De afdoening van strafbare feiten bij festivals |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Advocaat nodig bij controle festivals»?1
Ja.
Is het waar dat tijdens het festival Lowlands dit jaar in totaal 119 zaken wegens drugsbezit zijn afgedaan? Klopt het eveneens dat al deze zaken door middel van een Openbaar Ministerie(OM)-strafbeschikking zijn afgedaan?2 3
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat tijdens het festival Lowlands dit jaar in totaal 122 zaken zijn afgedaan, waarvan 119 zaken wegens drugsbezit. Van de 119 zaken zijn er 95 zaken afgedaan met een OM-strafbeschikking: 89 zaken in de vorm van een geldboete en 6 zaken in de vorm van een werkstraf. In 36 van de 89 zaken waarin een geldboete is opgelegd, is er direct betaald en daarmee is afstand gedaan van de mogelijkheid tot verzet.
In hoeveel van deze zaken hebben de verdachten direct de opgelegde boete betaald waarmee zij afstand van verzet en daarmee toegang tot een rechter hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat al deze verdachten daardoor nu een strafblad hebben? Vormt dit strafblad een belemmering voor het verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag (VOG), wat nadelig kan zijn voor hun verdere loopbaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Misdrijven en overtredingen gepleegd door natuurlijke en rechtspersonen worden geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Het kan daarbij gaan om (on)herroepelijke veroordelingen, strafbeschikkingen, transacties, sepots en openstaande zaken. De norm hierbij is dat alleen overtredingen van minder dan € 100 niet worden geregistreerd in het JDS.
In de wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is geregeld welke afdoeningen als justitiële gegevens zijn aan te merken. Als iemand een VOG aanvraagt, doet de Dienst Justis een onderzoek naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon (of rechtspersoon). Als blijkt dat iemand in aanraking is geweest met justitie, beoordeelt Dienst Justis aan de hand van een screeningsprofiel of de strafbare feiten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG ten opzichte van het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Voor de beoordeling van de aanvraag van een VOG kunnen alle justitiële gegevens worden betrokken, behoudens justitiële gegevens ten aanzien van strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak. Niet elk belastend feit leidt automatisch tot een negatief advies of besluit. Zo wordt in eerste instantie onderzocht in hoeverre het profiel van de betrokkene een risico oplevert voor de samenleving en daarmee relevant is voor de specifieke taak of functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Ook dienen de strafbare feiten waarop de justitiële gegevens zijn gebaseerd zich in beginsel binnen de terug te kijken termijn van vier jaren te hebben voorgedaan. Voor aanvragers die jonger zijn dan 23 jaar geldt een beperkte terugkijktermijn van twee jaren. Bij zeden -en ernstige geweldsdelicten en voor sommige functies wordt een langere terugkijktermijn gehanteerd. Ten slotte wordt ook rekening gehouden met het belang dat betrokkene heeft om de VOG te krijgen en de omstandigheden rondom de aanvraag, onder meer of de aanvrager eerder met justitie in aanraking is gekomen, de aard en ernst van de relevante justitiële gegevens (bijvoorbeeld één pil of een handelsvoorraad) en de leeftijd van de aanvrager.
Of de personen die een feit hebben gepleegd dat in het JDS wordt geregistreerd wel of geen VOG krijgen, hangt dus af van verschillende factoren. De VOG is een genuanceerd instrument dat zorgvuldig de belangen van een veilige samenleving en de persoonlijke belangen van de aanvrager afweegt om zo kwetsbare onderdelen van de samenleving te beschermen.
Acht u dit proportioneel, gelet op het feit dat het hier veelal first offenders betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou dit probleem kunnen oplossen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen de consequenties minder ver strekken als zaken via een andere weg dan via de OM-strafbeschikking worden afgedaan? Zo ja, op welke wijze en waarom wordt dan niet voor die wijze gekozen?
Nee. Het is wettelijk niet toegestaan drugs in bezit te hebben en festivalgangers weten dit of behoren dit te weten. Het wordt ook duidelijk gecommuniceerd door de festivalorganisatie en er zijn voorafgaand aan het betreden van het ruimschoots mogelijkheden de drugs alsnog in te leveren. Als vervolgens toch bijvoorbeeld het bezit of de handel in drugs wordt geconstateerd, leidt elke strafrechtelijke afdoening – behalve een sepot wegens het onterecht als verdachte worden aangemerkt – tot een registratie in JDS.
Is het ook waar dat er naast cabins voor de recherche, de Forensische Opsporing, verbalisanten en het OM er geen ruimte was voor strafrechtadvocaten? Zo ja, waarom is daar niet in voorzien? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er op het festivalterrein fysiek geen cabin was ingericht voor de advocatuur. Het vast stationeren van advocaten op festivals is naar mijn mening ook niet noodzakelijk. In algemene zin geldt dat de verdachte wordt gewezen op zijn rechten en in de gelegenheid wordt gesteld om een advocaat te spreken. Als de verdachte een advocaat wenst te spreken, wordt hij naar een nabijgelegen politiebureau gebracht waar de piketadvocaat, of de voorkeursadvocaat, wordt opgeroepen. Er kan op verschillende momenten rechtsbijstand worden ingeschakeld, de keuzemogelijkheden en consequenties worden goed uitgelegd, er wordt geen druk uitgeoefend en de verdachte kan in vrijheid beslissen of hij een boete al dan niet direct betaalt, of een taakstraf accepteert.
Een van de effecten van alcohol- en/of druggebruik is dat dit het beoordelingsvermogen van mensen beïnvloedt. Dat betekent dat zij de risico’s en kansen van een situatie moeilijker kunnen inschatten. Daarnaast is niet uit te sluiten dat festivalgangers sneller geneigd zijn in te stemmen met een boete om niet het risico te lopen de deelname aan het festival te missen. Vooropgesteld moet echter worden dat de gevolgen van het handelen onder invloed van drugs of alcohol in beginsel voor rekening van de dader komen. Dat neemt niet weg dat de rechten van verdachten gewaarborgd dienen te zijn. Om die reden is bij evenementen een officier van justitie aanwezig om de procedures en keuzemogelijkheden aan verdachten toe te lichten.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat als een aangehouden verdachte dusdanig onder invloed is van middelen dat hij niet helder kan communiceren, de politie deze verdachte niet het proces van directe afdoening in laat gaan, maar ter ontnuchtering naar het cellencomplex van het meest nabijgelegen politiebureau laat overbrengen. Het kan gebeuren dat een verdachte tijdens het politieverhoor prima aanspreekbaar is, maar in het gesprek met de officier niet helemaal helder overkomt. In een dergelijk geval zal – in geval van het opleggen van een geldboete – altijd een acceptgiro worden toegezonden, dan wel het dossier aan het parket worden ingezonden.
Acht u de kans aanwezig dat personen die mogelijk onder invloed van middelen zijn, zonder rechtsbijstand een niet altijd weloverwogen beslissing nemen ten aanzien van het aanbod van een OM-strafbeschikking, terwijl die beslissing gevolgen kan hebben die zij op dat moment mogelijk niet overzien? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, mede gelet op de grote gevolgen van deze wijze van afdoening voor betrokkenen, de aanwezigheid van strafrechtadvocaten in genoemde en gelijkaardige situaties wel gewenst is? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het gedogen van illegale gokbedrijven en de risico’s voor het betalingsverkeer |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Verdachte in zaak gokmiljonairs was topman Buckaroo»11)? Kent u voorts het door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de politie en het Openbaar Ministerie (OM): «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013» en met name de daarin opgenomen passage: «V Online gokimperium: één grote schijnconstructie»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het gedogen van de Kansspelautoriteit van illegale aanbieders van online kansspelen?3
Ja.
Wat wordt er precies bedoeld met de passage in het genoemde rapport van de politie en het OM waaruit blijkt dat, als een illegale aanbieder van online kansspelen zich netjes opgeeft als aanbieder en zich niet op de Nederlandse markt richt, de Kansspelautorieit (Ksa) deze aanbieder een soort gedoogbrief (comfort letter) geeft? Kunt een voorbeeld van een dergelijke comfort letter, desnoods geanonimiseerd, aan de Kamer doen toekomen?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor handhaving van de Wet op de kansspelen. Zij heeft mij laten weten dat geen sprake is van gedoogbrieven of comfort letters. Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven, is de kansspelautoriteit, gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. In dat licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven aan aanbieders die aan een of meer van de prioriteringscriteria voldoen. Ik beschik niet over deze individuele brieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere bedrijven hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
In de waarschuwingsbrieven worden de aanbieders er tevens op gewezen dat het enkele feit dat zij niet aan de prioriteringscriteria voldoen of hun aanbod recent hebben aangepast, niet betekent niet dat zij niet (meer) door de kansspelautoriteit worden gemonitord en zijn vrijgesteld van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Hebben illegale aanbieders van onlinekansspelen brieven van de Ksa ontvangen dan wel andere berichten gekregen waaruit zij konden opmaken dat zij niet door de Ksa zouden worden aangepakt als zij onder bepaalde voorwaarden illegale kansspelen zouden aanbieden? Zo ja, wat is de aard van die brieven? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot hetgeen op pagina 23 van het genoemde rapport van de politie en het OM is gesteld over de comfort letter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het geven van een comfort letter zich tot uw antwoorden op de eerder genoemde vragen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een gedoogbeleid maar slechts van «prioriteringscriteria» van de Ksa?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn, naar het voorbeeld gegeven door een officier van het Functioneel Parket in het Rykiel onderzoek, comfort letters gebruikt om online casino’s, die aanvankelijk gericht waren op de buitenlandse markt, om te zetten in casino’s die op Nederland zijn gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Payment Service Providers (PSP) volledig betrouwbaar moeten zijn om te kunnen garanderen dat in de toekomst spelers hun inleg niet kwijtraken of hun eventuele winst niet krijgen als zij gokken via legale online kansspelbedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat uit het feit dat een directeur van Buckaroo verdacht wordt van betrokkenheid bij malafide gokpraktijken, die betrouwbaarheid nu nog niet volledig gewaarborgd kan worden? Zo ja, hoe gaat u daar wel voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een betrouwbare organisatie van kansspelen op afstand van groot belang. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand, dat op 21 juli 2014 naar uw kamer is verzonden, is daarom opgenomen dat de kansspelautoriteit, zodra een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt zal toetsen aan strikte eisen, zodat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een vergunning. De vergunninghouder moet zijn bedrijfsvoering zo inrichten dat een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand wordt gewaarborgd. Op grond van artikel 31l, tweede lid, van het wetsvoorstel is de vergunninghouder verplicht passende waarborgen te treffen voor het veilig verloop van de betalingen tussen hem en de speler. Ook moet de vergunninghouder passende waarborgen treffen voor de spelerstegoeden. In de lagere regelgeving worden hier nadere regels voor gesteld. Hierop ben ik in de nota naar aanleiding van verslag, die met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, nader ingegaan.
Zo moet de toekomstige vergunninghouder onder andere de tegoeden op de spelersrekeningen afscheiden van het eigen risicodragend vermogen of deze verzekeren. Hiermee wordt voorkomen dat de spelerstegoeden kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld ter dekking van de bedrijfskosten of voor speculatie. Verder moeten alle relevante transacties tussen de speler en de vergunninghouder op grond van artikel 34k van het wetsvoorstel inzichtelijk worden geregistreerd.
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen en voor de vergunningverlening. De kansspelautoriteit zal aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning toetsen op het kunnen naleven van bovengenoemde en andere strikte vergunningsvoorwaarden. De vergunninghouder is te allen tijden verantwoordelijk voor de naleving van de vergunningsvoorwaarden. Indien hij dat niet doet, riskeert hij een boete en kan hij zijn vergunning op het spel zetten. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand omvat tevens de bevoegdheid voor de kansspelautoriteit om partijen die het aanbieden van niet-vergunde kansspelen faciliteren, zoals bijvoorbeeld betaaldienstverleners, middels een bindende aanwijzing te gelasten hun dienstverlening te staken.
De Nederlandsche Bank (DNB) is op grond van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen en voor het toezicht op betaalinstellingen met zetel in Nederland. Voor deze betaalinstellingen gelden strikte regels voor een controleerbare en betrouwbare bedrijfsvoering. Onderdeel hiervan is dat de gelden van klanten worden veilig gesteld. Verder toetst DNB de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de bestuurders van deze betaalinstellingen. Indien blijkt dat een vergunninghoudende betaalinstelling de regels onvoldoende naleeft, neemt DNB gepaste maatregelen. DNB doet geen uitspraken over individuele zaken en personen. Dit betreft toezichtsvertrouwelijke informatie. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, zullen spelers in het gereguleerde stelsel voor hun deelname aan vergunde kansspelen op afstand ook gebruik kunnen maken van buitenlandse bank- of betaalrekeningen mits deze van een vergunde bank of betaaldienstverlener zijn. Dit betekent dat op die instellingen in het buitenland toezicht wordt gehouden.
Berichten met betrekking tot de kerncentrale in Doel |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wat er aan de hand is in Doel? Niemand weet het»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mogelijke veiligheidsincidenten met de kerncentrale in Doel ook gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid in Nederland? Zo ja, waarom en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
De kerncentrale in Doel ligt dicht bij de Nederlandse grens. Het risico bestaat dat een incident leidt tot gevolgen voor Nederland. Er wordt dan ook intensief samengewerkt tussen Nederlandse en Belgische (overheids)partijen om incidenten te voorkomen en indien deze toch plaats vinden de effecten te beperken. Uw Kamer is in dit kader op 2 juli 2014 nog geïnformeerd (Kamerstuk 32 645, nr. 60) aangaande de harmonisatie van de maatregelen rond kernongevallen bestrijding met België en Duitsland.
Bent u, anders dan uit nieuwsberichten, op de hoogte van veiligheidsrisico’s rondom de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze bent u geïnformeerd? Zo, nee waarom niet?
Ja. De Nederlandse overheid is, (vrijwel) direct na het incident door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) geïnformeerd over dit incident.
Het Belgische Ministerie van Justitie onderzoekt de incidenten momenteel. Nederland zal contact houden met de Belgische autoriteiten over de uitkomsten daarvan.
Hebt u contact met Belgische autoriteiten over veiligheidsrisico’s met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact tussen de Belgische en Nederlandse autoriteiten. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt regulier overleg plaats tussen de overheden van Nederland en België.
