De uitzending 'Altijd wat monitor' over verdringing van betaald werk door werklozen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van «Altijd wat monitor» over de verdringing van betaald werk door werklozen?1
Mede gelet op de economische recessie zijn er, zowel in het politieke als maatschappelijke debat, zorgen over verdringing op de arbeidsmarkt. Met regelmaat komen situaties voor het voetlicht waarbij de vraag is wat wel en niet toelaatbaar is. Zo ook in de uitzending «Altijd Wat Monitor» van 29 september. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom, mede namens mij, op 1 oktober jl. een brief3 naar uw Kamer gestuurd met een uitgebreide reactie op het fenomeen verdringing. Ik verwijs in dit kader naar deze brief.
Met de introductie van de WWB in 2004 behoort de uitvoering van de wet tot de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten hebben de vrijheid om vorm en inhoud van het re-integratiebeleid te bepalen. Zij zijn het best toegerust om keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Gemeenten hebben verschillende instrumenten ter beschikking, waaronder werken met behoud van uitkering. Zoals bij alle instrumenten moet het inzetten van dit instrument een positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling leveren. Het tijdelijke karakter en de specifieke voorwaarden voor het inzetten van het instrument is mede bedoeld om verdringing van reguliere arbeidsplaatsen te voorkomen. Het college van B&W is er verantwoordelijk voor hieraan invulling te geven, daarbij gecontroleerd door de gemeenteraad. Ik zal daarom niet ingaan op de specifieke voorbeelden.
Ook waar het gaat om aanbestedingen en de sociale voorwaarden die een gemeente daarbij stelt, is de betreffende gemeente het best in staat de situatie te beoordelen en verantwoordelijk.
Vindt u het acceptabel dat iemand 32 uur per week moet schoffelen voor een bijstandsuitkering van 407 euro per maand? Zo ja, waarom? Hoe past dit bij uw eerdere uitspraak dat mensen met een bijstandsuitkering maximaal 20 uur per week onbetaalde arbeid mogen verrichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het Twentse initiatief «Smartcab» waar jonge werklozen drie maanden met behoud van uitkering taxiritten verzorgen? Klopt het dat tientallen taxichauffeurs in de regio Twente werkloos thuis zitten? Vindt u dat er sprake is van verdringing wanneer taxichauffeurs geen baan kunnen vinden omdat hun werk wordt gedaan door jongeren die met behoud van uitkering werkervaring opdoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat 32% van de werkgevers mensen heeft moeten ontslaan omdat ze in het kader van social return mensen met een uitkering in dienst hebben genomen? Wat is uw reactie op de stelling dat de ene groep kwetsbaren wordt uitgeruild tegen de andere groep kwetsbaren? Vindt u dat hier sprake is van verdringing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben in de periode van januari tot september 2014 via social return een baan gekregen? Hoeveel mensen zijn hierdoor ontslagen? Op welke wijze heeft het middel social return bijgedragen aan een structurele oplossing van de werkloosheid? Hoeveel extra banen heeft dit opgeleverd?
Social return is een instrument dat het re-integratiebeleid ondersteunt. Het is niet gebaseerd op een wet of algemene regeling en kan door gemeenten, provincies en het Rijk ingezet worden. Ik beschik niet over landelijke cijfers ten aanzien van de inzet van social return door gemeenten. Elk gemeentebestuur legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst legt jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk4 verantwoording af over (o.a.) de inzet en resultaten van het toepassen van social return door het Rijk.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat gemeenten zich houden aan uw uitspraak dat ze verdringing moeten voorkomen, en dat social return en werkervaringsprojecten voor mensen met een bijstandsuitkering dus niet leiden tot verdringing van reguliere banen en het ontslag van bestaande werknemers?3
Ik heb hiervoor aangegeven dat de uitvoering van de Wet Werk en bijstand tot de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten behoort en dat het de taak van de gemeenteraad is om daar controle op uit te oefenen.
In de Verzamelbrief van 25 april 2014 heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat het doel van social return niet gericht moet zijn op het vervangen van een deel van het vaste personeel door werklozen. Ik ga er van uit dat gemeenten daar goede nota van nemen.
In het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid van 15 oktober jl. heeft de Minister van SZW toegezegd om met gemeenten in gesprek te gaan over het voorkomen van verdringing. Hieraan zal aandacht worden besteed in het overleg met de VNG.
Daarnaast let het UWV in de toets bij ontslag wegens bedrijfseconomische reden altijd op het vervallen van arbeidsplaatsen. In het geval de werkgever voornemens is om een deel van het bestaande werk door andere werknemers (uitkeringsgerechtigden) te laten vervullen, is er geen sprake van vervallen van arbeidsplaatsen en zal UWV niet overgaan tot verstrekken van een ontslagvergunning.
Online drugswinkels |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoe online coffeeshops een miljoenenomzet draaien» en de reactie van het Openbaar Ministerie op dat bericht?1
Ja.
Acht de schatting in het genoemde bericht van de omvang van de verkoop van drugs van 30 miljoen euro via webwinkels correct? Zo nee, wat is dan wel de omvang van die verkoop?
Ik kan het realiteitsgehalte van de schattingen uit het bericht niet beoordelen. De precieze omvang van de (omzet uit de) verkoop van drugs op internet is namelijk niet bekend. Het gaat veelal om anonieme, besloten netwerken, die bovendien gebruik maken van versleutelingstechnieken waardoor het ook niet eenvoudig is om de omvang van de handel die zij bedrijven in kaart te brengen.
Acht u het mogelijk dat de omzet van de grootste webwinkels vier à vijf keer zo groot is als die van de succesvolste «echte» coffeeshops in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt een beeld schetsen van de aard, omvang, doelgroep van de verkoop van drugs via webwinkels vanuit Nederland, zowel qua leeftijd als geografische afzetmarkt?
De gegevens die beschikbaar zijn, zijn de volgende.
Wat betreft de Nederlandse markt geeft het DIMS (Drugs Informatie en Monitoring Systeem) van het Trimbos-instituut aan, dat van de (potentiële) gebruikers die een drugsmonster lieten testen in 2013 circa 1% aangaf hun drugs online gekocht te hebben. Het ging daarbij overigens om synthetische drugs, niet om cannabis.
In 2014 heeft het Trimbos-instituut aangegeven dat er sprake is van een stijging van de aanschaf van vooral synthetische drugs via internet. Desalniettemin zou de online verkoop van drugs aan Nederlandse gebruikers nog relatief klein zijn.
In het kader van het project ITOM (Illegal Trade on Online Marketplaces), dat is opgezet door het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM), heeft TNO getracht enig zicht te geven op het gebruik en de gebruikers van het TOR-netwerk. Daaruit blijkt dat het TOR-netwerk voor het overgrote deel voor handel wordt gebruikt, waaronder handel in drugs. In het kader van dit project is tevens een inschatting gemaakt van het aantal gebruikers. In mei 2014 waren circa 16.000 unieke usernames op de website Silk Road 2 en circa 8.000 op Agora actief. Naast deze grote marktplaatsen zijn kleinere actief.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de verkoop van hard- en softdrugs zoveel mogelijk via gescheiden kanalen moet plaatsvinden waarbij de verkoop van harddrugs bestreden dient te worden en de verkoop van softdrugs zoveel mogelijk via gecontroleerde coffeeshops dient plaats te vinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een van de belangrijkste grondvesten van het Nederlandse coffeeshopbeleid is de scheiding der markten. Harddrugs zijn dan ook ten strengste verboden in een coffeeshop. Dit is echter niet het enige criterium waar een coffeeshop aan moet voldoen. Onder meer verkoop aan minderjarigen en reclame zijn ook niet toegestaan. Handhaving van alle criteria waaraan een vergunde coffeeshop moet voldoen vindt in eerste instantie via bestuursrechtelijke weg plaats.
De in de media beschreven handelaren op internet vallen absoluut niet onder het geldende gedoogbeleid. Dit houdt dus ook in dat hier inderdaad een groter gevaar van uit gaat. Hier zal dan ook strafrechtelijk tegen worden opgetreden. Daarbij moet opgemerkt worden dat criminelen die illegale producten op internet aanbieden, doorgaans gebruik maken van geavanceerde anonimiseringstechnieken en encryptie van de communicatie. Bovendien is internet al snel grensoverschrijdend. Dat maakt het voor de opsporing arbeidsintensief en complex om deze criminelen aan te pakken. De politie en het OM maken gebruik van de mogelijkheden om drugshandel via internet aan te pakken zoals blijkt uit onder meer acties tegen Utopia en Silk Road, twee aanbieders van drugs op het internet.
Bovendien is er de afgelopen jaren bij de opsporingsdiensten stevig geïnvesteerd in de digitale opsporing. Het Team High Tech Crime van de Nationale Politie groeit dit jaar naar 119 voltijd medewerkers en ook de regionale eenheden van de politie investeren in digitale expertise. De komende jaren zal de capaciteit van de digitale expertise bij de Nationale Politie verder groeien. Dit is ook opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn bovendien gespecialiseerde officieren van justitie voor cybercrime opgeleid.
Deelt u de mening van het succes c.q. de positieve kant van het Nederlandse gedoogbeleid vooral bestaat uit het gescheiden houden van de markten van hard- en softdrugs? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hieruit volgt dat webwinkels in beide soorten drugs krachtig bestreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat ondanks de arrestatie van enkele onlinehandelaren afgelopen jaar de grootste webwinkels al jaren buiten zicht van Justitie blijven? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Nee. Er wordt wel degelijk opgetreden tegen (grote) aanbieders van drugs via internet. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de hiervoor genoemde recente acties tegen Utopia (een online marktplaats) en twee aanbieders van drugs op de marktplaatsen Silk Road en Black Market Reloaded. Onlangs zijn voor drugshandel op internet via deze marktplaatsen straffen opgelegd variërend van een werkstraf van 240 uur en een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf tot zes jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
Aangezien de communicatie ten behoeve van illegale handel vaak over landsgrenzen heen plaatsvindt, en de fysieke afhandeling ook, is internationale samenwerking essentieel. Daarom heeft het Openbaar Ministerie het initiatief genomen om de internationale samenwerking structureler vorm te geven middels het project ITOM (Illegal Trade on Online Marketplaces). In dit verband wordt internationale opsporing (met betrokkenheid van alle EU lidstaten en enkele daarbuiten) vorm gegeven en worden preventieve interventies geoperationaliseerd.
Is het waar dat de genoemde webwinkels alle regels waaraan coffeeshops zich wel aan moeten houden aan hun laars lappen, zoals het niet verkopen van harddrugs, het niet verkopen aan minderjarigen, het houden van een beperkte voorraad of betalen van belasting? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze webwinkels veel strafbaarder gedrag vertonen dan coffeeshops?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gevaar dat van deze webwinkels uitgaat veel groter is dan in het geval van coffeeshops? Zo ja, wat betekent dat voor de inspanningen ten aanzien van opsporing en vervolging van die webwinkels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat als webwinkels van drugs niet gestuit worden, daarmee de discussies over het Nederlands gedoogbeleid, de achterdeurproblematiek, coffeeshops of het maximeren van het THC-gehalte snel achterhaald wordt door de realiteit van de grotere dreiging die van die webwinkels uitgaat? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de nadruk ten aanzien van opsporing en vervolging van drugsdelicten ten minste gedeeltelijk verschoven moet gaan worden van coffeeshops naar webwinkels? Hoe en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de tweede termijn van het Algemeen overleg over coffeeshopbeleid op 16 oktober 2014?
Ja.
Het bericht 'Akzo Nobel overweegt Chloortransport' |
|
Duco Hoogland (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Akzo Nobel overweegt chloortransport»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de risico's zijn bij dit transport en wie de verantwoordelijkheid draagt in het geval er iets mocht misgaan?
Chloor is een zeer giftig gas, dat in vloeibare toestand wordt vervoerd. De kans dat er iets misgaat bij het transport is klein. Voor het vervoer van chloor gelden strenge voorschriften op basis van de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Voor het vervoer van chloor geldt naast het pakket van internationale voorschriften het zogenaamde chloorregime. Deze houden onder meer in dat met dezelfde trein geen andere gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd, een rangeerverbod en beperking van de rijsnelheid.
Primair is het bedrijfsleven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. De ILT houdt toezicht op het vervoer. Bij incidentele chloortransporten is er sprake van 100% controle wat inhoudt dat alle chloortransporten op de van toepassing zijnde regelgeving worden gecontroleerd.
Kunt u toelichten welke criteria precies gelden voor het toestaan van incidentele chloortransporten?
Incidentele transporten in opdracht van Akzo Nobel Nederland te Rotterdam worden uitgevoerd op basis van het «Convenant Akzo chloortransporten» dat is afgesloten in 2002. Het convenant staat Akzo Nobel Nederland toe incidenteel chloortransporten uit te voeren onder bijzondere omstandigheden tot een maximum van 10.000 ton per jaar. Op grond van het convenant moet schriftelijk verslag worden gedaan over de uitgevoerde transporten, onder opgave van reden, hoeveelheden en data.
Hoe kijkt u aan tegen de noodzaak van dit transport, afgewogen tegen de oorzaak van het chloortekort in de Botlek, namelijk een loonconflict tussen Akzo Nobel en haar werknemers?
Het in 2002 gesloten convenant stelt Akzo Nobel Nederland in staat om in bepaalde gevallen incidentele transporten uit te laten voeren om voorziene (bijvoorbeeld groot onderhoud), onvoorziene vermindering en uitval van lokale productie op te vangen. Deze bepaling is opgenomen om bestaande afnamecontracten te kunnen blijven honoreren en economische vervolgschade te voorkomen. Akzo Nobel Nederland heeft zich verplicht door middel van goede planning en afspraken met afnemers de transporten zoveel mogelijk te beperken. Staking op de locatie in Rotterdam kan leiden tot een zodanige (onvoorziene) uitval van productie dat een transport noodzakelijk is om de afnamecontracten te kunnen blijven honoreren. Het loonconflict en de hieruit voortvloeiende staking is een kwestie tussen werkgevers en werknemers waarbij het rijk geen partij is.
