De verkoop van Vivat (Reaal) aan Anbang |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke gronden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de overname van Nationale Nederlanden door Anbang tegengehouden?1 Waarom is een overname van Vivat (Reaal) anders dan de overname van Nationale Nederlanden?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, zo die in het genoemde geval zou zijn ingediend, is toezichtvertrouwelijk. Ik beschik niet over die informatie.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat ook de toestemming van de toezichthouders voor de verkoop van de Belgische tak van Delta Lloyd en de Belgische verzekeraar Fidea aan Anbang vertraging op heeft gelopen?
Geen. Ik heb geen informatie over die verkoopprocessen anders dan uit de media. Inmiddels heb ik begrepen dat de relevante toezichthouders hun toestemming hebben verleend.
Hebt u kennisgenomen van het bod dat Anbang op het Portugese Novo Banco heeft uitgebracht?
Ik heb deze geruchten in de media vernomen.
Is er overleg met de toezichthouders in bijvoorbeeld België en Portugal en de Europese toezichthouder?
Ja, DNB heeft regulier overleg met de andere Europese verzekeringstoezichthouders en binnen EIOPA.
Hoe beoordeelt u en/of DNB de overnamegolf van Anbang in Europa in het licht van de beoordeling of Anbang een stabiele partner is?
DNB heeft op 3 juli 2015 de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor de overdracht van Vivat Verzekeringen verleend. Daaruit blijkt dat de toezichthouder geen aanleiding heeft gezien de overname door Anbang niet toe te staan. Inmiddels is de verkoop van Vivat Verzekeringen afgerond. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 26 juli 2015 geïnformeerd.
Snapt u de bezorgdheid onder klanten van Vivat (Reaal) over het verstrijken van de deadline voor de definitieve verkoop? Hoe kunt u hen geruststellen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is geborgd dat de pensioen- en verzekeringsrechten te allen tijde uitgekeerd worden en niet voor andere delen van het concern worden gebruikt?
De verzekeringsgroep Vivat en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet en de Wet bescherming persoonsgegevens) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB, de AFM en het CBP zullen daarop toezicht (blijven) houden. Dit verandert niet nu Anbang de aandelen in Vivat verzekeringen heeft overgenomen van SNS REAAL.
Is de gegevensbescherming van de klantdata afdoende geregeld bij de overname door Anbang? Wordt dit door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) getoetst?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de politieke controle op grote hervormingen in de zorg faalt |
|
Renske Leijten |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de politieke controle op de drie grote zorghervormingen faalt, omdat gemeenteraadsleden te weinig worden geïnformeerd om hun democratische rol goed te kunnen vervullen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3
Het is de verantwoordelijkheid van ieder college van burgemeesters en wethouders om de eigen gemeenteraad zodanig te informeren dat zij hun controletaak goed kunnen uitvoeren, waaronder de controle op de taken die voortvloeien uit de drie grote decentralisaties. De wijze waarop een college van B&W dit doet is een eigen verantwoordelijkheid en de raad kan het college van B&W aanspreken indien zij van mening is dat zij te weinig informatie krijgt.
In het aangehaalde artikel wordt onder meer gewezen op de controlerende rol van de gemeenteraad bij regionale samenwerking. In dat licht is het goed om te verwijzen naar de kaders voor democratische verantwoording zoals opgenomen in
de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Via onder meer de recente wijziging van de Wgr is de controlerende positie van de gemeenteraad verder versterkt. Daarnaast zijn gemeenten de afgelopen periode vanuit BZK ondersteund om de samenwerking goed vorm te geven. Voorbeelden hiervan zijn de ambassadeurs regionale samenwerking die in 2013 gemeenten hebben ondersteund bij de vorming van samenwerkingsverbanden, de aandacht voor regionale samenwerking en de Wgr tijdens verschillende congressen en bijeenkomsten in het hele land, de ondersteuning via het ondersteuningsteam decentralisaties en de recent verschenen handreikingen «Intergemeentelijke samenwerking toegepast» en «Grip op regionale samenwerking» waarin specifiek aan gemeenteraden wordt toegelicht hoe de democratische kaderstelling en controle bij samenwerking vorm gegeven kan worden4. Aangaande de genoemde handreiking geldt dat dit ook onderwerp zal zijn van workshops op het speciaal voor raadsleden georganiseerde congres over het sociaal domein op 5 september aanstaande.
Hoe reageert u op het feit dat raadsleden aangeven niet te kunnen overzien of burgers noodzakelijke zorg wordt onthouden, omdat zij regelmatig slecht geïnformeerd worden door het college? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat raadsleden aangeven dat hun gemeenten er niet in slaagt arbeidsgehandicapten weer aan het werk te krijgen terwijl dat een wettelijke verplichting is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De decentralisaties in de zorg en de arbeidsmarkt bieden de ruimte voor een integrale aanpak door meer taken en verantwoordelijkheden op het niveau van de gemeente te beleggen. Ook wordt meer beleidsvrijheid geboden, zodat gemeenten de taken in samenhang kunnen inrichten. Het is aan het lokale bestuur daar invulling aan te geven onder lokaal toezicht van de gemeenteraad.
Gemeenten dienen in een re-integratieverordening onder de Participatiewet aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratie-instrumenten over de brede gemeentelijke doelgroep. Deze verordening wordt ook vastgesteld door de gemeenteraad.
Wat is uw reactie op de tientallen raadsleden die het keukentafelgesprek als voorbeeld noemen van wat er niet goed gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wmo 2015 zijn duidelijke randvoorwaarden opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek (ook wel het keukentafelgesprek genoemd). Indien bij de gemeente melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert de gemeente het onderzoek uit. Tijdens het onderzoek dienen de individuele omstandigheden van de cliënt te worden onderzocht. Belangrijk daarbij is dat de gemeente in gesprek gaat met de cliënt, en goed luistert naar wat nodig is voor de zelfredzaamheid van betrokkene en wat past bij zijn persoonlijke situatie, om zo de ondersteuning ook daadwerkelijk dicht bij de cliënt te organiseren. De cliënt dient zich tijdig en voldoende geïnformeerd te voelen en dient te weten of en zo ja welke veranderingen in de huidige zorg en ondersteuning hem te wachten staan. Er dient een zorgvuldige afweging van de persoonlijke situatie plaats te vinden.
Naast de positieve reacties zijn er in het eerste half jaar dat de Wmo 2015 inwerking is getreden nog kinderziektes omtrent de bejegening van cliënten tijdens het keukentafelgesprek. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zodat een voldoende zorgvuldig onderzoek plaatsvindt. Het is aan het college om ervoor zorg te dragen dat het onderzoek conform de Wmo 2015 plaatsvindt. Vervolgens is het aan de gemeenteraad om het gemeentebestuur hierop te controleren en aan te spreken daar waar blijkt dat er geen wetsconforme uitvoering plaatsvindt. Op het moment dat raadsleden constateren dat de onderzoeken ondermaats zijn, is het aan hen om het college daarop aan te spreken en te corrigeren.
Wat is uw reactie op de vele raadsleden die de wachtlijsten in jeugdzorg nu al zien groeien, waarvan tientallen raadsleden aangegeven de kortingen op het budget hiervoor als reden te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per 1 januari 2015 is de Jeugdwet van kracht. In de Jeugdwet hebben gemeenten de jeugdhulpplicht. Het is op grond hiervan aan de gemeenten om afspraken te maken met de betrokken jeugdhulpaanbieders en zo te zorgen dat kinderen en gezinnen tijdig de juiste hulp krijgen. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten.
Gemeenten zijn verantwoordelijk passende hulp te bieden aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben, ook wanneer er in een jaar sprake is van een vraagontwikkeling die groter is dan geraamd. Het is de gemeenteraad die hier op toeziet en het gemeentebestuur hier (indien nodig) op aanspreekt
De VNG- heeft in haar overleg van 2 juli 2015 afspraken gemaakt hoe gemeenten en aanbieders dienen om te gaan met eventuele wachtlijsten. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat kinderen en hun ouders niet langer dan aanvaardbaar op de start van begeleiding of behandeling mogen wachten.
Verder wordt bij signalen over wachtlijsten vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gezocht met de betreffende gemeente. Niet om de gemeenteraad te passeren, maar om waar nodig in ondersteuning te kunnen voorzien. Tot nu toe is er bij deze signalen geen sprake geweest van een gemeente die zijn jeugdhulpplicht niet nakomt.
Waarom heeft u niet geluisterd naar de waarschuwingen van de Algemene Rekenkamer en de Raad voor het Openbaar Bestuur die aangaven veel risico’s te zien in de democratische controle na de invoering van de drie decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven is het een verantwoordelijkheid van het College van B&W om de raad zodanig te informeren, dat zij haar taken goed kan uitvoeren.
De Algemene Rekenkamer en de Rob hebben eerder gewezen op het belang van democratische controle bij regionale samenwerkingsverbanden. Zij wijzen hierbij op de spanning tussen enerzijds een kwalitatief goede uitvoering door samenwerking en anderzijds lokale autonomie.
Er zijn, zoals ook beschreven bij het antwoord op de vragen 1 en 2, de afgelopen periode verschillende stappen gezet om de democratische controle bij samenwerking zowel formeel als in de praktijk te versterken. Daarnaast heeft de Minister van BZK naar aanleiding van de in uw Kamer aangenomen motie Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 161), een advies gevraagd aan de Raad voor het openbaar bestuur over de democratische legitimiteit van intergemeentelijke samenwerking. In het najaar volgt het tweede deel van het advies met daarbij een aantal aanbevelingen om knelpunten rond de democratische legitimiteit bij samenwerking weg te nemen. Mochten de aanbevelingen van de raad daar aanleiding toe geven, dan zal ik bezien of extra maatregelen noodzakelijk zijn.
Hoe kunt u spreken van een beheerste overheveling van de zorgtaken als blijkt dat de democratische controle die behoort samen te hangen met deze decentralisatie niet of nauwelijks tot zijn recht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze problemen worden opgelost en dat de raadsleden de democratische controle terug in handen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het niet ingrijpen van de politie bij het zwanendriften |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat zwanendrifters nog altijd hun gang gaan, zoals aangetoond door Een Vandaag?1
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken in haar brief aan uw Kamer van 1 mei jl.2 heeft aangegeven, beziet zij op korte termijn de wettelijke mogelijkheden om het zwanendriften te verbieden. Zwanendriften is tot op heden dan ook een legale vorm van (extensieve) dierhouderij. Voor het uitoefenen van zwanendriften is geen vergunning of ontheffing nodig en dus ook niet gegeven. De ontheffing waarover de Staatssecretaris van Economische Zaken sprak in de uitzending van EénVandaag van 2 mei 2015 betrof de ringplicht van zwanen. Twee zwanendrifters hadden nog een ontheffing van de plicht om hun knobbelzwanen te ringen voor de vogels die zij op de ingangsdatum van de ontheffing nog onder zich hadden. Voor de nakomelingen van deze vogels geldt de ringplicht onverkort. Deze ontheffingen zijn ingetrokken per 7 mei 2015. De politie is hiervan op de hoogte gesteld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
In de schriftelijke reactie van de politie wordt aangegeven dat de zwanendrifters een ontheffing hebben van het ministerie; hoe rijmt u dit met uw uitspraak in Een Vandaag op 2 mei j.l. waarin u zei «ik zal die ontheffing intrekken»? Is de ontheffing voor de zwanendrifters inmiddels officieel ingetrokken? Zo ja, op welke datum is dit precies gebeurd en is de politie hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit onmiddellijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de politie niet komt bij een melding van illegaal zwanendriften in combinatie met het illegaal betreden van andermans terrein, zoals aangegeven door een klokkenluider, maar wel bij een melding van de zwanendrifters dat iemand hun autosleutel tijdelijk in beslag heeft genomen totdat de politie komt evenals de melding dat een andere klokkenluider de zwanendrifters zou stalken? Kunt u hierop reageren? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal, maar zijn de ontheffingen op de ringplicht ingetrokken. Het toezicht op het zwanendriften geschiedt in eerste instantie door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij ziet ook toe op handelingen zoals leewieken en tatoeëren. Die handelingen mogen alleen door dierenartsen worden uitgevoerd. De NVWA werkt bij het toezicht samen met de lokale politie en RVO.nl. Het is de taak van de politie om op te treden wanneer er sprake is van (vermoedelijke) strafbare gedragingen. Op meldingen van mishandeling van dieren wordt in principe direct gereageerd en wordt daar waar nodig repressief opgetreden. De politie komt ook bij een melding van het illegaal betreden van iemands terrein. Het kan voorkomen dat de politie een melding met een hogere prioriteit eerst oppakt en daarna alsnog de melding van het illegaal betreden afhandelt.
Dat zwanendriften aandacht van de politie heeft, blijkt uit een groot strafrechtelijk onderzoek dat in april 2014 is gestart door de eenheid Midden-Nederland. De NVWA en RVO.nl hebben aan dat onderzoek meegewerkt, onder meer door het uitvoeren van controles en het meewerken aan opsporingsactiviteiten. Gedurende dat onderzoek hebben de NVWA, de politie en RVO.nl verschillende keren meldingen ontvangen over zwanendrifters. Deze zijn betrokken bij het onderzoek.
