Het aantal thuiszitters in Nederland |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van het aantal leerplichtige kinderen dat niet naar school gaat (zogenaamde thuiszitters) voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 (peildatum 1 september, uitgesplitst naar leeftijd en schooltype)?
Onderstaand treft u het overzicht van het aantal thuiszittende jongeren op de peildatum 1 september over de jaren 2009 tot en met 2012. De gegevens over 2013 en 2014 zijn nog niet beschikbaar. De gegevens over 2013 worden uitgevraagd bij de leerplichttelling die dit najaar bij de gemeenten plaatsvindt. Over de leeftijd van de absoluut verzuimers en de thuiszitters zijn geen gegevens beschikbaar.
In de tabel is opgenomen:
De gegevens in de tabel zijn afkomstig van de opgave door de gemeenten bij de leerplichttelling (artikel 25-telling), met uitzondering van de gegevens over absoluut verzuim in het schooljaar 2012/2013. Die gegevens zijn afkomstig uit het onderzoek naar de verzuimcijfers in het schooljaar 2012–2013 dat eerder dit jaar is uitgevoerd en waarvan het onderzoeksrapport u recent is aangeboden bij de tussentijdse brief over passend onderwijs.1 Op basis van het onderzoek zijn nieuwe gegevens beschikbaar over het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013. Deze gegevens zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Op basis van het onderzoek is het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013 ten opzichte van de gegevens in de leerplichtbrief van 20 maart jl. bijgesteld: van 8.974 naar 6.762. Niet alle gemeenten bleken bij dit onderzoek in staat binnen de gevraagde termijn een uitsplitsing naar schooltype te maken. Als gevolg daarvan is het aantal absoluut verzuimers in de categorie «geen onderwijs» voor dat schooljaar relatief hoog.
BO EN SBO
1.412
2.191
2.120
222
1.876
104
(V)SO
381
303
441
203
374
172
VO
1.951
2.506
1.590
679
1.408
534
Beroepsonderwijs
1.705
1.065
973
314
837
172
Onbekend
282
553
546
35
775
106
Geen onderwijs
1.147
1.480
760
80
1.492
0
In het schooljaar 2012/2013 werd gedurende het schooljaar 50% van de absoluut verzuimers en 71% van de thuiszitters weer teruggeleid naar school.
Ondanks dat het begrip thuiszitter eerder bij de leerplichttellingen is verhelderd, concluderen de onderzoekers dat gemeenten verschillende afbakeningen van het begrip thuiszitter hanteren. Het werkelijke aantal thuiszitters is daardoor vermoedelijk lager dan het opgegeven aantal thuiszitters. In de eerdergenoemde brief over passend onderwijs heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn maatregelen om de kwaliteit van de verzuimgegevens te verhogen en over mijn aanpak om het aantal thuiszittende jongeren terug te dringen.
Schending van de Cookiewetgeving |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Apple schendt cookiewet EU met U2-album»1 en «Apple negeert cookiewet met gratis U2 album»?2
Ja.
Is het waar dat voordat een aanbieder als Apple gegevens, zoals een muziekbestand, automatisch naar een computer, tablet of smartphone stuurt en daar opslaat, er eerst expliciet toestemming verkregen moet zijn van de gebruiker van het apparaat? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is dan niet waar?
Op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is voor het plaatsen van informatie op een randapparaat van een gebruiker de toestemming van die gebruiker nodig. Bovendien moet de plaatser van de informatie de gebruiker vooraf adequaat informeren over de doeleinden van de plaatsing. Het is de regering niet bekend of Apple in dit geval aan de eisen van artikel 11.7a heeft voldaan, het is aan toezichthouder ACM om dit te beoordelen.
Moet het vragen van dergelijke toestemming voorafgegaan worden van een heldere uitleg? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat dergelijke toestemming te allen tijde weer ingetrokken moet kunnen worden? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Een toestemming die voor langere tijd is gegeven voor het plaatsen/lezen van informatie op een randapparaat moet te allen tijde weer ingetrokken kunnen worden. Als het gaat om een eenmalige toestemming voor het plaatsen van bepaalde informatie dan is het echter niet zo dat het intrekken van die toestemming tot gevolg heeft dat de plaatser van de informatie deze zou moeten verwijderen.
Is het waar dat deze toestemming niet impliciet verkregen kan worden als gevolg van het accepteren van algemene voorwaarden? Zo ja, heeft Apple in het geval van het plaatsen op iPads of andere apparaten van het genoemde U2-album aan die voorwaarde voldaan en zo ja, op welke manier? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Toestemming voor het plaatsen en lezen van informatie moet voldoende specifiek zijn. Daarom kan in de regel toestemming niet worden gegeven door het accepteren van algemene voorwaarden. Wel is het denkbaar dat iemand die een muziekdienst afneemt via de algemene voorwaarden akkoord gaat met het af en toe ontvangen van een gratis cd. Een dergelijke gang van zaken zou niet in strijd zijn met artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. De precieze situatie in dit specifieke geval is mij niet bekend.
Is het waar dat Apple muziek via iTunes verkoopt en levert vanuit Luxemburg? Zo ja, op welke wijze kan handhavend opgetreden worden tegen een bedrijf als Apple dat de verkoop en levering van dit soort bestanden vanuit een Luxemburgs juridische entiteit laat plaatsvinden? Zo nee, op welke andere wijze kan hierin vanuit Nederland handhavend opgetreden worden?
In het geval informatie op een zich in Nederland bevindend randapparaat wordt geplaatst, is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet hierop van toepassing, ook al gebeurt dit vanuit het buitenland. Dit betekent dat ook in dat geval de informatieplicht en het toestemmingsvereiste van artikel 11.7a gelden. Voor wat betreft de handhaving zijn de mogelijkheden echter beperkt. Zo kan het in de praktijk lastig zijn voor ACM om boetes in het buitenland te innen waardoor de handhaving aan effectiviteit verliest. De Nederlandse regering heeft daarom in Europees verband aandacht gevraagd voor dit probleem.
Gebruikt Apple gebruiksstatistieken van (U2)-luistergedrag van individuele gebruikers, bijvoorbeeld van muziekverzamelingen op iPhone en iPads, voor profilerings- en/of andere doeleinden?
Dat is de regering niet bekend.
Bent u bereid er bij de Autoriteit Consument en Markt en bij het College bescherming persoonsgegevens op aan te dringen een onderzoek in te stellen?
De regering vindt het primair een zaak van de toezichthouders zelf in welke gevallen zij overgaan tot een onderzoek. Alleen bij het vermoeden van zeer ernstige schendingen vindt de regering het vragen van een onderzoek op zijn plaats.
De noodsituatie van kippenboeren |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwart eierboeren dreigt om te vallen»?1
Ja.
Erkent u dat de marktsituatie van leghennenhouders sinds langere tijd erg moeilijk is?
Het is mij bekend dat de legpluimveesector financieel gezien een moeilijke periode doormaakt.
Wat is volgens u de oorzaak van de moeilijke marktsituatie voor Europese eierenproducenten?
De slechte marktsituatie voor de legpluimveesector is het gevolg van een overaanbod van eieren als gevolg van de eierproductie in de Europese Unie.
Zoals ik eerder heb aangegeven, in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD) van 9 september 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3191), zal de markt zelf herstellend moeten optreden en voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod moeten zorgen.
Welke bedragen zijn volgens u geïnvesteerd in stalsystemen in de leghennensector met name ten behoeve van dierenwelzijn in de afgelopen 5 jaar in Nederland?
In de afgelopen vijf jaar heeft de legpluimveesector, volgens een globale berekening van Wageningen UR/LEI, circa € 200 miljoen geïnvesteerd om te kunnen voldoen aan het Europese legbatterijverbod vanaf 1 januari 2012.
Bent u ermee bekend dat het Europese legbatterijverbod nog niet in de hele EU wordt nageleefd zoals in Griekenland en Italië wat vorige week ook bevestigd is door het Europese Hof van Justitie?
Over het aantal eieren dat in de traditionele legbatterijen binnen de EU geproduceerd worden, zijn geen actuele cijfers bekend. Zoals eerder gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 800) voldoet Italië inmiddels aan de verplichtingen uit richtlijn 1999/74/EG. Griekenland heeft in het kader van de zaak, die de Europese Commissie bij het Europese Hof van Justitie had aangekaart vanwege het in gebreke zijn met betrekking tot richtlijn 1999/74/EG, verklaard dat het percentage overtredingen de nul nadert.
Hoeveel eieren worden er geproduceerd in legbatterij stalsystemen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Europese dierenwelzijnsregels bevorderen een gelijk speelveld; welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid om dit te bereiken?
Het kabinet vindt het verder verbeteren van dierenwelzijn belangrijk en denkt actief mee bij aanpassingen van het Europese dierenwelzijnsbeleid en Europese dierenwelzijnsregelgeving. Dit leidt tot zowel een verbetering van het dierenwelzijn in de EU-lidstaten als een gelijk speelveld op de open Europese markt.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheden legbatterijeieren die worden geïmporteerd in de EU en in Nederland vanuit landen buiten de Europese Unie?
In onderstaande tabel is de totale import uit derde landen van consumptie eieren en eiproducten in de Europese Unie en in Nederland weergegeven volgens gegevens van de Europese Commissie. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor welk deel dit eieren betreft die geproduceerd zijn in legbatterijkooien.
2013
2014 tot en met juli
EU
NL
EU
NL
Consumptie eieren
1.843
72
346
46
Eigeel
4.347
151
1.636
296
Heelei
9.794
–
3.341
–
Eiwit
3.741
4
1.854
–
Totaal
19.725
227
7.176
342
De totale import van eieren en eiproducten in de Europese Unie in 2013 bedroeg bijna 20.000 ton. Ter vergelijking bedroeg de totale export van eieren en eiproducten vanuit de Europese Unie in 2013 214.504 ton. De totale productie van eieren in de EU bedroeg in 2013 ongeveer 7.25 miljoen ton. De import van eieren was in 2013 circa 0.2% van de totale EU-eierproductie.
Welke hoeveelheden grondstoffen van eieren, in het bijzonder gescheiden eiwit en eigeel, worden geïmporteerd in Nederland en de EU?
Zie antwoord vraag 8.
Is het mogelijk om dierenwelzijnseisen te stellen aan de productiewijze van eieren gebruikt in ei-producten uit derde landen?
Nee. Onder de huidige regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voor het internationale handelsverkeer is het landen toegestaan eisen te stellen aan de productiewijze van producten om bepaalde doelen te realiseren zolang deze eisen geen discriminatoir effect hebben en niet onnodig handelsbelemmerend uitwerken. Deze regels zijn vastgelegd in de «Agreement on Technical Barriers to Trade» (TBT-overeenkomst). Dierenwelzijn is in de TBT-overeenkomst niet expliciet erkend als gerechtvaardigd doel op basis waarvan eisen gesteld mogen worden aan productiewijze van bijvoorbeeld eieren.
Bent u bereid om gezamenlijk met andere Europese lidstaten het belang van non-trade concerns opnieuw te agenderen bij de WTO?
De inzet van het kabinet is erop gericht om non-trade concerns, waaronder dierenwelzijn, binnen de WTO erkend te krijgen teneinde een level playing field te bevorderen.
Dit zou dan de mogelijkheid bieden om aanvullende eisen te stellen aan producten uit derde landen op grond van dierenwelzijn. Het is van belang hier wel realistisch over te zijn. Deze wens vergt een aanpassing van het WTO-verdrag, hetgeen waarschijnlijk niet zal lukken in de lopende Doha-ronde.
Hebben de vrijhandelsverdragen met de Verenigde Staten en MERCOSUR, waarover momenteel onderhandeld wordt, mogelijk effecten op de Europese eiermarkt?
Vrijhandelsverdragen, zoals waarover op dit moment door de EU wordt onderhandeld met de VS, kunnen effecten hebben op de Europese eiermarkt. De mate waarin dit gebeurt is uiteraard afhankelijk van de afspraken die over de handel in eieren en ei-producten gemaakt zouden worden in dergelijke verdragen.
Worden Europese dierenwelzijnsstandaarden beschermd in deze verdragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet is het niet aan de orde dat ten gevolge van vrijhandelsverdragen de Europese dierenwelzijnsstandaarden worden verlaagd of anderszins worden aangetast.
Het gegeven dat er een 'Pietoverleg' zal plaatsvinden |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pietoverleg komt er, wanneer blijft nog even geheim»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke organisaties er allemaal aanwezig zullen zijn bij dit dieptepunt qua politieke correctheid?
De volgende organisaties waren vertegenwoordigd tijdens de bijeenkomst:
Begrijpt u de zorgen van de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking dat het establishment zal zwichten voor een kleine groep radicalen die het gemunt heeft op een Nederlandse traditie?
Het Sinterklaasfeest is een onderdeel van de Nederlandse samenleving en cultuur, en wordt op verschillende manieren gevierd. Velen van ons hebben mooie herinneringen aan het heerlijk avondje. De regering is zich ervan bewust dat opvattingen over de plek van Zwarte Piet binnen dit feest verschillen. Tot de Nederlandse cultuur behoort ook dat verschillende opvattingen naast elkaar kunnen bestaan. Het debat over het Sinterklaasfeest is de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in de samenleving gevoerd waarbij de emoties soms de overhand kregen. Duidelijk is dat mensen gekwetst zijn. We zien pijn aan beide kanten. Bij mensen die al jaren met veel plezier het Sinterklaasfeest vieren en het als een persoonlijke belediging ervaren dat het kinderfeest met racisme in verband wordt gebracht. Aan de andere kant is er pijn bij mensen die zich gekrenkt voelen door de figuur van Zwarte Piet. Mensen die niet steeds te horen willen krijgen dat ze zich niet moeten aanstellen omdat het maar een kinderfeest is. Het is belangrijk dat alle partijen de kans krijgen om hun standpunt over dit onderwerp via een respectvolle dialoog uit te dragen.
