De nieuw benoemde executive vice president van de holding |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Air France/KLM over de nieuw benoemde executive vicepresident van de holding?1
Ja.
Ziet u deze benoeming als een versterking van de organisatie van het hoofdkantoor van de holding Air France/KLM in Parijs?
In mijn brief van 13 maart 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 262) heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn overleg van 12 maart 2015 met onder andere de heer De Juniac, de president-directeur van Air France KLM, waarbij deze heeft bevestigd dat er geen verdere centralisatie van KLM-activiteiten en bedrijfsonderdelen naar de Air France KLM holding in Parijs zal plaatsvinden. Het gaat bij de benoeming van deze executive vice president om een benoeming die al voor 13 maart 2015 is afgesproken en nu is geformaliseerd.
Deelt u de mening dat deze versterking van de organisatie in Parijs haaks staat op uw brief van 13 maart 2015, waarin u stelt dat er geen verdere centralisatie van KLM-activiteiten naar het hoofdkantoor van de holding in Parijs plaats zal vinden?2
Zie antwoord vraag 2.
Is er vanuit het ministerie al contact geweest met de heer De Juniac, die het bovenstaande persoonlijk aan u had toegezegd?
Over specifiek deze benoeming is er vanuit mijn departement geen contact met de heer De Juniac geweest. Gezien het antwoord op de vragen 2 en 3 is daar ook geen aanleiding toe.
Wat gaat u ondernemen om deze salamitactiek vanuit de holding te stoppen?
Gezien de antwoorden op de vragen 2 en 3 is geen aanleiding om actie te ondernemen. De afspraken zoals in de brief van 13 maart gemeld, zijn helder.
Deelt u de mening dat het, deze benoeming van de holding overwegende, toch verstandig zou zijn om de mondelinge toezeggingen van de heer De Juniac aan u persoonlijk gedaan, op papier te zetten?
De afspraken uit het overleg met de heer De Juniac zijn vastgelegd in een gespreksverslag dat is ondertekend door de president-directeuren van Air France KLM en KLM en door mijzelf. Dit verslag is ook nog op 8 juni 2015 vertrouwelijk bij de Kamer ter inzage gelegd. Met dit gespreksverslag zijn de afspraken voldoende gedocumenteerd.
Het bericht “Vrouwen en meisjes in Zuid-Sudan verkracht en levend verbrand” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen en meisjes in Zuid-Sudan verkracht en levend verbrand»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het VN-rapport dat melding maakt van ernstige mensenrechtenschendingen – waaronder het ontvoeren, verkrachten en levend verbranden van vrouwen en meisjes – door het regeringsleger?
Het kabinet is geschokt door de bevindingen van het rapport. De beschreven gewelddadigheden getuigen van een ongekende wreedheid en interetnische haat. Met name het geweld tegen vrouwen en meisjes heeft verschrikkelijke vormen aangenomen.
Sinds het uitbreken van het conflict in december 2013 zijn vele burgerslachtoffers gevallen als gevolg van de onderlinge strijd tussen regering en gewapende oppositie. Ook eerder beschreven rapporten mensenrechtenschendingen door beide partijen. Dit rapport bevat aanwijzingen dat het regeringsleger en daaraan gelieerde milities zich schuldig hebben gemaakt aan grove mensenrechtenschendingen, vaak gericht tegen vrouwen en kinderen. Het kabinet acht het dringend noodzakelijk dat deze misstanden worden onderzocht en dat de daders worden opgespoord en hun straf niet ontlopen.
Heeft u al stappen ondernomen tegen de Zuid-Soedanese regering? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Direct na het uitkomen van het rapport uitten de Heads of Mission (HoMs) van de EU en van de VS, Canada, Noorwegen en Zwitserland in Juba hun afschuw en riepen zij de partijen met klem op de mensenrechtenschendingen te stoppen. Ook deden zij een klemmend beroep op de regering om onderzoek te doen naar de gebeurtenissen in Unity en om UNMISS onbeperkte toegang te verlenen tot de gebieden waar de schendingen hebben plaatsgevonden. In een gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken, Benjamin Barnaba Marial, onderstreepten de HoM’s nog eens hun zorgen n.a.v. het rapport. De EU partners en anderen roepen in de regelmatige dialoog met de overheid op onderzoek te doen naar deze misstanden en vragen dringend het voornemen van de regering dit onderzoek te ondernemen direct uit te voeren.
In een resolutie van 2 juli veroordeelde de VN-Mensenrechtenraad nadrukkelijk de mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht. De resolutie won aan gewicht omdat de gehele Afrikaanse Groep ermee instemde. Nederland heeft intensief meegewerkt aan deze resolutie. Een belangrijk element is het verzoek aan het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens OHCHR om nader onderzoek te doen naar de gebeurtenissen, daarover spoedig te rapporteren en met aanbevelingen te komen om de mensenrechtensituatie te verbeteren. Nu UNMISS op basis van interviews met overlevenden en ooggetuigen grove mensenrechtenschendingen heeft geconstateerd, is het van belang dat deze nader worden onderzocht door OHCHR.
Bent u bereid om persoonsgerichte sancties in te stellen voor degenen die verantwoordelijk zijn voor deze mensenrechtenschendingen? Zo ja, bent u van plan om dit gezamenlijk met andere EU-landen te doen? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat Nederland erop aandrong stelde de EU in juli 2014 sancties in tegen twee militaire leiders vanwege hun betrokkenheid bij gewelddadigheden. Nederland is in beginsel voor persoonsgerichte sancties tegen militaire leiders die verantwoordelijk zijn voor de mensenrechtenschendingen die het UNMISS rapport beschrijft. Het is van belang dat er zo spoedig mogelijk nader onderzoek komt naar de gebeurtenissen en dat de daders van deze schendingen worden geïdentificeerd. Als blijkt dat ook de politieke leiders van de strijdende partijen verantwoordelijk kunnen worden gehouden, dan kan dit leiden tot uitbreiding van de namenlijst.
De VN-Veiligheidsraad besloot afgelopen 1 juli persoonsgerichte sancties (reisrestricties en het bevriezen van financiële tegoeden) op te leggen tegen zes militaire leiders, drie van het regeringsleger SPLA en drie van de gewapende oppositie SPLA-IO. Mede op aandringen van Nederland had de EU al eerder persoonsgerichte sancties ingesteld tegen twee van deze militaire leiders. De EU werkt op dit moment de VN-sancties uit in het EU-sanctieregime.
Gezien de mogelijkheid dat sommige vrouwen en meisjes zwanger kunnen zijn geworden door de verkrachting, vindt u dat geen enkele vrouw gedwongen zou moeten worden om het kind van haar verkrachter te baren en op te voeden?
Het Nederlandse standpunt is dat alle vrouwen en meisjes zelf moeten kunnen beslissen over het afbreken van hun zwangerschap. En dat zij die het besluit nemen ook toegang moeten hebben tot veilige abortusdienstverlening en goede kwalitatieve dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid. Daarnaast vindt het kabinet dat alle vrouwen en meisjes die verkracht zijn toegang moeten hebben tot medische en psychosociale zorg.
Bent u van plan om in lijn met artikel 3 van de Geneefse Conventie en de Veiligheidsraad Resoluties 2106 en 2122 u ervoor in te zetten dat vrouwen en meisjes die zijn verkracht en bezwangerd door het regeringsleger toegang krijgen tot alle noodzakelijke medische zorg, inclusief de toegang tot veilige abortus? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet meent dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit, inclusief veilige afbreking van zwangerschappen. Daarnaast meent het kabinet dat de oorlogsrechtelijke plicht tot noodzakelijke medische zorg ook het aanbieden van abortus aan slachtoffers van verkrachting kan omvatten.
Zoals eerder aangegeven in de kamerbrief «Nederlandse inzet in Zuid-Sudan» van 8 mei 2015 is de Nederlandse ambassade in Juba in overleg met een gespecialiseerde NGO om te komen tot additionele steun voor de bescherming van vrouwen binnen en buiten de UNMISS Protection of Civilians (PoC) sites. Nederland geeft op dit moment al steun aan humanitaire organisaties zoals ICRC die in Zuid-Sudan aandacht besteden aan sexual and gender based violence.
In algemene zin benadrukt Nederland in de assemblee van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO steeds het belang van kwalitatief goede dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid, inclusief het beëindigen van zwangerschappen, ook voor zwangere vrouwen na een verkrachting. Ook het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties UNFPA is voor dienstverlening op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid een belangrijke partner. UNFPA zet zich in voor essentiële zorg voor seksuele en reproductieve gezondheid in humanitaire hulp en crisissituaties. Daarnaast bouwt UNFPA capaciteit op samen met zijn partners om het basispakket, Minimum Initial Service Package (MISP) for Reproductive Health,te implementeren in humanitaire hulpsituaties. Nederland zal de kwetsbaarheid van vrouwen en kinderen in conflictsituaties en rampen onder de aandacht brengen tijdens de World Humanitarian Summit in mei 2016.
Daarnaast werkt het kabinet aan nieuwe partnerschappen met Nederlandse en internationale NGO’s op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In die partnerschappen zal Nederland extra inzetten op goede dienstverlening voor veilige abortus in het algemeen, inclusief in conflict- en humanitaire situaties. Tevens zal Nederland met deze partners optrekken in lobby en pleitbezorging voor deze onderwerpen.
Stopzetten van toeslagen voor dak- en thuislozen |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
In hoeverre wordt door de Belastingdienst gecontroleerd of het gaat om dak- of thuislozen wanneer toeslagen worden stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken?
Sec het feit dat er door meerdere personen gebruik wordt gemaakt van hetzelfde postadres is geen criterium om toeslagen stop te zetten. Ook als het gaat om dak- of thuislozen is dit geen reden om de toeslag stop te zetten.
Toeslagen kunnen worden gestopt als er gerede twijfel is over de juistheid van het adresgegeven, als er een adresgegeven ontbreekt of als aan één van de andere voorwaarden niet wordt voldaan.
Met het oog op risicoselectie is er wel een probleem geweest bij de toekenning van de zorgtoeslag aan burgers die voorheen een huisadres hadden en nu een wijziging doorgaven naar een postadres. Deze groep had met het oog op risicoselectie handmatig behandeld moeten worden en niet automatisch als niet toeslaggerechtigd moeten worden bestempeld. Dit probleem is ook als verstoring op de website van de Belastingdienst gemeld.
Dit probleem is dus niet verbonden aan het dak- en thuisloos worden of aan het hebben van een postadres, maar aan het in zijn algemeenheid wijzigen van een huisadres naar een postadres. Burgers die hierover contact hebben opgenomen met Belastingdienst/Toeslagen hebben inmiddels een nieuwe beschikking ontvangen. De burgers die geen contact hebben opgenomen, maar bij wie dit probleem na analyse is geconstateerd en die wel zorgverzekerd zijn, ontvangen een nieuwe beschikking.
Kunt u aangeven of het is voorgekomen dat toeslagen van dak- en thuislozen zijn stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken? Hoe vaak is dit voorgekomen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, niet mogen worden uitgesloten van toeslagen puur omdat meerdere daklozen de post op hetzelfde adres ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen vaak niet de financiële ruimte hebben om hun toeslagen te kunnen missen en dat moet worden voorkomen dat zij deze ondersteuning – al dan niet tijdelijk – niet krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dak- en thuislozen niet worden uitgesloten van toeslagen omdat zij met meerdere personen hetzelfde postadres gebruiken?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat RyanAir slots heeft aangevraagd op Schiphol en interesse toont in Lelystad Airport |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Ryanair kan komende winter vanaf Schiphol vliegen», waaruit blijkt dat Ryanair slots heeft aangevraagd op Schiphol?1
Ryanair heeft conform het reguliere proces slots op Schiphol aangevraagd bij de Nederlandse slotcoördinator voor winterseizoen 2015. Ryanair heeft voor zomer 2014 ook al eens slots aangevraagd maar heeft de aanvraag destijds vroeg in het proces (vlak na de initiële aanvragen en ruim voor de start van het seizoen) teruggetrokken. Voor de huidige aanvraag geldt 31 augustus als sluitingsdatum. Zie verder antwoord 3.
Past het uitbreiden op Schiphol met Ryanair binnen uw beleid om leisure juist uit te plaatsen naar regionale luchthavens zoals Eindhoven en in de toekomst Lelystad?
Het selectiviteitsbeleid kent twee sporen. Allereerst het scheppen van extra regionale capaciteit op luchthavens van Eindhoven en Lelystad ten behoeve van het accommoderen van niet-mainportgebonden verkeer met een omvang van in totaal 70.000 vliegtuigbewegingen. Daarnaast wordt stimuleringsbeleid van de exploitant ingezet ter benutting van de schaarse capaciteit op Schiphol door verkeer dat bijdraagt aan de mainportontwikkeling en stimuleringsbeleid op de regionale luchthavens van Eindhoven en Lelystad voor het niet-mainportgebonden verkeer op niet-mainportgebonden bestemmingen.
Het selectiviteitsbeleid is er hierbij primair op gericht om de markt haar werk te laten doen en het commerciële beleid van de exploitant als uitgangspunt te nemen. Dat betekent dat een adequaat aanbod op de luchthavens Eindhoven en het te ontwikkelen Lelystad Airport, het niet-mainportgebonden verkeer moet verleiden om op de regionale velden hun operatie te gaan uitvoeren. Prijsbeleid door de exploitant, marketing en acquisitie, airline-Airport contracten en een passend faciliteitenaanbod zijn onderdeel van dit stimuleringsbeleid van de exploitant.