In maart 2015 heeft de politie dit opsporingsonderzoek afgesloten met een proces-verbaal dat bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) is ingediend. Dit heeft geleid tot de beslissing van het Functioneel Parket om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging van meerdere verdachten waaronder de twee zwanendrifters, die onder andere worden verdacht van het overtreden van de Wet dieren en de Flora en faunawet. Daarnaast loopt er bij het OM in Den Haag een aantal zaken waarin aangifte is gedaan van strafbare feiten zoals bedreiging, mishandeling en belaging. Deze aangiftes zijn beoordeeld door het OM en staan ingepland voor behandeling door de politierechter in oktober, omdat een voorstel om de zaken via mediation op te lossen is afgewezen
De NVWA verricht momenteel tevens onderzoek naar de in de uitzending getoonde beelden. De resultaten van het onderzoek worden voorgelegd aan het Functioneel Parket van het OM.
Waarom is het filmpje waarop de anonieme vrouw geslagen werd geen bewijs voor de politie? Waarom is film dan wel bewijs om een onderzoek naar een klokkenluider te starten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de uitspraken van een advocaat van een klokkenluider: dat de politie niet handhaaft omdat zij de zwanendrifters kennen en dat de advocaat dit corruptie noemt?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal. In Nederland is een beperkt aantal zwanendrifters actief, waardoor de kans groot is dat politiemensen weten wie deze zwanendrifters zijn. De politie treedt op wanneer er sprake is van (vermeende) strafbare gedragingen. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van corruptie. Burgers kunnen bij klachten over politieoptreden een klachtenprocedure opstarten. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Na navraag bij de betreffende teamchef zie ik op dit moment onvoldoende aanleiding om agenten van andere korpsen in te zetten.
Is het nodig om agenten van andere korpsen in te zetten om te handhaven op zwanendriften, om daarmee de schijn van corruptie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat de politie niet controleert op zwanendrifters? Bent u bereid met onmiddellijke ingang de politie hierop te laten controleren, in te laten grijpen en zwaar te laten straffen? Kunnen hierbij de beelden gemaakt door Een Vandaag en de klokkenluiders betrokken worden waaruit blijkt dat deze zwanendrifters niet alleen dieren, maar ook mensen aanvallen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat gehandicapten en mensen met een uitkering ingezet worden voor thuiszorg |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de gemeente Kaag en Braassem mensen met een beperking en werklozen wil inzetten voor huishoudelijke verzorging?1
In de gemeente Kaag en Braassem wordt een aantal ervaren huishoudelijke hulpen gekoppeld aan mensen met een gemeentelijke uitkering en afstand tot de arbeidsmarkt en/of met een verstandelijke beperking die graag hun mogelijkheden en kwaliteiten inzetten. Deze ervaren huishoudelijke hulpen zijn in dienst bij door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Inwoners van de gemeente kunnen met behulp van de huishoudelijke hulp toelage tegen een gereduceerd tarief deze ervaren hulpen inhuren om een aantal uren te helpen bij het huishouden. Voorwaarde voor het gereduceerd tarief is dat deze huishoudelijke hulpen tegelijkertijd iemand met een gemeentelijke uitkering en/of verstandelijke handicap begeleiden in het kader van een trainingsprogramma. Door deze werkwijze blijven aan de ene kant banen behouden voor huishoudelijke hulpen bij thuiszorginstellingen en aan de andere kant wordt de zelfredzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking vergroot en wordt de afstand tot de arbeidsmarkt van mensen met een uitkering verkleind doordat zij werkritme opdoen, vaardigheden ontplooien en het bijdraagt aan structuur in het leven krijgen. Ik vind dit een innovatieve en goede werkwijze van de betreffende gemeente, waarbij een link wordt gelegd tussen de Wmo 2015 en de Participatiewet.
Vindt u het ook schokkend dat duizenden thuiszorgmedewerkers ontslagen worden en gehandicapten en werklozen hiervoor als goedkoop alternatief worden ingezet? Is dit in uw ogen een gewenste ontwikkeling van uw bezuinigingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het antwoord op vraag 1 kunt u opmaken dat bij de gemeente Kaag en Braassem er geenszins sprake is van het inzetten van gehandicapten en werklozen als alternatief voor thuiszorgmedewerkers. Het beeld dat duizenden thuiszorgmedewerkers worden ontslagen en vervangen door gehandicapten en werklozen, herken ik ook niet. Ditzelfde geldt voor het beeld dat thuiszorgmedewerkers worden ontslagen om vervolgens hetzelfde werk te doen als wederdienst voor een uitkering.
Vindt u het ook te gek voor woorden dat thuiszorgmedewerkers overal ontslagen worden om vervolgens weer hetzelfde werk te doen als wederdienst voor een uitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid uw systeemverantwoordelijkheid in te zetten om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u deze vorm van werkverdringing acceptabel, nu thuiszorgmedewerkers ontslagen worden en worden vervangen door goedkopere krachten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat werklozen tewerk worden gesteld zonder uitzicht op een vaste baan en inkomen en mensen die huishoudelijke verzorging nodig hebben, dit niet meer op een fatsoenlijk niveau krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het trainingsprogramma van de gemeente Kaag en Braassem is erop gericht mensen met een verstandelijke beperking meer zelfredzaam te maken en de kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een uitkering te vergroten door het opdoen van werkritme, het ontplooien vaardigheden en het krijgen van meer structuur in het leven. Meer in zijn algemeenheid kan ik zeggen dat het goed is om arbeidsgehandicapten en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans te bieden om arbeidservaring te laten op doen om zo hun afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Hierbij moet wel worden voorkomen dat er verdringing van regulier werk op oneigenlijke voorwaarden ontstaat. Het college van B&W heeft hierin een rol en de gemeenteraad controleert vervolgens het beleid van het college.
De huishoudelijke hulp wordt gedaan door de huishoudelijke hulpen in loondienst bij de door de gemeente gecontracteerde thuiszorginstellingen. Hiervoor gelden de kwaliteitswaarborgen binnen de Wmo 2015. De thuiszorginstelling draagt er zorg voor dat de hulp van goede kwaliteit is en op een veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte wijze wordt verleend. Het college draagt in algemene zin verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de hulp en houdt toezicht op de naleving van de kwaliteitswaarborgen door aanbieders.
Bent u van mening dat de gemeente Kaag en Braassem binnen de wettelijke kaders van de Participatiewet handelt? Zo ja, waarom en waarom vindt u dat er hier sprake is van additionele arbeid? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Er is sprake van een trainingsprogramma voor personen met afstand tot de arbeidsmarkt en/of met een verstandelijke beperking, die aan de slag gaan onder begeleiding van een ervaren huishoudelijke hulp. De gemeente ondersteunt daarmee mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op grond van de Participatiewet.
Is u bekend welke andere gemeenten dezelfde maatregelen nemen om thuiszorgmedewerkers te laten vervangen door goedkopere krachten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen.
Bent u bereid om de gemeente Kaag en Braassem aan te spreken op deze vorm van werkverdringing zodat zij haar beleid aanpast? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van werkverdringing.
Ronselpraktijken in de wijkverpleging |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief die Archipel Thuis aan haar cliënten heeft gestuurd waarin zij haar cliënten oproept familie en kennissen aan te brengen bij deze organisatie, met als beloning een waardebon ter waarde van 25 euro?1
Het initiatief om deze brief te sturen is gekomen van de cliëntenraad van Archipel Thuis, die de relatief kleine zorgaanbieder in de regio Eindhoven onder de aandacht wilde brengen bij een bredere doelgroep. Dit met het achterliggende idee dat als een cliënt enthousiast is over de zorgverlening van de organisatie, dit via mond-op-mond reclame kan worden doorgegeven aan familie en kennissen. De waardebon is daarbij bedoeld als een aansporing. Ik vind het een vriendelijk bedoeld initiatief van de cliëntenraad dat desalniettemin onwenselijk is.
Op welke wijze kunnen de mensen aan wie deze oproep is verstuurd beoordelen of iemand ook daadwerkelijk zorg geïndiceerd zal krijgen van de wijkverpleegkundige? Vindt u het ook een rare gang van zaken om mensen die zelf zorg krijgen te laten bepalen of anderen zorg behoeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijkverpleegkundige bepaalt of er een aanspraak is op wijkverpleging vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De mensen die zelf zorg krijgen bepalen dus niet of anderen zorg behoeven. Zij kunnen hoogstens de organisatie onder de aandacht brengen van bekenden. Daarbij vind ik acties met waardebonnen niet wenselijk.
Wat als mensen aangebracht worden die al zorg krijgen van een andere zorgaanbieder? Is het afpakken van cliënten van concurrenten toegestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De cliënt bepaalt zelf welke zorgaanbieder hij of zij wenst en of hij of zij wil overstappen naar een andere zorgaanbieder. Er is dan ook geen sprake van het afpakken van cliënten van concurrenten.
Wat vindt u van deze ronselpraktijken? Is dit een nette en (wettelijk) toegestane manier van werken in de wijkverpleging of in andere zorgvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschouw dit niet als ronselpraktijken, omdat de cliënt uiteindelijk zelf bepaalt bij welke zorgaanbieder hij of zij zorg afneemt. Bovendien moet er eerst door de wijkverpleegkundige vastgesteld worden dat er daadwerkelijk wijkverpleging vanuit de Zvw aangewezen is. Daar doet de verstuurde brief niks aan af. Ik vind wel dat het geven van waardebonnen of andere cadeaus niet de weg is die we op moeten gaan.
Is het u bekend of er meer zorgaanbieders (voor wijkverpleging) zijn die op deze wijze nieuwe cliënten proberen te werven? Zo ja, neemt deze manier van cliënten werven de laatste tijd toe? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik zal in gesprek gaan met thuiszorgorganisaties om hierover van gedachten te wisselen.
Wat vindt u er van dat op deze manier mensen worden gestimuleerd zoveel mogelijk mensen (familie en kennissen) de zorg in te lokken? Vindt u dit ook een vorm van misbruik en omkoping? Zo nee, waarom vindt u dat niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Er wordt altijd door een wijkverpleegkundige beoordeeld of er sprake is van een aanspraak op wijkverpleging. Zorg moet zinnig en zuinig worden gebruikt. Dat is ook de reden dat ik me heb uitgesproken tegen reclames als twee behandelingen voor de prijs van één en dat nu ook weer doe tegen (goedbedoelde) lokkers als waardebonnen en andere presentjes. Ik zal dit onderwerp agenderen bij de desbetreffende koepel van zorgaanbieders.
Het bericht dat er opnieuw sprake is van ondermaatse zorg in De Kleine Johannes |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de zorgverlening in de Kleine Johannes opnieuw ver onder de maat is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De IGZ heeft de ontwikkelingen bij De Kleine Johannes in 2012, 2013, 2014 en 2015 intensief gevolgd. De IGZ heeft eind 2012 de organisatie voor zes maanden onder verscherpt toezicht geplaatst wegens structurele tekortkomingen in de zorg. De inspectie heeft dit toezicht opgeheven toen duidelijk werd dat De Kleine Johannes de noodzakelijke verbeteringen had getroffen. De inspectie sprak voorafgaand, tijdens en na het verscherpt toezicht meermaals met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. Na het opheffen van het verscherpt toezicht heeft de inspectie De Kleine Johannes gevolgd door het beoordelen van resultaatoverzichten van Amsta Karaad.
Op 1 april 2014 bezocht de inspectie De Kleine Johannes onaangekondigd om te kijken waar de organisatie stond. Op basis van dit bezoek en de wijze waarop De Kleine Johannes meldingen behandelde, kwam de IGZ tot de conclusie dat de kwaliteit van zorg bij De Kleine Johannes van voldoende niveau was, dat De Kleine Johannes op de goede weg was en dat de verbetermaatregelen systematisch en voldoende krachtdadig werden uitgevoerd. In oktober 2014 en juli 2015 bracht de inspectie bezoeken aan andere locaties van Amsta Karaad met als doel het toetsen van de verbeterkracht van het bestuur. Na het bezoek in 2014 aan de locatie Singel moest de bestuurder verbetermaatregelen nemen op het gebied van het gebruik van het cliëntendossier en de cliëntgerichtheid van de medewerkers en daarna en rapporteren over de resultaten van een interne kwaliteitstoetsing (audit).t. De resultaten van het bezoek aan de locatie Rengerskerke in juli 2015 waren goed. Amsta Karaad voldeed aan de gestelde normen.
Toen cliënten van Amsta en hun naasten in 2014 klachten hebben ingediend bij de klachtencommissie van Amsta, hebben zij aanvankelijk geen melding gedaan bij de IGZ. Conform de gebruikelijke procedure bij klachten stelt de instelling zelf een (onafhankelijk) onderzoek in. Het is belangrijk dat de instelling zelf de verantwoordelijkheid neemt en de klacht (door een onafhankelijke derde) laat onderzoeken en vervolgens adequate verbetermaatregelen neemt. Dat hoort bij de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de instelling. In februari 2015 meldden cliënten en hun naasten klachten over De kleine Johannes bij de IGZ. Hierover heeft de IGZ met deze verwanten/cliëntvertegenwoordigers en met het bestuur gecommuniceerd.