Bent u bereid stelling te nemen tegen de Zwarte Piet-hetze en u alsnog uit te spreken, nu u ook direct betrokken bent bij het geplande overleg? Zo neen, waarom niet?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het is aan de samenleving om te bepalen of en hoe het Sinterklaasfeest wordt gevierd en welke onderdelen daarbij horen. Er is geen sprake van een wet, richtlijn of andere vorm van verplichting die door de overheid wordt opgelegd als het gaat om de wijze waarop het Sinterklaasfeest wordt gevierd. Het kabinet wil mensen niet opleggen hoe ze met het feest omgaan maar doet een beroep op ieders verantwoordelijkheid er een feest voor iedereen van te maken.
Kunt u aangeven hoe diep er gebogen zal worden in het kader van de politieke correctheid? Zou u ook mee zijn gegaan in de gekte als er klachten zouden komen over blanke vla of jodenkoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het CBP pleit voor het inhoudelijk analyseren van dataverkeer |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBP: providers mogen dataverkeer klanten inhoudelijk analyseren»?1
Ja.
Wat vindt u van de oproep van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) om providers dataverkeer inhoudelijk te laten analyseren en opslaan?
Tijdens de uitzending van het tv-programma Radar (d.d. 15 september jl.) heeft de voorzitter van het CBP gezegd dat de wet verplicht om klanten inzage te geven in persoonsgegevens die een telecomaanbieder over hen bewaart. Het CBP meldde nadien in een persverklaring dat aanbieders gegevens over het dataverkeer voor facturering en netwerkbeheer in een beperkt aantal gevallen zonder toestemming mogen bewaren, mits deze gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk. Daarna moeten de gegevens zo snel mogelijk worden geanonimiseerd of verwijderd. Voorts verklaarde het CBP dat aanbieders bepaalde gegevens zoals welke websites of apps (op het niveau van domeinnamen) op welk moment hoeveel data hebben verbruikt, langer mogen bewaren als de klant daar vooraf uitdrukkelijke toestemming voor geeft. Tot slot meldde het CBP dat het zonder toestemming gebruiken van gegevens over bezochte websites en gebruikte apps voor eigen doeleinden van de telecomaanbieders, zoals voor marktanalyses, in strijd met de wet is. Het is mij niet bekend dat de voorzitter van het CBP zich tijdens het tv-programma zou hebben uitgelaten over of gepleit heeft voor een techniek (zoals DPI) om inzicht in dataverbruik te geven. Het CBP is een onafhankelijk bestuursorgaan dat toezicht houdt op de naleving van de wetten inzake het gebruik van persoonsgegevens. Het CBP heeft deze oproep in die context gedaan.
Is het waar dat het CBP pleit voor Deep Packet Inspection (DPI) om inzicht in dataverbruik te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de opslag van data over gebruik van websites en apps door middel van DPI tot schendingen van privacy kan leiden?
Ja, het analyseren van verkeersgegevens (bijvoorbeeld via DPI) kan leiden tot schending van privacy, namelijk in het geval er geen voorafgaande toestemming is verkregen voor het analyseren. Het is de abonnee zelf die de afweging kan maken tussen zijn privacy en het inzetten van een dergelijk instrument voor beter inzicht in zijn dataverbruik. Inmiddels zijn er alternatieven om dataverbruik te analyseren (zie antwoord op vraag 6).
Ik hecht er sterk aan dat de persoonlijke levenssfeer, het gebruik en opslag van persoonsgegevens en de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie beschermd en gerespecteerd worden. De telecomaanbieders zijn gebonden aan wettelijke kaders zoals de Telecommunicatiewet (Tw), de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Wetboek van Strafrecht. Ongeacht de techniek moet de telecomaanbieder zich houden aan vigerende wet- en regelgeving.
Zo moeten organisaties op grond van de Wbp persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerken en opslaan. Bovendien mogen persoonsgegevens alleen worden verzameld voor welbepaalde, duidelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen ze niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Voor wat betreft de verkeersgegevens, dat wil zeggen de door de aanbieders voor het overbrengen van communicatie over elektronische communicatienetwerken verzamelde en verwerkte gegevens, geldt als hoofdregel dat deze verwijderd dan wel geanonimiseerd moeten worden zodra de verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie (artikel 11.5 Tw). Wel mogen de aanbieders conform het tweede lid zonder toestemming verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen. Voor het opmaken van een factuur aangaande de mobiele internettoegang is in beginsel de hoeveelheid gebruikte data van belang en niet hoe deze data is verbruikt. Gezien het feit dat de aanbieder voor het opmaken van een factuur geen aanvullende gegevens nodig heeft, mogen aanbieders op basis van artikel 11.5, tweede lid Tw geen aanvullende gegevens verwerken. Verkeersgegevens, zoals bezochte websites, moeten derhalve in beginsel verwijderd of geanonimiseerd worden nadat de verbinding met het internet is verbroken.
De aanbieders zijn wel verplicht hun abonnees of gebruikers in kennis te stellen over verkeersgegevens die worden verwerkt en de duur van de verwerking (artikel 11.5 lid 4 Tw). De maximale opslagtermijn die geldt voor de opslag van gegevens voor facturering is vijf jaar (artikel 3:307 BW). Verder is de zogenoemde «bewaarplicht gegevens telecommunicatie» van toepassing (artikel 13.2a Tw). Dit houdt in dat een set verkeers- en locatiegegevens (zoals bepaald in de bij hoofdstuk 13 van de Tw opgenomen bijlage) ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zes maanden (internet) of twaalf maanden (telefonie) bewaard dienen te worden. Na verloop van die termijn moeten deze gegevens worden vernietigd.
Voorts voorziet het via een amendement van uw Kamer opgenomen artikel 11.2a (Kamerstukken 2010–2011, 32 549, nr. 16) in aanvullende waarborgen met betrekking tot het vertrouwelijke karakter van de communicatie en de daarmee verband houdende gegevens die via openbare communicatienetwerken en diensten worden doorgegeven. Het tweede lid van deze bepaling bevat een algemeen verbod op onder meer het analyseren met of zonder opslag van de communicatie, behalve in het geval dat specifiek omschreven uitzonderingen van toepassing zijn. In dat kader is het tweede lid onder a van belang. Op grond van deze uitzonderingsgrond heeft de abonnee de vrijheid er voor te kiezen dat diens communicatie (zoals data over gebruik van websites en apps) wordt geanalyseerd, bijvoorbeeld via DPI. Voor deze handelingen is in elk geval uitdrukkelijke toestemming van de betrokken abonnee vereist krachtens dat onderdeel. Verder dient de aanbieder voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming de abonnee te voorzien van informatie over de gegevens die worden verwerkt, de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt en de duur van de verwerking. Dit betekent dus dat een aanbieder na het ontvangen van een klacht van een abonnee die een hoge rekening heeft gekregen als gevolg van onverklaarbaar hoog dataverbruik, dit datagebruik niet achteraf kan analyseren. Immers indien de abonnee hiervoor geen toestemming heeft verleend voorafgaand aan de betrokken periode, is de betreffende data niet beschikbaar. Slechts toekomstig datagebruik kan, na uitdrukkelijke toestemming van de abonnee, worden geanalyseerd. Hierbij moet worden aangetekend dat de abonnee diens toestemming op elk moment kan intrekken.
Wat vindt u ervan dat een instantie die erop toeziet dat persoonsgegevens zorgvuldig worden gebruikt en beveiligd en dat privacy gewaarborgd blijft, voor een dergelijk privacygevoelig plan pleit? Vindt u dat een dergelijke oproep past bij de missie van het CBP? Heeft u contact gehad met CBP alvorens het de uitspraken deed?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alternatieven voor DPI te onderzoeken om datagebruik bij te houden?
De markt speelt actief in op een groeiende vraag naar manieren om dataverbruik lokaal op het mobiele apparaat bij te kunnen houden. Los van het feit dat de hedendaagse smartphones via instellingen het datagebruik per app kunnen tonen, zijn er diverse datateller-apps in online stores te vinden die op een gemakkelijke manier het datagebruik in de gaten kunnen houden en waarmee bovendien alarmlimieten ingesteld kunnen worden. Daarom zie ik geen reden om onderzoek te verrichten naar alternatieven voor DPI.
De bezuinigingen op het reclasseringstoezicht |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u nader specificeren op welke conclusies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen1 u het baseert dat de niveaus 1 en 2 reclasseringstoezicht bij zedendelicten en geweldsdelicten vaak standaard is en er meer naar beneden zou moeten gedifferentieerd?2
De door mij aangekondigde neerwaartse bijstelling van het aantal uren dat beschikbaar is binnen het reclasseringstoezicht, is niet enkel gebaseerd op het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Ik ben reeds gedurende een langere periode met de reclasseringsorganisaties in gesprek om te bezien op welke wijze de geprognotiseerde overproductie met zo min mogelijk kwaliteitsverlies binnen het huidige beschikbare financiële kader kan worden opgevangen. Zoals ik ook reeds in mijn brief van 30 juni 2014 heb aangegeven, kan dit in mijn optiek door de toezichtsniveaus 1 en 2 samen te voegen en het aantal beschikbare uren (beperkt) te reduceren. Dit gelet op het volgende.
Het huidige reclasseringstoezicht gaat uit van in intensiteit verschillende toezichtsvarianten. De onder toezicht gestelde verdachte of veroordeelde wordt al dan niet op basis van een reclasseringsadvies ingeschaald in risiconiveau 1 (laag), 2 (gemiddeld) of 3 (hoog). Ieder niveau kent zijn eigen deels gestandaardiseerde vorm van toezicht en voor elk niveau is het aantal beschikbare uren en de hierbij behorende prijs vastgesteld.
Juist het feit dat voor elk niveau een prijs is vastgesteld, betekent in mijn ogen dat er voor de reclasseringsmedewerker minder ruimte is om maatwerk te leveren dan in de situatie waarin de toezichtniveaus 1 en 2 (financieel) worden samengevoegd. Dit betekent namelijk dat er dan per toezicht (niveau 1/2) jaarlijks een vast aantal uren beschikbaar is. De reclasseringswerker kan vervolgens, gebruik makend van zowel gestructureerde risicotaxatie-instrumenten als van zijn kennis en expertise, inschatten hoeveel uren voor een desbetreffende cliënt daadwerkelijk benodigd is. Door in die gevallen waar het kan relatief weinig middelen in te zetten, wordt het mogelijk bij hogere risiconiveaus intensiever te controleren en behandelmethodes toe te passen.
Zoals ik ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Langdurig toezicht heb aangegeven, vind ik voor de differentiatiegedachte op zich steun in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Hierin staat onder andere vermeld dat volgens de internationaal geaccepteerde Risk Needs and Responsivity principes de intensiteit van een behandeling afgestemd moet zijn op het risiconiveau van de pleger. Hoog-risico plegers krijgen een intensieve (vaak klinische) behandeling, midden-risico plegers doorgaans ambulante behandeling, en laag-risico plegers geen of een zeer lichte behandeling. Volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is dit in Nederland nog niet de praktijk. Daardoor vindt volgens de rapporteur zowel onder- als overbehandeling van plegers van seksueel geweld tegen kinderen plaats, en vaker overbehandeling. Onderbehandeling draagt een evident risico met zich mee: het recidivegevaar blijft te hoog. Overbehandeling dient echter ook vermeden te worden, omdat het intensief of in gemengde groepen behandelen van laag-risicoplegers juist het recidivegevaar kan verhogen. Alhoewel ik besef dat het onderzoek slechts gaat over een beperkt gedeelte van de reclasseringspopulatie, heeft het mij wel gesterkt in mijn overtuiging dat het goed is om de reclasseringswerker de mogelijkheid te bieden om meer maatwerk te kunnen leveren.
Met betrekking tot de vraag wat dit betekent voor het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 brengt, het volgende. In 2012 is formeel gestart met verscherpt toezicht op overvallers. Het verscherpt toezicht houdt in dat alle vrijkomende overvallers in het hoogste toezichtsniveau worden ingedeeld en er in beginsel altijd elektronisch toezicht wordt ingezet. Ten behoeve van deze aanpak is het financiële kader van de reclasseringsorganisaties tijdelijk opgehoogd.
Van de voor de voornoemde verscherping van het toezicht op de overvallers beschikbare € 3 miljoen is twee miljoen bestemd voor de verscherping van het toezicht zelf door 3RO (dit betreft het verschil tussen de kosten van niveau 2 en niveau 3) en 1 miljoen om de juiste randvoorwaarden in de keten te realiseren. Deze aanpak lijkt inmiddels voor deze specifieke groep zijn vruchten af te werpen. Derhalve zal het beleid inzake de overvallersaanpak (inclusief plaatsing in niveau 3) handhaafd blijven.
