Het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen?1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal tienermeisjes dat ingepalmd wordt door jihadloverboys voor een islamitisch huwelijk en naar het kalifaat wordt gestuurd met valse Turkse paspoorten? Zo ja, om welke aantallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Verschillende overheidspartners werken nauw samen bij de integrale aanpak van gewelddadige jihadisten. Bij die aanpak zijn signalen waargenomen dat een aantal minderjarige meisjes zich heeft willen vestigen in een jihadistisch strijdgebied. In een enkel geval is dat ook gelukt. Hierbij is mogelijk sprake geweest van ronselen.
Het OM doet strafrechtelijk onderzoek bij aanwijzing of verdenking van (voornemen tot) uitreis naar een jihadistisch strijdgebied. Op dit moment loopt er een aantal strafrechtelijke onderzoeken dat zich richt op het mogelijk ronselen van strijders voor de gewelddadige jihad. Over deze lopende onderzoeken en concrete aantallen doet het OM geen nadere mededelingen vanwege opsporings- en vervolgingsbelangen.
Deelt u de mening dat snel een halt toegeroepen moet worden aan het groeiend aantal jonge meisjes dat wordt geronseld als jihadbruidjes? Zo ja, welke rol ziet u daarbij voor het expertisecentrum en het kennisplatform preventie radicalisering?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen. De interventies om de uitreis naar een jihadistisch strijdgebied te voorkomen of te bemoeilijken zijn daar een belangrijk onderdeel van. Deze uitreis – al dan niet door ronselen en/of uithuwelijken – moet volgens het kabinet te allen tijde voorkomen worden. Hierbij is reeds een rol voorzien voor de expertise-unit sociale stabiliteit en het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS).
De expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) richt zich op gemeenschappen, gemeentes en professionals. De expertise-unit organiseert en verbindt kennis en expertise in deze verschillende netwerken op lokaal en landelijk niveau. Het doel hiervan is om de handelingsvaardigheid in deze netwerken te versterken en zo de weerbaarheid en veerkracht te vergroten. Hiermee levert de unit in het kader van het Actieprogramma (in aanvulling op de activiteiten van de NCTV) een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Het KIS is een programma van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van SZW. Als kennisplatform opereert KIS rond thema’s als integratie, migratie en diversiteit en de bij het KIS aanwezige kennis en informatie wordt actief gedeeld met de bij deze thema’s betrokken organisaties en overheidsinstellingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van ronselaars van jihadbruidjes zowel als van pedofielen, loverboys en mensenhandelaren? Welke wet- en regelgeving is in dat kader van toepassing en acht u deze voldoende teneinde dit soort ronselaars stevig aan te pakken?
Naast het strafrechtelijke instrumentarium op het gebied van terroristische misdrijven, kan het OM voor de opsporing en vervolging van ronselaars, afhankelijk van de concrete omstandigheden een beroep doen op artikel 279 (onttrekking minderjarigen uit het ouderlijk gezag), op artikel 273f (mensenhandel), op de artikelen 244, 245 en 247 (ontucht met een minderjarige), alsmede op artikel 284 (algemeen dwangartikel) van het Wetboek van Strafrecht. Ook wanneer de strafbare feiten in het buitenland worden gepleegd tegen Nederlanders of vreemdelingen die minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, kan de Nederlandse strafwet worden ingezet. Sinds 1 juli 2014 geldt de Nederlandse strafwet vaker in het buitenland. Hierdoor hebben de politie en het OM meer mogelijkheden om misdrijven met een Nederlands slachtoffer te vervolgen. Bijvoorbeeld als de autoriteiten van een land niets doen. Ook kunnen hierdoor in bepaalde gevallen verdachten met de Nederlandse nationaliteit en vreemdelingen die tenminste 5 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijven, volgens Nederlands recht worden vervolgd voor misdrijven die zij in het buitenland hebben begaan, ook als het slachtoffer geen Nederlander is.
Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund indien zij vermoeden dat er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme?
Bij vermoedens van strafbare feiten kan de school contact opnemen met de politie. Bij vragen over signalen van radicalisering kunnen de scholen contact opnemen met de gemeenten, de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie, de Stichting School en Veiligheid (SVV) of anoniem melding maken bij Meld Misdaad anoniem.
Welke andere maatregelen treft u teneinde de voedingsbodem van radicalisering van kwetsbare jonge meisjes tegen te gaan? Hoe kan voorkomen worden dat deze meisjes uitreizen naar conflictgebieden als ISIS?
Er wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering, ook van kwetsbare minderjarige meisjes, zo goed mogelijk wordt tegengegaan.
Voor de kwetsbare meisjes is van belang de weerbaarheid te vergroten teneinde ronselen te voorkomen. Daarom wordt ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
In het geval er (duidelijke) signalen zijn dat bijvoorbeeld een minderjarig meisje uit wil reizen, wordt in het gemeentelijk multidisciplinair casusoverleg bekeken welke interventies ingezet kunnen worden om dit te verhinderen.
Het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het grootste deel van veilige internetverbindingen is kapot»?1 Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de «LogJam bug», die ervoor zorgt dat belangrijke versleutelingsprotocollen te omzeilen zijn?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het wetenschappelijk artikel, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de National Security Agency (NSA) de kwetsbaarheden in belangrijke versleutelingsprotocollen heeft gebruikt om beveiligde communicatie af te luisteren?2
In het wetenschappelijk artikel wordt, naast een uitleg van de Logjam bug, gespeculeerd over de mogelijkheden van de NSA of andere statelijke actoren om als passieve aanvaller (die het internetverkeer tussen een server en een klant uitsluitend registreert en probeert te ontcijferen) het verkeer te kraken. De onderzoekers stellen dat in veelgebruikte communicatieprotocollen (voor beveiligde internetverbindingen, voor geauthentiseerde toegang tot afgeschermde netwerken, of voor mailsystemen) een vercijfermethode gebruikt wordt die gezien de huidige stand van de techniek niet meer veilig geacht wordt, zeker niet als men bescherming tegen grote statelijke actoren nastreeft.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten geven geen inzicht in de wijze waarop zij hun inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en actueel kennisniveau. Om die reden is het niet mogelijk een oordeel te geven of de hypothese van de wetenschappers correct is.
In zijn algemeenheid kan ik u wel aangeven dat, dit in lijn met eerdere adviezen van het NCSC, het van belang is om cryptografische producten op de juiste wijze in te stellen en te gebruiken en dat deze instellingen naar de stand der techniek dienen te worden bezien. Het NCSC heeft reeds eerder geadviseerd om van langere sleutellengtes gebruik te maken dan in het artikel worden genoemd.
Onderschrijft u de waarneming van de wetenschappers dat gebruik van de nu onthulde kwetsbaarheden in versleutelingsprotocollen een zeer aannemelijke verklaring biedt voor de beveiligde informatie, waarvan afgelopen jaar duidelijk is geworden dat de NSA erover beschikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van betrouwbare vormen van informatiebeveiliging voor een goed functionerende digitale samenleving? Hoe verhoudt zich dat tot het gebruik of zelfs het actief aanbrengen van kwetsbaarheden door overheden?
Zoals in de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2) is aangegeven is cybersecurity, of informatiebeveiliging als onderdeel daarvan, een randvoorwaarde voor privacy en economische en maatschappelijke groei. De in de NCSS-2 ingezette acties richten zich dan ook op het vinden van een balans tussen veiligheid, vrijheid en economische en maatschappelijke groei.
Zoals eerder in de Eerste Kamer, naar aanleiding van de motie van het lid De Vries (PvdA) (Kamerstuk CVIII, nr. N), aangegeven, hecht het kabinet aan het delen van informatie met belangendragers om de impact van kwetsbaarheden te vermijden.
Ik steun het gebruik van beveiliging voor legale doeleinden. Daar waar de overheid in de persoonlijke levenssfeer van burgers treedt, dient dit altijd van een wettelijke basis en solide waarborgen voorzien te zijn.
Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleer ik ook het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Ook internationaal hecht het kabinet hier sterk waarde aan en zal het belang van responsible disclosure dan ook blijven uitdragen.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (kenmerk 566118), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. De verwerving van dergelijke middelen vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Zoals reeds aangegeven, is het gebruikelijk dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen inzicht geven in de wijze waarop zij inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en het actueel kennisniveau. Ik kan hier derhalve geen nadere informatie over verstrekken.
Bij de uitvoering van hun wettelijke taken kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten stuiten op onbekende kwetsbaarheden op het internet. Indien zij stuiten op significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zullen belangendragers geïnformeerd worden.
Indien de politie bij de uitoefening van haar taken op kwetsbaarheden stuit, waarvan bekend is dat het nog niet eerder onderkende kwetsbaarheden betreft en die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zal in samenwerking met het NCSC worden bezien op welke wijze en welke termijn de informatieverstrekking plaatsvindt.
Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Geconstateerde kwetsbaarheden hoeven overigens niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op alle gebruikers van het internet, maar kunnen ook specifieke doelgroepen betreffen. Belangendragers zijn dan ook niet per definitie alle gebruikers van internet, dit verschilt per casus. Daarbij wordt het belang van informatieverstrekking afgewogen tegen het belang van geheimhouding en bronbescherming. De diensten werken nauw samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en dragen zo vanuit hun expertise bij aan het vergroten van de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein.
Deelt u de mening dat overheden de veiligheid van de digitale samenleving ondermijnen door kwetsbaarheden niet te melden, maar te gebruiken om zich toegang tot informatie en systemen te verschaffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit gedrag zich tot internationale afspraken om de veiligheid van de digitale samenleving te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Maken de Nederlandse inlichtingendiensten en de politie ook gebruik van onbekende kwetsbaarheden? Zo ja, hoe beoordeelt u de ondermijning van de veiligheid die door dit gebruik veroorzaakt wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid om met al dan niet bewust aangebrachte kwetsbaarheden in software en hardware? Ondersteunt u de actieve opsporing van dergelijke kwetsbaarheden? Wordt er in aanbestedingen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van kwetsbaarheden? Worden kwetsbaarheden, die ontdekt worden, altijd gemeld zodat andere gebruikers zich hiertegen kunnen beveiligen?
De Nederlandse overheid is er zich van bewust dat hard- en software kwetsbaarheden kan bevatten. Vanuit het NCSC worden, conform haar reguliere rol, partners en achterban van Rijk en vitale sectoren op dagelijkse basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen, bijvoorbeeld door uitvoeren van updates. In Nederland, wordt middels de ontstane praktijk van responsible disclosure, ofwel het op verantwoorde wijze openbaar maken van kwetsbaarheden actief door overheid, bedrijfsleven en beveiligingsonderzoekers en ethische hackers samengewerkt aan het opsporen en verhelpen van kwetsbaarheden.
Bij inkooptrajecten wordt onder meer gewerkt met de beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC. Thans worden deze geactualiseerd, waarbij aandacht zal zijn voor het opnemen van het onderwerp responsible disclosure in deze beveiligingsrichtlijnen. De geactualiseerde versie zal nog dit jaar worden gepubliceerd.
Zoals reeds aangegeven zullen belangendragers worden geïnformeerd over significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden. Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Hoe informeert het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) bedrijven en burgers bij de ontdekking van ingrijpende kwetsbaarheden als bij deze «LogJam bug»? Welke mogelijkheden zijn er om de risico’s van deze kwetsbaarheid te minimaliseren?
Het NCSC heeft direct na de publicatie van het wetenschappelijke artikel d.d. 20 mei jl. over kwetsbaarheden in: VPN (Virtual Private Networks, ofwel beveiligde tunnels bv ten behoeve van thuiswerken), TLS (Transport Layer Security, bv voor de beveiliging van web en mailverkeer) en SSH (Secure Shell, bv voor het op afstand beheren van servers) conform haar reguliere rol contact gelegd met haar partners en haar achterban van Rijk en vitale sectoren en deze geïnformeerd over de in het paper genoemde kwetsbaarheid. Dit sluit aan op eerdere adviezen over kwetsbaarheden in deze protocollen. Indien het bij kwetsbaarheden noodzakelijk is om burgers van handelingsperspectief te voorzien dan wordt gebruik gemaakt van de samen met de Minister van Economische Zaken en ECP3 ingerichte website www.veiliginternetten.nl.
Uiteraard blijft het NCSC deze problematiek nauwgezet volgen en zal indien noodzakelijk gepaste actie ondernemen. Het is belangrijk om hierbij aan te geven dat de staande beveiligingsadviezen, zoals de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor Transport Layer Security, ofwel TLS, hiermee onverminderd van kracht blijven. Door het toepassen van deze richtlijnen, wordt de impact van de kwetsbaarheid geminimaliseerd. Deze richtlijnen zijn voor een ieder te vinden op www.ncsc.nl. In deze richtlijnen is reeds ingegaan op de in het paper genoemde soort kwetsbaarheden en het advies is dan ook om producten consequent in te stellen volgens een hoge standaard van beveiliging.
Specifiek ten aanzien van Open VPN NL, het door de AIVD (NBV) goedgekeurde product voor beveiligd thuiswerken (tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk), kan aangegeven worden dat het conform het inzetadvies niet vatbaar is voor de genoemde kwetsbaarheid.
Dit in combinatie met het feit dat de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties, zoals gebruikt bij de DigiD-assesments, thans worden aangevuld met de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor TLS, geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de kwetsbaarheden een majeure impact op de overheid hebben. Een aanvullend onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Voert het NCSC of een andere partij onderzoek uit naar de mate waarin de Nederlandse digitale infrastructuur, in het bijzonder die van de overheid, getroffen is door deze kwetsbaarheid? Zo nee, wilt u hiertoe opdracht geven?
Zie antwoord vraag 8.
Sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netherlands to publish new policy on pension payments to citizens living in settlements»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen inzake sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat beleidsregels ter zake die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mogelijk gaat publiceren in overeenstemming zullen zijn met het beleid zoals in 2002 door de toenmalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rutte) namens de regering uitgedragen, waaronder: «Op grond van het volkenrecht is Israël in de bezette gebieden bezetter en geen soevereine machthebber. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.»?3
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag deze houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaande in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt en gecommuniceerd. Dit besluit is inderdaad in overeenstemming met het beleid zoals in de vraag genoemd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn. De uitkomst van het onderzoek zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Herinnert u zich de aankondiging in 2002 van de toenmalig Staatssecretaris van SZW: «Bij gebreke van een verdrag dat van toepassing is in de bezette gebieden, zullen de uitkeringen van gerechtigden die daar wonen dan ook per 1 januari 2003 worden beëindigd of verlaagd op grond van de Wet BEU.»?4
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt het kabinet de mening dat het standpunt van de Socilae Verzekeringsbank (SVB), zoals in de SVB Beleidsregels 2013 vermeld, juist is: «De SVB gaat ervan uit dat de gebieden die Israël zich na de Juni-Oorlog van 1967 heeft toegeëigend, niet tot het grondgebied van Israël behoren. Deze gebieden vallen derhalve buiten de territoriale werkingssfeer van het Nederlands-Israëlische verdrag inzake sociale zekerheid.»?5 Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van de overheid en de rechtsgelijkheid van Nederlandse burgers van groot belang is dat de Wet BEU (Beperking Export Uitkeringen) in vergelijkbare situaties beleidsconsistent wordt toegepast, dus ook op uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied waar Israël geen soevereine machthebber is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Klopt het dat de SVB, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken (waaronder de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging bij de PA) Nederlandse uitkeringsgerechtigden woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied na 2002 eens of vaker hebben geïnformeerd over de inhouding en/of verlaging van uitkeringen als gevolg van de Wet BEU? Zo ja, wanneer gebeurde dat en door welke instantie(s)?
Het is voorgekomen dat de SVB in individuele gevallen betrokkenen als zodanig heeft geïnformeerd. In alle gevallen hebben betrokkenen alsnog een uitkering op alleenstaandenniveau gekregen omdat geconstateerd is dat onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden.
Herinnert u zich de mededeling dat in de zoektocht op EU-niveau naar passende maatregelen in reactie op de uitbreiding van nederzettingen «het uitgangspunt is hierbij duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijns Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies»?6
Ja.
Deelt u de mening dat het kabinet geen stappen mag zetten en geen maatregelen mag nemen die deze scheidslijn vervagen en die neer kunnen komen op enige vorm van erkenning of legitimatie van nederzettingen, die een zeer ernstige schending van het internationaal recht zijn? Zo nee, waarom niet?
Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd. Het kabinet geeft in dit verband samen met Europese partners uitvoering aan Europees beleid, gebaseerd op het uitgangspunt duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijnse Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies.
Mogelijke wapenleveranties aan Boko Haram via Turkish Airlines |
|
Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vermeend transport van wapens via Turkish Airlines naar Nigeria?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het getapte en gepubliceerde telefoongesprek tussen een medewerker van Turkish Airlines en een adviseur van toenmalig premier van Turkije, Erdogan?
Het kabinet kan de echtheid van dit telefoongesprek niet beoordelen, en beschikt ook niet over eigenstandige informatie hierover.
Klopt het dat de medewerker van Turkish Airlines zich erover beklaagt dat hij een aantal malen heeft gebeld met de vraag tegen wie de wapens die door Turkish Airlines naar Nigeria worden vervoerd, zullen worden ingezet, en dat hij worstelt met de vraag of de wapens tegen moslims of christenen zullen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Mag worden aangenomen dat toenmalig premier Erdogan van deze telefoongesprekken op de hoogte was, nu het gesprekken betrof met zijn adviseur Varank?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de authenticiteit van het telefoongesprek – dat op YouTube staat2 – na te gaan en bij de Turkse regering om opheldering te vragen?
Nee. Er is te weinig bevestigde informatie om een Nederlandse diplomatieke interventie te rechtvaardigen, in een zaak die primair de relatie tussen Turkije en Nigeria betreft.
Acht u het denkbaar dat Turkish Airlines inderdaad met toestemming van premier Erdogan wapens getransporteerd heeft naar Nigeria?
Het kabinet acht zich niet aangewezen te speculeren over onbevestigde berichten.
Acht u het denkbaar dat deze wapens bestemd waren voor de radicaalislamitische terreurbeweging Boko Haram? Klopt het dat hierover door de Turkse oppositie vragen zijn gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat Turkish Airlines voor 49 procent in handen is van de Turkse overheid? Hoe beoordeelt u de ontkenning van Turkish Airlines dat de luchtvaartmaatschappij wapens vervoerd zou hebben naar Nigeria?
Voor zover bekend is Turkish Airlines inderdaad voor 49% eigendom van de Turkse overheid. Zie verder de antwoorden op vragen 6–7.
Hoe verhoudt deze ontkenning zich tot uitspraken van de Nigeriaanse marine3 dat Turkish Airlines via Lagos wapens vervoerd heeft, die op 11 maart 2014 in Nigeria aangekomen zouden zijn?
Het kabinet wijst erop dat het vervoer van wapens op zich niet verboden is. Aangaande dit bericht geldt eveneens dat het kabinet niet wenst te speculeren over onbevestigde berichten.
Heeft u kennisgenomen van de analyse van de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC)4 over handel in wapens in West-Afrika, waarin melding wordt gemaakt van onder meer wapenleveranties via de lucht en van buiten Afrika, alsmede corruptie bij overheids- en veiligheidsfunctionarissen als bron van wapenleveranties?
Ja.
Acht u het denkbaar dat elementen binnen de Nigeriaanse autoriteiten en/of strijdkrachten betrokken zijn bij wapenleveranties aan Boko Haram?
Het kabinet acht het niet aangewezen hierover te speculeren.
Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de wapenleveranties aan Boko Haram, bijvoorbeeld door het Comité van de VN-Veiligheidsraad inzake Al Qaeda en aanverwante organisaties of UNODC?
Er zijn al verschillende organisaties die illegale wapenhandel onderzoeken, onder andere UNODC. Bij gelegenheid zal Nederland niet nalaten om te wijzen op het belang van onderzoek naar de vraag hoe Boko Haram aan zijn wapens komt.
Het bericht ‘CdK haalt ongemeen fel uit naar de NAM’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CdK haalt ongemeen fel uit naar de NAM»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht «CdK haalt ongemeen fel uit naar de NAM» over de afhandeling van aardbevingsschade in het Groningse Nieuwolda?
Als Minister past het mij niet om op individuele gevallen te reageren. Ten algemene is er in het geval van een schademelding een proces afgesproken waarbij benadeelde en NAM samen werken aan een oplossing. Hierbij wordt gewerkt volgens een schadeprotocol. Als er een verschil van mening ontstaat, duurt het langer voordat er een passende oplossing voorhanden is. Ik heb met NAM de afspraak gemaakt dat alle complexe gevallen voor het einde van het jaar zijn afgerond.
Wat is uw reactie op de stelling van de Groningse commissaris van de Koning (CvdK) die stelt dat het erop lijkt dat kleine schadegevallen waarvoor weinig hoeft te worden betaald snel worden geholpen, maar de rest niet?
De inzet van het Centrum Veilig Wonen (CVW) en NAM is erop gericht alle schadegevallen zo snel mogelijk op te lossen. Dit geldt ook voor schade in schrijnende en complexe gevallen. Deze situaties zijn echter vaak ingewikkelder en kosten daarom meer tijd om tot een goede oplossing te komen. Tijdens een inspectie kunnen bijvoorbeeld asbest of verborgen gebreken worden geconstateerd. Dit kan leiden tot vertraging in het oplossen van de schade.
Op 21 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de kwartaalrapportage van het CVW over het eerste kwartaal van 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 172). Daarin staat dat er eind 2014 nog 195 complexe meldingen open stonden. Deze worden in een tempo van ca. 10–15 per maand afgehandeld. De situatie eind eerste kwartaal is dat er nog 134 open staan. Sinds 1 juni jl. is de door mij aangestelde Nationaal Coördinator Groningen gestart met zijn werkzaamheden. Dit moet er tevens aan bijdragen dat complexe schadegevallen sneller en beter zullen worden opgelost.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de CvdK die stelt een proefproces te willen beginnen op basis van de in het artikel beschreven casus in Nieuwolda?
De procedure voor de afhandeling van schade is erop gericht om tot een oplossing te komen zonder dat een gerechtelijke procedure hoeft te worden gevolgd. De benadeelde heeft daarbij de mogelijkheid om contra-expertise aan te vragen en kan eventueel de Technische commissie bodembeweging (Tccb) om een oordeel vragen. Wanneer een benadeelde het niet eens is met de wijze waarop de schade wordt afgehandeld, staat het hem vrij een gerechtelijke procedure te starten om zo de rechter tot een oordeel te laten komen.
NAM neemt nieuwe schademeldingen niet meer zelf ter hand. Sinds 1 januari jl. wordt dit door het CVW gedaan. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, heb ik met NAM afspraken gemaakt dat alle complexe gevallen die door hen moeten worden opgelost voor het einde van dit jaar worden afgerond. Alle nieuwe schademeldingen worden behandeld door het CVW.
Acht u het verstandig dat de NAM dit soort complexe schades nog steeds zelf afhandelt of bent u van mening dat ook de afhandeling van dit soort complexe lopende schadegevallen beter kan worden overgenomen door het CentrumVeilig Wonen (CVW)?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bericht waar dat de NAM in deze casus op 17 november 2014 is gestopt met onderzoek en herstelwerkzaamheden, terwijl er duidelijk sprake was van grote schade en van gebrekkige veiligheid?
Als Minister past het mij niet om op individuele gevallen te reageren. In het geval van een schademelding wordt er altijd onderzoek gedaan. Indien door aardbevingsschade de veiligheid in het geding komt, neemt het CVW zo snel mogelijk maatregelen om de veiligheid te garanderen, waar nodig in overleg met de afdeling bouw- en woningtoezicht van de betrokken gemeente. Ook wanneer CVW bij inspecties constateert dat de veiligheid door een andere oorzaak in het geding is, worden acuut maatregelen genomen in samenwerking met de betrokken gemeente. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, heb ik met NAM afgesproken dat alle complexe gevallen die door hen moeten worden opgelost voor het einde van dit jaar worden afgerond.
Zijn er meer van dit soort lopende schadegevallen waarbij er door de complexiteit van de schade lang wordt gewacht met het vaststellen van de schadesituatie, waarbij de veiligheid in het geding komt?
Zie antwoord vraag 6.
Onbehoorlijk bestuur binnen de Stichting Roobol en het niet publiek maken van een onderzoeksrapport. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen inzake het bestuurlijk handelen van de Stichting Roobol – het openbaar onderwijs op 17 locaties in Friesland – en het onafhankelijke onderzoek dat is verricht door een oud-onderwijsinspecteur? Zo ja, is er, volgens u, een structureel probleem in het bestuurlijk handelen bij de voornoemde stichting?1 2 3 4 5 6 7
Ja, ik ben bekend met de problemen en het onderzoek door oud-inspecteur mw. drs. C. van den Hoek. Ik verwijs u ook naar mijn brief van 2 maart 2015 aangaande Stichting Roobol.8 In de tweede helft van 2014 is onrust ontstaan rond de besluitvorming over het sluiten of fuseren van IBS Driezum en de afbouw van het voltijds hoogbegaafdenonderwijs op de Burgerschool te Dokkum. Daarnaast vond er sinds de zomer van 2014 een overgang plaats binnen de stichting Roobol van een toezichthoudend bestuur naar een raad van toezicht waarbij fouten in de procedures zijn gemaakt.
Het onderzoek door Van den Hoek is ingesteld door de raad van toezicht van Roobol. Aan mij zijn de conclusies en aanbevelingen beschikbaar gesteld. De centrale onderzoeksvraag was hoe de procedures zijn gevolgd binnen Roobol, waar deze mogelijk onjuist of onlogisch waren en hoe dit bijgedragen kan hebben aan een onrustige en onacceptabele situatie binnen de Stichting Roobol. In het rapport worden kritische kanttekeningen geplaatst ten aanzien van inhoud, aansturing, communicatie en veiligheid binnen de Stichting Roobol. Er staat niet dat er sprake is van een structureel probleem. De onderzoekster concludeert dat er in de organisatie een goede basis is om de noodzakelijke ontwikkelingen en veranderingen vorm en inhoud te geven. De raad van toezicht geeft blijk van een bereidheid om daadwerkelijk bij te dragen aan een gezonde organisatie. Naar aanleiding van het rapport zijn door de raad van toezicht maatregelen genomen. Er is afscheid genomen van de voorzitter van het college van bestuur en twee directeuren zijn ad interim- als college van bestuur aangesteld. Zij zijn aan de slag gegaan met hervormingen. Dit gehele traject wordt breed gedragen binnen de stichting, met inbegrip van de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR).
Er zijn bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) geen signalen dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is. De inspectie volgt de zaak nauwlettend.
Wat is de reden dat de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol weigert het rapport van het onafhankelijke onderzoek in de openbaarheid te brengen en dit rapport niet ter beschikking te stellen aan betrokkenen (medezeggenschapsraad, docenten en ouders)?
De raad van toezicht kiest ervoor het rapport Van den Hoek vertrouwelijk te houden omdat het gevoelige persoonlijke informatie bevat over de afgetreden voorzitter van het college van bestuur. De bevindingen, inclusief conclusies en aanbevelingen, zijn wel gepresenteerd aan de belanghebbenden, waaronder de betrokken gemeenten en de GMR.
Bent u van mening dat het rapport van het onafhankelijke onderzoek geheim moet worden gehouden voor de betrokkenen? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, bent u bereid om u maximaal in te spannen om het rapport van het onafhankelijke onderzoek naar het bestuurlijk handelen bij de stichting Roobol in de openbaarheid te brengen?
Het onderzoek is door de raad van toezicht ingesteld en het is dan ook aan de raad van toezicht om een afweging van belangen te maken bij het wel of niet openbaar maken. De vier betrokken gemeenten stellen zich kritisch op ten aanzien van de raad van toezicht en dringen aan op het openbaar maken van het rapport.
Is er in uw ogen sprake van wanbestuur bij de Stichting Roobol? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, welke juridische mogelijkheden zijn er voor docenten en ouders om onwettig genomen besluiten terug te draaien?
De raad van toezicht en het college van bestuur hebben op verschillende aspecten fouten gemaakt maar tonen bereidheid om deze te herstellen. De raad van toezicht heeft hiervoor een plan van aanpak opgesteld en een college van bestuur ad interim- benoemd. Zowel de benoeming als het plan van aanpak worden breed gedragen binnen de organisatie.