De IGZ is in een bestuursgesprek op 30 april 2015 door de raad van bestuur geïnformeerd over het onderzoek bij De Kleine Johannes door Amerpoort. Daarbij zijn afspraken gemaakt over onder meer de wijze waarop Amsta omgaat met klachten van de betreffende ouders, verwanten, cliëntvertegenwoordigers. De IGZ heeft zich daarna laten informeren over de uitkomsten van het door de instelling uitgevoerde onderzoek en de vervolgaanpak van de raad van bestuur. De uitkomsten van het onderzoek worden door de raad van bestuur onderschreven. Een belangrijk verbeterpunt is het herstel van vertrouwen tussen management, medewerkers, cliënten, verwanten en cliëntenraad. De raad van bestuur heeft al de eerste stappen gezet richting dit herstel, zo zijn er ook gesprekken geweest met familieleden en medewerkers, die contact hebben gezocht met de inspectie, om het vertrouwen te herwinnen. De cliëntenraad is blij met deze stappen, en blijft het verbeterproces kritisch volgen. Daarom is het goed dat de cliëntenraad nauw betrokken is bij het plan van aanpak dat wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek.
De IGZ blijft binnen haar risicogestuurde toezicht de voortgang van de verander- en verbeteractiviteiten volgen. Daarbij kan onder meer (onaangekondigd) bezoek worden ingezet.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vorig jaar constateerde dat de kwaliteit van zorg verbeterd was, terwijl familieleden aangeven dat de situatie er eerder slechter op is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de IGZ wel kritisch genoeg de kwaliteit van de zorg, aangezien haar oordeel onjuist is gebleken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er op initiatief van Amsta onderzoek gedaan naar de kwaliteit van zorg door zorginstelling Amerpoort en waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen vervolgonderzoek ingesteld? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de cliëntenraad en de ondernemingsraad betrokken geweest bij deze ontwikkelingen en, zo ja, is er naar hun oordeel geluisterd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel stelt het bestuur in samenspraak met de cliëntenraad het in het voorgaande antwoord genoemde plan van aanpak op. Zoals daar aangegeven blijft de IGZ de uitvoering van dit plan volgen. De IGZ heeft bij haar toezichtactiviteiten bij De Kleine Johannes de afgelopen jaren cliënten, cliëntvertegenwoordigers en de (centrale of decentrale) cliëntenraad betrokken. De ondernemingsraad (OC Amsta Karaad) is door de raad van bestuur geïnformeerd en daar waar nodig om advies gevraagd.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van Amerpoort dat Amsta te weinig personeel inzet? Waarom is dit voor de IGZ geen reden geweest om zelf nader onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoek van Amsta staat de volgende conclusie: «samengevat kan op basis van dit onderzoek niet worden gesteld dat de veiligheid van cliënten en medewerkers met de huidige personele bezetting ernstig in het geding is.»
De IGZ heeft daarbij uit haar eigen toezicht geen signalen ontvangen dat de veiligheid van de zorg in het geding is. Ten aanzien van het tekort aan personeel, waarover in het artikel gesproken wordt, is van belang dat bestuur en cliëntenraad gezamenlijk optrekken bij de verdere verbeteractiviteiten. Ik heb van de IGZ begrepen dat dit ook gebeurt.
Erkent u dat de handelwijze van de IGZ het vertrouwen in het toezicht op de gezondheidszorg schaadt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De IGZ heeft intensief toezicht gehouden en daarbij ook gesproken met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. De IGZ blijft actief toezien op de realisatie van de noodzakelijke verbetermaatregelen, zowel vanuit het risicogestuurde toezicht als vanuit haar toezicht op meldingen, zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 6. Ik zie geen aanleiding om maatregelen te nemen.
Bent u bereid te kijken naar het functioneren van de IGZ in deze situatie en bent u bereid maatregelen te nemen zodat de Inspectie alsnog haar werk gaat doen bij de Kleine Johannes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre is er nog steeds sprake van intimidatie onder personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Bij IGZ zijn geen feiten bekend die wijzen op intimidatie van personeelsleden. Wanneer hier wel sprake van zou zijn, dan roep ik personeel op zich te melden bij de IGZ, zodat de inspectie dit kan meenemen bij haar toezicht.
Wat is uw reactie op de werknemer die aangeeft dat deze problemen veroorzaakt zijn door de bezuinigingen, waardoor bewoners extreem vroeg in bed worden gestopt en er een gebrek is aan zorg, persoonlijke begeleiding en persoonlijke hygiëne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 t/m 4 en 6.
De arrestatie van Carvajal en dreigende inval van Venezuela op Aruba |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Bijna oorlog met Venezuela» en «De oorlogsschepen rukten al op naar de Arubaanse kust»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat Minister-President Rutte zich heeft laten ontvallen «We kunnen godverdomme geen crisis in een crisis hebben»? Zo nee, wat waren dan zijn woorden?
De kwestie is intern besproken tussen de direct betrokken leden van het kabinet. Over exacte bewoordingen doet het kabinet geen uitspraken.
Heeft het voorkomen van een diplomatieke crisis tijdens het oplossen van een andere crisis, zoals de uitspraak van de Minister-President aangeeft, voorop gestaan tijdens het afwikkelen van de zaak Carvajal? Stond deze benadering en houding van het zo snel mogelijk wegwerken van deze crisis rondom Carvajal in zulke mate bovenaan prioriteitenlijst dat het recht geobstrueerd mocht worden?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Na juridisch onderzoek is door de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot. Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft de Arubaanse kustwacht op 27 juli 2014 wel of geen alarm geslagen over vier Venezolaanse oorlogsschepen die de kust naderden? Indien wel, wat heeft u met deze melding gedaan?
De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten. De Kustwacht heeft zondag 27 juli 2014 voor de kust van Aruba en Curaçao, buiten de territoriale wateren, Venezolaanse marineschepen gesignaleerd. De eenheden waren, door Venezolaanse territoriale wateren, in transit van Maracaibo naar hun thuishaven Puerto Cabello. Na onderzoek bleek dit een gangbare route.
Klopt het dat er sprake was van een militaire dreiging vanuit Venezuela, gezien het feit dat er verschillende Venezolaanse marineschepen richting Aruba voeren? Zo ja, kunt u toelichten waarom u een jaar geleden in antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Hachchi schreef dat er geen militaire bedreigingen zijn geuit?2
Er zijn geen militaire bedreigingen geuit.
Klopt het dat de Venezolaanse marineschepen zich bevonden binnen de territoriale wateren van Aruba? Zo nee, hoe ver bevonden zij zich buiten deze wateren?
De Venezolaanse marineschepen bevonden zich in Venezolaanse territoriale wateren.
Klopt de berichtgeving dat Venezuela heeft gedreigd met «verregaande diplomatieke en economische sancties»? Zo ja, welke sancties precies betroffen dit? Heeft dit dreigement een rol gespeeld in uw besluit om Carvajal weer heel snel vrij te laten?
Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie van de heer Carvajal Barrios en heeft aangegeven dat sprake was van inbreuk op internationaal recht. Zoals gesteld in antwoord 3 heeft de regering zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). De vrijlating van de heer Carvajal Barrios door de autoriteiten van Aruba is gebaseerd op de conclusie van juridisch onderzoek naar de immuniteit van betrokkene.
Kunt u toelichten waarom er eerst op «hoog ambtelijk niveau» is aangegeven dat Carvajal «geen enkele (diplomatieke) immuniteit» genoot, en later werd besloten dat dit toch het geval was?
Er is één formele conclusie over de immuniteit van de heer Carvajal Barrios getrokken en deze is door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken officieel gecommuniceerd aan de autoriteiten van Aruba.
Had het feit dat Venezuela de procedure met betrekking tot het verzoek tot aanstelling van Carvajal als consul-generaal incorrect heeft gevolgd, niet moeten leiden tot uitleg dat Carvajal geen diplomatieke immuniteit genoot? Zo nee, is er precedent voor de uitleg dat Carvajal toch diplomatieke immuniteit genoot, ondanks het feit dat hij niet was aangesteld als consul-generaal?
De Venezolaanse regering meende dat de nota waarin de heer Carvajal Barrios werd aangewezen als consul-generaal op Aruba via de juiste weg was ingediend. Ingevolge artikel 13 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 kan het hoofd van een consulaire post, in afwachting van de verlening van het exequatur, voorlopig tot de uitoefening van zijn werkzaamheden worden toegelaten. In dat geval geniet die persoon de immuniteiten die het verdrag aan consuls-generaal toekent. Zoals gesteld in de beantwoording van Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) is de Minister van Buitenlandse Zaken na juridische duiding van de feitelijke situatie tot de conclusie gekomen dat Venezuela er, onder de omstandigheden van dat geval, op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Het komt zeer regelmatig voor dat een consul-generaal in afwachting van verlening van het exequatur al met zijn werkzaamheden aanvangt, en dat hij dan de immuniteiten geniet die het verdrag aan consuls-generaal toekent.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat, volgens u, de gang van zaken en de beweegredenen zijn geweest om Carvajal eerst te arresteren, enkele dagen later tot het besluit te komen dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, op basis van welke gronden dit besluit tot stand kwam, en uw besluit om Carvajal weer vrij te laten? Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag of het klopt het dat het besluit vanuit Aruba om de heer Carvajal te arresteren, evenals de verlenging van zijn aanhouding, is afgestemd met de bevoegde instanties in Nederland? Kunt u tevens een tijdlijn schetsen van wanneer u op de hoogte was van de arrestatie van Carvajal, wanneer u besloot dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, en wanneer u vervolgens besloot hem vrij te laten?
De heer Carvajal Barrios is op 23 juli 2014, op basis van een verzoek om voorlopige aanhouding van de Verenigde Staten, aangehouden door de autoriteiten van Aruba. Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd na aanhouding van de heer Carvajal Barrios op de hoogte gesteld van de situatie. Op basis van juridisch onderzoek heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 juli geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela aangegeven dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat er precies is gebeurd met Carvajal, nadat deze werd opgepakt en er een uitleveringsverzoek kwam van de Verenigde Staten?
Zie antwoord op vraag 10. De regering heeft geen uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten ontvangen.
Is de heer Carvajal nog steeds persona non grata in het Koninkrijk der Nederlanden?
Ja.
Hoe verhoudt de diplomatieke immuniteit van de heer Carvajal zich tot het feit dat hij persona non grata is verklaard voor en door het Koninkrijk der Nederlanden? Op welke rechtsbasis is dit verenigbaar met elkaar?
De heer Carvajal Barrios genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 de immuniteit van een consul-generaal tot het moment dat hij het grondgebied van het Koninkrijk had verlaten. Op grond van artikel 23 van hetzelfde Verdrag mag het Koninkrijk te allen tijden de zendstaat ervan in kennis stellen dat een consulaire ambtenaar persona non grata is.
Vindt u het slim, verstandig en te rechtvaardigen dat u hebt besloten Carvajal vrij te laten, gezien de diverse beschuldigingen die over hem zijn geuit inzake drugshandel en criminaliteit, én het feit dat de Verenigde Staten om zijn uitlevering verzocht vanwege deze drugshandel?
Het Koninkrijk dient zich aan internationale rechten en verplichtingen te houden, inclusief het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft het vrijlaten van Carvajal enige invloed gehad op de betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, dan wel Aruba en de Verenigde Staten? Zo ja, welke?
Nee.
Bent u nog steeds van mening dat er geen aanleiding is voor verdere acties om de dreiging uit Venezuela het hoofd te bieden, zoals u vorig jaar antwoordde op eerdere vragen?3
Ja.
In hoeverre wordt de relatie tussen Nederland en Venezuela gedomineerd door handelsbelangen, in het bijzonder de belangen van Shell? Heeft u voldoende oog voor de mensenrechtenschendingen, de corruptie, het oppakken van oppositieleden, het ondermijnen van de democratie door president Maduro, de mensenhandel en de drugssmokkel?
In de bilaterale relatie met Venezuela zijn zowel politieke, mensenrechten- en handelselementen van belang.
Hoe vaak heeft u sinds het voorval met de heer Carvajal gesproken met uw Venezolaanse ambtgenoot, dan wel andere vertegenwoordigers van de Venezolaanse regering? Hoe vaak heeft u daarbij dit voorval ter sprake gebracht en uw ongenoegen geuit over de gang van zaken, en wat was daarop de reactie van Venezuela?
Na het verlaten van Aruba door de heer Carvajal Barrios, beschouwt de regering dit als een bilaterale zaak tussen de Verenigde Staten en Venezuela. Met Venezuela is gesproken over de te volgen procedures rondom aanmelding van consuls-generaal en de bevoegheidsverdeling binnen het Koninkrijk met betrekking tot het diplomatieke verkeer.
Kunt u zo vriendelijk zijn om al deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
Noodhulp die christelijke vluchtelingen voor Islamitische Staat niet of nauwelijks bereikt |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Christian refugees fleeing ISIS «will be the last» to receive help»?1
Ja.
Hoe hebben de leefomstandigheden voor de christelijke vluchtelingen in Noord-Irak en Syrië zich het afgelopen jaar ontwikkeld? Klopt het dat er een groot tekort is aan voedsel voor deze groep vluchtelingen?
Als gevolg van de aanhoudende crises in Syrië en Irak zijn de leefomstandigheden van alle inwoners van Syrië en vluchtelingen in Noord-Irak de afgelopen jaren aanzienlijk verslechterd. Daarnaast heeft de VN te kampen met tekorten voor de financiering van humanitaire hulp. Hierdoor zijn VN instanties, zoals WFP, genoodzaakt te snijden in de voedselvoorziening.
Hoe beoordeelt u de constatering van de CEO van Open Doors dat christelijke vluchtelingen worden achtergesteld, en pas als laatste in de rij aanspraak kunnen maken op hulpgoederen?