Acht u het, gezien de kennis waar u nu over beschikt, nodig om (extra) veiligheidsmaatregelen te treffen? Zo ja, waarom en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kerncentrale Doel 4 is op dit moment stabiel en veilig afgeschakeld. Ook tijdens de gebeurtenissen die leidden tot afschakeling van de reactor is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt, waardoor er geen risico’s zijn ontstaan. Daarnaast houdt het FANC onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Acht u het nodig dat bewoners in de grensstreek met België geïnformeerd worden over de situatie met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, er dient sprake te zijn van reguliere informatievoorziening richting de bewoners in de grensstreek over de potentiële risico’s van nucleaire installaties, zoals die in Doel. Waar het gaat om kerncentrales is deze verantwoordelijkheid op dit moment belegd bij de Minister van Economische Zaken.
In geval van incidenten worden burgers geïnformeerd over het betreffende incident. Dit gebeurt, afhankelijk van aard en omvang van het incident, op basis van afspraken tussen partijen aan weerszijde van de grens door de gemeente of veiligheidsregio, dan wel de nationale overheid.
De recente gebeurtenissen in Doel zijn niet van invloed geweest op de nucleaire veiligheid en in die zin ook niet gekwalificeerd als nucleair veiligheidsincident. Nadere informatieverstrekking dan die te verkrijgen is op de website van het FANC is op dit moment dan ook niet noodzakelijk.
Toegang tot het glasvezelnetwerk van Reggefiber |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wanneer verwacht u de uitkomsten van het onderzoek van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) naar de overname van Reggefiber door KPN?
De ACM heeft aangegeven te wachten met een besluit over de voorgenomen overname van Reggefiber door KPN tot de Europese Commissie een besluit heeft genomen over de voorgenomen overname van kabelbedrijf Ziggo door Liberty Global. Dat besluit van de Commissie wordt op dit moment uiterlijk 3 november verwacht.
Moeten concurrenten toegang tot het glasvezelnetwerk van Reggefiber behouden om hun eigen diensten aan consumenten aan te kunnen bieden? Denkt u dat bijvoorbeeld een «wholesale» toegangsverplichting voldoende is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waar denkt u dan aan? Of bent u van mening dat toegang tot het glasvezelnetwerk voor concurrerende partijen volledig dient te zijn en dat dus alle diensten die de concurrent aan wil bieden, dienen te kunnen worden doorgegeven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De ACM is de bevoegde toezichthouder waar het gaat om het beoordelen van overnames en het bepalen van de noodzakelijke ex-ante marktregulering. Dat doet zij op basis van de Mededingingswet en de Telecommunicatiewet. Als de overname de daadwerkelijke mededinging significant zou beperken, kan de ACM deze verbieden of voorwaarden aan de overname verbinden. Het onderzoek naar de voorgenomen overname van Reggefiber door KPN is op dit moment nog gaande. Het is aan de ACM om te beoordelen of de overname al dan niet moet worden goedgekeurd. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
In hoeverre is het toegestaan dat de eigenaar van het glasvezelnetwerk gaat differentiëren in de hoeveelheid data en snelheden die hij aan concurrenten aanbiedt?
Op grond van de voorwaarden die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (thans: de ACM) in 2008 heeft verbonden aan de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming tussen KPN B.V. en Reggefiber, moet (ontbundelde) toegang tot het Reggefiber netwerk geleverd worden op non-discriminatoire en transparante wijze. Dat betekent dat andere aanbieders van telecommunicatiediensten geen ongunstiger voorwaarden mogen krijgen dan KPN. Differentiatie in snelheid en de hoeveelheid data is op het niveau van deze zogenaamde «ontbundelde toegang» tot het glasvezelnetwerk van Reggefiber technisch niet mogelijk. Concurrenten krijgen met ontbundelde toegang de beschikking over de volledige glasvezelaansluiting en bepalen zelf welke snelheden en hoeveelheid data ze aanbieden aan hun gebruikers. KPN kan en mag wel bij andere vormen van door de ACM gereguleerde breedbandtoegang tot het glasvezelnetwerk differentiëren in snelheden en hoeveelheid data, mits dit op transparante en non-discriminatoire wijze gebeurt.
Deelt u de mening dat adequate toegang tot het glasvezelnetwerk noodzakelijk is om de telecom- en TV-markt concurrerend te houden? Zo nee, waarom niet?
Of regulering van het glasvezelnetwerk noodzakelijk is, zal blijken uit de besluiten die de ACM de komende maanden zal nemen. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat de telecommunicatie-infrastructuur een cruciale rol speelt in de interneteconomie. In de kamerbrief over de middellangetermijnvisie op telecommunicatie, media en internet die ik in december 2013 aan de Tweede Kamer heb gezonden, heb ik aangegeven dat toegang tot (aansluit)netwerken steeds belangrijker wordt.1 Ik heb ook aangegeven dat een duopolie van twee landelijke breedbandinfrastructuren niet voor voldoende keuze en concurrentie zorgt en dat er effectieve toegangsmogelijkheden moeten zijn voor andere partijen. Ik heb al eerder de verwachting uitgesproken dat, om toegang tot beide landelijke infrastructuren mogelijk te maken, een aanpassing van het Europese telecomkader nodig zal zijn. Over de vraag hoe dat kader het beste aangepast zou kunnen worden, ben ik zowel nationaal als Europees in gesprek. Eind dit jaar zal ik u over de stand van zaken van die discussie informeren.
Bent u bereid deze vragen ook aan de ACM voor te leggen en hun antwoorden naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Dat betekent dat zij zelfstandige taken en bevoegdheden heeft die door de wetgever direct aan haar zijn toebedeeld. Zoals ook in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is vastgelegd, kenmerkt het zelfstandig bestuur zich door een beperking van allereerst de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken ten opzichte van de ACM en daarmee ook een beperking van de mogelijkheid tot parlementaire controle.2 De ACM legt via haar jaarverslag verantwoording af aan de Tweede Kamer over de uitvoering van haar taken. Als Minister van Economische Zaken draag ik de verantwoordelijkheid voor de beantwoording van vragen van het parlement.
Het bericht ‘Stroom IJsland is sterk vervuild’ |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stroom IJsland is sterk vervuild»?1
Ja.
Hoeveel procent van de door Nederlandse consumenten gekochte groene stroom wordt naar schatting opgewekt door in Nederland opgewekte duurzame energie en hoeveel wordt «opgewekt» door buitenlandse opwekcapaciteit zoals Noorse en IJslandse waterkrachtcentrales?
Uit cijfers van CertiQ2 blijkt dat in 2013 39.956.079 gvo’s zijn afgeboekt. Elke gvo (garantie van oorsprong) vertegenwoordigt één MWh aan energie uit hernieuwbare bronnen. Dit betekent dat volgens het systeem van gvo’s 39.956.079 MWh aan hernieuwbare elektriciteit is gebruikt in 2013. Hiervan is in 2013 10.315.596 (26%) in Nederland geproduceerd en 29.640.483 (74%) in het buitenland. Op dit moment worden deze naar herkomst verdeelde data nog niet regulier beschikbaar gesteld in de statistische overzichten van CertiQ. Ik heb CertiQ gevraagd dit in toekomst wel te doen.
Voor de consument moet helder zijn wat hij koopt wanneer hij hernieuwbare stroom inkoopt. Daarom heb ik aan de energieleveranciers verzocht het stroometiket verder uit te breiden met informatie over de herkomst van de energie, gespecificeerd naar binnen- en buitenland. De toevoeging van deze informatie op het stroometiket hebben zij toegezegd en zal voor het eerst zichtbaar zijn op het stroometiket dat begin 2015 verschijnt.
Kunt u uitleggen wat het doel is van de in de EU opgetuigde Garanties van Oorsprong (GvO)-markt? Vindt u dat dit doel ook gehaald wordt?
Het systeem van gvo’s is conform de EU richtlijn 2009/28 opgezet en maakt het mogelijk hernieuwbare energie van fossiele energie te onderscheiden. In de fysieke levering van de elektriciteit kan dit onderscheid niet worden gemaakt.
Daarnaast zijn de gvo’s nodig bij de uitvoering van subsidieregelingen zoals de SDE+ en om eenvoudig vast te kunnen stellen of de afgesproken doelen voor hernieuwbare energie worden gerealiseerd.
Het systeem van gvo’s voorziet op een goede manier in beide doelen.
Deelt u het idee dat consumenten die in Nederland groene stroom kopen verwachten dat er daadwerkelijk in Nederland nieuwe duurzame energiecapaciteit bij wordt gebouwd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken en/ of te laten uitzoeken door energiebedrijven met welke intentie consumenten overschakelen op groene stroom?
Consumenten kunnen allerlei beweegredenen hebben om de keuze te maken voor het afnemen van hernieuwbare energie. Op een gvo staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit. Met deze informatie kunnen energieleveranciers hun groene-stroomproducten laten aansluiten bij de wensen van de consument.
Ik wil dat consumenten, ongeacht hun beweegredenen, kunnen kiezen voor hernieuwbare energie. Belangrijk daarbij is dat er ook daadwerkelijk hernieuwbare energie wordt opgewekt en dat energie uit hernieuwbare bron niet twee keer als zodanig kan worden verkocht. Dit garandeert het systeem van gvo’s.
Is in andere EU-lidstaten ook een dergelijke markt voor GvO’s en groene stroom ontstaan of is dit feitelijk alleen in Nederland ontstaan? Kunt u in het laatste geval toelichten waarom dat alleen in Nederland is ontstaan?
De Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) verplicht lidstaten om een systeem van gvo’s voor duurzame elektriciteit in stand te houden en handel hierin mogelijk te maken. De markt voor gvo’s is dus Europees. Uit de statistieken3 van de Association of Issuing Bodies – de Europese koepel van gvo-uitvoeringsinstanties – blijkt dat naast Nederland ook landen als Duitsland, België, Zweden en Finland erg actief zijn op de markt voor gvo’s.
Het bericht dat het harde drugsbeleid op festivals zowel advocaten als verslavingszorginstellingen te ver gaat |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Strafblad door drie pilletjes?»1
Ja.
Wordt het de festivalgangers voldoende duidelijk gemaakt dat zij, wanneer zij terplekke een boete of taakstraf accepteren, daarnaast ook een strafblad zullen krijgen? Krijgen de festivalgangers ook de mogelijke consequenties van een strafblad uitgelegd, zoals bijvoorbeeld voor toekomstige aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik tevens naar de beantwoording van vraag 4, 5, 7, 8 en 9 van de set van Recourt en Rebel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 295).
Wanneer iemand is aangehouden door de politie, veelal vanwege het bezit van (hard)drugs, wijst de politie de verdachte voor het verhoor op het recht om te zwijgen en de mogelijkheid van rechtsbijstand. Als de verdachte hiervoor kiest, dan wordt laatstgenoemde naar een nabijgelegen politiebureau gebracht waar de piketadvocaat, of de voorkeursadvocaat, wordt opgeroepen. De verdachte wordt gehoord en de drugs worden onderzocht. Afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheid drugs wordt de verdachte na verhoor in vrijheid gesteld en verzocht bij de officier van justitie te komen voor afdoening van het strafbare feit. Dit gesprek is vrijwillig, de verdachte kan er ook voor kiezen weg te gaan en de strafbeschikking thuisgestuurd te krijgen. Bij het verzenden van de strafbeschikking wordt de betrokkene actief geïnformeerd over de gevolgen van de aanvaarding daarvan door middel van een bijsluiter.
De officier van justitie informeert de verdachte niet standaard over het feit dat zij, wanneer zij ter plekke een boete accepteren, tevens een strafblad zullen krijgen en wat de mogelijke consequenties daarvan zijn. Wel wordt door het OM altijd nadrukkelijk gevraagd of een verdachte nog vragen heeft en de vraag of men een strafblad krijgt wordt dan regelmatig gesteld. In dat geval wordt uitgelegd dat een aantekening in het Justitieel Documentatie Systeem wordt opgenomen maar dat dat niet altijd gevolgen hoeft te hebben voor het wel of niet verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag. Ook wordt dan uitgelegd dat het OM daar geen nadere uitspraken over kan doen, omdat dit een beoordeling is conform de voorwaarden en screeningsprofielen van de Diens Justis.
De vraag of verdachten zich voldoende bewust zijn van het feit dat instemmen met een door het OM opgelegde boete tevens het krijgen van een strafblad betekent, en de rol die de advocaat daarbij speelt, zal ik betrekken bij de evaluatie van de pilots rechtsbijstand in het kader van ZSM die dit najaar van start gaan (zie ook de voortgangsrapportage bij de brief Versterking Prestaties strafrechtketen van 2 juli 2014, TK vergaderjaar 2013–2014, Bijlage bij Kamerstuk 33 750 VI, letter AB).
Bij het betrappen met een grotere hoeveelheid drugs wordt een gepaste afdoeningsvorm gekozen. De officier kan ervoor kiezen een taakstraf op te leggen. In dat geval wordt de verdachte er ook op gewezen dat hij een advocaat kan inschakelen. Als hij dat wil, dan wordt de procedure stopgezet en krijgt de verdachte een uitnodiging voor een zitting op langere termijn, zodat er voldoende gelegenheid is zich te laten bijstaan door een advocaat. Als de verdachte niet voor bijstand kiest op dat moment, dan krijgt hij een werkstraf opgelegd en wordt hierbij nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van verzet binnen twee weken.
Een van de effecten van alcohol- en/of druggebruik is dat dit het beoordelingsvermogen van mensen beïnvloedt. Dat betekent dat zij de risico’s en kansen van een situatie moeilijker kunnen inschatten. Daarnaast is niet uit te sluiten dat festivalgangers sneller geneigd zijn in te stemmen met een boete om niet het risico te lopen de deelname aan het festival te missen. Vooropgesteld moet echter worden dat de gevolgen van het handelen onder invloed van drugs of alcohol in beginsel voor rekening van de dader komen. Dat neemt niet weg dat de rechten van verdachten gewaarborgd dienen te zijn. Om die reden is bij evenementen een officier van justitie aanwezig om de procedures en keuzemogelijkheden aan verdachten toe te lichten.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat als een aangehouden verdachte dusdanig onder invloed is van middelen dat hij niet helder kan communiceren, de politie deze verdachte niet het proces van directe afdoening in laat gaan, maar ter ontnuchtering naar het cellencomplex van het meest nabijgelegen politiebureau laat overbrengen. Het kan gebeuren dat een verdachte tijdens het politieverhoor prima aanspreekbaar is, maar in het gesprek met de officier niet helemaal helder overkomt. In een dergelijk geval zal – in geval van het opleggen van een geldboete – altijd een acceptgiro worden toegezonden, dan wel het dossier aan het parket worden ingezonden.