Zodoende kunnen deze airlines relatief goedkoop en efficiënt van de regionale luchthavens opereren. Zeker voor het niet-mainportgebonden verkeer moet dat interessant zijn. Ryanair is al een belangrijke maatschappij op de regionale luchthaven Eindhoven. Het is dus zaak om Lelystad Airport zo spoedig mogelijk operationeel te maken zodat de exploitant met aantrekkelijke tarieven en goede luchthavenfaciliteiten het niet-mainportgebonden verkeer dat vliegt op niet-mainportgebonden bestemmingen kan verleiden via Lelystad te gaan opereren. Momenteel is voorzien dat Lelystad Airport in 2018 operationeel wordt en op dat moment een alternatief is voor carriers.
Wat is de reden dat Schiphol nu Ryanair lijkt te verwelkomen, terwijl het een jaar geleden nog Ryanair niet wenste te accommoderen blijkens het bericht «Schiphol wil Ryanair niet hebben: liever uitwijken naar Lelystad»?2 Kunt u dit antwoord toelichten?
Ryanair heeft een slotaanvraag voor het IATA seizoen Winter 2015 (oktober 2015-maart 2016) ingediend bij de Slotcoördinator (SACN). Op basis van de Europese slotsverordening dienen alle slotaanvragen door de Slotcoördinator te worden behandeld. Op basis van deze Verordening dient de Slotcoördinator haar taken onafhankelijk, onpartijdig en non-discriminatoir en transparant te vervullen. De onafhankelijkheid houdt in dat zij functioneel los moet staan van elke belanghebbende partij. Dit betekent dat luchtvaartmaatschappijen, de luchthaven en ook het Ministerie van Infrastructuur en Milieu niet in dit proces van slottoekenning kunnen treden. Voor de aanvraag van Ryanair heeft SACN bekeken of de gevraagde ruimte beschikbaar is. Dit bleek het geval en SACN heeft de slots toegekend.
Klopt het dat Ryanair ook heeft aangegeven interesse te hebben om in de toekomst vanaf Lelystad Airport te vliegen?
In de media heb ik berichten gezien over de interesse van Ryanair in Lelystad Airport. Ryanair heeft mij hier persoonlijk niet van in kennis gesteld.
In hoeverre past een eventuele komst van Ryanair naar Lelystad binnen het Aldersadvies om vooral Lelystad te benutten om bestaande leisurevluchten vanaf Schiphol over te plaatsen naar Lelystad?
In het Aldersadvies Lelystad is aangegeven dat voor de te onderscheiden airline segmenten die nu op Schiphol opereren de ontwikkeling van Lelystad Airport met name interessant is voor de low cost carriers en de leisure carriers. Als de markt van de niet-mainportgebonden low cost en leisure carriers vanaf Lelystad Airport bediend gaat worden en hiermee de groei van deze segmenten op Lelystad Airport in plaats van op Schiphol wordt opgevangen, ontstaat daarmee ruimte op Schiphol voor het mainportgebonden verkeer. Het is aan Schiphol om hieraan op een zodanige wijze invulling te geven dat het voor de low cost carriers en de leisure carriers die reeds op Schiphol opereren interessant is om vluchten naar Lelystad Airport te verplaatsen.
Bent u nog steeds voorstander van de ontwikkeling van luchthaven Lelystad, als zou blijken dat Lelystad alleen nieuwe leisurevluchten faciliteert? Kunt u het antwoord toelichten?
De aantrekkelijke condities die op Lelystad Airport worden gecreëerd voor carriers die reeds op Schiphol opereren om hun vluchten over te plaatsen naar Lelystad Airport zullen ook aantrekkelijk zijn voor nieuwe carriers. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Schiphol Group de beschikbare capaciteit op Lelystad Airport op een zodanige wijze zal aanbieden, onder andere via een fasering van de uitbreiding van de luchthaven Lelystad Airport, dat het beoogde beleidsdoel: ruimte maken op Schiphol voor het mainportgebonden verkeer, op een voor de mainport positieve wijze wordt gerealiseerd. Het gaat hierbij om het accommoderen van bestaande leisurevluchten alsook het opvangen van een deel van de groei, bijvoorbeeld door het accommoderen van nieuwe leisurevluchten.
Wat zijn de gevolgen van de uitbreiding op Schiphol met Ryanair voor andere luchtvaartmaatschappijen zoals KLM? Wat vindt u van deze gevolgen?
Op Schiphol is al een groot aantal luchtvaartmaatschappijen actief in diverse marktsegmenten die in onderlinge concurrentie vluchten op vele bestemmingen aanbieden. De Europese luchtvaartmarkt is volledig geliberaliseerd via EU Verordening 1008/2008. Daarin is vastgelegd dat EU luchtvaartmaatschappijen het recht hebben op alle intra-Europese routes te opereren. Wanneer luchtvaartmaatschappijen aanvragen doen voor slots dan worden deze beoordeeld door de onafhankelijke slotscoördinator. Zie daarvoor verder vraag 3.
Over de gevolgen van mogelijke vluchten van Ryanair op Schiphol voor andere luchtvaartmaatschappijen zijn thans geen uitspraken te doen. De effecten zullen mede afhangen van elementen als de omvang van de operatie, bestemmingen, aantallen vluchten, vluchtfrequenties, vluchtschema’s, tarieven en kwaliteit.
Welke mogelijkheden heeft u om bij Ryanair af te dwingen dat dit bedrijf zich houdt aan normale arbeidsvoorwaarden, waar ook lidmaatschap van een vakbond onder valt?
Iedere Europese luchtvaartmaatschappij dient zich te houden aan de relevante arbeidswet- en regelgeving van het land van vestiging. In het geval van Ryanair is de Ierse toezichthouder primair verantwoordelijk voor het toezicht aangezien Ryanair geen vestiging heeft in Nederland. Alleen bedrijven die in Nederland zijn gevestigd, zijn gehouden aan de Nederlandse arbeidswetgeving. De Inspectie SZW ziet daarbij toe op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De cao-partijen zijn verantwoordelijk voor de naleving van de vigerende cao. Het recht zich te organiseren en het recht collectief te onderhandelen is vastgelegd in ILO-verdrag 98.
Volledigheidshalve verwijs ik u ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit terrein in relatie tot Ryanair (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3006).
Het bericht dat slachtoffers van geweld te lang moeten wachten op hulp in Gelderland |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat slachtoffers van geweld te lang moeten wachten op hulp in Gelderland?1
Het is onwenselijk dat slachtoffers van geweld in huiselijke kring te lang moeten wachten voordat de Veilig Thuis-organisatie (VT-organisatie) de melding in behandeling neemt. Van het allergrootste belang is dat kinderen en andere potentiële slachtoffers geen acuut veiligheidsrisico lopen.
Van de VNG heb ik begrepen dat de betrokken gemeenten in de regio Gelderland Zuid inmiddels maatregelen hebben genomen om de problematiek aan te pakken. Veilig Thuis Gelderland Zuid heeft tijdelijk extra personeel aangetrokken. Daarnaast bekijken de gemeenten en Veilig Thuis hoe de situatie structureel verbeterd kan worden. De coördinerende gemeente Nijmegen houdt de vinger aan de pols, zo geeft men aan, door zich wekelijks te informeren over de ontwikkeling van de wachttijden.
Hoe verklaart u dat er in het hele land een toename van het aantal meldingen bij de meldpunten Veilig Thuis is, zoals uit het artikel blijkt?
De VNG signaleert dat vanaf de start van de VT-organisaties, deze te maken hebben met een stijging van het aantal meldingen van gemiddeld 20%. Ook het aantal adviesvragen is gestegen. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van deze stijging, maar een aantal redenen zou deze stijging kunnen verklaren. Ten eerste zijn in januari – gelijk met de start van Veilig Thuis (op 1-1-2015) – ook weer de spotjes van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» op radio en TV uitgezonden. Daarin is het nieuwe gratis landelijke telefoonnummer 0800–2000 bekend gemaakt. Dit nummer levert een verbeterde dienstverlening omdat 24/7 een deskundige medewerker bereikbaar is. Een tweede reden zou kunnen zijn dat betrokkenen, familieleden, maar wellicht ook een aantal professionals liever een organisatie bellen met de naam «Veilig Thuis» dan een organisatie die ook in haar naam direct verwijst naar kindermishandeling of huiselijk geweld, zoals dat voor 1 januari 2015 het geval was. Een derde reden kan zijn dat sinds 1
Welke consequenties hebben de lange wachttijden voor de kinderen en de gezinnen?
Voor mij is het cruciaal dat kinderen en andere slachtoffers van mishandeling geen acuut veiligheidsrisico lopen. Dat risico wordt geminimaliseerd door de triage die de VT-organisaties bij elke melding uitvoeren. Het doel van triage is dat de VT-organisatie op basis van de inhoud van de melding en op basis van een veiligheidstaxatie tot een besluit komt over de noodzakelijke vervolgstappen naar aanleiding van de melding. In de triage worden meldingen onderscheiden in urgent en minder urgent en ook wordt gekeken of de VT-organisatie de vervolgstappen zelf gaat zetten, of de meldingen doorgeleidt naar organisaties voor zorg- en hulpverlening.
Bij geen van de VT-organisaties, ook niet in de regio Gelderland Zuid, zijn er – zo geeft de VNG aan – wachttijden voor de triage van de meldingen. Urgente meldingen worden in alle situaties onmiddellijk in behandeling genomen.
Wel zijn er langere doorlooptijden voor meldingen die als minder urgent worden beoordeeld. De termijnen voor de behandeling van melding en onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en worden door professionals beschouwd als voor het slachtoffer aanvaardbare normen. Deze zijn voor het afhandelen van een melding maximaal vijf dagen en voor het afronden van een onderzoek maximaal tien weken. Het is nog niet bekend of deze termijnen worden overschreden. Dat inzicht – voor zover het kindermishandeling betreft – verwacht ik uiterlijk aan eind van het jaar te krijgen, wanneer het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de beleidsinformatie van de VT-organisaties publiceert. Via de voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties zal ik u hierover informeren.
Bent u voornemens om meer budget beschikbaar te stellen voor de meldpunten Veilig Thuis nu zij meer aanvragen voor hulp binnenkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet van plan. De organisatie van het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHK=Veilig Thuis-organisatie) is een aan de gemeenten opgedragen wettelijke taak in de Wmo 2015. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen om tot een goede wetsuitvoering te komen. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het oplossen van (te) lange doorlooptijden van meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling en het onderzoek hiernaar. De VNG verwacht dat de langere doorlooptijden een tijdelijk karakter hebben. Alle VT-organisaties geven namelijk aan dat de hoge werkdruk ook het gevolg is van de cultuuromslag die in de nieuwe VT-organisaties tot stand moet komen, namelijk de integrale aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Bovendien zijn ook de samenwerkingspartners van de VT-organisaties in transitie, zo zijn in veel gemeenten nieuwe wijkteams opgezet met verschillende taken, expertises en bevoegdheden. Het kost tijd om met deze nieuwe partners samenwerkingsafspraken te maken. De VNG heeft inmiddels een handreiking gemaakt voor gemeenten en VT-organisaties over hoe langere doorlooptijden het beste kunnen worden aangepakt.
Welke (aanvullende) maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat kinderen en gezinnen niet onnodig lang op hulp moeten wachten?
Vanwege het grote belang voor de veiligheid van kinderen volg ik nauwlettend, samen met de VNG, het werk van de VT-organisaties. Ik financier samen met de Staatssecretaris van VenJ het VNG-ondersteuningsprogramma Veilig Thuis. Dit programma volgt de ontwikkelingen in de regio’s op de voet en het helpt de VT-organisaties en de gemeenten in de opbouw en doorontwikkeling van Veilig Thuis. Het programma ondersteunt regio’s die te kampen hebben met langere doorlooptijden bij de analyse van de knelpunten en het snel vinden van oplossingen.
In juni 2015 zijn mijn ambtenaren samen met die van mijn collega van VenJ en met de VNG gestart met een ronde langs alle VT-organisaties. Ons doel is om de praktijk van de VT-organisatie goed te leren kennen en inzicht te krijgen in de successen en knelpunten van Veilig Thuis, inclusief de aansturing door de gemeenten in de regio. Na afloop van deze ronde, naar verwachting eind 2015, zal ik samen met de Staatssecretaris van VenJ, de bestuurlijk verantwoordelijke wethouders voor Veilig Thuis uitnodigen voor een gesprek over de praktijk van Veilig Thuis. Daarin zullen zeker de stijging van het aantal meldingen en de doorlooptijden voor melding en onderzoek aan de orde komen.
Tot slot zijn op grond van de Wmo 2015 de Inspectie voor de Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangewezen om toezicht te houden op de AMHK’s. Dus via die weg wordt de kwaliteit van het werk van de VT-organisaties gecontroleerd.
Het krantenartikel waarnaar in uw vragen wordt verwezen, gaat overigens over wachttijden bij de VT-organisaties, niet bij hulpverlenende instanties. VT-organisaties geven advies aan omstanders, slachtoffers en professionals, nemen meldingen in ontvangst en doen onderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling. De VT-organisaties maken een veiligheidsplan en een hulpverleningsplan en op basis hiervan geleiden zij door naar hulpverlenende instanties. Zij zijn daarmee geen formele toegangspoort tot hulpverlening; slachtoffers kunnen immers ook altijd zelf hulp zoeken bij hulpverlenende organisaties zoals de huisarts, maatschappelijk werk en de vrouwenopvang. Ze zijn voor die hulp niet afhankelijk van de VT-organisatie.
Wat gaat u als stelselverantwoordelijke doen om de wachttijden voor de meldpunten Veilig Thuis, waarop volgens het artikel geen zicht is, beter in beeld te krijgen?
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de beleidsinformatie die de VT-organisaties op basis van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (het informatieprotocol Veilig Thuis), dienen aan te leveren bij het CBS. Hierin zijn ook de doorlooptijden voor melding en onderzoek opgenomen. Ook in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juni jl ben ik hier op ingegaan2.
