Het stoppen van de woonvergoeding aan huurders door de inspectie |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Havensteder moet stoppen met «huurcompensatie»?1
Ja.
Waarom sommeert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de woningcorporatie te stoppen met het geven van een woonvergoeding, ondanks het feit dat betrokken gemeenten, de Woonbond en de koepel van woningcorporaties achter dit initiatief van huurders staan?
Op grond van het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) en de MG 2001–26 is het corporaties niet toegestaan «subsidies» te verstrekken en/of, inkomensgebonden maatregelen te treffen. Steun van andere partijen voor dergelijke initiatieven is daar niet op van invloed.
Vindt u het correct dat de ILT heeft opgedragen per direct te stoppen met de woonvergoeding, waardoor de aanvragen van 800 niet-draagkrachtige huishoudens wel zijn afgehandeld en van 300 huishoudens, die eenzelfde aanvraag hebben gedaan, niet?
De ILT heeft ingegrepen op het moment dat de overtreding is vastgesteld en heeft de woningcorporatie medegedeeld dat de overtreding per direct gestopt moest worden. De woningcorporatie is door de ILT niet gedwongen het onrechtmatig uitgekeerde geld weer terug te halen bij de huurders uit oogpunt van redelijkheid en proportionaliteit omdat niet de huurders maar de woningcorporatie tegen de regels heeft gehandeld. Bij het eventuele terughalen van de middelen door de woningcorporatie bij de huurders zullen de kosten hiervan niet opwegen tegen de netto-opbrengsten. Per saldo zal dit naar verwachting meer maatschappelijk vermogen kosten. Ik acht het daarom verdedigbaar dat er niet tot terugvordering door de woningcorporatie wordt overgegaan.
Is het vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en gegeven het eenmalig karakter mogelijk om de vergoeding alsnog toe te kennen aan huishoudens waarvan de aanvraag nog niet is behandeld?
De ILT staat dat niet toe, omdat (voortzetting van de) toekenning van subsidies evident tegen de regels is.
Klopt het dat na inwerkingtreding van de nieuwe Wet toegelaten instellingen volkshuisvesting per 1 juli 2015 de bepaling(en) waar de ILT zich op beroept komt of komen te vervallen?2
Met de inwerkingtreding van de nieuwe wet vervallen inderdaad het Bbsh en de MG2001–26 waarop de ILT haar beslissing baseert. De nieuwe wet en de daarop gebaseerde onderliggende regelgeving brengen echter geen inhoudelijke wijziging aan in het kader waarop de ILT haar beslissing baseert.
Wat gaat u concreet doen voor grote gezinnen met lage inkomens die steeds meer moeite hebben om de huur te kunnen betalen, en nu de dupe zijn van het besluit van de ILT?
Woningcorporaties kunnen in het reguliere huurbeleid rekening houden met de inkomens van specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld met een huurverlaging. Ook kunnen zij voor bepaalde woningtypen een gematigd huurbeleid voeren, zodat deze beschikbaar blijven voor de doelgroep. In de nieuwe wet zijn ook maatregelen opgenomen om passend toewijzen te bevorderen. Indien het huurders betreft die één of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen hebben gehad en wier inkomen inmiddels gedaald is tot onder de doelgroepgrens voor de huurtoeslag, kan de huur ook verlaagd worden tot het niveau waarbij huurtoeslag kan worden aangevraagd. Tenslotte is er huurtoeslag. De betaalbaarheid van woningen voor lage inkomens wordt via deze instrumenten structureel geregeld en niet door incidentele maatregelen met middelen die daar niet voor bestemd zijn.
Deelt u de mening dat huidige gemiddelde netto huurquote van 26,6% moet afnemen, waardoor minder bewoners problemen hebben met het betalen van hun huur? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?3
Ik zie een algemene daling van de gemiddelde netto huurquote niet als de oplossing voor eventuele problemen die individuele huishoudens kunnen hebben met het betalen van de huur. Er is grote spreiding in de hoogte van de huurquoten. Een hoge huurquote leidt ook niet per definitie tot betalingsproblemen. Dit is sterk afhankelijk van huishoudsituatie, individuele omstandigheden en de hoogte van het resterende inkomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 worden de laagste inkomens ondersteund door de huurtoeslag, wordt passend toewijzen bevorderd en kan de verhuurder voor specifieke groepen huurders gericht beleid voeren.
Bent u ervan op de hoogte dat Havensteder de inkomensafhankelijke huurverhoging in 2013 ten volle heeft benut om de door u opgelegde verhuurderheffing te kunnen betalen? Bent u bereid de verhuurderheffing te verminderen, zodat de huurprijzen kunnen zakken?4
Blijkens het jaarverslag heeft Havensteder de ruimte voor huurverhogingen voor alle inkomenscategorieën in 2013 ten volle benut. Havensteder heeft naar het blijkt budget beschikbaar om lagere inkomens achteraf te compenseren, derhalve was niet de hele huurverhoging noodzakelijk om de verhuurdersheffing te kunnen betalen. Overigens kunnen corporaties met meerdere instrumenten sturen op opbrengsten om er voor te zorgen dat de verhuurdersheffing betaald kan worden, zoals het verminderen van de bedrijfslasten. Ik zie geen reden om de verhuurdersheffing te verminderen.
De waardedaling van woningen door aardbevingen |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij elke aardbeving daalt de huizenprijs»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) dat bij elke aardbeving zwaarder dan 2,2 op de schaal van Richter de daling van de woningwaarde in het bevingsgebied 1,2 tot 1,9 procent is?
De conclusie van de Vrije Universiteit dat bij elke aardbeving zwaarder dan 2,2 op de schaal van Richter de daling van de woningwaarde in het bevingsgebied 1,2 tot 1,9 procent is, komt niet overeen door de onderzoeken naar waardedaling die ik door Ortec Finance heb laten uitvoeren. Uit het onderzoek van Ortec Finance blijkt voor de verschillende onderzochte kwartalen ofwel geen significante waardedaling ofwel slechts een beperkte waardedaling. Dit komt niet overeen met de structurele waardedaling die de Vrije Universiteit constateert. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over de rapportage van Ortec over het vierde kwartaal van 2014.
Ten algemene acht ik het van belang dat er gedegen structureel onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt in Groningen wordt uitgevoerd en dat waar noodzakelijk maatregelen worden genomen om de woningmarkt normaal te laten functioneren en de sociale samenhang in het gebied te behouden. Hierover is in het bestuursakkoord van januari 2014 en het aanvullend bestuursakkoord van februari 2015 ook een aantal afspraken gemaakt. Het betreft onder andere een waardeverhogend pakket om energiebesparende voorzieningen in woningen te treffen, een waardevermeerderingsregeling, aanpassing van de compensatieregeling voor waardedaling en onderzoek naar een mogelijke opkoopregeling. Onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Groningen wordt de woningmarktontwikkeling aan permanent onderzoek onderworpen. Hierbij wordt ook de impact van de aardbevingsproblematiek op woningfinanciering en -assurantie betrokken. Dit onderzoek zal worden begeleid door een commissie waarin stakeholders zijn vertegenwoordigd en expertise uit het gebied aanwezig is. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal de ontwikkeling van de waarde en verkoopbaarheid van de woningen blijven monitoren. Daarmee krijgen we inzicht of de maatregelen die wij nemen voor het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt ook het gewenste effect hebben.
Hoe verhoudt de immateriëlere waardedaling van 1,2 tot 1,9 procent per beving zich tot de recent opengestelde regeling om waardedaling door aardbevingen van verkochte woningen te compenseren?
In de Regeling Waardedaling wordt per geval een besluit genomen over de hoogte van het compensatiebedrag. Bij die aanvragen waar waardedaling is geconstateerd, beweegt deze zich veelal in een bandbreedte van 2 tot 5 procent van de verkoopprijs. Dit varieert onder andere naar gelang ligging, moment van verkoop, type woning en bouwjaar.
Wat is uw reactie op de stellingen dat er onder bewoners van het bevingsgebied weinig vertrouwen is in de schaderegeling voor waardevermindering van verkochte woningen en dat deze regeling ingewikkeld is?
Het indienen van een aanvraag voor de Regeling Waardedaling kan via de website van NAM gedaan worden. Dit is in ruim 360 gevallen gebeurd. Bij die aanvragen waar waardedaling is geconstateerd, accepteert op dit moment circa 70% van de aanvragers het eerste compensatievoorstel van NAM.
Het vaststellen van waardedaling ten gevolge van aardbevingsrisico’s is een complexe opgave omdat elk geval individueel bekeken wordt en er in dit gebied ook sprake is van onder andere krimp en vergrijzing. Bij de ontwikkeling en uitvoering van de methode om waardedaling ten gevolge van aardbevingsrisico’s vast te stellen heeft NAM samenwerking gezocht met de landelijke brancheorganisaties NVM, VastgoedPro en VBO Makelaar en met lokale makelaars/taxateurs. Het basisprincipe is dat de waardeontwikkeling van de woning in het risicogebied wordt vergeleken met de waardeontwikkeling van diezelfde woning als deze in een soortgelijk gebied, maar dan zonder aardbevingsrisico zou hebben gestaan.
Mede op verzoek van de Dialoogtafel is de methode door een onafhankelijke verificatiecommissie gevalideerd. De commissie oordeelde positief over de gehanteerde methode om aantoonbaar en betrouwbaar waardedaling ten gevolge van aardbevingsrisico’s vast te stellen en heeft aanbevelingen ter verdere verbetering van de methode gedaan. NAM neemt de aanbevelingen van de commissie over. Dit zijn bijvoorbeeld het verbeteren van de transparantie van het taxatierapport en het toevoegen van een stap waarin aanvragers in de gelegenheid worden gesteld om op een conceptrapport te reageren.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen naar aanleiding van dit onderzoek van de VU?
Ik heb reeds diverse maatregelen genomen en aangekondigd om de woningmarkt in Groningen te verbeteren. Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u net als de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) bereid om het rapport «met interesse nader te bestuderen» en de Kamer een uitgebreide reactie op het rapport te doen toekomen?
Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek en het onderzoek dat gedaan wordt in opdracht van de Dialoogtafel onder de aandacht brengen van de Nationaal Coördinator Groningen, die de opdracht heeft om ondersteunende maatregelen voor de woningmarkt te ontwikkelen, zoals is afgesproken in het aanvullend bestuursakkoord van 9 februari 2015.
De ongerijmde VN-beschuldiging aan het adres van Israël inzake vrouwenrechten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Top violator of women's rights around the world? It's Israël says UN»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de VN-organisatie CSW (Commission on the Status of Women) tijdens haar jaarlijkse bijeenkomst van alle 193 VN-leden alleen Israël veroordeelt?
De CSW behandelt jaarlijks slechts één landenspecifieke resolutie, over de «Situation of and assistance to Palestinian women.» De resolutie noemt de Israëlische bezetting de belangrijkste barrière voor vooruitgang van vrouwen in de Palestijnse gebieden. Net als andere jaren werd de resolutie met meerderheid van stemmen aangenomen. De EU onthield zich van stemming, de Verenigde Staten en Israël stemden tegen.
De EU-lidstaten zijn van mening dat dergelijke landenspecifieke en politiserende resoluties niet thuishoren in de CSW. Na de stemming heeft de EU een verklaring afgelegd om dit expliciet toe te lichten en aan te geven waarom de EU zich onthoudt van stemming op dit punt.
Deelt u de afkeuring over het gegeven dat landen als Iran en Soedan, waar vrouwen in veel opzichten überhaupt geen rechten kennen, zitting hebben in deze VN-commissie (Soedan zelfs als vicevoorzitter)? Zo neen, waarom niet?
Alle landen hebben recht op zitting in de functionele commissies van de VN, zo ook in de CSW. De CSW buigt zich jaarlijks over de positie van vrouwen en meisjes. Nederland acht internationale normstelling en afspraken essentieel voor de bevordering van de positie van vrouwen en meisjes wereldwijd. Het is van belang om via de VN juist met alle landen, inclusief meer conservatieve landen, in dialoog te blijven en verbetering te stimuleren.
Ziet u in dat de conclusie van deze commissie dat Israël de grootste schender van vrouwenrechten ter wereld is, kant noch wal raakt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo neen, hoe verhoudt deze conclusie zich volgens u ten opzichte van de situatie in Iran waar vrouwen regelmatig gestenigd worden in geval van overspel, nooit rechter mogen worden en slechts buitenshuis mogen werken indien manlief toestemming geeft?