Humanitaire hulp wordt geleverd op basis van het humanitair imperatief en op basis van de humanitaire principes. Dat betekent dat hulp naar hen gaat die dat het meest nodig hebben zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit, ras, religie of politieke voorkeur. Dit geldt ook voor de humanitaire hulp die Nederland levert via de VN, het Rode Kruis en Nederlandse hulporganisaties. Ik heb geen basis om aan te nemen dat de bewering van de CEO van Open Doors juist is dat Christelijke vluchtelingen achtergesteld zouden worden wanneer het gaat om het ontvangen van humanitaire hulp. De uitvoering van humanitaire hulpprogramma’s wordt door donoren gevolgd. Als daarbij zou blijken dat er sprake is van enig onderscheid zal ik er bij hulporganisaties op aandringen maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat de groep christelijke vluchtelingen derhalve absoluut niet mag worden achtergesteld en gelijk aan andere groepen en minderheden aanspraak zou moeten maken op hulpgoederen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen opdat internationale noodhulp gelijkelijk verdeeld wordt en dus ook bij christelijke slachtoffers terecht komt?
Zie antwoord vraag 3.
Komt de Nederlandse noodhulp wèl in handen van christelijke vluchtelingen terecht? Zo ja, waar blijkt dat uit en op welke wijze ziet u daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
De ellende in de Wmo |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schokkend dat in teveel gemeenten het nog steeds mis gaat met het toekennen van huishoudelijke verzorging en ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Soms is er sprake van onzorgvuldige communicatie met de burger. Voorbeelden zijn ook de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Vindt u het ook zo triest dat een echtpaar na een keukentafelgesprek 4 tot 7 uur zorg keeg toegewezen, maar een week later te horen kreeg dat dit veranderd is in 1,5 uur, omdat de gemeente Delfzijl van mening is dat elke week de wc, badkamer en slaapkamer schoonmaken niet nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn daarom als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
In het voorbeeld van de gemeente Delfzijl geldt dat huishoudelijke ondersteuning niet langer in uren wordt geïndiceerd, maar in resultaten. De gemeente heeft het echtpaar op basis van een individuele afweging een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend met de resultaatsverplichting van een schoon en leefbaar huis. In een eerdere beschikking is echter per abuis een oud format gebaseerd op uren gebruikt. Inmiddels is deze omissie hersteld en wordt het resultaat dat met de maatwerkvoorziening wordt bereikt, vermeld op de beschikking die mensen thuis ontvangen. Voor mensen die aanvullend op de ondersteuning uit de maatwerkvoorziening hulp in huis willen, is tegen een gereduceerd tarief extra hulp beschikbaar op basis van de Huishoudelijke Hulp Toelage.
Worden de toiletten op het stadhuis in Delfzijl ook maar eens in de twee weken schoongemaakt omdat vaker niet nodig is?
De toekenning van Wmo-voorzieningen kent geen relatie met de frequentie waarmee een stadhuis wordt schoongemaakt.
Vindt u het wenselijk dat dit echtpaar veel geld moet betalen voor zorg, omdat de gemeente Delfzijl niet in passende zorg voorziet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gemeente heeft het echtpaar een maatwerkvoorziening toegekend met de resultaatverplichting van een schoon en leefbaar huis. De criteria voor de eigen bijdrage voor deze maatwerkvoorziening zijn landelijk bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In aanvulling op de hulp uit de maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis, is desgewenst tegen een gereduceerd tarief additionele hulp in huis beschikbaar.
Wat vindt u ervan dat een 94-jarige doofblinde man die graag langer thuis wil blijven wonen een rechtszaak moet aanspannen tegen de gemeente Tiel omdat ze het hem onmogelijk maken langer thuis te blijven wonen door het wegbezuinigen van een aantal uren zorg? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw beleid «langer thuis blijven wonen»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat de gemeenteraad als eerste aanspreekbaar is op het handelen van het college van B en W en de controle op een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie. Desgevraagd licht ik u toe dat uit de informatie van de gemeente blijkt dat in de afgelopen periode meerdere keren overleg heeft plaatsgevonden tussen betrokkene, zijn familie en de gemeente Tiel. De inzet van deze gesprekken is steeds geweest het maken van afspraken over het verlenen van passende hulp aan betrokkene. De gemeente heeft betrokkene en zijn familie uitgenodigd voor een gesprek gericht op een toelichting op de nieuwe werkwijze van de gemeente en van de thuiszorgaanbieders, het wegnemen van miscommunicatie en het aanbieden van excuses voor enkele misslagen. Daarna hebben gesprekken plaatsgevonden met als doel het uitwerken van het persoonlijk ondersteuningsplan van betrokkene. Het is echter ondanks deze inspanningen van alle betrokkenen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de wijze waarop en mate waarin hulp in huis wordt ingezet bij betrokkene. Betrokkene heeft daarom gebruik gemaakt van zijn recht om een bezwaarschrift in te dienen. Dit bezwaarschrift is nu in behandeling.
Vindt u niet dat de gemeente Tiel kwetsbare burgers gruwelijk in de steek laat? Is dit uw gedachte van verantwoord lokaal zorgbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen bij de gemeente Tiel omdat dit soort afwijzing onherroepelijk een afwenteling van mensen op instellingszorg betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment dat de wet niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Krijgt u ook signalen binnen dat mensen bezwaren indienen, de bezwaarcommissie een advies afgeeft en de gemeente hier zich vervolgens niet aan houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenten om, binnen de kaders die de wet daaraan stelt, te besluiten over aanvragen om ondersteuning van cliënten. De betrokken cliënt heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een gemeentelijk besluit. De gemeentelijke bezwarencommissie adviseert het gemeentebestuur over het ingediende bezwaar, het is aan het gemeentebestuur om een beslissing op bezwaar te nemen. Mij bereiken ook signalen van situaties waarin gemeentebesturen de adviezen van de bezwaarcommissie niet overnemen. Het gemeentebestuur is echter niet gehouden het advies van de bezwarencommissie te volgen, maar zal een afwijking van het advies uiteraard wel moeten motiveren. Tegen de beslissing op bezwaar van het gemeentebestuur staat voor de cliënt beroep bij de rechter open. Nu het aan het gemeentebestuur is voorbehouden om de oordelen van de bezwaarcommissie al dan niet over te nemen en een verdere beroepsgang voor de cliënt tot de mogelijkheden behoort, zie ik geen reden om een landelijk onderzoek te starten naar gemeenten die in (individuele) bezwaarprocedures het advies van de bezwaarcommissie niet volgen.
Dit neemt niet weg dat ik het van belang vind om procedures naar aanleiding van gemeentelijke besluitvorming over maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk te voorkomen.
Dient de gemeente zich te houden aan het oordeel van de bezwaarcommissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten oordelen van bezwaarcommissies in de wind slaan, omdat dit hen makkelijker uitkomt? Zo ja, wilt u de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat in de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kwijtraken omdat de gemeente besloten heeft elke wijk een verschillende zorgaanbieder toe te kennen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo wordt hulp bij het huishouden in 2015, evenals de jaren daarvoor, als maatwerkvoorziening verstrekt. Vanaf 2016 wordt eenvoudige hulp bij het huishouden in deze gemeenten als een algemene voorziening georganiseerd. Voor cliënten die hulp bij het huishouden op niveau 2 ontvingen blijft een maatwerkvoorziening beschikbaar, het gaat om een kwetsbare groep die geen eigen regie heeft c.q waarbij eenvoudige hulp niet passend is. Om te beoordelen of een algemene voorziening leidt tot een passende bijdrage aan iemands zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in de Wmo 2015, worden de cliënten in kwestie, voor 1 oktober 2015 thuis bezocht om dit te onderzoeken en te bespreken met betrokkene.
De aanbesteding voor hulp bij huishouden als algemene voorziening en de hulp bij huishouden als maatwerkvoorziening is nu gaande, waarbij de maatwerkvoorziening wijkgericht wordt aanbesteed. Iedere aanbieder kan meedoen met deze aanbesteding. Aangezien de aanbesteding op dit moment niet rond is, is het nog niet duidelijk in welke mate cliënten dezelfde hulp in het huishouden kunnen behouden, dan wel een andere hulp krijgen. Of de hulp in het huishouden behouden kan worden zal naast de uitkomsten van de aanbesteding, ook afhangen van de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door de gemeenten en de keuze van de cliënten om al dan niet gebruik te maken van de algemene voorziening. Op grond van de wet is het college gehouden bij het verlenen aan een opdracht aan een (nieuwe) aanbieder voor het leveren van aan maatwerkvoorziening, om rekening te houden met de mate waarin deze aanbieder zorgt, draagt voor de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en hulpverlener. Ook geldt de uit de wet voortvloeiende overlegverplichting, waarbij het college en aanbieders zich zoveel mogelijk inspannen om te zorgen dat opvolgende aanbieders het betrokken personeel van eerdere aanbieders overnemen. Ik heb geen aanleiding waaruit blijkt dat gemeenten en aanbieders deze wettelijke uitgangspunten niet respecteren.
Vindt u het wenselijk dat deze gemeenten een zorgaanbieder per wijk verdelen, wat ingrijpende consequenties heeft voor zorgbehoevende mensen en thuiszorgmedewerkers? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u maatregelen nemen om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 11.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat u colleges herhaaldelijk opgeroepen heeft om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015; wat heeft dit tot nu toe opgeleverd nu teveel gemeenten zich nog steeds schuldig maken aan een onzorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel signalen zijn er nog nodig voordat u gaat beseffen dat dit niet zo langer door kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Een rapport van Stop Wapenhandel over de wapenleveranties van Nederlandse bedrijf Thales wapens levert aan Myanmar |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Stop Wapenhandel over de verkoop van wapens aan Myanmar?1
Ja.
Klopt het bericht dat het Indiase Bharat Electroncis (BEL) lange afstandsradars aan Myanmar heeft geleverd die, aldus Thales zelf, zouden zijn gemaakt op basis van de LW-04 radar van Thales Nederland?
Er zijn berichten dat het Indiase overheidsbedrijf Bharat Electronics Ltd.(BEL) een contract heeft afgesloten om RAWL-02 Mk II radars te leveren aan de marine van Birma/Myanmar. Navraag bij Thales leverde het volgende beeld op: In de jaren ’50 van de vorige eeuw heeft Holland Signaal Apparaten(HSA), dat later is opgegaan in Thales, de LW-04-technologie ontwikkeld en deze in de jaren ’60 uitgevoerd naar BEL. Deze technologie, waarbij de zender gebaseerd is op het magnetronprincipe en één vaste golflengte wordt gebruikt, wordt nu als verouderd bestempeld. BEL heeft de LW-04-technologie sindsdien zelf verder doorontwikkeld en gemoderniseerd. Deze doorontwikkelde technologie zou zijn gebruikt voor het ontwerp van de RAWL-02 Mk II radars. De berichtgeving geeft aan dat radars van dit type geleverd worden aan de marine van Birma/Myanmar.
Is in de licentie van het type radar dat nu aan India wordt geleverd vastgelegd dat Bharat niet zonder opgave van een eindbestemming aan derde landen kan leveren?
Ja. Thales leverde in de jaren ’90 aan BEL technologie voor de LW-08-radar, waarbij de zender gebaseerd is op het lopende golfprincipe (TWT) en gebruikt wordt gemaakt van meerdere golflengtes. Deze modernere versie is als RAWL-02 Mk III geleverd aan de Indiase marine. In de voorwaarden van de uitvoervergunning is destijds opgenomen dat de LW-08 technologie bestemd was voor de Indiase marine en dat BEL derhalve geen in licentie geproduceerde radars aan derden mocht leveren zonder voorafgaande toestemming van de Nederlandse exportcontrole autoriteiten. Deze clausule is vastgelegd in het contract tussen Thales en BEL en vervolgens ook nog eens bevestigd in de door BEL afgegeven eindgebruikersverklaring.
Toen Thales begin 2013 door BEL werd benaderd met een verzoek tot offerte voor bepaalde onderdelen, bestemd voor RAWL-02 Mk III radars voor de marine van Birma/Myanmar, is het Indiase bedrijf gewezen op de contractuele verplichtingen. Daarbij heeft Thales direct aangegeven dat de Nederlandse exportcontrole autoriteiten, gelet op het door de EU ingestelde wapenembargo voor Birma/Myanmar, geen toestemming zouden kunnen verlenen.
Zo ja, heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid een levering op een dergelijke licentie te verbieden?
De Nederlandse staat heeft in beginsel geen zeggenschap over een Indiaas bedrijf en de transacties die dit bedrijf uitvoert. Wel heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid om de Nederlandse exporteur de verplichting op te leggen om in het contract met zijn (Indiase) eindgebruiker een clausule op te nemen dat betreffende eindgebruiker niet zonder toestemming van de Nederlandse overheid de onderhavige goederen/technologie mag doorverkopen aan derden. In het contract tussen Thales en BEL is ook een dergelijke clausule opgenomen. De Nederlandse overheid heeft in dit geval dus de mogelijkheid om de gevraagde toestemming niet te verlenen. Indien de eindgebruiker de verplichting tot het verkrijgen van voorafgaande toestemming negeert, dan is er sprake van contractbreuk met de Nederlandse leverancier. Bovendien houdt de eindgebruiker zich dan evenmin aan de verplichtingen van de door hem afgegeven eindgebruikersverklaring. Het mag duidelijk zijn dat de Nederlandse overheid een volgende vergunningaanvraag voor deze eindgebruiker zal weigeren.
Deelt u de mening dat wapenleveranties van nieuw en oud wapentuig tegen alle regels van het door de EU ingestelde wapenembargo voor Myanmar ingaan?