Mogelijke vakantievluchten vanaf vliegveld Seppe |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CDA Brabant: Breda Airport kan deel problemen Eindhoven Airport oplossen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het idee om in de toekomst commerciële vluchten vanaf Eindhoven Airport over te hevelen naar Breda International Airport?
In de Luchtvaartnota is onderscheid gemaakt tussen luchthavens van nationale betekenis en luchthavens van regionale betekenis. De positie van luchthavens van nationale betekenis is gerelateerd aan de aanwezigheid van infrastructuur en faciliteiten om groot commercieel handelsverkeer te kunnen accommoderen. In de Luchtvaartnota is verder aangegeven dat de luchthavens van nationale betekenis voor het Rijk van belang zijn omdat zij de internationale bereikbaarheid van Nederland verbeteren en meer specifiek die van stedelijke netwerken.
De luchthaven Breda International Airport (Seppe) is een luchthaven van regionale betekenis, waarvoor de provincie Noord-Brabant bevoegd gezag is. De luchthaven heeft niet de infrastructuur en faciliteiten om groot commercieel handelsverkeer te kunnen accommoderen. Er is in de Luchtvaartnota ook geen rol voor de luchthaven voorzien voor het accommoderen van groot handelsverkeer. Daar is dan ook geen sprake van.
In het artikel uit BN DeStem waarnaar wordt verwezen gaat het vooral om de vraag of Breda International Airport een deel van het kleine verkeer (general aviation) van Eindhoven Airport kan overnemen. Het is in eerste instantie aan marktpartijen (general aviationsector in overleg met de luchthaven) om een dergelijke keuze te maken en te bezien of het gebruik past binnen de kaders van het vigerende luchthavenbesluit. Als een wijziging van het luchthavenbesluit aan de orde zou zijn, dan is de provincie het bevoegd gezag voor het realiseren van die wijziging. Het Rijk heeft daarin geen rol.
Deelt u de mening dat het niet aan de orde is om Breda International Airport te transformeren tot regionale luchthaven van nationaal belang?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er in het kader van de luchtvaartvisie geen noodzaak is voor het ontwikkelen van Breda International Airport tot burgerluchthaven?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Heeft u signalen dat de luchthavendirectie de intentie heeft om dit vliegveld te ontwikkelen tot burgerluchthaven?
De luchthaven is een bestaande burgerluchthaven (van regionale betekenis). Er zijn bij het Rijk geen plannen van de luchthaven bekend om op de luchthaven groot handelsverkeer te gaan accommoderen.
Illegale vogelvangst in Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een puttertje voor China», over het illegaal vangen van wilde vogels voor handel met vogelverzamelaars in Azië?1
Ja.
Bent u van plan om fraude, waarbij wordt gedaan alsof wilde vogels in gevangenschap zijn geboren, tegen te gaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is erop gericht de wildvang van inheemse vogels te bestrijden. Daartoe heb ik reeds een aantal maatregelen genomen. Zo wordt toegezien op het fokken van beschermde vogels, onder meer door de uitgifte van ringen door de Vogelbonden digitaal te laten regisseren door RVO.nl. Dat maakt het eenvoudiger om de handhaving in het buitengebied te versterken.
Voorts verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en mij van 14 oktober 2014 over de handhaving van de natuurregelgeving in het buitengebied (Kamerstuk 28 684, nr. 422) en de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 17 april 2015 over het evaluatierapport van het opleidingsprogramma voor buitengewoonopsporingsambtenaren milieu (Kamerstuk 28 648, nr. 439).
Welke maatregelen neemt u en bent u van plan te nemen om deze vorm van wildlife crime in Nederland hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er te weinig toezicht is in het buitengebied? Ziet u aanleiding en mogelijkheden om toezicht en handhaving te intensiveren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Door de huidige inzet en de lopende initiatieven voor verdere verbetering kan het toezicht en handhaving in het buitengebied nu en in de toekomst op voldoende niveau plaatsvinden.
Is het waar dat er een gebrek aan kennis en ervaring is bij opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, hoe werkt u aan een beter kennisniveau en hoe gaat u voorkomen dat kennis en expertise bij de opsporingsambtenaren verloren gaat? Zo nee, hoe verklaart u het door Jaap Reijngoud, oud opsporingsambtenaar en adviseur illegale dierenhandel, geconstateerde gebrekkige toezicht en de gebrekkige handhavingsaanpak?
Naar mijn oordeel is er bij de opsporingsambtenaren van de NVWA geen gebrek aan kennis en ervaring. De in het krantenartikel gedane uitlatingen van de heer Reijngoud wil ik voor zijn rekening laten. Ik wijs er echter wel op dat deze in het betreffende artikel niet zegt dat er een gebrek is aan kennis en ervaring bij opsporingsambtenaren van de NVWA.
De overgangssituatie in de hybride Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Probeert u met de overgangssituatie, die u schetst in uw brief over de hybride WGA-markt, anticiperend en marktverstorend gedrag te voorkomen?1
Daarvoor is de overgangssituatie inderdaad bedoeld.
Klopt het dat werkgevers die op 1 juli 2015 (of eerder) zijn teruggekeerd naar het publieke bestel, na een aantal jaren van minimumpremie te hebben genoten, weer eigen risicodrager kunnen worden en zo de zogenaamde WGA-staartlast achterlaten? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Welke oplossing ziet u voor deze situatie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het klopt dat werkgevers die op of voor 1 juli 2015 zijn teruggekeerd naar het UWV in de nieuwe situatie bij terugkeer naar eigenrisicodragerschap hun (publieke) staartlasten in het publieke bestel kunnen achterlaten. Dit maakt onderdeel uit van de aanpassingen in de wijze waarop WGA-lasten bij UWV gefinancierd worden. Het totale pakket zorgt voor een verbetering in de verhouding tussen publieke uitvoerder en private verzekeraars en draagt bij aan een meer evenwichtig hybride stelsel. Hierdoor zal de focus meer op re-integratie van zieke en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers gericht worden.
Veel van de werkgevers die nu bij UWV verzekerd zijn hebben, tot 2012, een toeslag op de publieke WGA-premie betaald (de rentehobbelopslag). De opbrengsten van de rentehobbelopslag (ca. 1,5 mld) is toegevoegd aan de reserve van de Werkhervattingskas. De publieke staartlasten van de werkgevers die weer voor eigenrisicodragerschap kiezen worden uit deze reserve gefinancierd. Er is inderdaad een aantal werkgevers dat na 2012 naar UWV is teruggekeerd en die daardoor niet meebetaald heeft aan de rentehobbelreserve. Ook voor deze werkgevers worden bij een keuze voor eigenrisicodragerschap de staartlasten uit de rentehobbelreserve gefinancierd.
Klopt het dat werkgevers zonder consequenties kunnen profiteren van de minimumpremie in 20162, omdat zij op 1 januari 2017 weer terug kunnen stappen naar het private bestel? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Welke oplossing ziet u voor deze situatie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het klopt dat als de garantieverklaring van een werkgever van rechtswege eindigt, er nu geen minimale terugkeerperiode bij UWV geldt. Het gevolg is dat een werkgever die in 2016 terugkeert naar UWV op 1 januari 2017 weer voor eigenrisicodragerschap kan kiezen.
Om anticiperend en sterk marktverstorend gedrag te voorkomen geldt de nieuwe wijze van premiestelling en het achterlaten van publieke staartlasten per 1 januari 2017 ook voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 publiek verzekerd zijn of worden of die na een periode van publieke verzekering eigenrisicodrager zijn geworden. Eén van de overwegingen voor deze overgangsperiode is het wegnemen van een overstapbelemmering en het daardoor in stand houden van de gewenste mobiliteit op de verzekeringsmarkt. Werkgevers die nu bij UWV verzekerd zijn, kunnen bij een overstap naar eigenrisicodragerschap na 1 juli 2015 vanaf 2017 profiteren van de gunstigere voorwaarden.
Een ongewenst effect van dit overgangsrecht ontstaat wanneer werkgevers, die nu eigenrisicodrager zijn en die niet aan de rentehobbelreserve hebben bijgedragen, in 2016 naar het UWV terugkeren en in 2017 weer voor eigenrisicodragerschap kiezen. Zij profiteren inderdaad één jaar van de lage (minimum) premie en kunnen in 2017 de (publieke) staartlasten van werknemers die in 2016 ziek zijn geworden in het publieke bestel achterlaten. Dit vind ik uiteraard een ongewenst effect.
Ik zie echter geen oplossing voor dit ongewenste en eenmalige effect. Om de geconstateerde onevenwichtigheid op de hybride markt op te lossen moet het UWV langere tijd met twee verschillende premiesystemen werken. Het invoeren van een systeem dat daarnaast nog gebaseerd is op de bijdrage die werkgevers aan de rentehobbelreserve hebben bijgedragen is complex en uitvoeringstechnisch niet haalbaar.
Ik heb van het Verbond van Verzekeraars3 begrepen dat de gekozen oplossing, ondanks dit eenmalige ongewenste effect, perspectief biedt op een effectiever WGA-stelsel.
De verkoop van het Paleis van Justitie in Amsterdam |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten om welke redenen M7 Development is gekozen als koper? In welke mate speelde de hoogte van het bod een doorslaggevende rol?1
M7 Development BV heeft van alle biedende partijen de meest gunstige bieding gedaan. De bieding was zonder voorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke ordeningsaspecten en slechts een kortdurende voorwaarde ten aanzien van de financiële aspecten. Daarbij bood M7 Development BV ruimschoots de hoogste prijs.
Heeft u op enig moment overwogen om voor een andere kopende partij te kiezen? Kunt u dit toelichten?
Nee. De verkoopprocedure zoals hierboven beschreven laat daar ook geen ruimte voor.
Kunt u, al dan niet via vertrouwelijke terinzagelegging, aangeven om welke redenen de andere acht biedingen allemaal afvielen?
De biedingen zijn gerangschikt op voorwaardelijkheid en uiteraard geboden geldbedrag. De verkoopopbrengst voor de Staat is € 61.320.755,00. Bij vraag 1 heb ik aangegeven waarom de bieding van M7 Development BV het beste was. Gedane biedingen zijn commercieel vertrouwelijk en openbaarmaking zou de economische belangen en privacy van derden kunnen schaden.
Waarom heeft u de wens van de gemeente Amsterdam genegeerd en gekozen voor de partij die bij de gemeente als minst gewenst uit de bus kwam? Bent u zich ervan bewust dat deze verschillen van inzicht over de bestemming van het pand tussen gemeente, Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en koper kan leiden tot jarenlang juridisch gedoe en leegstand? Waarom kiest u dan toch voor deze kopende partij?
Het biedboek, dat in samenspraak met de gemeente Amsterdam is opgesteld geeft inzicht in de beoogde bestemming. De ruimtelijke ordeningsaspecten zijn van belang in het beoordelingsproces van de biedingen. In het biedboek is opgenomen dat partijen voorwaardelijke biedingen mochten doen waarbij alleen ruimtelijke ordening (acceptatie van de plannen door de gemeente) en financieringsvoorwaarden opgenomen mochten worden. In het geval van een voorwaardelijk beding op ruimtelijke ordeningsaspecten, is de (indicatieve) planbeoordeling van de gemeente meegewogen. Echter, M7 Development BV heeft ten aanzien van ruimtelijke ordeningsaspecten een onvoorwaardelijke bieding gedaan. Als gevolg van de onvoorwaardelijkheid van de bieding, kan en mag (overeenkomstig het biedboek) er niet getoetst worden op de haalbaarheid van de plannen. Derhalve is de door de gemeente uitgevoerde (indicatieve) planbeoordeling vooral relevant voor de bieder om te bepalen of een onvoorwaardelijke bieding verstandig is. Een kwalitatieve beoordeling van de plannen van gegadigden is als onderdeel van de verkoop niet aan de orde. Het gemeentelijke ruimtelijke ordeningstraject dient haar volledige publiekrechtelijke beloop nog te krijgen en speelt zich af tussen de gemeente en de kopende partij. De koper heeft in dit verband verklaard zich uiteraard volledig te zullen schikken in het ruimtelijke ordeningsproces zoals de gemeente Amsterdam dit voor zich ziet.
Van welke toekomstige bestemming is het Rijks Vastgoed Bedrijf (RVB) uitgegaan en in hoeverre komt die bestemming overeen met het lokale beleid van de gemeente Amsterdam en de specifieke eisen die de gemeente heeft vastgelegd in beleid over deze locatie?
Gegeven de betrokkenheid van de gemeente Amsterdam bij het opstellen van het biedboek stelt dit zeker dat alle kopende partijen duidelijkheid hebben ten aanzien van het gemeentelijke beleid in deze.
Klopt het dat alleen de laatste twee overgebleven partijen een bibob-screening2 hebben ondergaan, en wel onder druk van de gemeente? Zo ja, waarom alleen deze twee? Zo nee, hoeveel dan wel en waarom niet allemaal?
De procedure in het biedboek voorziet in een Bibob-toetsing van de beste twee biedingen. Het is niet zinvol om een Bibob-toets uit te voeren met een partij waarvan de bieding van dien aard is, dat er geen transactie zal plaatsvinden. Derhalve is het aantal toetsingen beperkt tot twee.
Klopt het dat de RVB alleen de kopende partij via bibob wilde toetsen? Waarom? Is dit niet raar omdat de RVB daarmee de schijn wekt dat ze belang hebben bij een positieve uitkomst? Is het staand beleid dat de RVB alleen bij de kopende partij een bibob-toets wil uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop wijs ik u erop dat de Bibob-toets wordt uitgevoerd door het landelijk bureau Bibob dat bij het Ministerie van VenJ is ondergebracht. De toets vindt volledig onafhankelijk plaats. Het Rijksvastgoedbedrijf kan daar geen invloed op uitoefenen en verneemt alleen de uitslag van de Bibob-toets.