Het bericht dat huurbemiddelaars een andere werkwijze hebben toegezegd |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurbemiddelaars een andere werkwijze hebben toegezegd?1
Het is verheugend dat de betrokken (ver)huurbemiddelaars een andere werkwijze, conform de wet, hebben toegezegd. Zoals in het nieuwsbericht van de ACM is aangegeven treedt de ACM op tegen oneerlijke handelspraktijken. Gevallen waarin ten onrechte bij het aangaan van huurovereenkomsten voor woonruimte bemiddelingskosten in rekening worden of zijn gebracht bij de consument-huurder, kunnen gemeld worden bij de ACM – via ConsuWijzer.nl door consumenten en via ACM.nl door bedrijven. Het kabinet heeft het voornemen om nog in 2014 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen, waarin de uitzondering voor kamerverhuur op het verbod op tweezijdig bemiddelingskosten in rekening brengen uit de wet wordt geschrapt. Met dit wetsvoorstel wordt het tweezijdig bemiddelingskosten in rekening brengen of het eenzijdig bij de consument-huurder in rekening brengen van de bemiddelingskosten terwijl de bemiddelaar ook voor de verhuurder bemiddelt, voor huurovereenkomsten (en koopovereenkomsten) voor alle typen woonruimte verboden. In de toelichting bij dat wetsvoorstel wordt nog eens toegelicht wat het sinds 1990 bestaande verbod van tweezijdige bemiddelingskosten voor zelfstandige woningen behelst: in het geval dat een verhuurder een bemiddelingsbureau benadert om zijn woning verhuurd te krijgen, mag dat bemiddelingsbureau geen bemiddelingskosten in rekening brengen bij de consument-huurder, ook als het bemiddelingsbureau met de verhuurder heeft afgesproken dat de verhuurder geen bemiddelingskosten hoeft te betalen – het bemiddelingsbureau bemiddelt immers in dat geval (ook) voor de verhuurder.
Verder gaat BZK binnenkort naar aanleiding van een verzoek daartoe van enkele koepels van (ver)huurbemiddelaars overleg voeren met deze koepels over het verbod op tweezijdige bemiddelingskosten.
Deelt u de mening dat het goed nieuws is dat NederWoon Verhuurmakelaars en huurbemiddelaar Rots Vast per 1 januari 2015 niet langer kosten in rekening brengen voor de huurder bij bemiddeling, zoals Direct Wonen al eerder deed? Wat wordt er gedaan door zowel het kabinet als de ACM2, tegen andere huurbemiddelaars die bemiddelingskosten in rekening brengen bij een huurder?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen voor huurders die de onterechte bemiddelingskosten al hebben betaald? Kunt u in overleg treden met huurbemiddelaars over reeds onterecht betaalde bemiddelingskosten, bijvoorbeeld om te zorgen dat huurders hun geld terug kunnen krijgen?
Het terugvorderen van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten is een kwestie tussen de huurder en de bemiddelaar. De huurder heeft de mogelijkheid de bemiddelingskosten als onverschuldigde betaling terug te vorderen, eventueel via de rechter als de bemiddelaar niet in der minne terugbetaalt. Een belangenvereniging van de betrokken huurders heeft de mogelijkheid de onverschuldigde betalingen op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek via een collectieve actie namens die betrokken huurders terugvorderen.
De overheid heeft niet de bevoegdheid om namens (eventueel) gedupeerde huurders geld terug te vorderen van verhuurbemiddelaars. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zal mijn departement binnenkort ambtelijk overleg voeren met enkele koepels van (ver)huurbemiddelaars over het verbod op tweezijdige bemiddelingskosten, maar het kan daarin geen terugbetaling van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten afdwingen. Wel heeft de overheid een voorlichtende rol. Consumenten worden via ConsuWijzer.nl geïnformeerd over hun rechten en plichten indien zij via een huurbemiddelings-bureau een huurovereenkomst voor een woonruimte aangaan.
Wanneer wordt geregeld dat ook bij studentenkamers en andere onzelfstandige woonruimtes geen bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht?3
Zoals ik in het antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, is het kabinet voornemens het wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat ook bij huur- en koopovereenkomsten voor onzelfstandige woningen (kamers) geen tweezijdige bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht alsmede niet eenzijdig bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht indien de bemiddelaar ook voor de verhuurder bemiddelt, nog in 2014 bij uw Kamer in te dienen.
Op welke wijze gaat u de motie-Paulus Jansen over een bredere werking van een uitspraak van de huurcommissie bij onzelfstandige woonruimte betrekken bij het onterecht in rekening brengen van bemiddelingskosten?4
De huurcommissie doet geen uitspraak over in rekening gebrachte bemiddelingskosten (of contractskosten, sleutelgeld, overnamekosten e.d.).
De huurcommissie heeft immers niet de bevoegdheid om uitspraak te doen over bedingen bij het aangaan van een huurovereenkomst voor woonruimte waarin een onredelijk voordeel voor de huurder, verhuurder of een derde wordt overeengekomen (artikel 7:264 van het Burgerlijk Wetboek), die bevoegdheid ligt bij de rechter. De motie Jansen (SP) gericht op een bredere werking van een huurcommissie-uitspraak over onzelfstandige woonruimte kan daarom geen betrekking hebben op het ten onrechte in rekening brengen van (te hoge) bemiddelingskosten.
Gesubsidieerde Turks-Marokkaanse apartheid in een zwembad |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Apartheid in zwembad»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het absurd is dat een deel van een openbaar zwembad vrijgemaakt wordt zodat alleen Turkse en Marokkaanse mannen er kunnen zwemmen?
Het kabinet maakt zich sterk voor een samenleving waarin mensen actief participeren. Projecten die tot doel hebben dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun leven en weer gaan participeren, door bijvoorbeeld te beginnen met vrijwilligerswerk, zijn wenselijk. Dit project is hier een voorbeeld van.
De zwemactiviteiten zijn onderdeel van een lokaal uitgevoerd programma dat is gericht op sociaal-maatschappelijk geïsoleerde mannen van 50 jaar en ouder. In dit geval wordt er naast bijvoorbeeld het bevorderen van de gezondheid toegewerkt naar een breder doel, namelijk het activeren van deze mannen. Het doel is vergroten van zelfkennis en bewustwording van het belang van zelfreflectie waardoor mannen gestimuleerd worden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun leven en weer gaan participeren in de maatschappij.
Voor de zwemactiviteit wordt gebruik gemaakt van een klein en separaat bassin dat in warmte aan te passen is. Dit bassin wordt gebruikt voor begeleide activiteiten zoals zwangerschapszwemmen en is nooit toegankelijk voor reguliere klanten van het zwembad. De overige bassin zijn tijdens de zwemactiviteit van Kantara-Brug geopend voor iedereen.
Segregatie op basis van etniciteit is onwenselijk. Dit zou het contact tussen mensen van verschillende achtergronden belemmeren. Wat betreft de zwemactiviteit van de stichting Kantara-Brug is hiervan geen sprake. De stichting heeft laten weten dat zowel allochtone en autochtone mannen mee kunnen doen aan de activiteiten van het programma.
Deelt u de mening dat het nu eens afgelopen dient te zijn met gekkigheid als apart zwemmen voor Turkse en Marokkaanse mannen en gesubsidieerde «anti-isolementscursussen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Amsterdamse stadsbestuur te manen om in te grijpen in deze idioterie? Zo neen, waarom niet?
De stichting Kantara-Brug is voorheen in Amsterdam West actief geweest met het project «Meermans». Een emancipatieproject voor mannen dat volledig werd gefinancierd door het Oranje Fonds. Inmiddels is het project onderdeel van een groter programma dat zich ook richt op mannenemancipatie. Aan dit programma is door het stadsdeel West eind 2013 eenmalig een subsidie van 50.000 euro verleend. Een klein onderdeel van de subsidie wordt besteed aan de zwemactiviteit.
De gemeente Amsterdam heeft laten weten dat de zwemactiviteit past in het programma waaraan subsidie is verleend. Wat betreft het beleid ten aanzien van subsidieverleningen zijn gemeentelijke overheden, binnen de geldende wet- en regelgeving, vrij hun eigen standpunt te bepalen.
Kunt u de verstrekte subsidie van 55.000 euro inhouden op de uitkering voor het gemeentefonds? Zo neen, waarom stemt u in met deze vorm van etnische en sekse segregatie?
Zie antwoord vraag 4.
Het verhalen van de kosten van het opruimen van drugsafval op de daders |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «gemeente niet geïnformeerd over drugsdumpers»?1
Ja.
Is het waar dat het zelden gebeurt dat de politie dumpers van drugsafval opspoort? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit? Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar verdachten van het dumpen van drugsafval opgespoord?
De dumpingen vinden grotendeels plaats in het buitengebied. De kans dat de daders hierbij op heterdaad worden betrapt is derhalve gering. Het is mede om die reden van belang dat het aantal drugsdumpingen wordt teruggebracht. Met het aanpakken van de productie van synthetische drugs wordt ook het aantal drugsdumpingen teruggedrongen. De aanpak van de productie van drugs heeft daarom onverminderd prioriteit, ook na 2014. Een belangrijke focus daarbij ligt op het verstoren van het productieproces. Het wordt criminelen moeilijk gemaakt om aan het benodigde gereedschap en de chemische grondstoffen te komen, bijvoorbeeld door intensieve internationale samenwerking met de bronlanden van deze grondstoffen. Naast deze aanpak aan de voorkant loopt in Noord-Brabant een project gericht op de aanpak van dumpingen. Diverse partners werken daarin samen om de gevolgen van de drugsdumpingen en de daarmee gepaard gaande opruimkosten te beperken.
Zoals ik reeds heb gemeld in antwoord op vragen van de leden Jacobi en Rebel over «Handhaving dumping drugsafval in de natuur»2, kan het dumpen van drugsafval onder verschillende feiten worden vastgelegd, hetzij als een milieudelict, hetzij als overtreding van de Opiumwet. Het dumpen van drugsafval wordt als zodanig niet geregistreerd in de bedrijfsprocessensystemen van het openbaar ministerie (OM). Navraag bij de Nationale politie heeft uitgewezen dat ook door de politie voor dit soort incidenten niet een afzonderlijke classificatie wordt gebruikt. Deze incidenten zijn derhalve niet onder de noemer van «dumpen van drugsafval» in het bedrijfsprocessensysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) te identificeren.
Is het waar dat de gemeente Landerd niet op de hoogte was van het feit dat de daders van een dumping van drugsafval bij de politie en de justitiële autoriteiten bekend waren? Zo ja, hoe kwam dat? Zo nee, wat is dan niet waar?
Uit het opsporingsonderzoek van politie en OM is niet gebleken wie er verantwoordelijk was voor deze drugsdumping. Zodoende kon de gemeente niet geïnformeerd worden over mogelijke daders. De berichtgeving op dit punt klopt dus niet.
Deelt u de mening dat als verdachten van het dumpen van drugsafval bekend zijn en het tot een strafzaak is gekomen, de grondeigenaar er dan baat bij zou hebben om van die strafzaak te weten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Een benadeelde heeft dan de mogelijkheid om een vordering in te dienen als benadeelde partij, welke vordering gelijktijdig met de strafzaak wordt behandeld. Voor een vergoeding komt alleen in aanmerking die schade die rechtstreeks het gevolg is van het feit, zoals dat in de tenlastelegging is omschreven. Een drugsdumping kan met het oog daarop als milieudelict ten laste worden gelegd.
De vordering mag overigens geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Is dat wel het geval, dan zal de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en kan de benadeelde zijn vordering vervolgens aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Acht u het mogelijk dat grondeigenaren vaker niet op de hoogte zijn of worden gesteld van het feit dat verdachten van een dumping verwikkeld zijn in een strafzaak? Zo ja, wat kunt u doen om te bewerkstelligen dat grondeigenaren wel goed geïnformeerd raken of worden? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Ik kan die mogelijkheid niet geheel uitsluiten. Indien bij politie en OM bekend is wie verantwoordelijk is voor het dumpen van drugsafval, zal tevens worden bezien wie daardoor mogelijk schade heeft geleden. Het OM geeft uitvoering aan de verantwoordelijkheid om de betrokkenen te informeren over het verloop van de strafrechtelijke procedure en hen in de gelegenheid te stellen zich te voegen als benadeelde partij.
Welke rol kan een strafrechter hebben in het geval er sprake is van schade ten gevolge van het dumpen van drugsafval ten aanzien van het vergoeden van de veroorzaakte schade, ook al is de partij die schade heeft ondervonden niet bij het strafproces betrokken? Moet een strafrechter altijd rekening houden met de vraag of er sprake is van schade?
Als een benadeelde zich niet heeft gevoegd in de strafprocedure heeft de strafrechter de mogelijkheid om, in het geval van een voorwaardelijke veroordeling, op grond van artikel 14c, tweede lid, sub 1 Wetboek van Strafrecht de bijzondere voorwaarde te stellen van een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade. Ook voor schadevergoeding als bijzondere voorwaarde is een causaal verband tussen delict en schade noodzakelijk.
Deelt u de mening dat de kosten van het opruimen van drugsafval bij voorkeur door de verdachte vervuiler zelf betaald dienen te worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het bovenstaande voorbeeld van de gemeente Landerd?
De kosten waarmee grondeigenaren worden geconfronteerd om gedumpt drugsafval op te ruimen dienen primair ten laste te komen van de dader. Als politie en OM erin slagen om degene te vinden die voor een drugsdumping verantwoordelijk is, wordt tevens onderzocht of de kosten op diegene kunnen worden verhaald. In een recente uitspraak (d.d. 6 augustus 2014) van de Raad van State is bepaald dat de grondeigenaar niet zonder meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor drugsdumpingen die buiten zijn schuld en medeweten op zijn terrein zijn gedaan.3 Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 en 9.
Deelt u de mening dat het onredelijk kan zijn om grondeigenaren die het slachtoffer zijn van drugsdumpingen, zelf voor de kosten van het opruimen daarvan op te laten draaien? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om die onredelijke situaties te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het mogelijk en wenselijk om, net zoals voor het opruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, een regeling te treffen om gemeenten of andere grondeigenaren die geconfronteerd worden met hoge kosten voor het opruimen van drugsafval daarvoor financieel te compenseren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is door het leden Cegerek (PvdA) en Dijkstra (VVD) een amendement4 ingediend om geld vrij te maken voor een tegemoetkoming in de kosten van het opruimen van drugsdumpingen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft dit amendement ontraden. Over dit amendement zal in de week van 24 november worden gestemd. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 7 en 8.
Het bericht dat ActiZ en V&VN opnieuw de noodklok luiden over de knip in wijkverpleging |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Welke duiding geeft u aan het opnieuw luiden van de noodklok door ActiZ en V&VN over de knip in wijkverpleging?1 Is er volgens u in de praktijk sprake van een knip op aanbieder- of individueel niveau?