Waarop baseert u uw opmerking dat moet worden bekeken of er meer gedifferentieerd kan worden in de niveaus 1 en 2, en of niet alles standaard naar niveau 3 moet? Hoe rijmt u deze ambitie met bijvoorbeeld het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 moet brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport zich alleen richt op de aanpak van seksueel geweld bij minderjarige daders, zich bovendien niet richt op geweldsmisdrijven en u het terugdringen van de contacturen op niveau 1 en 2 derhalve baseert op een rapport dat slechts ziet op 0,006% van het aantal reclasseringsadviezen? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een onderzoek dat slechts gaat over 0,006% van de reclasseringsadviezen onvoldoende basis biedt om te concluderen dat de drie reclasseringsorganisaties (3RO) het bij alle adviezen van niveau 1 en 2, wat neerkomt op 92% van het toezicht, moet doen met minder contacturen en dat betreffend rapport derhalve niet representatief is voor de gehele toezichtpopulatie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de 3RO geconsulteerd over het betreffende rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen? Zo ja, wat zeggen zij over uw interpretatie van de bevindingen als het gaat om advisering van niveau 1 en 2? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja, in de kaderbrief 2015 die eind juli 2014 is verzonden, heb ik de reclasseringsorganisaties uitgenodigd om in hun jaarplannen voor 2015 hun visie te geven op de door mij voorgestelde bezuinigingsmaatregelen en eventueel ook met alternatieven voor de invulling van de bezuiniging te komen.
Het gebrek aan steun onder de Nederlandse beroepschartervaart voor het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de opvatting van de BBZ (Vereniging voor Beroepschartervaart) inzake het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken?1
Ja.
Is het waar dat Denemarken eist dat alle Nederlandse schepen, nieuw en oud, voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS)? Zo ja, deelt u de mening dat dit disproportioneel is, omdat SOLAS niet het enige effectieve alternatief is om de veiligheid op zee te bevorderen?
Het is waar dat Denemarken primair eist dat alle schepen die meer dan 12 passagiers vervoeren op internationale reizen, voldoen aan de eisen van het SOLAS verdrag. Dit is in beginsel conform het toepassingsbereik van het Verdrag, echter er zijn enkele uitzonderingsgronden in het Verdrag opgenomen, waardoor schepen niet hoeven te voldoen aan die eisen. Eén daarvan is dat het SOLAS Verdrag niet van toepassing is op schepen die «niet mechanisch voortbewogen» zijn. Op grond hiervan heeft Nederland de zeezeilschepen niet onder het SOLAS Verdrag gebracht, maar nationale regelgeving voor deze schepen opgesteld en toegepast. Denemarken bestrijdt echter dat de zeezeilschepen niet mechanisch voortbewogen zijn, omdat zij zijn uitgerust met een motor die zij ook regelmatig gebruiken. Het draait dus om een verschil van interpretatie van het begrip «niet mechanisch voortbewogen». Hier is geen bruikbare internationale jurisprudentie over en internationaal zijn de meningen over het begrip verdeeld. Zo zijn Ierland en Duitsland dezelfde mening als Denemarken toegedaan. Als genoemde uitzonderingsgrond niet van toepassing zou blijken, dan vallen de Nederlandse zeilcharterschepen binnen het toepassingsbereik van het SOLAS Verdrag, en dienen zij te voldoen aan de eisen hieruit. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat Denemarken dezelfde eisen niet aan Deense zeilschepen stelt? Zo ja, deelt u de mening dat deze eisen dus discriminatoir zijn?
Vanuit de sector bereikten mij de afgelopen jaren geluiden dat Deense zeezeilschepen op dezelfde markt zouden opereren als de Nederlandse, zonder dat hen strenge eisen worden opgelegd. Deze signalen heb ik voorgelegd aan Denemarken, met naam en toenaam van bepaalde Deense schepen. Volgens Denemarken is er echter geen sprake van discriminatoire eisen. Denemarken stelt dat de Deense zeezeilschepen aan zware eisen moeten voldoen, een beperkter vaargebied hebben, of slechts met maximaal 12 passagiers mogen varen op bepaalde trajecten. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat deze informatie van Denemarken onjuist is. In de infractieprocedure tegen Denemarken door de Europese Commissie is dit aspect ook aan de orde gekomen. Een definitieve uitspraak hierover is nog niet gedaan.
Klopt het volgens u dat de noodzaak van de extra eisen door Denemarken niet wordt beargumenteerd?
Nee. Denemarken gaat er van uit dat het SOLAS Verdrag van toepassing is omdat volgens de Deense autoriteiten de Nederlandse zeezeilschepen niet onder de uitzonderingsgrond «niet mechanisch voortbewogen» vallen. Daarnaast geven de Deense autoriteiten aan dat zij zich vooral zorgen maken over de veiligheid, met name over de zogeheten «lekstabiliteit» (stabiliteit in beschadigde toestand, bijvoorbeeld na een aanvaring). Vooral de oudere zeilschepen hebben geen of weinig waterdichte compartimenten, waardoor zij bij lek slaan relatief snel kunnen zinken. Het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in 2013 bij Ierland heeft ook in Denemarken veel impact gehad. Een dergelijk ongeval in de Deense wateren willen de autoriteiten absoluut voorkomen. Denemarken geeft aan dat, zelfs als bij een ongeval alle opvarenden bijtijds van boord kunnen komen, vanwege de water-temperaturen in de Oost- en Noordzee, het risico van onderkoeling zeer groot is. Dit is de voornaamste reden om te eisen dat met name de oudere schepen met beperkte lekstabiliteit in de buurt van de Deense kust (en daarmee redding) blijven. Hierbij dient bedacht te worden dat het hier weliswaar gaat om Nederlandse schepen, maar dat het veelal gaat om Deense passagiers. Omdat het ook gaat over Deense wateren betekent het dat Denemarken verantwoordelijk is voor eventuele reddingsoperaties.
Deelt u de mening dat SOLAS geen werkbare oplossing is voor alle Nederlandse schepen, omdat dit reguleringskader passend is voor grote moderne cruiseschepen met enkele duizenden mensen aan boord, maar niet voor zeilschepen van 40 meter met maximaal 36 passagiers?
SOLAS is van toepassing op alle passagiersschepen met meer dan 12 passagiers op internationale reizen. In de praktijk levert het voor veel zeilcharterschepen problemen op aan SOLAS te voldoen. Bij het vaststellen van de eisen die voor zeilcharterschepen moeten gelden, dient echter het veiligheidsbelang voorop te staan. Passagiers en bemanningsleden, overige verkeersdeelnemers en het mariene milieu dienen verzekerd te zijn van adequate bescherming. Dit is een uitgangspunt bij zowel nationale als internationale regelgeving. Voor nationale regelgeving is daarnaast van belang dat deze internationaal geaccepteerd wordt.
Toepassing van het SOLAS Verdrag kan, met inachtneming van equivalentie gebaseerd op nationale of Europese veiligheidseisen, voor een deel van de Nederlandse zeilvloot een werkbare oplossing bieden. Eén zeilcharterschip is gecertificeerd als SOLAS passagiersschip. Daarnaast is een aantal Nederlandse zeiltrainingsschepen gecertificeerd onder de z.g. Special Purpose Ship Code – die door IMO erkend is als equivalent aan SOLAS. Certificering onder SOLAS geschiedt tot nu toe steeds op vrijwillige basis.
Aangezien de bruine vloot bestaat uit uiteenlopende typen schepen, van onder meer verschillende omvang, (ver-)bouwjaar, en bemanningssamenstelling, zal volledig voldoen aan het SOLAS-Verdrag voor een ander deel van de vloot inderdaad onuitvoerbaar zijn. Operationele beperkingen aangaande het vaargebied, het vaarseizoen en de weersomstandigheden, kunnen dan mogelijk nog een oplossing bieden.
Deelt u de mening dat het Deense voorstel tweeslachtig is omdat Denemarken bereid is om te praten over een (aan een moderne standaard) gelijkwaardig veiligheidsniveau binnen de 20-mijlszone, maar stelt dat het instrument SOLAS van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) daarbuiten verplicht is? Concludeert u uit deze opstelling van Denemarken ook dat Denemarken buiten de 20-mijlsgrens dus niet geïnteresseerd is in het veiligheidsniveau van de schepen, maar alleen in het toegekende certificaat?
Uitgangspunt van de gesprekken met Denemarken is geweest te komen tot een gezamenlijk onderschreven veiligheidsniveau. Juist omdat het SOLAS Verdrag binnen de 20-mijlszone mogelijkheden biedt om uitzonderingen en ontheffingen op basis van equivalente regelgeving toe te staan, biedt dit de mogelijkheid voor een pragmatische oplossing gebaseerd op een gewenst veiligheidsniveau. Het feit dat Denemarken buiten de 20 mijlszone zwaardere eisen stelt (dat wil zeggen alle eisen uit het SOLAS Verdrag) geeft mijns inziens aan dat de Denen juist zijn geïnteresseerd in het veiligheidsniveau van de schepen.
Is het waar dat er in het buitenland kritische vragen worden gesteld over de Nederlandse certificering van schepen? Zo ja, kunt u hier nader op ingaan? Bent u van plan naar aanleiding daarvan stappen te zetten met betrekking tot het Nederlandse wettelijke kader? Zo ja, welke?
In Ierland zijn naar aanleiding van het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in juli 2013, inderdaad kritische vragen gesteld over de veiligheid en certificering van de Nederlandse zeilschepen. Daarnaast stelt ook het Verenigd Koninkrijk zich steeds kritischer op ten aanzien van de Nederlandse certificering, mede naar aanleiding van de gronding van een Nederlands zeilschip bij Schotland eind augustus j.l.
Van belang is hierbij dat deze zeilschepen veelal in de Deense, Duitse, Britse en Ierse wateren opereren, met passagiers uit deze landen. De genoemde landen hebben daarom aanzienlijke veiligheidsbelangen, en ze hebben een goed beeld van de varende praktijk van de Nederlandse zeezeilschepen. De zorgen van deze landen dienen dan ook serieus te worden genomen.
Verder heeft ook de Europese Commissie een klacht ontvangen van een burger, die mee heeft gevaren op een Nederlands zeilschip. De klacht bevat een aantijging dat de praktische situatie niet voldoet aan de criteria en voorschriften voor zeiltrainingsschepen onder de «Special Purpose Ships (SPS) Code», waaronder veel Nederlandse zeilschepen zijn gecertificeerd. Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Commissie Nederland om opheldering gevraagd over de praktijken aan boord van Nederlandse zeiltrainingsschepen. Daarnaast heeft de Europese Commissie erop gewezen dat het verschil in status van de opvarenden (geen passagiers, maar trainees) consequenties heeft voor onder meer aansprakelijkheid en veiligheidseisen aan de schepen.
Sinds afgelopen voorjaar is er contact met de sector over een moderniseringsslag van de Nederlandse regelgeving, die lang is uitgesteld wegens de problematiek met Denemarken. Met name de genoemde geluiden uit het buitenland, de burgerklacht bij de Commissie, en voortschrijdend inzicht in veiligheidsdenken, rechtvaardigen mijns inziens een heroriëntatie op de huidige wijze van certificering. Het resultaat van een dergelijke heroriëntatie kan in deze moderniseringsslag ingebed worden.
Is het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken een finaal voorstel, of ziet u nog ruimte voor onderhandeling?
Denemarken heeft aangegeven dat dit een finaal voorstel betreft. Mogelijke onderhandelingsruimte ligt vooral op politiek niveau.
Welke acties bent u bereid te ondernemen om Denemarken alsnog te overreden om voor de Nederlandse beroepschartervaart acceptabele regelgeving te hanteren?
Ik zal in contact te treden met mijn Deense collega om de twee voornaamste pijnpunten opgelost te krijgen. Dit betreft de beperkingen in vaargebied, en de vermeende ongelijke behandeling van Deense schepen.
Het bericht dat jihadist Jermaine W. een onderwijsorganisatie leidde |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat jihadganger Jermaine W. die vorige week met zijn gezin naar de Islamitische Staat (IS) zou zijn vertrokken in Syrië, voorzitter is van een stichting die onderwijs aanbiedt aan kinderen en jongeren, ondanks het feit dat hij door veiligheidsdiensten in de gaten zou worden gehouden? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat zo iemand een onderwijsorganisatie heeft kunnen oprichten en leiden? Wat heeft de gemeente gedaan, wat heeft de overheid gedaan?1
Het is onaanvaardbaar wanneer kinderen onder het mom van een culturele stichting worden blootgesteld aan personen die een extremistische boodschap uitdragen. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
Deze stichting, die ook onderwijs verzorgt, is een privaat initiatief en wordt niet als onderwijsinstelling erkend door het Rijk. Het onderwijstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs is vastgelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht. Private initiatieven zoals deze stichting vallen daar niet onder. Dit niet erkende onderwijs is dus niet onderhevig aan inspectie door de onderwijsinspectie. Dat neemt niet weg dat wij zullen ingrijpen wanneer er tekenen zijn van praktijken die niet door de beugel kunnen.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Komt het voor dat haatpredikers of extremisten, die door veiligheidsdiensten in de gaten worden gehouden, de ruimte krijgen om onderwijs voor kinderen te verzorgen? Zo nee, kunt u dit uitsluiten? Zo ja, hoe vaak, waar en op welke wijze vindt controle plaats?
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Ontvangen de in het artikel genoemde stichtingen voor taal, cultuur en islamonderwijs in het Gooi subsidies van de overheid, of is hiervan in het verleden sprake geweest? Zo ja, door wie, op welke wijze en welke criteria zijn hierbij gehanteerd? Zo nee, is hiervan sprake in andere gemeenten in Nederland? Klopt het bericht dat waar zij zich formeel zeggen bezig te houden met Arabische les, er in de praktijk sprake is van het leren van de Koran en godsdienstonderwijs waarbij de oprichter zelf de Jihad verheerlijkt?