Kunt u aangeven hoe uitgebreid de bibob-screening is geweest, waarom die pas later in het traject is toegepast, welke relatie er ligt met de afkoop van strafvervolging door de kopende partij in de zaak Hooijmaaijers, hoe het kan dat een van corruptie verdachte persoon een dergelijk groot pand kan kopen van de rijksoverheid en in hoeverre de screening afweek van wat de gemeente Amsterdam normaal gesproken verlangt bij dergelijke grote vastgoedtransacties?
De screening door het landelijk Bureau Bibob is gestart direct nadat de biedingen zijn beoordeeld en dus niet later in het traject. De Bibob-regelgeving is toegepast en in hoeverre Amsterdam aanvullende eisen stelt is mij niet bekend.
Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het Landelijk Bureau Bibob berust, gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob, een geheimhoudingsplicht. Ik zal dus niet op de specifieke inhoud van deze zaak ingaan. In algemene zin kan ik wel aangeven dat verdenkingen die met een transactie zijn afgedaan bij beoordelingen op grond van de Wet Bibob betrokken worden. Als er sprake is van een transactie is in beginsel sprake van in Bibob-termen een «ernstig vermoeden» ten aanzien van het feit waarvoor een schikking is getroffen. Dit «ernstige vermoeden» kan worden betrokken bij de beoordeling van het gevaar. Dit leidt niet per definitie tot de conclusie dat er sprake is van een «ernstig gevaar». Op grond van de Wet Bibob zijn namelijk bijvoorbeeld ook het aantal van de (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten en de grootte van het daarmee verkregen voordeel van belang.
Zitten er kettingbedingen in het koopcontract? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Een doorverkoop is te allen tijde mogelijk, echter in dit specifieke geval is hiervoor toestemming van de Staat nodig. In artikel 27 van de koopovereenkomst is opgenomen dat voor vervreemding door koper binnen een termijn van 15 jaar na overdrachtsdatum toestemming van de Staat vereist is. De enige voorwaarde voor het verlenen van deze toestemming door de Staat bij doorverkoop door M7 Development BV aan een nieuwe eigenaar is een positief integriteitsrapport. De Staat moet deze toestemming verlenen, tenzij er redenen zijn die zich hier, op redelijke gronden, tegen verzetten. In lijn met de mogelijkheden die de koopovereenkomst biedt, heeft M7 Development bij de Staat een verzoek ingediend tot doorverkoop aan CTF Amsterdam BV, een dochteronderneming van CTF Coöperatief UA. Bij deze doorverkoop is dezelfde koopprijs gehanteerd en is zichtbaar in de openbare registers (Kadaster). De Staat heeft dus in eerste instantie gegund aan M7 Development BV, mede op basis van een volledig Bibob-onderzoek en is dus geen rechtstreekse contractspartner in deze doorverkooptransactie. Zij verleent slechts haar goedkeuring met betrekking tot de integriteitscontrole van de opvolgende eigenaar. Eén en ander zoals de Staat contractueel verplicht is te handelen.
Wanneer is het koopcontract onomkeerbaar? Is het technisch mogelijk de koop uit te stellen totdat de Kamer gelegenheid heeft om met u van gedachten te wisselen over deze verkoop? Zo ja, bent u daartoe bereid?
Op 22 juni 2015 heeft de gunning plaatsgevonden en daarmee was in juridische zin de koop reeds gesloten. Immers er was sprake van aanvaarding van de bieding. Ter bevestiging hiervan is op 7 juli 2015 de koopovereenkomst tussen partijen getekend. Op 29 juli is de akte bij de notaris gepasseerd en op 30 juli jl. heeft het Kadaster de akte openbaar gemaakt.
Kinderarbeid in Syrië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Small hands heavy burden: how the Syria conflict is driving more children into the workforce»1 van Unicef en Save the Children?
Ja.
Klopt het bericht dat in driekwart van de Syrische gezinnen kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen, zowel in Syrië zelf als in omliggende landen zoals Libanon en Jordanië waar ze hun toevlucht hebben gezocht?
Hoewel exacte metingen in conflictgebieden erg lastig zijn, heeft het kabinet geen reden te twijfelen aan de bevindingen van UNICEF en Save the Children. Het rapport geeft aan dat kinderen in driekwart van de gezinnen binnen Syrië bijdragen aan het gezinsinkomen. Onder Syrische vluchtelingen in Jordanië geldt dat voor de helft van de gezinnen. Over Libanon geeft het rapport geen vergelijkbare cijfers. Hoe dan ook is de situatie zeer zorgelijk.
Kunt u bevestigen dat op dit moment 2.7 miljoen Syrische kinderen geen toegang hebben tot onderwijs?
Zoals UNICEF en Save the Children in hun rapport aangeven, is het aantal kinderen in Syrië dat onderwijs volgt recentelijk sterk afgenomen. Hierover is ook gerapporteerd door onder andere de VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA).2 Deze afname wordt veroorzaakt door meerdere factoren die samenhangen met het conflict: veel gezinnen zijn binnen Syrië op de vlucht; scholen zijn vernietigd; en onderwijzend personeel is gevlucht of omgekomen.
Over het onderwijs in Libanon is bekend dat ongeveer 400.000 Syrische kinderen in de leeftijdscategorie 4 t/m 17 jaar zijn geregistreerd en ongeveer 30% daarvan regulier onderwijs heeft kunnen volgen in 2014. In Turkije heeft iedere Syriër recht op onderwijs (primair en secundair), maar pas recentelijk is onderwijs in het Arabisch mogelijk gemaakt.
Bent u bereid er in internationaal verband voor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprgramma’s de toegang tot kwalitatief goed onderwijs als prioriteit wordt aangewezen?
Nederland gaat een actieve rol vervullen in de door de VN Speciaal Gezant voor Wereldwijd Onderwijs, Gordon Brown, in het leven geroepen Champions» Group on Education in Emergencies and Protracted Crisis. Deze groep wordt mede gedragen door Noorwegen, UNICEF, UNHCR en het Global Partnership for Education. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de VN vindt een side-event plaats over dit thema. Het doel is meer aandacht te genereren voor het belang van onderwijs in noodsituaties, ideeën uit te wisselen over verbetering van de hulparchitectuur, en nieuwe bronnen van financiering aan te boren. Uitgewerkte voorstellen zullen op de World Humanitarian Summit (mei 2016) gepresenteerd worden.
Op wat voor manier zet u zich in internationaal verband in om kinderarbeid onder Syrische kinderen – die al het hardste geraakt worden door de humanitaire crisis – tegen te gaan en te voorkomen dat er een «verloren generatie» ontstaat? Hoe past dit binnen uw huidige activiteiten om kinderarbeid te bestrijden?
Nederland zet zich actief in voor de strijd tegen kinderarbeid. Alleen wanneer kinderen kunnen leren en spelen krijgen zij de kans om te bouwen aan hun toekomst en kunnen ze opgroeien tot de geschoolde werknemers en mondige burgers die nodig zijn voor welvaart en ontwikkeling in hun land. Nederland maakt zich in multilateraal verband sterk voor de strijd tegen kinderarbeid en dringt ook in EU-verband bij verschillende landen aan op betere uitvoering van ILO-conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Daarnaast draagt Nederland met verschillende projecten, die deels door de ILO worden uitgevoerd, bij aan de strijd tegen kinderarbeid en bewustwording rond «fatsoenlijk werk» in toeleveringsketens. Voor meer algemene details over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid wordt verwezen naar de Kamerbrief in reactie op de recente initiatiefnota van Kamerlid van Laar (Kamerstukken 33 963, nr. 3).
In Syrië zelf is het, vanwege het voortslepend conflict, lastig om directe activiteiten tegen kinderarbeid te steunen. Het door Nederland gesteunde Child Labour Free Zones-programma bijvoorbeeld, dat in verschillende landen goede resultaten laat zien, vereist een zekere mate van stabiliteit in de gemeenschap om te kunnen slagen. In de buurlanden van Syrië valt makkelijker te opereren. Nederland steunt in Turkije bijvoorbeeld een project dat kinderarbeid in de hazelnootoogst bestrijdt. Dit project wordt in verschillende Turkse regio’s uitgevoerd door de ILO in samenwerking met de hazelnootbranchevereniging CAOBISCO en Turkse autoriteiten. Het project is onlangs met drie jaar verlengd. Er zijn geen cijfers over eventuele betrokkenheid van de omvangrijke groep Syrische vluchtelingen in Turkije bij kinderarbeid in de hazelnootsector.
Om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat, is het van groot belang te investeren in onderwijs. Daarom levert Nederland voor de periode januari 2014 tot december 2015 een bijdrage van 7 miljoen euro aan het «No Lost Generation Initiative» van UNICEF ten behoeve van onderwijs voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Verder ondersteunt Nederland op voorstel van de Tweede Kamer 80 Syrische studenten door een gezamenlijk project van stichting SPARK en de universiteit van Gaziantep.
Daarnaast zijn de volgende maatregelen aangekondigd in de Kamerbrief over humanitaire hulp in de Syriëregio en Irak, die u kort voor deze antwoorden toeging:
Ondanks deze initiatieven en de inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, blijft het risico van een «verloren generatie» levensgroot. Ook de Syriërs zelf zijn hierover zeer bezorgd. Uiteindelijk ligt de oplossing in een beëindiging van de conflicten en het initiëren van een vredesproces in Syrië. Nederland tracht daar een actieve bijdrage aan te leveren door steun aan de VN en de initiatieven van Speciaal Gezant De Mistura.
Bent u bereid in internationaal verband ervoor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprogramma’s geld beschikbaar wordt gesteld voor inkomensgenererende activiteiten van vluchtelingen, zowel in Syrië als in de landen in de regio waar veel Syriërs onderdak hebben gevonden? Zo ja, op wat voor manier krijgt dat vorm? Zo nee, waarom niet?
In crises als deze is het van groot belang om vluchtelingen zoveel mogelijk in staat te stellen voor zichzelf te zorgen. In de eerste plaats omdat vluchtelingen zelf niets liever willen dan een menswaardig bestaan opbouwen. In de tweede plaats wordt het voor de internationale gemeenschap steeds lastiger om grote aantallen vluchtelingen voor langere perioden van voldoende hulp te voorzien. Hoe meer vluchtelingen in staat worden gesteld om inkomensgenererende activiteiten te ondernemen, hoe beter de hulp kan worden gericht op de meest kwetsbare groepen. In de derde plaats kunnen vluchtelingen ook bijdragen aan de lokale economie in de landen van opvang. Er zijn echter ook vaak beperkende factoren. Dit kan gaan om economische problemen in landen van opvang, zoals werkloosheid, of het wordt de vluchtelingen niet toegestaan om te werken.
Met het Nederlandse innovatieve beleid op humanitair terrein en de additionele middelen die daarvoor zijn gereserveerd wordt onder andere beoogd de zelfredzaamheid van vluchtelingen te vergroten door bijvoorbeeld contant geld aan te bieden in plaats van hulpgoederen zodat dit kan worden gebruikt voor het opstarten van eigen ondernemingen. Dit heeft niet alleen een positief effect op het welzijn van de vluchteling, maar ook op de economie van het gastland. Nederland ondersteunt waar mogelijk overheden die bereid zijn economische activiteiten van vluchtelingen mogelijk te maken. Op internationaal niveau wordt bekeken hoe de belemmerende factoren hierbij zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden.
Bent u op de hoogte van het «No Lost Generation Initiative»? Op wat voor manier is Nederland betrokken bij dit initiatief?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzicht geven hoe de aangenomen VN-Mensenrechtenraad resolutie dat kindhuwelijken worden aangemerkt als mensenrechtenschendingen, heeft geleid tot een verbetering van de positie van Syrische meisjes?2 Op wat voor manier zet Nederland zich in internationaal verband in om hier vervolg aan te geven?
De VN-Mensenrechtenraad nam tweemaal (september 2013 en juni 2015), mede op Nederlands initiatief, een resolutie aan inzake de bestrijding van kindhuwelijken. Er valt geen direct verband te leggen tussen de resoluties en eventuele verbeteringen voor Syrische meisjes. Hoewel resoluties van de VN-Mensenrechtenraad niet bindend zijn, hebben ze een sterk normerend karakter; beide resoluties erkennen expliciet dat kindhuwelijken resulteren in mensenrechtenschendingen. Algemeen wordt erkend dat de relatief nieuwe aandacht voor dit fenomeen in VN-fora heeft bijgedragen aan het internationale bewustzijn over de schadelijke effecten van, alsmede aan steun (financieel en anderszins) aan organisaties die zich inzetten voor de bestrijding van kindhuwelijken, waaronder het consortium Girls not Brides.
Nederland zet zich actief in om uitvoering van de twee genoemde resoluties te bevorderen, maar die inspanningen richten zich niet specifiek op Syrië. Waar mogelijk en noodzakelijk stellen onder meer de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Mensenrechtenambassadeur tijdens hun reizen de resoluties aan de orde. Nederland maakt tevens gebruik van de Universal Periodic Review om VN-lidstaten, zoals Jemen, aanbevelingen te doen op het gebied van kindhuwelijkenbestrijding.
Nederland draagt verder via een bijdrage van EUR 20 miljoen aan UNICEF, bij aan het «Global Programme to accelerate action to end child marriages»dat door UNICEF en UNFPA wordt uitgevoerd in 12 landen.4 Syrië maakt geen deel uit van de geselecteerde landen voor dit programma.
In welke mate wordt er binnen lopende noodhulpprogramma’s extra aandacht besteed aan de bescherming van meisjes tegen uithuwelijking?