Zoals ik in de beantwoording op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over dit onderwerp heb aangegeven, heb ik met partijen van het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gewerkt aan een tekst waarin de gezamenlijke uitgangspunten in 2015 die gelden voor het wijkgericht werken en de individueel toewijsbare zorgverlening staan verwoord. Ieders achterban is verzocht deze uitgangspunten te hanteren bij de inkoopgesprekken. Deze inkoopgesprekken vinden op dit moment plaats.
Ik duid de brief van Actiz en V&VN dan ook als een oproep van beide partijen om scherp te blijven monitoren of partijen zich houden aan hetgeen we in de inhoudelijke lijn zijn overeen gekomen.
Er is geen sprake van een knip op aanbieder- of individueel niveau. De wijkgerichte zorg (segment 1) is voor deelname aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten. Zorgverzekeraars lijken er voor te kiezen om niet iedere zorgaanbieder te contracteren voor deze prestatie waar in 2015 € 40 miljoen voor beschikbaar is. De zorgverlening, inclusief het signaleren, indiceren en coördineren, bij de mensen thuis zal straks door elke gecontracteerde zorgaanbieder worden geleverd (segment 2).
Welke concrete maatregelen treft u voor een integrale inkoop van wijkverpleging?
In de zorgverlening bij de mensen thuis (segment 2) is ruimte voor signaleren, het leggen van verbindingen naar het sociale domein en het versterken van zelfredzaamheid. Zowel het signaleren als de zorgverlening wordt door de (wijk)verpleegkundige geleverd. De wijkverpleegkundige stelt vast wat er nodig is. Niet alleen op medisch vlak, zij constateert ook wat er voor overige ondersteuning uit het gemeentelijke domein aan de orde kan zijn. Indien nodig schakelt zij de gemeente in. Deze taken worden integraal geleverd en de zorgverzekeraar koopt deze integrale prestatie in bij de zorgaanbieder (segment 2).
Kunt u worden gehouden aan uw uitspraak «Aanbieders kunnen alleen een contract krijgen voor de prestatie Wijkgericht werken (S1) als zij ook individueel toewijsbare zorg (S2) leveren»?2
Deze uitspraak is in regelgeving vastgelegd. In de nadere regelgeving verpleging en verzorging van de NZa is opgenomen dat een zorgaanbieder die de prestatie wijkgericht werken levert, die prestatie alleen kan declareren indien hij tevens individueel toewijsbare verpleging en verzorging levert en declareert.
In hoeverre klopt het dat een beperkt deel van alle individuele wijkverpleegkundigen straks zitting neemt in het wijkteam en afstemt met de gemeente? In hoeverre klopt het dat er straks individuele wijkverpleegkundigen zijn die alleen zitting nemen in het wijkteam, maar geen individueel toewijsbare zorg mogen uitvoeren? Betekent dit dat uw uitspraak onder vraag 3 niet geldt voor wijkverpleegkundigen op individueel niveau? Vindt u dit wenselijk?
Zorgverzekeraars lijken er voor te kiezen de prestatie «wijkgericht werken» bij een beperkt aantal aanbieders in te kopen. Dat zou dan inderdaad betekenen dat niet iedere individuele wijkverpleegkundige deelneemt aan het wijkteam. Ik kan me dit voorstellen. Iedere wijkverpleegkundige kan echter afstemmen met gemeenten, dat gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam. De wijkverpleegkundige zal bij de directe zorgverlening breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en sociale omgeving. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor kan geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven is het via regelgeving uitgesloten dat een aanbieder alleen wijkgerichte zorg levert. Vervolgens is het aan zorgverzekeraars, aanbieders en gemeenten om afspraken te maken over hoe ze de wijkteams, en de deelname daaraan van de wijkverpleegkundige, lokaal inrichten.
Ik zie de wijkverpleegkundige, net als de beroepsgroep V&VN in het expertisegebied wijkverpleegkundige heeft aangegeven, in de eerste plaats als zorgverlener. Het lijkt mij daarom niet wenselijk dat er individuele wijkverpleegkundigen zijn die alleen zitting nemen in het wijkteam en geen individueel toewijsbare zorg uitvoeren. Dit zal op de langere termijn de kwaliteit van de zorg niet positief beïnvloeden, aangezien deze wijkverpleegkundigen dan geen directe zorg meer verlenen aan cliënten. Ik heb dit signaal overgebracht aan ZN en de VNG.
In hoeverre klopt het dat alle individuele wijkverpleegkundigen straks een vast aanspreekpunt zijn in de wijk, samenwerken met het medische en sociale domein en ruimte krijgen voor preventieve taken als zij gezondheidsrisico's signaleren?
Dat klopt. De wijkverpleegkundige levert zorg aan de cliënt waarin er ruimte is voor signaleren, schakelen naar het gemeentelijke domein en inzet op zelfredzaamheid. Ook het verlenen van geïndiceerde preventie en zorggerelateerde preventie behoren tot de werkzaamheden van de wijkverpleegkundige en de reikwijdte van de aanspraak. De geïndiceerde preventie richt zich op individuen die veelal nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar bij wie wel sprake is van risicofactoren of symptomen. Deze geïndiceerde preventie heeft tot doel het ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade te voorkomen. De zorggerelateerde preventie richt zich op individuen met een ziekte of een of meerdere gezondheidsproblemen. Deze preventie heeft tot doel het individu te ondersteunen bij zelfredzaamheid, ziektelast te reduceren en erger te voorkomen.
In hoeverre klopt het dat een wijkverpleegkundige die indiceert, maar door drukte niet direct kan overgaan tot zorgverlening, van de Autoriteit Consument en Markt niet (tijdelijk) mag doorverwijzen naar de eigen aanbieder omdat dit de keuzevrijheid van patiënten beperkt?
Ik vind het belangrijk dat patiënten de keuze krijgen waar zij recht op hebben. Een wijkverpleegkundige mag hun deze keuze niet ontnemen. De werkgever van de wijkverpleegkundige is verantwoordelijk voor de werkdruk van de wijkverpleegkundige. Navraag bij de Autoriteit Consument en Markt leidt tot het volgende. De inkopende verzekeraar heeft afspraken gemaakt met de aanbieder van de wijkverpleegkundige bij de contractering over de doorverwijzing. Het is in eerste instantie de inkopende verzekeraar die de aanbieder op dit gedrag dient aan te spreken. Als een aanbieder onterecht en consequent doorverwijst naar zijn eigen organisatie en de aanbieder zijn gedrag niet wenst aan te passen dan kan er eventueel sprake zijn van misbruik van marktmacht door deze aanbieder. In dat geval kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoeken of er sprake is van een aanmerkelijke marktmacht van de aanbieder en beperking van de keuzevrijheid van de patiënt door deze aanbieder, en indien noodzakelijk een maatregel opleggen.
Betekent dit dat zorgverzekeraars worden belemmerd om segment 1 & 2 in te kopen bij dezelfde aanbieder? Betekent dit dat aanbieders contractueel worden belemmerd om segment 1 & 2 te laten uitvoeren door dezelfde wijkverpleegkundige? Hoe verhoudt zich dit tot uw bovengenoemde uitspraak? Hoe verhoudt dit zich tot het regeerakkoord, waarin staat: «Afspraken zijn gericht op het vervangen van tweedelijnszorg door de eerste lijn, het ontmoedigen van onnodige doorverwijzingen en het bevorderen van chronische zorg in de eerste lijn»?
Ik zie geen belemmering om segment 1 en 2 in te kopen bij dezelfde aanbieder. Er wordt geen knip gemaakt tussen de indicatiestelling en de zorgverlening. Zij zijn beide onderdeel van segment 2.Ook de aanbieder wordt niet belemmerd om segment 1 en 2 door dezelfde wijkverpleegkundige uit te laten voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het binnenkort te plannen Algemeen overleg Wijkverpleging?
De antwoorden zijn voor het algemeen overleg van 30 oktober verstuurd.
Het bericht dat Philadelphia afziet van het bieden van gehandicaptenzorg aan mensen met een verstandelijke beperking vanwege de nieuwe wetgeving |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgaanbieder Philadelphia zich in 150 van de 200 gemeenten terugtrekt, en geen zorg meer biedt aan 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking?1
De cliënten van Philadelphia waar het hier om gaat krijgen extramurale begeleiding. Deze begeleiding valt vanaf 2015 onder verantwoordelijkheid van gemeenten en wordt door hen ingekocht. Ik vind continuïteit van zorg en ondersteuning van het grootste belang. Hiervoor is een aantal waarborgen in de Wmo 2015 opgenomen. Het overgangsrecht in de Wmo 2015 borgt de continuïteit van ondersteuning. In artikel 8.3 van de Wmo 2015 wordt geregeld dat cliënten de zorg behouden (in natura of pgb) welke zij onder de AWBZ verkregen. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Het overgangsrecht regelt de aanspraak van de cliënten, maar niet de plichten van zorgaanbieders. Als een zorgaanbieder de zorg niet wil leveren, kan de zorgaanbieder hiertoe niet worden gedwongen.
Met de decentralisatie verandert het speelveld. Onder de AWBZ was een schaalvergroting waarneembaar. Organisaties als Philadelphia hebben destijds gekozen om landelijk te gaan werken. Het maatschappelijk ondernemerschap zal naar verwachting kleinschaliger worden en weer meer lokaal worden ingevuld. Ik respecteer ook de keuze van Philadelphia om niet voor één of enkele cliënten een aanbestedingsprocedure te willen ingaan.
Hoe oordeelt u over de verklaring van Philadelphia niet te willen onderhandelen met 200 verschillende gemeenten over het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat dit te ingewikkeld en te bureaucratisch is? Zou de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet juist bureaucratie moeten uitbannen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de plannen van Philadelphia geen zorg meer te bieden in tenminste 150 gemeenten? Op welke momenten is er contact geweest tussen Philadelphia en uw ministerie over dit probleem? Kunt u een overzicht van contactmomenten aan de Kamer doen toekomen?
Dit voorjaar bleek dat Philadelphia er over dacht haar activiteiten in een aantal gemeenten te beëindigen. Daartoe was destijds evenwel nog geen besluit genomen. Naar aanleiding van de uitzending van RTV oost op 26 september jl. is er contact geweest tussen mijn ministerie en Philadelphia op 29 september en op 13 oktober jl. Uit deze contacten is duidelijk geworden dat Philadelphia zich maximaal wil inzetten om tot een zorgvuldige overdracht van cliënten te komen. Philadelphia is hierover met de betrokken gemeenten in gesprek en informeert cliënten actief.
Kunt u aangeven hoe de overgang van begeleiding en dagbesteding gaat verlopen, nu Philadelphia zich terugtrekt in tenminste 150 gemeenten? Welke garanties of eisen worden/zijn getroffen in de betreffende gemeenten?
Philadelphia heeft aangegeven zich maximaal in te spannen voor een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Vooruitlopend op de aanbestedingen is al een substantieel deel van de cliënten overgedragen door Philadelphia. De Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht voor AWBZ cliënten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop van ondersteuning in het kader van het overgangsrecht Wmo. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen.
Kunnen gemeenten niet beter een basistarief hanteren voor de inkoop van begeleiding en dagbesteding, waardoor grote verschillen tussen gemeenten en de enorme bureaucratie voor zorginstellingen ongedaan gemaakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben als regisseur en inkoper van maatschappelijke ondersteuning een belangrijke rol in de vernieuwing van ondersteuning en het tot stand komen van nieuwe, meer integrale ondersteuningsarrangementen en bekostigingsvormen. Eén vast basistarief past daarbij niet. De waarborgen van artikel 21a van de Wmo zijn verankerd in de Wmo 2015, waarbij in meer algemene zin de verplichting op de gemeenten is gelegd om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. De artikelen 2.6.4 t/m 2.6.6 van de Wmo 2015 voorzien hierin.
Kunt u aangeven hoe gemeenten in voorbereiding op de decentralisatie een basistarief hanteren, conform de aangenomen initiatiefwet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging (Kamerstukken 31 347) dat is overgenomen in de Wmo 2015?
Zoals bij vraag 5 aangeven, zijn de waarborgen voor werknemers uit hoofde van de initiatiefwet van het lid Leijten verankerd in de Wmo 2015. Daarbij is er gekozen voor een verankering die past bij uitgangspunten van de Wmo 2015 en bij de beoogde doelen van initiatiefwet Leijten. Gemeenten zijn op dit moment bezig met de afronding van de inkoop of hebben deze net afgerond. Bij de inkoop zijn gemeenten gehouden aan eerder genoemde artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.6 van de Wmo 2015, waarin de waarborgen voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit zijn opgenomen. Eventuele knelpunten kunnen worden besproken tijdens het twee-wekelijks voortgangsoverleg met de landelijke partijen over de hervorming van de langdurige zorg.
Bent u bereid met spoed een reëel basistarief vast te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de hoogte van dit basistarief?
Nee. Voor een toelichting wil ik u verwijzen naar mijn antwoord bij vraag 5.
Wat gebeurt er met de individuele begeleiding en dagbesteding voor de 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking die dit per 1 januari 2015 kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven bij vraag 2 en 4 is de continuïteit van zorg voor huidige AWBZ-cliënten geborgd met het overgangsrecht Wmo 2015. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de ondersteuning in het kader van het overgangsrecht in te kopen. Indien dit niet bij de huidige aanbieder kan, zal de gemeente een andere passende aanbieder contracteren. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen. Dit kan zijn het overnemen van personeel of het organiseren van een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Philadelphia heeft aangegeven dit samen met gemeenten op te pakken.
Kunt u aangeven op welke wijze mensen die nu AWBZ-zorg hebben, en 2015 een overgangsjaar is, daarop aanspraak kunnen maken? Kunt u specifiek ingaan op de situatie van de 450 tot 600 mensen die hun zorg via Philadelphia verliezen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de zorg die Philadelphia vanaf 2015 niet meer wil aanbieden wordt overgenomen? Dienen andere zorgaanbieders dit over te kopen? Kunt u uitleggen hoe dit proces vorm krijgt? Welke gevolgen heeft dit voor zorgbehoevenden en personeel?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid samen met Philadelphia en gemeenten te regelen dat de mensen die nu begeleiding en dagbesteding krijgen dit niet verliezen per 2015? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 8.