Indien ouders en leraren, vertegenwoordigd in de medezeggenschapsraad (MR), van mening zijn dat het schoolbestuur hen ten onrechte niet betrekt bij besluitvorming dan kan de MR dit voorleggen aan de Landelijke Commissie voor Onderwijsgeschillen. De MR kan nu al de nietigheid inroepen van die besluiten die wel zijn voorgelegd, maar waar geen instemming aan is verleend. Met de Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen die nu in de maak is, zal de Wet Medezeggenschap Scholen (WMS) zodanig worden aangepast dat de MR ook bevoegdheid krijgt om de nietigheid in te roepen van besluiten van het bevoegd gezag die ten onrechte niet zijn voorgelegd.
Kunt u toelichten waarom er bij de benoeming van de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol niet de juiste procedures zijn gevolgd? Wat is de reden dat de Raad van Toezicht in maart niet is herbenoemd, terwijl dat wel is aangegeven in uw brief?8 9
In de zomer van 2014 heeft een transitie plaatsgevonden van een toezichthoudend bestuur naar een raad van toezicht. Het onderzoek door Van den Hoek had tot doel om vast te stellen hoe de procedures rond deze overgang zijn gevolgd en waar dit mogelijk onjuist is gebeurd. De conclusie van het rapport van Van den Hoek is dat de raad van toezicht en college van bestuur van Roobol niet goed op de hoogte waren van de juiste procedures, maar wel te goeder trouw hebben gehandeld. Men heeft verzuimd om in de statuten een regeling vast te leggen voor de overgangssituatie. De raad van toezicht probeert in overleg met de vier betrokken gemeentes en de GMR de gemaakte fouten te corrigeren. Die herbenoeming van de raad van toezicht heeft tegen de verwachting in niet plaatsgevonden in maart. De betrokken gemeenten houden druk op de raad van toezicht om dit zo spoedig mogelijk te doen.
Bent u van mening dat de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol naar behoren functioneert? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u tevens van mening dat de Raad van Toezicht zijn ontslag zou moeten indienen? Kunt u dit toelichten?
De raad van toezicht heeft het onderzoek door Van den Hoek laten instellen naar aanleiding van meerdere signalen en geeft in gesprekken met de onderzoekster blijk inzicht te willen hebben in haar eigen situatie. Het eigen functioneren was geen onderwerp van dit onderzoek, maar de leden zijn met behulp van een externe partij bezig met het evalueren van de eigen positie. Het zijn uiteindelijk de gemeenteraden van de vier gemeentes die oordelen of de raad van toezicht naar behoren functioneert.
Acht u het wenselijk dat de medezeggenschapsraad stelselmatig wordt genegeerd door het bestuur van de Stichting Roobol, waardoor onder andere het onderwijs aan hoogbegaafden in de verdrukking lijkt te komen? Is dit juridisch houdbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijken een halt toe te roepen?
Uiteraard dient medezeggenschap volledig en volwaardig uitgevoerd te worden binnen scholen. Binnen de Stichting Roobol zijn fouten gemaakt in het betrekken van de medezeggenschap. Zie verder mijn antwoord onder vraag 4.
Bent u van mening dat het bestuursmodel voor (basis)scholen is mislukt, waarbij Raden van Toezicht onvoldoende toezicht houden en onderwijsbestuurders een almachtig positie kunnen verwerven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het bestuursmodel voor (basis)scholen te verbeteren?
Zie antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om de Raden van Toezicht in het basisonderwijs af te schaffen en te vervangen door een sterke medezeggenschapsraad, waarin ouders en docenten volwaardig kunnen meebeslissen over de besteding van het budget, de aanstelling en het salaris van bestuurders en over de inrichting van het onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een uitgewerkt voorstel verwachten?
Zie antwoord op vraag 10.
Op welke wijze gaat u de ontwikkeling stoppen dat onderwijsinstellingen zich gedragen als commerciële bedrijven met schijntoezicht via de Raden van Toezicht?
Een goed functionerend systeem van intern toezicht is van groot belang voor het besturen van basisscholen. Een dergelijk systeem kan op verschillende manieren worden ingericht, waaronder met een raad van toezicht. Belangrijk is dat er binnen het systeem sprake is van controle en tegenkracht (checks and balances) waardoor fouten en misstappen tijdig onderkend en gecorrigeerd worden. In een goed werkend systeem van intern toezicht, waar ook de medezeggenschapsraad deel van uitmaakt, functioneren verschillende partijen vanuit hun specifieke kennis, kunde of belang. Voor een juiste balans mag geen van deze partijen stelselmatig worden genegeerd of op enige wijze hun rol worden ontnomen. Indien blijkt dat één van de partijen een sterkere positie behoeft binnen dit systeem, dan zet ik mij er voor in om dit aan te passen. Zo is het de bedoeling de positie van de MR te verbeteren met de Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen. In het wetsvoorstel zoals ik het voor ogen heb krijgt de MR onder meer adviesrecht bij benoeming en ontslag van bestuurders, vindt er halfjaarlijks verplicht overleg plaats tussen intern toezicht en medezeggenschap en kan de MR de nietigheid van besluiten van het bevoegd gezag inroepen die ten onrechte niet ter instemming zijn voorgelegd.
Het bericht ‘Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de recente discussie over de betrokkenheid en medezeggenschap van studenten bij hun eigen onderwijs?
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht. Het bericht vermeldt dat verschillende studentenorganisaties in Leiden een open brief hebben gestuurd aan het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit Leiden (UL). In deze brief geven de studentenorganisaties hun visie op de wijze waarop de UL talentontwikkeling en zelfontplooiing van haar studenten het best kan bevorderen en hoe bepaalde beleidsmaatregelen die gericht zijn op het bevorderen van studiesucces daarop inwerken. De studenten vinden dat er meer ingezet moet worden op kwaliteit en het bieden van ruimte voor zelfontplooiing naast de studie. Het CvB heeft de studenten hierop een antwoordbrief gestuurd waarin het aangeeft hetzelfde doel te hebben als de studenten, namelijk ruimte scheppen voor zelfontplooiing. Het CvB is van mening dat studiesuccesbevorderende maatregelen ervoor zorgen dat studenten in de loop van hun studie meer tijd overhouden voor extra activiteiten. Het CvB geeft aan het signaal van de studenten serieus te nemen en over de aangekaarte thema’s verder met hen in gesprek te willen gaan. Een eerste reactie van de studenten op de antwoordbrief is positief.
Naar ik heb begrepen vindt het goede gesprek tussen het CvB en de Universiteitsraad (UR), waarin ook studenten zijn vertegenwoordigd die de open brief hebben ondertekend, regelmatig plaats. De studenten hebben in hun brief hun standpunt bekrachtigd. Ik constateer dat de betrokkenheid van studenten aan de Universiteit Leiden bij hun eigen onderwijs groot is en dat het CvB er voor openstaat om daarover met de medezeggenschap in gesprek te gaan.
Hoe kijkt u tegen het signaal van deze studentenvertegenwoordigingen aan met betrekking tot de wijze waarop in Leiden binnen de experimentmogelijkheden ingezet wordt op een bindend studieadvies (bsa) in het tweede studiejaar?
Ik zie dat de studenten in Leiden aan hun bestuur laten weten dat zij graag een breed gesprek met hen voeren over de inzet van studiesuccesbevorderende maatregelen, waaronder ook de inzet van het bsa in het tweede jaar. De reactie van het bestuur laat zien dat het signaal van de studenten serieus genomen wordt. Het CvB overlegt regelmatig met de studentgeledingen over ontwikkelingen in het onderwijs. Naar aanleiding van de open brief heeft het bestuur de studentfracties voorgesteld om in de komende, reeds geplande overleggen de door de studenten aangekaarte thema’s rond studiesuccesbevorderende maatregelen te agenderen. Daarop hebben de opstellers van de brief positief gereageerd. Ik vind het goed om te merken dat thema’s die studenten aan de orde stellen onderwerp zijn in de gesprekken van de medezeggenschap en het bestuur.
Deelt u de mening dat dit bericht en de brief die hier aanleiding toe waren2 duidelijk maken dat er van draagvlak voor deze maatregel bij de medezeggenschap geen sprake meer is? Zo nee, waarom niet. Zo ja, waarom deelt u deze opvatting niet?
Nee, die mening deel ik niet. Dit experiment is eerder besproken met de medezeggenschap en er bestaan heldere afspraken tussen de UR en het CvB over de uitvoering van het experiment. Dat de studentorganisaties die de brief verzonden hebben positief reageren op de reactie van het CvB, geeft mijns inziens aan dat in Leiden het bestuur en de UR het gesprek blijvend aangaan.
Heeft u al zicht op resultaten vanuit het Leidse bsa-experiment wat betreft de effecten op studenten en studieprestaties?
Nee, daarop heb ik op dit moment geen zicht. De eerste bindende studieadviezen in het tweede jaar zullen in augustus gegeven worden. De UL zal zelf een evaluatie uitvoeren in het komende najaar. Daarbij zullen zowel studenten als docenten betrokken zijn. De resultaten van deze evaluatie worden besproken met de UR. Over de resultaten zal de UL ook aan mij rapporteren. Het gehele experiment zal ik evalueren na afloop van het experiment in 2018.
Bent u bereid om, gezien het beperkte aantal deelnemers aan het bsa-experiment en het ontbreken van draagvlak in Leiden, dit experiment niet verder te continueren na afloop en geen onderdeel te laten zijn van de nieuwe kwaliteitsafspraken?
Voor het voortijdig staken van dit lopende experiment zie ik geen aanleiding. Dat het aantal deelnemers aan dit experiment beperkt is, ligt in lijn met de ruimte die instellingen hebben om verschillende instrumenten in te zetten op een wijze die past bij de eigen onderwijsvisie en het profiel van de instelling. Ik hecht aan de variëteit die ontstaat doordat instellingen hierin verschillende keuzes maken. Daarbij is ook een experiment dat beperkt in omvang is waardevol.
In 2018 zal dit experiment door mij geëvalueerd worden. Deze evaluatie zal ik uw Kamer doen toekomen. De vraag of we het bindend studieadvies na het eerste jaar wettelijk mogelijk willen maken, komt dan aan de orde.
De toename van voedselfraude binnen het Europese voedselsysteem |
|
Peter Oskam (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fraude met biologische producten groeit»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «2015 Situation Report on Counterfeiting in the European Union»2 waarin staat dat voedselfraude met onder andere biologische voedingsmiddelen in toenemende mate voorkomt in de Europese Unie?
Wij hebben de resultaten van het rapport «2015 Situation Report on Counterfeiting in the European Union» gelezen. Europol en de Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM) constateren een toenemend aantal gevallen van productvervalsing door georganiseerde criminele netwerken. Voedsel is één van de vele productcategorieën die zijn beoordeeld. Het rapport geeft geen oordeel over het gevaar dat dit met zich meebrengt voor de volksgezondheid.
Voedselfraude speelt zich per definitie af in een schemergebied, waardoor het moeilijk is vast te stellen wat de oorzaken zijn van de toename van het aantal geconstateerde gevallen. Zowel nationaal als internationaal is er verscherpte aandacht voor het opsporen en aanpakken van voedselfraude. Hierdoor komen meer gevallen van fraude aan het licht.
Bent u op de hoogte van het gevaar van het toenemend aantal gevallen van voedselfraude gepleegd door georganiseerde criminele netwerken op het gebied van de volksgezondheid in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens op de hoogte van de redenen voor de toename in het aantal gevallen van voedselfraude, zoals de grote winst als gevolg van voedselfraude door criminelen en de lage pakkans?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de op 14 januari 2014 door de Europese Commissie aangenomen resolutie van Esther de Lange (CDA-Europarlementslid) over voedselfraude betreffende de noodzaak voor de herziening van het functioneren van de voedselketen, betere controle en een aanscherping van de regels voor etikettering? Hoe ziet de bijdrage van Nederland aan de Europese aanpak van voedselfraude er uit?
Wij zijn op de hoogte van de door het Europees parlement aangenomen resolutie van Esther de Lange. Met deze resolutie roept het Europees parlement op tot een herziening van het functioneren van de voedselketen, tot betere controle en tot aanscherping van de regels voor etikettering.
In Nederland wordt een groot aantal acties ingezet, dat zich richt op een verbetering van de naleving van de wetgeving in de voedselketen. Dit zijn bijvoorbeeld de inzet van de NVWA in het kader van haar verbeterplan3, de opvolging van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) over de «risico’s in de vleesketen4 en de acties die zijn ingezet door de Taskforce Voedselvertrouwen5.
Nederland neemt actief deel aan het in 2013 opgerichte Europese Voedselfraude-netwerk (het zogenoemde «Food Fraud Network»). Naast de Europese Commissie en alle lidstaten, IJsland, Noorwegen en Zwitserland maken ook Europol en Eurojust deel uit van dit netwerk. Deze groep maakt onder andere afspraken over EU-brede aspecten van voedselfraude, het uitvoeren van testprogramma’s en het uitwisselen van ervaringen in de aanpak van voedselfraude.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een aantal rapporten uitgebracht over de mogelijkheden van verplichte herkomstetikettering voor een aantal productcategorieën. Voor een aantal categorieën vers vlees is sinds 1 april jongstleden een verplichte herkomstetikettering van kracht. Voor andere productcategorieën zijn de discussies hierover nog niet afgerond.
Opleiding en training van inspecteurs om voedselfraude goed te kunnen signaleren en aanpakken, hebben de aandacht. In het kader van het Plan van Aanpak NVWA en de opvolging van het rapport van de OvV werkt de NVWA aan versterking van de aanpak van voedselfraude. Geconstateerd is dat hiervoor meer specifieke expertise nodig is bij de inspecteurs. Door de NVWA wordt deze expertise met aanvullende opleiding en training opgebouwd.
Verder stelt de NVWA risicoanalyses op van alle ketens waarop ze toezicht houdt. De NVWA benut deze kennis voor een verdere aanscherping van het risicogebaseerde toezicht.
De NVWA neemt deel aan het Europese trainingsprogramma voor toezichthouders «Better Training for Safer Food» (BTSF). In deze trainingen voor en door de toezichthoudende instanties in de EU, wordt informatie over de wijze van uitvoering van het toezicht en de handhaving van de Europese regelgeving op het terrein van voedselveiligheid uitgewisseld. De laatste twee jaar maken ook trainingen op het terrein van voedselfraude onderdeel uit van dit programma.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Europol en The Office For Harmonisation In The International Market om de kennis en het inzicht van wetshandhavende instanties op het gebied van voedselfraude te vergroten door middel van opleiding en training, aangezien met name de handhaving in complexe situaties een probleem is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het idee een Europees coördinatiecentrum op te richten in navolging van het US National IPR Coordination Center teneinde de bestrijding van voedselfraude effectiever te maken, zoals aangegeven in «2015 Situation Report on Counterfeiting in the Europese Unie»?