In zowel het Syria Regional Refugee & Resilience Plan en het Syria Response Plan (SRP) van de VN wordt aandacht besteed aan vroegtijdige huwelijken en huwelijksdwang. In het Syria Regional Refugee & Resilience Plan 2015–2016 voor Irak, Jordanië, Egypte, Turkije en Libanon zijn activiteiten opgenomen die nationale kinderbeschermingssystemen ondersteunen, en die families en gemeenschappen helpen om kinderen te beschermen, o.a. als antwoord op vroegtijdige huwelijken en uitbuiting. Binnen dit programma kunnen 895.000 jongens en meisjes deelnemen aan gestructureerde, duurzame kinderbescherming of psychosociale hulpprogramma’s en 18.000 mensen getraind worden over kinderbescherming en seksueel geweld. Door een geldige huwelijksakte als vereiste te nemen voor geboorteregistratie van kinderen, wordt eveneens beoogd het aantal illegale of informele huwelijken, waaronder vroegtijdige huwelijken, te verminderen.
Naast de aandacht in de plannen van de VN zijn meisjes door de Dutch Relief Alliance voor Syrië, Jordanië en Libanon geïdentificeerd als kwetsbare groep. Specifieke programma’s zijn voorzien, zoals het bieden van veilige ruimtes voor vrouwen en life skills-trainingen voor tienermeisjes. Daarnaast word gewerkt aan capaciteitsopbouw van lokale partners in het bieden van diensten die bescherming vergroten, zoals psychosociale hulp aan vrouwen en kinderen, vooral slachtoffers van gender based violence. Ook wordt beoogd bewustzijn in de gemeenschappen te creëren over kinderbescherming en weerbaarheid.
Bovendien bieden de door Nederland direct gesteunde programma’s van UNICEF en UN WOMEN in Libanon en Jordanië seksuele voorlichting, psychologische ondersteuning en trainingen om zelfstandigheid van meisjes te vergroten. UNICEF-interventies om seksueel geweld te voorkomen en de gevolgen te beperken zijn gericht op individuele ondersteuning, politieke lobby en dialoog met religieuze leiders. Individuele ondersteuning richt zich op:
Samenwerking met religieuze leiders om geloofsgemeenschappen voor te lichten over de risico’s van vroegtijdig huwelijk is effectief. Zo schrijven lokale partnerorganisaties mee aan de teksten van religieuze voordrachten. Op nationaal niveau zetten partnerorganisaties zich in om wetgeving over de minimumleeftijd van huwelijken te handhaven.
Het bericht dat een festivalbezoeker is overleden na hardhandig optreden van de Haagse politie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arrestant overleden na aanhouding»?1
Ja.
Heeft u een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden is tijdens of na de arrestatie door de politie? Hoeveel van deze personen had een niet-Westerse achtergrond? Wat waren de oorzaken van het overlijden?
Op dit moment kan ik het volgende overzicht, afkomstig uit het jaarbericht 2014 van het Openbaar Ministerie, geven van het aantal onderzoeken door de Rijksrecherche in de afgelopen vijf jaar naar het soort incidenten. Het overzicht geeft over de periode 2010–2014 aan hoeveel onderzoeken de Rijksrecherche heeft verricht naar schietincidenten (gevallen van vuurwapengebruik door opsporingsambtenaren met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg) en naar overige confrontaties van personen met de politie (met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg).
Aantal onderzoeken door de Rijksrecherche per soort incident
2010
2011
2012
2013
2014
Schietincidenten
25
30
25
33
33
Overige confrontaties met politie (ongeval, achtervolging, aanhouding)
13
3
20
14
8
Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van Kamervragen niet te geven. Daarnaast is het op grond van wettelijke bepalingen niet toegestaan om bepaalde politiegegevens – in dit geval aangaande Rijksrecherche-onderzoeken naar personen die zijn overleden terwijl zij aan de zorg van de politie waren toevertrouwd – over de gevraagde periode van tien jaar te bewaren. Bovendien wordt niet geregistreerd of betrokkenen een «niet-Westerse achtergrond» hebben.
Wat vindt u van de beelden van de arrestatie van Mitch Henriquez?2
Het is zeer treurig dat de heer Henriquez is overleden. Ik betuig mijn medeleven aan de nabestaanden. De Rijksrecherche onderzoekt bij het overlijden van een arrestant alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden. Zo ontstaat een zo volledig mogelijk beeld van alle omstandigheden die een rol zouden kunnen hebben gespeeld. Nu het onderzoek nog in volle gang is, kan ik hierover geen uitspraken doen.
De burgemeester van Den Haag heeft de afgelopen periode intensief contact met de familie onderhouden en alle steun toegezegd, bijvoorbeeld op het gebied van de repatriëring en de uitvaart.
Het overlijden van de heer Henriquez heeft veel emotionele reacties opgeroepen. Dat mensen deze emoties wilden uiten is begrijpelijk. Dat een aantal relschoppers misbruik heeft gemaakt van de situatie door geweld te gebruiken, vernielingen aan te richten en winkels te plunderen, keur ik echter ten zeerste af.
Waarom hebben de agenten Mitch Henriquez niet trachten te reanimeren terwijl op de beelden duidelijk te zien is dat hij er uiterst slecht aan toe is en je letterlijk een agent hoort zeggen: «Er zit weinig leven meer in»? Waarom is er geen ambulance gekomen? Waarom gaan de agenten zelf met Mitch Henriquez sjorren en slepen? Wat is de standaardprocedure in dit soort gevallen waarbij de arrestant duidelijk in hoge medische nood is?
In het belang van het lopende onderzoek van de Rijksrecherche kan ik op dit moment geen inhoudelijke uitspraken doen.
In zijn algemeenheid kan ik uw Kamer melden dat iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie. Er worden handvatten gegeven aan de politiefunctionaris op straat om eerste hulp te verlenen en daarbij te bepalen in hoeverre medische zorg noodzakelijk is. De training is een afgeleide van een EHBO-opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld? Is verdenking van dood door schuld geen reden tot het onmiddellijk op non-actief stellen van politiemensen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij onderzoek naar politiegeweld is of de geweldsbevoegdheid als bedoeld in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie gelegitimeerd is toegepast. Zodra op basis van onderzoek het vermoeden bestaat dat het geweld niet gelegitimeerd is toegepast, kan de politiechef daartoe een aantal ordemaatregelen nemen. Dat is in dit geval ook gebeurd. De politiechef heeft de betrokken politiefunctionarissen in afwachting van de uitkomst van het ingestelde onderzoek buiten functie gesteld.
Welke maatregelen zijn er door politie, gemeente en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie genomen nadat in oktober 2013 drie oud-agenten naar buiten traden over de cultuur van racisme, intimidatie en bovenmatig geweld tegen etnische minderheden die al jarenlang bij het Haagse politiebureau De Heemstraat zou heersen?3
Ik sta nog steeds achter de genoemde brief. In onderzoeksrapporten zijn geen aanwijzingen gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken, niet door onderzoek wordt bevestigd.
Dit laat onverlet dat de bestrijding van discriminatie erg belangrijk blijft. Ik zet me hier doorlopend voor in, zoals is toegelicht in onder meer de brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 463), de Voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl. (Kamerstuk 30 950, nr. 76) en de brief van 30 juni jl. in reactie op het proefschrift «A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands» (Kamerstuk 29 628, nr. 541). Gelet op het bovenstaande ben ik niet bereid om politiebureau De Heemstraat onder curatele te stellen, om de medewerkers van dit bureau aan een racismecheck te onderwerpen of de proactieve politietaak beter te monitoren.
Bent u bereid politiebureau De Heemstraat onder curatele te stellen (dan wel de burgemeester van Den Haag te verzoeken dit te doen) zodat een bewindvoerder van buitenaf de cultuur van racisme en buitensporig geweld kan doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij alle medewerkers van bureau De Heemstraat een racismecheck wordt gedaan in de vorm van een psychologisch onderzoek naar racistische neigingen en gedragingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Doet het overlijden van Mitch Henriquez u persoonlijk verdriet? Wat gaat u doen voor zijn nabestaanden?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u de woede en emoties die het overlijden van Mitch Henriquez door politiegeweld in de samenleving losmaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Welk beleid gaat u voeren om buitensporig politiegeweld tegen te gaan? Welk beleid gaat u voeren om de cyclus van «Onrechtvaardigheid zorgt voor onrust en onrust werkt onveiligheid in de hand» te doorbreken?
Politieagenten zijn bevoegd om binnen de uitoefening van hun functie geweld te gebruiken. Als geweld wordt gebruikt, zal dit altijd binnen de grenzen van proportionaliteit moeten gebeuren en binnen de kaders van de geweldsinstructie. Ook geldt er voor politieagenten een meldingsplicht bij de aanwending van geweld. Die plicht ziet niet alleen op vuurwapengebruik, maar is veel breder. Dit zorgt er onder andere voor dat er goed zicht is op het gebruikte geweld en dat kan worden getoetst of er sprake is van proportioneel geweld.
Voorts heb ik, zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. per brief heb gemeld, de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. Tevens onderzoekt de Inspectie de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van fysieke verwurgingstechnieken in de basispolitiezorg om aangehouden personen onder controle te brengen. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Indien iemand van mening is dat de politie buitenproportioneel geweld heeft gebruikt, kan diegene daar een klacht over indienen of aangifte doen. Voor het indienen van klachten over de politie bestaat een klachtenprocedure die garanties biedt voor een onafhankelijke klachtenbehandeling. Iedere eenheid heeft een onafhankelijke klachtencommissie waarvan de leden sinds 1 december 2014 door mij worden benoemd. De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en functioneren zonder last of ruggespraak. De voorzitter en zijn plaatsvervanger(s) heb ik expliciet belast met de bewaking van de onafhankelijkheid van de commissie.
In eerste instantie wordt een klacht in behandeling genomen door de klachtencoördinator van de eenheid, die, indien de klager daartoe bereid is, een bemiddelingsgesprek met de beklaagde politiefunctionaris kan organiseren. Deze fase is gericht op zowel het herstel van het vertrouwen van de klager in de politie als op het versterken van het lerend vermogen van de politie en het afleggen van verantwoording door de politie. Als de klager hierna niet tevreden is, wordt de klacht voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Indien de klager niet tevreden is over de afhandeling van zijn klacht, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman, waarna de externe klachtprocedure begint. De Nationale ombudsman constateert in zijn jaarverslag over 2014 (Kamerstuk 34 167, nr. 2) dat met de invoering van de nationale politie een professionaliseringsslag is gemaakt bij de interne klachtenbehandeling door de politie.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in een persbericht gezegd dat Mitch Henriquez in het politiebusje onwel is geworden, terwijl op de beelden duidelijk is te zien dat hij al tijdens de arrestatie buiten bewustzijn was?
Wanneer sprake is van een overlijden na gebruik van geweld door de politie is het van groot belang daar snel duidelijkheid over te geven. De Rijksrecherche zal in deze zaak alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden onderzoeken.
Wat is de reden dat dit oorspronkelijke persbericht later weer is ingetrokken? Wie heeft daartoe besloten? Tussen welke mensen van het OM en welke mensen van politie is er contact geweest? Ontstaat zo niet het beeld dat het OM de zaak in de doofpot probeerde te stoppen en van koers wijzigde toen beeldmateriaal van de arrestatie naar buiten kwam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn het OM en de Rijksrecherche in zijn algemeenheid wel voldoende objectief om onderzoek naar politiegeweld te doen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat zijn mogelijke alternatieven?
Ja, dat is het geval. De Rijkrecherche opereert onafhankelijk van de politie. De Rijksrecherche valt onder de verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal van het OM en verricht haar onderzoeken rechtstreeks in opdracht van het College. Op deze wijze kan de Rijksrecherche onpartijdig en met distantie onderzoek verrichten naar geweldsaanwending door politiefunctionarissen. Op basis van de onderzoeksresultaten van de Rijksrecherche zal het OM onafhankelijk, zorgvuldig en weloverwogen een beslissing over eventuele vervolging nemen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal onderzoeken dat naar geweld door politiemedewerkers is gestart, het aantal zaken dat vervolgens op basis van die onderzoeken tegen politiefunctionarissen is aangespannen, het aantal politiefunctionarissen dat uiteindelijk schuldig werd bevonden en de sancties die deze personen kregen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat burgers zich machteloos voelen als ze getuige zijn van excessief politiegeweld? Wat moeten burgers doen als zij zien hoe politiemensen excessief geweld gebruiken? Bent u het er mee eens dat 112 niet het geschikte nummer hiervoor is en dat veel mensen dat niet zullen bellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Moet er niet een onafhankelijke instantie komen waar burgers misdragingen door de politie kunnen melden? Zo nee, waarom niet? Is het niet beter dat die onafhankelijke instantie dan ook oordeelt over incidenten waarbij politiemedewerkers zijn betrokken in plaats van dat het OM en/of de Rijksrecherche dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft u al gehoor gegeven aan de oproep in oktober 2013 van Amnesty International4 waarin zij de Nederlandse overheid en politie vraagt om het bestaan van etnisch profileren te onderkennen en af te wijzen, meer inspanningen te verrichten om etnisch profileren tegen te gaan en de uitvoering van de proactieve politietaak beter te monitoren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u nog steeds achter uw brief van 8 juli 2014 aan de Kamer5 waarin u aangeeft dat een rapport en eerder onderzoek niet wijzen op stelselmatige discriminatie door de politie? Bent u bereid uw beleid aan te passen op basis van de bevindingen uit recent onderzoek?6 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat het vertrouwen in en het gezag van de politie door het overlijden van Mitch Henriquez is geschaad? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik span mij ervoor in om het vertrouwen in de politie te behouden en waar nodig verder te verstevigen. Een snel, zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek van de Rijksrecherche draagt daar aan bij. Dat het OM al op 1 juli de eerste bevindingen heeft gepresenteerd, toont aan dat de Rijksrecherche met dit onderzoek snel en voortvarend te werk gaat.