De moeilijke situatie van vrouwen in o.a. Iran, Saoedi-Arabië en Soedan heeft de volle aandacht van het kabinet. In de genoemde landen bestaan weliswaar nationale programma’s ter bevordering van de positie van de vrouw maar de impact van deze programma’s is beperkt. Hoewel onderwijs aan meisjes is verbeterd en de politieke participatie van vrouwen is toegenomen blijven de ontwikkelingskansen van vrouwen nog sterk achter bij die van mannen en er is geen sprake van gelijke behandeling. Bovendien is de toegang tot bepaalde beroepen, alsmede de toegang tot recht en de bewegingsvrijheid voor vrouwen in sommige gevallen beperkt.
Geweld tegen vrouwen, kindhuwelijken en female genital mutilation (FGM) komen wereldwijd helaas nog veel voor. Het kabinet betreurt iedere schending van mensenrechten, ongeacht het land waar de schending plaatsheeft. Een vergelijking trekken tussen verschillende landen doet geen recht aan de verstrekkende gevolgen die iedere mensenrechtenschending heeft voor het individu. Mede hierom is Nederland van mening dat landenresoluties die specifiek ingaan op de vrouwenrechtensituatie in het betreffende land, niet thuishoren in de CSW.
Hoe oordeelt u daarnaast over de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar hun getuigenis slechts de helft waard is van die van een man, waar zij zonder man niet mogen reizen, waar zij slechts de helft erven van wat hun broers krijgen, en lijfstraffen ontvangen indien zij zich anders kleden dan de staat hen voorschrijft?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u in dit opzicht verder aan tegen Soedan, waar geen verbod bestaat op huiselijk geweld, bijna 9 op de 10 vrouwen tot 50 jaar genitaal zijn mismaakt en de minimumleeftijd om te trouwen voor meisjes 10 jaar is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre ziet u, in tegenstelling tot deze commissie, wel in dat Palestijnse mannen, een cultuur van geweld, de islamitische levensbeschouwing en traditie, oorzaken zijn die invloed hebben op de situatie van vrouwen in de Palestijnse gebieden?
Bent u bereid de absurde conclusie van deze commissie in VN-verband aan te kaarten en het gevaar van het anti-Israëlische sentiment als onderwerp te agenderen? Zo neen, waarom niet?
Net als elders in de wereld is de positie van vrouwen in de Palestijnse Gebieden een resultaat van een complex geheel van factoren, waarbij vanzelfsprekend de traditionele machtsverhouding tussen mannen en vrouwen grote invloed heeft. De samenleving in de Palestijnse Gebieden is zeer divers en er leven mensen met verschillende religies en waardenstelsels.
Het bericht dat de Griekse overheid onderzoek doet naar een statisticus |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Greeks investigate Statistics Chief over Deficit Figure»?1
Ja.
Kunt u meer vertellen over de omstandigheden van dit onderzoek? Waar wordt precies onderzoek naar gedaan? Hoe schat u de kans op een rechtszaak in? Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot het onderzoek in 2013 naar dezelfde statisticus?
Het bericht geeft aan dat ELSTAT-directeur Andreas Georgiou is opgeroepen om aanvullende informatie te verschaffen in het kader van het onderzoek dat al tegen hem liep. Een aantal voormalig ELSTAT medewerkers claimt dat het begrotingstekort van 2009 opzettelijk is verhoogd om de reddingsoperatie en het bijbehorende hervormingsprogramma (Memorandum of Understanding) mogelijk te maken. Een raad van hoge rechters (Council of Appeals Court) heeft in juli 2014 besloten dat er reden was voor verder verhoor van Georgiou. Andreas Georgiou is recentelijk door de onderzoeksrechter opgeroepen. De onderzoeksrechter zal uiteindelijk besluiten of er een rechtszaak komt.
Het is niet aan mij om nu te gaan speculeren over de uitkomst van een Grieks gerechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat een statistisch instituut haar werk moet kunnen doen zonder politieke inmenging, zelfs wanneer de conclusies voor de Griekse regering onwenselijk uitvallen? In hoeverre is een onafhankelijk statistisch instituut in Griekenland nu en in de toekomst gewaarborgd?
Ja, ik deel die mening. Onafhankelijke statistische bureaus in de lidstaten zijn van groot belang om te kunnen verzekeren dat er een correct beeld van de overheidsfinanciën wordt weergegeven. In de Europese verordeningen en de praktijkcode op het gebied van de statistiek 2 zijn eisen opgenomen met betrekking tot de onafhankelijkheid van statistische bureaus en de productie van statistieken. Diverse aanscherpingen in zowel de verordeningen als de naleving en handhaving hiervan zijn specifiek geïnitieerd als gevolg van de staat van de statistieken in Griekenland in de jaren voor de crisis. Het onafhankelijk functioneren van het statistisch bureau is daarnaast één van de vereisten in het Griekse leningenprogramma.
Deelt u de mening dat een van de oorzaken van de crisis in Griekenland het ontbreken van onafhankelijke accurate statistiek was?
Ja, betrouwbare statistiek is een belangrijke voorwaarde om de overheidsfinanciën goed te kunnen beoordelen. Door het ontbreken van goede statistieken werd te laat duidelijk dat het verkeerd ging met de Griekse overheidsfinanciën. De oorzaken van de crisis in Griekenland zijn echter breder van aard.
Hoe verhoudt het onderzoek naar deze statisticus zich tot het streven van de Griekse regering om een onafhankelijk toezicht op de begroting van de Griekse overheid te organiseren, zoals blijkt uit de voorlopige hervormingslijst van 24 februari jl.? Wat is uw kwalificatie van deze gang van zaken?
Over de maatregelen van de Griekse overheid en de voorgestelde hervormingslijst(en) vinden op dit moment gesprekken plaats met de Europese Commissie, de ECB en het IMF. Ik wacht de uitkomst van deze gesprekken af.
Bestrijdt de Griekse regering de door Eurostat bevestigde tekortcijfers? In hoeverre wijken de ELSTAT-cijfers af van de Eurostat-cijfers?
Er is bij mij geen standpunt van de Griekse regering bekend dat zou duiden op een ontkenning van de tekortcijfers in 2009. De officiële ELSTAT-cijfers komen overeen met de cijfers die Eurostat via de eigen database verstrekt.
Bent u bereid de zaak aan te kaarten bij een volgend overleg met de Griekse regering, en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomst van dit gesprek?
Net zo belangrijk als onafhankelijke statistiek is een onafhankelijke rechterlijke macht. Het is niet aan mij om nu over een lopend gerechtelijk onderzoek in Griekenland te oordelen. Voorts wacht ik de uitkomsten van de gesprekken tussen de Griekse autoriteiten en de drie instituties af.
De uitspraken van de secretaris van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Onzorgvuldig» doet kliniek onrecht»? Wat vindt u van de opmerking van de secretaris van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) dat van de term «onzorgvuldig» een verkeerde suggestie uitgaat?1
Zie mijn reactie op de Kamervragen 2 en 3 van de Kamerleden Pia Dijkstra (D66) en Tellegen (VVD) over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1919). Zoals ik daarin aangaf, hanteren de Rte de terminologie «oordeel: zorgvuldig» of «oordeel: onzorgvuldig» niet in de oordelen zelf, maar slechts in de samenvatting van het oordeel en in de jaarverslagen. De Rte doen dit vanwege de leesbaarheid van deze documenten. Dit heeft de algemeen secretaris van de Rte weergegeven in haar reactie. Deze terminologie kan in de media echter onbedoeld zorgen voor een ongenuanceerd beeld van het handelen van de arts. Ik zal daarom in een periodiek overleg met de Rte met hen het gebruik van deze terminologie bespreken.
Deelt u de mening dat de term «onzorgvuldig» wel aansluit bij de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, en daarmee een goede duiding geeft wanneer er sprake is van het overtreden van artikel 2 van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat het onwenselijk is wanneer de secretaris van de RTE vanuit haar functie uitspraken doet die in strijd zijn met voornoemde wet? Zet zij daarmee de wettelijke toetsingstaak van de RTE onder druk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of dit pleidooi voor een nieuwe terminologie een door de leden van de RTE gedeelde en gedragen visie betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Levenseindekliniek indirecte invloed heeft op de oordelen van de RTE, nu in het artikel expliciet wordt aangegeven dat de oordelen onzorgvuldig «wrevel wekken» bij de Levenseindekliniek en de RTE daar kennelijk begrip voor hebben?
Nee. De Levenseindekliniek heeft geen invloed op de oordelen van de onafhankelijke Rte.
Deelt u de visie dat het nuanceren van de term «onzorgvuldig» een uitholling van de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiepraktijk impliceert?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4.
Wilt u, om duidelijkheid te verschaffen, in gesprek gaan met de secretaris van de RTE?
Zie antwoord vraag 6.
De handhaafbaarheid van het tegengaan van het illegaal aanbieden van online kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2015 inzake een vordering van een gokker tegen Unibet?1
Ja.
Kent u andere rechterlijke uitspraken die reeds onherroepelijk zijn en waaruit blijkt dat een aanbieder die zonder vergunning online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aanbood, door de rechter wel werd veroordeeld wegens het plegen van een onrechtmatige daad jegens de gokker of waarbij de rechter wel van oordeel was dat er sprake was van nietigheid of vernietigbaarheid van de kansspelovereenkomst? Zo ja, welke uitspraken zijn dat? Zo nee, zijn die zaken er nooit geweest of was er sprake van dat een rechter de aanbieder van deze illegale online kansspelen niet heeft veroordeeld?
Andere rechterlijke uitspraken over de nietigheid of vernietigbaarheid van een kansspelovereenkomst gesloten door een aanbieder die zonder vergunning online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aanbood, zijn mij niet bekend.
Deelt u de mening dat als het genoemde vonnis van 18 maart 2015 stand houdt, daarmee de overwegingen van de rechter in dat vonnis dat het gelegenheid geven tot gokken via internet op de manier zoals Unibet dat heeft gedaan niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt ervaren en dus niet tot nietigheid of vernietiging van de kansspelovereenkomst leidt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam geeft antwoord op de vraag of het enkele feit dat een bepaalde gedraging – het in Nederland gelegenheid geven tot deelname aan online kansspelen – bij wet verboden is, automatisch leidt tot vernietigbaarheid van de tussen aanbieders en consumenten gesloten overeenkomsten. De uitspraak heeft derhalve uitsluitend betrekking op de (civielrechtelijke) rechtsverhouding tussen aanbieder en consument en geeft aanbieders van online kansspelen geen vrijbrief hun diensten zonder enige beperkingen in Nederland aan te bieden. De strafrechtelijke en bestuursrechtelijke verbodsbepalingen uit de Wet op de kansspelen (Wok) gelden onverkort. Aangezien de Wok (nog) niet voorziet in een expliciete vergunningsmogelijkheid voor het organiseren van kansspelen op afstand, is het aanbieden van dergelijke kansspelen thans in Nederland verboden. Bij overtreding van de Wok kan de kansspelautoriteit handhavend optreden. Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen ook is aangegeven, ziet de kansspelautoriteit zich, gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, en in de aanloop naar de totstandkoming van een legaal vergunningstelsel, genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. In dat licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven aan aanbieders die aan een of meer van de prioriteringscriteria voldoen. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat in reactie op deze brieven een groot aantal bedrijven het aanbod heeft aangepast. Andere bedrijven hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit. Zo heeft de kansspelautoriteit in samenwerking met de landelijke divisie recherche al opgetreden tegen een aanbieder die niet onder de prioriteringscriteria viel. Uit de interessemeldingen bij de kansspelautoriteit maak ik op dat een groot aantal aanbieders wil opteren voor een vergunning. Verwacht wordt namelijk dat spelers in Nederland, nadat vergunningen voor kansspelen op afstand zijn verleend, zullen kiezen voor een aantrekkelijk, betrouwbaar en legaal aanbod waarop de kansspelautoriteit toezicht houdt. Dit blijkt onder meer uit het in 2014 uitgevoerde onderzoek door TNS-NIPO2, dat u reeds als bijlage van de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel kansspelen op afstand3 hebt ontvangen.
Deelt u de mening dat als het genoemde vonnis onherroepelijk zou zijn, het voor een aanbieder van online kansspelen om in te toekomst een vergunning aan te vragen veel minder zinvol is geworden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden aanbieders zoals Unibet dan nog wel een vergunning gaan aanvragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een afschrift van de in de uitspraak genoemde door Unibet overgelegde brief van de Kansspelautoriteit (KSA) waaruit blijkt dat de website «www.unibet.com» aan de criteria van de KSA voldoet en dat de KSA daarom niet handhavend zal optreden dan wel een andere gelijkaardige brief, aan de Kamer doen toekomen?