Ja. Nederland past wapenembargo’s scrupuleus toe. Het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar omvat alle goederen die vermeld staan op de Gemeenschappelijke EU-lijst van Militaire Goederen. Leidend bij het vaststellen of goederen op deze lijst staan, zijn de specificaties, niet de productiedatum.
Bent u nog steeds bereid om gedetailleerd te gaan kijken naar de leveranties van Thales aan Indiase bedrijven?2
Conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg op 11 december 2014, blijft het kabinet actief in contact met Thales over leveranties aan Indiase bedrijven en toetst het die aanvragen zeer nauwlettend.
Wat gaat u doen om verdere schending van het wapenembargo tegen te gaan?
Uit de huidige informatie waar het kabinet over beschikt, blijkt niet dat Nederlandse bedrijven het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar hebben geschonden.
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.
Het bericht ‘Oproep tot ‘jihadbendes’ in Europa |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oproep tot «jihadbendes» in Europa»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproepen aan moslims om zich te bewapenen, banden van politiewagens lek te steken, de politie te bekogelen met stenen, te infiltreren in criminele bendes, juweliers te overvallen, pinautomaten op te blazen, creditcards te stelen, zelfmoordbomvesten te maken, kinderen te recruteren en militaire jihadbendes te vormen, om daarmee een machtsfactor van betekenis in het Westen te vormen?
Het kabinet neemt de dreiging die van het gewelddadig jihadisme uitgaat uiterst serieus. Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme beschrijft de brede aanpak hiervan, waarbij zowel de harde kern van extremisten wordt bestreden, als de verspreiding van het gewelddadige gedachtengoed wordt tegengegaan, door een strafrechtelijke en/of bestuurlijke aanpak. Bij de bestrijding van de gewelddadige jihadistische beweging in Nederland is het zaak om nieuwe aanwas van deze beweging te voorkomen door het tegengaan van radicalisering en het wegnemen van de voedingsbodem.
De woordvoerder van de NCTV heeft gereageerd op de in het artikel genoemde geschriften en deze als «jihadistische propaganda» gekwalificeerd. Er is momenteel geen aanleiding om de reactie van de NCTV-woordvoerder te herzien.
Deelt u de mening dat we in Nederland met de grote invloed van de islam een megaprobleem hebben, of ziet u de islam nog steeds als verrijking?
De islam kent in Nederland dezelfde nationale en internationale mensenrechtelijke bescherming als andere godsdiensten of levensovertuigingen. Op grond van artikel 6 van de Grondwet heeft een ieder het recht om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het recht op de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging is ook vastgelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Neemt u, gezien de door u erkende invloed die internet heeft op de radicalisering van moslims, de in het artikel genoemde geschriften wèl serieus, in tegenstelling tot de woordvoerder van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Groeit door dit soort publicaties bij u eindelijk het inzicht dat Nederland gedeïslamiseerd dient te worden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat deurwaarders ziedend zijn over het daltarief van het CJIB |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over gerechtsdeurwaarders die woedend zijn over het daltarief van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?1
Ja.
Klopt het dat de vergoedingen van het CJIB aan de contractdeurwaarders de afgelopen jaren zijn gedaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk bedrag?
De afspraken tussen het CJIB en gerechtsdeurwaarders over tarieven verschillen per type product. De vergoedingensystematiek en de daarmee samenhangende prijsafspraken zijn sinds 2012 slechts in beperkte mate gewijzigd. De enige substantiële verlaging betreft de vergoeding voor niet geïncasseerde vorderingen van het Zorginstituut Nederland die op verzoek van het CJIB werden teruggehaald. De oorspronkelijke prijs was bepaald vanuit de gedachte dat het meer complexe zaken betrof. Omdat uit een evaluatie bleek dat dit niet het geval is, is het standaardtarief voor deze zaken verlaagd van € 150,– naar € 75,–.
Deelt u de mening dat er in feite geen sprake kan zijn van vrije prijsvorming en marktwerking aangezien het CJIB door zijn feitelijke machts- en marktpositie steeds geringere vergoedingen vraagt, wat voor de deurwaarders betekent dat ze moeten slikken of stikken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik dit standpunt niet. Dat een vragende partij een belangrijke positie op een markt inneemt en vanuit die positie een gunstige prijs probeert te bedingen, is een normaal gegeven waarmee concurrerende aanbieders van diensten of producten bij het opereren op een markt rekening dienen te houden. Dat is de essentie van marktwerking, waar in dit geval uiteindelijk ook de belastingbetaler baat bij heeft. Ter uitvoering van zijn wettelijke overheidstaak – in dit geval het in het algemeen belang maatschappelijk verantwoord incasseren van overheidsvorderingen – dient het CJIB te handelen binnen bestaande juridische kaders, o.a. omtrent inkoop en aanbesteding. Het CJIB doet dat ook.
Klopt het dat een contractdeurwaarder een A-vergoeding krijgt uitgekeerd per aangeleverde executoriale titel en een B-vergoeding indien deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en de vordering derhalve wordt geïnd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog zijn deze vergoedingen binnen de huidige afspraken en hoe hoog zijn deze vergoedingen in de aanbesteding?
Om een helder antwoord te kunnen geven op uw vraag schets ik eerst welke vergoedingen kunnen worden onderscheiden bij de uitvoering van werkzaamheden.
Aan de ene kant zijn er vergoedingen die de opdrachtgever (in dit geval: het CJIB) aan de opdrachtnemer (de gerechtsdeurwaarder) uitkeert. Dit zijn de zogenoemde A-vergoedingen.
Aan de andere kant zijn er vergoedingen die de opdrachtnemer op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in rekening mag brengen bij de debiteur. Dit zijn de zogenoemde B-vergoedingen. Het betreft de buitengerechtelijke kosten (maximaal 15% van de hoofdsom), alsmede de volledige tarieven uit het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Deze vergoedingen zijn voor de gerechtsdeurwaarder zelf en hoeven niet te worden afgedragen aan de opdrachtnemer.
De huidige afspraken over de vergoedingen verschillen per type zaak. Er zijn 3 categorieën te onderscheiden.
Allereerst de «bulkzaken». Het betreft de incasso van sancties in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), geldsomstrafbeschikkingen, geldboetevonnissen en de Europese geldelijke sancties. De prijs per vordering bedraagt daar € 3,53. Dit bedrag wordt uitgekeerd, ongeacht de uitkomst van de zaak.
Ten tweede zijn er de zaken in het strafrechtelijk domein waarvoor gerechtsdeurwaarders meer maatwerk dienen te leveren. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 175,–.
De derde categorie betreft de bestuursrechtelijke vorderingen. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 75,–. Indien de gerechtsdeurwaarder de gehele vordering (hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) weet te incasseren, wordt geen vergoeding uitgekeerd.
De gerechtsdeurwaarder incasseert in alle gevallen eerst de wettelijk vastgestelde tarieven voor de onkosten die hij maakt en die ten laste komen van de debiteur (de B-vergoedingen). Daarna worden geïnde bedragen in mindering gebracht op de hoofdsom.
De afspraken zoals genoemd in de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso zijn het best te vergelijken met de huidige afspraken tussen CJIB en gerechtsdeurwaarders over «bulkzaken». Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder voor alle zaken de A-vergoeding krijgt uitgekeerd. Bij een succesvolle incasso ontvangt de gerechtsdeurwaarder zowel de A-, als de B-vergoeding.
Ook de voorwaarden waaronder de gerechtsdeurwaarders de werkzaamheden moeten uitvoeren, verschillen per categorie. Een voorbeeld betreft de frequentie van de tussentijdse afdrachten. Het CJIB streeft naar generieke afspraken die gelden voor alle CJIB vorderingen. Hier wordt stapsgewijs naartoe gewerkt.
Als het bedrag van 10,33 euro is gebaseerd op ervaringscijfers van onder andere het CJIB, waarom wordt dit dan als maximumbedrag gehanteerd bij de aanbesteding en niet bijvoorbeeld als een gemiddelde of een minimumbedrag?
Bij de prijsvorming is er voor gekozen om geen no-cure-no-pay systematiek te hanteren, maar een bandbreedte aan te houden van € 0,87 en € 10,33 (beide excl. BTW) per zaak. Het klopt dat het maximumbedrag is gebaseerd op ervaringscijfers van het CJIB en de vijf organisaties voor wie het CJIB de incassotaken gaat verrichten. In een offerte-uitvraag kan geen gemiddelde prijs worden gehanteerd.
Zoals in antwoorden op eerdere Kamervragen2 over dit onderwerp reeds is gemeld, is er een aantal klachten ingediend tegen de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso. In het verlengde daarvan is een aantal kort geding procedures aanhangig gemaakt. In afwachting van de uitkomsten van deze procedures is de aanbesteding tijdelijk opgeschort. Uw vraag ziet deels op de hoogte van de vergoeding. Aangezien dit direct verband houdt met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Waarom is er bij de kostprijsberekening geen rekening gehouden met het rapport «Een gewichtig ambt gewogen», waaruit blijkt dat de kostprijs hoger ligt dan waar het CJIB vanuit gaat?2
Met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet in 2001 is er bewust gekozen voor een vorm van geconditioneerde marktwerking binnen de gerechtsdeurwaarderspraktijk. De tarieven zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Bij de vaststelling van de hoogte van deze tarieven in het Btag is aangesloten bij de adviezen uit het rapport «Een gewichtig ambt gewogen»; dit zijn ook de tarieven waar het rapport op zag. Op deze wijze hier bij de kostprijsberekening rekening mee worden gehouden.
Deelt u de mening dat er strikt gezien wel sprake is van no-cure-less-fee in plaats van nop-cure-no-pay als er slechts 0,87 euro per niet-geïnde vordering zou worden uitgekeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet.
De gerechtsdeurwaarder ontvangt per overgedragen zaak een vaste vergoeding, ongeacht of de vordering wel, deels of niet geïncasseerd kan worden door de gerechtsdeurwaarder. De veronderstellingen dat de gerechtsdeurwaarder geen vaste vergoeding zou ontvangen (no-cure-no-pay), of dat de gerechtsdeurwaarder een lagere vergoeding zou ontvangen indien hij de vordering niet (volledig) weet te incasseren (no-cure-less-fee), zijn beiden onjuist.
Deelt u de mening dat hoe lager de vergoeding per niet-geïnde vordering is, hoe hoger het risico is dat een deurwaarder indirect voor eigen rekening int? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 1, 2, 4, 5 en 74. Hierin wordt aangegeven dat de Gerechtsdeurwaarderswet het mogelijk maakt om – met behoud van waarborgen voor de positie van de schuldenaar – meer marktwerking in het ambtelijk domein van de gerechtsdeurwaarder te brengen. Daartoe voorziet die wet in een systeem waarin de prijsvorming in de relatie tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder volledig vrij is gelaten. Om die reden is gekozen voor het aanbesteden van de opdracht, waarbij in de prijsvorming een bandbreedte wordt gehanteerd. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een afweging te maken of, en zo ja voor welk bedrag hij zich wil inschrijven.
Komt het er in de praktijk vrijwel altijd op neer dat op het laagste bedrag per zaak wordt ingeschreven, omdat anders de kans kleiner is om de opdracht gegund te krijgen? Kan dit concurrentievervalsend werken omdat grotere kantoren deze lage kosten beter kunnen opvangen dan de kleine kantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangezien deze vragen direct verband houden met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik uw vragen op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Op welke manier kunnen partijen zich op dit moment onderscheiden op kwaliteit? In hoeverre wordt hier bij de aanbesteding rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat deurwaarderskantoren die uit meerdere juridische entiteiten bestaan meer kans hebben dan kantoren die uit één juridische entiteit bestaan als eerstgenoemden zich allemaal inschrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dat wenselijk en is dit niet concurrentievervalsend?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de door het CJIB binnen de aanbesteding geboden prijzen en voorwaarden en die binnen de afspraken waarmee het CJIB momenteel zaken doet met zijn contractdeurwaarders? Kunt u deze verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vergoedingsafspraken gelden er op dit moment tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Zorginstituut Nederland en de deurwaarders? Welke afspraken zullen door de nieuwe aanbesteding vervallen?
In de huidige vergoedingsafspraken van DUO met gerechtsdeurwaarders wordt uitgegaan van het beginsel «no cure, no pay». De deurwaarders ontvangen geen vaste vergoeding. De vergoeding is afhankelijk van het resultaat.
Voor zaken van Zorginstituut Nederland ontvangt de gerechtsdeurwaarder op dit moment voor de niet of niet-geheel geïncasseerde zaken een bedrag van € 75,– per dwangbevel. Indien de gerechtsdeurwaarder de eigen gemaakte kosten heeft geïnd, dan ontvangt hij dit bedrag niet. In de zaken waarin de gerechtsdeurwaarder wel de gehele vordering (dus hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) incasseert, wordt dus geen bedrag uitgekeerd aan de gerechtsdeurwaarder.
U vraagt mij daarnaast welke afspraken door de nieuwe aanbesteding komen te vervallen. Deze vraag houdt direct verband met vraagstukken (o.a. over de prijs) die onder de rechter zijn. Om die reden kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot DUO-zaken de aanbestedingsfrequenties naar een wekelijkse in plaats van een maandelijks tussentijdse afdracht gaat en dat de behandelingstermijnen substantieel worden verkort? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het klopt dat wordt voorgesteld om te werken met een wekelijkse tussentijdse afdracht in plaats van een maandelijkse tussentijdse afdracht. Dit is conform de wens van de vijf opdrachtgevende organisaties. Vooralsnog zie ik geen belemmeringen voor deze handelwijze.