Op alle bovenstaande manieren zijn de rechten van de verdachten naar mijn mening goed gewaarborgd in het proces. Rechtsbijstand kan worden ingeschakeld, de keuzemogelijkheden worden duidelijk uitgelegd en de verdachte kan in vrijheid beslissen of hij een boete of taakstraf accepteert en al dan niet direct betaalt.
Bent u van mening dat de festivalgangers terplekke, ook wanneer zij onder invloed zijn, een goede afweging van hun eigen belangen kunnen maken? Hoe worden de rechten van hen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er niet voor gezorgd dat de festivalgangers terplekke een advocaat konden raadplegen? Kunt u cijfers aanleveren over het aantal gecontroleerde mensen, aanhoudingen en strafbeschikkingen? In hoeveel van deze gevallen is gebruikt gemaakt van rechtsbijstand?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2, 3 en 7 t/m 9 van de leden Recourt en Rebel van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 295).
Het OM heeft mij meegedeeld dat er in één geval is verzocht om een advocaat. Deze zaak is dus niet ter plaatse afgehandeld, en de zitting zal op een later moment plaatsvinden.
Waarom is ervoor gekozen capaciteit in te zetten voor het opsporen van gebruikers? Hoeveel fte's zijn hiervoor ingezet? Waarom zijn deze mensen niet bezig met het opsporen van drugsproducenten en -handelaars?
Controle en toezicht op festivals vinden plaats om bij te dragen aan een veilig verloop van het festival en ten behoeve van het voorkomen of opsporen van diverse strafbare feiten zoals diefstallen, zakkenrollerij of opstootjes en de handel in drugs. Er is door het arrondissementsparket Midden-Nederland gedurende de vier festivaldagen gewerkt in twee diensten per dag, waarbij de diensten op donderdag, vrijdag en zondagavond werden bezet door twee fte en de dagdienst op zondag door drie fte. Deze inzet staat los van inzet op lopende onderzoeken naar bijvoorbeeld drugsproducenten en -handelaren.
Hoe voorkomt u dat burgers het gevoel krijgen dat zulke acties bestemd zijn voor het innen van geld in plaats van het garanderen van de gezondheid en veiligheid van burgers?
Inzet van politie en OM op festivals is er juist op gericht om bij te dragen aan een gezond en veilig verloop van het festival. Dit gebeurt in goed overleg met organisatoren van dergelijke evenementen. De inzet van het strafrecht is het sluitstuk van alle maatregelen die worden genomen om de gezondheid en veiligheid van bezoekers te garanderen. Het strafrecht wordt dan ook sporadisch ingezet. Bezoekers wordt daarnaast van tevoren goed duidelijk gemaakt wat op het festival al dan niet is toegestaan. Zij lopen dan ook willens en wetens het risico te worden bestraft als zij de regels van het festival en/of de wet overtreden.
Wat is uw reactie op het feit dat verslavingszorginstellingen vrezen dat het zero tolerance- beleid meer problemen veroorzaakt dan dat het problemen oplost?
Dat er op festivals drugs gebruikt worden is al jarenlang een bekend verschijnsel. Controle bij de ingang van een festival is vanzelfsprekend. Het is echter niet realistisch dat in zijn geheel voorkomen kan worden dat drugs het terrein op komen. Vanuit deze gedachte zijn vrijwel standaard op alle grote muziekfestivals teams aanwezig die voorlichting geven over (de risico’s van) alcohol- en drugsgebruik, evenals een EHBO-post. Overigens wordt bij de ingangscontrole niet alleen op het bezit van drugs gecontroleerd, maar bijvoorbeeld ook op wapenbezit. De ingang controles zijn in het belang van de veiligheid van de bezoekers.
Kunt u reageren op een mogelijk gevolg van de strenge controles dat jongeren de XTC-pillen al innemen wanneer ze nog in de rij staan en later op de avond, wanneer de pillen uitgewerkt lijken te zijn, overstappen op alcohol? Bestaat voorts het risico dat jongeren hierdoor soms meerdere pillen tegelijk gebruiken, die ze anders wellicht over de avond verspreid hadden gebruikt?
Van personen die werken in verslavingsvoorlichting en -preventie ontvangen wij wel eens signalen dat uitgaanspubliek al voor de toegangscontrole zouden kiezen voor het nemen van een hoog gedoseerde pil of enkele pillen om zo lang mogelijk de psychoactieve werking te kunnen ervaren. Harde gegevens zijn daarover echter niet bekend, evenmin over het al dan niet overstappen op alcohol of andere legale psychoactieve stoffen na het passeren van de toegangscontrole.
Ziet u het als een risico dat mensen die drugs willen gebruik uitwijken naar alternatieve feesten waar minder wordt gecontroleerd, maar waar ook geen in drugs gespecialiseerde EHBO aanwezig is?
Alternatieve feesten zijn doorgaans kleinschalig en weinig aantrekkelijk voor de meerderheid van de festivalgangers die bewust kiest voor een festivalbezoek op basis van de reputatie en het programma van zo’n festival. Hoewel geen grote verschuivingen te verwachten zijn van festivals naar alternatieve feesten, zijn op alternatieve feesten de gezondheidsrisico’s ten aanzien van drugsgebruik groter wegens het ontbreken van voorzieningen als voorlichtingsteams, laagdrempelige watervoorziening of een EHBO-post.
Wat zijn tot nu toe de resultaten geweest van het strenge drugsbeleid op festivals? Hoe heeft dit bijgedragen aan de volksgezondheid en de veiligheid van de festivalbezoekers?
Er is geen sprake van een specifiek streng drugsbeleid op festivals. Het bezit van drugs is verboden in de Opiumwet. Op veel festivals is – voor een evenement van dergelijke grootte – slechts zeer beperkt politie aanwezig. Bij constatering van strafbare feiten wordt er door politie en Openbaar Ministerie opgetreden, zoals dat ook buiten festivals gebeurt.
De dreigende sluiting van attractiepark De Sprookjeshof in Zuidlaren |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Ziengs (VVD), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de dreigende sluiting van attractiepark De Sprookjeshof in Zuidlaren en de mogelijke vernietiging van 40 banen?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse keuringsinstanties zijn bevoegd om attractie- en speeltoestellen technisch te keuren op veiligheid en daarover certificaten van goedkeuring af te geven aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Klopt het dat de NVWA ook certificaten van goedkeuring accepteert van enkele keuringsinstanties van attractie- en speeltoestellen elders in Europa, waaronder TÜV SÜD Product Service GmbH uit München? Hoe is gewaarborgd dat de verschillende keuringsinstanties niet verschillend kunnen oordelen over identieke toestellen?
Voor het op grond van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS) keuren van attractie- en speeltoestellen zijn vier instellingen aangewezen, waarvan drie Nederlandse en één buitenlandse.
Daarnaast zijn ook nog twee buitenlandse instellingen aangewezen voor het keuren van alleen attractietoestellen en vier instellingen voor het keuren van alleen speeltoestellen. Van de laatste vier is er één Nederlands en drie buitenlands.
TÜV SÜD Product Service GmbH in München is een instelling waarvan het Ministerie van VWS heeft bepaald dat de door die instelling afgegeven certificaten gelijkgesteld zijn aan certificaten afgegeven door een aangewezen keuringsinstellingen door het Ministerie van VWS. Deze certificaten worden dan ook door de toezichthouder NVWA geaccepteerd.
Alle aangewezen keuringsinstellingen belast met keuringen van attractie- en/of speeltoestellen nemen deel aan het zogenoemde AKI-overleg. Dat overleg vindt twee maal per jaar plaats en dient onder meer voor het maken van afspraken over onder andere technische onderwerpen, zoals de interpretatie van technische normen.
Klopt het dat in het geval van De Sprookjeshof er toestellen geen certificaat van goedkeuring hebben gekregen, terwijl identieke toestellen elders in Nederland wel middels een certificaat zijn goedgekeurd? Is hier volgens u sprake van inconsequente toepassing van regelgeving? Zo ja, in hoeverre speelt dit volgens u mee bij deze sluiting? Zo ja, hoe is het mogelijk dat verschillende door de NVWA bevoegde keuringsinstanties verschillende veiligheidsoordelen vellen over identieke attractie- en speeltoestellen?
Nee, dat klopt niet. De manier waarop de bedoelde speeltoestellen ter plaatse zijn opgebouwd maakt ieder toestel uniek. Voor de bewuste grote glijbaan is er daarom geen certificaat van typegoedkeuring (een algemeen certificaat voor een «groep»glijbanen) verleend, zodat elk individueel toestel moet worden gekeurd.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van inconsequente toepassing van de Nederlandse regelgeving.
Klopt het dat in het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen is opgenomen dat ieder attractie- of speeltoestel dat overeenkomstig het goedgekeurde, het type kenmerkende monster is vervaardigd, niet technisch hoeft te worden gekeurd, behalve dan op de montage van het toestel? Gaat het in de casus van de afgekeurde toestellen van De Sprookjeshof om toestellen die volgens deze regel uit het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen helemaal geen technische keuring behoeven, omdat het eerste exemplaar al technisch is goed bevonden door een van de door de NVWA aangewezen keuringsinstituten?
Speeltoestellen waarvoor een certificaat van goedkeuring is afgegeven voor een typekenmerkend monster hoeven inderdaad niet opnieuw te worden gekeurd. Bij de onderhavige speeltoestellen van Sprookjeshof was evenwel geen sprake van speeltoestellen waarvoor een in Nederland geldig certificaat van typegoedkeuring was verkregen van een aangewezen keuringsinstelling.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor de consequente toepassing van regelgeving en dat ondernemers, medewerkers en regio niet de dupe mogen worden van inconsistenties hierin?
Ondernemers zijn te allen tijde verantwoordelijk voor de naleving van regelgeving. Vervolgens is de overheid verantwoordelijk voor logische en werkbare regels en het consequent toezien op de naleving en handhaving van de regelgeving. De regelgeving heeft tot doel de gebruikers van de toestellen te beschermen. Uit de rapportage van de aangewezen keuringsinstelling die beide speeltoestellen heeft gekeurd, blijkt dat sprake is van meer gevaargerelateerde tekortkomingen, waaronder gevaar voor beknelling van lichaamsdelen.
Op 12 september heeft de NVWA met de CdK Drenthe overleg gevoerd waarbij is afgesproken dat de keuringsinstelling en de eigenaar van De Sprookjeshof opnieuw in overleg gaan over de maatregelen die de veiligheid waarborgen.
Bent u bereid deze vragen vóór 9 september te beantwoorden, gezien het dreigende banenverlies?
Nee. I.v.m. de noodzakelijke interdepartementale afstemming is het niet gelukt de antwoorden voor 9 september aan uw kamer te sturen.
Het bericht dat NLVOW de gedragscode windenergie niet ondertekent |
|
Agnes Mulder (CDA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vergoeding omwonenden windpark»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het zeer onwenselijk is dat de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) (eenzijdig) een gedragscode heeft vastgesteld zonder overeenstemming te bereiken met bewoners verenigd in de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW)?
De NLVOW heeft op 29 augustus 2014 eenzijdig een gedragscode vastgesteld. De NWEA heeft samen met Stichting Natuur & Milieu, Stichting De Natuur- en Milieufederaties en Greenpeace Nederland op 3 september 2014 een gedragscode vastgesteld. Ik ben het met de leden eens dat het bestaan van meerdere gedragscodes naast elkaar geen wenselijke ontwikkeling is. Ik roep partijen op met elkaar in gesprek te blijven.
Bent u bereid om een bemiddelende rol te spelen om te bevorderen dat er alsnog een gemeenschappelijke gedragscode kan worden opgesteld? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van een gezamenlijke gedragscode ligt bij de betrokken private partijen en niet bij de overheid. De gedragscode van NWEA en de natuur- en milieuorganisaties zie ik als een eerste stap in de goede richting. Deze gedragscode bindt de leden van NWEA vanaf heden. Ook de natuur- en milieuorganisaties zeggen in deze gedragscode toe het draagvlak voor individuele windenergieprojecten actief te bevorderen. Ik roep alle partijen, inclusief NLVOW, op om een tweede stap te zetten. Bepalend hierbij is niet de bemiddelende rol van de overheid, maar de wil bij alle betrokken partijen om er samen uit te komen.
Deelt u de mening dat er een vorm van compensatie of participatie voor direct omwonenden nodig is voor meer draagvlak voor windenergie?
Participatie is iets anders dan compensatie. Participatie is het betrekken van omwonenden bij een project. Ik vind dit van groot belang. Het vanaf een vroeg stadium laten meepraten van omwonenden komt het draagvlak en de kwaliteit van een plan of project ten goede. Deze zogenaamde planparticipatie maakt onderdeel uit van de Rijkscoördinatieregeling. In het wetsvoorstel Omgevingswet, dat bij uw Kamer is ingediend (Kamerstuk 33 962), wordt deze vorm van participatie verder wettelijk verankerd.
De betrokkenheid van omwonenden wordt ook vergroot door hen mede-eigenaar te maken van een project of anderszins financieel te laten participeren in een project. Deze financiële participatie is niet wettelijk geregeld. Het is aan partijen om te bezien of financiële participatie in een specifiek geval wenselijk is en welke vorm het best past bij het project.
Tot slot is er compensatie. Compensatie is wettelijk geregeld. Een omwonende die in zijn fysieke leefomgeving schade lijdt als gevolg van een bestemmingswijziging, heeft onder voorwaarden recht op planschadevergoeding. Dit betekent bijvoorbeeld dat een omwonende van een windturbinepark recht kan hebben op een schadevergoeding voor de waardedaling van zijn huis. Het staat private partijen vrij om los van wettelijke planschadevergoeding een vergoeding met omwonenden overeen te komen.