Het rapport van Europol en de OHIM constateert terecht dat het belangrijk is dat de autoriteiten in de EU samenwerken om fraude met producten sneller en beter te kunnen opsporen en aanpakken.
Zoals in de antwoorden op vragen 5 en 6 al is aangegeven, is voor de bestrijding van voedselfraude het Europese «Food Fraud Network» hiervoor het aangewezen EU-platform. Vanuit dit netwerk worden, naast de genoemde acties, momenteel voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een additioneel informatie-uitwisselingssysteem (het Administrative Assistance & Cooperation system: AAC) naast het al bestaande meldingssysteem RASFF voor voedselveiligheidsincidenten.
Dit nieuwe AAC-systeem treedt naar verwachting op korte termijn in werking.
De NVWA investeert daarnaast in de samenwerking met het Openbaar Ministerie om zo daadwerkelijk criminele activiteiten ook strafrechtelijk stevig te kunnen laten aanpakken; en werkt ook internationaal samen, met andere autoriteiten in de EU en met Europol.
Wat is de inzet van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die zich zoals uit beleidsdocumenten blijkt richt op de voedselveiligheid, ten aanzien van valse etikettering van voedingsmiddelen geïmporteerd vanuit niet-Europese landen?
De NVWA richt zich primair op het toezicht op voedselveiligheid, maar besteedt ook aandacht aan etikettering. Als de etikettering misleidend en/of vals is, treedt zij op. Hierbij maakt zij geen onderscheid in de herkomst van de producten.
Bent u bereid nationaal stappen te ondernemen teneidne de toename van voedselfraude met keurmerken van voedingsmiddelen van buiten de Europese Unie effectiever te bestrijden?
In het rapport van Europol wordt beschreven dat de voedingsmiddelenindustrie een toename heeft geconstateerd in het misbruik van keurmerken van biologische producten.
Voorop staat dat importeurs van voedselproducten er voor verantwoordelijk zijn dat deze producten aan de Europese regelgeving voldoen.
De meeste keurmerken zijn privaat. Wij zien dan ook in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de keurmerkeigenaren en producenten en afnemers van deze producten om alert te zijn op misbruik van het keurmerk door derden en zich als keten te wapenen tegen fraude met de keurmerken. Douane en FIOD zijn daarnaast alert op fraude rond intellectueel eigendom.
Het wettelijk gereguleerde Europese biologische logo mag alleen worden gebruikt voor producten die voldoen aan de Europese Verordening voor biologische productie en etikettering van biologische producten ((EG) 834/2007).
De controle op biologische producten en biologische productie vindt in Nederland plaats door Skal Biocontrole. Skal is verplicht om vermoedens van fraude door te geven aan de NVWA. De NVWA kan hier nader op ingrijpen, afhankelijk van de aard, ernst en omvang.
De aandacht voor het opsporen en aanpakken van voedselfraude ten algemene is geïntensiveerd. Zoals in de beantwoording van vragen 5 en 6 al toegelicht, investeert de NVWA in de samenwerking met de andere autoriteiten die actief zijn op dit terrein.
Nieuwe onderzoeken over de effectiviteit van statiegeld en het niet nakomen van afspraken uit de Raamovereenkomst verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afschaffing statiegeld staat op losse schroeven, supermarktketens voldoen nog steeds niet aan PVC-afspraak»?1 Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt hierover?2 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in beeld te brengen hoe en voor welke producten producentenverantwoordelijkheid effectief kan worden uitgewerkt voor afvalstromen zoals matrassen?3 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in overleg te treden met de Duitse, Waalse en Vlaamse regering over relevante evaluaties en andere onderzoeksresultaten met betrekking tot statiegeld in Duitsland en België?4
Ja.
Deelt u de constatering dat de supermarkten nog steeds niet hebben voldaan aan de afspraak om geen PVC-verpakkingen meer te verkopen? Zo ja, waarom heeft u nog niet besloten het statiegeld definitief te handhaven nu de supermarkten aantoonbaar opnieuw de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen? Zo nee, op basis waarvan bent u van mening dat de supermarkten zich wel aan de afspraken hebben gehouden?
Op 18 juni jl. is uw Kamer per brief5 geïnformeerd over de uitkomsten van de toetsing en het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en milieuinspectie (VROM-inspectie) en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat geheel is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT heeft verschillende rapporten over dit onderwerp geschreven. Op 9 januari 2013 is een gewijzigd Besluit in werking getreden waarna collectieve uitvoering van het Besluit mogelijk is. Tevens is een algemeen verbindendverklaring van kracht geworden waarmee de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) normadressant is voor de realisatie van de recyclenormen. Tot die tijd is door de ILT toezicht gehouden op de kwaliteit van de monitoringsrapportages (zoals die door de collectieve organisatie Nedvang zijn opgesteld), maar omdat het collectief geen normadressant was, is niet geconcludeerd of wel of niet voldaan is aan de recyclingnormen. Wel is het collectief op de hoogte gebracht van de bevindingen en verzocht de kwaliteit van de rapportages te verbeteren.
Hieronder staat het overzicht waarbij de kwaliteit van de rapportages is getoetst:
Toezicht recyclenorm Besluit verpakkingen, onderdeel bedrijfsmatig kunststof verpakkingsafval in 2011 (december 2012);
Hergebruik en monitoring verpakkingen nader bekeken, kunststof en glas monitoring 2010 (maart 2012);
Kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in beeld, inzameling, sortering en toepassing van plastic (januari 2011);
Recycling kunststofverpakkingen, op weg naar een volwaardige kunststofrecycling (maart 2010);
Quick scan recycling verpakkingsglas (februari 2010);
Quick scan recycling papier en karton (januari 2010);
Quick scan inzameling en verwerking kunststof verpakkingsafval afkomstig van huishoudens (2009).
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van VROM-inspectie en ILT van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat niet of niet volledig is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
Het betreft de volgende rapportages:
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel kunststof verpakkingsafval in 2012 (december 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel glazen verpakkingsafval in 2011 (oktober 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel houten verpakkingen 2013 (maart 2015).
De eerste twee rapportages betroffen een periode waarin de StAV nog geen normadressant was. De ILT heeft geïntervenieerd door middel van een waarschuwing, omdat het waarschijnlijk was dat zonder verdere maatregelen in de volgende jaren de norm niet zou worden gehaald.
Na 9 januari 2013 is de StAV normadressant voor realisatie van de recyclenormen geworden. Sinds die tijd zijn ook toezichtinterventies uitgevoerd.
Deelt u op grond van deze overzichten de analyse dat de afgelopen jaren regelmatig niet werd voldaan aan de afspraken en verplichtingen en dat hier niet meer gesproken kan worden van incidenten?
In 2013 is geconstateerd dat voor verpakkingsglas en bedrijfsmatige kunststof verpakkingen in 2012 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. In 2014 is voor houten verpakkingen ook geconcludeerd dat voor het jaar 2013 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. Of hier sprake is van incidenten zal de toekomst moeten uitwijzen. De sector is gewaarschuwd en heeft tijd gekregen orde op zaken te brengen.
In het kader van de toetsing van de prestatiegaranties kan geconcludeerd worden dat het verpakkende bedrijfsleven zichtbare stappen heeft gezet om aan de prestatiegaranties te voldoen. Er is aan zes van de zeven prestatiegaranties voldaan. De toegenomen recycling bij huishoudens en de stijging van het percentage recyclaat in grote PET-flessen laten ook zien dat de resultaten beter zijn dan vorig jaar.
Het is overigens goed om te vermelden dat als het gaat om recycling van afval, Nederland één van de koplopers is in de Europese Unie.
Kunt u – tegen de achtergrond van bovengenoemde conclusies van de milieuinspectie – per soort verpakkingsmateriaal en soort verpakking aangeven welke onzekerheidsmarge thans geldt voor de gerapporteerde recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT beschikt niet over informatie op basis waarvan de onzekerheidsmarge aangegeven kan worden. De reden hiervoor is dat de ILT haar bevindingen baseert op steekproeven die zij uitvoert in de recyclingketen en niet uitputtend alle brongegevens onderzoekt die aan de monitoringsrapportage van StAV ten grondslag liggen.
Zijn de volgende onderzoeken inmiddels beschikbaar en kunt u deze uiterlijk twee weken vóór het Algemeen overleg grondstoffen en afval voorzien op 25 juni 2015 naar de Kamer sturen:
In het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval (HHA) wordt binnen actielijn IV gewerkt aan het sluiten van ketens, waarbij het vooral gaat om huishoudelijke product- en materiaalketens. Uitgangspunten daarbij zijn de afspraken die in het Publiek kader huishoudelijk afval gemaakt zijn met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Koninklijke Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement (NVRD): de vervuiler betaalt, burgers en bedrijven krijgen de ruimte, en marktfalen wordt aangepakt.
Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het doel om in 2020 nog maar 100 kg huishoudelijk restafval per inwoner per jaar te produceren, en wordt een concrete bijdrage geleverd aan de transitie naar een Circulaire Economie.
Eind mei heeft de Stuurgroep VANG-HHA ingestemd met een voorstel voor een verdere uitwerking van de ketenaanpak, die deze zomer zal plaatsvinden.
Vervolgens is dit het stramien waarbinnen huishoudelijk afvalketens opgepakt gaan worden. Dit document wordt dan ook breed verspreid via onder andere de website www.vang-hha.nl.
In het verder uit te werken voorstel voor de ketenaanpak is een praktisch ingestoken selectiemethode vastgesteld.
Uiteindelijk zullen alle stromen immers aan bod komen. Voor de selectie van de ketens die in 2015 als eerste opgepakt worden, zijn de volgende criteria gehanteerd:
Impact op het milieu en het volume van de afvalstroom;
Kansen voor innovatie die een substantiële bijdrage kan leveren aan een circulaire economie;
Waarde productketens en/of kosten voor de afvalverwerking;
Dynamiek in de productketen vanuit de politiek in Europa en Nederland, en de energieke samenleving;
Huidige praktijk van inzameling en verwerking.
Gegeven deze aandachtspunten wordt in 2015 een start gemaakt met de volgende ketens: kunststoffen, matrassen, voedsel, meubilair, KCA, textiel en drankenkartons. Eind 2014 was al begonnen met luiers/incontinentiemateriaal.
Voor luiers/incontinentiemateriaal is reeds een start gemaakt met het helder krijgen van de kansen en belemmeringen voor het sluiten van de luierketen. Deze kansen, belemmeringen en risico’s zijn met ketenpartijen opgesteld en ook in een gemeenschappelijk eindbeeld geformuleerd.
Vanuit dit eindbeeld voor de keten luiers/incontinentiemateriaal worden vervolgens acties geformuleerd en samen met de ketenpartijen uitgewerkt. Deze verdere uitwerking wordt naar verwachting in augustus opgeleverd.
Inmiddels heeft een groot aandeel van de markt brancheverduurzamingsplannen gemaakt. Deze plannen vertegenwoordigen rond 80% van het verpakkingsgewicht dat op de Nederlandse markt wordt gezet.
Het spreekt voor zich dat het toetsen van de brancheverduurzamingsplannen door de toetsingscommissie zorgvuldig en goed voorbereid moet verlopen. Dit vraagt de nodige doorlooptijd.
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) verwacht voor de zomer de eerste set vastgestelde brancheverduurzamingsplannen toe te kunnen sturen. De planning is om in het najaar een tweede set plannen en voor het eind van het jaar een derde set plannen naar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te sturen.
In het derde kwartaal van dit jaar zal uw Kamer geïnformeerd worden over de dan vastgestelde plannen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de brief5 over onder andere de besluitvorming over statiegeld ontvangen. Met die brief is ook de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven voor welke «probleemketens» bij huishoudelijk afval zoals genoemd in uw brief8 en ter uitvoering van de motie Dik-Faber inmiddels een analyse is gedaan om de keten te sluiten, op grond van welke criteria juist deze ketens zijn gekozen, welke milieueffecten (inclusief zwerfafval) binnen deze analyse in aanmerking worden genomen en welke randvoorwaarden worden gehanteerd bij de keuze voor een mogelijke aanpak?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in de milieuanalyse van de mogelijke afschaffing van statiegeld op grote PET-flessen voor frisdrank en water die in opdracht van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken wordt opgesteld een vergelijking wordt gemaakt tussen het milieueffect van het afschaffen van statiegeld op deze flessen en het milieueffect dat in de toekomst wordt verwacht van het totale pakket aan maatregelen gericht op alle verpakkingen krachtens de Raamovereenkomst (kunststof, papier, karton, etc.), dus ook voor niet-drank verpakkingen?
Ja. De analyse is 18 juni jl. met de brief5 over ondermeer de besluitvorming over statiegeld aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bereid in deze milieuanalyse ook een vergelijking op te laten nemen die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld binnen de sector drankverpakkingen en een vergelijking die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld ten aanzien van de verpakkingen voor frisdrank en water, zodat de Kamer ook inzicht heeft in de effecten op deze twee niveaus? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom er ook zonder deze vergelijkingen op sector en productcategorieniveau toch sprake is van een eerlijke vergelijking?
De analyse is reeds uitgevoerd en op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.
Het is niet meer mogelijk om deze vraag daarin mee te nemen. In de analyse is verder onderbouwd hoe de vergelijking is uitgevoerd. De analyse is onafhankelijk en wetenschappelijk getoetst.
Welke informatie is inmiddels verkregen over de kosten en baten van een statiegeldsysteem voor blikjes en flesjes in onze buurlanden? Is het waar dat de milieuimpact studie die is uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse regering de netto kosten van het meest uitgebreide statiegeldsysteem (scenario 1) berekent op slechts 8 miljoen euro en dat alle scenario’s uitkomen op slechts 2 á 3 cent brutokosten per verpakking (exclusief alle opbrengsten)? Hoe verklaart u het grote verschil met de kosten die ons eerder voor Nederland zijn voorgehouden? Klopt het dat in het Vlaamse onderzoek in de meeste scenario’s kosten en opbrengsten van statiegeld globaal in evenwicht zijn en dat er zelfs een scenario is waarin de opbrengsten hoger zijn en dat in al deze scenario’s de winst van minder zwerfafval niet eens is meegenomen? Welke conclusies trekt u hieruit voor uw besluit over het Nederlandse statiegeldsysteem?
