlandse Spoorwegen? Kan er een overzicht gegeven worden van het rendement van de verschillende bedrijfsonderdelen, dochterondernemingen en deelnames van NV Nederlandse Spoorwegen?
Zie antwoord op vraag 5. NS Groep rapporteert in haar externe jaarverslag op concernniveau en niet over de winst- en verliesrekeningen van afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Inzicht geven in het rendement per bedrijfsonderdeel, dochteronderneming en deelnemingen kan leiden tot een verslechtering van de concurrentie- en onderhandelingspositie van de NS.
Wat is het verschil in de arbeidsvoorwaarden tussen de NS en Abellio? Klopt het dat personeel van Abellio niet onder een cao valt waardoor deze component in de aanbesteding voordeliger uitpakt voor Abellio ten opzichte van de NS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment rijdt Veolia de concessie in Limburg en hanteert hierbij de OV-cao. Dit is een cao die geldt voor rijdend personeel en dekt zowel de bus- als de treinactiviteiten. Abellio is bij de aanbesteding ook uitgegaan van de OV-cao, omdat het personeel voor de concessie in Limburg hoofdzakelijk rijdend personeel betreft. Hiermee wordt een marktconforme cao geboden, wat aansluit bij de arbeidsvoorwaarden die de concurrentie ook biedt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende Algemeen overleg Staatsdeelnemingen?
Ja.
Passend onderwijs voor leerlingen met diabetes |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er terechtgekomen van de belofte dat er begin 2015 over het onderwijs aan leerlingen met diabetes een factsheet aan ouders en onderwijspersoneel beschikbaar zou worden gesteld, het protocol medische handelingen op school voor het primair en voortgezet onderwijs zou worden verbeterd en er goede voorbeelden beschikbaar gesteld zouden worden?1 2
De factsheet diabeteszorg in het basisonderwijs wordt binnenkort digitaal beschikbaar gesteld. Verder zijn sectororganisaties, vakbonden en diabetesorganisaties op dit moment nog bezig met de verbetering van het protocol medische handelingen in het onderwijs. Ook zijn er vanuit het veld en de diabetesorganisaties verschillende voorbeelden aangereikt rondom de invulling van diabeteszorg in het onderwijs: aan deze voorbeelden wordt op www.passendonderwijs.nl aandacht besteed. In de zesde voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk: 31 497, nr. 141) is aangegeven dat er in de volgende voortgangsrapportage wordt ingegaan op de resultaten van de juridische verkenning en de praktische uitwerking ten aanzien van diabeteszorg in het basisonderwijs. Deze voortgangsrapportage zal voor het zomerreces aan de Kamer worden gezonden.
Kunt u toelichten waar de beloofde factsheet over onderwijs aan leerlingen met diabetes te vinden is en op welke wijze deze factsheet aan ouders en onderwijspersoneel beschikbaar is gesteld?
De factsheet is opgesteld door OCW en VWS. Op dit moment wordt deze besproken met alle betrokkenen in het veld. Daarna wordt de definitieve versie gepubliceerd op www.passendonderwijs.nl. Verder is er een brochure beschikbaar gesteld die ouders informatie geeft over de mogelijkheden voor (medische) zorg in het onderwijs: http://www.passendonderwijs.nl./brochures/medische-zorg-voor-kinderen-het-onderwijs/.
Kunt u toelichten welke verbeteringen er zijn aangebracht in het protocol medische handelingen op school?
De vakbonden, sectororganisaties en diabetesorganisaties zijn gestart met de herziening van het protocol. Zodra deze herziening is afgerond, wordt het veld hierover geïnformeerd en wordt de nieuwe versie van het protocol op www.passendonderwijs.nl gepubliceerd.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het juridisch borgen van de eventuele verplichting voor een voorziening voor medisch handelen op elke school?
In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs, die uw Kamer voor het zomerreces ontvangt, wordt nader ingegaan op de resultaten van de juridische verkenning.
De uitkomst van de VN-commissie over vrouwenrechten |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving in de Volkskrant van 11 maart jl.1 en in The Guardian2 over de VN-bijeenkomst van de Commission on the Status of Women (CSW) waarin gesteld wordt dat de slotverklaring een stap terug betekent voor vrouwenrechten?
Ja.
Deelt u de zorgen van de bijna duizend vrouwengroepen en niet-gouvernementele organisaties en van UN Women-directeur Phumzile Mlambo-Ngcuka3 dat de internationale ambities met betrekking tot het bevorderen van vrouwenrechten stagnatie en op een aantal punten zelfs achteruitgang vertonen?