Ik acht het onwenselijk als er onder het mom van een culturele stichting een extremistische boodschap wordt verkondigd. Het is niet wenselijk dat jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weggehouden van de bredere samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht aan dit onderwerp besteed. Het doel van het actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. De modernisering van informeel onderwijs, o.a. het vergroten van transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat, is onderdeel van dit actieprogramma.
Financiering van dergelijke stichtingen vanuit het buitenland, ongeacht of er in dit geval sprake van is of niet, is wettelijk niet verboden. Dit voor zover er geen sprake is van financiering van geweldsuitoefening en criminele praktijken zoals terrorisme, ondermijning van de rechtsstaat en verspreiding van «niet-democratische» opvattingen die de sociale stabiliteit onder druk zetten (Kamerstuk 29 614, nr. 35). Het is bestuurlijk gewenst dat stichtingen transparant zijn met betrekking tot hun financiering. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Het Rijk geeft geen subsidie aan door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. Er is evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om lessen te verzorgen.
Financiering vanuit het buitenland is dus wettelijk niet verboden, maar het is wel onwenselijk als dergelijke stichtingen geen transparantie bieden met betrekking tot hun financiën en de door hen geleverde diensten. Middels bovengenoemde maatregel uit het actieprogramma proberen wij de stichtingen te bewegen naar het vergroten van deze transparantie.
Ontvangen de in het artikel genoemde stichtingen (financiële) middelen uit het buitenlands? Zo ja, uit welke landen en hoe? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid zou moeten bewerkstelligen dat subsidies en ondersteuning aan organisaties die de integratie belemmeren, worden gestopt, buitenlandse financiering wordt onderzocht en de onderwijsinspectie alle onderwijsstichtingen zou moeten controleren? Zo nee, vind u de huidige praktijk prima functioneren?
Zie antwoord vraag 3.
Een boete voor energieleverancier Essent |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in een zaak over een Nederlandse boete van 264.000 euro voor energieleverancier Essent?1
Ja.
Klopt het dat deze uitspraak betekent, dat een tewerkstellingsvergunning voor derdelanders niet altijd nodig is? Zo ja, kunt u precies aangeven in welke situaties een tewerkstellingsvergunning niet altijd meer nodig is?
Ja, een tewerkstellingsvergunning was al niet nodig voor werknemers van buiten de EU als deze werknemers in dienst zijn van een werkgever in een andere lidstaat, die in Nederland een dienst komt verrichten. Ik ging er echter vanuit (op grond van het arrest Vicoplus van 11 februari 2011) dat de eis van een tewerkstellingsvergunning nog wel gold als de dienst uitsluitend bestaat uit het ter beschikkingen stellen van arbeidskrachten (bijvoorbeeld uitzendarbeid). Het arrest Essent bepaalt nu dat ook in die situatie geen tewerkstellingsvergunning mag worden gevraagd.
Wel kan uit het arrest worden afgeleid dat er voorwaarden mogen worden gesteld voor de vrijstelling van de eis van de tewerkstellingsvergunning. De werkzaamheden moeten tijdelijk zijn en de dienstverlener moet zijn hoofdactiviteit uitoefenen in de lidstaat waar hij is gevestigd. Bovendien moet de werknemer legaal in de uitzendstaat wonen en werken. Om te voorkomen dat deze vorm van dienstverlening leidt tot misbruik door schijnconstructies, vind ik het belangrijk, zoals ik ook in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 aangeef, dat goed kan worden gecontroleerd of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze uitspraak heeft voor handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)? Bent u bereid om te bezien of, en zo ja hoe, de Wav aangepast kan worden om effectief te kunnen blijven handhaven en schijnconstructies te bestrijden?
Het gevolg van de uitspraak is dat geen tewerkstellingsvergunning is vereist voor de terbeschikkingstelling van werknemers afkomstig uit derde landen door een in een andere lidstaat van de EU gevestigde dienstverlener aan een in Nederland gevestigde dienstontvanger. Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, geldt de vrijstelling van een tewerkstellingsvergunning alleen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Om deze voorwaarden te kunnen controleren, breid ik de notificatieplicht zoals die nu al geldt voor andere vormen van dienstverlening, uit tot de categorie van werknemers die door het arrest Essent wordt bestreken. Dit houdt in dat nu alle grensoverschrijdende dienstverleners die werknemers uit derde landen in dienst hebben en deze in Nederland laten werken, van te voren hun werkzaamheden in Nederland moeten melden, waarbij alle relevante gegevens moeten worden overgelegd.
Deze voorwaarden zijn in principe handhaafbaar, maar dit is complex en arbeidsintensief. Daarnaast is de Inspectie SZW afhankelijk van de registratie van verblijf en arbeid in het buitenland.
Ook biedt de nieuwe handhavingsrichtlijn aanknopingspunten om de voorwaarden voor uitzendarbeid door derdelanders te controleren. Bij de implementatie van deze richtlijn, zal hiermee rekening worden gehouden.
Welke andere mogelijkheden heeft u om te controleren of de detachering in werkelijkheid niet wordt ingezet om de Nederlandse regeling voor de tewerkstelling van derdelanders te omzeilen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u naar aanleiding van deze uitspraak reden om in Europees verband te ijveren voor aanpassing van de Dienstenrichtlijn?
De dienstenrichtlijn is niet van toepassing op de detachering van arbeidskrachten. Wel is de detacheringsrichtlijn hier relevant.
Nederland is binnen de EU één van de pleitbezorgers van het «werklandbeginsel» om «social dumping» te voorkomen. Het werklandbeginsel wil zeggen dat werknemers uit andere lidstaten die in ons land komen werken, recht hebben op hetzelfde loon als hun Nederlandse collega’s. Hiervoor wil het kabinet het werklandbeginsel beter tot uitdrukking laten komen in de Europese regelgeving. Dit principe is al ten dele terug te vinden in de detacheringsrichtlijn, waarin is bepaald dat werknemers die hier gedetacheerd zijn recht hebben op de» harde kern« van de Nederlandse arbeidsvoorwaarden. Desondanks blijven aanzienlijke loonverschillen mogelijk. De Nederlandse inspanningen zijn er onder meer op gericht om deze verschillen te verkleinen.
In lijn met de Nederlandse opvattingen op dit punt heeft de voorzitter van de nieuwe Europese Commissie in een «mission letter» de nieuwe Eurocommissaris voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit verzocht om een «targeted review» van de detacheringsrichtlijn.
Het Hof baseert zijn oordeel in het arrest Essent op het vrij verkeer van diensten. Zoals ook in andere uitspraken van het Hof tot uitdrukking is gekomen, zit er een zekere spanning tussen de verkeersvrijheden die zijn verankerd in de EU-verdragen en het beleid waarmee geprobeerd wordt de arbeidsmarkten van de lidstaten, die zeer verschillend kunnen zijn, te beschermen. De vrijheden in de EU-verdragen beperken de ruimte om de detacheringsrichtlijn aan te passen in de door het kabinet gewenste richting. De marges om de detacheringsrichtlijn in die richting aan te passen zijn smal.
Dit neemt niet weg dat Nederland zich zal blijven inspannen om de detacheringsrichtlijn aan te passen. Daarbij dient duidelijk te zijn dat het Nederland er niet om te doen is het vrije verkeer van diensten als zodanig ter discussie te stellen, maar wel dat deze vrijheid niet het uitgangspunt van gelijke beloning en behandeling voor gelijk werk mag aantasten.
Het toenemende aantal drugslabs in seniorenflats |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Steeds meer drugslabs ontdekt in seniorenflats»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat, ondanks alle inspanningen tegen illegale wietteelt, de komende twee jaar een toename wordt verwacht van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt?
In het bericht van Metro staat dat de heer Van Werkhoven, teamleider brandonderzoek van de brandweer Rotterdam-Rijnmond, er ernstig rekening mee houdt dat er de komende twee jaar een flinke toename zal zijn van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt, cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt. Waarop deze verwachting is gebaseerd wordt echter uit het bericht niet duidelijk.
In het afgelopen jaar zijn er meer hennepkwekerijen geruimd dan het jaar ervoor. Ook is er een stijging te zien in het aantal aangetroffen productieplaatsen van synthetische drugs. Of dit ook iets zegt over een (toekomstige) stijging van drugsproductie en -verwerking valt moeilijk te zeggen. Er bestaat geen volledig beeld van de omvang van (drugs)criminaliteit en deze hogere registratiecijfers kunnen ook het gevolg zijn van de prioritering van de bestrijding van drugscriminaliteit en de daarbij behorende vergrootte opsporings- en handhavingsinspanningen. Ik verwacht dat de recent aan uw Kamer gemelde intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde (drugs)criminaliteit in Zuid-Nederland zijn gevolgen zal hebben. Bij deze intensivering wordt met name ingezet op «korte klappen»: direct en zichtbaar reageren op signalen van georganiseerde misdaad. De focus ligt hierbij op de aanpak van hennep en synthetische drugs, waarbij het verstoren van het productieproces een heel belangrijk onderdeel is.
Waarom is er ook, ondanks uw beleid, een toename van het aantal plekken waar cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de brandgevaren en andere gezondheidsrisico’s van de verschuiving van de locatie waar drugs worden geproduceerd en verwerkt?
Een landelijke verschuiving van locaties waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt naar seniorenflats is mij vooralsnog niet bekend.
Hennepkwekerijen en drugslabs in woonwijken leveren gevaar op, zowel vanwege brandgevaar als vanwege de gebruikte chemicaliën. Daarom wordt hier stevig op ingezet en kan er, zeker indien sprake is van direct gevaar, meteen ingegrepen worden.
Wat is de link tussen uw repressieve beleid en de uitbreiding van illegale drugslabs en kwekerijen van de zuidelijke provincies naar de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel regio’s naast Brandweer Rotterdam-Rijnmond hebben te maken met incidenten die veroorzaakt worden door het produceren of verwerken van drugs in bejaardentehuizen en seniorenflats? Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen drie jaar geweest? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Graag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer over de verdubbeling van het aantal brandslachtoffers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2002). Daarin wordt ingegaan op de uitkomst van een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid waaruit zou blijken dat het aantal doden door brand zou zijn verdubbeld in het eerste kwartaal van 2014. De uitkomsten van dit onderzoek dienen genuanceerd te worden. Zo betreft het hier een ruwe telling en analyse van de cijfers over 2014 moet nog plaatsvinden. Ook zijn in deze telling alle slachtoffers van brand in gebouwen meegenomen, terwijl bij de definitieve cijfers over 2014 de slachtoffers van bijvoorbeeld brandstichting en zelfdoding niet worden meegenomen. Het definitieve cijfer kan daarom lager uitvallen. Doordat een analyse nog niet heeft plaatsgevonden, is er geen informatie over de oorzaken van de branden beschikbaar.
De jaarlijkse Brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) biedt wel inzicht in het totaal aantal branden per jaar. Uit een analyse van de CBS-Brandweerstatistieken van 2002 tot en met 2012 blijkt dat het totaal aantal branden per jaar fluctueert, evenals het aantal doden per brand (tussen de 0,12% en 0,21%). Momenteel zijn nog geen cijfers met betrekking tot het aantal branden en doden beschikbaar over 2013. Die cijfers worden opgenomen in de CBS-Brandweerstatistiek 2013 die in het najaar van 2014 zal verschijnen.
Hoe garandeert u de veiligheid van senioren, die vaak moeilijk ter been zijn, als illegale hennepkwekerijen vaak te vinden zijn in woningen, hetgeen gepaard gaat met brandgevaar?
Met mijn financiële steun wordt voorlichting aan burgers gegeven om het (brand)veiligheidsbewustzijn te vergroten, in het bijzonder aan de doelgroep thuiswonende senioren. Dit vindt plaats vanuit het project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland en in de vorm van de jaarlijkse campagne Nationale Brandpreventieweken van de Nederlandse Brandwonden Stichting. Met betrekking tot de verschillende maatregelen en activiteiten op het gebied van algemene brandpreventie verwijs ik u naar de hiervoor genoemde antwoorden op de eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen.
Met betrekking tot voorlichting over hennepkwekerijen wijs ik graag op de campagne van Meld Misdaad Anoniem die burgers voorlicht over hoe een hennepkwekerij te herkennen is.2 Daarnaast zijn in het verleden in gemeentes als Rotterdam, Den Haag, en meer recentelijk Helmond en Tilburg, zogenaamde «geurkraskaarten» verspreid onder inwoners de geur van een hennepkwekerij te kunnen laten herkennen.
Ondanks alle bovenstaande activiteiten en voorlichting is het geven van garanties omtrent veiligheid niet mogelijk.
Hoeveel incidenten van brandgevaar, wateroverlast en verloedering hebben zich de afgelopen drie jaar voorgedaan als gevolg van illegale drugspraktijken in woningen? Kunt u dit per jaar aangeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een schatting geven van het aantal illegale drugslocaties in woongebieden?
De locatie waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt wordt niet apart geregistreerd. Hierin valt daarom geen inzicht te geven.
Wat zijn de volksgezondheid- en de leefbaarheidrisico’s van illegale drugslocaties voor de omringende bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat één op de vier branden in binnensteden door illegale hennepteelt wordt veroorzaakt? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat het aantal doden bij brand het afgelopen jaar is verdubbeld? Wat is de relatie van deze verdubbeling met de illegale drugspraktijken in woningen?
Zie antwoord vraag 6.
Kan inzicht worden gegeven in de schade door branden die te maken hebben met wietteelt?