Deelt u tevens de mening dat het wenselijk is dat ook overheden een belangrijke rol hebben bij de participatie, communicatie, vergunningverlening en daarmee het maken van ruimtelijke afwegingen over windenergieprojecten? Zo ja, op welke manier wordt dan vorm en inhoud gegeven aan deze rol en is dat voldoende om een stevig draagvlak te krijgen voor de energietransitie?
Ja, als bevoegd gezag gaat de overheid primair over de ruimtelijke afweging voor een windenergieproject en over de vergunningverlening. Het organiseren van participatie en de communicatie over die ruimtelijke afweging en vergunningverlening maken onderdeel uit van deze wettelijke procedures. Naast deze rol bij individuele windenergieprojecten, voeren de verschillende overheden beleid om draagvlak voor de energietransitie te vergroten. De belangrijkste uiting hiervan is de totstandkoming van het Energieakkoord, waarbij de nationale doelstellingen voor duurzame energie in gezamenlijkheid met tientallen partijen zijn uitgewerkt naar concrete maatregelen. Alle betrokken partijen werken hier hard aan.
Bent u bereid of van plan om de gedragscode, of onderdelen daarvan, verplicht te stellen voor ontwikkelaars van windenergieprojecten zoals de initiatiefnemers van de gedragscode u hebben verzocht?
Nee. De waarde van een gedragscode is erin gelegen dat de betrokken partijen hem willen naleven, omdat zij het nut en het belang van de eigen afspraken inzien. Het verplicht stellen van overheidswege doet hier geen recht aan. Ook doet het geen recht aan de diversiteit in de windsector. Bij veel projecten nemen de bewoners van een gebied zelf de ontwikkeling van een windpark ter hand. Zij organiseren draagvlak en participatie op hun eigen wijze. In het wetsvoorstel Omgevingswet is bewust gekozen participatie verplicht te stellen, maar geen regels te stellen aan de manier waarop dat gebeurt. Zo blijft er ruimte voor maatwerk. Ik zie geen grond om voor de windsector een uitzondering te maken op dit principe.
Hoge vastrechtkosten in de energiesector |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de hoge vastrechten, die sommige energiebedrijven hanteren en die hen in staat stellen om op een misleidende manier te concurreren?1
Ja.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat de indruk wordt gewekt dat er een goedkoper (variabel) tarief wordt aangeboden, terwijl dit via het hoge vastrecht dubbel en dwars wordt terugverdiend?
De levering van energie vindt plaats in een vrije markt. Energieleveranciers bepalen welke diensten zij aanbieden en op welke wijze zij deze in rekening brengen. Zij gebruiken daarbij zowel verbruiksonafhankelijke als verbruiksafhankelijke tarieven. Vastrecht is een verbruiksonafhankelijk tarief dat leveranciers in rekening brengen ter dekking van een deel van hun kosten en dat leveranciers verschillend kunnen vaststellen. De energieleveranciers kunnen verschillende typen contracten aanbieden, met verschillende hoogtes van verbruiksonafhankelijke en verbruiksafhankelijke leveringstarieven. Dit zorgt ervoor dat consumenten kunnen kiezen al naar gelang persoonlijke situaties en voorkeuren. Zoals ook in het artikel van het ANP staat beschreven, kunnen consumenten die een hoog energieverbruik hebben een voordeel hebben bij een contractvorm met een lagere variabele energieprijs en een hoger vast tarief, terwijl andere verbruikers juist meer baat kunnen hebben bij een contract met lage vaste kosten.
Kunt u een reactie geven op de uitspraken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in dit kader over de ondoorzichtigheid van de energietarieven?
Uit onderzoek van de ACM2 is gebleken dat consumenten behoefte hebben aan duidelijke prijsinformatie. Consumenten vinden het moeilijk om aanbiedingen van energieleveranciers te begrijpen en te vergelijken met het aanbod van concurrenten. Ook heeft de ACM geconstateerd dat consumenten hun jaarafrekening niet altijd kunnen herleiden tot het aanbod dat ze ooit hebben aanvaard, waardoor ze moeilijk kunnen controleren of ze hebben gekregen wat ze hebben afgesproken. Sommige consumenten die een overstap overwegen geven aan dat ze hierdoor gedurende het overstapproces afhaken. De ACM ziet een gebrek aan transparantie als een overstapdrempel en een belemmering voor consumenten om de beste keuze voor hun situatie te kunnen maken.
Ik ben het met de ACM eens dat het van belang is dat consumenten in staat zijn een goed geïnformeerde keuze te maken uit het aanbod van energieleveringscontracten. Daarvoor is het belangrijk dat zij in een aanbod heldere informatie krijgen over de totale vaste kosten én de totale verbruiksafhankelijke tarieven, alsmede de totale te verwachten kosten. Die informatie moet bovendien toegesneden zijn op de consument in kwestie. Dat wil zeggen dat de energieleverancier zo veel mogelijk moet uitgaan van het te verwachten verbruik en de specifieke kosten die voor de betreffende consument gelden. Wanneer energieleveranciers die informatie op een duidelijke en vergelijkbare manier aanleveren kan de consument ook bepalen of het in zijn geval gunstiger is een contract te kiezen met hogere vaste kosten en een lager variabel tarief of andersom.
Wat zijn de voor- en nadelen van de afschaffing van het vastrecht, zoals in 2009 spiegelbeeldig het variabele transporttarief is afgeschaft door de invoering van het (vaste) capaciteitstarief voor transport?
Het capaciteitstarief is in 2009 ingevoerd, ter vervanging van het variabele transporttarief. Het capaciteitstarief heeft een andere achtergrond dan het vastrecht. Het verbruiksonafhankelijke capaciteitstarief is ingevoerd om het leveranciersmodel mogelijk te maken, waarbij de leverancier het primaire aanspreekpunt is voor consumenten, en om de uitwisseling van gegevens tussen de netbeheerder en de leverancier te verminderen. Op de hoogte van het capaciteitstarief dat door netbeheerders in rekening wordt gebracht houdt de ACM toezicht. De hoogte van het vastrecht daarentegen wordt door leveranciers vastgesteld, zoals in het antwoord op 2 is toegelicht.
Het afschaffen van het vastrecht zou een inperking van de keuzevrijheid van de consument betekenen, omdat hij dan niet meer kan kiezen voor een contract met een laag verbruiksafhankelijk tarief en een hoog vastrecht of vice versa. De consument zou dan nog maar één tarief voor het leveringsdeel doorberekend krijgen. Hij kan dan misschien een betere vergelijking maken met aanbiedingen van verschillende leveranciers, maar tegelijk wordt hiermee een gedeelte van de markt op slot gezet, aangezien dit verschil in tarieven het belangrijkste middel is voor energieleveranciers om op te concurreren. Dit beperkt de marktwerking in de sector en dat kan tot hogere energieprijzen leiden. Dat vind ik geen wenselijke situatie.
Deelt u de mening dat een linearisering van de tarieven kan bijdragen aan meer concurrentie en een betere marktwerking?
Ik zie het transparanter maken van de tariefopbouw als de meest effectieve manier om de keuzevrijheid van de consument te borgen en de concurrentie en de marktwerking binnen de energiesector te stimuleren. De genoemde linearisering van de tarieven leidt tot minder keuzevrijheid van consumenten, zoals bij de beantwoording van 4 is toegelicht. Door het verbeteren van de transparantie van de tariefopbouw kunnen consumenten de energietarieven beter vergelijken met de tarieven van andere leveranciers, ongeacht de tariefopbouw van andere energieleveranciers.
Deelt u de mening dat een verdere multidimensionalisering van de tarieven leidt tot een verminderd inzicht van de consument en een verminderde marktwerking, oftewel dat de consument door de vele bomen het bos niet meer ziet en belemmerd wordt in het maken van de juiste keuze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u, samen met de ACM, bijdragen aan meer prijstransparantie in de energiesector en andere sectoren?
Het verbeteren van de transparantie van de tariefopbouw in de energiesector heeft de volle aandacht van de ACM. De ACM is in gesprek met de energiesector over het invoeren van het zogenaamde «Aanbod op Maat». Dit traject moet ertoe leiden dat een aanbieding van een leverancier toegespitst is op de daadwerkelijke situatie van een klant op zo’n wijze dat die vergelijkbaar is met andere aanbiedingen. De klant moet in staat zijn het aanbod te kiezen dat het beste bij zijn of haar situatie past, waarvoor hij gebruik kan maken van prijsvergelijkingssites of de websites van leveranciers. De ACM zet erop in dat dit traject in de loop van 2015 tot een aantal resultaten leidt.
Bovendien werkt de ACM er samen met de sector aan dat de tarieven die op de factuur staan vermeld herleidbaar zijn naar het contract en het aanbod die de consument heeft gekregen, opdat de consument de gemaakte tariefafspraken kan zien en controleren. Binnen dit traject worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het gebruik van eenduidige en geharmoniseerde terminologie.
Tenslotte worden zowel in de sectorspecifieke wetgeving als in de generieke (en deels vernieuwde) consumentenwetgeving regels gesteld met betrekking tot begrijpelijke en inzichtelijke (prijs)informatie. Deze consumentenwetgeving stelt ook regels aan andere sectoren, zoals de reisorganisatiebranche. De ACM ziet toe op de naleving hiervan.
Het bericht ‘Kritiek op Icesave-deal minister’ |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op Icesave-deal Minister»?1
Ja.
Klopt het bericht dat u in voorbereiding op de deal geen overleg hebt gehad met lagere overheden, terwijl deze daar wel om hadden verzocht? Zo ja, waarom hebt u daarvan afgezien?
Dat klopt niet.
De mogelijkheid om de vordering op de boedel van Landsbanki in de markt te verkopen is niet nieuw en is algemeen bekend bij de preferente crediteuren. Zo is een groot deel van de Britse lagere overheden begin 2014 tot verkoop overgegaan. Naar aanleiding van deze verkoop is de Noord-Hollandgroep op uitnodiging van De Nederlandsche Bank aanwezig geweest bij een voorlichtingsbijeenkomst over de wijze waarop een verkoop tot stand komt. De Nederlandse medeoverheden konden hun vorderingen in de markt verkopen en zij kunnen dat nog steeds. Zij kunnen er echter ook voor kiezen om de vorderingen aan te houden. Dit is een eigen afweging die iedere crediteur voor zichzelf moet maken. Direct na het moment dat de staat had besloten om de verkoop door te zetten zijn de medeoverheden hiervan op de hoogte gesteld.
Wat is uw reactie op de kritiek van de provincie Noord-Holland (namens de lagere overheden) dat de deal de onderhandelingspositie van lagere overheden met Landsbanki zal verslechteren?
De onderhandelingspositie van de lagere overheden verandert door de verkoop niet. Zij blijven preferent crediteur van de boedel van Landsbanki. De private partijen die de vordering van De Nederlandsche Bank hebben gekocht zijn over het algemeen gespecialiseerd in dit type schuld en willen evenals de lagere overheden hun investering terugverdiend zien. De samenstelling van de groep preferente crediteuren wordt anders en meer divers, maar dat is niet aantoonbaar een verslechtering of een verbetering, zo leert ook de ervaring na de verkoop door de Britse lagere overheden. Naar mijn mening en die van de betrokken (externe) deskundigen is de positie van de medeoverheden derhalve niet geschaad door de verkoop, niet in het scenario dat de medeoverheden hun vorderingen aanhouden en evenmin in een mogelijk toekomstig verkoopscenario.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de deal zijn voor de groep zogeheten «100.000+-spaarders»? In hoeverre beïnvloedt de deal met Icesave de kansen dat deze groep haar spaargeld terugkrijgt?
Het antwoord op vraag 3 geldt evenzeer voor de 100+ groep. Ook voor hen geldt dat de onderhandelingspositie en mogelijke verkoopprijs niet nadelig zijn beïnvloed.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de afhandeling van de claims van decentrale overheden en 100.000+-spaarders? Bent u bereid om (alsnog) actief te helpen bemiddelen om de kans op terugvordering te vergroten?
De kennis en ervaring die met de verkoop is opgedaan wordt actief met de overige Nederlandse partijen gedeeld. Mochten zij besluiten om tot verkoop over te gaan dan ben ik bereid hen hierbij te adviseren, zowel in het voortraject als tijdens de verkoop. Bovendien zal de Nederlandse overheid de afwikkeling van Icesave nauwlettend blijven volgen. Niet alleen omdat de staat zelf nog belangen heeft, maar ook om te bezien of de afwikkeling van de boedel op een wijze geschiedt die verenigbaar is met de overige Nederlandse belangen. Indien nodig zal de staat uiteraard opkomen voor dit bredere Nederlandse belang en in contact treden met de IJslandse overheid.
Het niet vervolgen van massale verkiezingsfraude op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de rechter op Sint Maarten dat sprake is van «klassenjustitie» omdat in een onderzoek naar het «kopen» van stemmen bij de verkiezingen van 2010 geen onderzoek is gedaan naar de top van de United People’s party (UP)?1
Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gerechtelijke uitspraken en vonnissen van commentaar te voorzien.
Is het waar dat de heer Heyliger, lijstrekker van de UP bij de verkiezingen van komende vrijdag, voor de verkiezingen van 2010 $ 3 mln. zou hebben gedoneerd aan de partij?
Ik ben niet in de positie om te oordelen over het waarheidsgehalte van deze aantijgingen.
Klopt de berekening dat bij een electoraat van ongeveer 20.000 kiezers dit € 150 is per kiezer?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in 2010 mensen in de rij stonden voor het gebouw van UP om geld in ontvangst te nemen en de partij een eigen registratiesysteem had om te controleren dat mensen ook daadwerkelijk zouden gaan stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen dat dezelfde heer Heyliger komende vrijdag als lijsttrekker van de UP opnieuw wordt verkozen in het parlement van Sint Maarten, zonder dat een goed onderzoek naar verkiezingsfraude heeft plaatsgevonden?
De rechter heeft vastgesteld dat een aantal personen zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van stemmen. Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk draagt elk van de landen zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Sint Maarten is een rechtsstaat en in dat licht is het verhandelen van stemmen zorgelijk en ondermijnend voor het democratische karakter van het land.
Het bericht dat hackers boos zijn vanwege criminalisering door het Openbaar Ministerie (OM) |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hackers boos om «criminalisatie» door OM»1, kent u de in het bericht genoemde aan u gestuurde open brief van bestuursleden van elf hackersgroepen2 en kent u de site van het OM «Uw mening over straffen voor hacken»3?