Ik ben het hier gedeeltelijk mee eens. De onderhandelingen over de politieke verklaring verliepen moeizaam, vanwege weerstand van bepaalde landen op onderdelen van de tekst.
Sterke punten in Nederlandse optiek zijn, naast de herbevestiging van het Beijing platform for Action, steun voor versnelde uitvoering van deze agenda, erkenning dat vooruitgang langzaam en ongelijk is en nergens ter wereld volledige gender gelijkheid is bereikt, erkenning van mensenrechten van vrouwen en meisjes, oproep aan landen om de CEDAW conventie te ratificeren, erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld, oproep om een veilige omgeving te creëren voor het werk van Ngo's, erkenning van het belang van betrokkenheid van mannen en jongens en politieke erkenning van gender als noodzakelijk element van de Post 2015 agenda.
De weerstand van diverse conservatieve landen en -landengroepen stond een meer ambitieuze verklaring (onder meer ook op het gebied van de aanpak van geweld tegen vrouwen, de verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van LHBT’s) in de weg.
Echter, met deze politieke verklaring is geen sprake van achteruitgang ten opzichte van de afspraken gemaakt in 1995, omdat alle lidstaten de volledige Beijing agenda hebben herbevestigd.
Deelt u de zorgen van maatschappelijke organisaties omtrent de «onheilige alliantie» van conservatieve landen die binnen de VN proberen de verworven vrouwenrechten stelselmatig uit te hollen? Is het waar dat dit conservatieve machtsblok er met succes op aan wist te dringen dat in de slotverklaring de koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten is losgelaten en dat schadelijke praktijken als vrouwenbesnijdenis, eerwraak, kindhuwelijken en geweld tegen vrouwen onbenoemd blijven?4
Ik deel deze zorgen en het is al jaren de inzet van Nederland om op diverse manieren de dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van deze conservatieve krachten uit de verschillende regio’s en zo mogelijk samen te werken. Zo sprak Minister Ploumen vorig jaar met vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk. Dit jaar heb ik, samen met o.a. Argentinië, de Filippijnen en Aruba, een bijeenkomst gefaciliteerd over geweld tegen lesbische, biseksuele en transgender vrouwen.
De ervaring is overigens dat er niet één «onheilige alliantie» is maar een fluïde groep van meer conservatieve landen, die verschilt per forum en onderwerp, ook in deze CSW onderhandelingen.
De gemeenschappelijke EU-inzet was de totstandkoming van een verklaring die door alle lidstaten zou worden ondersteund en geen teruggang op het Beijing Platform for Action zou vormen. De inschatting was dat dit alleen zou lukken met een algemene tekst. Vandaar dat verwijzingen naar specifieke thema's achterwege zijn gebleven. De koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten staat wel degelijk in de tekst, zij het niet zo vaak als gewenst.
Op welke wijze heeft Nederland zich, tijdens de CSW-bijeenkomst, ingezet om het schrappen van vrouwen- en mensenrechten en van de bovengenoemde schadelijke praktijken voor vrouwen in de eindtekst tegen te gaan?
De EU heeft zich, mede namens Nederland, sterk ingezet om mensenrechten van vrouwen en meisjes duidelijk te benoemen in de politieke verklaring. Dat is gelukt. De EU heeft daarbij actief samenwerking gezocht met zoveel mogelijk andere landen. Verwijzing naar specifieke thema's zoals schadelijke praktijken zijn vanwege het algemene karakter van de tekst achterwege gebleven en was evenmin opgenomen in het eerste concept van de politieke verklaring.
Deelt u de overtuiging dat in VN-verband vrouwen, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten, maximaal moeten worden vastgelegd, bevorderd en versterkt, evenals de noodzaak om onder andere vrouwenbesnijdenis en eerwraak op vrouwen tegen te gaan?5
Ja. Nederland acht het van groot belang dat vrouwenrechten, gelijke rechten voor LHBT’s en seksuele en reproductieve rechten internationaal worden erkend in fora zoals de VN Mensenrechtenraad, de Commission on the Status of Womenen de Commission on Population and Development. Normstelling en afspraken op internationaal niveau zijn essentieel voor de naleving van mensenrechten wereld wijd. In lijn met deze overtuiging initieert Nederland regelmatig resoluties, waaronder de resolutie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de Algemene Vergadering van de VN en de resolutie inzake de uitbanning van kindhuwelijken in de Mensenrechtenraad. Nederland is inmiddels gekozen tot lid van de Mensenrechtenraad en kan als lid in de periode 2015 – 2017 een nog actievere bijdrage leveren aan vooruitgang op internationaal niveau. Ook de Nederlandse kandidatuur voor de VN Veiligheidsraad illustreert het belang dat Nederland hecht aan afspraken in VN verband.