Het Verbond van Verzekeraars heeft gemeld dat in de nieuwe indeling van schadeoorzaken brandverzekeringen die respectievelijk in de zomer van 2012 (particulieren) en de zomer van 2013 (zakelijk) is geïntroduceerd, «hennep» apart is opgenomen. De invoering van die verandering in de systemen kost echter tijd en cijfermatige gegevens zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de totale maatschappelijk kosten door illegale productie of verwerking van drugs?
Het is niet mogelijk om de totale maatschappelijke kosten door illegale productie of verwerking van drugs te berekenen. Specifiek voor de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en Ontmantelen wordt vanuit mijn ministerie jaarlijks een bedrag van € 520.000,– in de algemene bijdrage voor de politie gereserveerd. Inmiddels heeft de politie aangegeven dat de kosten voor de LFO voor 2014 zijn geprognosticeerd op ten minste € 832.000,–. Gezien het feit dat de capaciteit van de LFO in 2014 is verdubbeld (van 4 naar 8 LFO-coördinatoren) betekent dit dat deze kosten verder zullen stijgen en worden geprognosticeerd op € 1.223.000,–.
Het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen?1
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat deze informatie wel van belang is omdat nu niet duidelijk wordt hoe vaak burgers die niets te maken hebben met een hennepkwekerij worden geconfronteerd met het binnentreden van de politie?2
Is het mogelijk de registratiesystemen van de politie, zoals de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en/of de hennepmonitor, zo aan te passen dat betrouwbare cijfers gemakkelijk zijn aan te leveren? Zo ja, heeft u het voornemen deze aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Hoe reageert u op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de nazorg na binnentreden waarbij geen hennepkwekerij wordt aangetroffen in sommige situaties minimaal is? Deelt u de mening dat een persoonlijke toelichting in zulke gevallen noodzakelijk is?
Ik onderschrijf de opvatting van de Nationale ombudsman dat in gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat vindt u van de conclusie van de Nationale ombudsman dat het voor mensen niet altijd eenvoudig is om schade aan de woning vergoed te krijgen en dat het uitkeren van geleden schade bepaald geen automatisme is? Deelt u de mening dat de schade ruimhartig en op eigen initiatief van de politie vergoed moet worden? (http://www.nationaleombudsman-nieuws.nl/sites/default/files/rapportbrief_hennep_definitief_laatste_versie_cr.pdf)
In de gevallen dat er geen hennepkwekerij of een daaraan gerelateerde strafbare situatie na binnentreding wordt aangetroffen en waarbij de politie schade heeft veroorzaakt die in redelijkheid niet voor rekening van de benadeelde dient te komen, dient de politie deze schade correct af te wikkelen. In opdracht van en ten laste van de politie dient eventuele schade zo spoedig mogelijk hersteld te worden. De politie werkt op dit moment aan een landelijke procedure voor de schadeafhandeling, waaronder ook dit soort schadesituaties.
Het bericht dat voor driekwart van de jongeren een burn-out dreigt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Burn-out dreigt voor driekwart tieners»?1
Het AD geeft aan dat uit het aangehaalde onderzoek naar voren komt dat tieners grote druk voelen om te presteren; 76% ervaart volgens het onderzoek de druk als te hoog en een derde van de onderzochte tieners kampt dagelijks met stress door school of studie. De onderzoekers stellen dat de stress soms zo toeneemt dat de jongeren kans lopen op een burn-out. Dit is een zorgelijk maatschappelijk signaal. Hoeveel jongeren daadwerkelijk een burn-out krijgen komt in het artikel niet naar voren.
Heeft u voldoende inzicht in de oorzaken van burn-out bij jongeren, en de redenen waarom zij steeds vaker getroffen lijken te worden door een burn-out? Zo nee, bent u bereid onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling en oorzaken van burn-out onder jongeren?
Burn-out is geen klinische diagnose uit de DSM-5, zoals bijvoorbeeld depressie en angststoornissen dit wel zijn. Omdat een exacte definiëring ontbreekt is niet goed aan te geven wanneer iemand een burn-out heeft en zijn er geen trendcijfers bekend over burn-out.
Het geheel aan klachten dat genoemd wordt als het gaat om een burn-out valt grotendeels samen met de klachten die vallen onder de noemer psychosociale problemen. Uit de HBSC-studie 2013 blijkt wel dat psychosociale problemen onder Nederlandse jongeren in het voortgezet onderwijs zijn toegenomen ten opzichte van 2009. Dit geldt voor alle opleidingsniveaus. Over de oorzaken en verklaringen hiervan is weinig bekend. Er kunnen diverse oorzaken aan ten grondslag liggen, zoals perfectionisme, cultuur van «niks willen missen», werkdruk op school, opvoedingsstijl ouders, financiële crisis en een negatief toekomstperspectief. De HBSC-studie 2014 toont ten opzichte van 2009 geen significante toename aan van werkdruk op school. De HBSC-studie is een internationale studie naar psychisch welbevinden, gezondheid en risicogedragingen in relatie tot de dagelijkse leefomgeving van schoolgaande kinderen in de leeftijd van 11, 13 en 15 jaar. Nederland neemt ook deel aan deze studie.
Ik vind het belangrijk om een beter beeld te krijgen van de psychosociale gezondheid van jongeren en de ontwikkelingen daarin. Er zijn meerdere organisaties die hierover informatie verzamelen. Momenteel zetten we vanuit VWS in op meer samenhang in de gegevensverzameling, waardoor er meer inzicht komt in de diverse gezondheidsaspecten, waaronder ook psychosociale gezondheid. Op die manier krijgen we een beter beeld en kunnen we de ontwikkelingen in de tijd beter volgen en zo nodig actie ondernemen.
Op welke wijze houdt u in uw beleid rekening met het voorkomen en behandelen van burn-outs onder jongeren?
Zoals bij vraag 2 al is aangegeven ontbreekt een exacte definiëring van burn-out, waardoor niet goed is aan te geven wanneer iemand een burn-out heeft. Het beleid is daarom niet specifiek gericht op het voorkomen en behandelen van burn-outs bij jongeren, maar wel op het vroegtijdig signaleren van psychosociale problemen. Dit is één van de taken van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). De JGZ werkt nauw samen met het onderwijs, zodat problemen eerder gesignaleerd en geduid kunnen worden. Als hier aanleiding voor is wordt samen met de jongere gekeken wat er precies aan de hand is en wat de oorzaak daarvan is. Vervolgens wordt passende ondersteuning aangeboden of toegeleid naar passende hulp.
(zie ook het antwoord bij vraag 5)
Zijn er op dit moment voldoende behandelmogelijkheden voor jongeren die getroffen worden door een burn-out? Zo ja, kunt u daarbij een overzicht geven van bewezen effectieve (preventieve) interventies aangaande jongeren met een burn-out?
De databank effectieve interventies van het NJi bevat geen bewezen effectieve interventies specifiek gericht op de behandeling van een burn-out bij jongeren. Er is immers geen eenduidige definiëring van een burn-out. Er zijn wel effectieve interventies gericht op verschillende psychosociale problemen, zoals angsten, depressie en druk gedrag (zie: www.effectievejeugdinterventies.nl). Het ZonMw-programma Effectief werken in de jeugdsector biedt de mogelijkheid voor de (door-)ontwikkeling van interventies en instrumenten op dit gebied.
Bent u bereid te onderzoeken of het van toegevoegde waarde is om het thema «burn-out onder jongeren» op te nemen in het Nationaal Programma Preventie?
Het thema «burn-out onder jongeren» wordt niet expliciet genoemd in het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid...», maar de problematiek die hiermee samenhangt krijgt zeker wel aandacht; onder meer bij de Gezonde School aanpak en het Extra contactmoment voor adolescenten. Ook wordt in «Alles is gezondheid...» ingezet op het versterken van de verbinding tussen de JGZ en het onderwijs in het algemeen. Door een goede samenwerking (ook met de ouders) kunnen problemen eerder gesignaleerd worden, zodat zo nodig tijdig passende ondersteuning of hulp ingezet kan worden.
Het inperken van het verzekerd pakket in Caribisch Nederland |
|
Ronald van Raak |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat u per 1 januari 2015 van plan bent het verzekerd pakket in Caribisch Nederland gelijk te trekken met Europees Nederland? Betreft dit dezelfde maatregelen als eerder aangekondigd in uw brieven van 21 december 2012 en 18 juni 2013?1 2
Het klopt dat ik heb besloten het verzekerde pakket in Caribisch Nederland per 1 januari 2015 te versoberen. Hierdoor komt het verzekerde pakket in het Caribische deel van Nederland meer in overeenstemming met het basispakket in het Europese deel. Ik wil er wel op wijzen dat het hier niet gaat om een recent besluit. Op 18 juni 2013 heb ik immers de bestuurscolleges van de drie openbare lichamen en de beide Kamers der Staten-Generaal over mijn besluit geïnformeerd.
Overigens komen de aanspraken in beide delen van Nederland per 1 januari 2015 ook meer met elkaar in overeenstemming, doordat dan ook de hielprik voor pasgeborenen in Caribisch Nederland wordt aangeboden. In dit verband verwijs ik u graag naar mijn brief van 23 oktober 2013 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 323, nr. 87), waarin ik uw Kamer over mijn voornemen tot invoering van de hielprik in Caribisch Nederland heb geïnformeerd.
Betekent dit dat inwoners van Bonaire, Saba en Statia voortaan de eerste 20 behandelingen bij de fysiotherapeut voor eigen rekening moeten nemen?
Deze vraag kan ik niet met een simpel ja of nee beantwoorden. Laat ik daarom schetsen hoe de situatie er met ingang van 1 januari 2015 uit zal zien. Wat in het verzekerde pakket blijft, is samengevat weergegeven:
Fysiotherapiebehandelingen die niet in de hiervoor genoemde categorieën vallen komen per 1 januari 2015 geheel voor eigen rekening.
Deelt u de zorg dat, gezien het feit dat een aanzienlijk deel van de inwoners van Bonaire, Saba en Statia onder de armoedegrens leeft, fysiotherapie voor veel mensen vanaf 1 januari a.s. onbereikbaar zal zijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet, blijft een deel van de fysiotherapie in het pakket. Daarbij geldt dat het pakket voor fysiotherapie niet afwijkt van dat in Europees Nederland.
Dit neemt niet weg dat ik mij goed kan voorstellen dat de pakketversobering voor bij de verzekerden in Caribisch Nederland niet met instemming wordt begroet. Er moet immers betaald gaan worden voor iets dat eerst kosteloos was. Maar zoals ik bij diverse eerdere gelegenheden al heb aangegeven: deze pakketmaatregel is onderdeel van een continue afweging van diverse belangen en overwegingen, zoals het streven de kostenontwikkeling van de zorg ook in Caribisch Nederland in de hand te houden. Het is in dit verband goed te benadrukken dat er ook in Caribisch Nederland geregeld sprake is van behandelingen (bijv. nieuwe medicijnen) die aan het pakket worden toegevoegd.
Is niet juist vanwege de ongelijke sociaaleconomische situatie ten opzichte van Europees Nederland in het Statuut opgenomen dat regels en voorzieningen mogen afwijken wanneer dat noodzakelijk is? Waarom volhardt u dan toch in deze maatregelen?
Deelt u de zorg dat voor fysiotherapeuten na 1 januari 2015 slechts een derde van het werk zal overblijven? Deelt u de vrees dat de fysiotherapeutische zorg op termijn op Bonaire, Saba en Statia helemaal zal verdwijnen?
Artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, biedt inderdaad een grondslag voor verschillen in regelgeving tussen het Caribische en het Europese deel van Nederland. Dat is ook het geval als het gaat om de regelgeving ten aanzien van de zorg in Caribisch Nederland. Ik noem hier als voorbeeld het feit dat inwoners van Caribisch Nederland, anders dan die van Europees Nederland, geen nominale premie of eigen risico hoeven te betalen voor hun zorg. Ik sta echter, zoals eerder uiteengezet, op het standpunt dat het niet noodzakelijk is om op het terrein van de aanspraken fysiotherapie in het verzekerde pakket vast te houden aan een ruimere regeling voor de inwoners van Caribisch Nederland.
Welke gevolgen heeft het dat de afdeling revalidatiezorg van het ziekenhuis op Bonaire per 1 januari 2015 nog niet gereed is en tegelijkertijd fysiotherapiepraktijken in hun voortbestaan worden bedreigd? Waar kunnen mensen die deze zorg nodig hebben terecht?
Dat er voor fysiotherapeuten na 1 januari 2015 slechts een derde van het werk zal overblijven, kan ik bevestigen noch ontkennen. Ik benader het onderwerp fysiotherapie in Caribisch Nederland – en hetzelfde geldt trouwens voor Europees Nederland – overigens niet primair vanuit het perspectief van werkgelegenheid. Ten aanzien van de vrees dat fysiotherapeutische zorg op termijn helemaal van de eilanden zal verdwijnen kan ik duidelijk zijn: die vrees deel ik niet.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet, blijft er ondanks de pakketversobering een heel fatsoenlijke regeling over, met behoorlijke toegang tot fysiotherapie.
Deelt u de mening dat het in de huidige omstandigheden onverantwoord is om de fysiotherapie grotendeels uit het verzekerd pakket te halen?
Zoals ik al in mijn brieven van 18 juni 2013 heb aangegeven, zal revalidatiefysiotherapie vanaf 1 januari 2015 op alle drie de eilanden beschikbaar zijn vanuit de ziekenhuizen.
De betrokkenheid van jihadisten bij onderwijsorganisaties |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jihadist Jermaine W. leidde een onderwijsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Kunt u ingaan op de in het artikel genoemde bevindingen van het dagblad de NRC over de stichting Educatief Instituut Arabische Taal en Cultuur?