Is u bekend hoeveel andere zorgaanbieders stoppen met het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat zij niet met verschillende gemeenten willen of kunnen onderhandelen? Hoeveel mensen treft dit in totaal? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik heb geen overzicht van het aantal zorgaanbieders wat stopt met het verlenen van zorg en ondersteuning. Ik bespreek periodiek met de koepels van aanbieders de signalen die zij ontvangen. Mocht ik signalen ontvangen dat het stoppen van een aanbieder leidt tot het mogelijk in gevaar komen van continuïteit van zorg en ondersteuning, dan zal ik hier samen met de betrokken landelijke partijen actie op ondernemen. Het Interventieteam Hervorming Langdurige Zorg onder leiding van Doekle Terpstra vervult hier ook een belangrijke rol in.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Transitie Wmo dat geagendeerd staat op 8 oktober 2014?
Ik heb het overgrote deel van uw vragen beantwoord tijdens de eerste termijn van het Algemeen overleg Transitie Wmo op 8 oktober 2014. Hierbij treft u ook schriftelijk mijn antwoorden aan.
Het eenzijdig aanpassen van de procedure met betrekking tot het strategisch partnerschap |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ministerie verandert spelregels»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er sprake is van maximaal een maand uitstel van de beoordeling of organisaties aan de drempelcriteria voldoen?
Bij de beoordeling van 65 voorstellen van maatschappelijke organisaties voor strategische partnerschappen op het terrein van pleiten en beïnvloeden staat zorgvuldigheid voorop. Dat proces verloopt volgens de lijnen zoals die eerder zijn vastgelegd en gecommuniceerd.
De eerste toetsing op drempelcriteria was eind september geheel volgens planning in de afrondingsfase en is inmiddels voltooid. De externe adviescommissie die het gehele beoordelingsproces toetst op juiste en zorgvuldige toepassing van de voorschriften bekijkt nu eerst deze fase. Dit staat aangekondigd in het beleidskader en is in de brieven van 5 september (kenmerk DSO/MO-2014/193) en 30 september (kenmerk DSO/MO-2014/217) toegelicht aan indieners van voorstellen. Na toetsing door deze commissie wordt de definitieve uitkomst van de drempeltoets uiterlijk 31 oktober bekend gemaakt.
Deelt u de mening dat in een gelijkwaardig partnerschap beide partijen zich aan gemaakte afspraken moeten houden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat eenzijdig de spelregels zouden worden veranderd klopt overigens niet. De beoordelingsprocedure is in volle gang. Het zorgvuldig en binnen een redelijke termijn afhandelen staat daarbij voorop. De voorziene datum voor de bekendmaking van uitkomst van de selectie van partners is 31 januari 2015.
Deelt u de mening dat zuidelijke penvoerders door de zeer strakke tijdsplanning rond de pitches, waarbij organisaties slechts een week van te voren een uitnodiging krijgen, benadeeld worden ten opzichte van andere penvoerders?2 Zo ja, kunt u meer flexibiliteit betrachten ten opzichte van penvoerders als zij niet in de aangegeven week in Nederland kunnen zijn?
Nee, ik deel dat niet. We houden uiteraard rekening met organisaties uit ontwikkelingslanden die voorstellen hebben ingediend. Mocht een pitch op een voorgestelde datum niet mogelijk blijken, dan wordt gezocht naar een alternatieve datum. Daarnaast is een pitch via een videoconferentie een optie. Dit is maatwerk en wordt met de betreffende organisatie individueel geregeld.
Kunt u garanderen dat verdere vertraging niet op zal treden in dit proces, zodat voldoende tijd overblijft om goede afspraken te maken en voorbereidingen te treffen voor de start van het partnerschap?
Het beoordelingsproces loopt volgens planning. Er is vooralsnog geen reden aan te nemen dat het proces vertraging gaat oplopen. De start van de partnerschappen is voorzien voor 1 januari 2016. De invulling van die partnerschappen start zodra de selectie van partners is afgerond.
Een illegale actiegroep die kinderen verstopt voor jeugdzorg |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat er in Nederland een illegale actiegroep actief is die kinderen uit handen probeert te houden van professionele jeugdzorg? Kunt u toelichten hoe groot de omvang van deze illegale praktijken in Nederland is?1
Als kinderen jeugdzorg nodig hebben, is er sprake van opvoed- en opgroeiproblematiek. Het is dan niet in het belang van kinderen als iemand hen de zorg die zij nodig hebben onthoudt. Ik acht dat dus onwenselijk.
De omvang van deze praktijken is mij niet bekend.
Is in uw ogen het telkens kort verblijven op één adres van kinderen bevorderlijk voor hun ontwikkeling?
Wanneer kinderen telkens kort verblijven op één adres is er geen sprake van een stabiele woonomgeving die kinderen nodig hebben. Als er bovendien sprake is van opvoed- en opgroeiproblematiek is dat niet bevorderlijk voor hun ontwikkeling.
Hoeveel kinderen die professionele jeugdzorg nodig hebben werden/worden in Nederland verborgen gehouden voor de jeugdzorg in 2012, 2013 en 2014?
Dat is niet bekend.
Welke maatregelen en concrete acties neemt u en/of andere maatschappelijke organisaties (jeugdzorg, politie) om deze illegale praktijken te stoppen, en kinderen de zorg te geven die zij nodig hebben?
Indien een bureau jeugdzorg vaststelt dat een jeugdige onttrokken wordt aan de jeugdzorg waarvoor de jeugdige geïndiceerd is doet de instelling aangifte bij de politie. Het is dan aan de politie en justitie om de jeugdige op te sporen en onderzoek te doen naar eventuele strafbare feiten.
Het bericht dat er weer een tbs’er ontsnapt is tijdens verlof |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht en klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja.
Hoe heeft deze tbs’er kunnen ontsnappen tijdens zijn, nota bene, begeleid verlof?
De tbs-gestelde werd gedurende zijn verlof op 25 september begeleid door een sociotherapeut. Halverwege het verlof zag de tbs-gestelde kans om weg te rennen van zijn begeleider. Die heeft getracht de tbs-gestelde te volgen, maar is hem op enig moment uit het oog verloren. Na de onttrekking zijn onmiddellijk de politie en het slachtoffer geïnformeerd. Daarnaast is contact gezocht met de familie van de tbs-gestelde. Betrokkene is op 30 september jl. aangehouden.
Deelt u de mening dat de risicotaxatie voor de verloftoekenning van deze tbs’er blijkbaar helemaal verkeerd is geweest? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. In dit geval waren er geen signalen dat de betreffende tbs-gestelde zich zou willen onttrekken. In mijn antwoord op vraag 7 ga ik nader in op de procedure omtrent verlofverlening.
Deelt u de mening dat er iets structureel mis is met het tbs-systeem waarbij het een sport lijkt te zijn geworden om verknipte criminelen maar zo snel mogelijk op verlof te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit systeem drastisch te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een signalement van de tbs’er verspreid via de meldkamer(s) van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja. De begeleider van de tbs-gestelde heeft direct melding van de onttrekking gedaan aan de meldkamer (112-melding), waarna de opsporing werd gestart. Het signalement van de tbs-gestelde is door de lokale meldkamer van de politie Brabant Zuid-Oost verspreid onder de agenten op straat. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Hoelang wilt u de samenleving nog als proeftuin gebruiken en hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen voor standaard een signalement van een ontsnapte tbs’er naar de meldkamer(s) van de politie wordt gestuurd, aangezien deze veroordeelde voor poging tot doodslag kennelijk al dagenlang spoorloos is?
Bij een harde onttrekking, dat wil zeggen een onttrekking aan begeleid verlof zoals in het onderhavige geval, is het reeds de standaardprocedure dat er direct melding van de onttrekking wordt gedaan aan de regionale korpsen via de meldkamer van de politie (112-melding). De persoon bevindt zich dan vaak nog in de nabije omgeving van de locatie waar hij of zij zich onttrok aan de begeleider. Om die reden wordt standaard een signalement van de tbs-gestelde onder het regioteam verspreid. Daarnaast wordt de onttrekking gemeld aan de Groep Opsporing Onttrekkingen (GOO) van de Landelijke Eenheid van de politie. Indien daartoe aanleiding is, wordt het signalement van de tbs-gestelde ook landelijk verspreid.
In een situatie waarin een tbs gestelde niet terugkeert van onbegeleid verlof (een zogenaamde «zachte onttrekking»), wordt eveneens altijd gemeld aan de GOO. Omdat dan veelal enige tijd verstreken is, doet de GOO van de onttrekking echter een landelijke melding. Indien een concreet vermoeden bestaat waar de onttrokkene zich bevindt, wordt ook de betreffende eenheid van politie over de onttrekking geïnformeerd, zodat ook lokaal naar de onttrokkene kan worden uitgekeken. In dat geval wordt ook een signalement van de onttrokkene verstrekt.
Bent u al tot het heldere inzicht gekomen dat begeleiders van tbs’ers op verlof standaard bewapend moeten worden? Zo nee, hoelang wilt u de samenleving nog blijven blootstellen aan dit (potentiële) gevaar voor u bereid bent verandering aan te brengen in dit beleid?
Nee, ik deel deze mening niet. Verlofverlening verloopt langs een zorgvuldige procedure waarbij veiligheid hoog in het vaandel staat. Wanneer een kliniek – na voldoende voortgang in de behandeling – besluit een verlofaanvraag te doen, adviseert het Adviescollege Verloftoetsing tbs aan de Minister van Veiligheid en Justitie, die een besluit neemt over het verlenen van een verlofmachtiging. Hieraan ten grondslag liggen altijd een gestandaardiseerde en gedegen risicotaxatie en risicomanagement. Wanneer een tbs-gestelde start met verlof is er sprake van een gefaseerde en gecontroleerde opbouw van vrijheden. Het verloftraject begint met vijf beveiligde begeleide verloven. Vervolgens vindt er tweepersoons begeleiding plaats waarna deze, indien dat verantwoord is, wordt afgebouwd naar begeleiding door één persoon.
Voorafgaand aan elk verlofactiviteit wordt op de dag zelf een inschatting gemaakt van de toestand van de betreffende tbs-gestelde en wordt beoordeeld of het verlof op een veilige wijze kan plaatsvinden. Daarmee worden de risico’s op een onttrekking zoveel mogelijk beperkt. Het is niet mogelijk om onttrekkingen voor 100 procent uit te sluiten.
Het oefenen met vrijheden is een belangrijk onderdeel van de behandeling van tbs-gestelden en een voorwaarde voor een goede resocialisatie. Ik ben van mening dat verloven voldoende gecontroleerd en gefaseerd plaatsvinden en zie geen meerwaarde in het standaard bewapenen van begeleiders. Het bewapenen van begeleiders kan zelfs meer risico’s opleveren voor de maatschappij.
Deelt u de mening dat de veiligheid van de maatschappij belangrijker is dan de belangen van een tbs’er die op verlof met zijn vrijheid mag oefenen?
Verlof maakt onlosmakelijk deel uit van de behandeling van tbs-gestelden en is een voorwaarde voor een goede resocialisatie. Daarmee draagt verlof bij aan de veiligheid van de samenleving. In de procedure die wordt gevolgd bij het verlenen van verlof staat de veiligheid voorop. Zie ook mijn antwoorden op de vraag 7.
Het mislukken van het zoveelste ICT-project bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ICT-project Be Informed is gestaakt? Waarom is de Tweede Kamer niet ingelicht?1
UWV heeft het project vroegtijdig afgebroken vanwege faillissement van de betrokken ICT-leverancier. Dat zo zijnde is er geen sprake van het mislukken van het project in de zin dat UWV niet gepresteerd heeft.
De financiële omvang en risicoprofiel van het project waren niet zodanig dat opname in het RijksICT-dashboard volgens de Rijksbrede normen vereist was. Vanzelfsprekend zal ik de nieuwe spelregels die na discussie uit het parlementair onderzoek naar grote ICT-projecten bij de overheid voortvloeien volgen.
Welk bedrag is door het UWV uitgegeven aan het project, uitgesplitst naar internen en externe partijen?
Be Informed was leverancier van enkele samenhangende standaard softwarepakketten (een zgn. softewaresuite) waarmee UWV stapsgewijs tot systeemvernieuwing wilde komen. Vóór de ingebruikname van de businessapplicatie voor de WW als eerste toepassing («WW met Suite») deed zich het faillissement voor.
Op dat moment waren de volgende betalingen gedaan.
In het najaar van 2012 is aan Be Informed is voor de aanschaf van de licentie om de suite UWV-breed te kunnen inzetten € 10,2 mln betaald. De licentie had dus niet alleen betrekking op de WW. Na het faillissement van Be Informed en het stopzetten van het (deel)project «WW met Suite» is UWV-brede inzet niet meer aan de orde.
Een eerste project in dit langere traject had betrekking op het gereed maken van de UWV-organisatie voor het gebruik van de softwaresuite. Dit was het project «Suite Startklaar». De kosten van dit project bedroegen € 1 mln.
In het kader van het reguliere onderhoud van de suite is in het eerste halfjaar van 2013 € 0,53 mln betaald en € 0,72 mln voor het recht op het gebruik van een aanvullend pakket.
De kosten van het deelproject «WW met Suite» bedroegen € 5,9 mln, waarvan € 2,4 mln aan externe partijen is betaald.
Wanneer zijn er door het UWV betalingen gedaan aan Be Informed en om welke bedragen ging het?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het UWV proberen het geld terug te halen bijvoorbeeld via de curator? Zo ja, acht u dit kansrijk? Zo nee, waarom niet?
UWV heeft een claim ingediend bij de curator ter zake van de geleden schade. Deze wordt gegeven de staat van de boedel echter niet kansrijk geacht. Verder heeft de curator aangegeven het punt van eventueel onbehoorlijk bestuur zelf in onderzoek te hebben, waardoor UWV van een eventuele actie met betrekking tot onbehoorlijke bestuur heeft afgezien.
Welke andere stappen gaat het UWV ondernemen richting Be Informed?
Zie antwoord vraag 4.
Is het UWV nagegaan in september 2012 hoe de financiële situatie van Be Informed was? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de Europese aanbesteding zijn eisen gesteld aan de financiële situatie van de aanbieders. Be Informed voldeed aan deze criteria.
Is het UWV voornemens het programma E-werken opnieuw aan te besteden? Zo ja, welke lessen trekt het UWV uit deze ervaring?