Op welke wijze is Nederland voornemens om de komende vijf jaar, op weg naar de volgende CSW-bijeenkomst, vrouwen-, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten te bevorderen in VN-verband en hoe is Nederland voornemens om, in samenwerking met andere landen, de ambitie van de «onheilige alliantie» om deze rechten uit te hollen tegen te gaan?
Nederland streeft onverminderd naar progressieve uitkomsten van internationale onderhandelingen in VN verband en werkt daartoe samen met andere EU lidstaten en gelijkgezinden, ook via de organisatie van side-events en voorbereidingstrajecten. Ook brengt Nederland de rechten (inclusief de seksuele en reproductieve rechten) van vrouwen, meisjes en LHBT’s stelselmatig in de onderhandelingen in.
Nederland zoekt de dialoog en samenwerking met landen die een andere uitgangspositie hebben ten aanzien van de rechten van vrouwen, LHBT’s of seksuele en reproductieve rechten. Optrekken met zuidelijke partners kan cruciaal zijn voor breder draagvlak, bijvoorbeeld rond gelijke rechten van LHBT’s. Het feit dat de LHBT-resolutie die de Mensenrechtenraad in september 2014 aannam werd ingediend door Brazilië, Chili, Colombia en Uruguay is in dit opzicht een positieve ontwikkeling. Het cross-regionale International Conference on Population and Development – netwerk in Genève, dat Nederland samen met Ethiopië voorzit, is een ander voorbeeld.
Nederland zet zich ook op landenniveau in voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, via ambassades, maatschappelijke organisaties en multilaterale kanalen. Verbetering van deze rechten in de praktijk draagt bij aan constructieve discussie en vooruitgang in VN-fora zoals de CSW.
Is de waarneming van The Guardian 3), dat maatschappelijke organisaties grotendeels uitgesloten waren bij de totstandkoming van de verklaring die voorlag tijdens de CSW-bijeenkomst, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat juist wat betreft dit soort fundamentele mensenrechten de betrokkenheid en consultatie van maatschappelijke organisaties van groot belang is?
Conform de afgesproken werkwijze behandelt de CSW elk jaar uitgebreid een van de 12 beleidsterreinen van het Beijing Platform for Action (BPfA), waarna op basis van onderhandeling zogenaamde Agreed Conclusions worden aangenomen. De aanwezige Ngo's kunnen door lobby ter plaatse invloed uitoefenen op de uitkomst.
Elke vijf jaar vindt daarnaast een reviewplaats van het BPfA als geheel. Dit jaar, 20 jaar na de totstandkoming van het BPfA, is een review jaar en ligt de focus op geleerde lessen en vorderingen na 20 jaar implementatie. Daarom wordt in deze CSW een andere procedure gevolgd waarbij lidstaten, voorafgaand aan de CSW, een (korte) politieke verklaring van alle lidstaten tezamen uitonderhandelden. Centraal doel van deze verklaring was het belang van de integrale Beijing Agenda te herbevestigen en te voorkomen dat de internationale aandacht voor implementatie verslapt.
In Nederland is de betrokkenheid van Ngo’s op nationaal niveau gegarandeerd. Het mag echter duidelijk zijn dat in veel landen Ngo’s geen rechtstreekse toegang hebben tot hun overheid. Ngo’s in deze landen en ook internationale Ngo’s waren daarom minder betrokken bij de verklaring.
Zoals gebruikelijk in Nederland heb ik voorafgaand aan de CSW een briefing en discussie georganiseerd met het maatschappelijk middenveld. Bij die gelegenheid heb ik ook formeel de aanbevelingen van het Nederlandse maatschappelijk middenveld in ontvangst genomen. De inbreng van Nederlandse Ngo’s is meegenomen door mijn delegatie, die met succes elementen daaruit heeft gebruikt. Voorbeelden zijn verwijzingen naar het betrekken van mannen en jongens bij het realiseren van gendergelijkheid en de verbinding met de post 2015 agenda.
Nederland hecht aan de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en heeft zich tijdens de onderhandelingen over de politieke verklaring met succes ingezet voor een erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld en het belang om goede voorwaarden te scheppen voor het werk van Ngo’s.