Ja.
Worden mede aan de hand van de antwoorden op vragen van de genoemde site van het OM richtlijnen over straffen aangepast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar zijn de antwoorden voor de vragen dan wel voor bedoeld?
Bij het maken of aanpassen van strafvorderingsrichtlijnen gebruikt het Openbaar Ministerie (OM) de input van experts, ketenpartners en de samenleving. Het laatste gebeurt door het op diverse plaatsen organiseren van burgerfora en jongerenfora en het plaatsen van een enquête op de site OM.nl. Het OM probeert op die manier vooral te vernemen wat burgers als strafverzwarende omstandigheden zien bij een bepaald delict. De burgerraadpleging over de strafbaarheid van computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) heeft plaatsgevonden omdat het OM bezig is een strafvorderingsrichtlijn voor dit misdrijf op te stellen.
Deelt u de mening van de bestuursleden van de genoemde hackersgroepen dat «hacken op creatieve wijze meer doen met techniek [is] dan de makers zelf hadden bedacht, het opzoeken van de grenzen van het mogelijke en het verkennen van de ethische en maatschappelijke consequenties van de ontdekte mogelijkheden»? Zo ja, waarom wordt hacken op de site van het OM dan in de context van criminaliteit geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Als voorlichting wordt gegeven, sluit het OM zoveel mogelijk aan bij het taalgebruik en de terminologie zoals die in de maatschappij gangbaar zijn. De term «hacker» heeft daarin een meervoudige betekenis. Enerzijds wordt daarmee gedoeld op de in technologie geïnteresseerde hobbyist of professional die actief de grenzen van de techniek op zoekt of die zich heeft gespecialiseerd in het testen van de beveiliging van computersystemen en -netwerken. Anderzijds wordt de term ook gebruikt voor individuen die zich in strafrechtelijke zin schuldig maken aan (in het bijzonder) computervredebreuk.
Bij de voorlichting over concrete opsporingsonderzoeken naar computervredebreuk is het gebruik van de term «hacker» naar de mening van het OM steeds voldoende duidelijk. In gevallen waarin die context niet duidelijk is spreekt het OM in haar publieke uitingen van «criminele hackers» of «criminelen». Op de OM-site zal door middel van een disclaimer nog uitdrukkelijk worden aangegeven dat hacken in deze betekenis wordt bedoeld.
Bij het OM leeft geenszins het idee dat alle hackers criminelen zijn. Integendeel, het OM erkent de meervoudige betekenis van de term en is zich ten volle bewust van de meerwaarde die hackers (in de eerste betekenis van het woord) hebben bij het verhogen van de digitale veiligheid van onze maatschappij. In dat kader treedt het OM ook met regelmaat in gesprek met personen uit de gemeenschap van hackers, onder andere over de vraag waar de grens ligt tussen crimineel hacken en niet-crimineel hacken. Op de in de open brief aangehaalde themadag is het OM bijvoorbeeld met hen in gesprek gegaan over het door het OM (kort daarvoor gepubliceerde) beleid ten aanzien van «responsible disclosure». Het OM gaat ook in de toekomst deze dialoog over hacken graag aan, zonder vooroordelen over de betrokkenheid bij enig strafbaar feit.
In hoeverre wordt hacken in het algemene spraakgebruik gelijk gesteld aan computerhuisvredebreuk of vergelijkbare strafbare feiten door middel van computers? Deelt u de mening dat het algemene spraakgebruik ten aanzien van hacken niet het uitgangspunt voor het bepalen van strafvorderingsrichtlijnen van het OM mag zijn, maar dat daarvoor de juridisch juiste termen dienen te worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat niet in alle gevallen van de op de genoemde site van het OM gebezigde voorbeelden sprake is van hacken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is er dan wel sprake van hacken?
De bedoelde enquête zag op hacken in de zin van computervredebreuk. De in de voorbeelden beschreven handelingen zijn strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht.
Op welke strafbare feiten hebben de voorbeelden op de OM site betrekking?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat hacken enerzijds «computervredebreuk» of andere strafbare feiten en anderzijds verschillende zaken betreffen? Zo ja, waar bestaan de verschillen uit? Zo nee, waarom deelt u de mening niet?
Het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan is strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Tegelijk is het samenwerken aan de veiligheid van informatiesystemen en het verstandig en doeltreffend gebruik maken van capaciteiten in de samenleving een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid op het vlak van cyber security. Het samenwerken via responsible disclosure is daarvan een voorbeeld. In januari 2013 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en de «leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» toegezonden (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum is vermeld welke handelingen in ieder geval vermeden dienen te worden. Bovendien worden er verwachtingen en diverse voorbeelden van responsible disclosure benoemd. Zie verder het antwoord op vragen 3 en 4, waarin is aangegeven dat het OM door een welbewust gebruik, onder andere in zijn voorlichting, van de term hacken onnodige criminalisering van hackers voorkomt.
Deelt u de mening dat hackers van belang kunnen zijn bij het melden van kwetsbaarheden in informatiesystemen (bijvoorbeeld door middel van responsible disclosure)? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in de context van de criminaliteit plaatsen van hackers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de hackersgroepen dat zij door de website van het OM gecriminaliseerd worden en dat de goede naam en reputatie van hackers wordt aangetast? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om hier verandering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat zorgverzekeraars de wijkverpleging splitsen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat zorgverzekeraars bij hun zorginkoop de twee segmenten van werkzaamheden voor de wijkverpleging apart inkopen, en daarmee de wijkzuster opsplitsen?1
Het beeld «dat de wijkzuster wordt opgesplitst» betreur ik en onderschrijf ik niet.
Integrale uitvoering van de wijkverpleegkundige functie is het uitgangspunt. Coördinerende, regisserende en organiserende werkzaamheden zijn integraal onderdeel van het werk van wijkverpleegkundigen; deze kunnen niet los gezien worden van de directe zorgverlening.
De berichten waar mevrouw Leijten op doelt betreft de inkoop van de prestatie «wijkgericht werken» waarvoor in 2015, als extra investering in de wijkverpleging, € 40 mln. beschikbaar is.
Onder deze NZa-prestatie vallen de activiteiten die niet direct te koppelen zijn aan een individueel zorgtraject van een patiënt. Het gaat hierbij om zaken als deelname van de wijkverpleegkundige aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten. De wijkgerichte zorg vormt een impuls voor de samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraars in 2015. Met het wijkgericht werken wordt het ook mogelijk gemaakt dat mensen op basis van signalen uit het sociale wijkteam, bijvoorbeeld over zorgmijders of mensen die de weg naar de zorg niet kennen, worden geholpen. Dat betekent: kijken wat er aan de hand is en indien nodig doorschakelen naar Zvw- zorg en/of welzijn. Deze prestatie is niet bedoeld voor het indiceren van cliënten. Zorgverzekeraars kiezen ervoor om deze prestatie bij een beperkt aantal aanbieders te contracteren.
Het overgrote deel van de cliënten komt in zorg via de huisarts, het ziekenhuis of rechtstreeks in zorg en daarmee in het tweede segment. Het tweede segment betreft de zorgverlening aan de cliënt waarin er ruimte is voor signaleren, schakelen naar het gemeentelijke domein en inzet op zelfredzaamheid. De omvang van dit segment is in 2015 circa € 3,2 mld.
Ik heb inmiddels met partijen van het onderhandelaarsresultaat wijkverpleging gewerkt aan een tekst (bijlage 1)2 waarin de gezamenlijke uitgangspunten in 2015 die gelden voor het wijkgericht werken en de individueel toewijsbare zorgverlening staan verwoord. De afspraak is gemaakt dat ieders achterban wordt verzocht deze uitgangspunten te hanteren bij de inkoopgesprekken.
Was het niet de oorspronkelijke bedoeling dat de wijkverpleegkundige de spil in de wijk moet kunnen zijn, en naar eigen inzicht kan handelen en de benodigde zorg verlenen aan zorgbehoevende mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijkverpleegkundige vormt, samen met de huisarts, inderdaad een belangrijke spil in de wijk. De vrije ruimte om naar eigen inzicht te handelen is precies wat ik beoog.
Zo zal vanaf 2015 de indicatierol, die nu door het CIZ wordt uitgevoerd, door de wijkverpleegkundige worden gedaan. Zij zal daarbij breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en sociale omgeving. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor kan geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg. Uiteraard kan de wijkverpleegkundige ook zelf zorg verlenen: zij is in de eerste plaats een zorgverlener. De wijkverpleegkundige kan dus, veel meer dan nu het geval is, naar eigen inzicht handelen.
Hoe verhoudt dit nieuwe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars zich met uw streven dat de wijkverpleegkundige niet alleen zorg verleent, maar zich ook bezig houdt met zelfredzaamheid en verbindingen met het sociale domein? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de inkoopgids wijkverpleging van Zorgverzekeraars Nederland wordt gesteld dat de wijkverpleegkundige net als de huisarts, de eerste toegang tot professionele zorg en de verbindende schakel tussen zorgvragers en aanbieders binnen de domeinen van zorg, wonen en welzijn vormt. In mijn gesprekken met verzekeraars is dit beeld bevestigd. Ook voor zorgverzekeraars zijn thema’s als zelfredzaamheid en een goede verbinding met het sociale domein van wezenlijk belang.
Erkent u dat bij aparte inkoop van segment 1 (signaleren) en 2 (zorgverlening) deze werkzaamheden naar alle waarschijnlijkheid door twee verschillende personen zullen worden gedaan? Vindt u het wenselijk dat er onnodig meerdere mensen over de vloer komen bij kwetsbare mensen thuis?
Ook in de zorgverlening (segment 2) is er ruimte voor signaleren, het leggen van verbindingen naar het sociale domein en het versterken van zelfredzaamheid. Deze taken worden dus niet gescheiden. De wijkgerichte zorg (segment 1) is voor deelname aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten die niet elke wijkverpleegkundige hoeft te doen. De zorgverlening bij de mensen thuis zal straks door één zorgaanbieder worden geleverd.
Vindt u dat hier sprake is van de door u gewenste «cliëntgerichte benadering» als zorgbehoevende mensen verschillende zorgverleners over de vloer krijgen, voor signaleren, voor zorgverlening via de zorgverzekeraar, maar ook via de ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor de zorg die bij de mensen thuis wordt geleverd en daarmee individueel toewijsbaar is, geldt dat zowel het signaleren als de zorgverlening door de (wijk)verpleegkundige wordt geleverd. De wijkverpleegkundige komt bij mensen thuis en stelt vast wat er nodig is. Niet alleen op medisch vlak, zij constateert ook wat er voor overige ondersteuning uit het gemeentelijke domein aan de orde kan zijn. Indien nodig schakelt zij de gemeente in.
Hoeveel zal de bureaucratische last toenemen als het signaleren van zorgbehoefte, en het daadwerkelijk verlenen van zorg, in handen van verschillende personen en/of zorgorganisaties komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het signaleren van de zorgbehoefte in de vorm van een indicatiestelling vindt door dezelfde zorgorganisatie plaats als de daadwerkelijke zorgverlening.
Vindt u het logisch dat de taken signaleren en ondersteunen, en daadwerkelijke zorgverlening, uit elkaar getrokken worden? Ligt dit in lijn met uw wens af te stappen van productdenken en -registratie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds genoemd in de antwoorden op eerdere vragen, worden deze taken niet uit elkaar getrokken.
Was het idee dat de verschillende segmenten waaruit het werk van wijkverpleegkundige is opgebouwd niet juist dat deze door één persoon uitgevoerd zou worden? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de prestatie «wijkgericht werken» zullen zorgverzekeraars een beperkt aantal aanbieders contracteren. Deze aanbieders kunnen hiervoor alleen een contract krijgen als zij ook individueel toewijsbare zorg (segment 2) leveren. Hiermee wordt de integraliteit van de geleverde zorg bevorderd.
De segmenten zijn niet bedoeld om het werk van de wijkverpleegkundige op te knippen, maar om naast de daadwerkelijke zorgverlening ruimte te bieden voor het op wijkniveau zorg inkopen die niet direct individueel toewijsbaar is.
Is het niet beter de verschillende segmenten te gebruiken als richtlijn voor de werkzaamheden, en de verantwoording daarvan, in plaats van een structuur om de zorg in te kopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De aparte positionering van het wijkgericht werken heeft er voor gezorgd dat zorgverzekeraars en gemeenten daar daadwerkelijk afspraken over maken. De samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten, die belangrijk is voor een integraal aanbod aan zorg en ondersteuning, is hiermee goed van de grond gekomen.
Op dit moment stel ik met de sector een monitor op om goed zicht te krijgen op de wijzer waarop het wijkgericht werken vorm krijgt. De inzichten die verkregen worden uit deze monitor kunnen worden meegenomen bij de bekostiging van wijkverpleging vanaf 2016.
Bent u bereid de zorgverzekeraars terug te fluiten wanneer zij de wijkverpleegkundige taken zo inkopen dat deze niet door één persoon kunnen worden uitgevoerd? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven gaan zorgverzekeraars de prestatie «wijkgericht werken» bij een beperkt aantal aanbieders inkopen. Het is het mogelijk dat de individuele zorgtaken en het wijkgericht werken, bijvoorbeeld de deelname aan sociale wijkteams, door verschillende aanbieders wordt uitgevoerd. Ik kan me hier iets bij voorstellen omdat niet iedere zorgaanbieder vertegenwoordigd hoeft te zijn in het sociaal wijkteam. Zoals ik al heb toegelicht kan het andersom niet zo zijn dat een aanbieder een contract heeft voor segment 1, maar geen individueel toewijsbare zorg levert. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, maar hoe ze deze zorg inkopen bepalen zij zelf.
Erkent u dat de overheveling van de wijkverpleging naar de Zorgverzekeringswet te snel wordt ingevoerd, waardoor zorgverzekeraars fouten maken bij hun inkoopbeleid? Zo neen, hoe noemt u het opsplitsen van de wijkverpleging dan wel? Zo ja, bent u bereid de overheveling te staken?