De behandeltermijnen worden niet substantieel verkort. Debiteuren krijgen de gelegenheid om binnen de huidige behandeltermijnen de vordering te voldoen.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot zaken van Zorginstituut Nederland de vergoeding van maximaal 75 euro bij niet volledig gedekte kosten komt te vervallen en tussentijdse afdrachten op dossierniveau worden verwacht, waardoor een forse druk wordt gelegd op de financiële positie van de deurwaarder? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De vergoedingen die aan gerechtsdeurwaarders zullen worden uitgekeerd, staan op dit moment nog niet vast. Aangezien ook deze vraag verband houdt met vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze op dit moment niet beantwoorden.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd op de hoogte te brengen van de uitspraak van het kort geding tussen de deurwaarders en de Nederlandse overheid over de aanbestedingsprocedure van het CJIB, met daarbij uw reactie?
De uitspraken zullen, wanneer zij zich daartoe lenen, worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak: www.Rechtspraak.nl. Uiteraard zal, voor zover de definitieve uitspraken gevolgen hebben voor de aanbesteding, hieraan uitvoering worden gegeven.
Waarom start het onderzoek naar de deurwaarderstarieven pas na de zomer? Zullen de uitkomsten van dit onderzoek meegenomen worden in eventuele toekomstige aanbestedingen door het CJIB?
Het opzetten van een dergelijk onderzoek vergt een gedegen voorbereiding. Het onderzoek bevindt zich thans in de aanbestedingsfase, waarin externe onderzoekers worden benaderd met het verzoek offerte uit te brengen. Naar verwachting start het onderzoek in het najaar van 2015.
In de relatie opdrachtgever – gerechtsdeurwaarder geldt dat de totstandkoming van het tarief voor dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder volledig vrij is. Dit tarief moet worden onderscheiden van het schuldenaarstarief, dat het vaste op kostprijs gebaseerde tarief vormt dat voor het verrichten van een ambtshandeling aan de schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Het onderzoek naar de tarieven van ambtshandelingen betreft het schuldenaarstarief. De uitkomsten van het onderzoek hebben daarom geen rechtstreekse betekenis voor de wijze waarop opdrachtgevers, waaronder het CJIB, met gerechtsdeurwaarders tot prijsvorming komen.
Zieke werknemers die samen met de FNV aangifte doen tegen hun werkgever |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Nieuwsuur dat zieke werknemers aangifte doen tegen hun werkgever wegens het overtreden van de arboregels?1
Werknemers staat het vrij hun situatie aan politie of justitie voor te leggen.
Heeft de Inspectie SZW de afgelopen 10 jaar onderzoek gedaan bij het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de bevindingen?
De Inspectie SZW is de afgelopen 10 jaar drie maal in het bedrijf aanwezig geweest. Eenmaal voor een bedrijfsongeval met lichamelijk letsel, eenmaal voor een monitoringsonderzoek Arbo in bedrijf en eenmaal in verband met een aanvraag voor het predicaat «Koninklijk».
Wilt U de waarnemingen, inspectierapporten, ongevalsmeldingen enzovoort aan de Tweede Kamer zenden en voor zover vertrouwelijkheid in het geding is, de stukken ter vertrouwelijk inzage leggen? Zo nee, waarom niet?
De Tweede Kamer kan de resultaten van de bevindingen vertrouwelijk inzien.
Heeft de Inspectie SZW rapporten van in- en of externen over blootstelling aan belastende omstandigheden op zijn juistheid beoordeeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
De Inspectie SZW heeft geen verzoeken ontvangen om rapporten van internen of externen over blootstelling aan belastende omstandigheden op juistheid te beoordelen.
Is de Inspectie SZW bereid om de klachten en omstandigheden grondig te onderzoek inclusief de rol van de bedrijfsarts en arbodienst? Zo nee waarom niet?
De Inspectie is inmiddels een onderzoek gestart naar de wijze waarop werknemers nu worden beschermd tegen de aanwezige gevaarlijke stoffen. Overigens zijn er geen klachten gemeld bij de Inspectie.
Onvoldoende budget voor scholen in achterstandswijken om goed onderwijs te kunnen bieden |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen in achterstandswijken schieten tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening van schooldirecteuren dat de aanvullende middelen voor achterstandsleerlingen niet voldoende zijn om goed onderwijs te kunnen bieden in deze wijken?
Nee, die mening deel ik niet. Voor het Leerplusarrangement voortgezet onderwijs wordt dit jaar ruim € 48 miljoen ingezet. Deze middelen worden verdeeld over ruim 250 vestigingen die € 750 ontvangen per leerling woonachtig in een armoedeprobleemcumulatie-gebied. Scholen ontvangen deze middelen bovenop de reguliere bekostiging die toereikend is om het reguliere programma te realiseren. De drie scholen die in het betreffende artikel worden genoemd ontvangen aanvullende bekostiging uiteenlopend van bijna € 400.000 tot bijna € 600.000 per jaar. Daarmee hebben zij, afhankelijk van hun eigen keuzes, bijvoorbeeld de ruimte om extra docenten in te zetten of extra zorg te organiseren.
Klopt het dat het totale budget waarover scholen in achterstandswijken beschikken is afgenomen en waardoor is dit veroorzaakt?
Het totaal beschikbare budget in het VO is in 2012 met € 10 miljoen gedaald, als gevolg van de toenmalige subsidietaakstelling. De jaren erna is het totaalbudget stabiel gebleven. Het bedrag per leerling is sinds 2012 € 750 per jaar.
Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen in het primair- en voortgezet onderwijs dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen (opleidingsniveau ouders), uitgesplitst voor de jaren 2009 tot en met 2014?
Voor het primair onderwijs is het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen gepresenteerd in onderstaande tabel.
Jaar
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Aantal gewichtenleerlingen
203.000
196.000
187.000
174.000
160.000
147.000
Bron: Rijksbegroting 2015 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In het voortgezet onderwijs worden achterstandsmiddelen niet verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, maar is het criterium of leerlingen wonen in een armoedeprobleemcumulatie-gebied. VO-scholen met relatief veel leerlingen uit deze wijken ontvangen extra middelen. De tabel hieronder geeft het aantal leerlingen weer dat in 2010, 2012 en 2014 voldeed aan de criteria. Dit zijn de aantallen die steeds in de twee jaren erna de grondslag vormen voor deze extra bekostiging.
Jaar
2010
2012
2014
Aantal lpa-leerlingen
65.000
62.000
65.000
Bron: DUO
Kunt u een overzicht geven van de prognoses van het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen (opleidingsniveau ouders) voor de komende tien jaar?
De prognose tot 2020 van het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen in het primair onderwijs wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Jaar
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal gewichtenleerlingen
142.000
137.000
134.000
131.000
128.000
Bron: Rijksbegroting 2015 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Voor de jaren na 2019 kan geen betrouwbare prognose worden gegeven.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is voor de toedeling van de middelen voor het VO het opleidingsniveau van de ouders geen criterium.
Kunt u een overzicht geven van het aantal kinderen uit Midden- en Oost-Europese landen en asielkinderen van hoog opgeleide ouders, dat buiten de criteria van de verdeling van achterstandsmiddelen valt, uitgesplitst voor de jaren 2009 tot en met 2014, en een prognose voor de komende tien jaar?
Nee, OCW beschikt niet over deze gegevens.
Wanneer komt het voorstel om de achterstandsmiddelen beter af te stemmen op de reële achterstanden, zijnde de achterstand van een leerling zelf en niet die van de ouders?
Al verschillende malen is gekeken naar de grondslag voor de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Het toekennen van achterstandsmiddelen op basis van de reële achterstanden van leerlingen zou betekenen dat alle leerlingen (regelmatig en op een gestandaardiseerde wijze) hierop getoetst moeten worden en dat scholen deze gegevens vervolgens verstrekken aan OCW. Dit zou een forse inspanning en administratieve last bij scholen leggen. Daarnaast heeft uw Kamer eerder geconstateerd dat kleuters vanwege hun grillige ontwikkeling moeilijk betrouwbaar te toetsen zijn (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 27). Bovendien wordt met het toetsen gekeken naar de al opgelopen achterstand in plaats van in te zetten op preventie ervan. Ik kies er daarom niet voor een dergelijk voorstel aan uw Kamer voor te leggen.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat er voldoende budget is om goed onderwijs te kunnen bieden in achterstandswijken?
Ik ben van mening dat er voldoende middelen beschikbaar zijn, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel extra budget nodig is voor de maatregelen die aangekondigd in uw brief van 26 juni 20152 om het taalniveau van leidsters te verhogen, het inzetten van hbo’ers in vroeg- en voorschoolse educatie en het vergroten van het bereik?
Sinds 2011 wordt er al gewerkt aan de inzet van hbo’ers en het verhogen van het taalniveau in de G37. Voor de G86 geldt dat er tussen 2013 en 2016 extra middelen zijn voor het verhogen van het taalniveau van pedagogisch medewerksters. Deze middelen worden beschikbaar gesteld via de specifieke uitkering gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (goab). Ik wil bevorderen dat de vve-middelen waar mogelijk worden ingezet voor meer hbo’ers. Zoals ik in mijn voornoemde brief heb aangegeven, zal ik bezien in hoeverre ik deze ontwikkeling verder kan stimuleren en of de inzet van hbo’ers op termijn als eis in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie kan worden opgenomen. Ik zal met de Tweede Kamer in gesprek treden over de verdeling van de middelen en de daarmee samenhangende aanpassingen van de bekostigingssystematiek vanaf 2017. De uitkomsten van dit debat zullen relevant zijn voor de verhoging van het taalniveau en de inzet van hbo’ers.
In mijn brief heb ik het vergroten van het bereik niet als maatregel aangekondigd. Wel wil ik het inzicht in het bereik van de doelgroepkinderen vergroten. Het is van belang dat gemeenten het bereik beter inzichtelijk maken en monitoren, zodat ze weten of de juiste kinderen vve krijgen.
Zogenaamde Multi Level Marketing bedrijven |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal en type ondernemers dat «lid is van», of zich heeft aangesloten bij Multi Level Marketing (MLM) bedrijven?1 Welke soorten van belastingen dragen deze ondernemers af? Hoeveel belasting in totaal wordt afgedragen door ondernemers die via MLM inkomsten genereren?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. De aansluiting bij een Multi Level Marketingbedrijf is geen criterium waarop ondernemers worden onderscheiden bij hun inschrijving in het Handelsregister, bij de Belastingdienst of in de gegevensverzameling voor statistische doeleinden.
Indien u geen antwoord kunt geven op de eerste vraag, wilt u laten onderzoeken hoeveel waarde in werkgelegenheid en belastingen MLM-bedrijven toevoegen aan de Nederlandse economie?
Nee. Vanwege de beperkte schaal alsmede de informele wijze van ondernemen, is objectieve informatie moeilijk te vergaren. Bovendien is de toelaatbaarheid van een handelwijze niet afhankelijk van de vraag of het al dan niet om grote bedragen of veel mensen gaat. Dit zal dus voor de inhoudelijke beoordeling van het al dan niet toelaatbaar zijn van MLM geen verschil mogen maken.
Kunt u nader toelichten waarom in uw ogen het falen van kleine ondernemers in zijn algemeenheid, maar bij MLM- en franchiseconcepten in het bijzonder, met (eenzijdige) onderzoeksplicht kan worden voorkómen?
Aspirant ondernemers worden benaderd met allerlei aanbiedingen. Het is raadzaam om dóór te vragen en de aanbieder zo nodig om schriftelijke onderbouwing van de voorgespiegelde verdiensten te verzoeken. Ook advies inwinnen bij derden over de gedane aanbieding kan verstandig zijn. Als voldoende onderzoek wordt uitgevoerd, mag men aannemen dat de aspirant ondernemer niet in zal gaan op een aanbod dat onduidelijk is of waarmee zijn belangen niet zijn gediend. Schade kan daarmee effectief worden voorkomen.
Deelt u de mening dat een objectieve «voorlichtingsplicht» vanuit de concepteigenaar (een MLM-bedrijf of franchisegever) een effectiever middel is om falen van de kleine onderneming te voorkómen én daarmee onnodige maatschappelijke kosten te vermijden? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van de aspirant ondernemer om zich goed te laten voorlichten en niet op aanbiedingen in te gaan zolang er informatie ontbreekt of niet op schrift wordt gesteld. Ook bij een voorlichtingsplicht moet de aspirant ondernemer de geboden informatie, die immers niet vanzelfsprekend juist of volledig zal zijn, kritisch beschouwen.
Is het waar dat in het verdienmodel van onder andere het bedrijf ACN, dat diensten en producten in de energie- en telecomsector verkoopt, mensen worden verleid om voor 500 euro te investeren in producten die al snel bijna onverkoopbaar blijken te zijn? Is het waar dat mensen dan al snel teleurgesteld blijken te zijn, maar vervolgens een uitweg aangeboden krijgen door zelf mensen te lokken om dezelfde onverkoopbare producten te gaan verkopen, waarmee wél geld verdiend kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te bepalen of mensen door het verdienmodel van ACN worden misleid, laat staan of ze erdoor kunnen worden geprikkeld om willens en wetens anderen te misleiden. Dit laatste is aan de betrokken toezichthouders en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ik heb het verzoek om naar het verdienmodel van ACN te kijken doorgeleid naar de ACM. Tevens heb ik het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzocht om het verzoek naar de Ksa en het OM door te geleiden.