Eenieder heeft in Nederland recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. En dit geldt ook voor het volgen van lessen over de Arabische taal en cultuur, leren over de Koran en vergroten van kennis over de Islam.
Ik acht het echter zeer onwenselijk als er onder het mom van een culturele stichting een extremistische boodschap wordt verkondigd. Het is niet wenselijk dat jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weggehouden van de bredere samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Wat is de verklaring voor het feit dat een voormalig lid van de Hofstadgroep nadrukkelijk betrokken kan zijn bij een organisatie die religieonderwijs geeft aan kinderen, zonder dat de overheid daar kennis van heeft en ingrijpt?
Het is onaanvaardbaar wanneer kinderen worden blootgesteld aan personen die een extremistische boodschap uitdragen.
Deze stichting, die ook onderwijs verzorgt, is een privaat initiatief en wordt niet als onderwijsinstelling erkend door het Rijk. Het onderwijstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs is vastgelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht. Private initiatieven zoals deze stichting vallen daar niet onder. Dit niet erkende onderwijs is dus niet onderhevig aan inspectie door de onderwijsinspectie. Dat neemt niet weg dat wij zullen ingrijpen wanneer er tekenen zijn van praktijken die niet door de beugel kunnen.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat er in het Gooi meerdere onderwijsorganisaties zijn waarbij mensen met jihadistische sympathieën zijn betrokken? Zo ja, welke? Hoe typeert u deze organisaties? Bent u bereid zo snel mogelijk uitgebreid onderzoek te doen naar het bestaan, het functioneren en het pedagogische klimaat van deze organisaties?
In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over operationele aangelegenheden.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht aan het functioneren en pedagogisch klimaat van door u genoemde stichtingen besteed. Het doel van het actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. De modernisering van informeel onderwijs, o.a. het vergroten van transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat, is onderdeel van dit actieprogramma. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal hierover in gesprek gaan met mensen uit de islamitische gemeenschappen.
In welke mate zijn deze organisaties en hun activiteiten bekend bij de Nederlandse lokale en landelijke overheid en mogelijk bij uw veiligheidsdiensten?
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Zijn er aanwijzingen dat deze onderwijsorganisaties mede worden gebruikt om moslims te enthousiasmeren, te werven en klaar te stomen voor de jihadistische strijd? Zo ja, welke? Waarom is niet ingegrepen tegen bijvoorbeeld de oprichter van de organisatie in het Gooi, een bekende radicale prediker?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze worden de ouders van de kinderen die les volgen aan deze onderwijsorganisaties actief geïnformeerd over de praktijken die er gaande zijn? Wat is er bekend over de motieven van de ouders die hun kinderen via deze organisaties Koranlessen laten volgen?
Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren naar de inhoud van de lessen van de stichting. Motieven voor ouders om hun kind(eren) koranlessen te laten volgen zijn onder andere het leren van de Arabische taal en cultuur en het verdiepen in de religie door het leren over en lezen van de Koran.
Welke vergelijkbare onderwijsorganisaties zijn er naast die in het Gooi ook elders in Nederland aanwezig?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gegevens heeft u over de financiering van deze onderwijsorganisaties? Vindt deze financiering deels vanuit het buitenland plaats? Vindt deze financiering ook deels middels lokale of landelijke subsidies plaats, zoals cultuur- of onderwijssubsidies? Zo ja, waar en met welke omvang?
Het Rijk geeft geen subsidie aan de door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. De stichting heeft evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om hun lessen te verzorgen. Financiering van dergelijke stichtingen vanuit het buitenland is wettelijk niet verboden (Kamerstuk 29 614, nr. 35). Voor zover bekend heeft er geen financiering plaatsgevonden uit het buitenland. In het algemeen is het bestuurlijk gewenst om transparant te zijn in de financiering van stichtingen. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Deelt u de mening dat de onderwijsorganisaties die een radicaal islamitische en wellicht zelfs jihadistische grondslag hebben zo snel mogelijk moeten worden ontmaskerd? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe? Bent u bereid te onderzoeken of voortaan een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) vereist kan worden voor het werken in deze organisaties?
Met de VOG wordt het justitiële verleden van de aanvrager beoordeeld in relatie tot de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Reguliere (erkende) onderwijsinstellingen kennen een VOG-verplichting voor alle medewerkers, leraren en directeuren. door u genoemde stichtingen zijn echter geen erkende onderwijsinstellingen. Voor zowel door de overheid erkende als niet-erkende organisaties geldt echter dat de overheid zal optreden wanneer de wet door hen wordt overtreden.
Op welke wijze kunt u ingrijpen in stichtingen en organisaties die onder het mom van onderwijs en cultuur de jihad in Nederland bevorderen? Deelt u de mening dat deze organisaties het bestaan onmogelijk gemaakt moet worden? Hoe gaat u dat doen?
Als een particuliere stichting of organisatie onder het mom van onderwijs over Arabische cultuur en de islam de wet overtreedt zal de overheid strafrechtelijk ingrijpen.
Ik acht het onwenselijk als jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weerhouden van deelname aan de samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. Een van de maatregelen uit het actieprogramma jihadisme die hier goed bij aansluit is de modernisering van informeel onderwijs, het vergroten van de transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat t.b.v. het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering.
Op welke wijze gaat u garanderen dat deze organisaties nooit door de overheid gesubsidieerd worden?
Het is bestuurlijk gewenst dat stichtingen transparant zijn met betrekking tot hun financiering. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Het Rijk geeft geen subsidie aan door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. Er is evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om lessen te verzorgen.
De Nederlandse chartervaart in Denemarken |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Chartervaart stapt naar Europees Hof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbillijk en onuitvoerbaar is om de bruine vlootschippers te laten voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS)? Zo nee, waarom niet?
SOLAS is van toepassing op alle passagiersschepen met meer dan 12 passagiers op internationale reizen. In de praktijk levert het voor veel bruine vlootschepen problemen op aan SOLAS te voldoen. Bij het vaststellen van de eisen die voor zeilcharterschepen moeten gelden, dient echter het veiligheidsbelang voorop te staan. Passagiers en bemanningsleden, overige verkeersdeelnemers en het mariene milieu dienen verzekerd te zijn van adequate bescherming. Dit is een uitgangspunt bij zowel nationale als internationale regelgeving. Voor nationale regelgeving is daarbij van belang dat deze internationaal geaccepteerd wordt.
Toepassing van het SOLAS Verdrag kan, met inachtneming van equivalentie gebaseerd op nationale of Europese veiligheidseisen, voor een deel van de Nederlandse zeilvloot een werkbare oplossing bieden. Eén zeilcharterschip is gecertificeerd als SOLAS passagiersschip. Daarnaast is een aantal Nederlandse zeiltrainingsschepen gecertificeerd onder de z.g. Special Purpose Ship Code, die door IMO erkend is als equivalent aan SOLAS. Certificering onder SOLAS geschiedt tot nu toe steeds op vrijwillige basis.
Aangezien de bruine vloot bestaat uit uiteenlopende typen schepen, van onder meer verschillende omvang, (ver-)bouwjaar, en bemanningssamenstelling, zal volledig voldoen aan het SOLAS Verdrag voor een ander deel van de vloot inderdaad onuitvoerbaar zijn. Operationele beperkingen aangaande het vaargebied, het vaarseizoen en de weersomstandigheden, kunnen dan mogelijk nog een oplossing bieden.
Hoe is de situatie ontstaan dat de bruine vloot volgens Denemarken aan deze regelgeving moet voldoen?
In 1991 hebben de Deense autoriteiten er formeel op gewezen dat de Nederlandse zeilende passagiersschepen naar hun mening gecertificeerd zouden moeten zijn in overeenstemming met het SOLAS Verdrag. Een uitzonderingsgrond van het SOLAS Verdrag is dat het Verdrag niet van toepassing is op schepen die «niet mechanisch voortbewogen» zijn. Op grond hiervan heeft Nederland de zeezeilschepen niet onder het SOLAS Verdrag gebracht, maar nationale regelgeving voor deze schepen opgesteld en toegepast.
Denemarken bestrijdt echter dat deze schepen «niet mechanisch voortbewogen» zijn, omdat zij zijn uitgerust met een motor, die zij ook regelmatig gebruiken om hun reizen te kunnen maken. Hier is geen internationale jurisprudentie over, en internationaal zijn de meningen over dit begrip verdeeld. Zo zijn Ierland en Duitsland dezelfde mening als Denemarken toegedaan.
Tot 2008 heeft regelmatig overleg met Denemarken er toe geleid dat deze schepen met nationale certificaten in Deense wateren konden opereren. Op 1 januari 2008 heeft Denemarken echter definitief gesteld dat zeezeilschepen varende met meer dan 12 passagiers, voorzien dienen te zijn van een SOLAS certificaat of een certificaat conform de Europese richtlijn 2009/45/EC (toen nog 98/18/EC). Deze richtlijn bevat eisen voor passagiersschepen in nationale vaart. De Deense opstelling is mede bepaald door een dodelijk ongeval met een Deens zeilschip, waarna Denemarken strengere eisen aan Deense schepen heeft opgelegd. Sindsdien is op vele manieren gepoogd tot een oplossing te komen in bilateraal en multilateraal verband.
Hoe is het gesteld met het overleg tussen Nederland en Denemarken om een oplossing te vinden voor de problemen die de zeilende charterschepen ondervinden in Denemarken? Bent u bereid om zo snel mogelijk met uw collega in Denemarken contact op te nemen om te bevorderen dat deze charterschippers in Denemarken onder minder vergaande veiligheidsregelgeving komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Uit dit overleg met Denemarken, dat ik in zeer nauwe samenwerking met Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) heb gevoerd, technisch inhoudelijk ondersteund door het klassenbureau Register Holland (voor een uitleg van de door hen opgestelde veiligheidseisen en hun toezicht hierop), is een oplossingsvoorstel gekomen. Dit resultaat wordt door Denemarken gezien als hun uiterste bod om tot een onderlinge oplossing te komen. Begin juli jl. heb ik dit voorstel aan de Vereniging voor Beroepschartervaart gestuurd, met het verzoek om hun leden te consulteren. Gezien de nauwe samenwerking met de Vereniging in het onderhandelingsproces, ben ik onaangenaam verrast door de resolute afwijzing van dit voorstel door de schippers.
De voornaamste bezwaren van een deel van de schippers zijn fundamenteel van aard. Ik ben bereid contact op te nemen met mijn Deense collega, om tot een voor de meerderheid van de schippers acceptabel akkoord te komen.
Bent u bereid om deze zaak bij de Europese Commissie aanhangig te maken en te onderzoeken of deze kwestie in het kader van deregulering danwel gelijke regels voor de bruine vloot kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
De schippers geven aan grote behoefte te hebben aan juridische zekerheid. Zij zien graag een uitspraak van het Europese Hof van Justitie, waarbij zij er vanuit gaan dat deze hen in het gelijk zal stellen. Zoals bij u bekend, heeft de Europese Commissie op grond van een klacht van de Vereniging voor Beroepschartervaart uit 2009 een infractieprocedure tegen Denemarken gevoerd. Omdat ik begrip heb voor de behoefte aan juridische zekerheid, heb ik de Vereniging daarbij inhoudelijk gesteund. Ook hebben mijn voorgangers en ik meermaals de Commissie tot spoed gemaand in deze. De genoemde infractieprocedure is vrijwel afgerond, waarbij Denemarken, voor zover mij bekend, aangeeft dat zij geen Europese rechtsregels schendt. De Commissie rest nu nog de mogelijkheid om Denemarken voor het Europese Hof van Justitie te dagen. De vraag is of zij dit wil doen: er zijn aanwijzingen dat de zaak niet kansrijk is, omdat er in internationaal zeevervoer geen sprake is van een interne EU markt. Bovendien zal een eventuele zaak voor het Hof lang duren. Daarom streef ik nog steeds naar een bilaterale oplossing die op korte termijn soelaas biedt.
Tot slot pleit ik er samen met onder andere Denemarken bij de Commissie voor om, in het kader van een lopende herziening van regelgeving voor passagiersschepen, alsnog op EU niveau uniforme regels voor traditionele zeilschepen op te stellen. Dat zou deze kwestie voor eens en altijd beslechten.
Het bericht dat TenneT een tracé voor hoogspanningskabels plotseling verlegt |
|
Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Ook provincie «compleet verrast» door 380kV besluit»?1
Ja.
Klopt het dat het 380kV tracé dat aanvankelijk noordelijk van Oosterhout was gepland nu zuidelijk wordt aangelegd? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit besluit wordt genomen?
Het klopt dat aanvankelijk sprake was van een voorgenomen tracé aan de noordkant via Moerdijk en Geertruidenberg. Dat was nog geen formeel vastgesteld besluit. Dit tracé uit 2011 was in 2011 gekozen om verder uitgewerkt te worden ten behoeve van een ontwerpinpassingsplan en de ontwerpvergunningen.
Een werkgroep, bestaande uit medewerkers van Economische Zaken, TenneT en Netbeheer Nederland, heeft in 2012/2013 geanalyseerd welke investeringen in enkelvoudige storingsreserve (ook wel: redundantie) in het hoogspanningsnet doelmatig en wenselijk zijn. De aanleiding hiervoor was dat de normen in de Netcode en de normen in de Elektriciteitswet op dit punt uiteenliepen. De conclusie van deze analyse was dat het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten zou leiden tot disproportionele investeringen. Gezien de kleine kans dat een mast omvalt als gevolg van bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden of impact van buitenaf, is het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten niet wenselijk.