Als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie draag ik stelselverantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid. Binnen dat stelsel heeft de kansspelautoriteit als wettelijke taken – onder andere – de verlening, wijziging en intrekking van vergunningen en het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet op de kansspelen. Binnen de ruimte die de wet biedt, is het aan de kansspelautoriteit om te bepalen op welke wijze zij haar wettelijke taken uitvoert. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 3 en 4 heb aangegeven is het aanbieden van online kansspelen gericht op de Nederlandse markt op dit moment verboden en kan de kansspelautoriteit handhavend optreden tegen aanbieders die zich niet aan de Wok houden. Het is niet aan mij, als stelselverantwoordelijke voor het kansspelbeleid, om eventuele correspondentie tussen de kansspelautoriteit en individuele bedrijven of personen openbaar te maken. De kansspelautoriteit publiceert op haar website regelmatig reeds genomen sanctiebesluiten. De kansspelautoriteit laat mij desgevraagd weten een aantal aanbieders per brief te hebben geïnformeerd dat het aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland in strijd met de Wok is. In deze brief zijn aanbieders tevens geïnformeerd over het prioriteringsbeleid. Daarbij is benadrukt dat het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, niet betekent dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit en dus legaal zouden zijn.
Is de genoemde rechterlijke uitspraak voor u aanleiding onmiddellijk ervoor te zorgen dat de KSA het zonder enige omhaal duidelijk gaat maken dat iedereen die online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aanbiedt, daarmee de Wet op de Kansspelen overtreedt en zich daarmee blootstelt aan het risico dat er handhavend opgetreden gaat worden? Zo ja, kan de KSA die aanbieders dan ook onmiddellijk per brief en op hun website duidelijk maken dat er geen gedoogcriteria (ook wel prioriteringscriteria genoemd) meer gelden? Zo nee, waarom niet en waarom houdt u daarmee dan het gedogen van het illegale aanbod in stand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de vragen waarvan u van mening bent dat die pas beantwoord kunnen worden na het onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis alsdan beantwoorden en de vragen die daar op niet hoeven te wachten daarvóór beantwoorden?
Alle gestelde vragen zijn door mij beantwoord.
Het oordeel ‘onzorgvuldig’ door de toetsingscommissies euthanasie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u er kennis van genomen dat opnieuw het oordeel «onzorgvuldig» is gegeven aan een door de Levenseindekliniek gepleegde euthanasie?
Ja.
Deelt u de mening dat er niet bagatelliserend gesproken moet worden over levensbeëindiging, zeker niet als er sprake is van handelen dat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen?
Over levensbeëindigend handelen dient altijd gesproken te worden met de noodzakelijke zorgvuldigheid en nuance. Dit geldt in alle gevallen, ongeacht of wordt voldaan aan de zorgvuldigheidseisen zoals benoemd in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Deelt u voorts de mening dat de zorgvuldigheidseisen in de wet zijn opgenomen, om te kunnen toetsen of artsen zorgvuldig handelen, en dat het niet de taak van de toetsingscommissie is om zich uit te spreken over de waarde van de diverse eisen, maar alleen om vast te stellen of aan de door de wetgever gestelde eisen is voldaan?
De Regionale toetsingcommissies euthanasie (Rte) beoordelen of een arts wel of niet heeft gehandeld conform de zes zorgvuldigheidseisen uit artikel 2, eerste lid van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. In dit oordeel geeft de Rte toelichting op welke wijze de arts niet heeft voldaan aan een of meerdere zorgvuldigheidseisen. Naast deze oordelende taak geeft de Rte toelichting op haar handelen, bijvoorbeeld door middel van haar website, het jaarverslag en de binnenkort uit te komen «code of practice». Zij spreken zich niet uit over de waarde van de diverse wettelijke zorgvuldigheidseisen, in hun oordelen noch in publicaties.
Deelt u bovendien de mening dat handelen in strijd met de zorgvuldigheidseisen onzorgvuldig handelen is, en dat in dergelijke gevallen euthanasie wettelijk niet is toegestaan?
Zie mijn reactie op de Kamervragen 2 en 3 van de Kamerleden Pia Dijkstra (D66) en Tellegen (VVD) over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1919).
Vindt u het voor de houdbaarheid van de wettelijke regeling relevant dat de eisen niet uitgehold maar gehandhaafd worden, zeker ook door de toetsingscommissies?
Ja. Ik heb geen aanwijzing dat dit niet het geval is.
Is het de taak van de toetsingscommissies om zich een oordeel te vormen over de terechte negatieve beeldvorming die ontstaat als een organisatie in korte tijd ten minste vier keer onzorgvuldig gehandeld blijkt te hebben? Is er dan niet eerder reden voor een kritisch onderzoek dan een vergoelijkende reactie?
In de beantwoording van vraag 2 en 3 van Kamerleden Pia Dijkstra en Tellegen heb ik u het gebruik van de terminologie uitgelegd en het gebruik van de term «onzorgvuldig» in de samenvatting van een oordeel toegelicht. Ik vind het overigens positief dat de Rte reflecteren op de terminologie die zij gebruiken om hun oordeel te verwoorden.
Gaan de toetsingscommissies met een dergelijke nuancerende opmerking niet op de stoel van het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zitten?
De toetsingscommissies hebben aangegeven dat zij geenszins het oordeel nuanceren dat de arts in casu niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding heeft gehandeld.
Bent u bereid te bevorderen dat de IGZ en het OM zich zo snel mogelijk een oordeel vormen over het onzorgvuldig handelen door de Levenseindekliniek?
Het oordeel van de RTE is conform artikel 9 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding doorgestuurd naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen of tuchtrechtelijke respectievelijk strafrechtelijke maatregelen noodzakelijk zijn. Hierbij gaat het om een onafhankelijk oordeel en aangezien ik veel waarde hecht aan een kwalitatief hoogstaand oordeel, is het aan hen om te bepalen op welke termijn zij hier een oordeel over kunnen vormen. Gelet hierop onthoud ik mij van een oordeel. Overigens merk ik op dat het oordeel van de Rte niet het onzorgvuldig handelen van de Levenseindekliniek betreft, maar het onzorgvuldig handelen van de betrokken arts.
Bent u bereid maatregelen te treffen tegen de Levenseindekliniek? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
De Levenseindekliniek heeft ruim 450 euthanasieverzoeken ingewilligd. Het gaat daarbij vaak om complexe problematiek, zoals ook blijkt uit het jaarverslag van de Levenseindekliniek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zijn de oordelen van de Rte doorgestuurd naar de IGZ en het OM. Daarom zie ik nu geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Bent u nu wel bereid te komen tot een onafhankelijk onderzoek naar de Levenseindekliniek en de gevolgen voor de handhaving van de zorgvuldigheidseisen, het aanbieden en bespreken van alternatieven en de vraag naar euthanasie?
Zie mijn reactie op vraag 4 van Kamerlid Arib (PvdA) over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1920).
Een 100%-controle in de reactor van kerncentrale Borssele |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat er haarscheurtjes zijn in het reactorvat in Borssele? Zo ja, op welke manier kunt u dit uitsluiten? Zo nee, welke conclusie trekt u hieruit?
Uit onderzoek blijkt dat de waterstofvlokken, ook wel haarscheurtjes genoemd, zoals die gevonden zijn in de reactorvaten in Doel-3 en Tihange-2, niet voorkomen in het reactorvat van de kerncentrale Borssele (KCB). Ik heb uw Kamer daarover schriftelijk geïnformeerd. Deze informatie bestond uit (1) de verschillen tussen de betreffende reactorvaten in België en het reactorvat van de KCB1 en (2) de uitkomsten en uitvoering van het onderzoek naar dit fenomeen, en het oordeel hierover van de voormalige Kernfysische Dienst (KFD).2
Klopt het dat u en de Kernfysische Dienst (KFD) (AVNS) het onderzoeksrapport niet zelf in uw bezit hebben?
Ja. Het onderzoeksrapport van NRG is beoordeeld door de aangewezen keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur, Lloyd’s Register (het vroegere Stoomwezen). De KFD heeft het onderzoeksrapport en het beoordelingsrapport van Lloyd’s Register beoordeeld. Het beoordelingsrapport van Lloyd’s Register en de conclusie van de KFD over het proces en de uitkomsten zijn gepubliceerd. Het onderzoeksrapport van NRG is fysiek niet in handen van de ANVS maar is door de vergunninghouder EPZ openbaar gemaakt.3
Deelt u de mening dat kernenergie zich niet leent voor dit soort zelfreguleringsarrangementen, waarbij de Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) een veel grotere rol lijkt te hebben dan de overheidstoezichthouder KFD (AVNS) zelf?
Nee. Er is geen sprake van een zelfreguleringsarrangement. De KFD heeft indertijd als toezichthouder EPZ opgedragen om aan te tonen of de betreffende haarscheurtjes zich bevinden in het reactorvat van de KCB en om deze bewering te verifiëren door middel van een gekwalificeerde en goedgekeurde meetmethodiek. Deze onderzoekseis is ook vastgelegd in de vergunning op grond van de Kernenergiewet. EPZ heeft vervolgens NRG opdracht gegeven om dit specialistische onderzoek uit te voeren. Lloyd’s Register is aangewezen als keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur en heeft namens de KFD het proces en de uitkomsten van de metingen beoordeeld.
Kunnen u en de KFD (AVNS) er zorg voor dragen dat er een 100%-controle komt op het reactorvat in Borssele, om uit te sluiten dat er haarscheurtjes zijn?
Er is voor mij en de ANVS geen reden om gebruik te maken van de bevoegdheid om aanvullende eisen te stellen aan de vergunninghouder op het punt van het onderzoek van het reactorvat, omdat door onderzoek al aangetoond is dat de betreffende haarscheurtjes zich niet in het reactorvat van de KCB bevinden.
Kunt u er daarbij zorg voor dragen dat het onderzoek in Borssele gedaan wordt met apparatuur die even gevoelig is afgesteld als die in de Belgische kerncentrales Doel en Tihange?
Het reactorvat van de KCB is doorgemeten met meetapparatuur die specifiek gekwalificeerd is om de betreffende haarscheurtjes te kunnen detecteren in het reactorvat van de KCB. In België zijn extra metingen uitgevoerd om de vaten opnieuw te inspecteren omdat de eerste metingen met toen nog niet volledig gekwalificeerde metingen zijn uitgevoerd. Uit de kwalificatie van de metingen achteraf bleek dat de apparatuur in België gevoeliger afgesteld diende te worden. Bij de KCB is de kwalificatie van te voren gedaan en is dus meteen met de juiste gevoeligheid gemeten.
Waarom verwijst u in de antwoorden op eerdere vragen naar de «internationaal erkende regels» (ENIQ en ASME)? Klopt het dat deze standaarden gaan over de methodologie van inspecties, en niet op de resultaten ervan, waar de vraag over ging?1
De kwalificatie van de meting bij de KCB is uitgevoerd volgens de ENIQ procedure.5 Deze procedure borgt een kwalitatief goede voorbereiding (inclusief kwalificatie van de meetapparatuur en het meetpersoneel) en uitvoering van de metingen. De meetresultaten zijn getoetst aan de kwaliteitsnormen ten aanzien van afwijkingen in nieuwe reactorvaten zoals die zijn opgenomen in de ASME code. Zowel de ENIQ als de ASME-code hebben betrekking op een degelijke uitvoering en op de analyse van de meetresultaten.
Kunt u de Kamer informeren over het resultaat van het scheurtjesonderzoek in kerncentrale Borssele? Is dit scheurtjesonderzoek op uw ministerie aanwezig of niet? Zo nee, kunt u ervoor zorgen dat dit wel zo is, en vervolgens de Kamer informeren?
Ik heb uw Kamer meermaals geïnformeerd over de uitkomsten van het scheurtjesonderzoek. De bevindingen van de KFD en het beoordelingsrapport van Lloyd’s Register zijn aanwezig bij de ANVS en openbaar. Het rapport van het onderzoek dat door NRG in opdracht van EPZ is uitgevoerd is door de KFD beoordeeld op locatie van de kerncentrale Borssele zoals dat gebruikelijk is bij dergelijk onderzoek. Dit onderzoeksrapport is niet fysiek aanwezig bij de ANVS, maar is wel openbaar gemaakt door EPZ.