De Vlaamse studie is verricht ten behoeve van de afweging voor een mogelijke invoering van statiegeld op eenmalige drankenverpakkingen. Het betreft dus aannames voor een systeem dat er nog niet is. Het is een interessante studie waarin van een aantal statiegeldscenario’s een kosten-batenanalyse is gemaakt.
Daarnaast wordt ook gekeken naar een groot aantal kwalitatieve factoren zoals de effecten op de werking van het bestaande (FOSTPLUS) systeem en het scheidingsgedrag van de burger. Zoals in de Vlaamse studie wordt aangegeven, is het Nederlandse systeem duurder omdat er in Nederland hogere personeelskosten zijn voor het sorteren van de flessen die zijn ingeleverd bij supermarkten en vanwege het tellen van alle flessen in telcentra. De conclusies uit deze studie kunnen niet een-op-een worden geprojecteerd op de Nederlandse situatie. De scenario’s die in Vlaanderen zijn bekeken, zijn namelijk gebaseerd op een referentiesituatie die niet gelijk is aan de Nederlandse situatie.
In de Nederlandse onderzoeken naar zwerfafval, is gekeken naar zwerfafvalbeleid in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Er is ook gekeken naar informatie over beloningssystemen in relatie tot zwerfafval.
In 2010 is een onderzoek uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk naar het opnieuw implementeren van een statiegeldsysteem als remedie tegen zwerfafval. Uit dit onderzoek blijkt dat de kosten voor het implementeren van dit systeem zich terugverdienen. Daarnaast leidt recycling tot milieuvoordelen.
In Duitsland is een enquête uitgevoerd van het Duitse» Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit» waaruit is gebleken dat statiegeld heeft geleid tot minder flesjes en blikjes in het zwerfafval, ondanks de duidelijk gestegen verkoop van eenmalige drankenverpakkingen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de onderzoeken over zwerfafval en mijn voornemens voor een integrale aanpak zwerfafval ontvangen.
Deelt u de mening dat effectieve uitwerking van producentverantwoordelijkheid extra aandacht verdient wanneer het gaat om het op de markt brengen van (wegwerp)producten die leiden tot relatief veel zwerfafval en hoe geeft u daar invulling aan?
Ja. Om die reden zijn hiervoor afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Eén van de elementen waarmee de producenten en importeurs van verpakkingen bij de productie van hun verpakkingen rekening moeten houden, is het voorkomen van zwerfafval.
Daarnaast krijgt dit onderwerp extra aandacht in de integrale aanpak van het zwerfafval die ik in de komende maanden samen met een brede coalitie ga uitwerken, zoals aangekondigd in de brief hierover die uw Kamer op 18 juni jl. ontvangen heeft.
Universele beschikbaarheid van breedbandinternet |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat enkele honderdduizenden mensen in de buitengebieden van Nederland nog steeds geen toegang hebben tot breedbandinternet?
Ja.
Deelt u de mening dat toegang tot breedbandinternet voor allerlei toepassingen, ook op het gebied van zorg en onderwijs, en ondernemerschap, inmiddels onmisbaar is?
Ik hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van snel internet. Een internetverbinding is de poort naar een groot aantal maatschappelijke en economische activiteiten. Gebieden als zorg, onderwijs en ondernemerschap zijn daarbij belangrijk.
Deelt u de mening dat breedbandinternet een universele dienstverlening zou moeten zijn, zoals telefonie via het kopernetwerk, de post, gas, licht en drinkwater waarbij iedereen recht heeft op een aansluiting en levering tegen een door de overheid vastgesteld betaalbaar tarief? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren voor iedereen? Zo nee, waarom niet?
Voor Nederland acht ik de toegevoegde waarde van een universele dienstverplichting voor breedbandinternet gering. De universele dienst (UD) omvat een limitatief aantal diensten en voorzieningen die – op grond van de UD-richtlijn – voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar zijn. Het gaat met andere woorden om een basisvoorziening. De huidige UD omvat slechts beperkte functionele internettoegang. De Europese Commissie heeft in haar mededeling «Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa» (Kamerstuk 22 112 nr. 1967) aangekondigd dat zij in 2016 voorstellen zal doen voor een herziening van het regelgevende kader voor de telecomsector, waaronder de UD, mede in het licht van de beschikbaarheid van breedbandinternet in buitengebieden. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Als de UD inderdaad wordt uitgebreid met breedbandinternet, dan zal dit naar verwachting nog steeds zijn in de vorm van een basisvoorziening met een basale minimumsnelheid (al vanaf 2 Mbps wordt gesproken van breedbandinternet). De UD is bovendien techniekneutraal. Aangezien overal in Nederland internet met een snelheid van tenminste 2 Mbps beschikbaar is en er bovendien goede 4G-dekking is, voegt een UD-verplichting voor breedbandinternet naar verwachting weinig toe. Ik richt mij daarom op de acties die ik uiteen gezet heb in mijn brief van 9 maart jl. (Kamerstuk 24 095 nr. 380).
Op welke manier kunt u er aan bijdragen dat iedereen binnen afzienbare tijd toegang krijgt tot breedbandinternet?
De basis is er. Iedereen in Nederland heeft toegang tot internet waarvan de meeste met een snelheid van 30 Mb per seconde. Drie procent van de huishoudens en negen procent van de bedrijfsvestigingen heeft nog geen vaste internetaansluiting met een snelheid van 30 Mbps. Het gaat hier om circa 330.000 adressen. Mijn inspanningen zijn erop gericht om te bevorderen dat deze 330.000 adressen worden voorzien van snel internet met een snelheid van minimaal 30 Mbps. Ik heb daarbij een faciliterende rol. Ik zet in op informatievoorziening en kennisuitwisseling tussen partijen die zich bezighouden met breedbandprojecten, informeer hen over Europese financiering en bemiddel hierin, faciliteer «vaste draadloze» oplossingen en bereid een wetsvoorstel voor ter implementatie van de richtlijn kostenreductie breedband.
Welke belemmeringen zijn er daarvoor in nationale en Europese wet- en regelgeving? Hoe kunt u deze belemmeringen wegnemen?
Ik zie geen belemmeringen in nationale en Europese wet- en regelgeving.
Is het waar dat woningcorporaties en gemeenten een heel verschillend beleid kunnen hebben als het gaat om het faciliteren van breedbandinternet, en specifiek de aanleg van glasvezelkabels? Hoe kunt u bevorderen dat er eenduidige richtlijnen komen voor heel Nederland?
De huishoudens en bedrijven die geen vaste snelle internetverbinding kunnen krijgen, bevinden zich in buitengebieden verspreid over alle provincies. Zoals de Taskforce Next Generation Networks in 2010 heeft aangegeven, vraagt de uitrol van snel internet in die gebieden om regionaal maatwerk (Kamerstuk 26 642, nr. 150). Per gebied verschillen de kosten van aanleg, de behoefte en de aanwezige infrastructuur en daarmee de mogelijke oplossingen. Dit kan inderdaad betekenen dat de financieringsvormen per provincie kunnen verschillen. Ik zie geen noodzaak om eenduidige richtlijnlijnen te bevorderen. Wel zet ik in op kennisuitwisseling op dit gebied.
Is het waar dat ook provincies heel verschillende financiële mogelijkheden hebben om de aanleg van glasvezelkabels te faciliteren? Klopt het dat dit leidt tot een ongelijke situatie voor burgers in de verschillende provincies?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waard dat de Drenthering een inmiddels geprivatiseerd glasvezelnetwerk is, dat oorspronkelijk met publiek geld is aangelegd? Klopt het dat het nu niet meer toegankelijk is? Op welke manier kan het nu weer met wet- en regelgeving, of anderszins, toegankelijk gemaakt worden?
De Drenthering is inmiddels een geprivatiseerd zakelijk glasvezelnetwerk. De Drenthering is via publiek-private samenwerking tot stand gekomen en dus deels met publiek geld gefinancierd. Het netwerk is toegankelijk tegen zakelijke tarieven. Ik zie dan ook geen aanleiding voor wet- en regelgeving.
Ongelukken in praktijklokalen op vmbo-scholen |
|
Paul Ulenbelt , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat sinds 2009 bij controles door de Inspectie SZW op scholen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs – die bij eerdere inspecties slecht presteerden – de veiligheid bij het leren werken met machines in 64% van de situaties nog steeds niet op orde is?1 2
De maatregelen die de scholen sinds 2009 hebben genomen om de gesignaleerde overtredingen op te heffen waren op het moment van inspectie niet toereikend om alle risico’s in de scholen in voldoende mate te voorkomen of beperken.
Welke maatregelen heeft u sinds 2009 genomen om ervoor te zorgen dat het leren werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen verbetert?
Het veilig werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen is primair de verantwoordelijkheid van de scholen. De onderwijssector, met name de Voion (het arbeidsmarkt en opleidingsfonds voortgezet onderwijs) ondersteunt de scholen bij het invullen van die verantwoordelijkheid met hulpmiddelen, zoals de arbocatalogus-VO. Deze arbocatalogus bevat ook de normen voor het veilig werken in vak- en praktijklokalen.
Daarnaast heeft Voion in het kader van een programmalijn Veilig, gezond & vitaal werken voor de praktijklessen in het vmbo verschillende veiligheidsmappen ontwikkeld in samenwerking met platforms, zoals platform vmbo BWI en Consortium Beroepsonderwijs.
In de afgelopen 3 jaren zijn tijdens de zogenaamde landelijke docentendagen van deze platforms workshops over veiligheid in het praktijklokaal verzorgd. Tevens zijn dit jaar door Voion 3 regionale bijeenkomsten over veiligheid in praktijklokalen verzorgd voor preventiemedewerkers in het VO. Verder werkt Voion samen met de NVON (vereniging voor biologie-, natuurkunde- en scheikundedocenten) aan het terugdringen van gevaarlijke stoffen bij practica bij de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde.
De Inspectie SZW voert herinspecties uit bij overtreders. De sancties die bij herinspecties worden opgelegd zijn zwaarder dan bij initiële inspecties. Op basis van herinspecties in 2014 concludeert de Inspectie dat de scholen inmiddels op de goede weg zijn bij het verbeteren van de veiligheid. Het handhavingspercentage is van 64% in 2013 gedaald naar 13% in 2014. In april is de factsheet die hierover rapporteert gepubliceerd.
Hoeveel leerlingen en docenten hebben blijvende schade ondervonden vanwege een ongeval in het praktijklokaal op een vmbo-school vanwege het onveilig werken met machines en het blootgesteld worden aan gevaarlijke stoffen? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen (uitgesplitst naar de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014)?
De meest recente Arbobalans (2014) geeft aan dat van alle sectoren de werknemers in de informatie- en communicatiesector (0,8%), de financiële dienstverlening (1,2%) en het onderwijs (1,3%) de kleinste kans hebben op een ongeval dat leidt tot letsel en verzuim.
De Arbobalans bevat geen informatie over ongevallen met leerlingen.
Uit onderzoeken van de Inspectie SZW van gemelde ongevallen blijkt het volgende.
In de 14 jaren 1998 – 2009, 2012 en 20133 hebben machineongevallen en ongevallen met gevaarlijke stoffen in het onderwijs geleid tot 162 slachtoffers onder docenten, medewerkers en leerlingen. Daarvan vielen er 27 in het vmbo, waarvan 21 een leerling. Deze vielen allen in 2009 of eerder. In 2012 en 2013 zijn geen ongevallen met machines of gevaarlijke stoffen in het vmbo geregistreerd, en in 2014 zijn er 2 gemeld.
Hoeveel boetes zijn er uitgedeeld aan vmbo-scholen vanwege het onveilig werken met machines en he blootgesteld staan aan gevaarlijke stoffen in praktijklokalen en hoeveel praktijklokalen zijn gesloten vanwege het herhaaldelijk in gebreke blijven van het faciliteren van veilige praktijklokalen? Kunt u een overzicht hiervan aan de Kamer zenden voor de jaren 2010 t/m 2014?
In de periode 2010–2014 zijn in het voortgezet onderwijs 39 boetes opgelegd, waaronder na een stillegging. Daarvan 6 in het vmbo. In onderstaande tabel is dat uitgesplitst.
Boetes in het voortgezet onderwijs (SBI 8531 en 8532) in de periode 2010–2014.
Totaal aantal boetes (mede n.a.v. stillegging)
Waarvan n.a.v. een ongevalmelding1
Waarvan in het vmbo (SBI 85312)
2010
6
3
2
2011
5
5
–
2012
9
8
1
2013
14
8
1
2014
5
5
2
totaal
39
29
6
betreft ongevallen met leerlingen, docenten en medewerkers.
Bent u bereid om scherper toe te zien op veilige praktijklokalen op vmbo-scholen en onveilige praktijklokalen direct te sluiten wanneer er op een onveilige manier met machines wordt gewerkt of leerlingen en docenten worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Inspectie zijn de scholen die de gezondheid en veiligheid niet op orde hadden inmiddels op de goede weg bij het verbeteren van de veiligheid. De scholen die nog tekortschieten krijgen te maken met herinspecties en een toenemend strenge aanpak totdat ook zij de zaken op orde hebben.
Deelt u de mening dat vmbo-scholen in praktijklokalen zich strikt aan de arboregelgeving dienen te houden, omdat leerlingen na het succesvol doorlopen van de opleiding ook op de arbeidsmarkt te maken krijgen met strikte arboregelgeving en het werken in een veilige omgeving onderdeel is van het curriculum van de opleiding? Zo ja, bent u van mening dat leerlingen die op dit moment in onveilige praktijklokalen aan het leren zijn dit onderdeel voldoende kunnen beheersen nu blijkt dat 64% van de praktijklokalen niet op orde is?
Scholen dienen zich aan de arboregelgeving te houden. Ik vind dat leerlingen in een gezonde en veilige omgeving moeten kunnen leren en opgeleid worden om later gezond en veilig te kunnen werken. De laatste inspecties wijzen uit dat scholen die hierop tekort schoten op de goede weg zijn. In het najaar van 2014 was bij 87% van de geïnspecteerde schoollocaties de veiligheid in de praktijklokalen op orde.
Gezondheidsschade door hormoonverstorende stoffen in medische hulpmiddelen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de aan u gerichte brief van Women in Europe for a Common Future (WECF), Stichting Ecobaby en Health Care Without Harm (HCWH) d.d. 30 april 2015, het rapport van Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks (SCENIHR), en het onderzoek van HCWH?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat gezondheidsschade kan optreden bij vroeggeborenen en kinderen op de langdurige intensive care en dialysepatiënten, omdat plastic medische hulpmiddelen onnodig hormoonverstorende stoffen lekken?
Ik ben mij bewust van de gevoeligheid van vroeggeborenen en kinderen voor blootstelling aan schadelijke stoffen. De blootstelling kan afkomstig zijn van medische hulpmiddelen die medisch noodzakelijk zijn voor de behandeling en waarvoor mogelijk geen alternatieve hulpmiddelen beschikbaar zijn met een vergelijkbaar medisch nut. De fabrikant zal de mogelijke risico’s van de blootstelling van risicovolle stoffen moeten afwegen tegen de voordelen van de behandeling met het medische hulpmiddel. Een fabrikant mag een medisch hulpmiddel op de markt brengen als dit product voldoet aan de wettelijke eisen voor kwaliteit, veiligheid en functionaliteit, in de wet aangeduid als de essentiële eisen. Alleen als aan alle eisen is voldaan mag de fabrikant een CE-markering aanbrengen op zijn product, waarmee het product toegang krijgt tot de markt in de gehele Europese Unie. Om medische hulpmiddelen op de markt te mogen brengen, moet het medische nut van het medisch hulpmiddel gewogen worden ten opzichte van de risico’s. In de regelgeving voor medische hulpmiddelen is geregeld dat wanneer producten ftalaten bevatten die kankerverwekkend, mutageen of schadelijk voor de voortplanting zijn en gebruikt worden bij kinderen, zwangere of borstvoedende vrouwen, de fabrikant een rechtvaardiging zal moeten geven voor het gebruik van deze stoffen in het hulpmiddel. Ook dient de fabrikant informatie over de risico’s te verstrekken en indien nodig te nemen voorzorgsmaatregelen.
Wat is uw reactie op het feit dat dit al het tweede signaal in korte tijd is, waaruit blijkt dat hormoonverstorende stoffen lekken uit (plastic) medische (hulp)middelen?
De discussies en de onderzoeken over de mogelijk hormoonverstorende werking van stoffen in medische hulpmiddelen in het algemeen zijn mij bekend. Op Europees niveau beoordelen verschillende adviesorganen zoals de EFSA, SCENIHR en de ECHA,4 de mogelijke nadelige gezondheidseffecten op de mens.
Het is niet vastgesteld dat ftalaten bij de mens bij de huidige blootstelling verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Ook is het optreden van mogelijke schade door Bisphenol A (BPA) niet eenduidig aangetoond bij de huidige blootstelling via medische hulpmiddelen. Op basis van een nauwkeurige blootstellingschatting door SCENIHR in haar laatste onderzoek is een kans op schade door BPA-blootstelling via medische hulpmiddelen bij vroeggeborenen niet helemaal uit te sluiten.
Er ontbreekt nog veel wetenschappelijke informatie om te kunnen vaststellen of een verband is tussen de blootstelling aan een stof met hormoonverstorende eigenschappen en een schadelijk effect. Momenteel werkt de Europese Commissie aan het vaststellen van criteria voor hormoonverstorende stoffen. Het is belangrijk dat deze criteria er zo spoedig mogelijk komen. Zelf heb ik ook meer budget beschikbaar gesteld voor onderzoek naar hormoonverstorende stoffen.
In hoeverre heeft u zicht op andere medische (hulp)middelen die mogelijkerwijs een vergelijkbaar risico vormen? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier een onderzoek naar te starten? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de SCENIHR wetenschappelijke opinies uitgebracht over BPA en DEHP5. In haar onderzoek heeft SCENIHR een uitgebreide inventarisatie gedaan van de meest risicovolle behandelingen met medische hulpmiddelen ten aanzien van mogelijke risico’s van BPA en DEHP. Deze inventarisatie is opgenomen in de opinies.
Wat is uw reactie op het feit dat de Europese Unie bisphenol A (BPA) al wel heeft verboden in babyflesjes en drinkbekers voor kleine kinderen, maar dit nog wel toestaat in medische hulpmiddelen?
In het bijzonder bestaat er zorg ten aanzien van de BPA-blootstelling van prematuur geboren baby’s en jonge kinderen. Voor babyflesjes en drinkbekers zijn er momenteel goede alternatieven beschikbaar zoals glas en keramiek. Voor medische hulpmiddelen ligt dit anders. Het medisch nut van een medisch hulpmiddel moet groter zijn dan de eventuele risico’s ervan. Het gebruik van bepaalde stoffen moet dus ook afgewogen worden tegen het medisch nut. Het vervangen van bepaalde stoffen door eventuele alternatieven kan daarnaast van invloed zijn op de uiteindelijke prestatie van het hulpmiddel. Een zorgvuldige benadering is hier dan ook gewenst en kan niet vergeleken worden met de situatie omtrent babyflesjes en drinkbekers.
In hoeverre bent u op de hoogte van de langdurige gezondheidseffecten en risico’s die kunnen optreden, zelfs als er gebruik gemaakt wordt van de aangescherpte veiligheidsnorm van de European Food Safety Authority (EFSA) van BPA? In hoeverre bent u bereid een onderzoek te starten naar de blijvende gezondheidsschade die de blootstelling aan BPA en ftalaten in medische hulpmiddelen kan veroorzaken?
De langdurige gezondheidseffecten zijn voor BPA niet eenduidig vastgesteld bij de huidige blootstelling via medische hulpmiddelen. Omdat er nog onzekerheden zijn over mogelijke langdurige gezondheidseffecten heeft EFSA een ruime veiligheidsmarge toegepast. Op Europees niveau zijn door de EFSA, de SCENIHR en de ECHA en binnen Nederland door de Gezondheidsraad de belangrijkste onzekerheden in de risicobeoordeling van BPA en BPA-analogen aan een nader onderzoek onderworpen. Het RIVM is nauw betrokken bij de onderzoeken en heeft vertegenwoordigers in wetenschappelijke werkgroepen van onder meer de EFSA, SCENIHR en ECHA6.
Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van de belangrijkste nationale en internationale risicobeoordelingen van BPA voor mens en milieu, en de onzekerheden daarin. Recente wetenschappelijke resultaten wijzen erop dat bij de lage doseringen in proefdieren immunotoxicologische effecten kunnen optreden. De consequenties hiervan voor mogelijke effecten bij de mens worden geagendeerd op een internationaal deskundigen overleg. Eind 2015 zal het RIVM een vervolgstudie uitbrengen waarin mogelijke risico’s nader worden geduid en zal worden aangegeven of eventuele aanvullende maatregelen in Nederland nodig zijn.
In hoeverre bent u op de hoogte van de alternatieven die het HCWH-rapport aanstipt en die in Scandinavische landen al worden gebruikt? Deelt u de mening van de SCENIHR-commissie (Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks) die aanbeveelt dat medische hulpmiddelen met BPA, waar praktisch mogelijk, vervangen moeten worden door veilige alternatieven? Bent u bereid in Nederland deze alternatieven te implementeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of dergelijke alternatieven, bijvoorbeeld BPA-analogen, niet overeenkomstige gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Naar veel genoemde alternatieven is veel minder onderzoek gedaan en het is dus ook minder goed bekend wat de mogelijke schadelijke effecten (toxicologisch profiel) daarvan zijn dan van BPA en DEHP. Dit wordt ook aangegeven door de Gezondheidsraad in hun briefadvies «De gezondheidsrisico’s van bisfenol A-analogen» (2014). Hierin wordt geconcludeerd dat er nog te weinig bekend is over de gezondheidskundige eigenschappen van BPA-analogen. Zij vindt het daarom voorlopig niet raadzaam om bisfenol A door BPA-analogen te vervangen. Ook het HCWH-rapport geeft aan dat er nog erg weinig bekend is over eventuele alternatieven voor bisfenol A. Het ontbreken van onomstreden criteria is hierbij een probleem. Het opstellen van nationale criteria biedt geen oplossing, om feitelijk en juridisch effectief te zijn, is invulling op Europees niveau nodig. Vanwege de onduidelijkheid over de mogelijke schade die kan optreden bij blootstelling aan bisfenol A is het RIVM, in opdracht van het ministerie, bezig met een beleidsadvies hierover.
De markttoelating voor medische hulpmiddelen is een Europese markt. Indien er maatregelen genomen moeten worden omdat bepaalde stoffen bij blootstelling risicovol kunnen zijn voor de gezondheid van patiënten, wil ik dit bij voorkeur op Europees niveau doen. In de toekomstige regelgeving voor medische hulpmiddelen waar momenteel over wordt onderhandeld in Brussel staat in de essentiële eisen ook de regulering van gevaarlijke stoffen opgenomen. In de verordening wordt voorgesteld de bepaling te verbreden naar producten die bepaalde hoeveelheid stoffen bevatten die kankerverwekkend, hormoonverstorend, mutageen of schadelijk kunnen zijn voor de voortplanting. De fabrikant zal voor hulpmiddelen die beoogd te worden gebruikt bij kinderen, zwangere of borstvoedende vrouwen ook een specifieke rechtvaardiging moeten geven voor het gebruik van deze stoffen in het hulpmiddel.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd op het gebied van informatievoorziening over de risico’s van lekkende medische hulpmiddelen, voor bezorgde ouders en/of patiënten?
Ik vind het belangrijk dat de informatievoorziening over medische hulpmiddelen en in het bijzonder implantaten wordt verbeterd. Sinds 2012 wordt onderhandeld over de verordeningen voor medische hulpmiddelen. In de laatste voorstellen van de Raad is specifiek voor hulpmiddelen die een bepaalde hoeveelheid stoffen bevatten die kankerverwekkend, hormoonverstorend, mutageen of schadelijk kunnen zijn voor de voortplanting, opgenomen dat dit zowel in de gebruiksaanwijzing als ook op het label bij het medische hulpmiddel moet worden aangegeven.
Bij de onderhandelingen over de voorstellen voor de verordeningen heeft Nederland zich er voor ingezet dat fabrikant verplicht wordt om de informatie over de implantaten zodanig aan te leveren dat zorgverleners dit aan de patiënt kunnen verstrekken. In Brussel heeft Nederland hiervoor meerdere voorstellen ingediend. In het laatste tekstvoorstel die op 19 juni op de Raad staat geagendeerd zijn de Nederlandse voorstellen overgenomen.
Het bericht “Ambtenaren: geen 'bolletjesvluchten' vanaf Eindhoven Airport” |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Leenders (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over bolletjesvluchten vanaf Eindhoven Airport?1
Ja.
Is het waar dat er een vertrouwelijke ambtelijke nota is, waarin wordt gesproken over het verbieden van vluchten van Curaçao en Aruba naar Eindhoven Airport? Zo ja, kunt u de Kamer voorzien van de gehele tekst van die nota? Zo nee, wat is er niet waar en hoe moet de nota (of de citaten uit die nota) wel gelezen worden?
Wat is de status van de betreffende nota?
Hoe groot is de kans dat met deze vluchten van Curaçao en Aruba naar de regionale luchthaven Eindhoven Airport de sluis voor drugsimport via bolletjesslikkers wordt open gezet?
Kunt u garanderen dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn indien dit soort intercontinentale vluchten via Eindhoven Airport gaan? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de relativerende reactie van de directie van Eindhoven Airport dat het allemaal wel mee zal vallen omdat het vakantievluchten en geen drugstransporten zijn?
Wat doen Curaçao en Aruba zelf aan controles en hoe helpt Nederland hierbij?
Beide landen zijn zelf verantwoordelijk voor zowel de bestrijding van criminaliteit op de luchthavens ter plaatse als het voorkomen van drugssmokkel vanaf die luchthavens. De Nederlandse hulp voor het verder verbeteren van de controles bestaat naast financiële steun uit het geven van adviezen en delen van kennis en expertise. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg in Sint Maarten heb ik met mijn collega van Curaçao ook afspraken gemaakt over de controles aldaar.
Voorziet u andere risico’s voor de veiligheid bij intercontinentale vluchten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6. Alle inspanningen van de overheid zijn erop gericht mogelijke risico's te beperken.
Zou het kunnen zijn dat ook andere intercontinentale vluchten om deze reden wellicht niet zouden kunnen vliegen via de regionale vluchthavens?
Zie het antwoord op vraag 8. Het 100%-controleregime geldt alleen voor vluchten uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela.
Wie draait op voor de kosten van mogelijke extra controles op Eindhoven Airport?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Hoe is het mogelijk dat dit ambtelijk advies wordt gegeven nadat Arkefly en Eindhoven Airport hun plannen realiseren, overeenkomstig het Nederlandse luchtvaartbeleid?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is er niet of te weinig afgestemd bij de formulering van het beleid tussen de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie?
Het 100% controlebeleid voor vluchten vanuit landen met een hoog bolletjesslikkersrisico is een maatregel die 10 jaar geleden is ingesteld om de problematiek rondom bolletjeslikkers op Schiphol aan te pakken. Het intercontinentaal vliegen vanaf Eindhoven was toen niet aan de orde. Zodra het voornemen van de luchtvaartmaatschappij om te vliegen op Eindhoven vanuit een land met een hoog bolletjesslikkersrisico bekend was, is intensief tussen alle betrokken ministeries afgestemd en contact opgenomen met de relevante partijen.
Het artikel ‘MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend»1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT)-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten voor mkb’ers al binnen twee dagen was overtekend en dat mkb’ers nu al geen aanvragen meer kunnen doen voor deze instrumenten?
MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is een laagdrempelig en aantrekkelijk instrument met als doel om innovatie bij het midden- en kleinbedrijf te stimuleren. Regio’s (provincies) en het Ministerie van Economische Zaken werken dit jaar voor het eerst samen aan de uitvoering van de MIT vanuit een gezamenlijke «instrumentenkoffer». Daarmee wordt beoogd nationale en regionale innovatiestimuleringsinstrumenten zo veel mogelijk te harmoniseren en onderling te verbinden. Dit heeft duidelijke voordelen voor het mkb, zoals een betere herkenbaarheid van de instrumenten en aansluiting op de regionale netwerken van ondernemers. Onderdeel van de harmonisering en verbinding is een gelijktijdige openstelling van de instrumenten, landelijk en in alle regio’s.
Ook heeft de MIT dit jaar de nodige publiciteit gegenereerd, niet alleen via de netwerken van de topsectoren maar ook door de voorlichtingsbijeenkomsten door de regio’s. Dit alles tezamen verklaart naar mijn mening de grote belangstelling voor het instrument.
Hoeveel projecten en/of ondernemers kunnen, zover bekend en los van de gesloten inschrijving, als gevolg van het first come first serve-principe geen gebruik maken van de MIT-regeling in 2015?
Het landelijk budget voor de MIT-kennisvouchers is op dit moment licht overschreven, met 406 aanvragen waar er ruimte is voor 400. Het landelijk budget voor de MIT-innovatieadvies- en de MIT-haalbaarheidsprojecten is tweemaal overschreven met een aangevraagd budget van ruim € 8 mln. bij een beschikbaar budget van bijna € 4 mln. Ook is er een overschrijving op de budgetten van deze instrumenten van de regio’s Zuid (Zuid-Limburg, Noord-Brabant en Zeeland), Zuidvleugel (Zuid-Holland) en de Noordvleugel (provincie Utrecht), peildatum 28-05-2015.
Op basis van de ingediende aanvragen is nog niet aan te geven hoeveel projecten en/of ondernemers uiteindelijk wel of niet gebruik kunnen maken van de MIT-regeling in 2015. Zo vindt er nog een inhoudelijke toets op de projecten plaats. Op grond daarvan zullen naar verwachting nog aanvragen afvallen omdat de projecten niet binnen de agenda’s van de topsectoren passen of omdat ze van onvoldoende kwaliteit zijn. Vorig jaar viel 40% van de aanvragen voor haalbaarheidsprojecten om deze redenen af.
Kunt u de stand van zaken in kaart brengen wat betreft de aanvragen voor de andere MIT-instrumenten? Kunt u dit uitsplitsen naar regio’s?
Het andere instrument waarvoor aanvragen kunnen worden ingediend zijn de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten. Deze worden toebedeeld volgens een tender. Projectvoorstellen kunnen tot 1 september (regionaal) of 15 september (landelijk) worden ingediend. Hiervoor zijn nog nauwelijks aanvragen ontvangen omdat deze zoals gebruikelijk bij een tender aan het einde van de openstellingsperiode binnenkomen.
Zoals ik in het AO Bedrijvenbeleid en Innovatie van 10 maart jl. heb toegezegd, streef ik ernaar om rondom de begrotingsbehandeling 2016 van mijn ministerie de Kamer inzicht te geven in de resultaten van de verschillende subsidieonderdelen van MIT 2015 en de verdeling daarvan over de verschillende regio’s.
Welk bericht van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) ontvangen ondernemers die dit jaar als gevolg van de overtekening geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling?
Een mkb’er wiens aanvraag door budgetuitputting wordt afgewezen, ontvangt een brief waarin staat dat het budget is uitgeput en dat als gevolg daarvan de aanvraag wordt afgewezen op grond van het tweede lid van artikel 4.25 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wat zegt dit bericht volgens u over de hoogte van het budget van de MIT-regeling?
De totale subsidieomvang van € 50,5 mln. voor dit jaar sluit goed aan bij het totale gevraagde subsidiebedrag voor het MIT 2014 van € 48 mln. Hoe groot de totale vraag aan subsidies voor 2015 zal zijn, is nog niet bekend omdat er alleen nog cijfers zijn over MIT-kennisvouchers, MIT-innovatieadvies- en MIT-haalbaarheidsprojecten. De belangstelling voor de R&D-samenwerkingsprojecten is nog niet bekend omdat voorstellen tot september kunnen worden ingediend. Dan wordt ook pas duidelijk wat de totale vraag aan MIT-subsidies voor dit jaar is.
Ten slotte is de omvang van de budgetten voor de verschillende subsidieonderdelen uit MIT 2015 mede gebaseerd op ervaringen in 2013 en 2014. EZ volgt samen met de provincies het verloop van de indiening van aanvragen nauwgezet. Dit najaar zullen EZ, provincies en het MKB bespreken wat de gewenste aanpassingen zijn voor het MIT in 2016. De hoogte van de budgetten voor de verschillende onderdelen van MIT maakt daar onderdeel van uit.
In hoeverre verhoudt dit bericht zich tot het amendement Van Veen / Vos, waarmee een extra bedrag van € 20 miljoen beschikbaar werd gesteld voor versterking van het innovatieve MKB?2
In mijn brief aan uw Kamer van 9 maart jl. over de invulling van het amendement Van Veen/Vos (34 000 XIII, nr. 17), heb ik voorgesteld om in 2015 en 2016 elk € 5,5 mln. toe te voegen aan de € 30 mln. die EZ beschikbaar heeft voor MIT. Het subsidiebedrag vanuit het Rijk voor 2015 komt als gevolg van het amendement uit op € 35,5 mln. Door de samenwerking met de regio’s/provincies komt daar nog € 15 mln. bij, waardoor het totaal op € 50.5 mln. uitkomt.
Het resterende deel van € 9 mln. uit het amendement zal ingezet worden voor de instrumenten IPC (€ 6 mln.) en SBIR (€ 3 mln.) voor de jaren 2015 en 2016.
In de Slotwet van het Ministerie van Economische Zaken over het jaar 2014 meldt u dat er € 9,5 miljoen van de MIT wordt doorgeschoven naar 2015; welk effect heeft deze vertraging in de bevoorschotting op de uiteindelijke toekenningen ten laste van 2014?3
In de Slotwet is vermeld dat er in 2014 uiteindelijk € 9,5 miljoen minder is uitgegeven aan de MIT dan dat er bij Najaarsnota beschikbaar was. Het betreft hier een verschuiving van de kasuitfinanciering. Dat heeft niets te maken met de verplichtingen die voor het MIT in 2014 zijn aangegaan. De lagere (kas)uitgaven in de Slotwet worden vooral veroorzaakt doordat de betalingen op de tweede call in 2014 lager uitvielen dan aanvankelijk werd aangenomen. De bevoorschotting van deze projecten zal hierdoor voor het merendeel in 2015 en 2016 plaatsvinden.
Bent u bereidt om te onderzoeken of de ondernemers die geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling vanwege de overtekening toch tegemoet kunne worden gekomen? Z|o ja welke mogelijkheden ziet u daarvoor?
In een Bestuurlijk Overleg tussen EZ, de provincies en de topsectoren van 4 juni jl. zijn de cijfers over de belangstelling tot nog toe voor MIT aan de orde geweest. Daar is de gezamenlijke conclusie getrokken dat het mkb voor EZ, de provincies en de topsectoren een belangrijke prioriteit is. Daarom is er afgesproken dat EZ, de provincies en de topsectoren later dit jaar – als de cijfers rond de belangstelling voor MIT definitief zijn en we een compleet beeld hebben – de samenwerking op MIT en de hoogte van de budgetten nader zullen bezien. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om, in de voorbereiding op de begroting voor het jaar 2016, te onderzoeken of het budget voor de MIT-regeling verder verhoogd kan worden, met als doel het mkb te stimuleren om in samenwerking te komen tot innovatie?
Zie antwoord op vraag 6.
Het bericht dat alleen Israël door de World Health Organization is veroordeeld voor het schenden van gezondheidsrechten |
|
Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de resolutie van de World Health Assemblymet de titel «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan»?1
Ik ben bekend met besluit «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan».
Klopt het dat Nederland deze resolutie, samen met alle andere EU-lidstaten heeft gesteund, en bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Canada en Australië tegen deze resolutie hebben gestemd? Op basis van welke afweging heeft de Nederlandse regering deze resolutie gesteund? Klopt het voorts dat dit de enige resolutie is die door de World Health Assembly is aangenomen?
Er is zoals gebruikelijk bij iedere WHA ook dit jaar een reeks besluiten en resoluties aangenomen over technische en beheersmatige vraagstukken, waar onder Ebola, Polio, Luchtvervuiling, International Health Regulations, malaria, antibioticaresistentie, de begroting voor 2016–2017. Het besluit waarin de Directeur-Generaal van de World Health Organization wordt verzocht om tijdens de World Health Assembly (WHA) in 2016 te rapporteren over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden werd met een meerderheid van stemmen aangenomen. Dit besluit vormt een compromis waarbij de Palestijnse Autoriteit heeft ingestemd geen gepolitiseerde resolutietekst in te dienen. Alle 28 EU-lidstaten hebben voor het besluit gestemd. De Verenigde Staten, Canada en Australië stemden tegen.
Is de Nederlandse regering van mening dat Israël de ergste schender van gezondheidsrechten ter wereld is, zoals de uitkomst van deze assemblee doet vermoeden? Kunt u verklaren waarom de assemblee zich niet middels een resolutie heeft uitgesproken over de gezondheidstoestand in bijvoorbeeld Syrië, Oekraïne of Jemen, waar de gezondheidstoestand van de bevolking door lokale hulpdiensten doorgaans als «alarmerend» wordt omschreven? Deelt u de mening dat de gezondheidstoestand in veel brandhaarden in het Midden-Oosten buitengewoon zorgelijk is en aandacht van de World Health Assembly verdient?
De gezondheidssituatie in o.a. de Palestijnse Gebieden, Syrië, Oekraïne en Jemen, heeft de volle aandacht van het kabinet. Leden van de WHO kunnen resolutieteksten en besluiten indienen en daarmee de agenda bepalen. De WHA behandelt jaarlijks een rapport en resolutie of besluit over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden. Nederland is, met andere EU landen, van mening dat de WHA geen landenspecifieke en politiserende onderwerpen zou moeten bespreken. Politiserende resoluties staan een constructieve uitwisseling en internationale kaderstelling in de weg. Nederland zet zich waar mogelijk in EU-kader dan ook in voor gebalanceerde, niet-politiserende teksten en pleit in EU-kader voor uitfasering van deze resoluties en besluiten.
Herinnert u zich dat op 12 september 2013 uw ambtsvoorganger het volgende over de VN-Mensenrechtenraad en Israël heeft gezegd: «Ik geef toe dat Israël vaak een gemakkelijke afleidingsmanoeuvre is [...] als het af en toe in een bepaalde regio niet lekker gaat, krijgt Israël vaak de schuld. Ook als Israël er niets mee te maken heeft, wordt er al heel snel naar Israël gewezen.»2? Deelt u het vermoeden dat de World Health Assembly zich door een vergelijkbare vooringenomenheid heeft laten leiden, al dan niet als afleidingsmanoeuvre voor eigen problemen? Zo ja, bent u dan ook bereid u tegen dergelijke «Israel bashing» te weer te stellen, zoals uw voorganger ook toezegde met betrekking tot dit fenomeen in de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 3.
De tientallen miljoenen extra voor de verbouwing van een paleis |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Verbouwing paleis Huis ten Bosch valt tientallen miljoenen duurder uit»?1
Is het waar dat de verbouwing van paleis Huis ten Bosch geen € 35 mln. maar liefst € 60 mln. gaat kosten? Zo neen, om welk bedrag gaat het exact, en kunt u in een helder overzicht aangeven hoe men tot dit bedrag is gekomen?
Deelt u de afkeurende reactie over de enorme verhoging van de kosten voor deze verbouwing?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er geen € 60 mln. wordt uitgegeven aan deze verbouwing?
De veiligheid bij sportevenementen |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Om welke reden heeft u ervoor gekozen om geen (juridische) verplichtingen op te nemen in het instrument dat organisatoren van (sport)evenementen kunnen hanteren voor het inzetten van verantwoorde sportmedische begeleiding tijdens sportevenementen, zodat opgelegde maatregelen geïmplementeerd moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op het terrein van de sport is er sprake van een grote variëteit, die vraagt om een specifieke vorm en mate van acute medische zorg. De verschillen hierbij zijn groot in benodigde kwantiteit van de zorg en optimale kwaliteit ervan. Het instrument «VoorZorg advies» voor evenementenorganisatoren is ontwikkeld door de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) met als doel om de sportmedische kennis en ervaring bij sportevenementen te borgen en een veilige sportmedische sportomgeving te bevorderen. Organisatoren van sportevenementen kunnen met behulp van dit advies bepalen welke medische zorg nodig is tijdens het evenement afhankelijk van het type sportevenement, de omvang en het risicoprofiel.
Wie acht u primair verantwoordelijk voor het inzetten van een verantwoorde sportmedische begeleiding, en het waarborgen van de veiligheid van sporters en andere deelnemers tijdens evenementen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per 1 januari 2014 is het nieuwe evenementenbeleid sport gestart. Daarin staat dat een organisator alleen subsidie van VWS kan ontvangen wanneer de sportmedische zorg goed geregeld is. De organisator van een evenement is, ongeacht of hij subsidie ontvangt van VWS, primair verantwoordelijk voor de inzet van verantwoorde sportmedische begeleiding. Daarnaast is de gemeentelijke overheid verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen. Het is hierbij van belang dat vergunningverleners eenduidige eisen stellen aan de acute sportmedische zorg bij evenementen.
Welke wettelijke voorschriften gelden precies voor bezoekers en deelnemers aan sportevenementen met betrekking tot hun veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De organisator van een evenement moet, conform de lokale richtlijnen, een vergunning aanvragen bij de gemeente. De gemeente kan in die vergunning voorschriften opnemen ten behoeve van de veiligheid en gezondheid van de bezoekers en deelnemers. De gemeente kan daarvoor onder andere gebruik maken van advies van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR, onderdeel van de veiligheidsregio), die samen met of namens de GGD en de regionale ambulancevoorziening een advies levert. De GHOR maakt daarbij gebruik van de Landelijke Handreiking Geneeskundige Advisering bij Publieksevenementen die is opgesteld door GGD GHOR Nederland in afstemming met Ambulancezorg Nederland en het Landelijke Centrum Hygiëne en Veiligheid.
Acht u wettelijke voorschriften ter bescherming van deelnemers aan (sport)evenementen binnen de dranghekken niet even wenselijk als voor mensen daarbuiten? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de organisator en de deelnemers zelf om te zorgen voor een veilig en gezond evenement. De gemeente kan daarnaast in haar vergunning eisen stellen aan de organisator, die zowel van toepassing zijn op de deelnemers als op de bezoekers (dus zowel binnen de hekken als daarbuiten). Ik acht het daarom niet nodig aanvullende maatregelen te treffen voor de deelnemers aan evenementen.
Bent u ervan op de hoogte dat met betrekking tot ambulancediensten wettelijke regelingen bestaan ter borging van kwaliteit en financiële ondersteuning? Heeft u overwogen een voorziening als de Stichting Service Médical (SSM) onder deze regelgeving te brengen, aangezien het hier om een gelijkwaardige kwalitatieve voorziening gaat? Zo ja, waarom is daar niet toe overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Ik acht het op dit moment niet noodzakelijk om dit onder wettelijke regelingen onder te brengen, aangezien gemeenten lokaal specifieke criteria ten aanzien van kwaliteit kunnen opnemen in hun vergunningverlening.
Indien in de praktijk blijkt dat organisatoren onvoldoende gebruik maken van het aangereikte instrument ter borging van de veiligheid van (sport)deelnemers aan evenementen, bent u dan bereid meer dwingende maatregelen in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van het instrument heeft op dit moment geen verplicht karakter.
Zie verder antwoord op vraag 7.
Bent u bereid na een jaar een evaluatie te verrichten met betrekking tot het instrument voor sportevenementen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In 2015 evalueert de VSG de bruikbaarheid van het aangereikte instrument bij organisatoren. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal het instrument worden bijgesteld en zal ik u hierover informeren.
Een directeur die twee schoolbesturen leidt en voor 66 uur per week wordt uitbetaald |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat een directeur leiding geeft aan twee zelfstandige basisschoolbesturen en daardoor voor 1,65 fte betaald wordt? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze directeur en de betrokken stichtingen ter verantwoording te roepen?1
Dit vind ik onwenselijk. Het is goed dat betrokken partijen zich beraden op de ontstane situatie en een passende oplossing zoeken. Hierdoor is verdere actie vanuit mijn kant nu niet nodig. Wel zal ik deze casus blijven volgen.
Is het juridisch mogelijk om in Nederland een arbeidscontract van 1,65 fte aan te gaan? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Sociale partners leggen hierover afspraken vast in de cao. Volgens de cao’s voor het primair onderwijs is dit niet mogelijk. Volgens de cao po mag een maximale betrekkingsomvang 120 procent van een normbetrekking op jaarbasis zijn. In de bestuurders-cao po is een strikte norm opgenomen over de maximale betrekkingsomvang. Hier mag een fulltime functie maximaal 100 procent van een normbetrekking bedragen.
Wat is de precieze bezoldiging van voorgenoemde directeur (uitgesplitst naar de twee type dienstverbanden) op jaarbasis? Valt deze bezoldiging binnen de vastgestelde norm van de Wet Normering Topinkomens (WNTP)?
De bezoldiging van elke functie die onder de WNT valt, moet afzonderlijk aan de wet worden getoetst. Wat het salaris van deze bestuurder is voor zijn werkzaamheden in 2015 voor SOM is nog niet openbaar. Dat zal bij het jaarverslag in 2016 bekend worden. In het laatst gepubliceerde jaarverslag (over het jaar 2013) heeft de betreffende bestuurder een vergoeding ontvangen die binnen de wettelijke norm voor de sector valt. Sinds februari 2015 is deze bestuurder ook werkzaam voor de stichting Abbo, waardoor de functies optellen tot 1,65 fte. Navraag leert dat Abbo een salaris verstrekt dat onder de vastgestelde norm van de wet valt.
Welke consequenties en risico's heeft een dienstverband van een omvang van 1,65 fte voor de arbeidsomstandigheden van voorgenoemde directeur? Is dit wettelijk mogelijk? Acht u dit een wenselijke situatie?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Bent u van mening dat een fulltime schoolbestuurder, ongeacht het aantal uren dat hij werkt, verantwoordelijk zou moeten zijn voor één school? Is het wenselijk dat één en dezelfde persoon leiding geeft aan twee verschillende, zelfstandige basisschoolbesturen?
Ik vind het niet wenselijk dat een fulltime schoolbestuurder, ongeacht het aantal uren dat hij werkt, leiding geeft aan twee zelfstandige schoolbesturen, mede omdat een bestuurder alert moet zijn op conflicterende belangen. Dat volgt onder andere uit artikel 19, tweede lid, van de Code goed bestuur waaraan de leden van de PO-Raad zichzelf hebben gecommitteerd.2
Ik ben wel van mening dat een directeur in de vorm van parttime betrekkingen verantwoordelijk kan zijn voor meer dan één school, bijvoorbeeld in de vorm van een bovenschools directeur of directieteam.
Is het waar – zoals beide voorzitters van de betrokken schoolbesturen zeggen – dat het juridisch niet verboden is om twee aanstellingen onder twee verschillende cao’s naast elkaar te hebben voor meer dan anderhalve voltijdbaan? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Bent u van plan om een dergelijke constructie te verbieden?
Het is aan de sociale partners om afspraken te maken over de maximale betrekkingsomvang. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR) voor het blok is gezet door het schoolbestuur, daardoor geen weloverwogen advies kon geven en dat er bovendien niet geluisterd is naar de zorgen van de GMR? Acht u dit een juiste vorm van medezeggenschap in het onderwijs? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Voor onder andere dit soort gevallen kent de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) een geschillenregeling. Zo kan een (G)MR naar de geschillencommissie (LCG WMS) stappen wanneer het bevoegd gezag het uitgebrachte advies niet of niet geheel volgt en de (G)MR van oordeel is dat daardoor de belangen van de school of de belangen van de medezeggenschapsraad ernstig worden geschaad.
Verder kan de (G)MR naar de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam wanneer het bevoegd gezag de verplichtingen die voortvloeien uit de WMS niet naleeft. Een dergelijke verplichting is bijvoorbeeld ervoor zorgdragen dat advies wordt gevraagd op een zodanig tijdstip dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. De (G)MR moet in de gelegenheid worden gesteld overleg te voeren met het bevoegd gezag voordat advies wordt uitgebracht en voordat het besluit definitief wordt genomen.
Zijn er meer directeuren in Nederland die meer dan één (zelfstandige) school leiden? Zo ja, welke scholen betreft dit en wat is de precieze omvang van de betreffende dienstverbanden?
Schoolbesturen leveren hun personeelsgegevens aan bij DUO. Op basis van de huidige bestanden is het niet mogelijk om vast te stellen hoeveel directeuren aan meer dan één school leiding geven.
Zijn er meer directeuren van scholen die door een dubbelfunctie voor meer dan 1 fte aan het werk zijn? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit en welke scholen betreft dit?
Zie het antwoord op vraag 8.
Nieuwe onthullingen over wapenleveranties Turkije aan jihadisten Syrië |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het exclusieve artikel1 van persbureau Reuters over trucks vol wapens en munitie die de Turkse inlichtingendienst naar jihadisten in Syrië vervoerd zou hebben?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaringen van Turkse officieren van justitie en gendarmeries dat zij onder meer raketonderdelen, munitie en mortiergranaten aangetroffen hebben bij vier trucks die aangehouden en onderzocht zijn?
Mede in het licht van de eerdere beantwoording van Kamervragen over de smokkel van wapens en munitie naar ISIS en Jabhat al Nusra via Turkije op 13 februari jl., en de brief die ik uw Kamer stuurde op 28 april jl. over hetzelfde onderwerp (Kamerstuk 27 925 nr. 535), kan nogmaals worden bevestigd dat het kabinet bekend is met de diverse berichten over vermeende steun via Turkije aan jihadistische organisaties in Syrië en Irak. Op basis van deze artikelen, en de daarin genoemde onderzoeken en geciteerde personen, kan daarover nog steeds geen conclusie worden getrokken. Turkije spreekt deze beweringen consequent tegen en herhaalt consequent dat het dergelijke steun niet verleent.
In dit verband dient te worden herhaald dat Turkije belangrijke redenen heeft om terrorisme te bestrijden. Zo is het in het verleden met enige regelmaat het slachtoffer geworden van terroristische aanslagen, zowel op eigen grondgebied als in het buitenland. Turkije heeft dan ook al lange tijd geleden ISIS en Jabhat al Nusra op de nationale terrorismelijst geplaatst. Ook speelt Turkije een actieve rol op het gebied van contra-terrorisme, als covoorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF). Daarnaast is Turkije samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters (FTF)-werkgroep binnen de anti-ISIS-coalitie. Uit de eerste bijeenkomst die in dit kader plaatsvond op 7 april jl. te Istanbul, alsmede de tweede bijeenkomst in Den Haag op 8 juni jl., bleek weer dat het tegengaan van terrorisme, inclusief het tegengaan van ISIS en Jabhat al Nusra, voor Turkije een prioriteit is.
Wat vindt u ervan dat officieren van justitie, gendarmeries en politieagenten die optreden tegen wapentransporten naar jihadisten in Syrië, nu zelf gearresteerd en vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ze onder meer worden aangeklaagd voor spionage en pogingen tot omverwerping van de Turkse regering? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bizarre aanklachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geloofwaardig vindt u de uitleg van president Erdogan dat de onderzochte trucks humanitaire hulp zouden hebben vervoerd naar Turkmenen? Waarom zou zulk vervoer door de inlichtingendienst plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van politieonderzoek dat heeft uitgewezen dat er wapenonderdelen vervoerd werden naar een kamp op de Syrische grens dat gebruikt werd door Al Qaeda?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraken2 van Turkse oppositieleider Kılıçdaroğlu die beweert de beelden gezien te hebben van bommen aan boord van de trucks en heeft bevestigd dat er wapens aan boord waren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de vicevoorzitter van de regeringspartij AKP, verantwoordelijk voor Buitenlandse Zaken, dat de bewuste wapens en munitie bestemd waren voor het Vrije Syrische Leger?
Zie antwoord vraag 2.
Komt deze berichtgeving overeen met de documenten over «Adana-gate» die de Kamer u eerder heeft doen toekomen?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgebreider te reageren dan drie zinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het leveren dan wel doorlaten van wapens, munitie en jihadisten door Turkije richting Syrië en Irak «dweilen met de kraan open» is?
Turkije werkt eraan om de smokkel van wapens en munitie, en de doorreis van jihadisten, tegen te gaan. Dat de grens tussen Turkije aan de ene kant, en Syrië en Irak aan de andere kant, ooit voor 100% zou kunnen worden gesloten, is niet realistisch, gegeven de lengte van de grens en de gesteldheid van het terrein waar hij doorheen loopt. Juist daarom werkt Nederland nauw samen met Turkije bij het tegengaan van Foreign Terrorist Fighters, onder andere door het beter uitwisselen van informatie.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Turkse regering, contact te zoeken met de Turkse oppositie en alsnog te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak?
Nee. Hiervoor is ook internationaal geen enkel draagvlak.
Berichten dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink meer gekost hebben dan aan de Kamer werd gemeld |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u de berichten «Demmink kost Staat meer dan aan Kamer werd gemeld»1 en «U betaalde 172.000 euro aan advocaatkosten voor Joris Demmink»?2
Ja.
Waarom heeft u de kosten die door de landsadvocaat in rekening zijn gebracht vanwege de affaire Demmink niet gemeld bij de beantwoording van eerdere vragen (d.d. 10 december 2014)?3
Aangezien de Kamervragen van 10 december 2014 betrekking hadden op de kosten die in de vijf jaren daarvoor waren gemaakt «voor de heer Demmink», is in de beantwoording daarvan gedetailleerd uiteengezet welke door hem gedeclareerde kosten van rechtsbijstand door het Ministerie zijn vergoed. In het Wob-besluit waaraan wordt gerefereerd in de berichtgeving van onder meer RTL Nieuws, gaat het echter niet om déze kosten maar om de kosten van inschakeling van de Landsadvocaat ten behoeve van de Staat zelf in een aantal aangelegenheden, waaronder dossiers die – soms indirect – verband hielden met de aan het adres van de heer Demmink geuite beschuldigingen. De Landsadvocaat heeft bijvoorbeeld opgetreden in een Wob-procedure die door Stichting De Roestige Spijker tegen het Ministerie van Veiligheid en Justitie was aangespannen omdat was geweigerd een document openbaar te maken. Een ander voorbeeld is het door diezelfde Stichting geïnitieerde en in 2014 gehouden voorlopig getuigenverhoor, waarbij een ambtenaar van het ministerie was opgeroepen. De Landsadvocaat heeft het ministerie als werkgever van die ambtenaar in deze kwestie van bijstand en advies voorzien. Deze kosten zijn dus niet «voor de heer Demmink» gemaakt, maar ten behoeve van de Staat.
Deelt u de mening dat de Kamer hiermee onvolledig is geïnformeerd, mede gelet op het feit dat gevraagd is wat de totale kosten zijn, die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de motivering verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink 172.000 euro bedragen?
Voor zover uw vraag ziet op de vergoeding aan de heer Demmink van de kosten van juridische bijstand, zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2, kan ik u het volgende mededelen. Op 21 januari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer desgevraagd medegedeeld dat er in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van de Kamervragen EUR 112.956,93 aan kosten van rechtsbijstand aan de heer Demmink was vergoed. Op 16 februari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer, in antwoord op de vraag wat de totale kosten zijn voor juridische bijstand die tussen 2007 en 2010 zijn gemaakt voor de heer Demmink, vervolgens gemeld dat de in deze periode vergoede kosten EUR 16.343,46 bedroegen. Vóór 2007 is er één factuur van EUR 12.032,69 vergoed in het kader van een procedure voor de Raad voor de Journalistiek. Ik hecht eraan op te merken dat voor al deze declaraties geldt dat zij reeds in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt en zijn te vinden op rijksoverheid.nl.
Sinds de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de vragen van uw Kamer is nog een declaratie van de heer Demmink ontvangen voor juridische bijstand die voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk de juridische bijstand in het kader van de civiele procedure tegen het Algemeen Dagblad. Deze declaratie bedraagt EUR 21.243,17 en zal op korte termijn openbaar worden gemaakt. In verband met de uitspraak in die procedure zijn tevens de proceskosten van ruim EUR 6.000 vergoed.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de belastingbetaler, dat een ex-topambtenaar, die verdachte is in een zedenzaak, op een dergelijke manier wordt bijgestaan? Zo neen, waarom niet?
Voor deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden op Kamervragen waarin mijn ambtsvoorganger de grondslag voor zijn besluit om de kosten van de heer Demmink in een drietal juridische procedures te vergoeden, nader uiteen heeft gezet.