Verzekeraars zijn de inkoop van de wijkverpleging inmiddels gestart. Zij pakken dit voortvarend op. Daar waar signalen zijn over zaken die niet juist worden ingekocht of waar misverstanden over zijn, gaan in eerste instantie aanbieders en verzekeraars hierover in gesprek. Ik gebruik mijn contacten met partijen ook om hen hierop aan te spreken indien nodig. De ruis die is ontstaan over de scheiding van wijkverpleegkundige zorg heb ik daarom in overleg met partijen opgehelderd. Dit heeft geleid tot een tekst (bijgevoegd) waar partijen zich in kunnen vinden en die leidend is bij de inkoop van wijkverpleegkundige zorg.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz)?
Helaas is de beantwoording niet voor de behandeling van de Wlz gelukt.
Het bericht ‘Discussie illegalen op scherp’ |
|
Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het overlijden en ernstig gewond raken van uitgeprocedeerde asielzoekers in Amsterdam?1
Ja
Bent u, nu eens te meer blijkt dat uitgeprocedeerde asielzoekers ernstige risico’s lopen als hun bed, bad en brood onthouden wordt, bereid met onmiddellijke ingang maatregelen te nemen zodat uitgeprocedeerde asielzoekers toegang hebben tot bed, bad en brood en niet in mensonwaardige omstandigheden hoeven te leven?
Het overlijden en ernstig gewond raken van deze twee personen betreur ik zeer.
De suggestie dat dit toe kan worden geschreven aan het rijksbeleid, waarbinnen geen ongeclausuleerd en ongelimiteerd onderdak wordt geboden aan vreemdelingen die op geen enkele wijze invulling aan hun vertrekplicht, deel ik echter op geen enkele wijze.
Nederland kent een uitgebreid stelsel van opvang en onderdak waarbinnen bijzondere aandacht bestaat voor kwetsbare groepen als kinderen, slachtoffers mensenhandel en personen met medische problemen. Binnen dit uitgebreide stelsel is er geen noodzaak voor vreemdelingen om zonder opvang of onderdak in Nederland te verblijven, mits zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid en verplichtingen onder de Vreemdelingenwet.
Het zonder perspectief of voorwaarden bieden van onderdak aan personen zonder te verlangen dat wordt gewerkt aan vertrek, zou niet enkel afbreuk doen aan de geloofwaardigheid en houdbaarheid van het Nederlandse migratiestelsel, maar is naar mijn oordeel uiteindelijk ook niet in het belang van de betreffende personen. Hoe zeer ook begrip kan worden getoond voor hun wens om in Nederland een verblijfsvergunning te krijgen, is het op betekenisvolle wijze invulling geven aan de vertrekplicht de beste manier om aan te werken aan een toekomstperspectief.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, uiterlijk voor dinsdag 2 september 2014?
Omdat het antwoord op vraag 2 van deze schriftelijke vragen een sterke relatie kent met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Maij (PvdA) van 20 augustus 2014, heb ik het van belang gevonden beide vragensets gelijktijdig te beantwoorden. Met name de vragen van het lid Maij waren zodanig dat beantwoording vóór 2 september niet mogelijk bleek, mede door de vereiste afstemming met andere departementen.
Het beleid inzake gratieverzoeken en het negeren van rechterlijke adviezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter van 10 juli 2014 waarbij de rechter vaststelt dat u in de zaak van een tot levenslang veroordeelde man die op verzoek van de Staat in een Tbs-kliniek behandeld wordt, geen goede belangenafweging heeft gemaakt door hem onbegeleid verlof te weigeren ondanks een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs, waarmee u volgens de rechter resocialisatie welbewust in de weg staat en dat uw weigering bovendien in strijd is met een voorlopig positief gratieadvies van het gerechtshof Den Haag en ook met afspraken die door de Minister van Justitie zijn gemaakt, welke mede inhielden dat de behandeling van de man zo mogelijk zou zijn gericht op terugkeer in de samenleving?1
Ik respecteer het oordeel van de voorzieningenrechter in deze individuele casus, die overigens geheel op zichzelf staat. Ik heb uitvoering gegeven aan hetgeen mij door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 10 juli jl. is opgedragen en aan deze levenslanggestrafte onbegeleid verlof verleend.
Bij de beoordeling voor de beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof en de beslissing op een gratieverzoek moeten verschillende aspecten en belangen worden afgewogen. Eén element betreft het belang van slachtoffers en nabestaanden. Een slachtofferonderzoek waarbij slachtoffers en/of nabestaanden worden geconsulteerd, voorafgaand aan een beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof of in het kader van de gratieprocedure, speelt een rol in de afweging van meerdere aspecten, waaronder voorts de onrust in de maatschappij en delictgevaarlijkheid. Bij iedere casus moet een individuele afweging van deze verschillende aspecten worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de overweging van de Haagse voorzieningenrechter dat u uw beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof in het kader van de gratieprocedure (vrijwel) geheel afhankelijk heeft gemaakt van het gevoelen van de slachtoffers en nabestaanden, die daarmee in feite de verantwoordelijkheid krijgen voor deze beslissing? Strookt deze rol of invloed niet met de – in de laatste jaren substantieel vergrote – rol van het slachtoffer in het strafproces als procesdeelnemer»?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate weegt u in uw beslissingen inzake de gratieprocedure en het verlenen van (on)begeleid verlof het belang van de slachtoffers en nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof mee en in welke mate zal dat belang zwaarder wegen dan het belang van resocialisatie door verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van een wijziging in het gratiebeleid door het nadrukkelijk en zwaarwegend meewegen van het belang van de slachtoffers en de nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof?
Zoals de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie in de brief van 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32 123-VI nr. 10) reeds hebben aangegeven, wordt immer op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte op het gratieverzoek van een levenslanggestrafte beslist. Hierbij spelen naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict ook andere aspecten, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte, medische- en psychiatrische toestand en het recidiverisico. De opsomming in de eerder genoemde brief is niet limitatief. Ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden spelen een rol bij de beslissing op het gratieverzoek.
Deelt u de mening dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), in het bijzonder het Vinter-arrest, betekent dat een afwijzing van een gratieverzoek niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de gevoelens van nabestaanden en slachtoffers en/ of van mogelijke maatschappelijke onrust die met de vrijlating gepaard zou kunnen gaan?2 Zo ja, hoe vertaalt dat zich in uw beleid? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot de uitleg die aan het Vinter-arrest wordt gegeven door het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de RSJ van 21 augustus 2014 waarin de Raad uw standpunt dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang betekent en dat levenslang gestraften in beginsel geen uitzicht hebben op terugkeer in de maatschappij, verwerpt door te stellen dat voorbereiding op terugkeer in de maatschappij als uitgangspunt dient te blijven gelden voor alle gedetineerden?3
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. De rechter kiest in uitzonderlijke gevallen, waarbij een misdrijf zo ernstig is en het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, voor de levenslange gevangenisstraf. Dit betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Op 18 september jl. heeft de voorzieningenrechter in Den Haag een uitspraak gedaan in de zaak van een levenslanggestrafte wiens gratieverzoek ik had afgewezen. Ik respecteer de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ik heb besloten niet in beroep te gaan tegen de uitspraak. Van belang is dat de voorzieningenrechter in ieder geval heeft geoordeeld dat het middel gratie kan voorzien in herzieningsmogelijkheden als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof, en het Nederlandse systeem van mogelijke gratiëring daarmee aan de vereisten dat een levenslange gevangenisstraf zowel juridisch als feitelijk verkortbaar is, beantwoordt. Daarmee heeft de levenslanggestrafte gedetineerde een perspectief op vrijlating, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de Staat bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van de betreffende levenslanggestrafte, teneinde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van hem diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te kunnen betrekken. Ik geef uitvoering aan hetgeen de rechter mij heeft opgedragen. Er is inmiddels gestart met het aanbieden van activiteiten gericht op resocialisatie aan deze gedetineerde.
In het licht van de uitspraak bestudeer ik of en zo ja welke consequenties deze uitspraak voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid heeft. Ik zal uw Kamer hierover nog nader informeren.
Deelt u de opvatting van het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie RSJ dat gezien de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het Vinter-arrest en de nadere uitwerking daarvan in het arrest Harakchiev en Tolumov, op zeker moment begonnen moet worden met op resocialisatie gerichte activiteiten?4 Zo ja, op welk moment dienen deze activiteiten naar uw mening aan te vangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Justitie in 2004 in antwoord op Kamervragen heeft gezegd «Het advies van de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd is het uitgangspunt voor de beslissing over het toekennen van gratie» en dat op 19 mei 2005 de Minister van Justitie aan de Nationale ombudsman heeft geschreven «voor de beslissing op gratieverzoeken zijn de daartoe uitgebrachte adviezen van OM en zittende magistratuur (ZM), primair dat van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, als regel leidend.«?5 Zo ja, in hoeverre beschouwt u de rechterlijke adviezen zoals deze worden verstrekt op grond van artikel 122 Grondwet(GW), in beginsel nog als leidend voor uw beslissing in het toestaan van (on)begeleid verlof en gratieverzoeken?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Uit de systematiek van de Gratiewet volgt dat aan het advies van het gerecht groot gewicht toekomt voor de te nemen gratiebeslissing. In beginsel is het advies van het gerecht leidend. Daarom wordt in het overgrote deel van de gratiezaken het advies van het gerecht gevolgd. Dat neemt echter niet weg dat ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid heb om van het advies van het gerecht af te wijken en bijvoorbeeld het advies van het Openbaar Ministerie te volgen.
Deelt u de opvatting dat een beslissing op een gratieverzoek, in een situatie waarin door het gerecht als bedoeld in artikel 122 GW nog geen definitief advies is gegeven, strijd oplevert met de artikelen 4 en/of 5 en/of 6 Gratiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een beslissing op grond van een voorlopig advies niet per definitie in strijd is met de genoemde regelgeving. Als de inhoud van het voorlopig advies daartoe aanleiding geeft, zal ik nader advies vragen aan het gerecht.
Deelt u de mening dat, in het geval u zich niet kunt verenigen met een al dan niet voorlopig rechterlijk advies zoals bedoeld in artikel 122 Grondwet, het op uw weg ligt advies in te winnen van de Hoge Raad (art. 11 Gratiewet)? Zo ja, gebeurt dit wel eens en zo ja, in welke gevallen? Zo nee, waarom niet en op welke gronden doet u dit niet?
Artikel 11 van de Gratiewet geeft slechts aan dat wanneer ik het wenselijk acht ik, naast het advies van het aangewezen gerecht, ook advies kan inwinnen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daaruit volgt niet dat ik gehouden ben advies te vragen bij de Hoge Raad als ik mij niet kan verenigen met een uitgebracht voorlopig advies. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het de afgelopen decennia niet voorgekomen dat advies is ingewonnen bij de Hoge Raad.
Klopt naar uw opvatting de conclusie van mr. W.F. van Hattum en D.J.G.J. Cornelissen op basis van hun dossieronderzoek naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften dat indien het adviserende gerecht een «opjarenstelling» of een voorwaardelijke gratie adviseerde, de Minister van Veiligheid en Justitie dit advies, dan wel de strekking daarvan, altijd heeft gevolgd en dat sinds de Tweede Wereldoorlog alleen gratieverzoeken van oorlogsmisdadigers in strijd met positieve adviezen van het desbetreffende gerecht zijn afgewezen?6 Zo ja, hoe verhoudt die constatering zich tot uw beslissingen en beleid inzake gratieverzoeken? Zo nee, in welke andere gevallen en op welke gronden is afgelopen decennia afgeweken van een positief advies van de rechter?
Nu ik zelf geen onderzoek heb laten doen naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften, kan ik de conclusies in het onderzoek van Van Hattum en Cornelissen niet bevestigen. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het thans geldende beleid dat het rechterlijk advies bij het nemen van gratiebeslissingen leidend, maar heb ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid om van het rechterlijk advies af te wijken.
Kunt u, mede gezien de arresten van het EHRM in de zaken Vinter versus het Verenigd Koninkrijk, Magyar versus Hongarije en Harakchiev versus Bulgarije aangeven wat levenslanggestraften, bij wie de kans op recidive door deskundigen als «laag» wordt ingeschat, die zeer lang hebben geboet en die berouw tonen, kunnen doen om in aanmerking te komen voor verlof en gratie?7
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de CBS-cijfers over de verkoop van de brandstof in de maanden januari tot en met juni 2014?1
Ik heb kennis genomen van de CBS-cijfers over de verkoop van brandstof.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de dieselverkoop gedaald is met meer dan 9% in de maand juni 2014? En de dat de verkoop van LPG met meer dan 28% is ingestort?
Zie antwoord vraag 1.
Beoordeelt u de cijfers van het CBS als objectief en geschikt om beleid op te baseren?
Ja.
Deelt u de mening dat de daling van de verkoop van motorbrandstoffen voor het overgrote deel te danken is aan de accijnsverhoging die per 1 januari jl. is doorgevoerd?
Kunt u een update van tabel 1, 2, 3 en 4 uit de brief over de evaluatie van de accijnsverhoging (Kamerstuk 33 752, nr. 93) aan de Kamer doen toekomen, waarin de gegevens van de eerste zes maanden verwerkt zijn?
Kunt u ook een update geven van de tabellen en grafieken in de bijlage bij die brief aan de Kamer, voor zover de informatie voorhanden is, en dan in ieder geval van de tabellen met inkomsten van de accijnzen en de grafiek met de liters benzine en diesel wegverkeer en de omzet van de detailhandel?
Hoe hoog was de raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort, in de Miljoenennota bijna een jaar geleden?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen over de Voorjaarsnota 2014 (Kamerstuk 33 940, nr. 2, antwoord op vraag 43) is aangegeven bedraagt de raming in de Miljoenennota 2014 van de accijns op lichte olie (benzine) 4,1 miljard euro en de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (diesel en LPG) 4,0 miljard euro.
Zoals in hetzelfde antwoord is aangegeven is deze uitsplitsing van de brandstofaccijnzen naar lichte olie respectievelijk minerale oliën op basis van de aangepaste verdeling van de kasontvangsten van deze twee accijnssoorten over de jaren 2010–2013 en de tot dan gerealiseerde maanden van 2014. Dit betekent dat de verdeling zoals in de Miljoenennota 2014 die op Prinsjesdag vorig jaar is gepubliceerd ook is aangepast, omdat er anders vreemde mutaties (zowel mutaties van 2013 op 2014, als mutaties tussen opeenvolgende ramingen voor 2014) worden gepresenteerd. Dit is in lijn met wat hierover is opgenomen in de accijnsbrief van 28 mei 2014 (Kamerstuk 33 752, nr. 93) en in antwoorden op Kamervragen bij deze brief (Kamerstuk 33 752, nr. 96), dat voortaan langs de aangepaste verdeling zal worden gerapporteerd.