Wat voor invloed heeft het overlijden van Mitch Henriquez na zijn arrestatie door de politie op de reputatie van Nederland in het buitenland? Is Den Haag nog wel de stad van vrede en veiligheid waar de stad bekend door is? Of ontstaat hier een sfeer als in de Verenigde Staten waar regelmatig Afro-Amerikanen door racistische politieagenten worden doodgeschoten, met massale rellen tot gevolg? Zo ja, wat bent u van plan daaraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, zijn er geen aanwijzingen van stelselmatig etnisch profileren of discrimineren binnen en door de politie. Wat er in dit specifieke geval gebeurd is, zal uit het onderzoek van de Rijksrecherche moeten blijken.
Voor de beeldvorming in het buitenland zal bepalend zijn hoe wij omgaan met dit betreurenswaardige incident en de wijze waarop wordt uitgezocht wat er precies is gebeurd, door middel van een zorgvuldig onderzoek door de Rijksrecherche.
Bent u bereid een racismeregister in te voeren waar uitingen van racisme worden geregistreerd en het voor de geregistreerde onmogelijk wordt om voor een overheidsorganisatie te werken? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat het geen probleem is als de overheid racisten in dienst heeft? Vindt u niet dat racistische uitingen het imago van hardwerkende en welwillende politiemensen schaden? Zo nee, waarom niet?
Binnen de overheid kan – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) gevraagd worden. Daarnaast zijn sommige (overheids)functies aangewezen als vertrouwensfuncties, waarvoor een veiligheidsonderzoek van de AIVD benodigd is. Voor verdere informatie wil ik u wijzen op de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) met kenmerk 2015Z04628.
Wanneer een betrokkene in aanmerking wenst te komen voor een aanstelling bij de politie, dient hij hiervoor een betrouwbaarheid- en geschiktheidsonderzoek te ondergaan. In een dergelijk onderzoek wordt naslag gedaan in justitiële en politiegegevens en een gesprek gevoerd met betrokkene. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan integriteitsaspecten.
Klachten en signalen over onder andere ongewenste omgangsvormen van medewerkers van de politie en andere overheidsorganisaties kunnen worden gemeld. De organisatie kan hiernaar onderzoek doen en waar nodig maatregelen treffen tegen de betrokken medewerker. Op dit moment zijn aanvullende maatregelen mijns inziens niet nodig.
Ik vind iedere vorm van racisme of discriminatie verwerpelijk en schadelijk. Zoals gezegd zijn er geen aanwijzingen van stelselmatig discrimineren of etnisch profileren binnen en door de politie.
Wanneer is het onderzoek naar de dood van Mitch Henriquez afgerond? Bent u bereid aan te dringen op de grootst mogelijke zorgvuldigheid en spoed? Bent u in verband met de onrust in de samenleving bereid de onderzoeksresultaten naar de Tweede Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Rijksrecherche zal naar verwachting zeker nog enkele maanden duren. In het belang van het onderzoek kan ik geen nadere uitspraken doen voordat het hele onderzoek is afgerond. Alsdan zal over de uitkomsten ervan worden gecommuniceerd.
Bent u als Minister van Veiligheid en Justitie de eindverantwoordelijke voor het bewezen overlijden van mensen door politiegeweld? Is het bewezen overlijden van mensen door politiegeweld reden voor u om af te treden? Zo nee, waarom niet?
De politie doet haar werk in opdracht van en ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag. Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksrecherche. Hieruit zal moeten blijken of de politie onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld. Ik ben politiek verantwoordelijk voor de politieorganisatie. Vanuit die verantwoordelijkheid zie ik het als mijn taak om maatregelen te treffen om, als daar sprake van is, dergelijk handelen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.
Het bericht ‘Verplicht archeologisch onderzoek’ |
|
Peter Oskam (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten graafwerk zijn voor de bewoner»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde bewoner in het artikel 60.000 euro moet betalen wegens archeologisch onderzoek in de bodem onder zijn voormalige pand? Is het voorts zo dat dit bedrag eigenlijk op 120.000 euro was bepaald maar de gemeente inmiddels de helft van de kosten voor haar rekening heeft genomen?
Ja.
Hoeveel bewoners in deze gemeente hebben als gevolg van de brand te maken met kosten wegens graafwerk voor archeologisch onderzoek? Kunt u nagaan welk bedrag deze bewoners (per persoon) kwijt zijn aan de graafwerkzaamheden?
Naar ik heb begrepen zijn er drie ondernemers direct getroffen door de brand. Het gaat om vergelijkbare bedragen.
Kunt u de reikwijdte van het begrip «verstoorder» in de regel «de verstoorder betaalt» zoals geformuleerd in de Wet Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) nader toelichten?
De regel «de verstoorder betaalt» is terug te voeren op het Verdrag van Valletta. maar staat als dusdanig niet in de Wet archeologische monumentenzorg. Het veroorzakersprincipe gaat er vanuit dat de initiatiefnemer die de bodem verstoort – en daarmee ook het bodemarchief verstoort – primair moet zorgdragen voor het behoud van de archeologische informatie door middel van archeologisch onderzoek. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is dit verdragsuitgangspunt geïmplementeerd door een koppeling met de omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning is in de regel noodzakelijk voor een ruimtelijk initiatief als gevolg waarvan het bodemarchief verstoord zou kunnen worden. In het geval van Alkmaar gaat het om een omgevingsvergunning voor de (her)bouw van de door brand verwoeste panden. Het is aan de gemeente om de reikwijdte van het veroorzakersprincipe te bepalen middels de afweging die de gemeente maakt in het kader van de omgevingsvergunning.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een gedupeerde van een woningbrand als «verstoorder» wordt aangemerkt bij het aanvragen van een vergunning voor de bouw van een nieuw huis? Kunt u zich voorstellen dat dit niet te billijken valt, met name en in de eerste plaats voor de bewoners zelf? Kunt u hier vanuit en/of door aanpassing van geldende wet- en regelgeving verandering in aanbrengen?
Ik heb uiteraard begrip voor de lastige situatie waarin gedupeerden in een dergelijk geval terecht kunnen komen. Echter, voor de bescherming van archeologische resten maakt het niet uit wat de aanleiding is van de bouwactiviteit die plaatsvindt. Wel kan de situatie aanleiding zijn voor de gemeente om een passende afweging te maken. Dit heeft er in het Alkmaarse voorbeeld toe geleid dat de kosten voor het archeologisch onderzoek zijn gehalveerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema over dezelfde zaak, is het niet de Wet op de archeologische monumentenzorg die zelf direct beperkend werkt (kamerstuknummer 2015D27376). De wet biedt gemeenten de mogelijkheid om archeologische voorschriften aan een omgevingsvergunning te verbinden. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen archeologische belangen en andere belangen. Zij hebben voldoende ruimte om compenserende maatregelen te treffen.
Overigens staat in het artikel van de Volkskrant dat de wet zou verplichten om onderzoek te doen bij een verstoring die dieper gaat dan 30 centimeter. Dit is onjuist. Gemeenten bepalen in hun bestemmingsplannen welke diepte zij willen aanhouden.
Hoe oordeelt u de impasse die ontstaat wanneer de verzekeraar pas wil uitkeren als er een nieuw huis wordt gebouwd en de gedupeerde pas een nieuw huis kan bouwen als hij de archeologische kosten vergoed? Hoe zou dit opgelost kunnen worden volgens u?
Aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heb ik gevraagd een verkenning uit te voeren naar de handelwijze van verzekeraars in deze gevallen en mij hier voor 31 december 2015 over te rapporteren.
Zijn er volgens u nog andere mogelijkheden voor gedupeerden om de archeologische kosten vergoed te krijgen?
Ik ben op deze vraag uitgebreid ingegaan in mijn eerder aangehaalde beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema.
Twee omstreden wetsvoorstellen in Oeganda |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uganda: NGO bill aims to muzzle civil society, say activists»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit wetsvoorstel een trend volgt in de Hoorn van Afrika (Ethiopië, Zuid-Soedan, Kenia), waarbij regeringen meer greep proberen te krijgen op het werk van non-gouvernementele organisaties (NGO's)?
Het wetsvoorstel past in een wereldwijde trend, ook in de Hoorn van Afrika, waarin restrictieve wetgeving ten aanzien van ngo’s wordt aangenomen. Het is nog niet duidelijk hoe de wet er uiteindelijk uit zal zien. Het is daarom nog niet mogelijk om het voorstel te vergelijken met bestaande wetgeving in andere landen.
Hoe beoordeelt u dit wetsvoorstel dat in komende maanden voorgelegd zal worden aan het Oegandese parlement?
Het wetsvoorstel is deels het gevolg van terechte zorgen van overheid en ngo’s zelf over de transparantie van ngo’s. Tegelijkertijd roept het wetsvoorstel in zijn huidige vorm vragen op over de mate van controle die uitgeoefend zal worden op ngo’s en de mogelijke impact op de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Wordt de wet zonder substantiële wijzigingen aangenomen, dan zal de toepassing ervan de vrijheid van ngo’s flink kunnen inperken.
Deelt u de zorgen van mensenrechtenactivisten dat de Oegandese NGO Board teveel macht naar zich toe zal trekken en dat kritische NGO’s die bijvoorbeeld misstanden rondom corruptie, landrechten en mensenrechtenschendingen aan de kaak willen stellen de mond zal worden gesnoerd? Verwacht u dat door deze wet organisaties die opkomen voor homorechten zullen worden belemmerd?
Tijdens de consultaties en publieke hoorzittingen over het wetsvoorstel heeft het maatschappelijk middenveld in Uganda inderdaad zorgen over ruimte voor tegenspraak naar voren gebracht. De NGO Board bracht samen met het platform van Ugandese ngo’s (NGO Forum) eerder dit jaar een werkbezoek aan Nederland. Het bezoek heeft bijgedragen aan een betere dialoog tussen het NGO Forum en de Board en een meer open houding van de Board ten aanzien van het aanstellen van vertegenwoordigers van ngo’s binnen de Board en bij monitoringscomités op districtsniveau.
Het wetvoorstel gaat niet specifiek in op ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda. Wel zal, indien de wet zoals deze nu voorligt wordt aangenomen, de toepassing ervan ngo’s belemmeren op alle terreinen, ongeacht doelstellingen, werkwijzen of doelgroepen. Dit geldt dus ook voor ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda.
Kunt u toelichten hoe de Oegandese regering gereageerd heeft op de geuite zorgen in het kader van de artikel 8 dialoog? Wat zijn de vervolgstappen die worden ondernomen door Nederland en de EU?
De Ugandese regering heeft met belangstelling kennis genomen van de zorgen die in het kader van de artikel 8 dialoog zijn geuit. De EU sprak eveneens haar zorgen uit tijdens gesprekken met de premier van Uganda, met leden van het kabinet en met parlementariërs. De EU heeft specifieke opmerkingen en zorgen over het wetsvoorstel onder de aandacht gebracht van de Ugandese parlementaire commissie van Defensie en Binnenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor hoorzittingen over het wetsvoorstel.
Bent u bereid consequenties te verbinden aan de hulp die weer is hervat als deze wet wordt aangenomen? Zo ja, aan welke gevolgen denkt u? zo nee, waarom niet?
Afgewacht moet worden hoe het uiteindelijke voorstel eruit ziet en wanneer het wordt aangenomen. Pas dan kunnen de mogelijke effecten van de nieuwe wet worden beoordeeld.
Kunt u uw veronderstelling dat het andere omstreden wetsvoorstel – de anti-homo wetgeving – voorlopig niet in stemming wordt gebracht toelichten?2 Kunt u aangeven wat de laatste ontwikkelingen zijn rondom de nieuwe anti-homo wet, die in november jl. is ingediend door Oegandese parlementariërs, die deze wet eind december jl. in stemming hadden willen brengen? Klopt het dat die stemming uitgesteld is? Is het bekend wanneer- en of die stemming gaat plaatsvinden?
Er zijn nog steeds geen ontwikkelingen die er op wijzen dat een nieuw anti-homo wetsvoorstel zal worden ingediend. Er was eind vorig jaar even sprake van een wetsvoorstel waarvan de oorsprong en status niet konden worden vastgesteld. Dit voorstel is nooit officieel ingediend voor parlementaire behandeling en er is dus geen sprake van een al dan niet uitgestelde stemming.
Klopt het bericht dat na verwerping van de wet door het Constitutionele Hof in augustus jl. voorstanders van de wet de zaak hebben opgebracht bij het hooggerechtshof? Zo ja, kunt u toelichten hoe die zaak verlopen is en wat de uitkomst hiervan is?
Nee, dit bericht klopt niet. Deze zaak is verder niet meer aanhangig gemaakt.
Hoe beoordeelt u deze twee omstreden wetsvoorstellen in het kader van het hervatten van de hulp aan de regering van Oeganda? Hoe beoordelen de andere donoren waarmee Nederland actief is in het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma bovengenoemde ontwikkelingen?
Het gaat om één wetsvoorstel dat los staat van de beslissing van het kabinet om een deel van de hulp aan de Justice, Law and Order Sector (JLOS) te hervatten. Zoals al toegelicht, heeft het voorstel geleid tot consultaties over specifieke zorgpunten. De dialoog over het wetsvoorstel wordt gevoerd in EU-verband. De overige JLOS donoren zijn lidstaten van de EU en hebben dezelfde zorgen als Nederland.