Hiermee is echter nog niets gezegd over de aanvaardbaarheid van de gevolgen van een omvallende mast en een falende verbinding. Wat de impact van een falende verbinding is, verschilt per situatie.
Bovenstaande analyse is voor TenneT aanleiding geweest om te laten onderzoeken door DNV KEMA wat de gevolgen zijn van een falende mast met daarop 4 circuits EHS. Dit om vervolgens te kunnen bepalen in welke situatie het totale verlies van een 4-circuitverbinding nog acceptabel zou zijn uit oogpunt van leveringszekerheid en uit hoofde van internationale verplichtingen. Het falen van zo’n verbinding (bijv. het omvallen van masten waardoor alle lijnen breken) zou kunnen leiden tot een opeenstapeling van effecten (cascade-effecten) zelfs buiten Nederland. De kans hierop is klein, maar de gevolgen kunnen zeer groot zijn (grootschalige black out).
Op grond van het DNV KEMA-onderzoek heeft TenneT in juli 2014 geconstateerd dat de toepassing van 4-circuitverbindingen in de nationale 380 kV-ring en in de verbindingen die deel uitmaken van het Europese net (interconnectie) zeer ongewenst is en moet worden vermeden vanwege de grote gevolgen die het eventueel falen van zo’n verbinding heeft voor de leveringszekerheid en voor de internationale verplichtingen waaraan TenneT moet voldoen.
Voor het project Zuid-West 380 kV hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik om die reden besloten dat het voorgenomen noordelijke tracé uit 2011 tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg, dat uitging van een 4 circuit 380 kV-verbinding, niet langer aanvaardbaar is.
Daarom is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en TenneT gekeken naar alternatieven. Allereerst is onderzocht of het mogelijk was om op dezelfde plek de 380 kV naast de bestaande 380 kV te bouwen waarbij voldoende afstand in acht wordt genomen. Dit betekende dat het noordelijk tracé nagenoeg in stand zou blijven. Dit had de voorkeur vanwege het intensieve traject dat met de omgeving heeft plaatsgevonden, ook conform de traceringprincipes van het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III). Dit bleek echter niet mogelijk te zijn zonder een significante toename van het aantal gevoelige bestemmingen (woningen). Het gaat hier om woningen die in de magneetveldzone komen te liggen. Dit zorgde daarmee zowel bij Geertruidenberg als bij Oud Gastel (gemeente Halderberge) voor een ruimtelijk onaanvaardbare situatie.
Dit betekent dat er naar het alternatief gekeken moest worden dat meer zuidelijke is gelegen. Bij de keuze voor het voorgenomen tracé in 2011 was het zuidelijk tracé één van de alternatieven die in beeld was. Dit zuidelijke alternatief combineert met een bestaande 150 kV-verbinding (geen technisch bezwaar), kent significant minder gevoelige bestemmingen (woningen) dan het noordelijke tracé en lost daarbij ook nog een groot knelpunt op bij Breda. De 150 kV-verbinding die daar door een woonwijk loopt, wordt weggehaald en bij de nieuwe 380 kV-verbinding in de mast opgehangen. Dit leidt tot een aanzienlijke verbetering van de leefomgeving in de woonwijk.
Op basis van het bovenstaande heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu de conclusie getrokken dat een tracéwijziging onvermijdelijk is. Dit heeft een wijziging van een noordelijk tracé (Roosendaal via Moerdijk en Geertruidenberg naar Tilburg) naar een zuidelijk tracé (Roosendaal via Breda naar Tilburg) tot gevolg gehad.
Kunt u aangeven in welke fase de ruimtelijke ordeningsprocedures zich momenteel bevinden?
Het nieuwe voorgenomen tracé moet eerst in overleg met de regionale partijen technisch uitgewerkt worden en waar nodig/mogelijk worden geoptimaliseerd. Er wordt grote waarde gehecht aan dit proces met de omgeving en het kost tijd om dit op een zorgvuldige manier te doen. Op dit moment is de verwachting dat de formele procedure (ter inzage legging ontwerpinpassingsplan/vergunningen) aan de orde zal zijn in het najaar van 2017.
Deelt u de mening dat het van belang is om dergelijke grote wijzigingen in nauw overleg met de betrokken overheden te laten plaatsvinden? Zo ja, op welke manier gaat u dit vorm geven?
Sinds 2009 wordt op grond van de rijkscoördinatieregeling samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en TenneT gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw 380 kV-tracé tussen Borsele en Tilburg. In dit kader zijn verschillende alternatieven onderzocht. Gedurende de afgelopen jaren zijn verschillende tracés onderzocht op de diverse effecten (gevoelige bestemmingen, landschappelijke inpassing, draagvlak, nettechnische aspecten en kosten) en is heel intensief overleg gevoerd met bestuurders, met bewoners en andere betrokkenen. Ook zijn er regelmatig in de diverse stadia van het traject informatieavonden geweest, keukentafelgesprekken gevoerd, nieuwsbrieven uitgestuurd, een website actueel gehouden over het project, etc. In 2011 hebben de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Infrastructuur en Milieu een voorgenomen tracé bekend gemaakt dat vervolgens in 2012 en 2013 verder is ingevuld samen met de betrokken stakeholders. Het tracé is meer dan 100 kilometer lang en de precieze uitwerking vergt daarom tijd.
Ook het nieuwe, zuidelijke tracé moet nader worden uitgewerkt en geoptimaliseerd. Dit wil ik graag in overleg met provincie, gemeenten en andere belanghebbenden (bijvoorbeeld natuurorganisaties) doen. Er zal samen met hen worden gekeken hoe de verbinding zo goed mogelijk ingepast kan worden.
Deelt u de mening dat communicatie naar en overleg met de direct omwonenden van het allergrootste belang is? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Door de wijziging is er veel onduidelijkheid en onrust ontstaan. Op dit moment is het allereerst van belang om hier aandacht aan te besteden. Met betrokken gemeenten en de provincie zijn we in gesprek om te kijken hoe deze informatievoorziening op een zo goed mogelijke manier vorm kan krijgen. De komende een tot twee jaar praten we met provincie, gemeenten en andere belanghebbenden (waaronder direct omwonenden) over de optimalisatie van het nieuwe tracé.
Het Ministerie van Economische Zaken organiseert tevens samen met landelijk netbeheerder TenneT een vijftal informatiebijeenkomsten over de routewijziging van de hoogspanningsverbinding tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg waar direct omwonenden in gesprek kunnen gaan met medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en van TenneT. Inmiddels heeft een aantal informatieavonden, waaronder twee in Oosterhout, plaatsgevonden. Deze zijn druk bezocht.
De brief ‘Beleidsreactie op het WODC rapport over de au-pairregeling’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom wordt nu op basis van een onderzoek uit 2012 besloten de au-pairregeling aan te passen1, gelet op het feit dat met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid in 2013 immers de naleving en handhaving van de au-pairregeling is aangescherpt? Wordt de au-pairregeling daarmee niet aangepast op basis van oude en achterhaalde onderzoeksresultaten?
Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) heeft het onderzoek uitgevoerd in 2013 en gepubliceerd in 2014. Op 1 april 2014 hebben wij het rapport aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 407, nr. 192).
Het onderzoek maakt door middel van kwalitatief en kwantitatief onderzoek inzichtelijk wat de motieven zijn van au pairs en gastgezinnen om mee te doen aan de au-pairregeling en hoe het au-pairschap feitelijk wordt ingevuld.
De inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid op 1 juni 2013 heeft wijzigingen in de systematiek van toelating met zich meegebracht, maar heeft geen belangrijke inhoudelijke wijzigingen in de toelatingsvoorwaarden tot gevolg gehad. Uit de onderzoeksresultaten concluderen wij dat voor gastgezinnen het faciliteren van de work life balance de belangrijkste reden is om een au pair te nemen. Zij zien de au pair als een alternatieve vorm van kinderopvang. Het hoofddoel van de au pairregeling is echter de culturele uitwisseling. De invoering van het Modern Migratiebeleid heeft hier geen verandering in gebracht.
Uit het rapport van het WODC blijkt inderdaad dat au pairs en gastgezinnen over het algemeen tevreden zijn met de regeling. Tegelijkertijd geeft 50% van de au pairs aan meer dan dertig uur per week te werken. 12% van de au pairs geeft aan zelfs meer dan vijftig uur per week te werken. 45% geeft aan wel eens langere tijd verantwoordelijk te zijn voor kinderen zonder dat er een alternatief voor handen is. Daarnaast voert bijna de helft van de au pairs huishoudelijke taken uit die als «zwaar» geclassificeerd kunnen worden. Dit is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van het au-pairbeleid en dit betekent dat de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen worden overtreden.
De handhaving van deze wetten door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Inspectie SZW en de Politie, is al jaren gericht op naleving van het au-pairbeleid. Eerdergenoemde percentages laten echter zien dat het au-pairschap soms meer lijkt te draaien om het verrichten van arbeid, dan om culturele uitwisseling. Gelet op het doel van het au-pairbeleid vinden wij dit een onwenselijke ontwikkeling. Dat au pairs en gastgezinnen aangeven over het algemeen tevreden te zijn met de regeling maakt deze ontwikkeling daarmee niet wenselijk.
Welke rechtvaardiging is er daarnaast voor aanpassing van de au-pairregeling nu uit het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum is gebleken dat gastgezinnen en au pairs juist positief zijn over de regeling?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zorgt aanpassing van de voorwaarden ervoor dat er minder van de voorwaarden van de regeling wordt afgeweken, gelet op het feit dat zowel au-pairs als gastgezinnen blijkens het onderzoek goed op de hoogte zijn van de voorwaarden van de au-pairregeling?
Het doel is het karakter van culturele uitwisseling zeker te stellen in de au-pairregeling. Daaarom intensiveren wij de handhaving met als doel de naleving van de regels te verbeteren en meer overtredingen op te sporen. Met de ondertekening van de bewustverklaring willen wij bereiken dat de gastgezinnen zich meer bewust worden van de (handhaving van de) voorwaarden, waardoor ze zich beter aan de voorwaarden zullen houden.
Is het bekend hoe vaak het voorkomt dat in gastgezinnen wordt afgeweken van de regelgeving, nu in de beleidsreactie valt te lezen dat afwijkingen van de regelgeving het meest voorkomen met betrekking tot aantal uren, aard van werkzaamheden en ontbreken van een alternatief, maar niet wordt genoemd hoe vaak daadwerkelijk van de regelgeving wordt afgeweken? Zo ja, noopt dat percentage tot aanpassing van de voorwaarden van de regeling? Zo nee, waarom wordt de regeling aangepast terwijl de omvang van het probleem niet bekend is?
Zie antwoord vraag 1.
In de huidige regeling heeft een au pair minimaal twee vrije dagen per week; deelt u de mening dat dit al voldoende ruimte biedt voor culturele uitwisseling? Is daarnaast het meedraaien in een Nederlands gastgezin niet de ultieme manier om kennis te maken met de Nederlandse cultuur?
Onder meer door te verblijven in en deel uit te maken van een gastgezin maakt de au pair kennis met de Nederlandse cultuur en samenleving. Het verblijf in het gastgezin bevordert tevens de culturele uitwisseling tussen het gastgezin en de au pair. Culturele kennismaking en uitwisseling blijft dan ook niet beperkt tot de twee vrije dagen per week.
Een behoorlijk aantal au-pairbureaus biedt momenteel al een cursus Nederlands aan in het kader van het uitwisselingsprogramma. Het kunnen spreken en verstaan van de Nederlandse taal bevordert immers de culturele kennismaking en uitwisseling. Het uitwisselingsprogramma dat deze au-pairbureaus aanbieden is beoordeeld en goedgekeurd door de IND. Wij stimuleren daarom dat au pairs een taalcursus doen, maar stellen dat niet verplicht.
Denkt u niet dat de au-pairregeling wordt uitgehold met het terugbrengen van 30 uur naar 20 uur dat een au pair per week mag werken en van 8 uur naar 4 uur per etmaal, juist nu het deel uitmaken van een Nederlands gezin zo’n belangrijk onderdeel vormt van culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van het aantal uren dat au pairs mogen werken in andere Europese landen die een au-pairregeling kennen?
Au pairs in België en Oostenrijk mogen maximaal twintig uur per week werkzaamheden verrichten. Zweden kent een maximum van vijfentwintig uur per week (maximaal vijf uur per dag). Denemarken, Frankrijk, Noorwegen en Finland kennen een maximum van dertig uur per week (ook maximaal vijf uur per dag). In Duitsland mogen au pairs maximaal dertig uur per week werken met een maximum van zes uur per dag. Ierland en Italië kennen eveneens een maximum van dertig uur per week. Een aantal Europese landen heeft geen specifiek au-pairbeleid (Spanje) of is dit alleen mogelijk via speciale programma’s voor vakantiewerk of jeugdmobiliteit die openstaan voor bepaalde nationaliteiten (Verenigd Koninkrijk).
Waarom moeten au pairs verplicht worden een taalcursus Nederlands te volgen terwijl zij maximaal één jaar in een Nederlands gastgezin mogen verblijven en de Nederlandse taal hen, eenmaal terug in hun land van herkomst (of enig ander land), niet of nauwelijks van pas zal komen?
Zie antwoord vraag 5.
Levert het verplicht volgen van een taalcursus Nederland niet juist een inperking van de mogelijkheid tot culturele uitwisseling op? Deelt u de mening dat au pairs vrij zouden moeten zijn in de keuze hoe vorm te geven aan culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het onderhavige voorstel zich tot de Wet modern migratiebeleid en de geest daarvan, meer in het bijzonder de verschuiving van verantwoordelijkheden naar erkende referenten, zijnde erkende au pair- en uitwisselingsbureaus?