Kunt en wilt u het bovengenoemde «verdienmodel», waar ACN gebruik van maakt, ter toetsing voorleggen aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM), het openbaar ministerie en de Kansspelautoriteit (KSA)? Kunt u hen daarbij vragen om dit «verdienmodel» te toetsen aan de relevante wetgeving ter zake van oplichting en misleiding in het Burgerlijk Wetboek en Wetboek van Strafrecht, wetgeving ter zake van piramidespelen en wetgeving ter zake van oneerlijke handelspraktijken in Boek 6 van het BW?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de uitzending van het tv-programma Rambam van 10 juni jl. een goede waarschuwing zou kunnen zijn voor aspirant ondernemers? Zo ja, bent u vervolgens bereid de ACM en KSA te vragen om deze uitzending met dit doel op hun website te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik laat mij niet uit over mogelijke overtredingen door individuele bedrijven. Het is aan de genoemde toezichthouders om te bepalen of sprake is van een overtreding en of consumenten hiertegen gewaarschuwd moeten worden. Wel heb ik de ACM en de Ksa op de hoogte gesteld van de problematiek rondom MLM. Het is aan hen om te beoordelen of eventueel optreden noodzakelijk is. De bedoelde uitzending is overigens online te vinden en te bekijken door eenieder die daarin interesse heeft.
Het bericht ‘Terrorist sprak in moskee’ |
|
Peter Oskam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft het openbaar ministerie (OM) inmiddels kunnen identificeren of de gesignaleerde man die tweemaal een lezing verzorgde in de Al Houda moskee in Geleen, inderdaad Abdallah Ouaboer uit Maaseik betreft?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de wenselijkheid en toelaatbaarheid van het optreden van deze veroordeelde terrorist in een moskee op Nederlands grondgebied? Deelt u de mening dat haatpredikers geweerd moeten worden uit gebedshuizen, conform uw eigen actieplan jihadisme?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft uit de media vernomen dat de heer Abdallah Ouaboer in de Al Houda moskee te Sittard aanwezig zou zijn geweest. De politie heeft de door de media beschikbaar gestelde beelden geanalyseerd. Uit die analyse is gebleken dat niet vastgesteld kan worden dat de persoon die hierop zichtbaar is Ouaboer betreft. Nu op grond van het politieonderzoek geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten is er geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ten aanzien van de heer Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) heeft het OM eveneens uit de media vernomen dat hij in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen aanwezig zou zijn geweest. Nu er op grond van politie-informatie geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten, is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
In algemene zin wil ik hier aan toevoegen dat iemand die in het verleden is veroordeeld en daarna zijn straf heeft uitgezeten, geen rechten kan worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM.
Met betrekking tot de wenselijkheid en toelaatbaarheid van deze optredens en het weren van extremistische predikers is het kabinet helder. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Heeft het OM ook contact opgenomen met mensen die Ouaboer persoonlijk in de moskee hebben gezien om meer informatie voor deze identificatie te vergaren alsmede meer te weten te komen over het optreden van Ouaboer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM de beschikbare beelden geanalyseerd van de betreffende lezingen? Kunt u de strekking daarvan weergeven, alsmede aangeven of de inhoud ervan het OM aanleiding geeft tot het instellen van strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze prediker de afgelopen twee jaar ook in andere moskeeën in Nederland lezingen heeft gegeven?
Op dit moment is bij mij geen informatie bekend over lezingen in andere moskeeën door deze personen.
Heeft het OM contact opgenomen met het moskeebestuur om het optreden van Ouaboer nader te bespreken? Heeft het Contactorgaan Moslims & Overheid (CMO) contact opgenomen met het moskeebestuur om deze lezingen aan de orde te stellen?
Het OM heeft geen contact opgenomen met het moskeebestuur. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 11. Of het CMO in deze aangelegenheid contact heeft gehad met desbetreffende moskeebestuur is mij niet bekend.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen contact plaatsgevonden tussen de burgemeester, politie en het OM over het optreden van Ouaboer? Zo ja, wanneer en wat is hieruit voortgekomen? Is het waar dat de burgemeester van Geleen niet, dan wel verkeerd, is geïnformeerd door de politie en het OM voorafgaand aan de lezingen en dat het OM en de politie niet op de hoogte waren wie deze spreker was?
Het OM en politie hebben in beide gevallen via de media vernomen van de vermeende aanwezigheid van deze personen in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen. Ik zal echter niet nader ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen informatie-uitwisseling tussen de politie, het OM en/of lokaal bestuur met de Belgische en/of andere buitenlandse autoriteiten plaatsgevonden? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen aangezien de lezingen toch doorgang hebben gevonden? Zo nee, waarom niet en hoe valt dit te plaatsen in het kader van het actieplan Jihadisme, waarin ook de grensoverschrijdende aanpak een belangrijke rol speelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht verschaffen over de wijze waarop de financiering van de Al Houda moskee en haar activiteiten plaatsvindt? Heeft u signalen dat ook bij deze moskee sprake is en/of was van sponsorwerving door radicale haatpredikers?
Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten, zoals fondsenwerving ten behoeve van strafbare feiten, ontplooit of zal ontplooien die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken. Over individuele gevallen kan de AIVD in het openbaar echter geen uitspraken doen. Bij mij is op dit moment geen informatie bekend over de wijze waarop de Al Houda moskee haar activiteiten financiert. Ook zijn bij mij geen signalen bekend dat bij deze moskee sprake is en of was van sponsorwerving door extremistische predikers.
Is het waar dat in de Al Houda in april jl. ook de omstreden prediker Fouad el Bouch gesproken heeft?2
Bij de gemeente Sittard-Geleen zijn in april 2015 signalen binnen gekomen dat in moskee Al Houda Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) zou komen spreken. De gemeente en haar partners hebben deze signalen onderzocht. Op basis van informatie van de politie en het OM is destijds besloten niet strafrechtelijk in te grijpen. Wel is deze situatie door de burgemeester aangegrepen om, nogmaals bij het bestuur van de Al Houda moskee, aan te geven dat onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen geen plek verdienen in de gemeente Sittard-Geleen. Het moskeebestuur heeft in dat gesprek aangegeven die stelling te onderschrijven.
Wat is de rol van het CMO bij de wijze waarop het moskeebestuur van Al Houda omgaat met het uitnodigen van sprekers en financiering van haar activiteiten?
In het algemeen adviseert het CMO desgevraagd moskeebesturen over gastsprekers die zij willen uitnodigen. Ook kan het CMO in het voor- en natraject een faciliterende rol spelen in het contact tussen gemeenten en moskeebesturen/islamitische organisaties.
Kunt u de vragen 1 en 4 tot en met 8 ook beantwoorden met betrekking tot het optreden van Fouad el Bouch in de Al Houda moskee?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat tientallen miljoenen in de zorg aan onnodig fiscaal advies verspild zijn |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen miljoenen in zorg aan onnodig fiscaal advies verspild»?1
Ja.
Klopt het dat het oprichten van medisch specialistische bedrijven om te voorkomen dat medisch specialisten door veranderende declaratieregels hun ondernemersstatus zouden verliezen, achteraf bezien niet nodig is geweest?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialisten is afgesproken in de medisch specialistische zorg een systeem van integrale bekostiging in te voeren. Deze afspraak is in het Regeerakkoord bekrachtigd, in lijn met de zienswijze van de commissie Meurs. Met de invoering van integrale tarieven werd beoogd om de gelijkgerichtheid tussen ziekenhuizen en medisch specialisten te bevorderen. Door die wijziging is met ingang van 2015 onder andere het zelfstandig declaratierecht van de medisch specialisten bij de zorgverzekeraars komen te vervallen. Het Ministerie van Financiën is van mening dat met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie zijn om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen.
Integrale bekostiging houdt in dat het ziekenhuis de volledige vergoeding van de verzekeraar ontvangt voor het totaal van de geleverde zorgprestaties. De medisch specialistische zorg uitgevoerd door medisch specialisten die in loondienst bij het ziekenhuis zijn of door gecontracteerde vrijgevestigd medisch specialisten, maakt onderdeel uit van de totale zorgprestatie. Op welke wijze de zakelijke relatie tussen ziekenhuis en medisch specialist verder wordt vormgegeven, is overgelaten aan de sector. Daarbij heeft voor het kabinet steeds keuzevrijheid voorop gestaan: specialisten moeten een keuze hebben tussen werken in loondienst of in vrije vestiging. Voor een overstap naar werken in loondienst is een subsidieregeling in het leven geroepen die deze stap financieel ondersteunt.
Voor het blijven werken in vrije vestiging is zoals aangegeven het behoud van fiscaal ondernemerschap een relevant element. Mede om te voorkomen dat iedere specialist individueel duidelijkheid moet zoeken over de fiscale aspecten, maar eveneens om te voorkomen dat ieder ziekenhuis met elke maatschap individueel contractbesprekingen moest voeren, is op initiatief van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), destijds nog de Orde van Medisch Specialisten, en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) een aantal organisatie- en besturingsmodellen ontwikkeld. De NVZ en de FMS hebben deze modellen vooraf bij het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst voorgelegd. Daarbij is besproken welke (fiscale) gevolgen daaraan zouden zijn verbonden. In het vooroverleg tijdens het tweede halfjaar van 2013 zijn door de veldpartijen modellen met een nadere uitwerking daarvan aangereikt op basis waarvan ziekenhuizen en medisch specialisten met inachtneming van hun wensen zelfstandig een modelkeuze kunnen maken. Men zocht zekerheid vooraf. Ik hecht eraan nadrukkelijk op te merken dat de Belastingdienst geen enkele druk op partijen heeft gezet om een bepaald model over te nemen.
In de gezamenlijke brief van NVZ en (toen nog) de Orde van Medisch Specialisten (OMS) van 17 december 2013 aan het Ministerie van Financiën zijn de diverse organisatie- en besturingsmodellen uitgebreid beschreven en nader uitgewerkt. Bij de »transparante» modellen gaat het erom dat de ondernemersrisico’s van voldoende substantie en gewicht zijn om het oordeel «fiscaal ondernemerschap» te kunnen dragen. Het Ministerie van Financiën is zoals reeds eerder vermeld van mening dat met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie zijn om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen. Dit standpunt is richting de betrokken partijen steeds toegelicht, en ook als uitgangspunt genomen in bovenvermelde brief van de NVZ en de OMS (zie hoofdstuk 1 van die brief).
In het krantenbericht waarnaar de vraagstellers verwijzen, wordt terecht erkend dat voor artsen die in één ziekenhuis werken, geen investeringen doen en geen personele kosten dragen, niets doen geen optie was. In deze gevallen zijn er namelijk na de wijziging in de bekostigingsstructuur onvoldoende risico’s om tot ondernemerschap te komen. Dat is in besprekingen met de veldpartijen zoals hiervoor al opgemerkt ook aangegeven en kon op hun instemming rekenen. Ik sluit aan de andere kant ook niet uit dat er in een enkel geval samenwerkingsverbanden kunnen bestaan waarbij ook na 1 januari 2015 sprake is van fiscaal ondernemerschap waarbij voorheen al voldoende ondernemersrisico’s werden gelopen. In een dergelijke situatie kan worden volstaan met noodzakelijke juridische aanpassingen voortvloeiend uit de gewijzigde juridische verhoudingen tussen ziekenhuis en vrijgevestigd medisch specialisten.
Als partijen er niet in slagen het verlies van het declaratierecht te compenseren, al dan niet binnen de bestaande organisatiestructuur (veelal een maatschapstructuur), kiezen zij in de meeste gevallen voor een niet-transparante structuur (een coöperatiemodel). Ik merk wellicht ten overvloede nog op dat voor het oordeel over het fiscaal ondernemerschap wordt gekeken naar het totaalbeeld dat ontstaat bij toetsing aan alle relevante criteria zoals die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld.
In onderdeel 2.1.1. van de hiervoorgenoemde brief van 17 december 2013 is een model beschreven waarbij ook na het vervallen van het zelfstandig declaratierecht de reeds eerder bestaande maatschap gewoon intact blijft. Oprichting van een nieuw Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB) is niet noodzakelijk, mits de bestaande maatschap na het verlies van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico voldoende ondernemersrisico’s loopt zodat sprake is van fiscaal ondernemerschap.
Overigens merk ik op dat een MSB op basis van bedrijfseconomische en juridische aspecten, los van de fiscale aspecten, een zorgvuldige afweging moet maken voor het meest geschikte organisatiemodel in het kader van de integrale bekostiging. Het is aan de professionaliteit van partijen om hier op een adequate wijze invulling aan te geven. Ook op dit punt gold dat niets doen derhalve geen optie was. De suggestie als zou de wijziging van de organisatiestructuur – en de daarmee gepaard gaande kosten – louter en alleen zijn ingegeven door de fiscaliteit is derhalve onjuist. Het is verstandig dat veldpartijen zich goed hebben voorbereid op de invoering van integrale bekostiging, ook als het gaat om de fiscale consequenties. Het is niet aan mij om te oordelen of en in hoeverre zij daar externe partijen bij moesten inschakelen.