De gebrekkige informatie bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen over het spoor |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Debat giftreinen is «noodzaak»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat er te vaak onduidelijkheid bestaat over de inhoud van giftreinen en over wie er voor het vervoer verantwoordelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met mijn brief van 16 juni jl.2 heb ik een reactie gegeven op het ILT-rapport. Daarin staat onder andere dat het transport van gevaarlijke stoffen streng is gereguleerd in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Deze wet verplicht vervoerders en beheerders om gevaarlijke stoffen correct te registreren, zodat hulpdiensten bij calamiteiten zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Op overtreding van deze verplichting staan sancties. De ILT inspecteert en handhaaft de wettelijke verplichtingen.
Sinds de invoering van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen (IGS) is een verbetering opgetreden in de informatievoorziening over treinen met gevaarlijke stoffen. IenM gaat met de vertegenwoordigers uit de sector en Brandweer Nederland (die waren vertegenwoordigd in de stuurgroep IGS) in gesprek over mogelijkheden om de registratie verder te verbeteren.
Wat is uw mening over het door het ILT voorgestelde GPS-track-and-tracesysteem voor wagons met gevaarlijke stoffen? Ziet u dit als oplossing voor deze problematiek?
In overleg met de sector wordt bekeken op welke manier het IGS kan worden doorontwikkeld (naar een 2.0-versie). Daarbij wordt onderzocht welke nieuwe technieken en werkprocessen op lange termijn de kwaliteit van de informatie over gevaarlijke stoffen op de spooremplacementen verder zouden kunnen verbeteren. Een GPS-track-and-tracesysteem is een voorbeeld waar in dit verband naar wordt gekeken. Met verwijzing naar mijn brief van 16 juni 2015 aan uw Kamer wordt u bij het NSA jaarverslag over komend jaar hierover geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het van levensbelang kan zijn als het voor hulpdiensten duidelijk is waar en wanneer een wagon met gevaarlijke stoffen zich bevindt, en welke inhoud er vervoerd wordt? Zo ja, hoe gaat u de registratie hiervan op het juiste spoor zetten?
Ja, die mening deel ik. Om die reden is de registratie van de aanwezigheid van ketelwagens met gevaarlijke stoffen op spooremplacementen ook verplicht. Om verdere verbetering van deze registratie te realiseren zal de ILT handhavend blijven optreden en wordt door ProRail samen met de vervoerders aan de doorontwikkeling van het IGS-instrumentarium gewerkt. Overigens zijn ketelwagens met gevaarlijke stoffen op grond van een Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorwegen (RID) al voorzien van oranje kenmerkingsborden, waaruit afgeleid kan worden welke inhoud er vervoerd wordt.
Zal de capaciteit van de rampenbestrijding op en rond het spoor en de rangeerterreinen nog worden uitgebreid nu het aantal goederentransporten over de Brabantroute toe zal nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is er geen aanleiding om aanvullende voorzieningen op baanvakken of spooremplacementen te treffen. Zoals aan uw Kamer is bericht3 zal tot en met 2022 de Brabantroute, vanwege verminderde capaciteit op de Betuweroute als gevolg van de aanleg van het Derde Spoor in Duitsland, ongeveer één week per maand gebruikt worden als één van de omleidingroutes voor goederentreinen van en naar Duitsland. Daarbij is tevens aangegeven dat ook met deze extra transporten het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de risicoplafonds van het Basisnet zal moeten blijven.
Vormt de door ILT geschetste problematiek voor u aanleiding de VEZA-boog weer op de agenda te zetten, zodat goederentreinen die van Vlissingen naar Antwerpen rijden niet onnodig twee keer op en neer van Roosendaal naar Dordrecht hoeven te rijden om te rangeren in Kijfhoek?
Ik zie geen aanleiding om mijn eerdere besluit te heroverwegen. In mijn brief van 26 juni 20144 heb ik uw Kamer bericht dat de beperkte hoeveelheden vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor tussen Vlissingen en Antwerpen, een nader onderzoek naar de aanleg van een nieuwe spoorverbinding Vlissingen – Antwerpen (de zogeheten «VeZA-boog») niet rechtvaardigt. Daar komt nog bij dat het «onnodig twee keer op en neer rijden» tussen Roosendaal en Kijfhoek inmiddels niet meer nodig is, omdat deze treinen op het spooremplacement Roosendaal «kop maken» (van rijrichting veranderen). De milieuvergunning van het spooremplacement Roosendaal maakt die rangeerbeweging sinds enige tijd mogelijk.
De hoge declaraties bij Hogeschool Windesheim in Zwolle |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat twee directieleden – die reeds hoger worden bezoldigd dan een Minister – in vier jaar voor € 364.000 declareren bovenop het salaris van € 212.000 en € 178.000 per jaar? Voldoen dergelijke bedragen aan uw morele norm voor bestuurders in de publieke sector?1 2
Bestuurders mogen kosten declareren die zij maken in het kader van hun functie. De vergoeding van dergelijke kosten, voor zover deze onbelast zijn in het fiscale regime, is niet aan te merken als bezoldiging. In 2011 heeft mijn ambtsvoorganger geregeld dat alle instellingen in het hoger onderwijs vanaf 2012 over voor de gehele organisatie geldende declaratievoorschriften moeten beschikken. Daarnaast is geregeld dat alle instellingen in het hoger onderwijs vanaf het verslagjaar 2011 declaraties van individuele leden van het college van bestuur openbaar moeten maken in het jaarverslag en vanaf 2012 ook op de website van de instelling. Bij de jaarlijkse accountantscontrole controleert de instellingsaccountant of de instelling voor de gehele organisatie geldende voorschriften heeft met betrekking tot te declareren vergoedingen. In deze voorschriften nemen instellingen op welke declaraties mogen worden vergoed. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat deze uitgaven sober, doelmatig, eenduidig en transparant zijn. Inmiddels heb ik de Inspectie van het Onderwijs opdracht gegeven het declaratiegedrag van bestuurders in het hoger onderwijs te onderzoeken. De inspectie betrekt in haar onderzoek ook de declaraties van de bestuurders van Hogeschool Windesheim.
Hoe beoordeelt u de rol van de Raad van Toezicht in deze situatie? Trekt u eveneens de conclusie dat het bestuursmodel van hogescholen mislukt is waarbij Raden van Toezicht de dienst uitmaken en beslissingen nemen die niet in belang van het hoger onderwijs zijn?
In het stelsel van hoger onderwijs is de raad van toezicht onder meer belast met het vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur en het toezien op de doelmatige en rechtmatige besteding van middelen uit de rijksbijdrage. Dat betekent dat de raad ook toezicht moet houden op het declaratiegedrag van bestuurders. Uw conclusie dat het bestuursmodel van hogescholen is mislukt, deel ik niet.
Ziet u mogelijkheden om de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het uitbetalen van declaraties te verschuiven van de Raad van Toezicht naar de medezeggenschapsraden?
De raad van toezicht fungeert als werkgever van het college van bestuur en heeft derhalve ook beslissingsbevoegdheid met betrekking tot declaraties. Ik vind het niet bij de functie van de medezeggenschapsraad passen om deze bevoegdheid volledig over te nemen. Wel kan de medezeggenschap de betreffende informatie opvragen en het declaratiegedrag kritisch volgen.
Welke maatregelen gaat u nemen om – na het zoveelste incident – de hele declaratiecultuur in het hoger onderwijs aan te pakken? Bent u bereid een voorstel hierover naar de Kamer te sturen?
Zoals gezegd heb ik de Inspectie van het Onderwijs opdracht gegeven het declaratiegedrag van de bestuurders in het hoger onderwijs te onderzoeken. Op basis van de uitkomst van het onderzoek van de inspectie zal ik bekijken of nadere maatregelen nodig zijn om het toezicht op de naleving of de regels zelf aan te scherpen. Ook ga ik met de Vereniging Hogescholen en de VSNU in gesprek over hoe we deze uitgaven zo eenduidig, transparant, sober en doelmatig mogelijk krijgen.
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen met het declaratiegedrag van alle bestuurders van Hogescholen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In de individuele jaarverslagen van de hogescholen is een overzicht opgenomen van de declaraties van de bestuurders. De inspectie zal deze gegevens in het kader van het onderzoek inventariseren. Ik zal dit onderzoek aan uw Kamer sturen.
Ziet u mogelijkheden om voor bestuurders van hogescholen in Nederland een maximum «graaigrens» in te stellen, waarbij er heldere afspraken worden gemaakt over het morele declaratiegedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Misstanden bij de verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Defensie laat veiligheid over aan brokkenpiloot»?1
De titel en de strekking van dit artikel komen niet overeen met mijn beeld van de situatie.
Klopt het dat de persoon die moet toezien op de verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht, dat wil zeggen de directeur van de Militaire Luchtvaartautoriteit, dezelfde persoon is die commandant was van de Vliegbasis Eindhoven waar ernstige misstanden waren bij het Hercules-squadron?
Ja. Uit het in 2014 verschenen onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) is overigens duidelijk gebleken dat er bij het Herculessquadron geen sprake was van grote tekortkomingen of acute risico’s op het gebied van de vliegveiligheid.
Bent u zich er van bewust dat de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan indien de persoon die toeziet op verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht in een eerdere functie verantwoordelijk was voor het ontstaan van deze veiligheidsproblemen?
Juist ter voorkoming van de schijn van belangenverstrengeling is eerder dit jaar besloten de beoordeling van de certificering van de vliegactiviteiten op vliegbasis Eindhoven op te dragen aan de plaatsvervangend directeur Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA).
Bent u bereid een andere persoon verantwoordelijk te maken voor de verbetering bij de luchtmacht dan diegene die eerst verantwoordelijk was voor het ontstaan van de veiligheidsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een externe, onafhankelijke specialist in dienst te nemen die toeziet op en oordeelt over de verbeteringen die worden doorgevoerd bij de luchtmacht? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van Defensie heeft een externe, onafhankelijk instantie, namelijk de OVV, onderzoek gedaan naar de vliegveiligheidsincidenten. Uit het in 2014 verschenen onderzoeksrapport bleek dat er geen structurele tekortkomingen of acute risico’s voor de vliegveiligheid zijn geconstateerd. Het onderzoek identificeerde wel aandachtspunten op het gebied van communicatie, uitzenddruk en de invoering van de militaire luchtvaarteisen. Vervolgens zijn er maatregelen ter verbetering genomen, zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 34 000 X, nr. 94). De MLA ziet toe op de vliegveiligheid. Er is daarbij sprake van functiescheiding tussen uitvoering (Commando Luchtstrijdkrachten) en toezicht (MLA). Ik zie daarom geen noodzaak om een externe onafhankelijke specialist in dienst te nemen die zou moeten toezien op de verbeteringen bij de luchtmacht.
Zijn er disciplinaire maatregelen genomen tegen de perso(o)n(en), verantwoordelijk voor de veiligheid bij de Vliegbasis Eindhoven en het Hercules-squadron, naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid over de misstanden in de veiligheid bij de luchtmacht en de omgang met meldingen daarover? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Het spreekt vanzelf dat Defensie er alles aan gelegen is om herhaling te voorkomen. Deze zaak zal op meer niveaus met alle betrokkenen binnen de Luchtmacht, maar ook breder binnen de defensieorganisatie, worden besproken om er lering uit te trekken. Met de melder zijn gesprekken gaande over een voor alle partijen redelijke oplossing. Disciplinaire maatregelen zijn niet genomen.
De mogelijke inperking van de vrije artsenkeuze door het makrobeheersinstrument |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de Landelijke Vereniging Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (LVVP) over de gevolgen van de wijzigingen in het macrobeheersinstrument (mbi) voor de vrije artsenkeuze?1
Klopt het dat u kiest voor een kostenbeheersingssysteem dat de lasten voornamelijk bij ongecontracteerde zorgaanbieders neerlegt?
Bent u het eens met de stelling dat u met deze aanpassing van het mbi kiest voor een kostenbeheerssysteem waarin de macht eenzijdig bij zorgverzekeraars wordt neergelegd?
Erkent u dat zorgaanbieders door de aanpassing van het mbi druk voelen om een contract te sluiten met een zorgverzekeraar? Hoe reageert u op de stelling van de LVVP dat, door het mbi nu op deze manier in te vullen, zorgaanbieders gedwongen worden alsnog contracten met zorgverzekeraars te sluiten, ook als deze laatste wurgcontracten aanbieden?
Vindt u dat ongecontracteerde zorg per definitie kwalitatief slechtere zorg is? Vindt u het dan wenselijk wanneer er alleen nog maar gecontracteerde aanbieders overblijven?
Vindt u het belangrijk dat de patiënt de ruimte heeft om te kiezen voor een gekwalificeerde, maar ongecontracteerde zorgaanbieder?
Hoe reageert u op de stelling van de LVVP dat met het concept-wetsvoorstel een omslag wordt gemaakt van een centraal aanbodgestuurd zorgstelsel richting een vraaggestuurd stelsel?
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot het signaal dat de Eerste Kamer eind 2014 heeft afgegeven?
De onduidelijkheid over toeslagen op vliegtickets |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Groeten van Max op 29 juni 2015 over de onduidelijkheid over toeslagen op vliegtickets?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel verschillende toeslagen momenteel gebruikt worden door vanuit Nederland vertrekkende luchtvaartmaatschappijen en wat de strekking van die toeslagen is?
Luchtvaartmaatschappijen bepalen zelf de ticketprijs en kunnen hierbij bovenop «de stoelprijs» de volgende zaken in rekening brengen bij consumenten:
Het aantal «toeslagen» verschilt dus afhankelijk van de luchtvaartmaatschappij, de keuzes van de consument voor additionele diensten en het land en de luchthaven van aankomst en vertrek.
Bestaat er in Nederland op dit moment een beleid over welke toeslagen luchthavens mogen vragen?