Door Iran gesteunde milities die de Iraakse bevolking terroriseren |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Militias destroy Iraqi villages, displace thousands: rights group»1 en «Iran-Backed Shiite Militias Went on Anti-Sunni Rampage After Freeing Key Iraqi Town»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de opvatting van generaal Petraeus dat de Iraakse shiitische milities een groter gevaar zijn dan de Islamitische Staat?3
Het kabinet onderschrijft dat een stabiel en inclusief Irak alleen kan bestaan als de zwaardmacht uitsluitend in handen van de Iraakse, inclusief de Koerdische, autoriteiten ligt. Het risico van het escaleren van bestaande spanningen is anders reëel. Dit betekent dat op termijn zowel de sjiitische milities als de soennitische vrijwilligers moeten worden opgenomen in de veiligheidsstructuur of moeten worden ontwapend. Op dit moment zijn de Iraakse veiligheidstroepen echter nog niet in staat om zonder de steun van de sjiitische en soennitische strijders de dreiging van ISIS tegen te gaan. Daarom ondersteunt de internationale coalitie, inclusief Nederland, de versterking van het Iraakse leger en ondersteunt de coalitie tegelijkertijd de Iraakse regering bij hervormingen ten behoeve van een inclusievere overheid en strijdkrachten.
Is het u bekend dat milities die in (burger)oorlogsituaties werden geformeerd om «de bevolking te bevrijden» evenals reguliere militairen in zwakke staten veelvuldig afglijden naar het niveau van bandieten die de bevolking uitbuiten en onderdrukken op een zodanig ernstige wijze dat de bevolking liever van doen heeft met de opstandelingen waartegen ze beschermd zouden moeten worden, zoals bij voorbeeld is gebeurd in Sierra Leone, Colombia. Liberia, Vietnam, Sri Lanka, Afghanistan enz. enz. enz.?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Human Rights Watch onderzoekers, die constateren dat duizenden mensen in Irak zijn gevlucht voor milities die massaal dorpen verwoesten en de bevolking terroriseren?
De berichten zijn zeer zorgwekkend. Nederland, de Europese Unie, de Verenigde Naties en de coalitie voor de strijd tegen ISIS blijven hierover in gesprek met de Iraakse en Koerdische autoriteiten. Naast het overbrengen van onze zorgen worden de autoriteiten aangesproken op hun verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen gepleegd door de strijdende partijen te voorkomen en de daders van dergelijke praktijken, van alle zijden van het conflict, verantwoordelijk te houden.
In dit kader is het noodzakelijk dat de milities onder staatsgezag worden gebracht, bijvoorbeeld door de oprichting van een National Guard. De wet ter oprichting van een National Guard wordt thans besproken in het parlement en is daar onderwerp van een stevige discussie. De National Guard moet enerzijds de weerbaarheid tegen ISIS in de soennitisch gedomineerde provincies vergroten. Anderzijds biedt de wet ruimte om een deel van de nu relatief vrij opererende sjiitische milities onder staatscontrole te brengen. De National Guard zou op deze wijze sektarische spanningen, als gevolg van misstanden door gewapende groepen, kunnen doen afnemen.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel van deze strijders worden getraind en bewapend door Iran?5
De sjiitische milities in Irak, waarvan sommige door Iran worden gesteund en aangestuurd, zijn instrumenteel gebleken in de strijd tegen ISIS. Dit neemt niet weg dat het kabinet bezorgd is dat de gedragingen van deze milities de sektarische spanningen in Irak juist kunnen vergroten, zowel in termen van perceptie als vanwege de reële angst voor sektarisch geweld tegen soennieten door deze milities. De afweging om samen te werken met andere landen, waaronder Iran, in de strijd tegen ISIS is evenwel aan de Iraakse overheid.
Deelt u de mening dat deze schurken voor de Iraakse bevolking net zo bedreigend zijn als IS zelf?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat er in Irak twee keer zoveel milities als Iraakse militairen tegen IS vechten?6
Als antwoord op de acute bedreiging van ISIS zijn in Irak snel en op grote schaal sjiitische milities, maar ook soennitische vrijwilligers, gemobiliseerd.
Deze strijders spelen een instrumentele rol bij de herovering van de door ISIS ingenomen gebieden. Het kabinet acht het van belang dat de grote aantallen militieleden die bijdragen aan de strijd tegen ISIS uiteindelijk worden ontwapend en het eventueel resterende deel onder staatsgezag wordt gebracht.
Heeft Nederland direct of indirect bijgedragen aan het sponsoren van milities in Irak? Zo ja, welke milities met welke middelen?
Nee, niet voor zover bekend.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse bombardementen in Irak milities in de kaart spelen, waardoor uiteindelijk niet meer resultaat wordt geboekt dan dat het ene kwaad wordt vervangen door het ander?
Nederland voert, als partner binnen de internationale coalitie tegen ISIS, luchtaanvallen uit op Iraaks grondgebied, teneinde de Iraakse en Koerdische strijdkrachten te ondersteunen bij het heroveren van de door ISIS ingenomen gebieden. Na herovering van de gebieden is het van groot belang te voorkomen dat sektarisme en spanningen tussen de bevolking en de strijdende partijen ontaarden in wraakacties. Nederland is in het kader van de anti-ISIS coalitie, via de EU en bilateraal, een actief pleitbezorger van naleving van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten door zowel Iraakse veiligheidstroepen als sjiitische milities. Hier spreekt Nederland de Iraakse autoriteiten direct op aan. Zo besprak ik dit met mijn collega Minister Jaafari tijdens mijn reis naar Bagdad en uitte ik mijn zorgen hierover in anti-ISIS coalitieverband in aanwezigheid van Premier Abadi in Brussel en Londen. Nederland zet deze kwestie eveneens op de Brusselse agenda door te pleiten voor het overbrengen van dezelfde boodschap aan de Iraakse autoriteiten en aan te dringen op hervormingen in de veiligheidssector. Nederland draagt voorts via de VN bij aan hervorming van voor stabilisatie en verzoening noodzakelijke wetgeving. Premier Abadi geeft er blijk van zich bewust te zijn van de problematiek en zijn verantwoordelijkheid in dezen. Dit bleek onder andere uit zijn oproep aan de deelnemers in de strijd tegen ISIS om de levens en eigendommen van alle burgers te beschermen.
De nieuwe ledenwervingsactie van Omroep Max |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het regelmatig op tv uitgezonden reclamespotje van Omroep Max, waarin nieuwe leden worden geworven met het gratis boek «Bakken met Menno», ter waarde van € 24,95?
Ja.
Deelt u de mening dat het werven van omroepleden met een gratis boek, waarvan de waarde de jaarlijkse lidmaatschapskosten van € 7,50 ook nog eens ver overstijgt, onwenselijk is?
Ja. De keuze om lid te worden van een omroepvereniging moet zijn ingegeven door een gevoel van verbondenheid met de identiteit of het media-aanbod van desbetreffende vereniging. Dat gevoel moet niet zijn basis hebben in financiële voordelen die verbonden zijn aan dat lidmaatschap. Om deze reden is het omroepverenigingen vanaf 1 januari 2015 niet langer toegestaan om op geld waardeerbare voordelen aan te bieden in ruil voor een lidmaatschap.
Klopt het dat het werven van leden door een publieke omroep met het verstrekken van cadeaus, of ze nu gratis zijn of niet, expliciet verboden is op grond van artikel 2.137 van de Mediawet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hier tegen opgetreden?
Ja, sinds 1 januari 2015 is het omroepverenigingen niet toegestaan om in het kader van ledenwerving op geld waardeerbare voordelen aan leden te verstrekken.
In 2012 was reeds besloten dat op termijn het geven van een op geld waardeerbaar voordeel niet meer zou worden toegestaan. Bij brief van 13 augustus 2012 is aangekondigd dat de strengere maatregelen rondom ledenwerving uitgesteld werden tot na de ledenpeiling in 2014.1 Het verbod is op 1 januari 2015 in werking getreden en de Regeling ledenvoordelen en ledenwerfactiviteiten is hierop aangepast.
Het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden. Het Commissariaat schrijft op zijn website dat het omroepen die het nieuwe verbod nog niet naleven eerst een waarschuwing geeft. Dit is inmiddels gebeurd. Het Commissariaat zal binnenkort een steekproef houden om te zien of het verbod goed wordt nageleefd. Mocht de waarschuwing niet opgevolgd worden, dan zal het Commissariaat maatregelen treffen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de boete van € 180.000 die Omroep Max zou zijn opgelegd door het Commissariaat voor de Media voor Heel Holland Bakt-producten?
Het Commissariaat heeft een boete opgelegd aan Omroep MAX voor overtreding van artikel 2.141, eerste lid, van de Mediawet 2008. Op 1 april heeft het Commissariaat de boetebeschikking op zijn website gepubliceerd. Bij deze brief voeg ik een kopie van deze boetebeschikking.
Heeft het Commissariaat voor de Media nog andere sanctiemiddelen dan het opleggen van boetes?
Het Commissariaat zet diverse instrumenten in om te zorgen dat media-instellingen zich aan de wet houden. Dat kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van voorlichting of het voeren van (normoverdragende) gesprekken, dan wel in de vorm van bestuursrechtelijke handhaving op grond van artikel 7.11 van de Mediawet 2008.
In geval van overtreding van artikel 2.141, eerste lid, van de Mediawet 2008 (het dienstbaarheidsverbod), kan het Commissariaat op grond van artikel 7.12, van de Mediawet, aan de overtreder een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Daarnaast of in plaats daarvan kan het Commissariaat ter beschikking gestelde uren van de desbetreffende instelling voor ten hoogste twaalf weken intrekken (artikel 7.14, eerste lid, onder a).
De komst van een radicale prediker naar Almere |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de komst van Abou Hafs naar de Omar Ibn Al Katthab moskee in Almere?
Ja.
In hoeverre bent u bekend met het gegeven dat de betreffende prediker een opruiende en anti-westerse boodschap verkondigt, waarbij ook verwezen wordt naar jihad-gerelateerde bronnen?
De Nederlandse prediker Abou Hafs heeft zich in het verleden opruiend uitgelaten en actief een anti-westerse boodschap verkondigd. Anderzijds beschouwt Abou Hafs zichzelf, zoals hij in diverse media onlangs aangaf, als «een moslimactivist die zich conformeert aan wettelijke begrenzingen». Als tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haatzaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Deelt u de mening dat een boodschap waarin gesteld wordt dat niet-moslims op alle mogelijke manieren gemeden dienen te worden en dat moslims zich dienen af te keren van de westerse maatschappij onze samenleving ondermijnt?
Het kabinet is van mening dat een dergelijke boodschap de sociale samenhang ondergraaft. Juist in deze tijden waarin de spanningen soms groot zijn en de maatschappelijke verhoudingen op de proef worden gesteld, is het belang van onderlinge ontmoeting, debat en dialoog groot. Oproepen tot afzondering staan daar haaks op. Met het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, waarover Uw Kamer onlangs is geïnformeerd per voortgangsrapportage, beoogt het Kabinet onder meer de sociale samenhang te bevorderen door het stimuleren van maatschappelijk debat en dialoog over de rechtsstaat en het samenleven met verschillen.
Worden moskeeën die dit soort radicale predikers faciliteren in de gaten gehouden, ook in het kader van het tegengaan van ronselen? Zo neen, waarom niet?
Diverse organisaties zijn betrokken bij de aanpak van het jihadisme. De AIVD houdt niet moskeeën in algemene zin in de gaten, maar doet onderzoek naar personen of organisaties waarover aanwijzingen bestaan dat zij een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en/of staatsveiligheid. Als er binnen moskeeën personen en/of organisaties actief zijn die een dergelijke bedreiging vormen, dan kan dit ertoe leiden dat de AIVD onderzoek naar deze entiteiten doet. Het OM en de politie zijn verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak. Indien er sprake is van het ronselen voor de gewapende strijd, dan kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Dit is ook aangegeven in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, maatregel 18 en 19. Er wordt prioriteit gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen bij haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader.
In hoeverre is er contact tussen de veiligheidsdiensten en gemeenten bij de komst van radicale predikers?
Eén van de hoofdlijnen uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een intensivering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de rijksoverheid en lokale overheden. Het Rijk staat gemeenten bij in de preventie van radicalisering en de beheersing van maatschappelijke spanningen. Zo kunnen gemeenten altijd terecht bij de NCTV, de veiligheidsdiensten en bij de expertise-unit sociale stabiliteit met vragen over bijvoorbeeld predikers. De AIVD heeft dan ook contacten met gemeenten als de actuele situatie hierom vraagt.