Met de invoering van de Wet modern migratiebeleid zijn verantwoordelijkheden verschoven naar de (erkend) referent. Sinds de inwerkingtreding toetst een erkend referent de verblijfsvoorwaarden en dient hij de aanvraag om een verblijfsvergunning in als aan deze voorwaarden voldaan is. Referenten, en erkende referenten, zoals au-pairbureaus in het bijzonder, hebben hierdoor wettelijk vastgestelde verplichtingen gekregen. De erkend referent moet onder meer zorgen voor een zorgvuldige werving en selectie van au pair en gastgezin en toezien op de naleving van de verblijfsvoorwaarden. Ook is de erkend referent verplicht om relevante wijzingen met betrekking tot het verblijf van een au pair te melden aan de IND. De IND controleert of de (erkend) referent zich aan diens verplichtingen houdt. Dit staat echter los van de inhoudelijke voorwaarden die verbonden zijn aan de verlening van een verblijfsvergunning. De inhoudelijke voorwaarden van de au-pairregeling worden niet bepaald door een referent maar door de Nederlandse overheid. De inhoudelijke voorwaarden zijn niet gewijzigd met de inwerkingtreding van het Modern Migratiebeleid.
Bent u bereid onderhavig voorstel tot aanpassing van de au-pairregeling van tafel te halen dan wel te heroverwegen?
Hiervoor verwijzen wij naar de brief die wij u bij de beantwoording van deze Kamervragen heb verzonden (Kamerstuk 29 407, nr. 197).
Frictiekosten bij MEE Twente |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is de reden dat er bij de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten wel geld door het rijk en de provincie beschikbaar wordt gesteld voor eventuele frictiekosten van zorginstellingen, maar dat bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 daar geen sprake van is?1
De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) zorgt er bij de jeugdhulp voor dat instellingen en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te komen die de continuïteit van de hulp verzekeren en voorkomen dat functies van hulp (waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering) die niet gemist kunnen worden, verdwijnen. Dit kan inhouden dat de TAJ bemiddelt tussen gemeenten en aanbieders of instellingen. Ook kan de conclusie luiden dat een gemeente of regio er te weinig aan doet om een functie die niet gemakkelijk vervangbaar is, in stand te houden of de continuïteit van zorg te waarborgen. In dat geval kan de TAJ adviseren aan de Staatssecretarissen om een aanwijzing aan de betreffende gemeenten te geven. Ten slotte kan de TAJ adviseren om een financiële vergoeding voor frictiekosten toe te kennen, voor zover de aanbieder of instelling zelf niet over voldoende middelen beschikt, als dit noodzakelijk is om de continuïteit van zorg te garanderen.
De bestuurlijke afspraken tussen VWS, VNG en MEE Nederland van februari 2014 voor een zorgvuldige transitie zijn erop gericht de continuïteit van de cliëntondersteuning te garanderen en frictiekosten te voorkomen. Verplichtingen voortvloeiend uit de CAO e.d. zijn primair de verantwoordelijkheid van de MEE-organisatie, i.c. MEE Twente. MEE Twente kan de reserve’s en overige vermogensbestanddelen – die ze in het kader van de Regeling subsidies AWBZ hebben opgebouwd en die ze mogen behouden – voor dit doel inzetten.
In het geval van MEE Twente hebben de drie grootste gemeenten in de regio Twente besloten de cliëntondersteuning niet bij MEE Twente af te nemen maar op andere wijze te betrekken. MEE Twente heeft daarop besloten tot bedrijfsbeëindiging. Uit zowel het transitievolgsysteem als uit gesprekken met de betreffende gemeenten is mij gebleken dat gemeenten (c.q. instellingen die voor de gemeente de cliëntondersteuning uitvoeren) een deel van het personeel van MEE Twente overnemen en dat de continuïteit van de cliëntondersteuning niet in het geding is. Ik heb met gemeenten in de regio Twente afgesproken dat zij duidelijkheid verstrekken aan MEE Twente over hun plannen en dat ze de inspanningsverplichting op zich nemen om waar mogelijk personeel van MEE over te nemen c.q. te helpen met de begeleiding van werk naar werk. Voor het grootste deel van het personeel lijkt dit te lukken, dit proces is nog gaande en ook de transitie van de cliëntondersteuning wordt door mij nauwlettend gevolgd.
Omdat MEE Twente in de toekomst geen rol meer speelt bij de levering van cliëntondersteuning is er vanuit oogpunt van continuïteit van zorg c.q. het behoud van specifieke functies geen aanleiding vanuit het rijk middelen voor frictiekosten te verstrekken.
Ziet u mogelijkheden om zorginstellingen die vanwege uw forse bezuinigingen op de Wmo vanaf 1 januari 2015 te maken krijgen met frictiekosten (afkoop langlopende contracten, huur, etc.) te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?2
Er zijn voor wat betreft het overgangsrecht extra middelen ter beschikking gesteld om in het overgangsjaar 2015 een zo zacht mogelijke landing te bewerkstelligen. In totaal is € 360 mln. ter beschikking gesteld, waarvan € 195 in verband met het overgangsrecht Wmo.
Vind u het wenselijk dat er voor medewerkers van MEE Twente, die niet begeleid kunnen worden van werk naar werk en per 1 januari 2015 ontslag krijgen, geen geld beschikbaar is om terug te kunnen vallen op een wachtgeldregeling conform de cao Gehandicaptenzorg, en op de uitvoering van het sociaal statuut (mobiliteitsplan)? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om hiervoor budget beschikbaar te stellen? Zo ja, wat stelt uw belofte over werk-naar-werk-trajecten in de zorg dan eigenlijk nog voor?
Bij ontslag van MEE-medewerkers geldt de cao voor de gehandicaptenzorg. Ik verwijs verder de antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Acht u het wenselijk dat door uw bezuinigingsbeleid er rechtsverschillen ontstaan tussen medewerkers in de jeugdzorg, die na ontslag aanspraak kunnen maken op budgetten in het kader van frictiekosten, terwijl medewerkers in het kader van de Wmo 2015 per 1 januari a.s. met een werkloosheidsuitkering op straat staan? Zo nee, op welke wijze gaat u deze rechtsverschillen ongedaan maken?
De formele rechten van werknemers worden met name bepaald door de inhoud van het arbeidscontract, wetgeving en CAO. Mij is tot op heden niet gebleken dat werkgevers niet kunnen voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. De zorginstelling is primair verantwoordelijk en kan daarvoor zijn reserve’s inzetten. De zorginstellingen zijn in staat gesteld en geweest om reserves te vormen die onder andere voor transitievraagstukken kunnen worden aangewend. Bij jeugdzorginstellingen was dit als gevolg van de aard van de betreffende regelingen veel minder het geval.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Transitie Wmo op 8 oktober a.s.? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording vergde mede vanwege het opvragen van informatie bij derden meer tijd dan verwacht. Aan het verzoek van de Tweede Kamer om voor 15 oktober te beantwoorden voldoe ik bij deze.
De zorgen van de Ombudsman over onterechte invallen in woningen bij het opsporen van hennepkwekerijen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Ombudsman: Politie mist cijfers over hennepacties»?1
Ja.
Hoe vaak is de afgelopen drie jaar binnengetreden in woningen door de politie? Hoe vaak waren deze binnentredingen hennepgerelateerd?
Het binnentreden in woningen is dagelijks werk voor de politie, of het nu gaat om mensenhandel, huiselijk geweld, hennepgerelateerde zaken of andere criminaliteitsvormen. Aan binnentredingen in woningen waar een hennepplantage wordt vermoed gaat altijd een proces vooraf waarbij de politie met behulp van informatie van verschillende partners (zoals gemeente, electriciteitsleverancier en RIEC) zorgvuldig bekijkt of de verdenking voldoende gegrond is. De (hulp)officier van justitie bepaalt vervolgens of binnentreden inderdaad geïndiceerd is.
Binnentredingen als zodanig worden niet geregistreerd. Naar aanleiding van een rapportbrief van de Nationale ombudsman over hennepinvallen heeft de politie begin september 2014 een aanpassing gemaakt in de Basisvoorziening Handhaving (BVH), zodat met ingang van die datum cijfers kunnen worden gegenereerd over het binnentreden van plaatsen (waaronder woningen) waarbij geen hennepkwekerij is aangetroffen. Door deze registratie ontstaat een beter inzicht in de aard en omvang van onterechte hennepinvallen en kan, indien daar aanleiding toe is, op basis hiervan de werkwijze worden aangepast
Hoe vaak komt het voor dat, ondanks positieve warmtemetingen, geen hennepkwekerij worden aangetroffen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Overigens is een warmtemeting slechts een van de indicatoren om het vermoeden voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij op te baseren.
Hoe verklaart u de onterechte invallen in woningen bij hennepacties?
Een hennepinval in een woning maakt inbreuk op het huisrecht en de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en kan, zeker als blijkt dat in de woning geen hennepplantage was, aanleiding geven tot vragen en onrust. Juist vanwege deze impact op de bewoners wordt altijd zorgvuldig bekeken of de verdenking van dien aard is dat een inval geïndiceerd is. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2. Het is niet altijd te voorkomen dat de informatie waarop de verdenking en het binnentreden was gebaseerd achteraf onjuist, multi-interpretabel of verouderd blijkt te zijn.
Voor gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen bepaalt de Algemene wet op het binnentreden dat een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat is de impact op burgers van onterechte invallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u de onterechte inbreuk op het huisrecht en de privacy van deze mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u het toenemende aantal klachten van burgers bij de Nationale ombudsman door het binnentreden van de politie op zoek naar hennepkwekerijen?
Naar de oorzaken van het toenemende aantal klachten heb ik geen onderzoek gedaan, maar het ligt voor de hand om een verband te leggen met de grotere intensiteit waarmee de politie hennepkwekerijen is gaan opsporen.
Hoeveel politiecapaciteit is ingezet voor deze acties?
Gemiddeld wordt de strafrechtelijke ontmanteling van een hennepkwekerij door twee tot vier politiemedewerkers uitgevoerd. In 2013 zijn door de politie 5962 hennepkwekerijen strafrechtelijk onderzocht en afgehandeld. Er zijn geen gemiddelde afhandeltijden bekend.
Hoeveel geld is uitgegeven aan deze acties? Hoeveel geld is besteed aan het vergoeden van schade door onterechte invallen?
Het opsporen van hennepkwekerijen en de politiecapaciteit die hiermee gemoeid is valt onder het algemene politiebudget en kan niet worden uitgesplitst. Jaarlijks is door de politie 3,2 miljoen euro begroot voor het strafrechtelijk ontmantelen en vernietigen van hennepkwekerijen door de Dienst Domeinen Roerende Zaken. Schadevergoedingsbedragen in geval van onterechte invallen bij het opsporen van hennepkwekerijen worden niet apart geadministreerd en zijn derhalve niet bekend.
Het bericht dat 60% van het Defensiepersoneel geen vertrouwen in de minister heeft |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de peiling van de militaire vakbonden, waaruit blijkt dat 60% van het defensiepersoneel geen vertrouwen in u heeft?1
Ja.
Begrijpt u deze rode kaart aan uw adres, gezien de voortgaande sloop van de krijgsmacht en de verslechterde arbeidsvoorwaarden?
Ik begrijp dat door jaren van bezuinigingen, reorganisaties, baanonzekerheid en het handhaven van de nullijn het vertrouwen van het Defensiepersoneel onder druk is komen te staan. Ik wil het personeel op elk van deze punten weer perspectief bieden en werk daaraan. Daarvoor zijn inmiddels belangrijke stappen gezet, zoals de totstandkoming van de nota «In het belang van Nederland», de voltooiing van de meeste reorganisaties, de trendbreuk in de defensiebegroting en de aanstaande start van de onderhandelingen voor een nieuwe cao. Defensie meet zelf voortdurend het vertrouwen van het personeel in de organisatie en in de laatste metingen is een voorzichtige verbetering daarvan te bespeuren. Dat neemt niet weg dat het herstel van vertrouwen ook de komende jaren een belangrijk aandachtspunt zal blijven.
Bent u bereid te garanderen dat er vóór de behandeling van de defensie-begroting een nieuwe cao is?
De onderhandelingen voor een nieuwe cao gaan binnenkort van start. Ik kan geen garanties geven voor het tijdstip van voltooiing, maar mijn streven is zo snel mogelijk tot goede cao-afspraken te komen. Ik verwacht niet dat dit voor de behandeling van de defensiebegroting in november a.s. al het geval zal zijn.
Op welke wijze gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat een forse loonsverhoging wordt gegeven en de negatieve effecten van de WUL (Wet uniformering loonbegrip) en van het AOW-gat worden gecompenseerd?
De inhoud van de cao-afspraken is onderwerp van de onderhandelingen en daarover kan ik in dit stadium geen mededelingen doen. Wel heb ik al eerder aangegeven dat ik in de komende onderhandelingen tot een oplossing voor het AOW-gat wil komen. Vorig jaar zijn de effecten van de WUL voor militair personeel binnen de door het kabinet vastgestelde bandbreedte gebracht die ook voor andere groepen in de samenleving geldt. Met de nota In het belang van Nederland is daarvoor een bedrag van € 50 miljoen structureel vrijgemaakt.
Acht u zichzelf nog geloofwaardig als Minister van Defensie, gezien het totale gebrek aan vertrouwen binnen de organisatie?
Zie antwoord vraag 2.