Er bestaat regelgeving met betrekking tot de luchthaventarieven. De EU richtlijn havengelden is geïmplementeerd in onze nationale regelgeving. De luchthaven brengt luchthaventarieven in rekening bij luchtvaartmaatschappijen voor het gebruik van de luchthaven. Wat Schiphol in de luchthaventarieven mag verwerken, is afgebakend in nationale regelgeving. De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op de totstandkoming van de luchthaventarieven van Schiphol.
Daarnaast zijn er heffingen die door de Nederlandse overheid worden opgelegd en die luchthavens innen bij luchtvaartmaatschappijen:
Naast bovenstaande overheidsheffing int Schiphol ook de zogeheten heffing voor Persons with Reduced Mobility (PRM-heffing). EU Verordening 1107/2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen, verplicht de luchthavenexploitant tot het voorzien in assistentie voor deze groep passagiers. In overleg met de luchtvaartmaatschappijen mag de luchthavenexploitant (in dit geval Schiphol) hierbij een kostengerelateerde en transparante heffing aan elke luchtvaartmaatschappij doorrekenen. Schiphol stelt deze heffing jaarlijks in samenwerking met luchtvaartmaatschappijen vast.
Bestaat er beleid over welke toeslagen luchtvaartmaatschappijen in Nederland mogen vragen?
Zie antwoord op vraag 2.
Bestaan er in Europees verband of een ander internationaal verband afspraken over welke toeslagen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen mogen vragen?
Voor luchthavens bestaan in Europees verband alleen afspraken over de PRM-heffing. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Voor luchtvaartmaatschappijen bestaan Europese afspraken ten aanzien van prijstransparantie. Daarbij wordt het volgende opgemerkt. De luchtvaartsector kent een hoge mate van concurrentie. Dit betekent dat luchtvaartmaatschappijen scherpe tarieven in de markt moeten zetten om klanten te trekken. In een sterk concurrerende markt is het niet aannemelijk dat aanbieders toeslagen in rekening brengen voor kosten die niet worden gemaakt. Daarbij is het wel belangrijk dat alle kosten vooraf voor de consument inzichtelijk moeten zijn, zodat deze ook een goed geïnformeerde keuze kan maken. Vandaar dat er Europese regels zijn over de transparantie van ticketprijzen. De Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 12.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de geïnde toeslag ook wordt besteed aan het toegeschreven doel?
In Nederland vindt alleen controle plaats op de heffingen die door de Nederlandse overheid zijn opgelegd of die voortvloeien uit Europese regelgeving.
De verantwoording over bovengenoemde geïnde Nederlandse overheidsheffingen en daarmee samenhangende uitgaven vindt plaats in het jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Hfd XII). Over het jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt door de Auditdienst Rijk een oordeel gegeven.
De verantwoording over de PRM-heffing door Schiphol vindt jaarlijks plaats en wordt door een onafhankelijk accountant gecontroleerd. De PRM-heffing staat los van de luchthaventarieven.
Deelt u de mening dat het voor een klant helder moet zijn waarvoor bepaalde toeslagen worden geheven?
Ja.
Kunt u aangeven wat de solidariteitstoeslag inhoud, die sommige luchtvaartmaatschappijen innen? Met wie is de klant dan solidair?
Nederland kent geen solidariteitstoeslag. Frankrijk int bijvoorbeeld wel een solidariteitsbelasting voor passagiers die vanaf een Franse luchthaven vertrekken. De zogenaamde «Taxe de solidarité sur les billets d’avion» werd door de regering-Chirac ingesteld om de Franse bijdrage aan Unitaid te financieren. Unitaid is een internationale organisatie die de toegang tot gezondheidszorg in ontwikkelingslanden wil verbeteren. De Franse overheid gaat over deze belasting. Een Nederlandse consument kan hier mee te maken krijgen wanneer hij bijvoorbeeld een retourticket voor een reis van Schiphol naar Paris Charles de Gaulle boekt. De luchtvaartmaatschappij mag de belastingen, heffingen en luchthaventarieven uit Nederland en Frankrijk, waaronder in dit geval dus ook de solidariteitsbelasting, namelijk in de ticketprijs verwerken.
De luchthaven van Kreta int per passagier € 12,– luchthavenontwikkelingsbelasting volgens het ticket van Transavia; waarvoor wordt deze toeslag geïnd? Acht u dit een toeslag die internationaal gewenst is?
Ieder land kan zelf bepalen welke nationale belastingen en heffingen aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen worden opgelegd. In Nederland zijn dit heffingen ter financiering voor geluidswerende voorzieningen en schadeafhandeling. Het is niet aan Nederland om een oordeel te geven over de wenselijkheid van de nationale heffingen van een ander land.
Zou Schiphol een dergelijke toeslag ook kunnen innen om de aanleg van een nieuwe pier mee te financieren? Is dit wenselijk?
Nee. De luchthaveninfrastructuur op Schiphol wordt gefinancierd uit de luchthaventarieven. De daadwerkelijk gemaakte kosten van een nieuwe pier mogen pas ná ingebruikneming door Schiphol verwerkt worden in de luchthaventarieven. De luchthaventarieven worden door Schiphol in rekening gebracht bij luchtvaartmaatschappijen. Hierdoor wordt de infrastructuur betaald door de luchtvaartmaatschappijen die ook daadwerkelijk gebruik maken van de infrastructuur (en betalen maatschappijen niet voor infrastructuur waar zij (nog) geen gebruik van maken). Dit is in nationale regelgeving geregeld met als doel om gebruikers te beschermen tegen de economische machtspositie van Schiphol op luchtvaartactiviteiten. Daar komt bij dat voorfinanciering door gebruikers ook niet nodig is omdat Schiphol rendabele investeringen via de financiële markt kan financieren.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om advies te vragen over de juistheid van de toepassing van de verschillende toeslagen?
Zoals hierboven is aangeven, worden de heffingen die door de Nederlandse overheid worden opgelegd of uit Europese regelgeving voortvloeien al gecontroleerd.
Wat betreft de eventuele juiste toepassing van andere toeslagen, acht ik advies niet nodig omdat het voor luchtvaartmaatschappijen in een sterk concurrerende markt niet opportuun is om kosten in rekening te brengen die niet worden gemaakt.
Bent u bereid de luchtvaartmaatschappijen te verzoeken meer transparantie aan de dag te leggen en de Kamer daarover te informeren?
Het is essentieel dat luchtvaartmaatschappijen transparant zijn over de ticketprijzen. De prijsvermelding aan consumenten is mijn inziens afdoende geregeld in EU Verordening 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten. Deze verordening heeft mede tot doel om de consument de prijzen van verschillende luchtvaartmaatschappijen daadwerkelijk te kunnen laten vergelijken. Het geeft de consument onder meer inzicht in de prijsopbouw van het gekochte ticket.
Luchtvaartmaatschappijen en andere aanbieders zijn verplicht de definitieve prijs bij elke prijsvermelding bekend te maken. De luchtvaartmaatschappijen en aanbieders moeten daarbij niet alleen (a) passagiers- of luchttarieven specificeren maar wanneer zij ervoor kiezen deze door te rekenen, moeten ook (b) belastingen, (c) luchthavengelden en (d) andere heffingen, toeslagen of vergoedingen worden vermeld.
De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op de naleving van de verordening door luchtvaartmaatschappijen in Nederland en kan met boetes optreden bij overtredingen. Ik acht deze Europese regels en de controle op naleving afdoende om de rechten van de consument te waarborgen.
Bent u bereid om dit als voorzitter van de EU komend jaar op de agenda te zetten om te bezien of Europese afspraken gemaakt kunnen worden over marges waarbinnen toeslagen door luchthavens en luchtvaartmaatschappijen geïnd mogen worden?
De huidige regels bieden afdoende kaders voor de consultatie van de gebruikers (luchtvaartmaatschappijen), transparantie over de bedragen, eventuele doorrekening aan consumenten en de besteding. Het is daarom niet opportuun dit onderwerp op de agenda voor het voorzitterschap van de EU te zetten.
Bent u bereid om de Kamer te informeren op welke wijze gecontroleerd wordt of betaalde toeslagen ook worden besteed aan hetgeen waaraan de toeslag wordt toegeschreven? Als deze controle er nog niet is, bent u dan bereid om met de markt en een autoriteit te bezien hoe deze controle plaats kan vinden?
Zie antwoord op vraag 11.
Verwoesting van landbouwgrond nabij Bethlehem door Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Palestinian farmer’s land leveled near Bethlehem»?1 Kunt u bevestigen dat Israël landbouwgrond nabij Bethlehem heeft verwoest? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Ja. Dit bericht klopt.
Wat is, bij benadering, de financiële omvang van de aangerichte schade?
Nederland heeft in 2008 en 2010 met het landbouwprogramma «Improving Livelihood in Palestinian Territories» een financiële bijdrage geleverd aan projecten in het gebied tussen Bethlehem en Hebron. Het Israëlische leger heeft daar op vijf verschillende locaties gewassen en infrastructuur vernield. Via dit project is daar destijds ruim EUR 40.000 in de ontwikkeling van landbouwgrond geïnvesteerd. Boeren hebben door de vernielingen schade geleden, zoals verlies aan inkomsten.
Het kabinet is, evenals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen waarin is overgegaan tot sloop van huizen of andere eigendommen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden. De EU dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen en verzet zich tegen de sloop van Palestijnse bezittingen, zoals verwoord in de Raadsconclusies van 20 juli 2015.
De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah heeft bij de Israëlische autoriteiten de onvrede over de vernietiging van projectlocaties van het landbouwprogramma uitgesproken. Als de financiering van projecten is beëindigd, berust de verantwoordelijkheid voor de projecten bij de Palestijnse boeren. Nederland heeft daarmee geen juridische basis om een schadevergoeding te eisen. Er is geen schadevergoeding betaald aan de getroffen boeren.
Is het waar dat door het optreden van Israël projecten zijn vernield die (mede) door Nederland zijn gefinancierd?
Zie antwoord vraag 2.
Indien ja, wat was de omvang van de financiering door Nederland en bent u bereid bij Israël aan te dringen op volledige compensatie voor de vernielingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport van het Trimbos Instituut waaruit zou blijken dat kinderen door voorlichting op het gebied van alcohol en drugs juist nieuwsgieriger naar alcohol en drugs worden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Voorlichting leidt tot alcohol- en drugsgebruik»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Trimbos Instituut waaruit blijkt dat kinderen door voorlichting op het gebied van alcohol en drugs juist nieuwsgieriger naar alcohol en drugs worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wil ik benadrukken dat de gemeente Haarlemmermeer is gestopt met het geven van voorlichting over alcohol en drugs aan kinderen in het basisonderwijs. Dat is conform het advies van het Trimbos-instituut.
Het Trimbos-instituut heeft in 2012 zelf onderzoek laten doen naar de effectiviteit van haar lesprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) in het basisonderwijs. Ook zijn er door andere partijen onderzoeken uitgevoerd naar andere interventies (dan DGSG) in het basisonderwijs (o.a. door de Universiteit Nijmegen en Universiteit Maastricht). Al deze onderzoeken lieten geen effecten zien van voorlichting binnen het basisonderwijs. Dat was reden voor Trimbos om verder te onderzoeken waar dat aan lag. Er zijn verschillende redenen aan te wijzen: 1. De afgelopen tien jaar is de leeftijd waarop jongeren beginnen met alcohol en tabak omhoog gegaan; 2. Voorlichting over alcohol en roken sluit niet meer aan bij de belevingswereld van leerlingen van groep 8. De onderzoeken die zijn gedaan laten zien dat leerlingen van groep 8 in het basisonderwijs al veel weten over alcohol en roken en een negatieve houding en een lage intentie hebben om te gaan gebruiken. Voorlichting op die leeftijd zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen bijvoorbeeld een positievere houding gaan hebben. Dat willen we ten allen tijde voorkomen. Dat is de reden geweest waarom het Trimbos-instituut is gestopt met voorlichting over alcohol en roken binnen het primair onderwijs2, en dit ook adviseert aan lokale professionals.3
Voorlichting over drugs binnen het primair onderwijs wordt al langere tijd door het Trimbos-instituut ontraden. Voorlichting op die leeftijd zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen juist nieuwsgieriger worden naar druggebruik.
Over de aanpassingen binnen De Gezonde school en Genotmiddelen heb ik u in het voorjaar van 2013 geïnformeerd.4
Op welk onderzoek baseert het Trimbos Instituut zich? Is dit een Nederlands of een internationaal onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een positieve ontwikkeling dat de gemeente Haarlemmermeer gestopt is met het geven van voorlichting aan kinderen op het gebied van alcohol en drugs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoord op vraag 2 en 3 vind ik het zeker een positieve ontwikkeling dat de gemeente conform het advies van het Trimbos-instituut is gestopt met deze voorlichting binnen het primair onderwijs. De gemeente Haarlemmermeer gaat wel door met voorlichting binnen het voortgezet onderwijs. En dat is ook van groot belang, te beginnen bij de brugklas.
Bent u van mening dat voorlichting over alcohol en drugs ook daadwerkelijk leidt tot meer gebruik van alcohol en drugs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voorlichting over alcohol, roken en drugs binnen het primair onderwijs zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen een positievere houding ontwikkelen ten opzichte van deze middelen, zoals hierboven toegelicht. Om dat te voorkomen raadt het Trimbos-instituut voorlichting op die leeftijd af.
Ik wil benadrukken dat het wel van belang is vanaf brugklasniveau binnen het voortgezet onderwijs voor te lichten over alcohol en drugs (en tabak).
Overigens is voorlichting over drugs sowieso iets dat echt maatwerk verdient. Te vroeg voorlichten of het communiceren van een boodschap aan een verkeerde doelgroep kan negatieve gevolgen hebben. Op het thema drugsvoorlichting kom ik uitgebreid terug in de beleidsvisie drugspreventie en -zorg die ik u deze zomer toestuur.