De eis “affiniteit met islam” in een wervingsadvertentie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom wordt het vereiste «affiniteit met de islam» als voorwaarde gesteld in een wervingsbericht voor een stagiair(e) bij de Nederlandse ambassade in Sudan?1
De zinsnede is opgenomen in het bredere profiel van een stage-kandidaat. Onder affiniteit valt te verstaan dat ambtenaren en diplomaten, maar ook stagiairs, een professionele belangstelling hebben voor de geldende gewoonten en gebruiken van de landen waarin zij werken. Hiertoe behoren ook zaken zoals religie en cultuur.
Deelt u de mening dat het vereiste van affiniteit met een doctrine die achterstelling van vrouwen, homo’s en andersdenkenden propageert en de wereld wil veroveren, krankzinnig is? Zo neen, waarom niet?
Neen. Het enige dat van de kandidaat wordt verwacht is een professionele interesse voor de religie en cultuur van het land waar hij of zij komt te werken.
Hoe denkt u dat dit vereiste over komt op vrouwen, homo’s en andersdenkenden in Sudan?
De ambassade heeft een goed track record van steun in woord en daad aan vrouwen, de LGBT-gemeenschap en andersdenkenden in Sudan. Dit wordt door hen gewaardeerd.
Wilt u er voor zorgen dat dit vereiste onmiddellijk komt te vervallen en uw ambtenaren instrueren om dit nooit meer te doen?
Als bovenbeschreven acht ik deze profielschets binnen de normale criteria van de voor deze specifieke stage wenselijke benodigdheden passen.
Een verleende subsidie aan de nieuwe minister van Veiligheid en Justitie |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Kasteelheer Van der Steur kreeg 437.362 subsidie»?1
Ja.
Bent u bekend met de voorwaarde dat een restauratie-object niet bewoond mag zijn om in aanmerking te komen voor een subsidie in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten?
Woonhuizen zijn uitgesloten van een Brim-subsidie. Volgens de Brim regeling (artikel 1 Brim 2006) vallen echter kerkgebouwen, kastelen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens en gemalen, niet onder het begrip woonhuis, ook al worden deze (deels) bewoond. ‘t Huys te Warmont is in het rijksmonumentenregister opgenomen onder de categorie «kastelen, buitenplaatsen, landhuizen».
Klopt het dat deze eis niet toegepast werd bij de toekenning van € 437.362 euro subsidie aan het Huis te Warmond, dat wél bewoond wordt, onder andere door (inmiddels) de Minister van Veiligheid en Justitie? Zo ja, wat is daar de reden van?
Zie hiervoor het antwoord op de vorige vraag. De subsidieaanvraag is derhalve terecht toegekend.
Hoe verhoudt de hoogte van de verstrekte subsidie zich tot het uitgangspunt dat het bedrag niet meer mag zijn dan 3% van de herbouwkosten?
Het begrip «herbouwwaarde» is pas geïntroduceerd in 2013. In het Brim 2006, op grond waarvan subsidie is verstrekt aan ‘t Huys te Warmont, kwam de bepaling waarnaar de leden verwijzen, niet voor. De hoogte van de verstrekte subsidie is destijds vastgesteld conform de toen geldende regeling.
Waarom is de eenmanszaak Legaltree Advocatuur gevestigd op hetzelfde adres als Stichting Huis te Warmond?
De heer Van der Steur hield kantoor aan huis, zodat zijn woonadres overeenkomt met dat van Legaltree Advocatuur. Ook de Stichting ‘t Huys te Warmont is op datzelfde adres gevestigd. Het kasteel heeft maar één adres.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Reumazorg verdwijnt uit Bravis-ziekenhuis’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Reumazorg verdwijnt uit Bravis-ziekenhuis»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat de reumatologen van het Bravis-ziekenhuis hebben besloten per 1 juli 2015 te stoppen met de reumazorg in het Bravis-ziekenhuis en een zelfstandig behandelcentrum op te richten. Het Bravis ziekenhuis heeft aangegeven ook na 1 juli 2015 reumazorg te willen aanbieden en daarvoor ook nieuw reumatologen te werven. Patiënten kunnen straks kiezen waar zij hun zorg willen ontvangen.
Hoe reageert u op de stelling dat het een ongunstige ontwikkeling is voor de ziekenhuizen in Zeeland, Roosendaal en Bergen op Zoom, als de reumatologen een zelfstandig specialistisch reumabehandelcentrum opzetten? Kunt u uw antwoord toelichten? Indien u het niet met deze stelling eens bent, waarin zit dan volgens u de gunstige ontwikkeling?
Voor de betreffende ziekenhuizen is het inderdaad een ongunstige ontwikkeling als de reumatologen een zelfstandig behandelcentrum opzetten. Het Bravis ziekenhuis heeft aangegeven het besluit van deze specialisten om een ZBC op te richten te betreuren.
Wat zijn de gevolgen voor de ziekenhuizen, en het ziekenhuispersoneel, in Roosendaal en Bergen op Zoom nu de reumatologen voor zichzelf zijn begonnen in een nieuw behandelcentrum?
Het Bravis-ziekenhuis heeft aangegeven dat er met de zorgverzekeraars is afgesproken dat de reumatologische zorg in het Bravis-ziekenhuis tot 1 juli 2015 ingekocht wordt door de zorgverzekeraars. Het ziekenhuis streeft naar invulling van de vacatures voor reumatologen en continuering van de reumazorg. Indien het ziekenhuis daarin slaagt, zal de contractering door zorgverzekeraars worden voortgezet. Voor wat betreft het personeel zijn tussen het ziekenhuis en de ZBC Reumazorg Zuid West Nederland afspraken gemaakt dat deze medewerkers de mogelijkheid krijgen om over te stappen naar de ZBC. Het ziet er naar uit dat een aantal medewerkers deze stap ook zal zetten. Voor achterblijvende medewerkers wordt binnen het ziekenhuis een andere werkplek gezocht.
Wat zijn de gevolgen voor de reumapatiënten nu reumazorg uit het Bravis-ziekenhuis verdwijnt? Kunnen zij nu nog in het ziekenhuis terecht voor hun behandeling of is alle expertise op het gebied van reuma vertrokken uit het ziekenhuis?
Gevolg voor de patiënten is dat reumazorg niet meer in het Bravis ziekenhuis kan worden aangeboden door de nu zittende reumatologen. Patiënten kunnen als zij dat willen naar ZBC Reumazorg Zuid West Nederland (RZWN) overstappen.
Het Bravis-ziekenhuis heeft mij laten weten dat zij zal blijven streven naar behoud van het specialisme reumatologie in het ziekenhuis. Liefst in de volle omvang van het specialisme, maar minimaal voor de multidisciplinaire behandelingen waarbij reumatologen betrokken zijn en voor intercollegiale consulten die andere specialisten aan reumatologen vragen. Het ziekenhuis werft op dit moment nieuwe reumatologen.
Wat is uw reactie op de mededeling van een van de reumatologen dat de reumapatiënten zonder problemen mee kunnen naar het nieuwe behandelcentrum? Dat het zonder problemen zou kunnen, wil dat ook zeggen dat de wijzigingen in het belang van de patiënt zijn?2
Het Bravis-ziekenhuis heeft aangegeven dat na opzegging van de toelating van de reumatologen er veelvuldig overleg plaats vindt met de reumatologen en aanverwante specialisten over het aanstaande vertrek van de reumatologen en de gevolgen daarvan voor de patiëntenzorg, zodat de gevolgen voor de patiënten zo beperkt mogelijk kunnen blijven. Reumazorg Zuid West Nederland zal alle reumabehandelingen uitvoeren, inclusief medicijnverstrekking en dagbehandeling. Het Bravis-ziekenhuis blijft bereid de achterwachtfunctie voor acute zorg te vervullen en maakt over de concrete invulling hiervan afspraken met Reumazorg Zuid West Nederland. De patiënten en huisartsen zijn door het Bravis-ziekenhuis en Reumzorg Zuid West Nederland gezamenlijk per brief geïnformeerd over de situatie die gaat ontstaan na 1 juli 2015.
Hebben de reumapatiënten de mogelijkheid om te komen tot een eerlijke en voor hen beste keuze als het gaat om behandeling in het ziekenhuis of behandeling in het nieuwe behandelcentrum? Hebben de reumapatiënten überhaupt nog een keuze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een uitgebreide analyse geven van de situatie die er uiteindelijke toe leidde dat de reumatologen voor zichzelf begonnen? Klopt het bijvoorbeeld dat de weigering van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis om de reumatologen meer zeggenschap en een eigen budget te geven, alsmede te kunnen beslissen over behandeling en apparaten een grote rol heeft gespeeld in de uiteindelijke beslissing?
Het is de keuze van de betreffende specialisten om deze stap te zetten. Ik heb begrepen dat er verschillende voorstellen over en weer gedaan zijn gedaan met als resultaat dat de specialisten deze keuze gemaakt hebben.
Is dit, het vertrek van reumatologen uit het ziekenhuis om een eigen specialistisch centrum te starten, een ontwikkeling die op meer plekken in het land te zien is? Zo nee, verwacht u dat dit gaat gebeuren? Zo ja, kunt u aangeven waar deze ontwikkeling zich voordoet en wat daarvan de gevolgen zijn geweest voor het ziekenhuis, de (bereikbaarheid van) zorg in de regio en de patiënt? Is deze ontwikkeling ook bij andere specialisten dan de reumatologen te zien? Zo ja, bij welke specialisten is dit ook het geval? Zo ja, wat is uw inzet op deze ontwikkeling?
Ook reumatologen uit ZorgSaam en ADRZ zijn in ZBC Reumazorg Zuid West Nederland gestapt. Een dergelijke ontwikkeling is niet in het belang van het betreffende ziekenhuis en hoeft geen verbetering van de zorg te zijn. Ik ben niet op voorhand voorstander van dit soort afsplitsingen, omdat het de ziekenhuizen in de regio verzwakt, de zorg versnipperd en als daartegen geen maatregelen worden genomen de kwaliteit onder druk kan komen te staan.
Is inmiddels met alle zorgverzekeraars een contract gesloten? Krijgen de patiënten in het nieuwe specialistisch centrum dezelfde zorg vergoed als in het ziekenhuis? Krijgen de reumapatiënten die besluiten in het ziekenhuis te blijven voor behandeling nog steeds dezelfde zorg vergoed?3
Het RZWN heeft met alle zorgverzekeraars een overeenkomst gesloten. Patiënten krijgen exact hetzelfde qua vergoeding als binnen de ziekenhuizen.
Ook het Bravis-ziekenhuis heeft met alle zorgverzekeraars voor 2015 een contract afgesloten inclusief reumatologische zorg. Reumapatiënten die besluiten in het ziekenhuis te blijven krijgen nog steeds dezelfde zorg vergoed.
Het bericht ‘Kleine ziekenhuizen: Grote Financiële nood’? |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kleine ziekenhuizen: Grote Financiële nood»?1
Ik ken het bericht en het BDO-rapport. Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Dik-Faber (CU) en Slob (CU) over de financiële situatie van kleine ziekenhuizen (d.d. 25 maart 2015) is het belangrijk dat wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeert, ziekenhuizen hun bedrijfsvoering snel op orde te krijgen. Bestuurders van zorginstellingen in Nederland hebben de vrijheid om keuzes te maken die bijdragen aan verantwoorde zorgverlening. Daarbij zijn de bestuurders ook verantwoordelijk voor de financiële consequenties van die keuzes.
In totaal zijn 74 ziekenhuizen onderzocht; welke ziekenhuizen zijn niet in de analyse meegenomen en waarom niet?
BDO geeft in haar rapportage aan dat van een vijftal ziekenhuizen op 31 januari 2015 nog geen jaardocumenten beschikbaar waren. Daarnaast heeft de analyse van BDO enkel betrekking op de algemene ziekenhuizen, de UMC’s zijn niet meegenomen.
Zijn er bepaalde regio’s in Nederland waar verhoudingsgewijs veel ziekenhuizen in de problemen zitten? Zo ja, welke regio’s zijn dat en wat zijn daar de voorspellingen als het gaat om het behoud van goede en goed bereikbare ziekenhuiszorg in die regio?
De ziekenhuizen die onderaan de lijst van het BDO-rapport staan, liggen verspreid over Nederland.
Deelt u de mening van de accountantsorganisatie BDO, de organisatie die dit onderzoek uitvoerde, die in eerste aanleg positief is over de financiële prestaties van de ziekenhuizen, ondanks de constatering dat twintig procent van de ziekenhuizen in de gevarenzone verkeert? Zo ja, waarom? Is twintig procent van de ziekenhuizen dat in de problemen zit daadwerkelijk iets om positief over te zijn? Zo nee, waarom niet?