Hoe hoog was de raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort, in de Voorjaarsnota 2014?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen over de Voorjaarsnota 2014 (Kamerstuk 33 940, nr. 2, antwoord op vraag 43) is aangegeven bedraagt de raming in de Voorjaarsnota 2014 van de accijns op lichte olie (benzine) 4,0 miljard euro en de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (diesel en LPG) 3,9 miljard euro.
Hoe hoog is de huidige raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort?
Hoeveel zijn de ramingen nu al naar beneden bijgesteld?
Hoe hoog is de meeropbrengst in accijnzen die u geraamd had bij de Miljoenennota?
Zou u, met de kennis van nu, de accijnsverhoging per 1 januari 2014, weer doorvoeren?
Bent u bereid de accijnsverhoging op diesel en LPG terug te draaien, nu die niets oplevert?
Is het ondertussen tijd om de grenseffecten van de accijnsverhogingen en van btw-tarieven op te nemen in de modellen die het Ministerie van Financiën hanteert voor de ramingen?
Het effect van beleidsmaatregelen wordt door het kabinet ex ante weergegeven. Dit is het effect van beleidsmatige tariefwijziging en/of grondslagaanpassing zonder rekening te houden met gedragseffecten, economische ontwikkelingen en allerlei andere relevante ontwikkelingen (zoals in dit geval een steeds zuiniger wagenpark). Deze wijze van boeken is conform de begrotingsregels die sinds jaar en dag worden gehanteerd, ook door dit kabinet. In de raming van de totale jaarontvangsten van de verschillende belastingsoorten wordt – uiteraard – wel rekening gehouden met alle relevante factoren die van invloed zijn op de ontvangsten. De opeenvolgende ramingen van de begrotingscyclus zijn telkens gebaseerd op de meest recente inzichten van de economische ontwikkeling (conform het CPB) en alle andere relevante ontwikkelingen en realisaties.
Hoeveel heeft de accijnsverhoging opgeleverd?
Hoeveel zou het in werkelijkheid en volgens de ramingen kosten om de accijnsverhoging op LPG en diesel terug te draaien?
Bent u bereid deze vragen voor 9 september aanstaande te beantwoorden zodat er nog voor Prinsjesdag een extra debat over gevoerd kan worden?
Het is niet gelukt om de vragen voor de door u gewenste datum te beantwoorden.
Het afkopen van het eigen risico bij het Iza Cura Rotterdampakket |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u zorgverzekeraar Iza Cura (onderdeel van zorgverzekeraar VGZ) die zich richt op mensen met lage inkomens, en samenwerkt met diverse gemeenten, waaronder Rotterdam?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen met het Iza Cura Rotterdampakket in 2013 maandelijks ca. 25 euro betaalden om het eigen risico af te kopen, en dit bedrag kwijt waren, ongeacht of zij een beroep deden op het eigen risico?
Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke verzekeringen worden veelal aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals zeevarenden, buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden, minima en (tot en met 2013) studenten. Deze constructies doen zich voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet – in de aanvullende verzekering – en vormen daarmee een verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars. Daarbij zijn verzekerden vrij in de keuze voor een verzekering tegen een met de zorgverzekeraar overeengekomen premie. Het is voor minima derhalve geen verplichting om het Iza Cura Rotterdampakket 2013 af te sluiten. De verzekerde opteert er bij de keuze voor dit pakket zelf voor dat bij het ongebruikt laten van het eigen risico geen restitutie plaatsvindt van de betaalde premie. Overigens is volgens Iza Cura uit klantonderzoek gebleken dat juist het kunnen afkopen van het eigen risico voor minima een belangrijke reden is (geweest) om de collectieve verzekering bij Iza Cura Rotterdam af te sluiten. De verzekering lijkt dus te voorzien in een behoefte onder de doelgroep.
Vindt u het betalen van (12 x 25 =) 300 euro om de kans op een uitgave van 350 euro af te kopen met elkaar in verhouding staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid voor aanvullende verzekeringen bij zorgverzekeraars. Het is Iza Cura toegestaan om een dergelijke verzekering aan te bieden. Het is vervolgens aan verzekerden om te bepalen of, en zo ja, tegen welke prijs zij het risico op aanvullende zorgkosten willen verzekeren. Iza Cura heeft aangegeven een risicopremie vast te stellen op basis van ervaringscijfers. Volgens Iza Cura laat de prognose (het kalenderjaar 2013 is voor 97,9% afgesloten) zien dat het geconsumeerde eigen risico als totaalschade nagenoeg overeenkomt met de premie die Iza Cura hiervoor ontvangt. Iza Cura heeft laten weten geen winst te maken over het herverzekeren van het wettelijk eigen risico.
Kunt u zich voorstellen dat, gezien de hoogte van het afkoopbedrag, mensen met een Iza Cura Rotterdamzorgverzekeringspakket in de veronderstelling zijn dat zij dit terugkrijgen wanneer zij geen beroep doen op het eigen risico? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga ervan uit dat verzekerden met een Iza Cura Rotterdampakket 2013 bekend zijn met het principe van een verzekering en kennis hebben van het feit dat indien een verzekerd risico zich niet voordoet geen restitutie van de betaalde premie plaatsvindt. Iza Cura heeft mij ervan in kennis gesteld dat in nagenoeg alle uitingen (brochures, flyers, website) naar de klant wordt gecommuniceerd dat het wettelijk eigen risico herverzekerd wordt en onderdeel is van de maandelijkse premie.
In welke plaatsen worden er in samenwerking met gemeenten nog meer collectieve zorgverzekeringen aangeboden voor mensen met lage inkomens? Hoe wordt er bij die verzekeringen omgegaan met het eigen risico?
Ik houd niet centraal bij hoeveel gemeenten collectieve zorgverzekeringen aanbieden. Ik zie wel een ontwikkeling die samenhangt met de afschaffing van de algemene tegemoetkoming Wtcg en de Compensatie eigen risico (Cer) met ingang van 2014. Naast een fiscale regeling, ontvangen gemeenten in 2015 aanvullend budget dat zij mogen inzetten voor maatschappelijke ondersteuning. De Wmo 2015 biedt de mogelijkheid om in een gemeentelijke verordening beleid te formuleren om cliënten met aanmerkelijke meerkosten als gevolg van een beperking tegemoet te komen. Gemeenten geven dit, met ondersteuning van het TransitieBureau Wmo, lokaal vorm. Eén van de mogelijkheden die door gemeenten wordt overwogen is het inzetten van middelen voor het afsluiten van collectieve contracten voor groepen mensen met lagere inkomens. Vrijwel alle gemeenten in Nederland bieden dergelijke collectiviteiten aan voor minima en bijstandsgerechtigden. Bij een aantal van die gemeenten (voor Iza Cura zijn dit de gemeenten Rotterdam, Den Haag en Capelle aan den IJssel en 20 gemeenten in Zuid Limburg) is het mogelijk om het verplicht eigen risico te herverzekeren. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 is het al dan niet herverzekeren van het eigen risico de keuze van de verzekerde zelf.
Hoeveel winst maakt Iza Cura op het Rotterdampakket? Wat bedraagt de winst van zorgverzekeraars op vergelijkbare collectieve zorgverzekeringen die gemeenten worden aangeboden?
Winstcijfers van collectiviteiten zijn niet bekend. Zorgverzekeraars, waaronder Coöperatie VGZ, presenteren jaarlijks hun winstcijfers in de jaarverslagen. Zorgverzekeraars zijn hierbij niet verplicht om winsten van afzonderlijke collectiviteiten te presenteren.
Wat verdient Iza Cura aan het herverzekeren van het eigen risico van mensen met het Rotterdampakket? Wat bedraagt de winst van zorgverzekeraars bij vergelijkbare situaties in andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat in 2012 een zorgverzekering die het eigen risico herverzekerde van de markt is gehaald, mede door interventie van De Nederlandsche Bank (DNB), omdat ASR de zorginkoop verzorgde voor deze verzekeraar? Kunt u een feitenrelaas geven hoe dat is verlopen? Zo neen, waarom niet?2
DNB heeft mij laten weten dat het niet klopt dat zij in 2012 een zorgverzekering met herverzekerd eigen risico van de markt heeft gehaald. DNB geeft geen feitenrelaas over individuele instellingen.
Vindt u het afkopen/herverzekeren van het eigen risico een gewenste ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Herverzekeren van eigen risico is wettelijk toegestaan en vindt plaats, zoals opgemerkt bij mijn antwoord op vraag 1, buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet. Herverzekering van het eigen risico kan wenselijk zijn in verband met het beperken van betalingsrisico’s onder minima (zij kunnen niet altijd hun eigen risico opbrengen). Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2014 van de Nza komt naar voren dat het herverzekeren van eigen risico wel onwenselijk is als deze constructie wordt ingezet om het verbod op premiedifferentiatie te omzeilen en de risicosolidariteit daarmee wordt aangetast. Hiervoor bestaan op dit moment geen aanwijzingen.
Als het herverzekeren en/of afkopen van het eigen risico op grote(re) schaal gaat plaatsvinden, is het dan niet logischer het eigen risico af te schaffen en de boete op zorg te laten vervallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa volgt de ontwikkelingen rondom herverzekeren van eigen risico en rapporteert hier jaarlijks over. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2014 volgt dat het percentage verzekerden met herverzekering van het eigen risico in 2014 sterk is afgenomen. De daling bedraagt 30%, tegenover 22% in 2013. De oorzaak is dat met ingang van 2014 geen enkele zorgverzekeraar herverzekering van eigen risico aanbiedt aan studenten. Uit de uitvraag collectiviteiten blijkt dat er
per februari 2014 nog 111.140 verzekerden zijn met herverzekering van het eigen risico. Deze bestaan voor 97% uit uitkeringsgerechtigden, minima en buitenlandse seizoenarbeiders. Het herverzekeren van eigen risico vindt dus op beperkte schaal plaats. Overigens zie ik geen reden om het eigen risico, als prikkel voor doelmatige zorgconsumptie, af te schaffen. Ook niet indien herverzekering van eigen risico op grotere schaal zou gaan plaatsvinden. Het afschaffen van eigen risico heeft namelijk een premieverhoging voor alle verzekerden tot gevolg, aangezien de zorg ergens van betaald moet worden. Voor verzekerden die geen gebruikmaken van zorg zit een begrenzing aan het bedrag dat zij hieraan willen meebetalen. Door middel van het eigen risico wordt het draagvlak voor de ziektekostenverzekering zo breed mogelijk gehouden.
De tweede berisping in korte tijd voor de Levenseindekliniek |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de Levenseindekliniek opnieuw in de fout is gegaan?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat er in korte tijd voor de tweede keer een overtreding van de wettelijke regels door de Levenseindekliniek wordt geconstateerd?
De Stichting Levenseindekliniek (SLK) heeft sinds haar oprichting in 2012 aan ruim 300 mensen euthanasie verleend. Onlangs is voor de tweede keer een melding van euthanasie als onzorgvuldig beoordeeld. Deze is conform artikel 9 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding doorgestuurd naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Gelet hierop onthoud ik mij thans van een oordeel.
Hoe wordt het risico voorkomen dat alternatieve mogelijkheden van hulp niet of onvoldoende aan de orde komen bij de Levenseindekliniek, of dat er onvoldoende aandacht is voor de zorgvuldigheid van de besluitvorming?
De aan de Levenseindekliniek verbonden artsen zijn gebonden aan het voor elke arts geldende wettelijke kader. Op basis van artikel 2 eerste lid van de Euthanasiewet dient een arts met de patiënt naar alle handelingsopties te kijken. De Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) toetst na afloop of de arts alle zorgvuldigheidseisen heeft nageleefd.
Klopt het dat de betreffende arts er niet van overtuigd was dat er sprake was van ondraaglijk lijden, maar andere redenen voor euthanasie zag? Hoe wordt voorkomen dat op deze manier verdere uitholling plaatsvindt van de bescherming van het leven?
Uit het oordeel van de Rte blijkt dat de arts hoofdzakelijk op basis van de schriftelijke wilsverklaring van de patiënte tot de overtuiging is gekomen dat sprake was van ondraaglijk lijden.2 De Rte heeft in haar oordeel aangegeven dat de arts zich in deze zeer complexe situatie meer tijd en inspanning had moeten getroosten om de ondraaglijkheid van het lijden van patiënte te onderbouwen. Het enkele feit dat patiënte zich bevond in de situatie die zij beschreven had in haar schriftelijke wilsverklaring was niet voldoende om overtuigd te zijn van de ondraaglijkheid van het lijden. Op dit moment wordt er gewerkt aan een handreiking voor artsen en patiënten die duidelijkheid moet bieden over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten. Deze handreiking dient artsen en patiënten te ondersteunen bij het opstellen en beoordelen van wilsverklaringen.
Welke aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk en mogelijk om te waarborgen dat de Levenseindekliniek zich aan de regels houdt? Welke rol heeft de Inspectie hierbij?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven hebben de Rte twee zaken van de SLK doorgezonden naar de IGZ en het OM. Ik wacht het oordeel van beide organisaties af en zie op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Als een instelling die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen niet voldoet aan de randvoorwaarde voor verantwoorde zorg en als die instelling niet in staat wordt geacht adequate verbeteringen te treffen, dan kan de IGZ ingrijpen middels het haar ter beschikking gestelde wettelijk instrumentarium. De IGZ heeft hiervoor een handhavingskader opgesteld.
Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een verbod te bewerkstelligen van een instelling die meermalen in strijd met de wettelijke regels het leven van een mens beëindigt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat haatimams moeten worden aangepakt |
|
Gerard Schouw (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «haatiman in de ban»?1
Ja.
Kunt u toelichten op welke wijze u haatimams het werken moeilijk dan wel onmogelijk wilt maken?
Voor de beantwoording van deze vraag, is het van belang een onderscheid te maken tussen predikers uit visumplichtige landen en predikers die binnen het Schengengebied vrij kunnen reizen.