UWV heeft opnieuw de vraag onder ogen gezien hoe de ontwikkeling van het systeemlandschap van UWV verder moet worden gebracht. Daarbij is in de eerste plaats vastgesteld dat het belang van continuïteit en stabiliteit voorop dient te staan. Het voortbouwen op en hergebruik van bestaande systemen is daarom uitgangspunt. In de tweede plaats is vastgesteld dat zich sinds de start van het traject met Be Informed in 2012 verschillende ontwikkelingen op ICT-terrein hebben voorgedaan, zowel binnen als buiten UWV. De Rijksbrede ervaringen met het kunnen werken met suites, de beschikbare financiële kaders en ook voortschrijdende ambities op het vlak van de digitale overheid, zijn daar voorbeelden van. Het voorgaande betekent dat UWV op dit moment niet voornemens is een nieuwe aanbesteding te doen.
Waaruit bestond de zakelijke rechtvaardiging voor het project? Wat waren de oordelen van auditors over de voortgang van het project? Wilt u een feitenrelaas opstellen over het verloop van het project? Zo nee waarom niet?
Na een marktverkenning heeft UWV medio 2011 een Europese aanbesteding uitgeschreven voor de verwerving van een softwarepakket waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van standaardfunctionaliteiten en specifieke aanpassingen gerealiseerd kunnen worden zonder gedetailleerd programmeerwerk.
In augustus 2012 vond de gunning plaats aan Be Informed. Het vervolgtraject is in kleine stappen ingezet. Als eerste stap is het project «Suite Startklaar» gestart, waarmee de UWV-organisatie gereed werd gemaakt voor het gebruik van de software.
Na de succesvolle afronding van «Suite Startklaar» heeft UWV zich bezonnen op de volgende stap. Er volgde een keuzeproces voor de eerste praktijktoepassing met de software van Be Informed. Hiervoor werd een onderdeel van de WW gekozen. Deze afweging en de stand van het denken van dat moment is getoetst door PWC. Mede op basis van het oordeel van PWC heeft UWV geconcludeerd dat de business case valide was, zij het dat de beoogde besparing niet reeds per 2015 realiseerbaar was. UWV heeft de aanbevelingen van PWC opgevolgd en is vervolgens gestart met het project «WW met Suite».
Het faillissement van de leverancier Be Informed betekende een vroegtijdig einde aan dit project. Overigens zou, in de situatie dat zich het faillissement zich niet had voorgedaan en overeenkomstig de benadering om in kleine en beheersbare stappen te werken, UWV zich opnieuw de vraag hebben gesteld of en onder welke condities een volgende stap verantwoord zou zijn geweest.
De (deel)projecten «Suite Startklaar» en «WW met Suite» hebben er toe geleid dat er op een deel van het WW-domein een applicatie voor medewerkers is opgeleverd die in een testomgeving goed werkt. De fase van het testen voor productie, voorzien voor het einde van het eerste kwartaal 2014, is niet bereikt als gevolg van het faillissement. Daarmee was het ook niet meer mogelijk het oorspronkelijk beoogde doel van UWV-brede inzet van de softwaresuite te realiseren.
Onderstaand het chronologisch verloop van het project:
De uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Arnhem-Leeuwarden over een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige, die door de rechtbank wordt beschouwd als ondernemer voor de inkomstenbelasting?1
Ja
In hoeverre heeft deze uitspraak gevolgen voor de handhavingspraktijk van VAR-wuo’s2 in de zorg? Betekent deze uitspraak dat zzp’ers zorg in natura kunnen leveren via een bemiddelingsbureau of via de thuiszorg?
Een dergelijke generieke uitleg geeft de Belastingdienst niet aan deze uitspraak van het hof.
De berechte procedure had betrekking op een zorgverlener met vijf opdrachtgevers en met een combinatie van zorg in natura, Persoonsgeboden budget en zorg aan particulieren. Daarbij was de onderliggende vraag wat de kwalificatie van de inkomsten van de zorgverlener voor de inkomstenbelasting was. Het hof komt tot de conclusie dat het geheel van werkzaamheden van de belanghebbende winst uit onderneming vormt. Daarbij heeft het hof ondernemersrisico’s onderkend. Ook vond het hof de stelling van de belanghebbende aannemelijk dat zij niet verplicht was zelf de werkzaamheden te verrichten en zelf voor vervanging kon zorgen. Een afzonderlijk oordeel over de kwalificatie van de AWBZ-zorg in natura is door het hof niet gegeven, het was ook geen onderdeel van de procedure.
Deze procedure laat zien hoe de rangorderegeling in de Wet IB 2001 werkt. Voor kwalificatie van inkomsten voor de inkomstenbelasting moet eerst worden beoordeeld of sprake is van winst uit onderneming. Als dat niet zo is, wordt onderzocht of sprake is van loon uit dienstbetrekking. Wanneer dat ook niet het geval is, komt resultaat uit overige werkzaamheden aan de orde. De conclusie van het hof dat «de met haar werkzaamheden in de thuiszorg behaalde inkomsten winst uit onderneming vormen», neemt niet weg dat een opdracht waarbij sprake is van zorg in natura op zichzelf bezien een dienstbetrekking kan vormen. Nu is voor de inkomstenbelasting het geheel van werkzaamheden eerst getoetst aan de vraag of sprake is van winst uit onderneming, waarbij ook de inkomsten uit de dienstbetrekking in de winst opgaan.
Dit betekent dat de uitspraak wel in vergelijkbare situaties geldt, maar niet voor andere gevallen waarin zorg in natura wordt verleend. De VAR moet worden aangevraagd voor dezelfde soort werkzaamheden die onder dezelfde condities worden verricht. Dus voor de aanvraag en afgifte van de VAR kan met recht een onderscheid tussen zorg in natura, zorg via een Persoonsgebonden budget of particuliere zorg gehanteerd worden. De aanvraag van een VAR voor zorg in natura levert dan in de regel een VAR-loon op.
De kwalificatie voor de inkomstenbelasting kan anders uitvallen dan bij de afgifte van de VAR, als de feiten anders blijken te zijn dan bij de aanvraag van de VAR is gepresenteerd. Dat speelt bijvoorbeeld als op basis van de aanvraag een VAR-wuo is afgegeven en later slechts sprake blijkt te zijn van één opdrachtgever en als ook nog eens alleen zorg in natura blijkt te zijn verleend. Onder deze omstandigheden wordt voor de inkomstenbelasting het standpunt ingenomen dat geen sprake is van winst uit onderneming
Wat betekent deze uitspraak voor zowel de nog actieve zelfstandigen in de zorg als degenen van wie de VAR-wuo eerder is omgezet in een VAR-loon? Bent u bereid de groep van 1.200 zzp’ers die eerder onverwachts een VAR-loon ontvingen, op korte termijn alsnog een VAR-wuo te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak naar aanleiding van de toetsing van de aangifte inkomstenbelasting van betrokkene behelst het oordeel, of het geheel van werkzaamheden van een zorgverlener kan worden betiteld als winst uit onderneming zoals dat in de aangifte was verantwoord.
Een VAR is een op aanvraag gegeven beschikking, dat wil zeggen VAR’s verstrekt de Belastingdienst niet uit eigen initiatief. Bij de VAR-wuo afgifte gaat het om een beoordeling vooraf van een bepaalde omschrijving van een voorgenomen werkzaamheid.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, geldt de uitspraak wel in vergelijkbare situaties, maar bij lange na niet voor alle andere gevallen waarin zorg in natura wordt verleend.
De groep van 1.200 zzp‘ers die een VAR-loon hebben ontvangen is in mei 2014 in een brief van de Belastingdienst gewezen op de mogelijkheid om deel te nemen aan de pilot van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zorgverleners die wilden meedoen in deze pilot konden een nieuwe VAR aanvragen. In het aanvraagformulier bij de omschrijving van de werkzaamheden moesten zij invullen: «AWBZ-zorg op basis van deelname aan de Zorgpilot». Zij hebben vervolgens een VAR-wuo gekregen met als omschrijving van de werkzaamheden: «AWBZ-zorg op basis van deelname aan de Zorgpilot».
Hoe verhoudt de uitspraak van de rechtbank zich tot de door de Belastingdienst gehanteerde acht criteria voor ondernemerschap voor de inkomstenbelasting?
De criteria die in de jurisprudentie voor de beoordeling van ondernemerschap worden aangelegd hanteert de Belastingdienst ook. Wet- en regelgeving en jurisprudentie vormen de basis van het handelen van de Belastingdienst.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla van 25 september 2014?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat andere landen zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zelf schattingen publiceren van hun tax gap?
Ja. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn brief van heden waarbij de vragen zijn beantwoord, gesteld op 18 september 2014 in het verslag van het schriftelijk overleg inzake de brief van 10 juli 2014. Onderzoek naar een macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting (btw gap)2, in het bijzonder het antwoord op de vraag hoe de Staatssecretaris de Britse methode beoordeelt.
Deelt u de mening dat het uw taak is om de opgelegde belastingen ook te innen en constant te vechten tegen belastingontduiking, om daarmee de publieke voorzieningen te kunnen bekostigen en het draagvlak onder belastingheffing te handhaven?
Zoals ik in de 14e halfjaarsrapportage3, uw Kamer onlangs toegezonden, heb aangegeven, verricht de Belastingdienst zijn handhavende taken op basis van een doordachte handhavingstrategie. De Belastingdienst streeft er naar het nalevingsgedrag van burgers en bedrijven positief te beïnvloeden en niet-naleving te voorkomen. De Belastingdienst doet dat op verschillende manieren. De dienst wil de compliance versterken door voor burgers en bedrijven de naleving makkelijk te maken en vergissingen zoveel mogelijk te voorkomen, waar nodig het gedrag te corrigeren en fraudeurs op te sporen en te vervolgen. Afhankelijk van het gedrag van burgers en bedrijven kiest de Belastingdienst de mix van instrumenten die hem ter beschikking staan.
Kunt u een algemene appreciatie geven van de opmerkingen die over de tax gap gemaakt zijn in het programma Zembla, inclusief de wijze waarop de Belastingdienst reageert op suggesties van medewerkers om deze tax gap aan te pakken?
In mijn antwoorden op de vragen over de tax gap van het schriftelijk overleg, inzake de brief van 10 juli 2014 naar een macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting4, heb ik in de inleiding de wijze geschetst waarop de tax gap kan worden benaderd. In mijn brief van 29 september jl. die ik naar uw Kamer heb gezonden u naar aanleiding van de uitzending van Zembla, heb ik aangegeven dat het onderzoek naar de btw gap laat zien welke beperkingen er kleven aan top down tax gap analyses.5 Een macro-economische schatting van de tax gap is een globale benadering van de gemiste belastingopbrengsten, die een algemene indruk geeft van de werking van het belastingstelsel.
In de uitzending ligt de nadruk op het feit dat de Belastingdienst menskracht te kort zou komen om alle misgelopen belastingopbrengsten binnen te halen. De inzet van capaciteit blijft een afweging waarin de Belastingdienst kiest voor een duurzame vergroting van de compliance om daarmee de verschuldigde belasting te innen. Dit betekent dat niet alleen de (extra) behaalde inkomsten worden beschouwd, maar ook de kosten worden betrokken. Daarbij wordt de beschikbare capaciteit daar ingezet waar deze naar verwachting, op basis van onder andere ervaringscijfers en steekproeven, de grootste compliantie oplevert. Dat kan betekenen dat gekozen wordt voor een lichte inzet op het ene terrein, om met de vrij gekomen capaciteit meer compliantie te realiseren op een ander terrein.
Heeft het kabinet ooit een interne schatting gemaakt van de tax gap? Zo ja, kunt u die naar de Kamer sturen?
Er is intern geen alles omvattende berekening van de gemiste belastingopbrengsten gemaakt.
Herinnert u zich de aangenomen motie Omtzigt c.s. (31 066, nr. 144) uit juli 2012, die verzocht «de regering, voor 1 oktober 2012 met een plan te komen om de tax gap te halveren, dan wel zo mogelijk nog verder te verkleinen, door met gerichte acties zowel op het gebied van handhaving als invordering de belastingopbrengst te vergroten;» en tevens de regering verzocht, «hierbij in kaart te brengen met welke gerichte investeringen de belastingopbrengst met een veelvoud vergroot kan worden.»?
Ja.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2012 aan de Kamer schreef: «Uitgaande van de opbrengsten die de Belastingdienst in het verleden heeft gerealiseerd in werkprocessen als aanslagregeling, boekenonderzoeken en invordering, is op basis van business cases becijferd welke meeropbrengsten door middel van de inzet van extra medewerkers kunnen worden gegenereerd»? (Kamerstuk 31 066, nr. 151)
Ja.
Kunt u alle businesscases die u onderzocht heeft aan de Kamer doen toekomen?
Bij brief van 10 december 2012 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de intensivering van het toezicht en de invordering.6 In deze brief zijn de uitkomsten van de businesscase Intensivering toezicht en invordering opgenomen. Als speerpunten voor de intensivering zijn genoemd: (1) eerder aanslagen opleggen, meer aangiften beoordelen; (2) meer boekenonderzoeken en verscherpen administratieve controles; (3) versterking opsporing; (4) intensiveren invordering. Dit met het doel om met extra investeringen (structureel € 157 mln) extra belastingopbrengsten (€ 663 mln) te realiseren. De businesscase die hieraan ten grondslag ligt bevat meer in detail op welke wijze de Belastingdienst de extra inkomsten verwacht binnen te halen. Deze informatie heeft een controlestrategisch karakter. Discussies over de controlestrategie schaden al snel de handhaving door de Belastingdienst en daarmee de belastingopbrengsten. Om deze reden is vaste lijn dat businesscases niet openbaar worden gemaakt. Die lijn – die ik onderschrijf – geldt ook in dit geval.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat uw ambtsvoorganger schreef: «tevens ben ik van zins de mogelijkheid te onderzoeken op zinvolle en methodisch verantwoorde wijze inzicht te verkrijgen in de gemiste inkomsten die met de tax gap verband houden. In 2013 bericht ik uw Kamer hier graag nader over.»? (Kamerstuk 31 066, nr. 151)
Ja.
Welke acties zijn allemaal ondernomen naar aanleiding van die belofte bijna twee jaar geleden?