Klopt de stelling van Ivo Knotnerus uit het bericht dat «die veranderende declaratieregels irrelevant zijn voor de vraag of een medisch specialist kwalificeert als ondernemer of niet»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van Nika Stegeman uit het bericht dat er genoeg maatschappen zijn die al genoeg ondernemersrisico liepen of met minimale aanpassingen aan de eisen hadden kunnen voldoen en die zich nu onder druk in onnodig ingewikkelde fiscale constructies hebben gewrongen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Belastingdienst van mening dat vanwege het verdwijnen van het declaratierecht de medisch specialist moet compenseren op het gebied van inkomensrisico’s, investeringen in personeel en investeringen in materieel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt artikel 3.5 Wet IB 2001 zich tot artikel 3.4 Wet IB 2001? Wordt aan artikel 3.5 Wet IB 2001 slechts toegekomen indien men niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.4 Wet IB 2001?
Bij de uitleg van het begrip «onderneming» wordt bij artikel 3.4 Wet IB 2001 door de wetgever aangesloten bij de definitie van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke productieproces winst te behalen. Vervolgens heeft de wetgever invulling van dit begrip bewust overgelaten aan de jurisprudentie. Bij het zelfstandig uitgeoefend beroep zoals bedoeld in artikel 3.5 Wet IB 2001 is het element «kapitaal» in de hiervoor vermelde definitie van minder importantie. Volgens de jurisprudentie, zowel die over artikel 3.4 als die over 3.5, is relevant dat er risico’s dienen te worden gelopen die verbonden zijn aan het ondernemerschap. Zoals opgemerkt, kan voor de aanwezigheid van een zelfstandig uitgeoefend beroep de inzet van «kapitaal» (waarbij kan worden gedacht aan het investeren in bedrijfsmiddelen) beperkt blijven.
Bij de te lopen risico’s tellen alle reële ondernemersrisico’s (personeel, investeringen, debiteuren, etc.) mee voor het oordeel omtrent het fiscaal ondernemerschap. Ik merk hierbij op dat in de praktijk enige onduidelijkheid is gerezen over de omvang van de te lopen personeelsrisico’s. De praktijk wijst uit dat dienstverbanden van personeel bij het ziekenhuis niet direct beëindigd kunnen worden en aansluitend weer worden aangevangen bij het MSB. Ik kan mij daarom – gelet op de juridische complicaties – voorstellen dat een meer economische benadering mogelijk is. Dat wil zeggen dat het MSB materieel volledig de werkgeversrisico’s draagt voor het bestaande personeel. Zoals hiervoor al is opgemerkt, gaat het er om of alle risico’s gezamenlijk voldoende gewicht in de schaal leggen.
Het valt niet in het algemeen aan te geven welke eisen specifiek voor de medisch specialisten gelden om als fiscaal ondernemer te worden aangemerkt. De relevante feiten en omstandigheden zijn doorslaggevend. Wel kan worden gezegd dat deze eisen voor iedereen gelijk zijn: medisch specialist of niet. De voor het ondernemerschap relevante aspecten zijn ontwikkeld in de jurisprudentie en staan opgesomd in de brief van 17 december 2013. In ieder geval geldt ook voor een zelfstandig beroepsbeoefenaar dat deze voldoende ondernemersrisico’s moet lopen wil hij fiscaal als ondernemer kunnen worden gekwalificeerd. De in diverse media verkondigde andersluidende opvatting (elke medisch specialist is reeds op grond van art. 3.5 Wet IB 2001 fiscaal ondernemer) is dan ook onjuist. In de besprekingen met de veldpartijen is dit standpunt door het Ministerie van Financiën ook altijd ingenomen.
Welke eisen gelden er voor de medisch specialist op grond van artikel 3.5 Wet IB 2001 om als ondernemer te worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 6.
Is bij de onderhandelingen tussen het Ministerie van Financiën, de Nederlandse Verenigng van Ziekenhuizen (NVZ) en de Orde van Medisch Specialisten (OMS) en een aantal grote belastingadvieskantoren tevens artikel 3.5 Wet IB 2001 aan de orde geweest? Zo ja, wat is daarover tijdens die overleggen geconcludeerd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen medisch specialisten hun contract met een dan wel meerdere ziekenhuizen aan de Belastingdienst voorleggen op dezelfde wijze als de opdrachtgever en opdrachtnemer dat kunnen conform de Wet deregulering arbeidsrelaties? Zo ja, is het mogelijk dat een door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomst op de website van de Belastingdienst wordt gepubliceerd conform genoemde wet?
Ja, opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen ongeacht de sector waarin wordt gewerkt hun overeenkomst(en) aan de Belastingdienst voorleggen. Dit is voor medisch specialisten en voor ziekenhuizen niet anders. De Belastingdienst kan sectorale beoordeelde voorbeeldovereenkomsten en individueel beoordeelde overeenkomsten anoniem en na toestemming van de individuele belastingplichtige op zijn website plaatsen. Ik merk hierbij nog wel op dat binnen sommige sectoren, zoals die waarin een medisch specialist zijn werkzaamheden verricht, de besturings- en organisatiemodellen zodanig complex kunnen zijn dat ook de beoordeling van overeenkomsten vooraf erg feitelijk van aard is, waardoor de beoordeling maatwerk vereist.
De gemeente Heerhugowaard die stopt met het organiseren van aangepast vervoer voor leerlingen naar het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente Heerhugowaard, ondanks een wettelijke verplichting, weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs?1 2 3 4
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Heerhugowaard weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Heerhugowaard heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven dat men het beleid ten aanzien van de uitvoering van de regeling heeft aangepast. Waar voorheen automatisch taxivervoer werd toegekend, zegt de gemeente te zijn overgegaan tot het beoordelen per aanvraag of aangepast vervoer noodzakelijk is en zijn de daarbij behorende afwegingen gemaakt in lijn met de jurisprudentie. De gemeente heeft naar maatwerk oplossingen gezocht en daartoe veel gesprekken met de betrokken ouders gevoerd. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Acht u het wenselijk dat de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het leerlingenvervoer op diverse manieren te interpreteren is, waardoor gemeenten menen niet meer aan de wettelijke verplichting hoeven te voldoen om aangepast vervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs? Bent u bereid om samen met de VNG te bekijken hoe deze modelverordening te verbeteren, zodat deze op slechts één wijze geïnterpreteerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de modelverordening van de VNG kan niet worden geconcludeerd dat de gemeenten niet meer aan de wettelijke verplichting zouden hoeven te voldoen om voor leerlingen waarvoor dat noodzakelijk is aangepast vervoer te organiseren. Ik vind het daarom niet nodig de modelverordening te verbeteren.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Heerhugowaard, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal onderwijs per definitie geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar vervoer, omdat de gemeente zich beroept op de wettelijke tekst dat er een «redelijkerwijs te vergen inzet van ouders» is te verwachten?5
Ja, er is geen sprake van per definitie geen aangepast vervoer toekennen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat leerlingen van het speciaal onderwijs totaal moe en uitgeput op school verschijnen, omdat zij in het openbaar vervoer zoveel prikkels ontvangen, waardoor er van onderwijzen op school nog maar weinig terecht komt? Is dit in uw ogen een goede uitvoering van het zogenaamde «passend onderwijs»?
Mij hebben nooit signalen bereikt dat van een dergelijke situatie sprake zou zijn. Op grond van de wetgeving en de gemeentelijke verordeningen moet voor elke leerling worden vastgesteld welke vervoersvoorziening voor hem of haar passend is.
Acht u het wenselijk dat ouders andere vormen van onderwijs gaan kiezen, omdat de door de gemeente opgelegde begeleidingstaak in het openbaar vervoer hen dwingt om anders ontslag te nemen van het werk? Acht u het wenselijk dat leerlingen hierdoor niet het meest passende onderwijs ontvangen, omdat de gemeente weigert passend aangepast verover te organiseren?
Indien een gemeente besluit tot het vergoeden van een bepaalde vorm van leerlingenvervoer en de ouders het daar niet mee eens zijn, bijvoorbeeld omdat zij de noodzakelijke begeleidingstaak niet kunnen uitvoeren, heeft de wetgever bepaald dat de ouders daartegen in bezwaar en beroep kunnen.
Realiseert u zich dat door dergelijke praktijken van gemeenten het speciaal onderwijs onder grote druk komt te staan of uiteindelijk moet sluiten, omdat gemeenten geen aangepast vervoer organiseren, ouders gedwongen worden een andere onderwijsvorm te kiezen en het aantal leerlingen op het speciaal onderwijs drastisch zal dalen? Welke maatregelen gaat u nemen om deze ontwikkelingen te stoppen, zodat alle leerlingen onderwijs krijgen op de meest passende school?
Ik heb nooit signalen ontvangen van dergelijke praktijken.
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal onderwijs per leerling hele dossiers en artsenverklaringen moeten inleveren bij gemeenten, om alsnog aangepast vervoer te ontvangen voor de leerlingen? Hoeveel bureaucratie en administratieve rompslomp levert dit op? Is dit in strijd met de privacywetgeving?
Al zolang de huidige regeling voor het leerlingenvervoer bestaat, is het aan de gemeenten om te bepalen door welke deskundigen zij zich laten voorlichten voor de beoordeling of een leerling al dan niet aangepast vervoer nodig heeft. Veelal wordt die informatie van de school betrokken, veelal ook wordt geadviseerd door bijvoorbeeld de GGD na een onderzoek van de leerling. Juist over de advisering die niet door de school wordt gedaan, konden in het verleden regelmatig ontevreden geluiden worden gehoord van ouders en scholen omdat die advisering in hun ogen vaak ten onrechte niet tot aangepast vervoer leidde.
Om vast te kunnen stellen welke wijze van vervoer voor de leerling passend is, is in de gemeentelijke verordeningen, conform de geboden mogelijkheid in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra, opgenomen op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies inwinnen van deskundigen. Wanneer een ouder een aanvraag indient gebaseerd op een verordening waarin is opgenomen op welke wijze het noodzakelijke advies wordt ingewonnen, committeert deze ouder zich aan de voorwaarden die aan de aanvraag zijn verbonden en is er dus geen strijd met de privacywetgeving. Niet ontkend kan worden dat het voor scholen meer werk met zich meebrengt wanneer hun deskundigheid wordt ingeroepen dan wanneer dat niet het geval is. Het inroepen van externe deskundigheid vraagt echter meer werkzaamheden en leidt tot nieuwe rapporten terwijl de leerling de belasting van een nieuw onderzoek moet ondergaan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de gemeente Heerhugowaard en alle andere gemeenten die de wettelijke verplichting proberen te omzeilen tot de orde te roepen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De opvang van geradicaliseerde meisjes en jongens in jeugdzorginstellingen |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel minderjarigen inmiddels zijn onderschept met plannen om af te reizen naar Syrië of Irak, uitgesplitst naar meisjes en jongens? Kunt u ook aangeven hoeveel minderjarige meisjes en hoeveel jongens zijn teruggekeerd zijn uit Syrië of Irak?
Tot en met 1 juli 2015 zijn circa 200 Nederlanders met jihadistische intenties uitgereisd naar Syrië of Irak met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie in de strijdgebieden aldaar. Van deze groep zijn er circa 35 naar Nederland teruggekeerd en circa 37 gesneuveld. Dat betekent dat er op dit moment nog circa 130 Nederlanders met jihadistische intenties in Syrië of Irak verblijven. Over individuele gevallen of verdere uitsplitsing doet het kabinet geen mededelingen. In de periode februari 2013 tot 24 juni 2015 zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming 49 unieke aan jihadisme gerelateerde kindzaken in onderzoek genomen. Het ging om 32 kinderen in gezinsverband en om 17 individuele minderjarige potentiële vertrekkers.
Waar vindt opvang van deze jongeren na onderschepping of terugkeer plaats indien er geen sprake is van een strafrechtelijke traject? Klopt het dat deze opvang plaatsvindt in reguliere jeugdzorginstellingen?
Het klopt dat deze opvang plaats kan vinden in reguliere jeugdhulpinstellingen. Dit gebeurt als de gemeentelijk georganiseerde toegang (wijkteam of ander toegangsorgaan) jeugdhulp inschakelt.
Acht u het wenselijk dat geradicaliseerde jongeren vermengd worden met de reguliere populatie van jeugdzorginstellingen zonder dat ze eerst gederadicaliseerd zijn? Ziet u hierbij geen risico op overdracht van radicale denkbeelden? Hoe groot acht u het risico op overdracht en waarop baseert u dat?
Er is op dit moment geen gescheiden opvang voor geradicaliseerde jongeren. Mij zijn geen signalen bekend dat daar binnen de jeugdhulp behoefte aan is. Instellingen voor jeugd- en opvoedhulp bieden een pedagogisch leefklimaat. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongere, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, de behandeling en sfeer in de groep. Het risico van overdracht van radicale denkbeelden bestaat, maar is beheersbaar. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. De Raad voor de Kinderbescherming, die voor deze jongeren vaak de instantie is die de machtiging aanvraagt, is voortdurend in gesprek met de jeugdhulp om te bezien wat de beste aanpak is voor deze jongeren binnen de jeugdhulp.
Bent u voornemens om gescheiden opvang in te richten voor geradicaliseerde jongeren? Zo ja, waar en aan welke voorwaarden moet dit voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke beschikbare trajecten zijn er voor deradicalisering? Welke beschikbare trajecten worden ingezet en met welke frequentie?
Hoe worden deze trajecten gefinancierd? Ten laste van welke begroting komen deze gelden?
Kunt u uitspraken doen over de effectiviteit van deze deradicaliseringstrajecten? Zo nee, op welke termijn kunt u dit wel? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Voor welke doelgroepen worden deze trajecten ingezet en welke organisaties kunnen er een beroep op doen?