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er sprake is van haat prediken in moskeeën in 2012, 2013 en 2014 en op welke wijze daar tegen is opgetreden? Kunt u aangeven om hoeveel «haatimams» het gaat?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft meegedeeld dat er zaken onder de aandacht van het OM zijn gebracht waarin sprake was van uitingen gedaan vanuit een godsdienstige overtuiging, waaronder de islam. Deze zaken hebben niet geleid tot vervolging, omdat het niet ging om uitlatingen waarbij sprake was van het aanzetten tot haat of van enig ander strafbaar feit.
Het strafrecht is van toepassing (artikel 137d Wetboek van Strafrecht) op openbare uitspraken die aanzetten tot haat tegen mensen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
Bent u van mening dat het strafrecht van toepassing is op uitspraken die bedoeld zijn om haat te zaaien? Zo ja, ziet u het strafrecht dan niet als een dwingender middel dan een gesprek met de burgemeester? Zo nee, denkt u dat een gesprek met de burgemeester tot voldoende resultaat zal leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Openbaar Ministerie en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst altijd tot actie hebben kunnen overgaan wanneer zij dit noodzakelijk achtten en dat ze hierin niet belemmerd zijn door capaciteitsproblemen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over voldoende capaciteit om die discriminatoire gedragingen, waaronder haatzaaien, aan te pakken die naar zijn oordeel een strafrechtelijke interventie vergen. Verder heeft de AIVD altijd tot actie kunnen overgaan wanneer de dienst dit noodzakelijk achtte.
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om reisdocumenten te weigeren en haatimams uit te zetten in 2012, 2013 en 2014 en onder de verantwoordelijk van welke bewindspersonen vond dit plaats? Is deze aanpak succesvol gebleken?
Een vreemdeling die in Nederland verblijf als imam beoogt, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» als aan alle toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Een aanvraag om verlening van een dergelijke verblijfsvergunning wordt afgewezen of een verleende verblijfsvergunning wordt ingetrokken onder andere als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, blijkend uit een ambtsbericht van de AIVD.
In de genoemde jaren hebben zich geen zaken voorgedaan waarbij de aanvraag om een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» is afgewezen of is een op deze grond verleende vergunning ingetrokken wegens een gevaar voor de nationale veiligheid.
Hoeveel imams uit Syrië hebben sinds 2012 geprobeerd om in Nederland te preken?
Sinds 2012 zijn geen aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» ingediend en geen visumaanvragen gedaan door vreemdelingen afkomstig uit Syrië die in Nederland verblijf als imam beogen.
Kunt u toelichten waarom door u de focus wordt gelegd op haatimams, terwijl moskeeën IS-sympathisanten juist uit de moskee weren en radicalisering van jongeren zich in veel gevallen buiten de moskee om lijkt te manifesteren? Bent u voornemens om het oproepen tot haat door andere personen dan imams ook aan te pakken en zo ja, op welke wijze?
De maatregelen hebben betrekking op alle haatpredikers die in ons land actief zijn. Het gaat daarbij zowel om fysieke preken in zalen of huiskamers, en preken via internet of andere sociale media. Het kabinet is voornemens strafrechtelijk in te grijpen bij alle vormen van haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader te prioriteren. Dit geldt voor haatzaaiende uitingen jegens welke bevolkingsgroep of geloofsgemeenschap dan ook. Het verheerlijken van gewelddadige strijd kan met het bestaande juridische instrumentarium worden aangepakt.
Het is van wezenlijk belang dat lokale organisaties, waaronder moskeeën en gemeenten zicht kunnen blijven houden op personen die (verder) dreigen te radicaliseren of zelfs openlijk met IS sympathiseren. Tegen deze achtergrond zal het lokaal bestuur in samenwerking met imams en moskeebesturen nadere invulling geven aan maatregelen die bijdragen aan de signalering van deze jongeren om te voorkomen dat zij uit het oog raken. Vervolgens zal bezien worden welke interventie nodig is (lokaal, anders). Daarbij kunnen gemeenten de hulp inroepen van het expertisecentrum. Het expertisecentrum zal ook een rol vervullen bij het volgen van ontwikkelingen en de aanpak daarvan op de sociale media.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er nu al genomen worden om de radicalisering van Nederlandse moslimjongeren tegen te gaan? Wat zijn de resultaten van deze programma’s? In hoeverre zijn deze programma’s de afgelopen jaren door de kabinetten Rutte-Verhagen en Rutte-Asscher doorgezet of ingeperkt?
Het voorkomen en tegengaan van radicalisering is een verantwoordelijkheid van de gehele Nederlandse samenleving. Het is aan alle burgers, bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties etc. om pal te staan voor een manier van samenleven die gelijkheid, vrijheid en andere democratische kernwaarden waarborgt en om tegenwicht te bieden aan uitingen van extreme intolerantie en haat. Zij worden hierin ondersteund door de overheid. In eerste instantie is dit de lokale overheid. Gemeenten en hun lokale partners hebben immers het beste zicht op ontwikkelingen en zijn het beste geplaatst om maatwerk in de interventies te leveren. Het Rijk heeft een faciliterende rol en waar nodig een regierol voor deze lokale inzet.
In de periode 2007–2011 heeft het toenmalig kabinet een nationaal Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering uitgevoerd om beleid te stimuleren op het toen nog nieuwe beleidsterrein. De resultaten hiervan zijn met de Tweede Kamer gedeeld (Beleidsdoorlichting Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering; bijlage bij de Voortgangsrapportage Contra-terrorisme en – Extremisme 2013, Kamerstuk 29 754, nr. 241). De lessen van de aanpak zijn neergeslagen in praktische gidsen, die – samen met alle uitgevoerde onderzoeken en ontwikkeld (trainings)materiaal – beschikbaar zijn via de website van de NCTV. Sinds de afloop van het Actieprogramma is deze kennisbank up to date gehouden. Daarnaast zijn de nationale netwerken actief gehouden, onder meer via het Landelijk Platform van Lokale Professionals (LPLP). Ook vonden in de voornaamste risicogebieden diverse activiteiten plaats ter bevordering van deskundigheid van professionals en ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven voor het tegengaan van radicalisering. De kennis en materialen ontwikkeld in de vorige periode worden hier uiteraard in meegenomen.
Kunt u ingaan op de rol die imams en moskeeën zouden kunnen spelen bij het tegengaan van radicalisering onder jongeren en daarbij ook willen reageren op de oproep van het Contactorgaan Moslims en Overheid, dat spreekt namens 380 moskeeën, aan de Nederlandse moslimgemeenschap om haar verantwoordelijkheid te nemen en alert te zijn op jongeren die dreigen af te glijden?2
Veel moskeeën en imams kunnen een partner zijn in het tegengaan van de verspreiding van jihadisme en extremisme. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat daarom met hen een meerjarig overleg aan over een brede agenda: radicalisering, opvoeding, discriminatie en moslimdiscriminatie. Ook vragen rond opvoeding, de rol van het informeel koranonderwijs, het versterken van informele opvoedingsondersteuning en dilemma's rond identiteitsvorming zullen aan bod komen.
De oproep van het Contact Orgaan Moslims en Overheid wordt zeer gewaardeerd, omdat deze oproep laat zien dat de moslimgemeenschap haar verantwoordelijkheid wil nemen en alert wil zijn op jongeren die dreigen af te glijden. Dit geldt evenzeer over het initiatief van de Unie van Marokkaanse imams, die zich uitspreken voor samenwerking.
Kunt u ervoor dat zorgen dat het plan van aanpak met aanvullende maatregelen om radicalisering en jihadisme tegen te gaan deze week in het bezit is van de Kamer zodat dit kan worden betrokken bij het voor volgende week geplande plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
U hebt het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme reeds ontvangen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
Ja.
Het artikel op de site van Binnenlands Bestuur 'Gemeenten vrezen big bang rondom trekkingsrecht' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel op de site van Binnenlands Bestuur «Gemeenten vrezen big bang rondom trekkingsrecht»?1
Ik ben bekend met dit artikel.
Kent u de problemen die in het artikel geschetst worden? Zo ja, wat vindt u daarvan, en wat is de huidige stand van zaken?
Ik ken de onderwerpen die aangedragen worden. Het zijn onderwerpen die extra aandacht vragen. Naar aanleiding van de brief die de VNG, G4 en G32 aan mij gericht hebben, is het overleg geïntensiveerd. Dit overleg heeft geleid tot (soms tijdelijke) oplossingen voor de technische kwesties. Ik heb een reactie op de brief aan de VNG, de G4 en de G32 verzonden en blijf intensief in overleg met hen om te waarborgen dat de invoering zo goed mogelijk verloopt, waarbij de primaire invalshoek is dat continuïteit van zorg voor cliënten blijft gewaarborgd.
Klopt het dat het besluit van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het trekkingsrecht zo basaal mogelijk in te voeren tot gevolg heeft dat zaken die door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zouden worden uitgevoerd, nu door gemeenten zelf moeten worden opgepakt, en dat dit leidt tot extra kosten? Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten hebben aangegeven niet te betalen voor zaken die de SVB zou oppakken, die ze nu zelf moeten uitvoeren? Klopt het dat gemeenten wel opdraaien voor de kosten? Hoeveel extra kosten zijn hiermee gemoeid? Indien er meerkosten zijn voor gemeenten, waarom kiest u er dan niet voor de SVB te korten voor een vergelijkbaar bedrag, en dit in het gemeentefonds te storten?
Het organiseren van het trekkingsrecht bij de SVB betreft een omvangrijke operatie die erop gericht is dat iedere budgethouder op 1 januari 2015 op het trekkingsrecht is aangesloten. De invoering vraagt niet alleen van de SVB, maar ook van de andere ketenpartners veel inspanningen.
Het systeem van trekkingsrechten moet bijdragen aan mijn doelstelling om fraude tegen te gaan en tegelijkertijd zo goed mogelijk aansluiten op de werkprocessen van gemeenten en zorgkantoren. Deze werkprocessen veranderen momenteel in verband met de inwerkingtreding van de Wmo 2015, de Jeugdwet en de WLZ. Een belangrijk uitgangspunt van het programma trekkingsrechten is dat de risico’s voor de haalbaarheid van het stelsel van trekkingsrechten beperkt worden zodat per 1 januari 2015 een systeem zal functioneren dat er voor zorgt dat cliënten de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben kunnen betalen uit het pgb. In 2015 vindt de doorontwikkeling van het systeem plaats om de aansluiting op de gemeentelijke systemen en processen verder te optimaliseren en de mogelijkheden voor het opsporen van fraude verder uit te breiden.
De overgang naar een nieuw systeem voor de uitvoering van het pgb brengt voor alle betrokken partijen eenmalig extra werkzaamheden met zich mee en daarmee ook extra kosten. Het is niet op voorhand bepaald welke reguliere werkzaamheden de SVB doet en welke werkzaamheden de gemeenten en de zorgkantoren. Over zowel de hoogte van de kosten van het trekkingsrecht als de financiering ben ik momenteel nog in overleg VNG. Eventuele onvoorziene meerkosten die optreden bij gemeenten zullen ook in dit kader worden bezien. Ik verwacht dat hier op korte termijn besluitvorming over plaats zal vinden.
Hoe voorkomt u dat rekeningen aan zorgverleners niet op tijd worden betaald?
Continuïteit van zorg staat voorop bij de invoering van het trekkingsrecht. Dit betekent dat een budgethouder zijn zorgverlener moet kunnen betalen om zorg te blijven ontvangen. De medewerking van de budgethouders is in dit traject ook van belang in die zin dat er tijdig voldaan wordt aan de verzoeken om volledig ingevulde zorgovereenkomsten in te sturen. Er zijn terugvalscenario’s opgesteld die aangeven hoe ketenpartijen moeten omgaan met budgethouders voor wie niet alle processtappen tijdig zijn doorlopen. Doelstelling is dat de budgethouder hier geen hinder van ondervindt en dat deze situatie zo snel mogelijk wordt «gerepareerd» in 2015. Per 1 januari 2015 zal een systeem functioneren dat er voor zorgt dat cliënten de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben kunnen betalen uit het pgb.
Klopt het dat ook de ICT van de SVB niet aansluit bij die van gemeenten? Hoe wordt dit opgelost, en is er al sprake van een zogenaamd terugvalscenario?
Voor de aansluiting van de ICT van de SVB op die van de gemeenten is een aantal voorzieningen beschikbaar of in ontwikkeling. Deze voorzieningen zijn toereikend voor de start van de trekkingsrechten per 1 januari 2015. De structurele gegevensuitwisseling tussen de gemeenten en de SVB vindt per 1 januari 2015 plaats via het webportaal MijnPGB voor gemeenten van de SVB. De van toepassing zijnde gegevens en documenten kunnen hierin worden geraadpleegd. In het webportaal MijnPGB hebben gemeenten ook de mogelijkheid om managementinformatie van zorgcontracten, budgetten en declaraties te zien. Het MijnPGB portaal is inmiddels beschikbaar gesteld door de SVB. Indien nodig kan ook nog schriftelijk worden uitgewisseld.
Met de VNG is afgesproken dat er gewerkt wordt aan de optimalisatie van de gegevensuitwisseling zoals die thans operationeel is. De inzet van elektronische ketenberichten in de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en SVB vindt gefaseerd plaats. De aansluiting van gemeenten op het landelijk knooppunt van het Inlichtingenbureau (IB) ten behoeve van het routeren van de berichten tussen gemeenten en SVB is te verwachten vanaf het voorjaar van 2015. Met het eerste bericht «toekenningsbeschikking» is al rekening gehouden met de door de gemeenten gewenste uitsplitsing naar zorgsoorten.
Kunt u aangeven of wat u betreft het trekkingsrecht per 1 januari 2015 verantwoord kan worden ingevoerd en uitgevoerd, nu gemeenten hebben aangegeven een go/no go-moment eind augustus te willen hebben?
Alle ketenpartijen spannen zich in de om de Trekkingsrechten PGB per 1 januari 2015 in werking te laten treden op een wijze die verantwoord is. Zoals reeds vermeld, is daarbij voorzien in diverse terugvalscenario’s die in werking kunnen treden indien er problemen optreden. Zodoende is er geen sprake van een go/no go-moment voor het gehele systeem van trekkingsrecht, maar zijn wel op onderdelen terugvalscenario’s voorhanden. Ik ben momenteel in overleg met de VNG over de nadere uitwerking van de terugvalscenario’s.