Omdat de vraag van de Kamer zag op een omvattend beeld van de tax gap is het CBS benaderd om een macro-economisch onderzoek uit te voeren. Het CBS heeft met zijn Nationale rekeningen de beschikking over gegevens over uitgaven aan goederen en diensten. Als eerste belastingmiddel is gekozen voor de btw omdat het CBS voor dit middel het meeste zicht heeft op en ervaring heeft met schattingen van de toegerekende btw vanuit de productie. Bovendien doet de Europese Commissie periodiek vergelijkend onderzoek naar de btw gap in de EU-lidstaten. Het CBS heeft inzicht gegeven in zijn berekeningswijze van het zogenoemde btw-verschil (zijnde het verschil tussen de afgedragen btw en de berekende btw) in de Nationale rekeningen. De methode van het CBS is vergeleken met de methode van het onderzoeksbureau CASE dat in opdracht van de Europese Commissie het onderzoek doet. Verder heeft de Belastingdienst met een aantal EU landen die al ervaring hebben met schatting van de tax gap in hun land, een workshop gehouden om te kijken hoe de verschillende gehanteerde methodieken zich tot elkaar verhouden en om ervaringen uit te wisselen. Dit alles heeft geresulteerd in een rapport over de methodiek en macro-economische schatting van gemiste btw dat op 10 juli jl. naar de Kamer is gestuurd.7
Herinnert u zich dat u naar veel herhalingsverzoeken uit de Kamer in juli net na het begin van het zomerreces, met een onderzoek kwam dat louter ging over de btw gap en niet over de tax gap en ook geen aanbevelingen bevatte over hoe dit opgelost kon worden? (Kamerstuk 31 066, nr. 211)
Op 10 juli jl. heb ik uw Kamer het rapport over de berekening van de BTW_gap toegestuurd8. Ik hoop hier in het AO van 8 oktober nader met de commissie Financiën van gedachte te kunnen wisselen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie al in 2009 een onderzoek publiceerde naar de btw gap in alle lidstaten inclusief Nederland en dat er dus iets weinig vernieuwends is gedaan?
Ja. Het onderzoek dat de Belastingdienst nu voor het eerst zelf in samenwerking met het CBS heeft uitgevoerd naar een macro-economische schatting van de btw-gap, heeft kennis en ervaring opgeleverd die nodig is om de berekening van de Europese Commissie (het onderzoeksbureau CASE) te kunnen beoordelen en over de verschillen in discussie te gaan. Door de contacten die er sindsdien zijn geweest tussen de Belastingdienst en CASE is de aanpak van Brussel inmiddels ook verfijnd. De nieuwe raming door CASE is uitgevoerd op een bestand dat veel sterker overeenkomt met de achterliggende Nationale rekeningen. Daardoor liggen de nieuwe percentages ook veel dichter bij die van het CBS.
Heeft u de inbreng gelezen van het schriftelijk overleg van 19 september 2014 over dit laatste Kamerstuk waarin onder andere gevraagd wordt: «De aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s. over de verkleining van de tax gap (Kamerstuk 31 066, nr. 144) zag niet alleen op btw, maar met name op de directe belastingen. De leden van de CDA-fractie hebben met teleurstelling gezien dat het kabinet niet de tax gap in beeld brengt, maar de btw gap. Zij verzoeken de Staatssecretaris aan te geven wanneer hij de tax gap in de overige belastingen, waaronder de vennootschapsbelasting en de loon- en inkomstenbelasting gaat berekenen, zoals herhaaldelijk gevraagd in de Tweede Kamer.»?
Gelijk met deze antwoorden zijn ook de vragen gesteld in het schriftelijk overleg van 18 september 2014 beantwoord.
Waarom deed het kabinet in de begroting 2014 (hoofdstuk IX) of deze motie was afgedaan terwijl dit evident niet het geval was? Bent u bereid om deze motie weer op de lijst te plaatsen van niet afgedane moties, nu over deze motie nota bene nog een schriftelijke procedure loopt?
De motie is inderdaad met het sturen op 10 juli jl. van het onderzoek naar de macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting (btw gap) bedoelde motie als zodanig van de lijst van openstaande moties & toezeggingen gehaald. Dit is gedaan omdat met het sturen van het rapport een volgende fase in de politieke discussie is ingegaan. De motie zal weer op de lijst worden geplaatst.
Wanneer kan de Kamer eindelijk een onderzoek naar de tax gap tegemoet zien, inclusief mogelijkheden om de tax gap te verkleinen?
In mijn brief waarbij ik het rapport over de btw gap heb aangeboden, heb ik gewezen op een aantal beperkingen van tax gap analyses. De centrale vraag is wat met de uitkomsten van tax gap onderzoek wordt beoogd (door de Tweede Kamer of de Belastingdienst). In zijn handhavingstrategie koppelt de Belastingdienst het binnenhalen van belastinggeld aan het beïnvloeden van gedrag en het oplossen van problemen. Dat moet er voor zorgen dat de belasting die verschuldigd is op basis van de wet niet alleen door correcties wordt vastgesteld maar ook daadwerkelijk binnenkomt. Hierover wil ik graag met uw Kamer op 8 oktober 2014 in gesprek gaan.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het systeem van de Stichting Afvalfonds door u algemeen bindend is verklaard en dat het voorziet in een dekking van de jaarlijkse kosten van inzameling van verpakkingen en het voorkomen van zwerfafval en verduurzaming van verpakkingen, anders gezegd de afvalbeheersbijdrage die is verschuldigd ter dekking van de Afvalbeheersstructuur?1 2
Ja. Daarnaast zijn er meer dan de in de vraag genoemde doelen opgenomen in de algemeen verbindende verklaring (AVV). De AVV spreekt bijvoorbeeld ook over de overige activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de Raamovereenkomst en het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Verpakkingenbesluit).
Klopt het dat met de afvalbeheersbijdrage de inzamelingskosten van volgend jaar – glas, hout, papier en karton, metaal, kunststof en andere materialen – alsmede enkele organisatorische kosten, aan de producenten en importeurs van dergelijke producenten worden doorbelast?
Nee, de afvalbeheersbijdragen, gebaseerd op de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst (ABBO), worden in hetzelfde jaar geïnd door StAV bij de producenten en importeurs van verpakkingen. Daarnaast worden de bijdragen conform de AVV aangewend voor meer dan de in de vraag genoemde doelen (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond van de AVV geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) uitvoering aan de relevante bepalingen uit het Verpakkingenbesluit, de Raamovereenkomst en de ABBO.
Daartoe int de StAV de afvalbeheersbijdrage bij producenten en importeurs, die in Nederland meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar op de markt brengen.
In de AVV zijn conform de «Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen» en de hiervoor geldende Leidraad AVV de volgende uitgaven begroot:
Hiermee voorziet de AVV in de dekking van de jaarlijkse kosten.
Waaruit blijkt dat de Stichting Afvalfonds extra gelden zou mogen innen of opsparen, of dat de Stichting gelden van glas-, hout-, papier-, en drankenproducenten mag besteden aan problemen die bepaalde bedrijven ondervinden met het systeem van statiegeld op PET-flessen of deze mag gebruiken ter compensatie van mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl zouden ondervinden van de mogelijke afschaffing van het statiegeldsysteem?
Van het innen of opsparen van extra gelden is geen sprake. Er worden geen andere gelden geïnd of opgespaard dan voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde doeleinden.
Of gelden die opgebracht zijn door de ene materiaalstroom (mede) ingezet worden ten behoeve van de uitvoering van de Raamovereenkomst voor een andere materiaalstroom is een zaak van het bestuur van StAV. De AVV laat daarvoor ruimte. Het bestuur van het Afvalfonds Verpakkingen stelt de begroting vast en controleert uiteindelijk de eindafrekening. De jaarafrekening wordt voorzien van een controleverklaring afgegeven door een accountant.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds mede te delen dat de Stichting – mede inachtgenomen de algemeen bindend verklaring – niet gerechtigd is om supermarktketens vanuit de betaalde afvalbeheersbijdragen miljoenen te betalen als tegemoetkoming of schadevergoeding in geval van de afschaffing van statiegeld op PET-flessen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in mijn antwoord 2 van mijn brief van 26 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijk statiegeldsysteem. De besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamerstuk 28 694, nr. 117) aan Uw Kamer gestuurd. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
StAV is zelf verantwoordelijk voor het doel van haar bestedingen die moeten passen binnen de begrote uitgaven volgens de AVV.
In mijn antwoorden van 25 september jl. op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) heb ik aangegeven dat naar mijn mening dit soort transitiekosten geoorloofd kunnen zijn. De gelden komen uit contributie, opgebracht door het verpakkende bedrijfsleven.
Indien het antwoord op vraag 4 nee is, kunt u aangeven op basis van welk artikel van de algemeen bindend verklaarde Afvalbeheersbijdrage-overeenkomst de Stichting wel gerechtigd zou zijn om heffingen van 2012, 2013, 2014 of toekomstige heffingen niet te besteden aan de inzameling of recycling van materialen en het voorkomen van zwerfafval, maar deze te besteden aan de schade van supermarktketens?
Zoals toegelicht in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 is geen sprake van een andere besteding dan waarvoor de afvalbeheersbijdragen zijn bedoeld.
Deelt u de mening dat statiegeldverpakkingen bijdragen aan minder zwerfafval?
Er zijn diverse instrumenten voor de aanpak van zwerfafval. Welk instrument gebruikt wordt, is onder andere afhankelijk van de situatie, het gewenste resultaat en de inspanningen die daarmee samenhangen. Het heffen van statiegeld op verpakkingen is één van die instrumenten.
Deelt u de mening dat afvalbeheersbijdragen door producenten en importeurs juist mede zijn/worden betaald ter voorkoming van zwerfafval (artikel 2.1 ABBO) en dat deze bijdragen dus niet mogen worden aangewend voor een systeem dat kan en zal leiden tot meer zwerfafval?
De bijdragen worden betaald om StAV in staat te stellen de verplichtingen van de producenten en importeurs van verpakkingen uit te voeren.
In grote lijnen bestaan die uit het inzamelen, sorteren, registreren van verpakkingsafval, het verduurzamen van verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval.
De raamovereenkomst is een integraal pakket van afspraken voor deze doelen. De uitvoering van het integrale pakket van de raamovereenkomst zal naar mijn mening leiden tot minder zwerfafval.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
De belabberde kwaliteit van het leerlingenvervoer voor kinderen met een beperking |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de brancheorganisatie voor het groepsvervoer KNV Taxi1 dat veel gemeenten bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer het liefst voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten en de kwaliteit vaak ondergeschikt maken aan de prijs?2
Er zijn in de media vaker zorgen geuit over de kwaliteit van het leerlingenvervoer in relatie tot het Europees aanbesteden door gemeenten, vanuit het idee dat bij de beoordeling van deze aanbestedingen alleen naar de prijs werd gekeken en niet naar de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Bij de beoordeling van de aanbiedingen wordt echter altijd naar de verhouding tussen de prijs en de kwaliteit gekeken.
In 2009 heeft de Ombudsman een kritisch rapport uitgebracht over de kwaliteit van het leerlingenvervoer.3 Onder andere naar aanleiding van dit rapport zijn in 2009 de Handboeken contractvervoer opgesteld, waaronder het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» (zie ook www.naarbetercontractvervoer.nl). De handboeken zijn uitgebracht door de ministeries van I&M (voorheen V&W), VWS en OCW in samenwerking met de VNG, de CG-Raad, de brancheorganisatie en de werkgevers- en werknemersorganisaties in de taxibranche.4 Het handboek biedt voor een groot deel van de aanbevelingen van de Ombudsman oplossingen en/of handvatten. Zo wordt er (voor de aanbesteding) informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen. Daarnaast wordt ook naar de prijs gekeken. Het gaat om een goede verhouding tussen kwaliteit en prijs.
Deelt u de mening van de brancheorganisatie dat «de Europese aanbesteding het probleem is, omdat de gemeenten hierbij de opdracht geven aan het vervoersbedrijf met de laagste prijs en niet meer naar de service voor kwetsbare kinderen kijken»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Door het Europees aanbesteden wordt de aanbestedingsprocedure juist transparant en is het zeker niet zo dat de opdracht automatisch gegund wordt aan de aanbieder met de laagste prijs. Het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding. Gemeenten worden gewezen op het belang van een goede verhouding van kwaliteit en prijs bij de aanbesteding.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de door u geconstateerde «sterke daling» van de kosten voor het leerlingenvervoer door de Europese aanbestedingen?3 Is deze sterke daling juist niet een directe bedreiging van de kwaliteit van het leerlingenvervoer en een bevestiging van wat de brancheorganisatie voor groepsvervoer stelt?
In de eerste meting van de «Monitor leerlingenvervoer 2013» is geconstateerd dat er landelijk, tussen 2011 en 2012, sprake is van per saldo een (kleine) daling van de totale vervoerskosten van zo’n € 10 miljoen (op een totaal van € 230 miljoen). Deze daling is niet als «sterk» te kwalificeren. Veel gemeenten gaven aan dat de (autonome) ontwikkeling van het aantal leerlingen een belangrijke reden was voor een daling van de vervoerskosten. Andere redenen voor de landelijke afname van de kosten zijn een verschuiving van aangepast vervoer naar eigen- of openbaar vervoer en een gunstigere aanbesteding in combinatie met regionalisering (gezamenlijk optrekken van gemeenten bij de aanbesteding). Er zijn ook gemeenten die te kampen hadden met een stijging van vervoerskosten door de jaarlijkse indexering door vervoerders, een toename van vervoersbewegingen door scholen die afwijkende schooltijden hanteren of door een duurder contract met een nieuwe vervoerder.6
Hoe beoordeelt u het door de brancheorganisatie aangehaalde voorbeeld van vervoerder Helbro te Sliedrecht, die geen concessies wilde doen aan kwaliteit en als gevolg daarvan failliet ging? Acht u het wenselijk dat organisaties en bedrijven die voor kwalitatief hoogwaardig vervoer voor kinderen met een beperking gaan vanwege de marktwerking in het leerlingenvervoer failliet gaan?
Een oorzakelijk verband tussen kwaliteit en faillissement is mij niet bekend. Vervoersbedrijf De Vier Gewesten (DVG) heeft vanaf 1 september 2014 het leerlingenvervoer in deze regio overgenomen. Het bedrijf schakelt vaak lokale vervoerders in. Deze bedrijven rijden, naar ik begrepen heb, naar tevredenheid al langere tijd naar scholen in de regio.
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van de recente misstanden in Gorinchem4 en Utrecht5? In hoeverre zijn deze recente misstanden in Gorinchem en Utrecht bij het leerlingenvervoer veroorzaakt door aanbestedingen, waar de prijs boven de kwaliteit wordt gesteld?