Dat 20% van de ziekenhuizen niet goed scoort in de rapportage van BDO is niet iets om positief over te zijn. Ook niet omdat het voor een groot deel kleine ziekenhuizen betreft. Algemene ziekenhuizen, vaak kleiner van omvang, hebben een belangrijke rol in de regio. Zij zijn doorgaans goed gepositioneerd voor het dichtbij leveren van medisch specialistische zorg. Deze regionale algemene ziekenhuizen kunnen zich nog meer ontwikkelen tot voorzieningen waarin, in samenspraak met ketenpartners in de buurt – de eerste lijn, de langdurige zorg en andere ziekenhuizen in de regio – een groot volume aan laag complexe (medisch specialistische) zorg geleverd wordt. Deze ontwikkeling is nodig om te voorkomen dat dergelijke kleinere algemene ziekenhuizen, die belangrijk zijn voor de bereikbaarheid van zorg, verdwijnen. Dat zou het geval kunnen zijn als ze niet meer kunnen voldoen aan de noodzakelijkerwijs steeds strenger wordende normen voor kwaliteit van complexe zorg en ze zich ook niet heroriënteren op hun profiel. Ik vind het essentieel dat er een stevige basisinfrastructuur in de regio is.
Hoe verklaart u dat het gemiddelde cijfer van ziekenhuizen op de stresstest ten opzichte van 2012 een stuk gestegen is, hetgeen klinkt als een positieve ontwikkeling? Waren er toen dan ook meer ziekenhuizen die financieel in de problemen zaten? Kunt u deze ontwikkeling uitgebreid duiden?2
De BDO «stresstest» is een gewogen gemiddelde van vijf kengetallen. Het gaat daarbij om de solvabiliteit, current ratio, rendement, debt service coverage ratio en rentabiliteit. Ziekenhuizen scoren op basis van deze kengetallen gemiddeld genomen beter in 2013 in vergelijking met 2012. Belangrijke opmerking die hierbij gemaakt moet worden is dat dit een gemiddelde ontwikkeling is die voor elk ziekenhuis verschillend uitpakt. Zo zijn er aan de ene kant ziekenhuizen die in de BDO analyse 2012 een «onvoldoende» scoren en nu «voldoende» op basis van de gekozen kengetallen en aan de andere kant ziekenhuizen die op basis van de gekozen analyse minder goed scoren dan het jaar ervoor. Op basis van de analyse van BDO is het aantal ziekenhuizen met een «onvoldoende» afgenomen ten opzichte van 20123.
Het is relevant om op te merken dat BDO aangeeft dat er twee kanttekeningen moeten worden geplaatst bij het gebruik van de kengetallen. Ten eerste is een kengetal slechts een momentopname. Verder bieden de verslaggevingsregels diverse keuzemogelijkheden op het gebied van waardering van balansposten en bepaling van het resultaat, waardoor kengetallen niet zonder meer onderling vergelijkbaar zijn.
Hoe reageert u op het advies van accountsorganisatie BDO aan de kleine ziekenhuizen «om zelf de regie in handen te nemen»? Bent u van mening dat kleine ziekenhuizen dat op dit moment nog onvoldoende doen? Hebben kleine ziekenhuizen hier wel voldoende mogelijkheden voor? Kunt u hierbij de conclusie uit het artikel meenemen dat «al hebben ziekenhuizen gemiddeld genomen hun financiële positie verbeterd, ze blijven sterk afhankelijk van andere partijen; feitelijk liggen veel ziekenhuizen aan het infuus van de zorgverzekeraars en de banken»?3
Bij kleine ziekenhuizen staat, gemiddeld genomen, de vermogens- en liquiditeitspositie meer onder druk. Door hun omvang zitten kleine ziekenhuizen relatief vaker in de «gevarenzone». Er zijn minder schaalvoordelen en kleinere buffers om tegenslagen op te vangen. Aan de andere kant: als ze zichzelf een goed, overzichtelijk profiel aanmeten en een goed (financieel) management hebben, dan is het zeker haalbaar om financieel gezond te blijven. Dat veel ziekenhuizen afhankelijk zijn van extern vermogen is geen nieuws. Het wetsvoorstel vergroting investeringsmogelijkheden in de zorg beoogt het eigen vermogen van ziekenhuizen te vergroten en zodoende de afhankelijkheid van banken te reduceren. Ik acht het van groot belang dat we ziekenhuizen daar voor meer mogelijkheden geven.
Wat zegt de ranglijst van ziekenhuizen als in het onderzoeksrapport staat: «Een kengetal is slechts een momentopname, verder bieden de verslaggevingsregels diverse keuzemogelijkheden (...), waardoor kengetallen niet zonder meer onderling vergelijkbaar zijn»? Hoe serieus moet deze ordening van ziekenhuizen volgens u worden genomen? Welke harde conclusies kunnen op basis van het onderzoek worden getrokken?
Zoals het rapport al aangeeft: de analyse is een momentopname en zijn er keuzes binnen de verslaggevingregels die ziekenhuizen kunnen maken en die de vergelijkbaarheid tussen ziekenhuizen beïnvloeden. Ik heb aan deze kanttekeningen niets toe te voegen.
Als de ranglijst van accountantsorganisatie BDO wordt aangehouden, zijn het dan enkel of vooral kleine ziekenhuizen die het slecht doen? Zijn er ook kleine ziekenhuizen die het juist erg goed doen, en zijn er bepaalde aspecten waarop deze kleine ziekenhuizen (opvallend vaak) verschillen van slechter scorende kleine ziekenhuizen?
Volgens het BDO rapport zijn kleinere ziekenhuizen meer dan gemiddeld vertegenwoordigd in de laagste regionen van de rangschikking: 6 van de 10 ziekenhuizen onderaan de ranking zijn kleine ziekenhuizen. Er zijn ook kleine ziekenhuizen die het goed doen op de ranglijst van het BDO-rapport, zoals het Bovenij ziekenhuis, het Wilhelmina ziekenhuis Assen en het Waterlandziekenhuis. Uit deze rapportage kan ik niet opmaken op welke aspecten deze goed en slecht presterende ziekenhuizen uit het BDO-rapport met elkaar verschillen.
Er is nog veel onzekerheid in de (ziekenhuis)zorgsector, die mede wordt veroorzaakt doordat nog niet helder is wat u gaat doen op het gebied van het verrekenen van kosten voor overproductie en het al dan niet inzetten van het macrobeheersinstrument; wanneer gaat u duidelijkheid brengen in deze onzekerheden? Welke onzekerheden, die niet in het artikel worden genoemd, onderscheidt u verder?
Over het macrobeheersinstrument heb ik uw Kamer geïnformeerd met brief van 31 maart 2015.
Op welke termijn komt meer duidelijkheid over de aanpassing van de regeling voor de beschikbaarheidstoelage, zoals genoemd in uw aanpak van «Curatieve zorg in krimpregio’s»? Hoeveel ziekenhuizen verwacht u dat er dan in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsbijdrage, en zijn dat met name ziekenhuizen die nu in de problemen zitten? Gaat deze beschikbaarheidstoelage de (in het artikel genoemde) problemen oplossen?4
Ik zal uw Kamer nog in mei een voorhangbrief toezenden over de aanpassing van de criteria voor de beschikbaarheidbijdrage voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Ik kies er voor de beschikbaarheidbijdrage te behouden en zal de NZa een aanwijzing geven om in haar beleidsregel het criterium «overmachtsituatie zorgverzekeraars» te schrappen. Dit betekent dat enkel de voorwaarden zoals gehanteerd in het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG gelden voor het verkrijgen van een beschikbaarheidbijdrage. Maar het blijft de verantwoordelijkheid van de NZa om op basis van haar (aangepaste) beleidsregels individuele aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage te toetsen en indien aan de voorwaarden wordt voldaan een beschikbaarheidbijdrage toe te kennen. Ik ga niet over deze individuele beslissingen.
Hoe reageert u op de opmerking van BDO «dat de Minister het macrobeheersinstrument kan gebruiken om het zorglandschap versneld te saneren; ze heeft dan wel wat uit te leggen, maar aan de andere kant is het de vraag of jarenlang doormodderen met slecht renderende ziekenhuizen in haar beleid past»?
Ik kan en ga het macrobeheersinstrument (mbi) niet gebruiken om, zoals BDO dit beschrijft, het «zorglandschap versneld te saneren». Het mbi is een instrument dat ik als «ultimum remedium» achter de hand heb om eventuele overschrijdingen van het beschikbare macrokader terug te halen. Hieraan gaat zorgvuldige besluitvorming aan vooraf, zoals afgesproken met veldpartijen in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord. Ik verwijs hiertoe naar mijn brief van 31 maart 2015.
Druk vanuit de VS, Groot-Brittannië en Canada om geen steun te geven aan een verbod op kernwapens |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat Oostenrijk alle lidstaten van het Non-proliferatieverdrag (NPV) steun heeft gevraagd voor de eigen oproep om met spoed uitvoering te geven aan juridische verplichtingen onder artikel VI van dit verdrag en daartoe effectieve maatregelen te identificeren om het juridisch hiaat te overbruggen om te komen tot een verbod en eliminatie van kernwapens?1
Ja.
Is het u verder bekend dat de Noorse regering heeft erkend onder druk gezet te zijn door de VS om geen steun te geven aan deze oproep, die de Oostenrijkse regering na afloop van de Intergouvernementele Conferentie over de humanitaire impact van kernwapens in december 2014 deed?2
Nee.
Kunt u bevestigen dat ook Japan en NAVO-bondgenoten onder druk zijn gezet door Amerikaanse regeringsvertegenwoordigers om geen steun te geven aan de oproep van de Oostenrijkse regering?3
Nee.
Is het waar dat Nederlandse diplomaten benaderd zijn door buitenlandse mogendheden om geen steun te geven aan de Oostenrijkse oproep? Zo ja, door welke landen? Heeft Nederland zelf ook buitenlandse mogendheden benaderd om geen steun aan de Oostenrijkse oproep te geven? Zo ja, welke landen?
Het al dan niet onderschrijven van de zgn. «Austrian Pledge» is onderwerp van gesprek met diplomaten van verschillende landen, zowel met voorstanders van de «Austrian Pledge» als met tegenstanders.
Bent u bereid alsnog uw steun uit te spreken voor de Oostenrijkse oproep? Zo nee, hoe rijmt u dit met het NAVO-beleid om de voorwaarden te willen creëren om te komen tot een kernwapenvrije wereld? Zo nee, hoe rijmt u dit met de verplichting die ook Nederland is aangegaan onder artikel VI van het Non-proliferatieverdrag?4
Zoals gesteld in de Kamerbrief met het verslag van de Weense Conferentie over de humanitaire impact van kernwapens (Kamerstuk 33 783, nr. 15, d.d. 14 januari 2015) oefent een spoedige start van besprekingen over een verdrag dat kernwapens verbiedt als beginpunt voor ontwapening (bij voorkeur met een bindend tijdschema), zoals voorzien in de «Austrian Pledge», een grote aantrekkingskracht uit op vele staten. Voor Nederland biedt het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) – en het in 2010 aangenomen Actieplan – het juridische en politieke kader voor een inhoudelijk en inclusief proces van ontwapening dat leidt tot een kernwapenvrije wereld. Een nieuw verdrag is daarvoor niet nodig. Daadwerkelijke ontwapening komt tot stand door onderhandelingen en politieke wil bij alle partijen. Daarnaast is voor staten waarvoor kernwapens thans nog onderdeel uitmaken van hun veiligheidsstrategie het delegitimerend effect van een dergelijk verbod niet aanvaardbaar.
Dergelijke overwegingen mogen echter geen excuus worden om niet naar ontwapening toe te werken en Nederland blijft zich uitspreken voor een Global Zero. Een verbod op kernwapens zal zonder de actieve betrokkenheid van de kernwapenstaten echter geen concrete bijdrage leveren aan ontwapening. Nederland ziet een verdrag met een verbod, zoals voorgesteld in de «Austrian Pledge», dan ook als het sluitstuk van een ontwapeningsproces en niet als het begin ervan.
Nederland zal zich, gezamenlijk met de partners van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), onverminderd blijven inzetten voor het realiseren van een wereld zonder kernwapens, conform artikel VI van het NPV. Het zou toe te juichen zijn als de impuls die uitgaat van de aandacht voor de humanitaire impact van kernwapens bijdraagt aan de versterking van het NPV, aan een succesvolle Toetsingsconferentie later dit voorjaar in New York en aan de bereidheid van alle partijen om stappen in de goede richting te zetten.
Het misleiden van klanten op vergelijkingssites met nep-groene stroom |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Klant groene stroom misleid»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van World Information Service on Energie (Wise) dat energievergelijkingssites misleidend zijn voor klanten die een groene keuze willen maken bij het wisselen van energieleverancier? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat consumenten voortaan een goede vergelijking kunnen maken bij het kiezen van een duurzame leverancier?
Ik vind het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie een beslissing over hun energieleverancier kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking over bijvoorbeeld de voornaamste kenmerken van het product. Het is verboden voor handelaren om misleidende informatie te verstrekken waardoor consumenten niet in staat worden gesteld een weloverwogen koopbeslissing te kunnen nemen. Ook vergelijkingswebsites dienen zich aan deze voorschriften te houden. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als toezichthouder om te beoordelen of in dit specifieke geval sprake is van misleiding die in strijd is met wettelijke bepalingen.
In eerder onderzoek naar vergelijkingssites van energieleveranciers heeft de ACM dit niet geconcludeerd. Om de consument te helpen bij het kiezen van een energievergelijkingssite heeft Consuwijzer vijf tips gepubliceerd.2
Bent u ervan op de hoogte dat vergelijkingssites tot 70 euro vergoeding per overstapper kunnen verdienen met hun vergelijking? Zo ja, wat vindt u van deze vergoedingen?
Verdienmodellen kunnen per vergelijkingssite verschillen. Wel of geen gebruik maken van overstapvergoedingen is een keuze van de vergelijkingssite. De hoogte van een overstapvergoeding is een afspraak tussen de vergelijkingssite en de energieleverancier. Ik ga daar niet over.
Zorgen overstapvergoedingen er volgens u voor dat vergelijkingssites niet geheel onafhankelijk zijn van de energieleveranciers? Zo ja, wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat de vergelijkingssites weer een onafhankelijke vergelijking kunnen maken?
De wijze waarop vergelijkingssites hun verdienmodel hebben vormgegeven, kan van invloed zijn op hun mate van onafhankelijkheid. Vergelijkingssites die de consument duidelijk maken wat hun verdienmodel is, dragen bij aan meer transparantie voor consumenten. Als er op enig moment sprake is van misleiding, heeft de ACM grond om in te grijpen.
Is het waar dat energieleveranciers goedkope energie, opgewekt in kolencentrales, kunnen verkopen als groene energie door dit simpelweg te «vergroenen» met aangekochte Garantie van Oorsprong (GvO) certificaten uit Scandinavische waterkrachtcentrales? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit is niet mogelijk. De fysieke stroom die aan de consument wordt geleverd heeft een onbekende herkomst omdat deze is samengesteld uit stroom uit verschillende bronnen. Een energieleverancier kan met een gvo een groene herkomst aan de stroomlevering toevoegen. Zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer ook al heb aangegeven3 is deze manier van werken noodzakelijk om groene stroomproducten op de markt te kunnen brengen. De fysieke groene en grijze stroom worden via hetzelfde net getransporteerd, hetgeen ervoor zorgt dat deze twee stromen «gemengd» worden. Eenmaal «gemengd» zijn ze niet los van elkaar te leveren aan de consument. Om groene stroom fysiek apart te kunnen afleveren, zou een apart net speciaal voor groene stroom moeten worden aangelegd. De garantie van oorsprong maakt het mogelijk dat de consument toch kan kiezen voor groene stroom en zelfs specifieker, bijvoorbeeld voor groene stroom uit Nederland of uit een bepaalde hernieuwbare bron. Het gvo-systeem garandeert dat de hoeveelheid stroom die wordt geconsumeerd daadwerkelijk hernieuwbaar is opgewekt. In welk land de groene stroom is opgewekt is voor het systeem niet relevant, de enige voorwaarde is dat het land deelneemt aan het gesloten gvo-systeem.
Om voor consumenten helder te maken of de groene stroom die zij afnemen uit Nederland of elders vandaan komt, heb ik de energieleveranciers gevraagd op het stroometiket te vermelden of de groene stroom in Nederland of in een ander land is opgewekt.4 Dit hebben zij toegezegd te doen. Dit is voor het eerst zichtbaar op de stroometiketten over 2014.
Klopt het volgens u dat handel in GvO’s ertoe leidt dat er geen enkele prikkel meer voor de energiebedrijven is om in Nederland duurzame energie te produceren? Zo ja, wat gaat u er aan doen om deze prikkel bij deze bedrijven weer terug te krijgen? Zo niet, in welk opzicht stimuleert de handel in GvO’s volgens u de prikkel bij bedrijven om te investeren in duurzame Nederlandse energie?
Nee, de handel in gvo’s haalt de prikkel om hernieuwbare elektriciteit te produceren niet weg. Voor elektriciteitsproducenten vormen de opbrengst van de geproduceerde elektriciteit samen met de SDE+-subsidie immers de grootste opbrengst en daarmee de belangrijkste prikkel voor de productie van de groene stroom. De opbrengstwaarde van de gvo is ook een positieve prikkel, maar is tot op heden van kleiner belang.
De handel in gvo’s geeft de consument van groene stroom een keuze. Indien de consument met het kopen van groene stroom beoogt dat Nederlandse energieproducenten een positief effect ervaren van het kopen van de groene stroom, kan zij er ook voor kiezen om op Nederlandse bodem opgewekte groene stroom af te nemen.
Bent u van mening dat stroom alleen verkocht mag worden als groene stroom als deze stroom zelf is opgewekt door een groene en duurzame energiebron? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat er kolencentralestroom wordt verkocht door er een GvO bij aan te kopen? Zo nee, wat is volgens u de definitie van groene stroom?
Stroom mag alleen als groene stroom worden verkocht indien dezelfde hoeveelheid groene stroom is opgewekt uit hernieuwbare bronnen en op het net is gezet. Dit moet de leverancier aantonen met behulp van gvo’s. Dit betekent niet dat de consument de «groene elektronen» consumeert, dit is vanwege de aard van elektriciteit niet mogelijk. Indien groene stroom alleen verkocht zou morgen worden als groene stroom als die stroom zelf door de betreffende leverancier is opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, zou dat de aanleg van een apart net speciaal voor groene stroom vereisen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat een aanpassing van de website, door bijvoorbeeld een vinkje met bronvermelding toe te voegen, kan bijdragen aan een eerlijkere vergelijking van groene energie? Zo ja, bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 5 heb aangegeven, vermeldt het stroometiket sinds 2014 of groene stroom in Nederland of in een ander land is opgewekt. Dit maakt het mogelijk om deze informatie ook op vergelijkingssites weer te geven. Of een vergelijkingssite dit ook doet, is een keuze van de site zelf. Het staat vergelijkingssites vrij om consumenten die informatie te geven die zij behulpzaam achten voor het maken van een goede keuze. De consumenten kunnen vervolgens zelf kiezen welke vergelijkingssite zij gebruiken, afhankelijk van de aspecten die zij belangrijk vinden in hun keuze. Een bronvermelding kan zeker nuttig zijn.
Bent u bereid een onderzoek te starten, vergelijkbaar aan het onderzoek naar vergelijkingssites voor zorgverzekeringen?2 Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om een onderzoek te starten naar vergelijkingssites. De ACM heeft in het verleden meerdere malen onderzoek gedaan naar vergelijkingssites voor energieleveranciers. Hieruit is gebleken dat energieprijsvergelijkers een goed instrument zijn om energieproducten te vergelijken.
Landschapselementen als invulling van de vergroening |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boetevrij voortijdig stoppen met agrarisch natuurbeheer»?1
Ja.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het in bovenstaand artikel genoemde bericht heeft gestuurd aan alle agrariërs met een beheerovereenkomst agrarisch natuurbeheer?
Ja.
Kunt u toelichten of stukken land, zijnde een landschapselement, waarvoor de landbouwer een subsidie kreeg uit de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en/of uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, zouden kunnen worden ingezet als onderdeel van het ecologisch aandachtsgebied, onderdeel van de verplichte vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na beëindiging van de beheersovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Landschapselementen die in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB zijn toegestaan als invulling van het ecologisch aandachtsgebied en de landschapselementen die toegestaan zijn binnen de goedgekeurde equivalente pakketten kunnen door landbouwers worden ingezet om hun ecologisch aandachtsgebied in te vullen, ongeacht of voor deze landschapselementen in het verleden subsidie is ontvangen.
Kan een areaal waarvoor er een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer is afgesloten eveneens onderdeel zijn van de invulling van het ecologisch aandachtsgebied?
In bepaalde gevallen is dit mogelijk. Bijvoorbeeld bij een akkerrand die ingezet is als «onbeheerde akkerrand» in het kader van ecologisch aandachtsgebied en waarvoor bovendien een beheersovereenkomst is afgesloten. Een dergelijke dubbeling kan leiden tot een aanpassing van de vergoeding op het agrarisch natuurbeheer (voorkomen van dubbele financiering). Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u toelichten of er mogelijkheden zijn om landschapselementen deel te laten uitmaken van equivalente pakketten als invulling van ecologisch aandachtsgebied? In hoeverre is dit toegelaten gezien het niet toestaan van dubbele betalingen?
De terminologie ten aanzien van landschapselementen is tussen de eerste pijler en tweede pijler verschillend. Wat in de eerste pijler allemaal landschapselement wordt genoemd, is in de tweede pijler uitgesplitst in beheersovereenkomsten voor akkerranden en beheerde landschapselementen, voor elementen als hagen, bomenrijen en dergelijke. De toegelaten equivalente certificaten (pakketten) bevatten de mogelijkheid om bepaalde elementen in te zetten als ecologisch aandachtsgebied, waaronder beheerde landschapselementen SNL in een equivalent certificaat of SNL-beheersovereenkomsten voor akkerranden voor zowel een equivalent certificaat of als onbeheerde akkerrand in de reguliere invulling van ecologisch aandachtsgebied. Indien voor de elementen die ingezet worden als ecologisch aandachtsgebied ook een betaling in het kader van agrarisch natuurbeheer wordt ontvangen, is er mogelijk sprake van dubbele financiering en moet er mogelijk een korting op de betaling in het kader van agrarisch natuurbeheer worden toegepast.
Betekent het bericht op de website van RVO «Landschapselementen zoals houtwallen, heggen, vrijstaande bomen en bomenrijen worden dus niet als invulling van het ecologisch aandachtsgebied opengesteld in de algemene lijst», dat landschapselementen onder geen beding invulling kunnen geven aan het ecologisch aandachtsgebied, oftewel de vergroening?2
Binnen de zogenaamde «algemene lijst» kan alleen het landschapselement akkerrand gebruikt worden als invulling van ecologisch aandachtsgebied. De genoemde elementen kunnen wel meetellen binnen de equivalente certificaten als het gaat om beheerde landschapselementen in de SNL (waarvoor dus een SNL- overeenkomst is afgesloten).
Klopt het dat alle arealen die op dit moment een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer hebben zijn ingetekend door RVO?
Nee, intekening gebeurt door de aanvrager zelf bij de aanvraag. Vervolgens wordt deze intekening gecontroleerd door RVO en opgenomen in het GIS-systeem.
In hoeverre is er sprake van hoge administratieve lasten bij het eventueel laten meetellen voor de vergroening van voormalige arealen waarvoor er een beheerovereenkomst agrarisch natuurbeheer was gezien deze stukken land al ingetekend zijn?
Wanneer er in het verleden sprake is geweest van een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer op landbouwgrond, heeft dit geen invloed op de administratieve lasten, indien de voormalige beheerseenheid voor vergroening in aanmerking wordt gebracht.
Kunt u een financiële onderbouwing geven van uw argument dat landschapselementen niet deel uit maken van de longlist en daarmee ingezet mogen worden als invulling van het ecologisch aandachtsgebied vanwege de hoge administratieve lasten? Zo nee, waarom niet?
Voor de financiële onderbouwing van mijn keuze verwijs ik naar de bijlage bij mijn brief over de «Uitwerking directe betalingen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid» van 5 juni 2014 (Kamerstuk 28 625, nr. 194).
Ziet u mogelijkheden om landschapselementen op voormalige arealen met een beheersovereenkomst agrarisch natuurbeheer zoals genoemd in vraag 3 in een groeimodel deel te laten uitmaken van het ecologisch aandachtsgebied?
In lijn met de aangenomen motie Jacobi, Dik-Faber, Kamerstuk 28 625, nr. 214 van uw Kamer, laat ik thans in samenwerking met Landschapsbeheer Nederland een studie uitvoeren naar de mogelijkheden voor een groeimodel voor landschapselementen als ecologisch aandachtsgebied.
Klopt het dat boeren gezamenlijk landschapselementen niet mogen inzetten als ecologisch aandachtsgebied?
Dit is niet correct voor zover het gaat over het landschapselement akkerrand. Een akkerrand kan deel uitmaken van het aaneengesloten gezamenlijke gedeelte van de collectieve invulling (van maximaal 10 boeren) van het ecologische aandachtsgebied.
Dit is wel correct voor zover het gaat om de beheerde landschapselementen SNL die meetellen voor ecologisch aandachtsgebied bij de equivalente certificaten. Het is namelijk niet mogelijk om ecologisch aandachtsgebied collectief in te vullen en tegelijkertijd te kiezen voor een equivalent certificaat. Dit omdat het equivalente certificaat alle vergroeningseisen moet omvatten en de collectieve invulling alleen ecologisch aandachtsgebied mag betreffen, is het vanuit de Europese regelgeving niet mogelijk beide te combineren.
Kunt u toelichten waarom deze beperking aan het inzetten van landschapselementen als ecologisch aandachtsgebied er is?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven welke voorwaarden er zijn verbonden aan de monitoring en controle van ecologische aandachtsgebieden?
Ten aanzien van controle geldt dat net als de controle voor de basisbetaling 100% administratief gecontroleerd moet worden. Daarnaast moet voor elke vergroeningsmaatregel apart bij de controle ter plaatse minimaal 5% worden gecontroleerd. Voor ecologisch aandachtsgebied kan dit gevolgen hebben voor de mogelijkheid om de vergroeningsbetaling uit te betalen, aangezien sommige voorwaarden die gecontroleerd moeten worden, doorlopen in het volgende kalenderjaar.
Hebben deze voorwaarden volgens u tot gevolg dat de controle en monitoring van landschapselementen duurder is? Kunt u dat toelichten? Ziet u mogelijkheden om de monitoring en controle in het bijzonder voor landschapselementen als invulling van het ecologisch aandachtsgebied te vereenvoudigen?
De controle op de ecologische aandachtsgebieden landschapselement Akkerrand is niet strenger, en daardoor duurder, dan de andere oppervlakte gerelateerde maatregelen van Pijler I. Anderzijds zijn de controle-inspanningen bij agrarisch natuurbeheer wel groter in verband met de controle op dubbele financiering (zie vraag 4 en 5). Ten aanzien van beheerde SNL landschapselementen in de equivalente certificaten geldt dat deze al worden gecontroleerd in het kader van de SNL, zodat de extra inspanning voor de eerste pijler gering is. Indien echter alle landschapselementen als hagen, bomenrijen en dergelijke als ecologisch aandachtsgebied mogelijk zouden zijn, zou de controlelast kunnen worden beperkt door alleen die landschapselementen op te nemen in de perceelsregistratie die daadwerkelijk worden gebruikt als ecologisch aandachtsgebied. Dit behoeft echter een wijziging van de Europese regelgeving. Voor de problematiek van het opnemen van alle potentiele landschapselementen als hagen en bomenrijen in het perceelsregistratie verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 9.
Kunt u aangeven of andere lidstaten toestaan dat landschapselementen deel uit maken van de longlist voor de mogelijke invulling van ecologisch aandachtsgebied?
Alle lidstaten hebben hun eigen keuzes gemaakt betreffende het al dan niet toestaan van (bepaalde) landschapselementen. Drieëntwintig lidstaten, waaronder Nederland, staan tenminste 1 type landschapselement toe. Veel lidstaten maken daarbij gebruik van landschapselementen die al zijn geregistreerd vanwege cross compliance verplichtingen. Nederland kent dergelijke cross compliance landschapselementen niet.
In België is het toegestaan om met landschapselementen invulling te geven aan ecologisch aandachtsgebied. De bepalingen zijn in Vlaanderen en in Wallonië verschillend.
In Vlaanderen kunnen landbouwers de volgende landschapselementen gebruiken voor invulling van ecologisch aandachtsgebied: houtwal, bomen in groep, akkerranden, poelen en vijvers, sloten;
In Wallonië zijn de volgende landschapselementen toegestaan als ecologisch aandachtsgebied: hagen of houtwallen, alleenstaande bomen, bomen in een rij, bomen in groep, akkerranden, poelen en vijvers, sloten.
Kunt u toelichten hoe in andere lidstaten, en in het bijzonder België, landschapselementen als invulling van het ecologisch aandachtsgebied gemonitord en gecontroleerd gaan worden?
Vlaanderen heeft er momenteel voor gekozen om alleen de (in het perceelsregister) vlakvormige landschapselementen zoals houtwallen, bomen in groep, akkerranden, poelen en vijvers, sloten op te nemen als ecologisch aandachtsgebied. Deze elementen worden als vlakvormig element ingetekend. De controle en monitoring loopt dan ook gelijk en automatisch met het bestaande systeem voor de landbouwgebruikspercelen. Er is bewust gekozen om de punt- en lijnvormige landschapselementen zoals bomen en hagen uit te sluiten voor invulling van het ecologisch aandachtsgebied. Dit omwille van de bijzonder hoge implementatie- en beheerkosten voor landbouwer en administratie, en de moeilijke controleerbaarheid op het scherm.
In 2015 loopt er in Vlaanderen een wetenschappelijk onderzoek om na te gaan of punt- en lijnvormige elementen automatisch gedetecteerd kunnen worden. Op basis van deze detectie zou er een referentiebestand kunnen worden opgebouwd. Onder meer rekening houdend met de resultaten van dit onderzoek zal er onderzocht worden of het mogelijk is om vanaf 2017 ook punt- en lijnvormige landschapselementen op te nemen in de keuzelijst voor ecologisch aandachtsgebied.
De controle op de landschapselementen gebeurt grotendeels op basis van beelden. Er is in een controle ter plaatse van 5% voorzien.
In Wallonië zal de referentielaag met ecologisch aandachtsgebied in 2018 compleet zijn. Tot die tijd, zal de overheid zich baseren op de verklaringen van de landbouwers, die, naargelang het geval, punten (alleenstaande bomen), lijnen (hagen, bomen in een rij en dergelijke) of oppervlakken (groepen bomen, vijvers en dergelijke) zullen tekenen op hun oppervlakteaangifte. In 2015 kunnen de Waalse landbouwers kiezen om een oppervlakteaangifte op papier of via het internet in te dienen. De landbouwers die ecologisch aandachtsgebied aangeven zijn echter verplicht om een oppervlakteaangifte via het internet in te dienen, waar het mogelijk is het ecologisch aandachtsgebied onder de vorm van punten, lijnen of vlakken in te tekenen. Tenslotte worden controles ter plaatse gepland, in overeenstemming met de Europese regelgeving.
Uit deze beschrijving blijkt dat Vlaanderen net als Nederland onderzoekt of via een ingroeimodel geleidelijk meer landschapselementen als ecologisch aandachtsgebied kunnen meedoen.
Deelt u de mening dat landschapselementen een toegevoegde waarde hebben voor de ecologie van het platteland en dat de invulling van ecologische aandachtsgebieden met houtwallen, bomenrijen, heggen, etc. een extra stimulans geeft om deze te behouden?
Ik ben van mening dat landschapselementen een toegevoegde waarde kunnen hebben voor de ecologie van het platteland. De verantwoordelijkheid om deze elementen in stand te houden ligt naar mijn mening in eerste instantie bij de betrokken landbouwers.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor aanvang van de meitelling, met andere woorden vóór 1 april 2015?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat illegalen in Amsterdam een gratis OV-kaart krijgen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Uitgeprocedeerde asielzoekers krijgen gratis OV-kaart»?1
Ja.
Vindt u het normaal dat uitgeprocedeerde vreemdelingen, die een wettelijke vertrekplicht hebben, hun illegaliteit beloond zien worden met een gratis OV-kaart terwijl de Nederlandse burger daar wel voor moeten betalen?
Per Kamerbrief van 20 januari 2015 bent u geïnformeerd over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2014 en de verplichting voor gemeenten om voorzieningen te verstrekken aan vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Deze verplichting is in tijd begrensd tot twee maanden nadat het Comité van Ministers een standpunt heeft bepaald inzake de ESH-zaken Conference of European Churches (CEC) en Feantsa.
Ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit deze rechterlijke uitspraak biedt de gemeente Amsterdam, in voorkomende gevallen, sobere voorzieningen aan betreffende vreemdelingen. De sobere voorziening is beperkt tot nachtopvang, en betreft dus geen dagopvang. In verband met de beheersbaarheid van de openbare orde in de directe omgeving van de voorziening na de dagsluiting van de voorziening, verstrekt de gemeente Amsterdam vreemdelingen géén gratis OV-kaart, maar twee enkele vervoersbewijzen – van en naar de locatie- die elk een uur geldig zijn. Het is niet aan mij om in openbare orde maatregelen die door burgemeesters worden genomen op te treden.
Bent u bereid met onmiddellijke ingang een einde te maken aan alle bevoordeling van illegalen en gemeenten aan te pakken die zich hier schuldig aan maken? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om illegalen zo snel mogelijk met een enkele reis naar het land van herkomst terug te laten keren in plaats van hen gratis en voor niets rond te laten reizen in Nederland waar zij niet eens mogen zijn?
De problemen die de bruine vloot ondervindt in Denemarken |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de vragen die de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) nog heeft over de op handen zijnde deal met Denemarken over het varen van de Nederlandse beroepschartervaart in Deense wateren?1
Ik ben bekend met de problemen rond de invoering van een safety management systeem, zoals aangegeven in het artikel in de Stentor waaraan u refereert.
Hoe ver staat het met deze deal en wat is de status ervan? Wanneer wordt de deal gesloten en heeft u instemming van de BBZ?
Het oplossingsvoorstel is momenteel in de fase van formalisering. Over de inhoud zijn Denemarken en Nederland het eens. De BBZ heeft laten weten het oplossingsvoorstel te zullen onderschrijven omdat dit voorstel het best haalbare is en er geen alternatief voorhanden is.
Klopt het dat de beroepschartervaart aan bepaalde technische eisen moet voldoen om vanaf 1 april 2015 te mogen varen in Deense wateren, en klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) moet toetsen of de schepen daaraan voldoen? Zo nee, wie bepaalt er of de schepen van de beroepschartervaart vanaf 1 april weer mogen varen in de Deense wateren?
Met het oplossingsvoorstel worden geen strengere eisen opgelegd anders dan dat de zeegaande zeilschepen die van en naar Deense havens varen, een werkend veiligheidsmanagementsysteem moeten hebben. In het verleden beschikten circa 25 zeegaande zeilschepen op vrijwillige basis over een door Bureau Veritas (BV) gecertificeerd systeem. Ongeveer de helft van deze groep zeegaande zeilschepen beschikt daar nog steeds over. Voor het overige deel van deze groep en voor de schepen die nog niet de beschikking hadden over een veiligheidsmanagementsysteem zal de certificering worden uitgevoerd door BV. Indien BV daartoe niet in staat is, wordt het uitgevoerd door de ILT.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat, indien een inspectie vereist is, deze tijdig wordt verricht, in ieder geval vóór 1 april als de schepen weer naar Denemarken varen? Zo nee, waarom niet, en hoe gaat u ervoor zorgen dat de beroepschartervaart straks niet aan de ketting wordt gelegd door Denemarken of hoge boetes krijgt opgelegd? Bent u in dat geval bereid om daar in overleg met de Denen een voorziening voor te treffen zoals een overgangsdocument of een tijdelijke certificering door een krachtsinspanning van de ILT of een andere instantie? Zo nee, waarom niet?
De invoering van een veiligheidsmanagementsysteem dient zorgvuldig te gebeuren en de wijze waarop de implementatie aan boord plaatsvindt moet worden geïnspecteerd. Dit vergt de nodige inspanning van alle betrokken partijen en ik ben daarom in overleg met Denemarken om hiervoor extra tijd in te ruimen. De invoering van een dergelijk systeem voor zeegaande zeilschepen vind ik een goede stap voorwaarts, die de veiligheid ten goede komt. Het sluit ook goed aan bij de conclusies die de Ierse Marine Casualty Investigation Board (MCIB) trekt in haar eindrapport over het ongeval met het Nederlandse zeegaande zeilschip «Astrid» op 24 juli 2013 voor de Ierse kust.