In Gorinchem was een probleem ontstaan door een gerechtelijke procedure omdat een vervoersbedrijf na de voorlopige gunning een kort geding tegen de gemeente had aangespannen. De potentiële vervoerders hebben toen in afwachting van de uitspraak niet de benodigde uitgaven kunnen doen om het vervoer voor te bereiden. De rechter heeft geoordeeld dat de procedure goed was verlopen en heeft de gemeente Gorinchem in het gelijk gesteld. Na de uitspraak is helaas één vervoersbedrijf niet in staat geweest om precies op tijd leerlingenvervoer te regelen. Gelukkig is dit tot één dag beperkt gebleven.
In Utrecht ging het over de slechte kwaliteit van het leerlingenvervoer. Ook was er een gehandicapte leerling achtergelaten in een busje. Dit incident betreur ik zeer. Volgens het vervoersbedrijf waren er, na de nieuwe aanbesteding, nieuwe chauffeurs en nieuwe routes. Hierbij zijn er fouten gemaakt. Dit is door de gemeente Utrecht opgepakt.
Welke tarieven worden er bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer door gemeenten gehanteerd (minimum/maximum/gemiddelden)? Wat is in uw ogen een wenselijk tarief (in euro’s)?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Ik ben daarom niet bekend met de tarieven die de diverse gemeenten hanteren en wat daarbij wenselijk is.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de kwaliteit van het leerlingenvervoer te verbeteren en de recente misstanden in de toekomst te voorkomen of op te lossen?
In 2009 zijn er door het opstellen van het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» al maatregelen genomen om de kwaliteit van de aanbesteding en het leerlingenvervoer te verbeteren. De uitkomsten van de 1-meting onder eindgebruikersis aanleiding geweest om de kwaliteitsaspecten opnieuw te positioneren. Als gevolg daarvan is het handboek medio 2013 geactualiseerd. Hiermee liggen er voldoende handvatten voor gemeenten voor een kwalitatief goede aanbesteding van het leerlingenvervoer.9
Deelt u de mening dat bij leerlingenvervoer niet de markt en de prijs van het personenvervoer leidend moeten zijn, maar dat altijd de kwaliteit voorop moet staan?
De regels voor het aanbesteden geven ruimte voor een combinatie van prijs en kwaliteit.
Ziet u mogelijkheden om de Europese aanbestedingen bij het leerlingenvervoer uit te bannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zie geen mogelijkheid om de Europese aanbesteding bij het leerlingenvervoer uit te bannen. Een transparante wijze van aanbesteding is belangrijk. Daarmee stoppen is niet wenselijk.
Is het gebruikelijk in gemeenten dat ouders zelf voor begeleiding tijdens het leerlingenvervoer moeten zorgen of deze zelf moeten bekostigen? Hoeveel gemeenten hanteren deze regel in de aanbestedingsvoorwaarden? Wat voor een gevolgen heeft een dergelijke begeleidingsplicht voor de arbeidsparticipatie in Nederland?6
Gemeenten hebben de wettelijke plicht «passend vervoer» aan te bieden. Uitgangspunt van de regeling leerlingenvervoer is een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding. Ook kan een fietsvergoeding worden verstrekt. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ouders voor hun kind aanspraak maken op aangepast vervoer, in taxi’s of taxibusjes.
Gemeenten mogen geen bijdrage van ouders vragen als het gaat om leerlingen met een handicap. Met invoering van passend onderwijs op 1 augustus 2014 is als gevolg van een amendement van de Tweede Kamer in de wet opgenomen dat gemeenten in de regeling leerlingenvervoer rekening moeten houden «met de van de ouders redelijkerwijs te vergen inzet». Dit is opgenomen in de Modelverordening van de VNG en in de regelingen van gemeenten. De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente. Daarom ben ik niet bekend met de wijze waarop gemeenten hieraan vorm geven in de aanbesteding van het leerlingenvervoer.
Het bericht dat onderzoek gedaan wordt naar een tweet van een jihadist |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) een tweet onderzoekt waarin melding gemaakt wordt gemaakt van drie Nederlandse jihadisten die in Syrië zijn omgekomen?1
Ja.
Gaat hier om een (strafrechtelijk) onderzoek naar de gedane uitlatingen, een onderzoek om de feiten zoals gesteld in de tweet te verifiëren of een ander onderzoek? Als het gaat om een (strafrechtelijk) onderzoek naar de gedane uitlatingen, kunt u dan uiteenzetten waarom een feitelijke omschrijving van een gebeurtenis voldoende reden is voor een onderzoek?
De NCTV is een onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en heeft onder meer tot taak het bevorderen van de identificatie en de analyse van dreigingen en risico's op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid. In dit verband worden uitingen zoals de desbetreffende tweet door de NCTV bezien. Het betreft geen strafrechtelijk onderzoek of onderzoek zoals de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat uitvoeren, maar slechts de duiding van de inhoud van de tweet. Derhalve is niet overwogen om een Notice-and-Take-Down procedure in te zetten.
Op basis van welke rechtsgrondslag heeft de NCTV dit onderzoek geïnitieerd?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de NCTV andere diensten of organisaties ingeschakeld voor het uitvoeren van dit onderzoek? Zo ja, hoe verhouden zij zich tot de NCTV en welk wettelijk kader is op hun doen van toepassing?
Ja, de analyses van de NCTV komen tot stand mede op basis van inbreng van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, politie en andere bij de nationale veiligheid betrokken overheidspartijen. Het wettelijk kader voor het delen van informatie kan per dienst of organisatie verschillen. Informatie wordt slechts gedeeld binnen het voor de desbetreffende dienst- of organisatie van toepassing zijnde wettelijke kader.
Heeft u overwogen een Notice-and-Take-Down procedure te gebruiken? Zo ja, wat is de afweging geweest dit middel al dan niet in te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het in juni 2014 toegezegde onderzoek naar statiegeld |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht1 van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) waarin gesteld wordt dat het KIDV de analyse gaat begeleiden die de milieueffecten van de Raamovereenkomst Verpakkingen 2012–2022 afzet tegen het effect van het vrijgeven van het statiegeld op grote PET-flessen?
Ja.
Waarom heeft u de opdracht voor het uitvoeren van een onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst aan het KIDV verleend, terwijl in de eerste termijn van het algemeen overleg Grondstoffen en afval van 18 juni 2014 is toegezegd dat het onderzoek onafhankelijk zou zijn en uitgevoerd zou worden met het doel om uiteindelijk over een rapportage te kunnen beschikken die buiten iedere twijfel staat?
De opdracht van de milieueffectenanalyse is door mij geformuleerd. Ik heb aan het KIDV gevraagd om de analyse te begeleiden en niet om uit te voeren. Het KIDV zet op basis van mijn opdracht de onderzoeken via een aanbestedingsprocedure in de markt en deze worden vervolgens door gerenommeerde instituten uitgevoerd.
Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Cegerek tijdens het AO van 18 juni jl. zal er ook een klankbordgroep opgericht worden. De klankbordgroep zal overigens geen besluitvormend karakter hebben.
Die is bedoeld om draagvlak voor het proces te waarborgen en om te reflecteren op het proces. Hierin zullen, naast de raamovereenkomstpartijen, ook NGO’s deelnemen.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd terwijl het instituut voor 100% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Er is diverse keren gesproken over de onafhankelijkheid van het KIDV. Ik heb aangegeven dat ik het KIDV een onafhankelijk instituut vind. Naast de twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, heeft het bestuur vier vertegenwoordigers van de overheid (rijksoverheid en lokale overheden). Daarmee zijn alle belangen evenredig vertegenwoordigd en is het niet het bedrijfsleven dat bepaalt wat er gebeurt.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het Kennisinstituut is gewaarborgd, terwijl twee belangrijke spelers uit het bedrijfsleven – te weten Coca Cola en Albert Heijn – hebben aangegeven van het statiegeld af te willen?
De besluiten van het KIDV worden genomen door het bestuur en niet door individuen of door bedrijven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd, terwijl de directeur van het Stichting Afvalfonds Verpakkingen jarenlang gewerkt heeft voor Coca Cola?2
De directeur zit niet in het Bestuur van KIDV, zie verder de antwoorden op vraag 3 en 4.
Bent u van mening dat onafhankelijk onderzoek is gewaarborgd, wanneer de directeur van het KIDV (die het onderzoek naar statiegeld gaat begeleiden) twee jaar geleden als topambtenaar en rechterhand van de toenmalige staatsecretaris niet alleen afschaffing van statiegeld heeft bedacht, maar tevens de tekst van de Raamovereenkomst heeft opgesteld?3
De Raamovereenkomst is opgesteld door de raamovereenkomstpartijen, mede ondertekend door het Rijk én gesteund door uw Kamer. De tekst is tot stand gekomen in samenwerking tussen de genoemde partijen, resulterend in de concrete afspraken van de Raamovereenkomst.
In reactie op vraag 2 heb ik toegelicht hoe het proces van de analyse georganiseerd is, waarmee onafhankelijkheid van de resultaten van het onderzoek geborgd is.
Wat is uw reactie op de vraag hoe er sprake kan zijn van onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek wanneer de financiën, de formulering van de onderzoeksopdracht, de aanwijzing van het bureau alsmede de «begeleiding» van de onderzoeksvragen (die uiteindelijk voor 90% de uitkomst van een onderzoek zullen bepalen), worden ingevuld door de bedenker van de afschaffing van het statiegeldsysteem?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 toegelicht, wordt de onderzoeksopdracht door mij bepaald en daar leg ik aan uw Kamer verantwoording over af. In antwoord op vraag 2 heb ik ook uitgelegd hoe het proces rondom het onderzoek georganiseerd is.
Wat is het bedrag dat door u beschikbaar wordt gesteld ter begeleiding van het onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst?
Het KIDV heeft een eigen begroting en een budget waaruit de onderzoeken betaald worden. Deze analyse was niet begroot. Omdat het een toezegging van mij is aan uw Kamer, zal ik een deel van de kosten betalen. Ik zal hiervoor op korte termijn een kostenopgave ontvangen.
Bent u bereid een echt onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek naar de analyse van de milieueffecten van de Raamovereenkomst te laten uitvoeren, dat wordt geleid door een onafhankelijk persoon en een onafhankelijke commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Het functioneren van de gevolmachtigde minister van Curacao. |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waar in welke wet staat dat u als voorzitter van de Rijksministerraad geen goed gesprek kunt voeren met de gevolmachtigde Minister van Curaçao over haar functioneren, zoals u suggereert in uw antwoord op een eerdere vraag?1
De beantwoording van eerdere vragen bevat geen suggesties of angst maar een verwijzing naar de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State van 24 april jl. die op verzoek van de steller van de eerdere vragen aan hem is uitgebracht.
Hoe verklaart u uw angst om dit gesprek met de gevolmachtigde Minister van Curaçao te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties?
Zie antwoord vraag 1.
De problemen die het speciaal onderwijs ondervindt bij de bekostiging van medische zorg voor leerlingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kloppen de berichten uit het speciaal onderwijs, dat de budgetten voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging in een deel van de samenwerkingsverbanden nu al ontoereikend zijn om de benodigde zorg aan alle leerlingen te kunnen bieden? Zo nee, sluit u uit dat dit plaatsvindt? Zo ja, hoeveel samenwerkingsverbanden en/of gemeenten kunnen niet de benodigde zorg leveren aan leerlingen met een ernstige (meervoudige) handicap?
De zorg voor kinderen met een beperking, waaronder begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging, blijft met de hervorming van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geborgd. Gemeenten worden met de invoering van de nieuwe Jeugdwet verantwoordelijk voor de begeleiding en persoonlijke verzorging en zorgverzekeraars voor verpleging. Ernstig meervoudig beperkte kinderen zullen met ingang van 2015 vooral zijn aangewezen op de voorgenomen Wet langdurige zorg (Wlz), omdat zij veelal blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij nodig hebben. Dit geldt ook voor thuiswonende, ernstig meervoudig beperkte kinderen.
Met ingang van 1 januari 2015 vervalt de voorliggendheid van onderwijs op AWBZ. Dat betekent dat voor kinderen die onder de Wlz gaan vallen, er geen aftrek van de zorgbekostiging meer plaatsvindt. Daarmee wordt een knelpunt van het huidige systeem opgelost en wordt de combinatie van dagbesteding en onderwijs eenvoudiger. Wel blijft samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het onderwijs van belang. Het gaat dan om het zorgplan en het ontwikkelingsperspectief van het kind. Het betekent dat van de Wlz-zorgverleners kan worden gevraagd om niet alleen de zorg af te stemmen, maar daarbij ook de school te betrekken.
In aanvulling op de beschikbare zorg, kwamen vanaf 2010 extra AWBZ-compensatiemiddelen (landelijk € 10 mln.) voor scholen beschikbaar via een subsidie aan de regionale expertisecentra. Deze regeling is ingesteld ter compensatie van de «Pakketmaatregel AWBZ» uit 2009 die het beroep op de AWBZ beperkte en ook gevolgen had voor de mogelijkheden van de inzet van deze zorg op school (met name de inzet van begeleiding). Scholen konden een beroep doen op deze middelen voor de kleine groep leerlingen voor wie de beschikbare zorg en onderwijsondersteuning niet toereikend was. Met de invoering van de wetgeving passend onderwijs op 1 augustus 2014 is het budget voor de compensatiemiddelen AWBZ niet gewijzigd. Deze compensatiemiddelen zijn toegevoegd aan de normbekostiging van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Het is een zorgelijk signaal dat er scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) zijn die in deze fase aangeven onvoldoende (zicht op) budgetten te hebben. Ik vind het belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt tussen zorgverleners en scholen – en waar nodig samenwerkingsverbanden en gemeenten – om kinderen de zorg en onderwijsondersteuning te bieden die zij nodig hebben. OCW en VWS zullen dit nauwlettend in de gaten houden. Het thema krijgt ook aandacht in de gezamenlijke werkagenda voor de verbinding passend onderwijs en jeugdhulp van de PO-Raad, VO-raad, VNG, VWS en OCW. Vanuit deze werkagenda stellen betrokken organisaties handreikingen op en organiseren zij maatwerkbijeenkomsten om de samenwerking tussen onderwijs en zorg te ondersteunen. Aan Per Saldo en Ieder(in) is gevraagd een informatiepunt in te richten, waar ook vragen en signalen over de combinatie van onderwijs en zorg ingebracht kunnen worden.
Hoeveel gemeenten hebben ondertussen concrete afspraken op papier gemaakt met het samenwerkingsverband passend onderwijs over de inkoop van (medische specialistische) jeugdzorg voor kinderen met een ernstige meervoudige handicap? In hoeveel gemeenten is deze medisch specialistische zorg ook daadwerkelijk ingekocht (zijn contracten getekend)?1
De zorgcontinuïteit voor kinderen met een handicap blijft ook na 1 januari 2015 geborgd. Voor de meeste ernstig meervoudig beperkte kinderen geldt dat zij aangewezen zullen zijn op de Wlz. Dit betekent dat voor een groot deel van deze kinderen de medisch specialistische zorg niet vanuit gemeenten maar vanuit de Wlz gefinancierd zal worden.
Voor de kinderen die (wel) van de AWBZ overgaan naar de Jeugdwet, is er een overgangsperiode. Zij houden tijdens de overgangsperiode recht op de zorg uit de AWBZ-indicatie. Die zorg kan in een instelling of thuis geleverd worden. Dit overgangsrecht duurt tot de einddatum op de indicatie, maar uiterlijk tot 1-1-2016. Na afloop van het overgangsrecht kan bij de gemeente nieuwe ondersteuning worden aangevraagd.
Momenteel zijn gemeenten volop bezig met het afronden van hun beleidsplannen Jeugd en met de inkoop van jeugdhulp voor 2015. De jeugdplannen van gemeenten moeten voor 1 november worden vastgesteld door de gemeenteraad. Door het verplichte karakter van de op overeenstemming gerichte overleggen (oogo) tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden is het gewaarborgd dat gemeenten hun plannen ook afstemmen met de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Op basis van de nieuwe Jeugdwet wordt per 1-1-2015 continuïteit van zorg geboden aan de cliënten die op dat moment gebruik van jeugdhulp maken.
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg van 24 september jl. heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer bij brief van 20 oktober 2014 (Kamerstuk 2014Z18587) nader geïnformeerd over de stand van zaken van de inkoopafspraken die gemeenten momenteel maken.
Kunt u een volledig overzicht geven van de verschillende vormen van (extra) financiering van zorgmiddelen (begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging, persoonsgebonden budgetten, samenwerkingsverbanden en andere zorggelden) die door scholen ingezet kunnen worden (uitgesplitst voor de jaren 2013 t/m 2017, uitgesplitst naar schooltype en uitgesplitst naar financieringsstromen)? Wilt u daarbij aangeven wat de gevolgen zijn van de invoering van de Wet Langdurige zorg op deze financieringsmogelijkheden?
In 2013 en 2014 wordt een individuele zorgvraag gefinancierd uit de AWBZ. Per 1 januari 2015 worden de onderdelen begeleiding en persoonlijke verzorging overgeheveld naar de Jeugdwet. In de Jeugdwet is voorzien in continuïteit van zorg: in 2015 krijgt een leerling, afhankelijk van de looptijd van zijn «oude» indicatie, nog 1 jaar de huidige geïndiceerde zorg via de gemeente. Voor de jaren daaropvolgend en voor nieuwe zorgvragen zijn de nieuwe financieringsvormen van toepassing.
De AWBZ-verpleging wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw betekent dat per 2015 verpleging voor kinderen in de klas mede kan worden bekostigd door de zorgverzekeraar.
In het geval van blijvende zeer ernstig beperkingen bij leerlingen, is niet de Jeugdwet of Zvw van toepassing, maar wordt dat de Wlz. Dit is een landelijke regeling. Nu de voorgenomen Wlz zich beperkt tot een integraal zorgaanbod, voor mensen die een blijvende behoefte zullen hebben aan permanent toezicht of 7x24 uur-zorg, wordt onderwijs niet meer als een voorliggende voorziening gerekend.
Verder hebben (v)so-scholen binnen de lump sum beperkt middelen beschikbaar voor zorg, en zijn er bijvoorbeeld vergoedingen mogelijk voor brancardliften of speciale schoolbaden. De invulling van de (v)so-bekostiging met ingang van 1 augustus 2014 is toegelicht op: http://passendonderwijs.nl/nieuws/toelichting-bekostiging-vso-na-invoering-passend-onderwijs/ De invoering van de Wlz en de Jeugdwet hebben geen effect op deze bekostiging.
Bovenstaande is samengevat in onderstaand schema:
Leerling op een reguliere school voor po of vo
leerling op een school voor (v)so
Basisbekostiging
Basisbekostiging
Bekostiging extra ondersteuning, op basis van afspraken in het samenwerkingsverband
Ondersteuningsbekostiging op basis van aantal ingeschreven leerlingen in het (v)so op de teldatum
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015, Participatiewet
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015, Participatiewet
Zvw: nieuwe aanspraak wijkverpleging
Zvw:
nieuwe aanspraak wijkverpleging
Wlz
Wlz
Acht u het wenselijk dat er een aanzienlijk risico is ontstaan doordat het integrale aanbod van specifieke onderwijszorgarrangementen voor moeilijk lerende kinderen met ernstige gedragsproblemen niet kan worden gecontinueerd en dat hierdoor kwetsbare kinderen en jongeren thuis komen te zitten? Zo nee, welke garanties kunt u geven zodat het integrale aanbod van specifieke onderwijszorgarrangementen gecontinueerd wordt?2
Het onderwijssysteem biedt al veel mogelijkheden om ervoor te zorgen dat kinderen met complexe ondersteuningsvragen passend onderwijs kunnen volgen. De wetgeving passend onderwijs en de Jeugdwet bieden ruimte voor verder maatwerk voor onderwijszorgarrangementen. Ook hebben scholen met ingang van 1 augustus 2014 de zorgplicht: de school waar de leerling is aangemeld, heeft de verantwoordelijkheid om een passende plek te bieden aan een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
In het oogo over het ondersteuningsplan en het Jeugdplan maken samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken over de invulling van onderwijszorgarrangementen. Gemeenten en scholen zullen hun aanbod voor onderwijsondersteuning en zorg goed op elkaar af moeten stemmen. In samenwerking met de VNG en de sectororganisaties stellen OCW en VWS instrumenten beschikbaar om hier een passende invulling aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 8.
In hoeverre klopt het dat er bij de Regionale Expertise Centra voor scholen met specifieke zorgvragen meer mogelijkheden waren om extra budget te krijgen (omdat zij over gelden van een gehele regio beschikten) in vergelijking met de huidige samenwerkingsverbanden (met een beperkter werkterrein)? Wat is daarvan het gevolg?
Zoals eerder toegelicht, werd slechts een klein (aanvullend) deel van de zorg via de regionale expertisecentra bekostigd. Voor het overgrote deel liepen de middelen via de AWBZ, zorgverzekeraars, provincies en gemeenten.
De voormalige «Subsidie regionale expertisecentra in verband met de pakketmaatregel AWBZ» lag voorheen bij de regionale expertisecentra en deze middelen zijn nu verlegd naar het samenwerkingsverband.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat scholen voor het speciaal onderwijs sinds de invoering van het passend onderwijs langs veel meer «loketten» moeten (meerdere samenwerkingsverbanden, jeugdzorg, zorgverzekeraars en gemeenten) voor het krijgen van middelen voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging dan voorheen (waar het voornamelijk verliep via het Regionaal Expertise Centrum)? Op welke wijze gaat u deze versnippering aan banden leggen?
De organisatie van onderwijsondersteuning in combinatie met zorg voor leerlingen met een grote zorgvraag verandert door de wetgeving passend onderwijs en de herziening van de AWBZ.
Voor de groep ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen is de verwachting dat de combinatie onderwijs en zorg met ingang van 1 januari 2015 wordt vereenvoudigd: de aanbieders die zorg vanuit de Wlz leveren, kunnen dan rechtstreeks met de betrokken (v)so-school afspraken maken over de inzet van zorg.
Voor de invulling van onderwijszorgarrangementen voor leerlingen met lichtere zorgvragen kunnen samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken maken in overleg met de betrokken reguliere en speciale scholen. Het samenwerkingsverband is (ook voor alle overige zaken rond onderwijsondersteuning) hèt loket voor de aangesloten scholen.
Dit neemt niet weg dat veel (v)so-scholen te maken kunnen hebben met meerdere samenwerkingsverbanden. Ik signaleer dat nog niet overal heldere afspraken zijn gemaakt over een adequate werkwijze. In samenwerking met de onderwijsorganisaties wordt ondersteuning geboden om deze afspraken snel duidelijk te krijgen. Dat helpt met name (v)so-scholen om het onderwijs kwalitatief goed in te vullen.
Is – gezien wat er in vraag 6 wordt gesteld – de bureaucratie voor de scholen voor speciaal onderwijs toegenomen, sinds de invoering van het zogenaamde passend onderwijs? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, op welke wijze gaat u deze extra administratieve last indammen?
Met de invoering van passend onderwijs is, onder andere, juist een vermindering van de bureaucratie beoogd. Landelijke indicatiecriteria zijn afgeschaft, vaststaande, vaak langdurige, procedures zijn komen te vallen. De samenwerkingsverbanden en scholen hebben veel ruimte gekregen om passend onderwijs zelf in te richten.
Het is nog niet mogelijk om te zeggen of de bureaucratie voor (v)so-scholen is toegenomen. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn bezig om vorm te geven aan passend onderwijs in de praktijk. Er is sprake van veranderingen in procedures, waarbij onnodige bureaucratie zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Scholen en samenwerkingsverbanden hebben de ruimte gekregen om binnen de kaders van de wetgeving hun procedures in te vullen. Het is dan ook aan de scholen en samenwerkingsverbanden om te blijven werken aan het voorkomen van onnodige bureaucratie. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de instrumenten die de Kafkabrigade biedt om onnodige bureaucratie te voorkomen. Deze informatie komt een dezer dagen beschikbaar op www.passendonderwijs.nl.
Ik heb in het algemeen overleg van 3 juli 2014 toegezegd dat ik een onderzoek zal doen naar bureaucratie in passend onderwijs. Dit onderzoek wordt in de tweede helft van het schooljaar uitgevoerd door het Kohnstamm Instituut in opdracht van het NRO. Het doel van deze nulmeting is het in kaart brengen van de mate waarin (voorafgaand aan passend onderwijs) de werkwijzen rond leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften bureaucratie met zich meebrengen.
Vervolgens zal de mate waarin deze werkwijzen veranderd zijn met de komst van passend onderwijs in kaart worden gebracht. Ik zal u zo spoedig mogelijk na het afronden van dit onderzoek informeren over de uitkomsten. Op basis daarvan wordt bezien of er extra inspanningen nodig zijn om onnodige bureaucratie en administratieve lasten te verminderen.
Wanneer kan de Kamer een concrete uitwerking tegemoet zien van de in 2012 Kamerbreed aangenomen motie, die de regering verzoekt om het zogenaamde passend onderwijs en begeleiding op basis van de (gedecentraliseerde) AWBZ zo goed mogelijk op elkaar te doen aansluiten?3
De uitvoering van deze motie heeft mede bijgedragen aan de invulling van de nieuwe regelgeving. Met de invoering van de Wet langdurige zorg en de Jeugdwet zullen dan ook verschillende knelpunten opgelost kunnen worden. Zo wordt, als bij vraag 1 is aangegeven, onderwijs niet langer als voorliggende voorziening gezien. Dat betekent dat er geen aftrek meer plaatsvindt van de zorgbekostiging tijdens onderwijs.
De sectororganisaties en de VNG hebben in samenwerking met OCW en VWS een aantal handreikingen uitgebracht over de herziening van de AWBZ en kinderen en jongeren met een beperking. Ook Gedragswerk heeft een handreiking uitgebracht waarin beschreven wordt hoe teams het werken aan passend onderwijs voor kinderen voor wie dat niet vanzelf spreekt, in de dagelijkse praktijk in en om de klas kunnen organiseren en regisseren. http://www.gedragswerk.nl/news/83/Nieuwe%20hulpmiddelen%20beschikbaar%20op%20deze%20website
Kunt u een overzicht geven of en in hoeverre er belemmeringen of schotten zijn om zorggelden in te kunnen zetten in het onderwijs en andersom? Wat zijn de gevolgen van deze belemmeringen? Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de mogelijke belemmeringen weg te kunnen nemen?
Met de invoering van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de voorgenomen Wlz verdwijnen er een aantal knelpunten of schotten die nu soms een belemmering kunnen vormen om zorggelden in te zetten tijdens het onderwijs. Met de Jeugdwet worden gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en komen bestaande financieringsschotten die een integrale aanpak rond het kind en gezin belemmeren te vervallen. Verder wordt het voor leerlingen eenvoudiger om naast dagbesteding ook onderwijs te volgen. Als een leerling naar school gaat, betekent dit geen aftrek meer van de zorgbekostiging voor de leerling. Zie ook mijn brief van 14 oktober 2014 over de actualiteiten passend onderwijs.
Bent u bereid te onderzoeken of ernstig meervoudig gehandicapte kinderen als één groep beschouwd en gefinancierd kunnen worden, vergelijkbaar met cluster 1 en 2? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden hebben tyltylscholen gepleit voor de vorming van instellingen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking conform cluster 1 en 2. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de wetgeving passend onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 106, nr.7), is aangegeven dat de tyltylscholen gedeeltelijke overlap vertonen met de scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen. Beide bieden samen met kinderdagcentra een onderwijs-zorgaanbod aan kinderen met een (zeer) laag ontwikkelingsniveau en een grote zorg- en ondersteuningsbehoefte. Verder zijn de tyltyl scholen vaak organisatorisch verbonden met een mytylschool.
Voor de doelgroep ernstig meervoudig beperkte is de instellingsfiguur echter niet goed uitvoerbaar omdat de leerlingen waar het om gaat veel breder verspreid naar het (v)so gaan, zoals blijkt uit de volgende cijfers:
Deze cijfers laten zien dat ernstig meervoudig beperkte kinderen nu op verschillende plekken in het onderwijs terecht komen. Deze heterogeniteit van de leerlingenpopulatie beschouw ik als positief. Ik acht het daarom niet wenselijk om deze kinderen als één aparte groep te beschouwen en te financieren, met alle gevolgen hiervan. Gegeven de spreiding van de ernstig meervoudig beperkte leerlingen over de schoolsoorten en gezien het grote aantal scholen waar deze leerlingen zitten, gaat de vergelijking met cluster 1 en 2 niet op.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja.