Nieuwsberichten over Soedan |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een update geven van de actuele situatie van de strijd die gaande is in Soedan? Kunt u hierbij ingaan op het conflict tussen het regeringsleger (SAF) en de Rapid Support Forces (RSF), en op de situatie in andere regio’s, zoals Darfoer en de grensregio’s met Zuid-Soedan?
De strijd tussen de Sudan Armed Forces (SAF) en de Rapid Support Forces (RSF) is nog altijd gaande. De RSF heeft grote delen van Darfur en een belangrijk deel van de hoofdstad Khartoum in handen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat hier alleen sprake is van militair overwicht. In delen van Darfur die de RSF controleert is sprake van onveiligheid en grootschalig etnisch geweld. Er is geen effectief bestuur en de RSF verleent geen diensten aan de bevolking.
SAF controleert de noordelijke en oostelijke regio’s van het land. De strijd om Khartoum lijkt in een impasse te zijn beland. In grensregio’s met Zuid-Soedan zoals West- en Zuid-Kordofan vinden ook gevechten plaats. De situatie in deze regio’s is fluïde, en wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van lokale milities en oppositiebewegingen.
Is het voor de Verenigde Naties (VN) en de Europese Unie (EU) mogelijk om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in Soedan?
Het is voor de VN en de EU mogelijk op hoofdlijnen een goed beeld te krijgen van de ontwikkelingen in Soedan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een uitgebreid netwerk aan lokale en internationale contacten en analisten. Wel is het lastig om specifieke incidenten te verifiëren, o.m. door de onveiligheid, gebrekkige toegang voor journalisten, en het gebrek aan onafhankelijke internationale mensenrechtenwaarnemers.
Wat doet de internationale gemeenschap op dit moment concreet om bij te dragen aan een einde van het geweld in Soedan? Welke rol hebben Nederland en de EU hierin?
Er zijn op dit moment verschillende bemiddelingspogingen die gericht zijn op een staakt-het-vuren, humanitaire toegang, en een politieke oplossing van het conflict. Geen van deze bemiddelingspogingen heeft tot nu toe resultaat opgeleverd.
De EU steunt in de eerste plaats de AU in haar rol als bemiddelaar, en roept op tot meer coördinatie in de verschillende bemiddelingspogingen. Nederland en de EU zetten zich in voor meer betrokkenheid van burgerbewegingen bij deze bemiddelingspogingen. Zo geeft Nederland financiële steun aan een organisatie met expertise op het gebied van conflictbemiddeling en vredesopbouw, die al langer betrokken is bij het bijeen brengen van diverse civiele actoren. Ook de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika van de EU, Annette Weber, speelt hierbij een belangrijke rol.
Daarnaast heeft de EU recent een sanctieregime aangenomen tegen mensen en entiteiten die vrede, stabiliteit en veiligheid in Soedan ondermijnen, een politieke transitie in de weg zitten, mensenrechten schenden en humanitaire toegang tegenhouden.
Kunt u aangeven wat de internationale gemeenschap doet om mensen te helpen die voor het geweld op de vlucht slaan en mensen die door het geweld te maken hebben met voedseltekorten, schaarste aan schoon drinkwater en bijvoorbeeld medicijntekorten? Kunt u hierbij ook specifiek aangeven wat de Nederlandse bijdrage is aan deze hulp?
Vanuit de internationale gemeenschap wordt humanitaire hulp gegeven aan Soedan en aan de omliggende landen waar vluchtelingen worden opgevangen. Voor Soedan is een aangepast Humanitair Response Plan opgesteld en er is tevens een response plan opgesteld voor de opvang van vluchtelingen in de buurlanden.
De Nederlandse humanitaire inzet bestaat grotendeels uit ongeoormerkte (flexibel inzetbare) bijdragen aan de VN en het Rode Kruis. Hierbij is het VN Central Emergency Response Fund (CERF) instrumenteel. Nederland is op dit moment over 2023 de tweede donor van het CERF (USD 71,8 miljoen van totaal USD 532 miljoen, 13,5%). Sinds het uitbreken van de crisis heeft CERF in totaal USD 60 miljoen vrijgemaakt voor humanitaire hulp in Soedan.1 Daarnaast zijn er allocaties gedaan aan buurlanden. Tsjaad heeft dit jaar USD 23 miljoen ontvangen uit het CERF en Zuid-Soedan USD 34 miljoen.
Daarnaast draagt Nederland EUR 12 miljoen bij aan het humanitaire fonds van Sudan (SHF). Hiermee worden onder meer lokale hulpinitiatieven gefinancierd die actief zijn in de meest lastig bereikbare gebieden.2 De Dutch Relief Alliance (DRA) heeft haar bestaande activiteiten (EUR 4.4 miljoen in 2023) aangepast aan de crisis en een additionele EUR 3 miljoen gealloceerd. Nederland financiert ook het Nederlandse Rode Kruis, dat vooral samenwerkt met de Sudanese Red Crescent, met een bijdrage van ruim EUR 1 miljoen.
Bij de humanitaire hulp in Soedan spelen uiteraard wel uitdagingen. Financiering houdt geen gelijke tred met de noden, het aangepaste Humanitaire Response Plan is slechts voor 31% gefinancierd, terwijl voedsel- en brandstofprijzen enorm zijn gestegen. Ook is toegang tot sommige delen van Soedan ernstig beperkt vanwege onveiligheid. De autoriteiten bemoeilijken de afgifte van visa voor humanitaire hulpverleners en maken het leveren van hulp een stroperige bureaucratische exercitie. Ook zijn er ernstige verstoringen van het banksysteem en de gezondheidszorg.
Bent u bekend met berichten over het grootschalig schenden van mensenrechten in Soedan, zoals deze naar voren komen uit berichten in de (internationale) media?1 2 Zo ja, op welke wijze probeert de Nederlandse regering, via de VN en de EU, eraan bij te dragen dat dergelijke misdaden stoppen en er – hoe ingewikkeld ook – onderzoek wordt gedaan naar dergelijk misdrijven?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het is van groot belang dat bewijzen van mensenrechtenschendingen in Soedan verzameld, geconsolideerd, bewaard en geanalyseerd worden. Nederland heeft dan ook in de VN-Mensenrechtenraad een resolutie gesteund over de instelling van een onafhankelijke internationale Fact Finding Mission (FFM). De resolutie is op 11 oktober jl. aangenomen. De FFM heeft het mandaat om mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht te onderzoeken en te documenteren. Nederland zal het werk van de FFM nauwgezet blijven volgen.
Daarnaast steunt Nederland organisaties die onder meer werken aan kennisvergroting rondom documentatie en bewijsvergaring van mensenrechtenschendingen.
Ook heeft de EU op 9 oktober jl. een sanctieregime aangenomen voor Soedan. Betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen vormt één van de criteria op grond waarvan sancties ingesteld kunnen worden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de EU-sancties tegen de leiders van de strijdende partijen in Soedan?
De EU heeft op 9 oktober jl. een sanctieregime aangenomen voor Soedan. Individuen en entiteiten die zich schuldig maken aan het ondermijnen van vrede, stabiliteit, en veiligheid; die een politiek transitieproces ondermijnen; mensenrechten schenden; of de leverantie van humanitaire hulp frustreren, kunnen onder dit regime gesanctioneerd worden. Nederland maakt zich er met gelijkgezinden hard voor dat actief werk gemaakt wordt van sanctionering van individuen die verantwoordelijk zijn voor schendingen die vallen onder dit sanctieregime.
Deelt u de mening dat er te weinig aandacht is voor de verschrikkelijke situatie in Soedan? Op welke wijze probeert u in internationaal verband meer aandacht te krijgen voor deze situatie?
Ja, daar ben ik het mee eens. Ik heb de situatie in Soedan dan ook aan de orde gesteld in mijn gesprek met Commissaris Bankole van de Afrikaanse Unie. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft afgelopen juni in Addis Ababa de boodschap afgegeven dat Nederland en de EU klaar staan om de AU te steunen bij het bemiddelingsproces en dat het van belang is om civiele actoren hierbij te betrekken. Daarnaast is er tijdens de High Level week van de AVVN in bilaterale gesprekken over Soedan gesproken, onder andere met Executive Secretary bij IGAD, de heer Workneh Gebeyeh.
Bent u bekend met het artikel «Westerse landen betaalden via een louche beveiligingsbedrijf mee aan de oorlog in Soedan» van de Groene Amsterdammer?3
Ja.
Is er een aanbestedingsprocedure die voorschrijft dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek doet naar de achtergrond van beveiligingsbedrijven en hun eigenaren voordat contracten worden getekend?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken koopt in volgens de aanbestedingsprocedures zoals neergelegd in de aanbestedingswet- en regelgeving, de Gids proportionaliteit en het eigen inkoop- en aanbestedingsbeleid. Er bestaan voor beveiligingsopdrachten geen aparte aanbestedingsprocedures. Wel biedt de Aanbestedingswet de mogelijkheid opdrachten die om veiligheidsredenen niet of niet breed kunnen worden aanbesteed geheim te verklaren.
Was de Nederlandse ambassade vóór het sluiten van het contract met Shield Protective Solutions op de hoogte van de connectie van het bedrijf met de RSF?
De informatie over connecties tussen Shield en RSF, zoals verwoord in de persartikelen waarnaar in de vraag wordt verwezen, was niet bekend bij de Nederlandse ambassade voor het sluiten van het contract met Shield.
Zo nee, wanneer werd de Nederlandse ambassade voor het eerst ingelicht over de connecties?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vernam van de connecties van Shield met RSF, zoals beschreven in de persartikelen, met het verschijnen daarvan.
Heeft de Nederlandse ambassade overwogen om net zoals de Europese Commissie, de Britten en de Amerikanen niet in zee te gaan met Shield Protective Solutions?
In Soedan is tot oktober vorig jaar gebruikt gemaakt van een beveiligingsmodel waarbij de ambassade een veertigtal beveiligers direct in dienst had voor beveiliging van de ambassade, residentie en dienstwoningen. Dit model bleek niet alleen bewerkelijk in aansturing en administratie, maar was ook kwalitatief onvoldoende, gelet op de verslechterende veiligheidssituatie na de staatsgreep van oktober 2021. Dit model vormde een risico voor de veiligheid van de ambassade en zijn medewerkers. In het kader van professionalisering is vervolgens gezocht naar het bedrijf dat de beveiliging het beste kon verlenen. Hiervoor zijn ook andere landen geraadpleegd om hun ervaringen met beveiligingsbedrijven in Soedan te delen. Het bedrijf Shield, dat reeds de beveiliging verzorgde van meerdere ambassades van geringere omvang dan VS, VK en de EU, kwam als meest geschikte naar voren.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgaans contact met bondgenoten over de beveiliging van ambassades? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken of Nederland met haar bondgenoten kan samenwerken om de beveiliging van ambassades zo adequaat en zorgvuldig mogelijk te organiseren?
Ja, Nederland heeft regelmatig contact met (EU)bondgenoten en trekt, indien mogelijk, samen op als het gaat om veiligheid en beveiliging van ambassades.
Deelt u de constatering van onderzoeker Suliman Baldo dat Westerse regeringen druk hadden «moeten uitoefenen om de echte privésector toe te laten en contracten af te sluiten die onderhevig zijn aan hun eigen voorwaarden»?
Circa 80% van de economie van Soedan is in handen van de staat en aan de staat gelieerde organisaties. De ruimte voor de privé sector in Soedan is beperkt. Ten aanzien van beveiligingsdiensten werd Shield, mede op basis van ervaringen van gelijkgezinde ambassades, geselecteerd als het beste bedrijf.
Deelt u de mening van Baldo dat er alternatieve mogelijkheden waren, zoals individuele contracten met beveiligers?
Zie vraag 12. Nederland heeft jarenlang individuele contracten met beveiligers gehad en dat is niet goed bevallen.
Waarom is er voor gekozen om de individuele contracten met beveiligers in te ruilen voor een contract met Shield Protective Solutions?
Zie beantwoording vraag 12.
Betaalt het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds voor de diensten van Shield Protective Services?
Inmiddels is het jaarcontract met Shield verlopen en vinden er geen betalingen meer plaats voor diensten van Shield Protective Services.
Bent u bekend met de aflevering «De val van Khartoem» van VPRO Frontlinie?4
Ja, dat ben ik.
Kunt u aangeven of er, vijf maanden na de toezegging van haar voorganger, vooruitgang is geboekt in de evaluatie van de Europese en nationale coördinatie inzake de evacuatie uit Soedan, waaronder het achterlaten van de paspoorten op de ambassades? Zo ja, kunt u aangeven welke lessen er zijn getrokken? Zo nee, kunt u aangeven op welke termijn de analyse zal worden afgerond?
Het externe bureau Crisisplan voert momenteel op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Defensie en NCTV een evaluatie uit. Een rapport daarover wordt begin volgend jaar verwacht. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Kunt u uitleggen waarom bij een visumaanvraag het achterlaten van een paspoort op de ambassade of een consulaat noodzakelijk is? Is dit ook de normale gang van zaken bij diplomatieke posten van andere landen? Zijn er landen die een andere procedure hanteren waarbij visumaanvragers hun paspoorten bij zich mogen houden? Zo ja, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het Nederlandse beleid daarmee in lijn te brengen?
Bij een visumaanvraag is het innemen van de paspoorten door de ambassade of externe dienstverlener de standaardprocedure. De paspoorten maken onderdeel uit van de beoordeling van de visumaanvraag en moeten dus ingezien kunnen worden, bijvoorbeeld om de reisgeschiedenis te kunnen verifiëren. De procedure is bedoeld om het aanvraag proces klantvriendelijker te maken. Door de paspoorten na aanvraag te houden kan na een goedkeuring de visumsticker direct in het paspoort geplakt worden, waarna het paspoort naar de aanvrager opgestuurd wordt. De aanvrager hoeft daardoor niet nogmaals fysiek het paspoort met visum op te komen halen. Indien de aanvrager het paspoort wil houden tijdens de visumaanvraag dan kan dit, indien de klant een gegronde reden opgeeft (dit gebeurt bij bijvoorbeeld zakenreizigers en cabinepersoneel). Dan moet de klant echter een tweede keer naar de ambassade komen voor het plaatsen van de visumsticker. In de regel hebben diplomatieke posten van andere landen dit proces ook op die manier georganiseerd.
De rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken rondom het WK mannenvoetbal in Qatar. |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66), Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herkent u de reconstructie in Trouw «Wopke Hoekstra en zijn ambtenaren staken een stokje voor openlijke kritiek op WK-gastland Qatar»? Zo nee, kunt u dan aangeven wat er niet zou kloppen aan deze reconstructie?1
Het klopt dat besluitvorming over het al dan niet sturen van een afvaardiging naar het WK voetbal in Qatar een voortdurende en delicate afweging betrof. Bij deze afweging stond de vraag centraal hoe mensenrechten het meest effectief kunnen worden bevorderd, met blijvend oog voor de brede Nederlandse belangen.
Het artikel doet echter geen recht aan de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten in Qatar. Nederland voert een constructief-kritische dialoog en werkt samen met Qatar op het gebied van mensenrechten, inclusief die van arbeidsmigranten en lhbtiq+ personen. In het reisadvies heeft altijd een passage gestaan over de positie van lhbtiq+ personen in Qatar. Na veelvuldig interdepartementaal contact met het Ministerie van OCW is deze passage naar de openingsrubriek verplaatst zodat de risico’s duidelijker werden aangegeven. Nederland heeft Qatar herhaaldelijk verzocht een veilig en inclusief WK te organiseren, ook voor deze groep.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken omwille van «handel en goede betrekkingen» wilde voorkomen dat er openlijke kritiek vanuit de Nederlandse overheid zou komen op Qatar? Zo nee, wat zou hier niet aan kloppen?
Dat klopt niet. Mensenrechten vormen een belangrijk fundament van ons buitenlandbeleid, en dus ook in onze brede relatie met Qatar. Als onderdeel van ons mensenrechtenbeleid blijven we middels een constructief-kritische dialoog werken aan mensenrechten in Qatar. Ook werkt Nederland samen met Qatar om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Nederland heeft als één van de weinige landen consequent de mensenrechtensituatie in Qatar, waaronder die van arbeidsmigranten, besproken met de Qatarese autoriteiten. Bij deze inspanningen is er altijd een zorgvuldige afweging gemaakt over hoe Nederland het meest effectief kan bijdragen aan de bevordering van mensenrechten en hoe een constructieve dialoog gevoerd kan worden met de Qatarese autoriteiten, zonder daarbij de bredere Nederlandse belangen uit het oog te verliezen.
Klopt het dat door inmenging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, op verzoek van de Minister, de risico’s voor lhbti-bezoekers buiten een Kamerbrief werden gehouden, ondanks dat de Kamer al een aantal keer zorgen heeft geuit over deze groep?
De Kamerbrief2 (d.d. 17 mei 2022) betrof de motie Karabulut (21 501-02, nr. 2273) waarmee de regering werd verzocht geen afvaardiging te sturen naar het WK voetbal vanwege de positie en rechten van arbeidsmigranten in Qatar. De Kamerbrief gaat dan ook vooral in op de situatie en positie van arbeidsmigranten en wat Nederland doet om deze te bevorderen.
Met betrekking tot de risico’s voor lhbtiq+ bezoekers tijdens het WK heeft Nederland Qatar herhaaldelijk verzocht een inclusief WK te organiseren, ook voor deze groep. Die inzet is ook in deze brief benoemd. Er is ambtelijk uitgebreid van gedachten gewisseld over de wijze waarop het kabinet moest inzetten op de veiligheid van lhbtiq+ personen, en hoe dit te verwoorden in de Kamerbrief. De Kamerbrief is vervolgens met instemming van het kabinet uitgegaan. In de brief is niet nader ingegaan op de situatie voor lhbtiq+ bezoekers in Qatar tijdens het WK. Het Ministerie van BZ en de KNVB hebben daar specifieke communicatiekanalen voor benut, waaronder de reisadviezen. Daarin is altijd aandacht besteed aan de strafbaarheid en de risico’s die de lhbtiq+ gemeenschap zou kunnen lopen in Qatar. Na veelvuldig interdepartementaal contact met het Ministerie van OCW is de passage die hier over ging naar de openingsrubriek verplaatst zodat de risico’s duidelijker werden. Dit genoot de steun van alle betrokken departementen.
Wat vindt u met de kennis van nu hiervan? Deelt u de mening dat mensenrechten altijd belangrijker zijn dan handelsbelangen? Zo ja, hoe rijmt dit zich met de reconstructie van Trouw?
Het besluit om een afvaardiging naar Qatar te sturen tijdens het WK voetbal was een zorgvuldige afweging van diverse belangen. Bevordering van mensenrechten vormt hier een belangrijk onderdeel van, naast andere nationale belangen. In het licht van deze gevoelige afweging verliep het ambtelijke afstemmingsproces niet optimaal en met de nodige uitdagingen. Het definitieve besluit is, zoals eerder vermeld, met instemming van het kabinet genomen.
Zijn er op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog meer zaken weggelaten uit Kamerbrieven?
De besluitvorming over het al dan niet sturen van een afvaardiging naar het WK voetbal in Qatar is een voortdurende en delicate afweging geweest. De Kamerbrief van mei 2022 (d.d. 17 mei 2022)3 aangaande het WK voetbal in Qatar is tot stand gekomen middels een interdepartementaal afstemmingsproces waarbij over en weer tekstsuggesties zijn gedaan ten aanzien van de verschillende conceptversies. Dit is een gangbaar proces, dat in dit geval wat strubbelingen heeft gekend. De Kamerbrief van oktober 2022 (d.d. 19 oktober 2022)4 aangaande het WK voetbal in Qatar is niet met alle ministeries ambtelijk afgestemd maar wel in de ministerraad besproken en akkoord bevonden. Alle Kamerbrieven5 aangaande het WK voetbal in Qatar zijn uitgestuurd namens het gehele kabinet. Middels de Kamerbrieven is uw Kamer te allen tijde tijdig en zo volledig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het met ons eens dat deze omgangsvorm met de Kamer geen schoonheidsprijs verdient, gezien de diverse wensen vanuit de Kamer, zoals al gedaan in de aangenomen motie Karabulut c.s. in 2021, maar ook in diverse debatten over sport en buitenlandse zaken?2
De overwegingen ten aanzien van het sturen van een afvaardiging naar Qatar en de daaropvolgende beslissingen zijn steeds gecommuniceerd met uw Kamer. Deze overwegingen zijn consistent gericht geweest op het realiseren van het beoogde doel, namelijk het handhaven van een constructief-kritische dialoog en samenwerking met Qatar ten aanzien van de mensenrechten, in het bijzonder met betrekking tot arbeidsmigranten, om uiteindelijk een duurzame en positieve verandering te bewerkstelligen, zonder daarbij de bredere Nederlandse belangen uit het oog te verliezen.
Wat zegt het feit dat de beslisnota over de Kamerbrief niet vermeld over deze spanningsvelden en het ongemak over de openheid van het kabinet, die juist vergroot zou moeten worden door het openbaarmaken van beslisnota’s? Zijn er elementen uit deze beslisnota verwijderd voor de stukken naar de Kamer zijn gestuurd?
De beslisnota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die is verstuurd aan de Kamer is pas na overleg in de ministerraad – waar overeenstemming is bereikt over de inhoud van de Kamerbrief – de lijn in gegaan. Er zijn geen elementen uit de beslisnota verwijderd. Het ambtelijk spanningsveld had wel genoemd kunnen worden.
Klopt het dat door bemoeienis van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft besloten om geen One Love aanvoerdersband, maar een speldje te dragen?
Bewindspersonen op dienstreis zijn vertegenwoordigers van het kabinet en dragen daar het kabinetsstandpunt uit
Hoe kijkt u met de kennis van nu terug naar het, in uw woorden «constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan»? Op welke manier heeft deze houding bijgedragen aan de verbetering van de mensenrechtensituatie en specifiek de situatie van arbeidsmigranten?
Qatar heeft de afgelopen jaren een aantal concrete stappen gezet om de meest problematische en beperkende aspecten van het zogenaamde kafala- of sponsorschapssysteem af te schaffen. Zo zijn bijvoorbeeld het «uitreisvisum vereiste» en het «certificaat van geen bezwaar» afgeschaft, waardoor arbeidsmigranten gemakkelijker van baan kunnen wisselen. Daarnaast zijn elektronische betalingen ingevoerd, medezeggenschapsraden binnen bedrijven opgericht, en is er een verhoogd minimumloon en hittestress wetgeving ingesteld.
Het jaarlijkse en meest recente voortgangsrapport van de ILO (d.d. 13 november 2023) constateert, evenals in voorgaande jaren, dat de hervormingen aantoonbaar tot verbeteringen in de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten hebben geleid. Deze hervormingen zijn mede tot stand gekomen door de duurzame inspanningen van relevante stakeholders, waaronder internationale organisaties als de ILO en landen zoals Nederland. Zo blijft het afschaffen van het Certificaat Geen Bezwaar het in toenemende mate mogelijk maken voor werknemers in Qatar om van baan te verwisselen: inmiddels zijn 669,198 werknemers gewisseld van baan tussen september 2020 en oktober 2023. Ongeveer de helft daarvan heeft in het afgelopen jaar van baan gewisseld. Zoals verwoord in de brief van het kabinet (d.d. 19 oktober 2022) zal Nederland blijven bijdragen aan verbetering van de mensenrechtensituatie in Qatar en specifiek de situatie van arbeidsmigranten in het land door middel van constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan. Zo heeft bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade in Qatar in samenwerking met het Qatarese Ministerie van Buitenlandse Zaken vier reeksen medezeggenschapstrainingen georganiseerd voor bestaande medezeggenschapsraden in het land. De trainingen hebben plaatsgevonden in augustus en september 2020, juni en november 2021 en augustus 2022, en dienen als voorbeeld van een succesvolle samenwerking waarbij Nederlandse expertise is ingezet om te werken aan de implementatie van arbeidshervormingen. Het leeuwendeel van bestaande medezeggenschapsraden in Qatar, die gezamenlijk ruim 50.000 arbeidsmigranten in het land vertegenwoordigen, zijn door Nederland getraind.
Het is en blijft uitdagend om met zekerheid te bepalen of verbeteringen in de mensenrechtensituatie in Qatar kunnen worden toegeschreven aan de inspanningen van één partij, al wordt Nederland in Qatar en door de Qatarese overheid wel gezien als een belangrijke en toegewijde partner met betrekking tot mensenrechten. De samenwerking met de Nederlandse ambassade in Doha op sociale dialoog wordt specifiek aangemerkt in het ILO-rapport als een positieve ontwikkeling. Het constructief-kritische beleid van Nederland heeft het mogelijk gemaakt om naast arbeidsrechten ook andere, vaak gevoelige en voor Nederland belangrijke, mensenrechtenkwesties, zoals persvrijheid, vrijheid van religie en levensovertuiging, gelijke rechten voor vrouwen en lhbtiq+ personen, te bespreken. De Nederlandse ambassade in Doha bespreekt deze ook met relevante stakeholders, waaronder gelijkgezinden in Doha en het EU-kantoor.
Tegelijkertijd zijn er nog belangrijke stappen te zetten, zoals ook vermeld in het nieuwsbericht van Amnesty d.d. 16 november 2023, en blijft bovendien bij veel van deze hervormingen toezicht op lange-termijn uitvoering, door het Qatarese Ministerie van Arbeid en partijen als ILO, van groot belang.
Heeft u zich publiekelijk uitgesprokentegen tegen de schending van mensenrechten bij de bouw van de stadions, zoals in het antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven? Zo ja, bij welke gelegenheid is dit gedaan?3
In de aanloop naar, gedurende, en na het WK heeft Nederland herhaaldelijk de mensenrechtensituatie van arbeidsmigranten met de Qatarese autoriteiten besproken, zowel op politiek als op hoog ambtelijk niveau. Na afloop van deze gesprekken is er regelmatig openlijk verslag van gedaan, bijvoorbeeld via sociale media of tegenover journalisten. In de beantwoording op de volgende vragen wordt de opvolging van deze gesprekken nader toegelicht.
Op welke wijze heeft het kabinet zich ingespannen om «voor verdere samenwerking met Qatar op het gebied van mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten in Qatar» te verbeteren, zoals beschreven in de brief van 11 november 2022? Wordt hier ook de komende jaren concreet vervolg aan gegeven?4
In de brede bilaterale relatie met Qatar zet Nederland zich actief in voor onder andere arbeidsrechten, persvrijheid, vrijheid van religie en levensovertuiging, en gelijke rechten voor vrouwen en lhbtiq+ personen. Deze inzet zal de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Nederland bespreekt mensenrechtenkwesties direct met de Qatarese autoriteiten, maar ook met internationale organisaties als de ILO en IOM, en ngo’s zoals Amnesty International, Human Rights Watch en Migrants Rights.
In aanvulling op voortdurende dialoog, wordt er concreet vervolg gegeven aan het tripartite MoU tussen Nederland, Qatar en de ILO dat in februari 2023 is ondertekend. De samenwerking in het MoU richt zich op drie hoofdthema’s: conflictbeslechting, sociale dialoog en loonbescherming. Momenteel werkt de Nederlandse ambassade in Doha aan de ontwikkeling van een handboek voor medezeggenschapsraden in Qatar en wordt er een «train the trainer»-opleiding georganiseerd voor trainers in Qatar, waarbij dit handboek als basis dient. Bovendien werkt de ambassade samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan een kennisuitwisseling met het Qatarese Ministerie van Arbeid om de lokale capaciteit te versterken op het gebied van sociale dialoog, geschillenbeslechting en loonbescherming.
Wat is de stand van zaken rondom het compensatiefonds waar zowel (inter)nationale vakbonden en voetbalorganisaties zoals de KNVB voor hebben gepleit? Hoeveel arbeiders zijn gecompenseerd? Wie houdt hier toezicht op?
Naast het reeds bestaande «Workers» Support and Insurance Fund» (2018) van Qatar voor arbeidsmigranten, is er geen additioneel compensatiefonds opgericht zoals destijds is bepleit door organisaties als Amnesty International.
Het is gebruikelijk dat minimaal een jaar na het WK tijdens een FIFA-congres de financiële afhandeling van een toernooi met de FIFA-leden wordt gedeeld. Deze financiële afhandeling omvat onder andere ook de legacy-fondsen. Legacy-fondsen worden gefinancierd met een percentage van de commerciële inkomsten van een WK. Gewoonlijk gaat een deel van deze legacy-fondsen als winst naar het gastland. Qatar heeft echter aangegeven hiervan af te willen zien en verklaart dat deze fondsen op alternatieve manieren ten goede ingezet mogen worden. Op welke manier dat zal gebeuren is nog niet bekend.
Deelt u de mening dat er veel beloften zijn gedaan, maar er weinig concreet gedaan lijkt te zijn aan de situatie van de arbeidsmigranten en hun families? Zo nee, wat is er concreet gedaan om de situatie van deze mensen te verbeteren?
De laatste rapporten van de ILO tonen aan dat de verschillende (onder vraag 9 beschreven) hervormingen in Qatar tot verbeteringen in de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten hebben geleid (d.d. okt 2022 en november 2023). Ondanks de geboekte resultaten zijn er nog stappen te zetten om de positie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren, zoals ook vermeld in het bericht van Amnesty International (d.d. 16 november 2023). Zo blijven er zorgen over de volledige implementatie en handhaving van de doorgevoerde hervormingen en zijn verschillende problemen die bestonden voor het WK nog steeds actueel. Volgens de ILO staat de komende tijd in het teken van implementatie en handhaving. De ILO benadrukt dan ook het belang van trainingen en capaciteitsopbouw op het vlak van registratie van ongevallen, hittestresswetgeving, geschillenbeslechting en sociale dialoog. Zowel het Qatarese Ministerie van Arbeid als de ILO geven in gesprekken aan dat Qatar gecommitteerd blijft aan de verdere implementatie van de hervormingsagenda. Nederland volgt de uitvoering van deze hervormingen nauwgezet en draagt hier ook aan bij, zoals uiteengezet onder vraag 9 en 11.
Als Qatar zo veel invloed heeft op het Nederlandse mensenrechtenbeleid door de handel in vloeibaar gas, wordt het dan geen tijd om deze afhankelijkheid af te bouwen in het kader van strategische autonomie?
Mensenrechten zijn en blijven een belangrijk fundament van het Nederlands buitenlandbeleid en daarbij ook een belangrijk onderdeel in de relatie tussen Nederland en Qatar. Het gas uit Qatar speelt nu en de komende jaren een belangrijke rol in het kader van de energiemix ten behoeve van het borgen van de leveringszekerheid. Het draagt bij aan een zo divers mogelijk portfolio waarmee afhankelijkheden zo veel mogelijk worden voorkomen. Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden is onderdeel van de kabinetsinzet ter versterking van de Europese Open Strategische Autonomie. Zoals de Kamerbrief «Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden» (d.d. 12 mei 2023)9 beschrijft, ligt overheidsingrijpen enkel in de rede als een afhankelijkheid risicovol én strategisch is. Dit hangt onder meer af van het risico op leveringsonderbrekingen en de mate van strategisch belang van de afhankelijkheid voor het borgen van onze publieke belangen.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk en binnen de gestelde termijn aan de Kamer doen toekomen?
De beantwoording op de vragen is uw Kamer, gelet op de vereiste interdepartementale afstemming, zo spoedig mogelijk toegestuurd.
Het bericht 'VS roept Servië op om zich terug te trekken uit grensgebied met Kosovo' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VS roept Servië op om zich terug te trekken uit grensgebied met Kosovo»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van Vucic, waarin hij opschept over het feit dat de Verenigde Staten (VS) zich zorgen maakt over de grote militaire inzet van Servië bij het grensgebied met Kosovo?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Radoicic, wie onlangs een aanslag heeft gepleegd in Noord-Kosovo, reeds vrijgelaten is omdat «er geen risico zou zijn dat hij Servië zou verlaten»?3
Volgens de informatie van het kabinet is dhr. Radoičić op 30 september in Servië gearresteerd. Hij is inmiddels vrijgelaten onder voorwaarden. Deze voorwaarden behelzen het inleveren van zijn paspoort en een reisverbod naar Kosovo.
Bent u bekend met het feit dat Radoicic een goede bekende is van de Servische president Vucic?
Ja. Dhr. Radoičić was tot september 2023 Vice-President van de partij Srpska Lista in Noord-Kosovo. Deze partij onderhoudt zeer nauwe banden met Servië.
Is het inmiddels het Nederlandse standpunt dat Radoicic achter de recente aanslag in Noord-Kosovo zat, zoals eerder al bleek uit door Kosovo vrijgegeven dronebeelden?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de verklaring van de advocaat van dhr. Radoičić, waarin dhr. Radoičić de verantwoordelijkheid voor de terroristische aanslag op 24 september 2023 in Banjska in Noord-Kosovo neemt. De Kosovaarse politie met behulp van monitoring door EULEX en KFOR, voert momenteel onderzoek uit naar de toedracht van de aanslag. Het kabinet wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Welke Europese maatregelen zijn volgens het kabinet gepast in reactie op die aanslag?
Het kabinet dringt regulier aan op een gebalanceerde aanpak ten aanzien van Europese maatregelen richting beide partijen. Het kabinet veroordeelt aansluitend op de verklaring van de EU de aanslag in Banjska in de sterkst mogelijke bewoordingen. Het wacht de uitkomsten van het onderzoek van de Kosovaarse politie naar de aanslag af. Wat het kabinet betreft moeten maatregelen worden bezien indien inderdaad uit het onderzoek blijkt dat hier aanleiding toe is.
Deelt u de zorgen over de vergrote aanwezigheid van Servische troepen bij het grensgebied met Kosovo?
Na de aanslag op 24 september in Banjska heeft Servië gedurende enkele dagen de aanwezigheid van legereenheden in het grensgebied met Kosovo fors opgeschaald. Servië startte met een geleidelijke afschaling van deze troepen na de opschaling van KFOR-troepen in Noord-Kosovo op 29 september jl. Het kabinet heeft het verzoek van de NAVO voor de inzet van reserve-eenheden gesteund. Het kabinet steunt de EU-inzet gericht op verdere de-escalatie, waaronder het verder terugbrengen van het aantal troepen, waarbij het kabinet het belang van een gebalanceerde aanpak ten aanzien van Europese maatregelen blijft benadrukken.
Kunt u bevestigen dat de Servische troepen inmiddels zijn weggetrokken uit het grensgebied?
Zie antwoord vraag 7.
Welke Europese maatregelen zijn volgens het kabinet gepast in reactie op de samenballing van Servische troepen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn Kosovo en Kosovo Force (KFOR) in staat om een daadwerkelijke Servische aanval, direct of via proxies te weerstaan? Klopt het dat KFOR op korte termijn wordt versterkt met Britse en Roemeense troepen? Beschikt KFOR daarna over de benodigde menskracht én materieel om een eventuele Servische escalatie te weerstaan? Is Nederland benaderd om additionele militairen en materieel te leveren en zo ja, wat was ons antwoord?
Naar aanleiding van gewelddadige protesten in Noord-Kosovo werd KFOR in juni jl. tijdelijk versterkt met Turkse reserve-eenheden. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in Kosovo is KFOR eind september tijdelijk versterkt met Britse en Roemeense troepen. KFOR is uitgerust met verschillende eenheden en wordt ondersteund door reserve-eenheden om te kunnen reageren op een eventuele escalatie. De Britse en Roemeense troepen maken onderdeel uit van deze reserve-eenheden. De NAVO bevestigt dat KFOR momenteel over voldoende capaciteiten beschikt om het mandaatgebied veilig te houden. Nederland heeft geen formeel verzoek gekregen om een militaire bijdrage te leveren in Kosovo. In het uiterste scenario dat de reserve-eenheden niet toereikend zijn, kan een beroep worden gedaan op de snelle interventiemacht van de NAVO, de Very High Readiness Joint Task Force(VJTF). Hier levert Nederland met twee compagnieën een bijdrage aan. Hiervoor is additionele besluitvorming nodig binnen de Noord-Atlantische Raad.
Klopt het dat twee van de reservemachten van KFOR ook bedoeld zijn voor EUFOR Althea in Bosnië?
Zoals ook aan uw Kamer gemeld tijdens het commissiedebat over de artikel 100 bijdrage aan EUFOR Althea (d.d. 21 juni jl.), delen de missies KFOR in Kosovo en EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina inderdaad een aantal reserve-eenheden, zoals de Tactical Reserve Force (KTR), Operational Reserve Force (ORF) en Strategic Reserve Force (SRF). Zowel KFOR als EUFOR behouden ook eenheden die exclusief voor de eigen operatie inzetbaar zijn. Dit is tevens aan uw Kamer toegelicht tijdens de technische briefing over de veiligheidssituatie in Kosovo (d.d. 12 oktober jl.)
Wat betekent de oplopende druk op KFOR in Kosovo voor de beschikbare reserves voor EUFOR Althea?
Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 11 beschikt EUFOR Althea over reserve-eenheden die niet gedeeld worden met KFOR. Daarnaast zijn er reserve-eenheden die door KFOR en EUFOR Althea gedeeld worden. Indien deze zijn ingezet voor KFOR, zijn ze tijdelijk niet inzetbaar voor EUFOR Althea. Daarnaast geldt dat de NAVO nog steeds (andere) reserve-eenheden achter de hand heeft voor eventuele inzet in KFOR en EUFOR Althea, ondanks de recente plaatsing van reserve-eenheden onder KFOR.
Hoe groot acht u de kans dat Dodik de komende tijd destabiliserende acties in Bosnië zal ondernemen? Hoe beoordeelt u het risico dat Vucic en Dodik gelijktijdig escalerende acties ondernemen in Kosovo respectievelijk Bosnië? Hoe beoordeelt u het risico dat Orban Europese sancties, bedoeld om dergelijke escalaties te beantwoorden, blijft tegenhouden?
In lijn met motie Piri4 pleit het kabinet in EU-verband consistent voor aandacht voor de situatie in Servië, Kosovo en Bosnië en Herzegovina. Het kabinet heeft blijvende zorgen over de ontwikkelingen in de Republika Srpska in Bosnië en Herzegovina. Het kabinet monitort deze ontwikkelingen nauwgezet, ook vanuit een regionale dimensie. In zowel de situatie in Bosnië en Herzegovina als ook tussen Kosovo en Servië is al langere tijd sprake van een trend van escalerende stappen die, zonder dat er sprake hoeft te zijn van gezamenlijke regie door president Dodik en president Vučić, met elkaar kunnen samenvallen. Er zijn momenteel geen signalen van een op handen zijnde gewapende escalatie in de Republika Srpska.
Conform motie Kuzu c.s.5, pleit het kabinet in Europees verband consistent voor een sanctiepakket dat direct gericht is op president Dodik en zijn machtskring. Het kabinet verwacht daarbij op korte termijn geen verandering in de Hongaarse positie ten aanzien van sancties tegen vertegenwoordigers van de Republika Srpska.
Deelt u de zorg over het feit dat Hongarije het bevel over EUFOR Althea zal overnemen? Hoe beoordeelt u het risico dat Hongaarse invloed op EUFOR Althea zal leiden tot gebrekkige of geen tegenreactie als Dodik opnieuw destabiliserende acties onderneemt?
De handelingsruimte van een Force Commander(FC) is nauwkeurig vastgelegd in verschillende scenario’s. De FC moet ook verantwoording afleggen aan de EU Operational Commander, werkzaam vanuit het hoofdkwartier van de NAVO (SHAPE) in Mons. Daarnaast is EUFOR Althea een missie van een multinationaal karakter en worden ook de reserve-eenheden gevuld door diverse landen. De plaatsvervangend FC wordt tijdens het FC-schap van Hongarije geleverd door Italië.
De kinderopvangtoeslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het CBS een nieuwe rekenmethode hanteert voor het berekenen van de inflatie?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Realiseert u zich dat deze nieuwe rekenmethode van het CBS een verkeerd beeld geeft van de inflatie en de daarmee gepaard gaande prijsstijgingen in de samenleving, omdat vergelijkingen op basis van twee verschillende rekenmethoden geen accuraat beeld geven van de situatie en dat de toeslagen voor ouders met kinderen op de kinderopvang, ook na de verhoging van de te vergoeden uurprijs per 2024, daardoor ontoereikend zijn in combinatie met het realistisch besteedbaar inkomen van Nederlandse gezinnen?2
De nieuwe rekenmethode van het CBS houdt in dat bij het meten van de energieprijzen naast gegevens van nieuwe energiecontracten ook gegevens van lopende energiecontracten zijn meegenomen. De nieuwe, verbeterde methode wordt sinds juni 2023 toegepast in het berekenen de consumentenprijsindex (cpi). De invoering is zodanig gekozen dat de cpi in juni 2023 geen trendbreuk laat zien. Tegelijkertijd realiseer ik me dat als gevolg van de nieuwe rekenmethode van het CBS een enigszins vertekend beeld van de inflatie kan ontstaan, doordat bij het berekenen van de inflatie (tijdelijk) sprake is van vergelijking op basis van twee verschillende rekenmethoden.
Het beeld dat de kinderopvangtoeslag voor ouders met kinderen op de kinderopvang daardoor ontoereikend is, deel ik niet.
Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan 2023 een zogeheten «alternatieve consumentenprijsindex» berekend. Met deze alternatieve cpi wordt een inschatting gemaakt van de inflatie volgens de nieuwe CBS-rekenmethode die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande energiecontracten. Het achtergrondrapport verdiepingsbijlage vermeldt de volgende inflatiepercentages:
2021
2022
2023
2024
Nationale consumentenprijsindex (cpi)
2,7
10,0
3,0
3,1
Alternatieve cpi
2,0
6,7
6,5
3,2
Voor de maximum uurprijzen 2024 betekent dit het volgende:
Onderkent u dat, wanneer dezelfde berekening van het CBS wordt toegepast over het afgelopen jaar, er berekend behoort te worden met een inflatie van respectievelijk 9 en 10 procent? Zo ja, onderkent u dan ook dat de prijsstijgingen van de kinderopvang en het beslag dat dat legt op het besteedbaar inkomen van gezinnen veel hoger zijn dan volgens de nieuwe rekenmethode wordt geraamd?
Bovengenoemde stellingname kan ik op basis van de beschikbare cijfers niet onderkennen. Bij de indexering voor het afgelopen jaar (2023) is gekeken naar de verwachte inflatie in 2023 en een herberekening gemaakt voor 2022 (beide op basis van de Macro Economische Verkenning voor 2023 van het CPB). Concreet was voor 2023 rekening gehouden met een inflatie van 2,6% en voor 2022 met 9,9%. Als voor beide jaren de nieuwe rekenmethode wordt toegepast, zou de inflatie voor 2023 waarschijnlijk hoger zijn uitkomen, maar die van 2022 juist lager.
Realiseert u zich dat ouders door de stijgende kosten van het levensonderhoud in Nederland steeds vaker genoodzaakt zijn om beiden en/of meer te gaan werken, waardoor vervolgens de behoefte aan kinderopvang en daarmee dus ook de kosten daarvan voor ouders toenemen?
Ik kan mij voorstellen dat als de kosten van het levensonderhoud stijgen ouders meer kunnen gaan werken, zodat zij deze kosten kunnen betalen. Om werk en zorg voor de kinderen te combineren is kinderopvang een belangrijk voorwaarde. Het is daarom belangrijk dat kinderopvang betaalbaar en toegankelijk is.
Als meer ouders gebruik maken van kinderopvang kan het zijn dat kinderopvangorganisaties meer personeel nodig hebben om aan de extra vraag te voldoen. Samen met de sector werk ik er hard aan personeelstekorten in de kinderopvang zo veel mogelijk terug te dringen. Dit doen we door in te zetten op het aantrekken van nieuw personeel, het behoud van het huidige personeel en door mensen die dat willen en kunnen, te stimuleren meer uren te werken. Ik heb u hierover in eerdere Kamerbrieven geïnformeerd.3
Organisaties kunnen de keuze maken om extern personeel in te huren, zoals zzp’ers. Zoals ik u echter in de Kamerbrief van 2 juni 20234 heb laten weten, lijkt het aantal zzp’ers in de kinderopvang zich op dit moment weer te stabiliseren, juist ook vanwege de hogere kosten. Samen met de sector zetten we in op het stimuleren van modern werkgeverschap, om het voor personeel aantrekkelijk te maken en houden in loondienst te werken. Dit heeft voordelen voor de kwaliteit en leidt tot minder kosten voor werkgevers.
Als organisaties hogere personeelskosten maken door de inhuur van externe krachten, kunnen ze deze kosten doorberekenen in hun uurtarieven. In de vraag wordt erop gewezen dat in dat geval sprake is van een vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen. De indexeringssystematiek van de kinderopvangtoeslag is echter ook gericht op het willen voorkomen van een andere mogelijke loonprijs-spiraal die kan ontstaan door prijsontwikkelingen in de kinderopvangsector één op één te volgen.
Bent u zich ervan bewust dat kinderopvangorganisaties daardoor meer capaciteit moeten hebben om aan de opvangvraag te voldoen en daardoor gebruik moeten maken van inhuur van externen om aan deze vraag te voldoen en dat de personeelskosten voor kinderopvangorganisaties daardoor steeds verder toenemen? Zo ja, hoe reflecteert u dan op deze vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen die zichzelf in stand houdt?
Zie antwoord vraag 4.
Onderkent u dat werken hierdoor niet loont, waardoor in gezinnen de arbeidsproductiviteit steeds verder zal afnemen, steeds meer mensen thuis komen te zitten, steeds meer vrouwen onttrokken zullen worden aan de arbeidsmarkt en steeds meer gezinnen afhankelijk zullen worden van staatssteun in de vorm van toeslagen?3
Ondanks dat de kosten voor kinderopvang hoog kunnen zijn voor ouders, loont het doorgaans om (meer uren) te werken. Dat komt niet alleen door de kinderopvangtoeslag, maar ook omdat er de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in het verhogen van de arbeidskorting.
Tegelijkertijd zie ik ook dat de instellingstarieven de afgelopen jaren flink zijn gestegen. De ontwikkeling van tarieven is een groot aandachtspunt voor mij, vanwege het belang voor toegankelijkheid van kinderopvang. Daarom monitor ik de ontwikkeling van tarieven doorlopend middels de kwartaalrapportages kinderopvang. Uit de tweede kwartaalrapportage van dit jaar blijkt overigens dat het verschil tussen de maximum uurprijs en de gemiddelde instellingstarieven in het tweede kwartaal van 2023 kleiner was dan in het tweede kwartaal van 2022. Ook blijkt uit de rapportage dat zowel het gebruik van kinderopvang als de arbeidsparticipatie nog steeds toenemen. Ook deze indicatoren blijf ik in de gaten houden. Daarbij zal ik ook monitoren wat het effect is van de extra verhoging van de maximum uurpijzen naar aanleiding van het amendement op de SZW-begroting van het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. op de ontwikkeling van de gemiddelde instellingstarieven (zie ook vraag 9).
Bent u zich ervan bewust dat de kosten van personeel tussen maar liefst 74 en 80 procent van de totale kosten in de kinderopvang bedragen en dat er in deze branche door de aanhoudende en toenemende/fluctuerende inflatie een loon-prijsspiraal ontstaat, die bovendien onder de radar blijft door de gewijzigde rekenmethode van het CBS? Hoe reflecteert u op deze discrepantie en deze problematiek?
Het klopt dat het grootste deel van kosten in de kinderopvang bestaat uit loonkosten. In de Kamerbrief van 15 september 2023 heb ik een kostprijsonderzoek aangekondigd, dat meer inzicht zal geven in het aandeel van loonkosten in de kinderopvang.
De hoogte van lonen in de kinderopvang is vastgelegd in de Cao kinderopvang, die wordt afgesloten door vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in de sector. Ik herken niet dat door loonstijgingen in de kinderopvang een loonprijs-spiraal ontstaat. Zoals ik hierboven heb aangegeven, indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van alle bedrijfssectoren (aandeel 80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (aandeel 20%). Er is dus geen directe link tussen de lonen in de kinderopvangsector en de kinderopvangtoeslag.
Hoewel een loonstijging in de kinderopvang wel degelijk kan leiden tot hogere tarieven voor ouders, zie ik niet hoe een loonstijging in de kinderopvang een substantiële invloed zou hebben op de algemene inflatie. De kosten voor kinderopvang maken immers maar een klein deel uit van de algemene consumentenprijsindex.
Weet u wat de gevolgen zijn voor ouders/verzorgers wanneer de kinderopvangtoeslag niet evenredig meestijgt met de tarieven van de kinderopvang voor 2024? Zo ja, kunt u een analyse geven van deze gevolgen en de (maatschappelijk-economische) problematiek die hiermee gepaard gaat?4
Als de gemiddelde tarieven harder stijgen dan de maximum uurprijzen, kan de betaalbaarheid onder druk komen te staan. Dat kan gevolgen hebben voor de toegankelijkheid. Met name voor de lagere inkomens kan dit zwaar wegen. Daarom monitor ik de tarieven en het gebruik van kinderopvang doorlopend. Ik zie dat de deelname nog steeds stijgt. Dit voorjaar heeft het CBS een onderzoek naar het gebruik van kinderopvangtoeslag7 gepubliceerd waaruit blijkt dat het gebruik, onder huishoudens die daar recht op hebben, in de jaren 2015 tot en met 2021 is gestegen, onder alle inkomensgroepen. Dit blijkt ook uit de kwartaalrapportages die wij opstellen aan de hand van de data van Dienst Toeslagen.
Een directe koppeling tussen de tarieven en de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag acht ik onwenselijk. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4 en 5 wil ik voorkomen dat een prikkel ontstaat waarbij hogere tarieven enkel zouden leiden tot hogere winsten en kosten hiervan worden afgewenteld op de belastingbetaler. Daarom indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling zoals vastgelegd in het CEP.
Op welke wijze wordt de verhoging voor de tegemoetkoming voor kinderopvang toegepast voor 2024?
Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. een amendement op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingediend om de maximum uurprijzen vanaf 2024 met € 508 miljoen te verhogen. Op 24 oktober is dit amendement door een meerderheid van uw Kamer aangenomen.
Op basis van dit amendement kan de maximum uurprijs voor alle opvangsoorten worden verhoogd tot 2,95 procent boven het huidige gemiddelde instellingstarief (o.b.v. de eerste kwartaalrapportage 2023). Dit levert een extra verhoging van de maximum uurprijs op met € 0,60 (6,22 procent) in de dagopvang, € 0,82 (9,90 procent) in de buitenschoolse opvang en € 0,29 (4,00 procent) in de gastouderopvang. Deze verhoging komt bovenop de gebruikelijke jaarlijkse aanpassing als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling. De reguliere verhoging bedraagt voor 2024 ongeveer 6 procent en het besluit hierover is op 15 september 2023 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2023, 295). In combinatie met deze zogeheten reguliere indexering komt de maximum uurprijs in 2024 uit op € 10,25 in de dagopvang, € 9,12 in de buitenschoolse opvang en € 7,53 in de gastouderopvang. Dienst Toeslagen zal vooruitlopend op de wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag vanaf december 2023 hogere voorschotten uitkeren op basis van bovengenoemde bedragen.8
Op welke manier gaat u zorgen voor een realistische doorrekening van de werkelijke inflatie en de effecten daarvan op de koopkracht en het bestedingsvermogen van ouders voor kinderopvang? Gaat u het inflatiecijfer met de oude berekeningsmethode corrigeren en daar de kinderopvangtoeslag op aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is vermeld, heeft de nieuwe berekeningsmethode voor de hoogte van de maximum uurprijzen voor 2024 vrijwel geen effect. Daarom zie ik hierin geen aanleiding om het inflatiecijfer dat met de oude berekeningsmethode was bepaald, te corrigeren en de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag daarop aan te passen.
Onderkent u dat het vergelijken van de inflatie en de prijsstijgingen met twee verschillende rekenmethoden verkeerde financieel-maatschappelijke inzichten geeft, wat leidt tot een vertekend beeld van de economische werkelijkheid en daarop gebaseerde toekomstscenario’s en besluitvorming voor gezinnen die gebruik (moeten) maken van de kinderopvangtoeslag? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
De inflatie – oftewel de prijsstijging – wordt tijdelijk berekend door het vergelijken van de cpi op basis van twee verschillende rekenmethoden. Hoewel ik onderken dat dit tot een enigszins vertekend beeld van financieel-maatschappelijke inzichten kan leiden, heeft het CPB in zowel het Centraal Economisch Plan 2023 als in de Macro Economische Verkenning 2024 in de berekening van koopkracht- en armoedecijfers al rekening gehouden met vertraagde doorwerking van de energieprijzen als gevolg van bestaande energiecontracten (door middel van een zogeheten alternatieve cpi). Tot slot wordt vanaf juni 2024 voor het bepalen van de inflatie alleen nog de cpi met de nieuwe, verbeterde methode voor energieprijzen gebruikt.
Het bericht 'De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen' |
|
Tom van der Lee (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen»?1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «US aid to Ukraine may hinge partly on who takes over as House speaker?»2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een significant en groeiend aantal Republikeinse vertegenwoordigers in het Huis van Afgevaardigden tegen militaire steun aan Oekraïne hebben gestemd?3
Heeft u kennisgenomen van het afzetten van de Republikeinse speaker McCarthy en dat mogelijke opvolgers zich hebben uitgesproken tegen Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne?4
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kansrijkste Republikeinse presidentskandidaat Donald Trump heeft gezegd dat het tegengaan van de Russische invasie van Oekraïne geen vitaal Amerikaanse nationaal strategisch belang is?5
Ziet u het risico dat Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne als het gevolg van de huidige ontwikkelingen in het Amerikaanse Congres significant vertraagd zou kunnen worden, of zelfs deels of geheel zou kunnen wegvallen?
Ziet u het risico dat in 2024 een Amerikaanse president wordt verkozen die de Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne zal verminderen of stoppen?
Zijn de Europese lidstaten in staat om het vertragen, deels stoppen of volledig stoppen van Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne op korte termijn op te vangen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen samen met bondgenoten om dat wel mogelijk te maken?
Bent u bereid schriftelijk met Oekraïne vast te leggen dat de Nederlandse (militaire) steun voor de komende jaren gegarandeerd is op minimaal het niveau van 2023?6 Wanneer gaat u het voor 2024 gereserveerde bedrag voor de steun aan Oekraïne formeel communiceren zoals u ook in 2023 deed?
Het kabinet blijft Oekraïne steunen zolang als dat nodig is. Dat is in het belang van onze eigen veiligheid en die van Oekraïne. Nederland heeft zich gecommitteerd aan steun op de lange termijn met de ondertekening van de G7-verklaring over veiligheidsarrangementen.7 Het is een belangrijk signaal aan Kyiv, maar ook aan Moskou, dat we die steun ook op de lange termijn volhouden. Over de invulling ervan wordt met Oekraïne en internationale partners gesproken.
De diverse departementale begrotingen, zoals aan uw Kamer aangeboden op Prinsjesdag, bevatten de voor nu gereserveerde bedragen voor steun aan Oekraïne in 2024. Indien hier additionele middelen voor gereserveerd worden, wordt uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld. In het najaar vindt binnen het kabinet, conform de afspraken die zijn gemaakt bij de Voorjaarsnota 2023, besluitvorming plaats over de inhoud van militaire en non-militaire steun. Hierover zal uw Kamer eveneens worden geïnformeerd.
Bent u gezien hierboven beschreven risico’s bereid Nederlandse militaire steun aan Oekraïne voor de komende jaren verder op te schroeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke steun denkt u?
Het is in het belang van Nederland om de steun aan Oekraïne voort te zetten, in samenspraak met bondgenoten en partners. De behoefte van Oekraïne is daarbij altijd leidend. Ten eerste moet worden gedacht aan steun die voor de voortzetting van het lopende gevecht noodzakelijk is en blijft, zoals munitie, uitrusting en reserveonderdelen. Ten tweede is het van belang om in te zetten op de modernisering van de Oekraïense strijdkrachten met als doel het creëren van een toekomstbestendige Oekraïense krijgsmacht die interoperabel is met de NAVO en zelfstandig in staat is tot afschrikking en verdediging tegen toekomstige dreigingen. Hiervoor worden binnen de Ukraine Defence Contact Group capability coalitions georganiseerd. Nederland heeft de intentie om samen met de Verenigde Staten en Denemarken deel te nemen aan de coalitie die zich richt op het moderniseren van de Oekraïense luchtmacht.
Bent u bereid om de daarvoor aangewezen Nederlandse F-16s over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond?
De levering van zowel de Nederlandse F-16’s als de daarvoor bedoelde munitie aan Oekraïne is van meer factoren en voorwaarden afhankelijk dan enkel de training van de eerste Oekraïense piloten. Zoals gecommuniceerd aan uw Kamer is het eveneens van belang dat ondersteunend personeel is opgeleid en dat de benodigde infrastructuur gereed is. Daarnaast is internationale afstemming nodig en is formele toestemming van de Verenigde Staten vereist via een wapenexportvergunning.
Ook worden de gebruikelijke afspraken met Oekraïne over inzet van het materieel gemaakt. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Tot slot wordt een toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven.8
Het kabinet zet zich in voor een snelle en zorgvuldige voorbereiding en zal er binnen de eigen mogelijkheden voor zorgen dat er geen onnodig tijdverlies ontstaat.
Bent u bereid alle voor F-16s bedoelde munitie (intern boordwapen, bommen, raketten) die momenteel in Nederlandse handen is over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond? Bent u bereid zorg te dragen dat politieke goedkeuring en logistieke voorbereiding daarvoor tijdig is afgerond zodat er geen extra tijdverlies ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat het kabinet zich inspannen, samen met Europese bondgenoten, om noodscenario’s voor te bereiden voor de algehele veiligheid van het Europese continent, als een nieuwe Amerikaanse regering niet meer bereid zou zijn om de veiligheid op het Europese continent te waarborgen?
De trans-Atlantische relatie en de NAVO vormen nog altijd de hoeksteen van onze collectieve verdediging. Dat neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en de behartiging van de Europese veiligheidsbelangen. De belangrijkste ontwikkeling is dat vrijwel alle Europese landen substantieel meer in hun defensie investeren. Dat draagt bij aan een sterkere Europese slagkracht en daarmee aan een sterkere NAVO en EU. Dat geldt ook voor Nederland. Dit kabinet heeft de Defensiebegroting met structureel EUR 5 mld geïntensiveerd, een stijging van 40 procent.
Verder steunt het kabinet EU-initiatieven die het EU defensiebeleid en de Europese defensie-industrie versterken. Hierbij gaat het om hulp bij de uitvoering van het EU Strategisch Kompas, een grotere bijdrage van Nederland aan militaire EU missies, steun voor de inzet van de Europese Vredesfaciliteit voor militaire steun aan Oekraïne, en steun voor de nieuwe EU-instrumenten zoals de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) en de Act in Support of Ammunition Production (ASAP). Het kabinet wil ook middels verdere convergentie van het wapenexportbeleid de samenwerking binnen de Europese defensie-industrie versterken. Het kabinet wil daarom onder andere toetreden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (Kamerstuk 22 054, nr. 395).
Het artikel ‘Steeds meer mensen overlijden na val, vooral ouderen slachtoffer’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer mensen overlijden na val, vooral ouderen slachtoffer»?1
Ja.
Vorig jaar overleden 15 procent meer mensen dan in 2021 door een val; is er naast vergrijzing nog een andere aanleiding voor deze stijging?
Het CBS artikel, waar de NOS naar verwijst, geeft aan dat de stijging van het aantal valincidenten niet alleen door de toename van het aantal ouderen komt. VeiligheidNL (VNL) geeft aan dat de stijging met name door de dubbele vergrijzing komt, wat inhoudt dat er zowel een groter aandeel 65-plussers als ook een grotere groep 80-plussers is die vaker overlijden na een val of daar risico op lopen. Bovendien geeft VNL aan dat mensen steeds langer thuis blijven wonen en dus ook met meer aandoeningen kampen of zich in een kwetsbare positie bevinden. De meeste valongevallen gebeuren in en om huis.
Onderschrijft u de ambitie om meer in te zetten op (val)preventie in de ouderenzorg? Hoe ziet u dit voor u? Kunt u aangeven hoeveel geld er de komende jaren beschikbaar is voor valpreventie, ook via de verschillende akkoorden waarin dit thema terugkomt?
Het kabinet onderschrijft deze ambitie en zet stevig in op een landelijke aanpak valpreventie en bijbehorende financiering. In het IZA en GALA zijn afspraken gemaakt met gemeenten en zorgverzekeraars om valpreventie breed in Nederland in te voeren. Vanaf 2023 zijn er financiële middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten, via een specifieke gemeentelijke uitkering (SPUK). Voor 2023 betreft dit 51,4 miljoen, voor 2024 en 2025 47,4 miljoen en vanaf 2026 structureel 48,9 miljoen. Alle gemeenten hebben deze uitkering inmiddels aangevraagd. Ook vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn de financiële kaders opgehoogd, zodat er vanuit de Zvw financiële middelen beschikbaar zijn. De landelijke aanpak richt zich voornamelijk op de thuiswonende (eventueel met een Wet Langdurige Zorg indicatie) vijfenzestig plussers omdat daar de meeste winst te behalen is gelet op de kwaliteit van leven. De ketenaanpak valpreventie richt zich op het vroegtijdig opsporen van ouderen met verhoogd valrisico in zowel het zorgdomein als gemeentelijk domein. Ouderen met valrisico worden toegeleid naar laagdrempelige toegang tot valpreventief aanbod. Bij verhoogd valrisico volgt een erkende valpreventieve beweeginterventie gericht op het verbeteren van balans en spierkracht en waar nodig aangevuld met valpreventiemaatregelen op maat. Voor de groep ouderen die in een verpleeghuis woont, is het opsporen en de inzet van valpreventiemaatregelen belangrijk om de effecten van vallen te verkleinen.
In verpleeghuizen maakt valpreventie onderdeel uit van het kwaliteitsbeleid. Er wordt ingezet op het actueel en toegankelijk maken van beschikbare kennis over valpreventie via VeiligheidNL, Zorgvoorbeter, Vilans, Waardigheid en Trots.
De verschillen in de financiering en de elkaar tegenwerkende schotten maken dat de kosten en baten niet op dezelfde plek terecht komen; hoe wilt u ervoor zorgen dat dit preventie niet verder in de weg staat?
Belangrijk is dat de partij (hetzij de zorgaanbieder, hetzij de gemeente) voldoende middelen heeft om de inzet op preventie waar te maken. Om de inzet op valpreventie mogelijk te maken zijn structureel middelen vrijgemaakt uit de Wet Langdurige Zorg en Zorgverzekeringswet zodat gemeenten structureel kunnen inzetten op de onderdelen van de keten waar het gemeentelijke domein voor aan zet is. Op deze manier is domeinoverstijgende samenwerking mogelijk gemaakt.
Wat zou de rol van de zorgverzekeraars en zorgkantoren bij deze vorm van preventie moeten zijn?
De afspraken uit het GALA voor de ketenaanpakken zijn er op gericht dat de benodigde samenwerking tussen het zorgdomein en het gemeentelijk domein tot stand komt. Zodanig dat de patiënt / client goede hulp krijgt, ook als de hulp en ondersteuning vanuit verschillende domeinen wordt geregeld. De keten van valpreventie bestaat uit de stappen opsporing, screening, inzet van erkende beweeginterventies en doorverwijzing naar structureel aanbod. Het Zorginstituut (ZIN) heeft geadviseerd welke kosten vanuit de Zorgverzekeringswet moeten worden gefinancierd op basis waarvan zorgverzekeraars en zorgkantoren (verantwoordelijk voor het inkopen van langdurige zorg) hun inkoop van de benodigde zorg inrichten. Bij ouderen met een hoog valrisico en onderliggende aandoeningen valt het uitvoeren van de valanalyse en het aanbieden van beweeginterventies onder verzekerde zorg. Volgens ZIN hebben meerdere professionals, onder andere huisartsen, vereiste medisch generalistische kennis om de valanalyse uit te voeren. Voor verpleeghuizen geldt dat valpreventie al wordt uitgevoerd.
Hoe gaat het werkveld, eventueel met hulp van het Ministerie van VWS, het vertrouwen in innovaties die kunnen helpen bij (val)preventie versterken?
Het Ministerie van VWS vindt het inzetten op technologische ontwikkeling en innovatie belangrijk. Technologieën als «slimme» sensoren, online portalen en apparatuur bieden steeds meer mogelijkheden voor ouderen en uiteindelijk kunnen deze technologieën eventueel leiden tot lagere zorgkosten. Het Ministerie van VWS draagt bijvoorbeeld bij aan de «IOC/ Voucherregeling» en het «Platform digitale hybride zorg». De IOC/ voucherregeling stimuleert en ondersteunt de ontwikkeling van technologische en digitale toepassingen. Het «Platform digitale en hybride zorg» is een gezamenlijke aanpak van verschillende partijen, waaronder ZN, Vilans, welzijn-, en zorgorganisaties. Dit platform geeft een impuls aan de waardering (door Vilans) en opschaling van technologieën, waaronder valpreventietechnologieën. Op deze manier krijgen zorg- en welzijnsorganisaties snel inzicht in hybride zorgprocessen. Hybride zorgprocessen is een technologische en digitale variant voor bestaande zorgprocessen. Verder wordt vanuit de landelijke plan van aanpak ook gekeken naar andere mogelijke innovaties in samenspraak met stakeholders vanuit het veld.
Hoe kunnen ouderen beter bewust gemaakt worden van datgene wat zij zelf kunnen doen om zoveel mogelijk te voorkomen dat zij lelijk ten val komen? Welke rol hebben bijvoorbeeld ook sport en beweging hierbij?
Structureel bewegen is belangrijk voor ouderen. Het beweegaanbod voor ouderen is veelal gericht op het behoud van fitheid en het beperken van valrisico met een mix van oefeningen en spel waarbij kracht en balans worden getraind. De buurtsportcoach wordt in veel gemeenten ingezet om ouderen aan het sporten en bewegen te krijgen, 77% van de gemeenten heeft een buurtsportcoach. Bij ouderen met een verhoogd valrisico is een belangrijke eerste stap het opsporen van deze ouderen. Dit kan zowel door professionals in het gemeentelijk domein als het zorgdomein. Professionals die met deze doelgroep in aanraking komen, hebben een belangrijke rol om ouderen te adviseren en te motiveren om valpreventiemaatregelen te nemen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het creëren van voldoende passend beweegaanbod voor ouderen. VeiligheidNL heeft verschillende tools en materialen ontwikkeld om gemeenten en zorgprofessionals hierbij te ondersteunen. Ook worden voorlichtingsmaterialen ontwikkeld, met name gericht op moeilijk bereikbare doelgroepen, die in 2024 verspreid worden aan gemeenten.
Het bericht ‘Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Onderkent u dat stijgende lasten zorgen voor een grote druk op musea, hoewel het publiek de weg naar de musea weer weet te vinden?
De stijgende kosten spelen alle Nederlanders en organisaties parten. Ook de musea voelen dit. Er zijn grote verschillen in de mate waarin instellingen deze lastenverzwaring op kunnen vangen. Voor de rijksgesubsidieerde instellingen geldt over het algemeen dat ze een gezond eigen vermogen hebben en dat de subsidies ieder jaar worden geïndexeerd.
Klopt het dat veel musea in financiële problemen komen, omdat ze tijdens de coronacrisis flink moesten interen op hun reserves en voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van subsidies?
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en de inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
De musea zijn inderdaad voor een belangrijk deel afhankelijk van subsidie. Door de sluiting tijdens corona en achterblijvende bezoekersaantallen zijn niet alleen de inkomsten uit kaartverkoop teruggelopen maar ook die uit horeca en verhuur. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt wel dat de eigen inkomsten weer aan het stijgen zijn. Van 30% van de totale omzet in 2021 is dit aandeel in 2022 toegenomen naar 43%.
Klopt het dat de overheidssubsidies voor musea van 2021 naar 2022 met slechts 1 procent zijn gestegen, terwijl de inflatie 10 procent was?
Voor de rijksgesubsidieerde instellingen was in 2022 de loonbijstelling 3,550%, de prijsbijstelling 4,088% en de bijstelling voor huisvesting 5,222%. Dit is conform de systematiek die rijksbreed wordt gehanteerd en wordt toegepast op het loon- en prijsgevoelige deel van de subsidie.
Verder heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor instellingen die worden bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), ter compensatie van hoge inflatie en energiekosten. Door deze extra correctie steeg de prijsbijstelling van 2022 naar 5,089% en de bijstelling voor huisvesting naar 8,232%.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de huidige financiële positie van rijksmusea, gesubsidieerde musea en particuliere musea en de ontwikkeling daarvan op langere termijn?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is opdrachtgever van de museumstatistiek die wordt uitgevraagd door het CBS en jaarlijks in december wordt gepubliceerd. Hierin zijn ook gegevens over de bedrijfsopbrengsten en -kosten opgenomen. Deze gegevens zijn te vinden op: https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/dossier-culturele-en-creatieve-sector
Deelt u de mening, dat musea zekerheid nodig hebben om investeringen te kunnen doen in tentoonstellingen, toegankelijkheid, duurzaamheid en onderhoud?
Ik deel de mening dat zekerheid zorgt voor een hogere kwaliteit van collectiebeheer. De rijksgesubsidieerde musea die onder mijn verantwoordelijkheid vallen kunnen daarom rekenen op een subsidiebedrag dat is vastgelegd in de Regeling beheer rijkscollecties. Dit bedrag wordt jaarlijks geindexeerd. Daarnaast kunnen deze instellingen, die zijn belast met een wettelijke taak, ook gebruik maken van schatkistbankieren voor het doen van investeringen aan het gebouw.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat musea kunnen blijven innoveren en kunnen blijven bijdragen aan verbinding in onze samenleving?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn voor iedereen en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en de samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor het ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten.
Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Het bericht 'Cursor op zwart' |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op het bericht dat Han Konings, hoofdredacteur van het onafhankelijke TU Eindhoven-nieuwsblad Cursor, met onmiddellijke ingang uit zijn functie is ontheven?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Als Minister en stelselverantwoordelijke kan en wil ik niet ingaan op individuele arbeidsrechtelijke situaties bij hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat er op een publieke democratische instelling als een universiteit op geen enkele manier mag worden gemarchandeerd met of twijfel mag bestaan over de journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van universiteitsbladen of hogeschoolkranten?
Ik deel de mening dat de redactie van een universiteitsblad of hogeschoolkrant journalistiek onafhankelijk moet kunnen opereren.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van onafhankelijk nieuwsgaring op en over universiteiten, omdat dit als belangrijk onderdeel van de academische vrijheid kan worden gezien? Wat vindt u van de constatering van ScienceGuide dat ook zij merken dat er de laatste jaren in toenemende mate druk is op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten?2
Onafhankelijke journalistiek en persvrijheid zijn een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Zeker binnen universiteiten waar academisch debat en kritisch denken bij uitstek hoog in het vaandel staan en gestimuleerd worden. Academische vrijheid is gekoppeld aan mensen in hun functie als docent en onderzoeker en is onderworpen aan de normen die gelden in de academische gemeenschap, zoals de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Voor academische vrijheid is vrijheid van meningsuiting en daarmee ook journalistieke vrijheid een vereiste. Zowel wetenschappers als journalisten moeten in vrijheid en onafhankelijkheid hun onderzoek kunnen doen.
Ik heb kennis genomen van de constatering van ScienceGuide en betreur het als er in toenemende mate druk wordt ervaren op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten. Nieuwsmedia moeten binnen de instellingen onafhankelijk kunnen opereren. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om invulling te geven aan het borgen van die onafhankelijkheid.
In hoeverre is die journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid op de Technische Universiteit Eindhoven volledig gegarandeerd? Op grond van welke feiten komt u tot deze beoordeling?
In deze zaak zijn drie partijen relevant: het College van Bestuur (CvB), de hoofdredacteur en de redactieraad. Het CvB van de TU/e is de formele uitgever van Cursor. De directeur van het Communicatie Expertise Centrum van de TU/e treedt namens het CvB op als operationeel uitgever. De TU/e heeft bij mij het volgende aangegeven als het gaat om de wijze waarop de journalistieke vrijheid bij Cursor is ingericht en geborgd.
De hoofdredacteur is verantwoordelijk voor de inhoud, productie en exploitatie van Cursor. De redactieraad waarborgt dat de hoofdredacteur in journalistieke zin onafhankelijk kan opereren en bevordert dat hoofdredacteur en redactie opereren conform de vastgelegde journalistieke werkwijze. Het CvB – als formele uitgever – benoemt de redactieraad, de operationele uitgever stelt, na advies van de redactieraad, de hoofdredacteur aan.
In het redactiestatuut van Cursor is opgenomen dat de uitgever de (hoofd)redactie nooit zal dwingen af te zien van publicatie van c.q. wijzigingen aan te brengen in een artikel. De uitgever kan de hoofdredacteur wel verzoeken van een publicatie af te zien c.q. deze te wijzigen. De hoofdredacteur beslist zelf hoe hij met zo'n verzoek omgaat. De redactieraad kan de hoofdredacteur gevraagd en ongevraagd adviseren.
Volgens de TU/e hebben in deze casus alle partijen conform hun bevoegdheid volgend uit het redactiestatuut gehandeld. De redactieraad heeft geadviseerd het interview met de nieuwe rector magnificus aan te passen omdat de redactieraad het niet in balans achtte. De rector heeft als geïnterviewde verzocht tot het doen van aanpassingen. De hoofdredacteur heeft ervoor gekozen het artikel niet te publiceren. Dit is in overeenstemming met het (openbare) statement van de redactie van Cursor waarin wordt aangegeven dat de hoofdredacteur heeft besloten het artikel niet te publiceren. In het statement staat dat dit het gevolg was van druk door het negatieve advies van de redactieraad en het verzoek vanuit het CvB. De redactie van Cursor heeft mij geïnformeerd dat volgens hen de rector in een mail aan de hoofdredacteur heeft aangegeven niet in te stemmen met publicatie. Dit is ervaren als een publicatieverbod mede omdat de rector zowel geïnterviewde als – in haar hoedanigheid van lid CvB – uitgever is.
Op grond van bovenstaande feiten constateer ik dat op papier, via het redactiestatuut, de journalistieke onafhankelijkheid van de redactie van Cursor voldoende geborgd is. Ik kan niet zeggen of de journalistieke onafhankelijkheid van Cursor in de praktijk ook volledig gegarandeerd is noch dat deze in het geding is. Er is sprake van door de redactie van Cursor ervaren druk om niet te publiceren, zodanig dat zij Cursor op zwart hebben gezet. Ik wil benadrukken dat journalistieke onafhankelijkheid van universiteitsbladen een groot goed is en dat ik het zeer onwenselijk vind dat een blad als Cursor op zwart is gegaan. Vanuit mijn rol vind ik het niet zuiver om uitspraken te doen over individuele gevallen zoals de situatie bij Cursor. Het is daarom goed dat, zoals het CvB van de TU/e mij geïnformeerd heeft, de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen.
Vindt u het wenselijk dat het College van Bestuur van de TU/e en de redactieraad een steeds groeiende druk uitoefent om bepaalde artikelen, die als onwenselijk worden gezien, niet te publiceren?
Ik vind dat er in universiteitsbladen plaats moet zijn voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Dit uiteraard mits de journalistieke kwaliteitsnormen, zoals hoor en wederhoor, gehanteerd zijn. Indien er in toenemende mate druk wordt uitgeoefend om bepaalde artikelen die als onwenselijk worden gezien niet te publiceren, dan vind ik dat een zorgelijk signaal. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangeef, vormen onafhankelijke journalistiek en persvrijheid een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Ik vind het aan het College van Bestuur, als uitgever van Cursor, de redactieraad en de redactie van Cursor om, te meer naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen, met elkaar het gesprek te voeren over het redactiestatuut, de inhoudelijke interpretatie en invulling in de praktijk daarvan vanuit het uitgangspunt dat journalistieke onafhankelijkheid te allen tijde geborgd moet zijn.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoek te starten naar de aantijgingen over de inperking van de journalistieke vrijheid en daarbij ook te bezien in hoeverre er bij andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten vrijheid wordt ingeperkt? Zo nee, hoe wilt u de journalistieke vrijheid van deze bladen garanderen? Zo ja, wanneer kunt u daarmee beginnen?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor een dergelijk breed onderzoek. Zoals in de media is gemeld is een redactielid van Cursor een klokkenluidersprocedure gestart. Het CvB van de TU/e heeft mij laten weten dat de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit naar aanleiding van die melding een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen. Dit is conform de interne procedures van de instelling. Ik vertrouw erop dat dit onderzoek zorgvuldig en onafhankelijk van het CvB wordt uitgevoerd.
In de relatie tussen CvB en redactie is journalistieke onafhankelijkheid altijd het uitgangspunt. Ik verwacht van alle instellingen dat de journalistieke onafhankelijkheid expliciet is vastgelegd, bijvoorbeeld in een redactiestatuut, en dat er plaats is voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om die journalistieke onafhankelijkheid te bewaken en hierover het gesprek te voeren binnen de instelling.
Bent u bereid om met het College van Bestuur van de TU/e in gesprek te gaan over de eisen die worden gesteld door de redactieleden van Cursor?
De redactie van Cursor is van mening dat er drie stappen nodig zijn om journalistieke vrijheid te garanderen. Een nieuwe, onafhankelijke redactieraad, een stem van de redactie in het aanstellen van een nieuwe hoofdredacteur en het herzien van het redactiestatuut om de onafhankelijkheid van Cursor beter te borgen. Ik ben door de redactie van Cursor en door het CvB van de TU/e geïnformeerd dat zij over deze stappen in gesprek zijn. Ik vind het aan de redactie en CvB om het gesprek hierover onderling te voeren.
Het bericht dat prins Bernhard lid was van de NSDAP |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Alexander Hammelburg (D66), Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Ben u bekend met het bericht «Bernhard had lidmaatschapskaart NSDAP in eigen archief»?1
Ja
Begrijpt u dat dit nieuws voor slachtoffers en nabestaanden van de Holocaust zeer pijnlijk is?
Ja
Kunt u zich tevens voorstellen dat het pijnlijk nieuws is voor (nabestaanden van) verzetshelden, gegeven de rol van de prins als bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, waar verschillende verzetsgroepen onder vielen?
Ja
Deelt u de mening dat het zowel voor hen als voor de geloofwaardigheid van het koningshuis van belang is dat er voor eens en voor altijd duidelijkheid komt over de kwestie?
Het bericht betreft informatie die reeds geruime tijd algemeen bekend was op basis van onderzoek in algemeen toegankelijke archieven en verschillende publicaties hierover. Met ingang van begin 2024 kan verder onderzoek worden verricht in het Koninklijk Huisarchief door verruiming van de toegang tot in het jaar 1948.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) om onderzoek te doen naar het NSDAP-verleden van prins Bernhard?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u nog altijd de mening dat het geweldig zou zijn wanneer leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs op dezelfde dag hun examenuitslag krijgen als hun medeleerlingen in het regulier voortgezet onderwijs?
Ja, ik ben het met u eens dat het mooi zou zijn als leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) op hetzelfde moment de uitslag van hun centrale examens (hierna: CE) kunnen krijgen als medeleerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs (hierna: vo). Voor vso-leerlingen die staatsexamen doen vraagt het eerder bekend maken van de CE-resultaten om het aanpassen van de planning van de staatsexamens zodat zij pas na het bekendmaken van de CE-uitslag starten met het college-examen.1 Staatsexamenkandidaten kunnen zich hierdoor beter en eventueel gerichter voorbereiden op het college-examen.
Overigens merk ik op dat als staatsexamenkandidaten in de toekomst de uitslag van hun centrale examens op dezelfde dag krijgen als leerlingen in het regulier vo (afhankelijk van het rooster is dit meestal medio juni), zij dan nog niet weten of zij geslaagd of gezakt zijn. Voor de slaag-zakbeslissing is het namelijk noodzakelijk om ook het resultaat van de college-examens te hebben. Deze examens vinden op dit moment hoofdzakelijk plaats in de zomervakantie. Dit heeft onder andere te maken met de beschikbaarheid van docenten-examinatoren. Binnen de verbeteragenda staatsexamens vo2 wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om (eventueel alleen voor een deel van de kandidaten) de examenvolgorde om te draaien, zodat het college-examen voor het CE is afgerond. Wanneer dat realiseerbaar blijkt, is het voor die kandidaten mogelijk om op dezelfde dag als leerlingen in het reguliere vo te horen of zij geslaagd of gezakt zijn.
Herinnert u zich de toezegging die uw ambtsvoorganger deed dat er een mogelijkheid was om de uitslag voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs gelijktijdig bekend te maken met de andere examenuitslagen vanaf 2024? Wat is de voortgang hiervan? Heeft u al contact gehad met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) om de mogelijkheden hiertoe in kaart te brengen en waar nodig te assisteren om dit mogelijk te maken?1
In de Kamerbrief als reactie op de ingediende moties over het eerder bekend maken van resultaten aan staatsexamenkandidaten is aangegeven dat er een mogelijkheid is om de examenuitslag van het CE van staatsexamenkandidaten vanaf 2024 eerder bekend te maken.4 In dat geval gaat het om een tijdelijke oplossing waarbij het CE-resultaat op verzoek telefonisch beschikbaar wordt gesteld voorafgaand aan het mondelinge college-examen, mits het CE-resultaat op dat moment ook beschikbaar is. In deze brief en in het hierop volgende schriftelijk overleg staatsexamens5 is echter ook aangegeven dat er bezwaren zijn bij deze oplossing en het de voorkeur heeft om toe te werken naar een structurele oplossing voor alle kandidaten. Deze voorkeur komt voort uit het feit dat een tijdelijke maatregel niet voor alle kandidaten een oplossing biedt, waardoor ongelijkheid tussen kandidaten ontstaat. Daarnaast vraagt de tussenoplossing om een grotendeels handmatig proces waarbij de kans op fouten groter is dan bij een volledig geautomatiseerd proces. Om te komen tot een structurele oplossing is het randvoorwaardelijk dat de planning van de staatsexamens wordt aangepast. Hier wordt momenteel binnen de verbeteragenda staatsexamens vo door het CvTE onderzoek naar gedaan. De resultaten daarvan zijn eind 2024 beschikbaar.
Aan uw Kamer is toegezegd; «het is de intentie van de examenketen om, vooruitlopend op de structurele oplossing, in 2025 een oplossing te implementeren waarbij staatsexamenkandidaten de mogelijkheid krijgen om eerder inzicht te krijgen in behaalde CE-resultaten».6 Zoals eerder gecommuniceerd in de Kamerbrief en het daarop volgende schriftelijke overleg is het in 2025 helaas nog niet haalbaar om de structurele oplossing te implementeren waarbij onder andere de planning van de staatsexamens is aangepast.7 Zo blijft er bij een oplossing in 2025 naar alle waarschijnlijkheid de kans bestaan dat er een ongelijke uitgangspositie is tussen staatsexamenkandidaten. Ik ben met het CvTE in gesprek over hoe we ervoor zorgen dat (in het kader van deze tijdelijke maatregel) zoveel mogelijk staatsexamenkandidaten de mogelijkheid wordt geboden om het CE-resultaat te weten voor de start van hun mondelinge college-examen. Ik zal uw Kamer informeren over deze mogelijkheden en in welke mate het de groep kandidaten voor wie het mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van een eventuele tussenoplossing in 2024 wordt vergroot zodat uw Kamer de wenselijkheid van de tussenoplossing in 2025 kan wegen. Ik verwacht uw Kamer hierover in februari 2024 te kunnen informeren.
Bent u bereid om op korte termijn met het CvTE afspraken te maken om dit te faciliteren en in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn om het CvTE zoveel mogelijk te ondersteunen bij het eventuele extra werk dat dit voor het CvTE kan betekenen?
Ik ben met het CvTE in gesprek over de doorontwikkeling van het staatsexamen en de voortgang van de verbeteragenda staatsexamens vo. In deze gesprekken wordt ook besproken wat nodig is om alle staatsexamenkandidaten zo snel mogelijk op structurele wijze eerder inzicht te geven in behaalde resultaten. Zowel het eerder inzicht geven in de resultaten van de CE’s als de mogelijkheid creëren dat vso-leerlingen op dezelfde dag het diploma kunnen behalen als leerlingen uit het reguliere vo vraagt om grootschalige aanpassingen aan de planning van het staatsexamen. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe. Eind 2024 wordt de eindrapportage opgeleverd. Tot die tijd blijf ik in gesprek met het CvTE en DUO over wat zij nodig hebben om de uitkomsten van de verbeteragenda te realiseren.
Het handelen volgens de coronarichtlijnen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoeveel artsen zijn in totaal, vanaf begin 2020 tot nu, door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) benaderd omdat ze niet zouden hebben gehandeld (naar het oordeel van de IGJ) volgens de coronarichtlijnen (beroepsrichtlijnen met betrekking tot corona)?
De IGJ heeft 21 artsen benaderd over (mogelijke) maatregelen. Daarnaast zijn zo’n 50 zorgverleners aangeschreven vanwege uitlatingen op sociale media of in de media. Daarin is geen onderscheid gemaakt tussen artsen en andere BIG-geregistreerden. Samen heeft de IGJ sinds het begin van 2020 tot nu toe ongeveer 70 zorgverleners benaderd naar aanleiding van hun handelen met betrekking tot de coronarichtlijnen en/of gedragsregels binnen hun beroepsgroep.
Klimaatstress onder jongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de NOS1 waarin wordt gemeld dat één op de vijf jongeren klimaatstress ervaart en het onderzoek2 daarnaar?
Ja.
Deelt u de zorgen over het welzijn van jongeren die lijden aan klimaatstress? Kunt u reflecteren op de oorzaak en legitimiteit van een dusdanige grote stressfactor in het leven van jongeren?
Die zorgen deel ik. Het RIVM geeft aan dat er de laatste jaren meerdere onderzoeken zijn uitgevoerd waaruit blijkt dat jongeren stress ervaren door klimaatverandering en zich zorgen maken over het klimaat3. Een recent vragenlijstonderzoek onder jongeren (tussen de 12 en 25 jaar) door het RIVM (juni 2023)4 laat zien dat 35% van de jongeren bang is dat het klimaat hen in de toekomst persoonlijk zal raken. Klimaat is van de uitgevraagde aspecten de vijfde factor waar de meeste zorgen over zijn. Er is in dit onderzoek geen verband te vinden tussen deze geïnternaliseerde zorgen over het klimaat en de psychische gezondheid. Onderzoek uit het buitenland laat wel zien dat klimaatverandering ook gevolgen kan hebben voor de psychische gezondheid van jongeren (bijvoorbeeld een toename van angst- en depressiestoornissen)5.
Het kabinet wil voorkomen dat jongeren stress ervaren door klimaatverandering. Jongeren moeten met vertrouwen hun toekomst kunnen vormgeven en over voldoende handelingsperspectief beschikken. Naast het reguliere klimaatbeleid, dat er op is gericht om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, wordt daarom op een aantal fronten gewerkt aan het vergroten van de participatie van specifiek jongeren aan het klimaatbeleid. Zo is de leeftijdsgrens voor deelnemers aan het Burgerforum Klimaat verlaagd naar 16 jaar. Ook geeft de voorzitter van het Nationale Klimaatplatform speciaal aandacht aan de kansen en belemmeringen die jongeren ervaren bij de uitvoering van het klimaatbeleid. Het kabinet heeft speciale aandacht voor het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren. We zetten in op het versterken van mentale weerbaarheid en het bieden van laagdrempelige ondersteuning met de Aanpak mentale gezondheid van ons allemaal6.
Welke rol spelen de overheid en de media in uw optiek bij het veroorzaken en aanwakkeren van klimaatstress onder jongeren? Erkent u dat de beeldvorming en communicatie vanuit de Rijksoverheid en de berichtgeving in de media mbt de vermeende klimaatcrisis en klimaatverandering een (te) groot beslag leggen op jongeren in onze samenleving, waardoor zij sterk beïnvloed worden en hun welzijn daaronder komt te lijden? Bent van mening dat de communicatie vanuit de overheid en media over klimaatonderwerpen wellicht herzien zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Stress en zorgen over het klimaat kunnen volgens het RIVM op verschillende manieren veroorzaakt worden. Bijvoorbeeld door het zelf zien of ondervinden van de gevolgen van klimaatverandering, of hierover horen van anderen in de sociale omgeving. In algemene zin kan worden gezegd dat mediaberichtgeving die angst oproept kan leiden tot negatieve gevoelens en vermijdingsgedrag (dit geldt ook voor andere onderwerpen, naast klimaat). Het RIVM geeft aan dat jongeren ook meer stress ervaren als zij het gevoel hebben dat de overheid niet voldoende doet tegen klimaatverandering.
De verwachting van het RIVM is dat klimaatstress onder jongeren af kan nemen als de overheid naar de zorgen van jongeren luistert en deze serieus neemt, zich actief inzet tegen klimaatverandering en dit ook naar buiten uitdraagt7. Daarom heb ik afgelopen september het startschot gegeven voor een nieuwe meerjarige publiekscampagne over klimaat. De campagne «Zet ook de Knop Om» geeft duidelijkheid over de doelen van het nationale klimaatbeleid, welke rollen burgers, bedrijven en overheid spelen en wat er op dit moment al wordt gedaan aan klimaatacties en maatregelen. Ook biedt de campagne een duidelijk handelingsperspectief voor burgers en consumenten met tips en positieve voorbeelden om de eigen leefstijl te verduurzamen. In 2024 zal bovendien een speciale jongerenversie van de campagne worden geïntroduceerd die nog specifieker toegesneden zal zijn op de belevingswereld van de leeftijdsgroep 12 – 25 jaar.
Realiseert u zich dat hevige stress een negatief effect kan hebben op de vorming van het brein van jongeren? Wat kunnen de mogelijke gevolgen zijn van deze hevige klimaatstress op de ontwikkeling en het latere leven van jongeren?
Ja. Volgens het RIVM is de verwachting dat negatieve gevoelens als stress kunnen bijdragen aan gevoelens van angst en hulpeloosheid die op hun beurt impact kunnen hebben op de psychische gezondheid. Er is echter geen onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van stress over het klimaat onder jongeren. Het is dus onbekend wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn in hun latere leven.
We weten dat er veel factoren in het leven van jongeren spelen die stress en mentale klachten veroorzaken. Daarom is in juni 2022 de landelijke en kabinetsbrede Aanpak mentale gezondheid van ons allemaal gelanceerd. Deze domeinoverstijgende aanpak richt zich op alle Nederlandse burgers, met specifiek aandacht voor kwetsbare groepen waaronder ook jongeren en jongvolwassenen. Met de aanpak dragen we bij aan het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven, zetten we in op preventie gericht op het versterken van de mentale gezondheid en de inzet van laagdrempelige ondersteuning en worden er handvatten geboden om met de eigen mentale gezondheid aan de slag te gaan. Hiernaast is de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een maatschappelijke dialoog gestart over wat nu de achterliggende oorzaken zijn van de toegenomen mentale druk op jongeren en wat mogelijke oplossingen zijn.
Ziet u op dit moment al gevolgen van de klimaatstress onder jongeren? Zo ja, welke zijn dat en wat is daarvan de brede maatschappelijke impact, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs en de arbeidsmarkt?
Het RIVM geeft aan dat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan op dit thema om hier een eenduidig antwoord op te geven. Voor het exact kwantificeren van deze maatschappelijke gevolgen door klimaatstress ontbreken nog teveel gegevens.
Wat betreft de invloed van stress in de onderwijssituatie blijkt uit een recent onderzoek8 van het Trimbosinstituut dat veranderingen en onrust in de maatschappij van invloed zijn op de onzekerheid die studenten in het hbo en wo ervaren (bijvoorbeeld inflatie, polarisatie, maar ook klimaatverandering). Hierbij ervaren studenten dat de keuzes die ze maken niet alleen belangrijk zijn voor hun eigen toekomst, maar ook voor de toekomst van de samenleving en de wereld als geheel.
In het Trimbos-onderzoek wordt (opnieuw) aandacht gevraagd voor het direct betrekken van studenten bij het maken van beleid gericht op bijvoorbeeld ontwikkelperspectief. Er wordt gesteld dat een goede analyse van en oplossingen voor maatschappelijke ontwikkelingen die prestatiedruk en stress veroorzaken van belang is. Behalve dat de maatschappelijke positie van jongeren wordt versterkt door hen direct bij het beleid te betrekken, draagt de erkenning van hun zorgen bij aan de vermindering van gevoelens van eenzaamheid binnen deze groep. Het onderzoek naar stress en prestatiedruk zal volgend jaar ook onder mbo-studenten uitgevoerd worden.
Weet u hoeveel jongeren op dit moment professionele hulp nodig hebben en/of zoeken voor het omgaan met en de gevolgen van klimaatstress? En welke gevolgen heeft dat voor de druk op de (geestelijke) gezondheidszorg en de zorgkosten?
Nee, er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal jongeren dat professionele hulp nodig heeft en/of zoekt voor het omgaan met de gevolgen van klimaatstress. Het NIVEL houdt de zorgregistraties bij, deze gegevens bieden inzicht in het aantal jongeren dat professionele hulp zoekt voor psychische klachten. Het RIVM geeft aan dat er niet wordt bijgehouden wat de reden voor deze klachten is. Het RIVM verwacht wel dat klimaatverandering zal zorgen voor een toename in het aantal jongeren (en volwassen) die psychische hulpverlening nodig heeft. Naar mate (de gevolgen van) klimaatverandering zichtbaarder wordt, is de verwachting dat meer mensen (indirect of direct) de gevolgen van klimaatverandering (bijvoorbeeld overstromingen of extreme hitte) zullen ervaren met mogelijke fysieke en mentale klachten tot gevolg9.
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 wordt met de Aanpak mentale gezondheid van ons allemaal gewerkt aan het versterken van de mentale gezondheid van onze samenleving. Verder werkt het kabinet, zoals aangegeven in antwoord 2, op een aantal manieren aan vergroting van de participatiemogelijkheden en verruiming van het handelingsperspectief van jongeren in relatie tot klimaatbeleid respectievelijk klimaatverandering. Ook de in antwoord 3 genoemde nieuwe klimaatcampagne draagt hieraan bij.
Wat betekent de door klimaatstress afgenomen kinderwens onder jonge mensen voor de Nederlandse populatie in de toekomst? En wat zijn in het verlengde daarvan de brede maatschappelijk-economische gevolgen voor Nederland?
Volgens het RIVM kan uit het IPSOS-onderzoek waarnaar wordt gerefereerd niet worden afgeleid dat klimaatstress heeft geleid tot een afgenomen kinderwens. Er is aan jongeren (tussen de 16–30 jaar) die aangegeven hebben zich soms/vaak angstig, moedeloos, boos en/of verdrietig te voelen als ze denken aan de klimaatcrisis gevraagd hoe deze gevoelens tot uiting komen. De antwoordoptie waar hier aan gerefereerd wordt is «ik twijfel of ik kinderen zou willen», deze optie was door 23% van de deelnemers gekozen. Hier wordt een onzekerheid uitgesproken, dat is geen directe afgenomen kinderwens. Ook is er geen vergelijking gemaakt met jongeren die geen negatieve gevoelens ervaren als zij aan de klimaatcrisis denken. Er zijn niet voldoende gegevens beschikbaar om de conclusie te kunnen trekken dat klimaatstress leidt tot een afgenomen kinderwens.
Zijn er momenteel initiatieven of programma’s gericht op het ondersteunen van jongeren die klimaatstress ervaren? Zo ja, welke zijn dit, wat is de effectiviteit daarvan en wat zijn de kosten voor deze programma’s? Indien dergelijke initiatieven er niet zijn, overweegt de overheid dan om speciale hulp te gaan bieden aan jongeren met klimaatstress, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat zij niet uitvallen op de arbeidsmarkt door depressies etc.?
Op dit moment lopen er vanuit het kabinet geen programma’s die zich specifiek richten op jongeren die klimaatstress ervaren. De kosten en effectiviteit hiervan kunnen dan ook niet toegelicht worden.
Het Ministerie van VWS heeft het RIVM gevraagd de gezondheidseffecten van klimaatverandering en de samenhang daartussen te onderzoeken. Als eerste stap daarin heeft het RIVM een plan van aanpak opgesteld. Dit plan van aanpak maakt duidelijk op welke gebieden kennis ontbreekt over klimaatverandering en de gezondheidseffecten. Het beschrijft de onderzoeksvragen die nodig zijn om bij te dragen aan een integrale analyse van huidige en toekomstige gezondheidsrisico's van klimaatverandering. Het onderzoek gaat vooral over de lichamelijke effecten van klimaatverandering, maar heeft voor het eerst ook aandacht voor mentale effecten. Voor het Ministerie van VWS is meer kennis van belang om de eigen beleidsprioriteiten in de toekomst beter te kunnen bepalen10.
In april 2023 heeft het kabinet een brief over de Maatregelen ter bevordering van de positie van jongeren naar de Kamer verstuurd11. In die brief wordt een overzicht gegeven van wat dit kabinet doet om de positie van jongeren te verstevigen op verschillende relevante gebieden, waaronder klimaat en mentale gezondheid. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om een andere strategie te gaan hanteren om jongeren bewust te maken van klimaat- en duurzaamheidszaken, zonder hen het gevoel te geven dat zij geen toekomst meer hebben als gevolg van klimaatverandering?
De huidige, op jongeren gerichte maatregelen binnen het klimaatbeleid zijn wenselijk en passend gezien het feit dat hun toekomst nauw verbonden is met het tijdig realiseren van de gestelde reductiedoelen. Die maatregelen zijn niet gebaseerd op het aanwakkeren van machteloosheid of depressieve gevoelens bij jongeren. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 6 werkt het kabinet juist actief aan het versterken van de mentale gezondheid en het vergroten van handelingsperspectief voor jongeren, ook op het gebied van klimaat.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met jongeren zelf over de communicatiestrategie van de overheid en de impact die dat heeft op jongeren, teneinde te reflecteren op het eigen handelen van de overheid en uw departementen, het beleid en de maatschappelijke impact die dat als gevolg heeft en dit te evalueren?
Zoals eerder met uw Kamer afgesproken spreek ik elk half jaar met een afvaardigingen van een aantal jongerenorganisaties12. In dit overleg wordt regelmatig gesproken over de wijze waarop jongeren hun rol en positie in de samenleving beleven in relatie tot het klimaatvraagstuk. Mede op aandringen van de jongeren in dit overleg komt er in 2024 een speciale jongerenversie van de nieuwe klimaatcampagne, zoals eerder aangegeven bij antwoord 3. Deze versie zal in nauwe afstemming met jongeren en rekening houdend met het kritisch oordeel van deze doelgroep worden ontwikkeld. Verder zet het kabinet zich meer algemeen in, zoals eerdere aangegeven in antwoord 2, voor het verdere vergroten van de participatie van jongeren aan het klimaatbeleid.
Hoe reflecteert u op de steeds verder toenemende polarisatie in de maatschappij die de klimaatcrisis en de communicatie en beeldvorming van de overheid daarover veroorzaakt in de samenleving en de impact daarvan op jongeren?
De toename van polarisatie doet zich voor op verschillende maatschappelijke thema’s en binnen verschillende maatschappelijke domeinen. Er is dus sprake van een algemene trend in de samenleving. Het is daarom niet juist om de oorzaak van deze polarisatie alleen te zoeken bij toenemende klimaatverandering en de communicatie en beeldvorming van de overheid daarover. Over de noodzaak om klimaatverandering tegen te gaan bestaat juist ook veel eensgezindheid. Zo is op initiatief van de Tweede Kamer en met een grote parlementaire meerderheid de Klimaatwet tot stand gekomen. In de eerder genoemde campagne «Zet ook de Knop Om» is de kernboodschap daarom dat het aanpakken van het klimaatvraagstuk om een gezamenlijke inspanning vraagt van overheden, bedrijven en burgers waarbij iedereen een steentje bijdraagt en we elkaar helpen. Ook wordt bij nieuwe maatregelen steeds vaker het aspect van klimaatrechtvaardigheid meegenomen.
Kunt u een vergelijkende analyse maken van de communicatiestrategie van de overheid bij de coronacrisis, waarbij collectieve angst als belangrijke raadgever werd ingezet en de communicatiestrategie van de overheid bij de klimaatcrisis? Waarom speelt het aanjagen van angst opnieuw een aanzienlijke rol bij het informeren en conditioneren van mensen en bent u niet van mening dat dit tijdens de coronacrisis een zeer schadelijke impact heeft gehad op de levens van mensen en de samenleving en maatschappelijke sociale cohesie in het algemeen? Zo ja, welke lessen trekt u daar dan uit?
Van de in de vraagstelling veronderstelde angststrategie voor de communicatieaanpak van de overheid is geen sprake geweest. Het is ook bekend uit sociaal wetenschappelijk onderzoek13 dat het opwekken van angstgevoelens om een boodschap over te brengen contraproductief werkt. Feitelijke informatie was en is het fundament voor overheidscommunicatie, of het nu over de bestrijding van het coronavirus of andere onderwerpen gaat.
Vindt u dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om de grote zorgen van jongeren over het klimaat te temperen, of bent u van mening dat dusdanig grote zorgen terecht en realistisch zijn en dat de overheid daaraan niets kan/hoeft te doen?
Zoals ik ook in antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is feitelijke informatie het fundament onder de overheidscommunicatie. Jongeren, net als vele anderen, hebben terechte zorgen over de gevolgen van klimaatverandering. Daarom is het beleid van het kabinet erop gericht om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn.
Wat vindt u ervan dat het hierboven genoemde onderzoek ook aangeeft dat jongeren weinig vertrouwen hebben in de politiek? Wat gaat u doen om dat vertrouwen onder jongeren te vergroten/herstellen?
Het is een zorgelijk signaal dat 66 procent van de jongeren in dit onderzoek aangeeft (heel) weinig vertrouwen te hebben in de politiek. Ander onderzoek, waaronder dat van het Sociaal en Cultureel Planbureau, laat helaas zien dat ook in de bredere Nederlandse bevolking sprake is van afnemend vertrouwen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is de hoeder van de democratische rechtsstaat. Vanuit die rol wordt gewerkt aan het beschermen, versterken en vernieuwen van de democratie. Het kabinet zet er vanuit die verantwoordelijkheid op in om jongeren goed te betrekken bij belangrijke maatschappelijke vragen die hen raken, zoals het klimaat. Daarnaast wordt er vanuit BZK o.a. met Prodemos samengewerkt om jongeren laagdrempelig kennis te laten maken met de democratie, zodat ze leren hoe ze daar zelf aan mee kunnen doen. Ook werkt BZK samen met jongerenorganisaties als de Nationale Jeugdraad, MBO-talent en Tienskip om inspraak van jongeren te vergroten.
Wat betreft het beter betrekken van jongeren bij het klimaatbeleid is, zoals aangeven in het antwoord op vraag 2, de leeftijd om deel te kunnen nemen aan het Burgerforum Klimaat verlaagd naar 16 jaar. Verder worden een aantal relevante nieuwe instrumenten voor het vergroten van participatie en draagvlak beschreven in de recente Kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie14. In de visie wordt ook speciaal aandacht besteed aan het betrekken van jongeren. Zo krijgen jongeren structureel een plek bij participatietrajecten die voortkomen uit het Nationaal Plan Energiesysteem. Zoals verwoord in het antwoord op vraag 13 draagt ook het feit dat er een wettelijk kader voor klimaatbeleid is vastgesteld, waarbij het formuleren van een duidelijk tijdspad, vaste reductiedoelen en een langetermijnstrategie verplicht zijn gesteld, duidelijk bij aan de opbouw en herstel van vertrouwen op het klimaatdossier.
Ngo’s die de oversteek van illegale immigranten over de Middellandse Zee faciliteren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u in beeld welke niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) «reddingsoperaties» uitvoeren in het Middellandse Zeegebied? Kunt u een overzicht geven van deze organisaties en hun schepen? Zo nee, waarom niet?
Het EU-grondrechtenagentschap verzamelt en publiceert regelmatig data over opsporings- en reddingsoperaties op de Middellandse Zee, waarbij schepen betrokken zijn die in beheer zijn van een non-gouvernementele organisatie (ngo). In dit overzicht wordt onder ander melding gemaakt onder welke vlag een schip vaart en sinds wanneer het schip operationeel is. Eind juni jl. waren er achttien schepen en drie vliegtuigen, toebehorend aan verschillende ngo’s, actief op Middellandse Zee. Van die achttien schepen zijn er eind juni jl. dertien daadwerkelijk operationeel.1
Heeft u in beeld waar deze schepen opereren? Wat is hun ligplaats, wat zijn hun voornaamste vaarroutes, waar pikken zij «drenkelingen» op en waar worden deze mensen vervolgens afgezet?
Uit gegevens en data van het Europees grens- en kustwachtagentschap (Frontex) blijkt dat een groot deel van de reddingsoperaties op de Middellandse Zee plaatsvindt op de Centraal-Mediterrane route.
Actuele informatie over de bewegingen van schepen en de huidige locatie van schepen in havens is onder andere beschikbaar via openbare bronnen, zoals de website Marine Traffic.
Zijn er ngo’s die subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid in het kader van «reddingsoperaties» op de Middellandse Zee? Zo ja, welke? Kunt u een overzicht geven van de bedragen die worden uitgekeerd vanaf 2010?
Nederland verleent geen subsidies aan ngo’s in het kader van opsporings- en reddingsoperaties op de Middellandse Zee. Ook in de beschikbare archieven sinds 2010 zijn geen dergelijke subsidies geïdentificeerd.
Waarom worden mensen die op bootjes slechts enkele tientallen kilometers uit de kust van Afrika dobberen, soms zelfs nog binnen de territoriale wateren van Libië, door ngo’s aan boord genomen op een ruim duizend kilometer lange reis naar Europa? Waarom worden zij niet weer in Afrika afgezet?
Het bijstaan van mensen in nood op zee is volgens het internationaal recht een plicht van alle staten en kapiteins van schepen. Op grond van het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee 1979 zijn de wereldzeeën verdeeld in afzonderlijke opsporings- en reddingsgebieden (SAR-zones). Voor iedere SAR-zone is een ander land verantwoordelijk. Op operationeel niveau ligt de verantwoordelijkheid bij het nationaal reddings- en coördinatiecentrum (RCC). Dit systeem zorgt ervoor dat iedere reddingsoperatie op zee wordt gecoördineerd door één RCC. Die verantwoordelijkheid houdt verder in dat op het moment dat er personen gered worden in de SAR-zone van een bepaald land, dit land zorg moet dragen voor ontscheping in een veilige haven. Een schip dat een reddingsoperatie uitvoert, of dat nu een schip is dat toebehoort aan de nationale kustwacht van een land of een schip in beheer van een ngo, dient op grond van hetzelfde internationaal recht altijd de instructies van het RCC op te volgen. Het is daarom niet zo dat de kapitein van een schip zelf bepaalt waar ontscheping van drenkelingen plaatsvindt.
Het kabinet is van mening dat er behoefte is aan duidelijke kaders en goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen. Hier ligt wat het kabinet betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied. Ontscheping dient in een veilige haven plaats te vinden en het is niet vanzelfsprekend dat opsporings- en reddingsoperaties van schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. In EU-verband wordt hierover gesproken in de Search and Rescue Contact Group onder leiding van de Commissie. Nederland neemt hier ook aan deel.
Bent u het ermee eens dat we moeten voorkomen dat «reddingsdiensten» in de praktijk fungeren als pendeldiensten voor illegale immigranten?
Het kabinet wil voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen en dat daarmee hun leven op het spel wordt gezet. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel. Het is van belang dat de criminele smokkelnetwerken zelf worden aangepakt en dat hun verdienmodel zoveel mogelijk wordt ondermijnd. In Nederland is hiertoe voor de integrale aanpak van mensensmokkel het barrièremodel mensensmokkel ontwikkeld. Hierin staan verscheidene interventies op verschillende niveaus benoemd – te weten in landen aan de andere kant van de EU-buitengrenzen, binnen het Schengengebied alsook in Nederland zelf. Deze worden door de betrokken organisaties uitgevoerd, zoals onder meer het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Politie en de Immigratie en Naturalisatiedienst. Internationaal werkt Nederland ook middels diverse initiatieven en projecten samen met andere landen, EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust, Frontex en andere internationale organisaties om irreguliere migratie tegen te gaan en mensensmokkel en de netwerken daarachter te bestrijden.
Erkent u dat het «reddingswerk» van ngo’s de kans op een succesvolle oversteek voor gelukszoekers aanzienlijk vergroot en daarmee zorgt voor een aanzuigende werking op Afrikanen die illegaal de oversteek naar Europa willen maken?
Voor het kabinet staat de internationaalrechtelijke plicht om mensen in nood op zee te redden, niet ter discussie.
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten.
Vanaf welk jaar zijn de «reddende» ngo’s actief in het Middellandse Zeegebied en hoeveel mensen zijn sindsdien door deze organisaties getransporteerd naar Europa?
Volgens de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en het EU-grondrechtenagentschap zijn er sinds medio 2014 schepen in beheer van ngo’s actief op de Middellandse Zee op het gebied van opsporing en redding van mensen in nood. Het kabinet beschikt niet over het totaal aantal personen dat gered is door schepen in beheer van ngo’s.
In hoeverre ondersteunen Nederlandse ambtenaren of overheidsdiensten de «reddingsoperaties» in het Middellandse Zeegebied?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat spoedeisendehulppersoneel wegloopt door schaalvergroting van ziekenhuizen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) dat spoedeisendehulppersoneel wegloopt door schaalvergroting?1
Ik herken het signaal niet en heb ook geen vergelijkbare signalen ontvangen van andere beroeps- en brancheverenigingen. Allereerst wil ik benadrukken dat het overheidsbeleid niet tot doel heeft om de schaal van ziekenhuizen te vergroten. In algemene zin kan worden opgemerkt dat sommige zorgmedewerkers de voorkeur hebben voor werken in een kleine organisatie, terwijl andere een grotere organisatie prefereren. Met het groot aantal zorgorganisaties in Nederland van klein tot groot is er voor iedere voorkeur veel keuze. Daarbij geldt dat ook in grote organisaties medewerkers in kleine teams kunnen werken binnen een specifiek onderdeel van de organisatie.
Klopt het dat middelgrote ziekenhuizen kwalitatief de beste zorg bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vindt dan nog steeds verdere schaalvergroting plaats?
In het artikel uit de ESB (2017) waar in het artikel naar wordt gerefereerd, wordt geconcludeerd dat de optimale schaal voor ziekenhuizen ongeveer 320 bedden is en dat daarboven waarschijnlijk geen verdere daling van de gemiddelde operationele kosten door verdere schaalvergroting is te verwachten. Dit artikel gaat dus enkel over de optimale schaal ten aanzien van de gemiddelde operationele kosten en niet over andere factoren zoals de kwaliteit van zorg. Ik ben van mening dat in zijn algemeenheid niet te zeggen is of middelgrote ziekenhuizen kwalitatief de beste zorg bieden. Het is onmogelijk om de kwaliteit van een ziekenhuis in een enkele indicator te vatten. We hebben wel zicht op de mate waarin ziekenhuizen met een spoedeisende hulp afdeling volgens eigen opgave voldoen aan de verschillende eisen in het Kwaliteitskader Spoedzorgketen. Ik constateer helaas dat een groot aantal ziekenhuizen niet aan alle eisen uit dat kader voldoet. Hieronder zijn ziekenhuizen van klein tot groot. Verbetering van de kwaliteit van de spoedzorg is echt nodig. Als samenwerking daarbij helpt, juich ik dat toe.
Klopt het dat schaalvergroting leidt tot hogere kosten en vertrekkend personeel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vindt er dan nog steeds verdere schaalvergroting plaats?
In het artikel uit de ESB (2017) wordt geconcludeerd dat de optimale schaal voor ziekenhuizen ongeveer 320 bedden is en dat daarboven waarschijnlijk geen verdere daling van de gemiddelde operationele kosten door verdere schaalvergroting is te verwachten. Dit artikel gaat dus enkel over de optimale schaal ten aanzien van de gemiddelde operationele kosten en niet over andere factoren zoals de invloed op de beschikbaarheid van ziekenhuispersoneel. Ik ben van mening dat de optimale schaal van ziekenhuizen afhankelijk is van de precieze context en van tal van factoren. Schaalvergroting kan zowel positieve als negatieve effecten hebben. Zo kan door concentratie van zorg de kwaliteit toenemen. Het artikel in de ESB richt zich eenzijdig op de kosten en laat de kwaliteit van zorg buiten beschouwing. Daarbij ben ik van mening dat schaalvergroting er niet toe mag leiden dat goede en toegankelijke medisch-specialistische zorg uit regio’s verdwijnt en er te weinig keuzemogelijkheden voor patiënten overblijven. Nabijheid van (met name minder complexe) zorg is voor patiënten en zorgmedewerkers immers een groot goed en kan een belangrijke rol spelen bij de sector- en domeinoverstijgende organisatie van het zorgaanbod. Met het IZA zet dit kabinet in op meer samenwerking en netwerkzorg. Het is aan veldpartijen om hier mede aan de hand van ROAZ-, regiobeelden en -plannen invulling aan te geven. Daarbij geldt dat er – onder andere door de toename van het aantal buitenpoli’s en zbc’s2 – ook op steeds meer plekken buiten het ziekenhuis medisch specialistische zorg wordt geleverd, zie onderstaand overzicht. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 kan differentiatie in het aanbod van (acute) zorg er ook toe leiden dat medewerkers behouden blijven voor de zorg.
In onderstaande tabel treft u per jaar het aantal locaties van algemene ziekenhuizen, academische ziekenhuizen, buitenpoli’s en kinderziekenhuizen over de afgelopen jaren. De jaren 2017 en 2020 ontbreken. In deze jaren heeft er geen telling plaatsgevonden. Vanaf 2016 worden de kinderziekenhuizen voor het eerst apart vermeld.
Algemene ziekenhuizen
Academische ziekenhuizen
Buitenpoli’s
Kinderziekenhuizen
2010
126
11
83
2011
123
11
88
2012
121
11
97
2013
120
11
106
2014
120
11
111
2015
115
11
124
2016
108
8
144
5
2018
105
8
134
6
2019
101
8
129
7
2021
99
8
141
7
2022
98
8
145
7
2023
98
8
147
7
Toelichting: Dit overzicht per jaar is tot stand gekomen op basis van handmatige inventarisaties. Er bestaat namelijk geen eenduidige bron waarmee we de jaarlijkse update kunnen verzorgen op de website vzinfo.nl. De handmatige inventarisatie is gebaseerd op de websites van de ziekenhuizen.
Bron: https://www.volksgezondheidenzorg.info, 30 oktober 2023.
Uit het hierbij bijgevoegde onderzoek blijkt dat de optimale schaal van een ziekenhuis 200–300 bedden is en veel ziekenhuizen nu 450–500 bedden tellen; welke mogelijkheden heeft u (ook wettelijke) om de beweging van verdere schaalvergroting te keren richting de optimale schaal?2
In het artikel uit de ESB (2017) wordt geconcludeerd dat de optimale schaal voor ziekenhuizen ongeveer 320 bedden is en dat daarboven waarschijnlijk geen verdere daling van de gemiddelde operationele kosten door verdere schaalvergroting is te verwachten. Zoals toegelicht bij vraag 2 vind ik een eenzijdige focus op schaalgrootte niet de juiste insteek om de zorg te beoordelen. Het is aan verzekeraars om via hun inkoopbeleid te sturen op een doelmatige organisatie van de ziekenhuiszorg en om te zorgen dat alle verzekerden toegang hebben tot kwalitatief goede zorg.
Deelt u de mening dat hoewel de concentratie van hoogcomplexe zorg in gespecialiseerde ziekenhuizen logisch en zeer waardevol is, maar dat deze 5% van de ziekenhuiszorg er niet voor zou moeten zorgen dat de overige 95% niet meer in de nabijheid van de patiënt mogelijk is?
Alle patiënten in Nederland hebben recht op kwalitatief goede zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont of verblijft. Helaas is dat nu niet overal het geval. Bijvoorbeeld omdat niet altijd voldoende geschoold en bekwaam personeel aanwezig is. Dit vraagt om een andere inrichting van het zorglandschap. Concentratie van hoogcomplexe zorg kan niet los worden gezien van de beweging naar netwerkzorg. Deze beweging naar netwerkzorg is alleen toekomstbestendig als zij onderdeel is van een bredere, gebalanceerde beweging van concentratie én spreiding van het zorglandschap. Hierbij kan het zijn dat een complexe ingreep op enkele plekken in het land wordt gedaan maar dat de voor- en nazorg zoveel mogelijk in de nabije omgeving plaatsvindt. Er moet voorkomen worden dat een onnodige stapeling van concentratiebewegingen naar één plek ten koste gaat van
de spreidingsopgave om goede en toegankelijke (ziekenhuis)zorg in iedere regio te borgen. Daarom is regionale samenwerking essentieel, waarbij het perspectief van patiënten, werknemers, burgers en lokaal bestuur op de gevolgen voor het zorglandschap, inclusief het belang van nabijheid en leefbaarheid, en het perspectief van verzekeraars op betaalbaarheid op de korte en lange termijn meegewogen dienen te worden.
Het vaccin voor blauwtong |
|
Caroline van der Plas (BBB), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Hoever is de ontwikkeling onderweg van een vaccin voor blauwtong? Kunt u daarvan een tijdspad geven?
De blauwtong situatie gaat mij aan het hart, het is vreselijk om te zien hoeveel dieren ziek worden en sterven en hoe snel het virus zich door Nederland verspreidt. We hebben te maken met een nieuwe variant van het blauwtongvirus voor Nederland (serotype 3), waarvoor momenteel geen vaccin in Nederland of de EU toegelaten is. Het is belangrijk dat er wel zo snel mogelijk een veilig en goed werkend vaccin tegen serotype 3 komt. Ik voer gesprekken met farmaceutische bedrijven die al ervaring hebben met het maken van vaccins tegen blauwtongvirussen. Overigens kost de reguliere ontwikkeling en productie van een vaccin tijd. Wanneer een farmaceut besluit een vaccin te ontwikkelen zal dit waarschijnlijk niet meer beschikbaar zijn voordat de knutten-activiteit dit jaar afneemt door de dalende temperatuur richting de winter. De uiteindelijke beslissing ligt bij de farmaceutische bedrijven zelf of ze zich zullen inzetten voor de productie van een blauwtongvaccin type 3. Mijn inzet in de gesprekken is dat er voor de volgende knuttenperiode volgend jaar een werkzaam vaccin voorhanden zal zijn. Hier dring ik bij de farmaceuten op aan.
Bent u op de hoogte dat Zuid-Afrika een nieuw vaccin voor blauwtong heeft ontwikkeld? Zo ja, wordt dit vaccin al voldoende effectief en kwalitatief geacht om de Nederlandse veedieren te beschermen tegen de nieuwe varianten van blauwtong of zijn er experimenten gaande om een poging te doen dit vaccin in te zetten voor Nederland?1
Ik ben op de hoogte van deze situatie. Het betreffende vaccin heeft momenteel slechts een voorlopige registratie in Zuid-Afrika voor gebruik bij schapen. De producent heeft informatie over het vaccin met ons gedeeld. Ik heb het nationale medicijnbeoordelingsagentschap; het agentschap van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (aCBG)/Bureau diergeneesmiddelen (BD) verzocht deze documentatie met spoed te beoordelen. In Nederland moeten gebruikte vaccins volgens de diergeneesmiddelenverordening 2019/6, voldoen aan strikte eisen op het gebied van werkzaamheid, kwaliteit en met name veiligheid. In een uitzonderlijke situatie, zoals die waar we ons nu in bevinden, kan volgens deze verordening een uitzondering worden gemaakt op de normale toelatingsprocedure en kan toestemming worden verleend voor gebruik van een vaccin uit een land van buiten de EU. Een toestemming zal alleen gegeven worden als de veiligheid en de werkzaamheid van dit vaccin voldoende zijn. Het aCBG/BD adviseert geen vrijstelling te verlenen voor het gebruik van het Zuid-Afrikaanse Blauwtong vaccin Blu-Vax. Er zijn veiligheidsrisico’s vanwege ontbrekende informatie; er is een klein risico op de aanwezigheid van vreemde virussen en daarnaast is er een klein risico op de aanwezigheid van niet-geïnactiveerd blauwtongvirus. Verder ontbreekt de accreditatie voor een goede manier van produceren (Good Manufacturing Practice). Tenslotte is er gerede twijfel over de werkzaamheid van Blu-Vax tegen BTV serotype-3 in Nederland. De Commissie toelating diergeneesmiddelen (Ctd) steunt dit advies.
Het aCBG/BD heeft om aanvullende informatie gevraagd aan de producent. Als deze daar aanleiding voor geeft zal het aCBG/BD de beoordeling herzien.
Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk een veilig en goed werkend vaccin tegen serotype 3 beschikbaar komt. Daarom was mijn hoop in eerste instantie gevestigd op het vaccin uit Zuid-Afrika, maar gezien het negatieve advies van aCBG/BD en de risico’s die kleven aan dit vaccin en de conclusie van de deskundigengroep dierziekten, dat vaccinatie op dit moment weinig meer kan toevoegen aan een daling van het aantal infecties, besluit ik om op dit moment geen vrijstelling te verlenen dit vaccin in Nederland toe te staan.
Is er een wetenschappelijke link te leggen aan dat de toename van stilstaand water en hoogwater in Nederland en de daarmee mogelijk gelinkte toename van knutten (kleine muggen), hebben bijgedragen aan de blauwtong-epidemie? Zo ja, bent u dan van mening dat er mogelijk wijzigingen nodig zijn in het huidige natuur- en waterbeleid?
Ik begrijp uw vraag over de relatie water en knutten, want knutten hebben water nodig om zich te vermenigvuldigen. Deze vraag wordt mij dan ook vanuit diverse kanten gesteld. We hebben helaas in Nederland nu te maken met de introductie van het BTV in de knuttenpopulatie. In het algemeen worden hoge aantallen knutten gezien in gebieden met veel dieren. Vrouwelijke knutten hebben een bloedmaaltijd nodig (van bv. zoogdieren) om te kunnen overleven. En in zomers met veel regenval worden meer knutten gezien. Uit landelijke tellingen blijkt dat 2023, wat betreft aantallen, geen uitzonderlijk knuttenjaar is, vergeleken met voorgaande jaren. Er lijkt de afgelopen jaren ook geen sprake te zijn geweest van een stijgende trend in aantal. Er is mij op dit moment geen één op één relatie bekend tussen (de ontwikkeling van) natte natuur en aantallen knutten. De temperatuur speelt wel een belangrijke rol in het vóórkomen van knutten. Het aantal knutten zal de komende maanden afnemen als de temperatuur daalt.
Is de uitbreiding van natuurgebieden met veel stilstaand water en hoogwater een potentieel risico voor mens- en dierengezond?
Ik verwijs u nar het antwoord op vraag 3.
Bent u, gelet op het feit dat circa tien procent, of bij sommige bedrijven zelfs tientallen procenten, van de besmette dieren overlijdt aan blauwtong en dat veehouders te kampen hebben met een exportstop van levende dieren, bereid in kaart te brengen in hoeverre veehouders door deze epidemie financieel in de knel komen? Zo ja, ziet u aanleiding en mogelijkheden om binnen uw begroting en borgstellingsregelingen de meest getroffen veehouders te redden van een potentieel faillissement mede gezien de onverzekerbaarheid voor dergelijke dierziekten?2
Er is op bedrijven sprake van een gevarieerd beeld, in percentage zieke dieren, in de ernst van de ziekte, in het percentage dieren dat doodgaat als gevolg van de infectie en in de daling van de (melk)productie. LNV laat door de Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) het klinisch beeld dat tot nu toe is gerapporteerd in beeld brengen. Dat biedt voor houders en dierenartsen meer inzicht in deze ziekte. Ook kan het dierenartsen mogelijk helpen om adviezen te formuleren en ondersteunende behandeling in te zetten. Dit onderzoek is net gestart.
Blauwtong (BT) is geen bestrijdingsplichtige dierziekte; het is een zogenaamde categorie-C ziekte volgens de Europese Diergezondheidsverordening (Verordening (EU)2016/429). Besmette dieren worden dus niet geruimd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een ziekte als vogelgriep, die bestrijdingsplichtig is.
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor dieren ligt primair bij de veehouder en schade door iedere dierziekte (bijvoorbeeld vogelgriep, maar ook een ziekte als blauwtong) door sterfte, behandeling of productieverlies, is onderdeel van het bedrijfsrisico. De financiële gevolgen zijn dus ook voor de veehouder.
Is er al een farmaceut op het oog die de blauwtong-vaccins gaat produceren? Zo nee, waarom niet en zo ja, kunt u, indien noodzakelijk door een vertrouwelijke bijlage ter inzage te leggen voor Kamerleden, delen welke farmaceut u op het oog heeft om het nieuwe vaccin te produceren?
Ik voer momenteel gesprekken met Europese farmaceuten die reeds blauwtongvaccins tegen andere serotypen op de markt hebben. Er melden zich ook andere bedrijven bij ons met mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaccins. Ik ga die gesprekken ipro-actief aan. Ik kan echter geen bedrijf selecteren, zij moeten op eigen initiatief bepalen het vaccin te willen ontwikkelen en op de markt te willen zetten.
Wat wordt, gelet op de verwachting dat de Nederlandse variant van blauwtong ook mogelijk in andere lidstaten kan overwaaien, de inzet van het kabinet om voldoende vaccins te produceren voor Nederlandse veehouders en mogelijk ook andere buurlanden die bij Nederland zullen aankloppen?
Mijn inzet is gericht op het motiveren van de Europese producenten en het benadrukken van het belang van een veilig en goedwerkend vaccin. Het is echter aan de producenten om op eigen initiatief het vaccin te ontwikkelen en produceren. Daarbij kan ik niet actief sturen op de productie. Het is gebruikelijk in de veterinaire vaccinproductie om grote aantallen vaccins te kunnen produceren. Ik ben in overleg met onze buurlanden om gezamenlijk op te trekken naar de vaccinproducenten.
Wordt er in het vaccinonderzoek voldoende gekeken naar niet alleen de effectiviteit van het vaccin op schapen, maar ook andere dieren die in Nederland gehouden worden, waaronder niet alleen rundvee, geiten maar ook exotischere dieren als dromedarissen, buffels en wilde grazers?
Het vaccin uit Zuid-Afrika is alleen beoordeeld en voorlopig toegelaten in Zuid-Afrika voor schapen. Er is geen data van dit vaccin bekend voor andere diersoorten. In de gesprekken met farmaceuten over nieuwe potentiële vaccins neem ik alle gevoelige diersoorten mee.
Zijn er recentelijk aanwijzingen binnengekomen, bijvoorbeeld observaties van boswachters van Staatsbosbeheer of van jagersverenigingen, dat blauwtong ook een significant negatief effect heeft op de populaties wilde grazers in Nederland? Maakt u zich ook zorgen om populaties wilde grazers die potentieel last kunnen hebben van blauwtong?
Mij zijn geen signalen bekend dat blauwtong nu een significant effect heeft op populaties grote grazers.
Is de veronderstelling juist dat blauwtong zich verder heeft verspreid dan de cijfers laten zien, omdat een deel van de veehouders de dieren niet laat onderzoeken door de dierenarts om kosten te besparen?
De meldingsplicht bij bepaalde dierziekten start altijd bij de bereidheid van houder of dierenarts om melding te maken van een verdenking. Ervaring in Nederland is dat die bereidheid zeer hoog is, ook nu bij de uitbraken met blauwtongvirus kan geconcludeerd worden dat de ziekte nog niet wijd verspreid aanwezig was in Nederland toen op 4 september de eerste verdenkingen gemeld werden bij de NVWA.
De meldingsplicht bij een verdenking van blauwtong is nog steeds van kracht. Dat betekent dat een verdenking gemeld moet worden bij NVWA. Dit kan op twee manieren. De eigen dierenarts kan via het insturen van bloedmonsters naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) de melding vormgeven. Daarnaast mag ook gekozen worden om geen bloedmonster in te sturen, in dat geval moet de klinische verdenking wel telefonisch gemeld worden bij de NVWA. Er is dus geen verplichting tot onderzoek door een dierenarts of tot het insturen van monsters, dat is facultatief. Inmiddels worden in grote delen van Nederland besmettingen aangetoond. Om alle verdenkingen op te volgen met bloedonderzoek biedt voor het beeld van de verspreiding geen aanvullende waarde. Wél kan een positieve uitslag waardevol zijn voor de houder zelf.
NVWA maakt nu onderscheid in de typen meldingen: een bevestigde besmetting na monstername of een melding gemaakt op basis van klinische verschijnselen passend bij blauwtong.
Beide typen meldingen worden door NVWA bijgehouden op de website.
Inmiddels zijn er ruim 1000 bevestigde positieve gevallen en ruim 700 meldingen van verdachte verschijnselen. Dit laat zien dat houders wel gewoon blijven melden bij NVWA.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om verspreiding van en besmetting met het blauwtongvirus door knutten binnen een veestapel en tussen veestapels te beperken middels hygiënemaatregelen?
Deskundigen geven aan dat veehouders een besmetting van hun dieren helaas moeilijk kunnen voorkomen. Veehouders kunnen het risico op besmetting proberen te verminderen door contact met knutten te minimaliseren. Maatregelen die het contact van dieren met knutten kunnen verminderen, betreft het binnenhalen van dieren voor de schemering en dieren op te stallen in luchtige, goed geventileerde stallen. In de epidemie van 2006/2008 is hier enig preventief effect van gezien bij runderen. Insectenwerende middelen zijn beperkt effectief en kortdurend werkzaam. Om enige bijdrage te leveren, zullen deze producten veel en vaak moeten worden ingezet. De te verwachten effectiviteit hiervan is zeer beperkt.
Voor concrete adviezen kunnen houders zich het beste wenden tot hun dierenarts.
Het bericht «Experts sabelen overheid neer om belangrijke websites als DigiD: «Pas nu domeinnaam aan»» |
|
Hawre Rahimi (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts sabelen overheid neer om belangrijke websites als DigiD: «Pas nu domeinnaam aan»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van topleveldomeinnamen, zoals ook gevraagd tijdens het commissiedebat Digitaliserende overheid d.d. 28 juni jl. een goed idee is en wat is de status hiervan2?
Zoals opgenomen in de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren3, heb ik onder de pijler 2: Iedereen kan de digitale wereld vertrouwen, opgenomen te komen tot de invoering van een second-level-domein (SLD) voor de overheid. Als voorbeeld is in de Werkagenda opgenomen de SLD overheid.nl, daarnaast wordt ook gov.nl overwogen.
Met de toename van domeinnamen van de overheid is de herkenbaarheid van overheidswebsites in het geding gekomen. Een eigen topleveldomeinnaam (TLD) zoals bijvoorbeeld .gov, .overheid of .nld is nu niet mogelijk. De TLD .gov is al in bezit van de Amerikaanse overheid en kan dus niet gebruikt worden door de Nederlandse overheid.
In 2012, tijdens de laatste uitbreiding van TLD’s heeft de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN), de organisatie waar je een TLD moet aanvragen, de regel gehandhaafd dat 3 letterige ISO country codes TLD (ccTLD) zoals .nld niet uitgegeven worden.4 Nederland gebruikt op dit moment de 2 letterige ccTLD .nl en het huidige .nl domein werkt goed [zie Kamerstuk 26 643, nr. 947]. ICANN zal de regel over niet toekennen van 3 letterige ccTLD zeer waarschijnlijk ook handhaven in de volgende uitbreidingsronde van TLD door ICANN. Verwacht wordt dat ICANN waarschijnlijk in 2026 de aanmelding voor een volgende uitbreidingsronde voor TLD’s opent. Tot die tijd zou Nederland geen aanvraag voor een TLD kunnen indienen.
Veel landen hanteren specifiek voor overheidswebsites de SLD extensie .gov zoals het Verenigd Koninkrijk (gov.uk), Tsjechië (gov.cz), Polen (gov.pl), Griekenland (gov.gr) en Portugal (gov.pt). Het is inmiddels een internationale standaard voor overheidswebsites én herkenbaar, korter en daardoor ook veiliger. Uit recent onderzoek5 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) blijkt aantoonbaar dat een uniforme extensie burgers helpt te bepalen of een website van de overheid is of niet.
Momenteel wordt gewerkt aan een implementatie-aanpak voor één extensie. Over de gemaakte keuze en aanpak wil ik uw Kamer via de Voortgangsrapportage van de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren eind dit jaar nader informeren. Voor de daadwerkelijke implementatie zal er vervolgens enige tijd nodig zijn; dit zal nader toegelicht worden in de implementatie-aanpak.
Zo ja, op welke termijn verwacht u dit door te kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebben namen van websites als DigiD en andere websites van de overheid (nog) geen specifieke domeinnamen?
Overheden zijn nu vrij domeinnamen voor hun websites te kiezen. Voor Rijksoverheden wordt deze vrijheid begrensd door de afspraken die zijn vastgelegd in het Domeinnaambeleid Rijksoverheid.6 De afspraken bevatten onder meer criteria voor het gebruik van topleveldomeinen door de Rijksoverheid zoals .nl, .eu, .com, .aw-, .cw- en .sx. En verder zijn er afspraken dat overige TLD’s zoals bijvoorbeeld .nu, .org, .net, .gov, .info, .biz, .mil niet gebruikt worden voor Nederlandse Rijksoverheidsdoeleinden.
Hoe beoordeelt u dat er wordt gesteld dat de overheid domeinnamen van de eigen websites zo snel mogelijk moet aanpassen naar .gov of .overheid om de opmars van cybercriminaliteit de pas af te snijden?
De invoering van een uniform domeinnaamachtervoegsel zal de herkenbaarheid van de overheid online vergroten, zoals ik ook vermeldde in de «Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren» die ik eind 2022 met u deelde. Het is echter geen middel om cybercriminaliteit met online overheidsdiensten volledig te voorkomen.
Zoals toegelicht in vraag 2 is de invoering van een top-level domeinnaam (TLD) voor de overheid nu niet mogelijk. De second-level domeinnamen (SLD) overheid.nl en gov.nl zijn al in bezit van de Nederlandse overheid. Deze domeinnamen kunnen als uniform achtervoegsel (ook wel suffix of extensie genoemd) worden gebruikt voor domeinnamen van de overheid. Daaronder kunnen dan domeinnamen voor organisaties worden geregistreerd zoals bijv. minbzk.overheid.nl of minbzk.gov.nl. Verschillende andere landen hanteren al een vergelijkbare aanpak of werken aan de invoering ervan, zoals Groot-Brittannië (gov.uk), Tsjechië (gov.cz), Griekeland (gov.gr), Polen (gov.pl) en Portugal (gov.pt). Ik ben voorstander van het invoeren van een SLD-extensie en zal me daarvoor ook blijven inzetten, maar een volledige overstap zal tijd kosten.
Deelt u de mening dat er spoedig specifieke domeinnamen moeten komen voor de hiervoor genoemde websites? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat de digitale overheid herkenbaar en veilig is voor burgers en uit recent burgeronderzoek7 is gebleken dat één uniforme domeinnaamextensie zoals bijvoorbeeld overheid.nl of gov.nl bijdraagt aan de herkenbaarheid van de overheid. Een dergelijk extensie kan, na invoering, ook worden toegepast op websites zoals DigiD.
Bent u voornemens de domeinnamen spoedig te veranderen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer zou dat gerealiseerd kunnen zijn?
Op dit moment werkt het Ministerie van BZK interdepartementaal de mogelijkheid uit om één uniforme domeinnaamextensie voor alle publieksgerichte websites van de overheid in te voeren. Dat zal gebaseerd zijn op een SLD zoals overheid.nl of gov.nl. Ook is het Nationaal Cyber Security Centrum gevraagd een advies uit te brengen over welk extensiegebruik (gov.nl of overheid.nl) vanuit digitale veiligheid de voorkeur geniet.
Verder is begin oktober het Register van Overheidsorganisaties (ROO) uitgebreid met de bèta-versie van het Register Internetdomeinen Overheid (RIO).8 In het register staan alle publieke domeinen en -registraties van de Rijksoverheid opgenomen. Aan de hand van het register kunnen burgers nu al controleren of een domeinnaam die men bezoekt bij de overheidsorganisatie hoort die wordt verwacht. Vanaf begin 2024 worden ook de domeinen van andere overheden in het register vindbaar en zal meer bekendheid gegeven worden aan het RIO.
Wanneer kan de voortgangsrapportage integrale aanpak onlinefraude worden verwacht, die zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Cybercrime d.d. 30 maart jl.3, informatie bevat over de pilot gegevensuitwisseling, gezien banken, politie en het OM informatie hebben die helaas nog te weinig bij elkaar wordt gebracht, waardoor cybercriminelen vrij spel lijken te hebben?
De Minister van Justitie en Veiligheid zendt u uiterlijk begin 2024 de toegezegde voortgangsrapportage over 2023.
In het debat Online veiligheid en cybersecurity van 29 juni 2023 is toegezegd4 om informatie over terugvalopties en de hele weerbaarheidsanalyse terug te laten komen in de update van de versterkte aanpak bescherming vitale infrastructuur: hoe staat het met de uitwerking van deze toezegging?
Uw Kamer wordt voor het einde van dit jaar door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over deze toezegging en over de motie Rajkowski en Van Raan over het in kaart brengen in hoeverre terugvalopties nodig zijn voor het versterken van de digitale weerbaarheid (26 643 nr. 1053).
Bent u voornemens het onderzoek van Interpolis, waarnaar verwezen wordt in het artikel, mee te nemen in de aanpak tegen phishing en andere vormen van cybercriminaliteit? Zo ja, op welke manier zal dit terugkomen en wanneer verwacht het kabinet een update over de aanpak te kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel genoemde noties over online weerbaarheid, en het herkennen en voorkomen van cybercriminaliteit zijn bekend. Dat wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid meegenomen in de aanpak tegen cybercrime, en de aanpak tegen online fraude. Een voorbeeld hiervan is de campagne «Laat je niet interneppen», die op 10 oktober is gestart. Er wordt rekening gehouden met de verschillende (online) belevingswerelden van verschillende leeftijdsgroepen. Daarom is het eerste deel van de campagne met name gericht op jongeren tussen 15 en 23 jaar oud. Volgende delen zullen zich op andere doelgroepen richten.
In het voorjaar van 2024 zal de Minister van Justitie en Veiligheid een volgende update over de integrale aanpak cybercrime naar uw Kamer zenden.
De drempel om te starten met cybercrime zoals phishing ligt steeds lager en daders worden steeds jonger. De Minister heeft eerder toegezegd programma’s als «Hack_Right» meer in te zetten om jongeren op het juiste pad te zetten: hoe staat het hiermee? Hoe vaak is een hack_right traject in 2023 tot dus ver opgelegd?
Er zijn verschillende interventies die door de politie en HALT worden ingezet om jongeren op het juiste te pad te houden of te zetten. Een voorbeeld hiervan is Re_B00tcmp, een terugkerend regionaal evenement voor jongeren met interesse in IT, en die de neiging hebben online grenzen op te zoeken. Tijdens het evenement leren zij middels verschillende presentaties van publieke en private partijen over online grenzen en positieve kansen van IT. Ook is er lesmateriaal ontwikkeld, dat ondersteuning biedt aan ouders, docenten en wijkagenten om jongeren met interesse in IT naar diverse positieve alternatieven te begeleiden. Ook is een aantal online interventies ontwikkeld, zoals de game Framed, en de inkoop van online advertenties om mensen die naar cybercriminele activiteiten (zoals DDoS) zoeken een advertentie van de politie te laten zien die informeert over de strafbaarheid en mogelijke consequenties. In 2023 zijn er tot dusver twee Hack_Right-trajecten opgelegd. Daarnaast is Hack_Right twee keer geadviseerd, eenmaal door de Raad van de Kinderbescherming, en eenmaal door de Reclassering. De rechter heeft daarover nog geen uitspraak gedaan.
Het bericht ‘Schoolleiding zet docent onder druk: krik cijfer leerling op’ |
|
Simone Richardson (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schoolleiding zet docent onder druk: krik cijfer leerling op»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Tijdens het vragenuur van dinsdag 3 oktober jongstleden heb ik hier in uw Kamer reeds mondeling vragen over beantwoord.
Bent u bekend met het onderzoek, beschreven in het achterliggende artikel van het Onderwijsblad van de Algemene Onderwijsbond (AOb), «Druk op cijfers leidt tot fraude»?2
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek.
Bent u ermee bekend dat leraren aangeven gesommeerd te worden om lage cijfers te corrigeren, bijvoorbeeld door de normering aan te passen, de toetsen makkelijker te maken of door de cesuur op te hogen? Bent u het ermee eens dat dit niet past binnen een gezonde schoolcultuur?
Leraren horen niet onder druk gezet te worden om de beoordeling van onderwijsprestaties aan te passen. Informatie hierover is tot mij gekomen via het bovengenoemde artikel en onderzoek. In een gezonde schoolcultuur voelen leraren zich autonoom bij het beoordelen van onderwijsprestaties, zij zijn aan zet. Het is essentieel dat docenten geen druk ervaren om cijfers, normeringen en toetsen aan te passen. Zij moeten ruimte voelen om vanuit hun professionaliteit hun werk te doen en daar hoort ook een autonome becijfering van toetsen bij. Daarnaast is het van belang voor leerlingen dat zij de juiste beoordeling van hun werk krijgen. Op die manier kunnen zij weten welk niveau zij beheersen.
Bent u het ermee eens dat schooldirecties niet op de stoel van de leraar moeten zitten als het gaat om de beoordeling van onderwijsprestaties?
Het is ongeoorloofd als schooldirecties leraren onder druk zetten om cijfers, normeringen en toetsen aan te passen. Dit schaadt hun professionele autonomie. Wel kunnen opvallende cijfers, bijv. een reeks van lage cijfers, aanleiding zijn voor de schoolleiding om vanuit hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs met de leraar in gesprek te gaan om te bezien wat hier achter zit en wat de leraar eventueel extra nodig heeft. Scholen zijn daarnaast verantwoordelijk voor hun eigen toets- en schoolexamenorganisatie. Het maken van afspraken over beoordelingskaders en normeringen kan hier deel van uitmaken, om de kwaliteit van toetsen en examens en de beoordeling hiervan te borgen. Het beïnvloeden van de beoordeling van onderwijsprestaties mag hierbij niet het doel zijn.
Hoe verhouden de resultaten van dit onderzoek zich tot artikel 7.8, lid 2 Wet voortgezet onderwijs 2020, waarin staat dat de leraar een zelfstandige verantwoordelijkheid heeft voor het beoordelen van de onderwijsprestaties van leerlingen?
De beïnvloeding van leraren bij het beoordelen van onderwijsprestaties zou zich in het licht van deze wet niet voor moeten doen.
Hoe ziet het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) op deze bepaling, die ook genoemd wordt in de onderzoekskaders van de inspectie, er concreet uit? Zijn er voorbeelden waar de inspectie ten behoeve van de naleving van dit artikel ingegrepen heeft?
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de wet en doet dat via het onderzoekskader. Binnen het onderzoekskader is de wettelijke bepaling opgenomen in de standaard Uitvoering en Kwaliteitscultuur (SKA2) behorend bij het kwaliteitsgebied Sturen, Kwaliteitszorg en Ambitie. De inspectie onderzoekt onder meer bij scholen en besturen of de kwaliteitscultuur dusdanig ruimte geeft aan docenten om invulling te kunnen geven aan de professionele ruimte die hen moet worden geboden. Daarbij kan er een spanningsveld tussen beleid en professionele ruimte ontstaan. Het wettelijk verplichte professioneel statuut biedt handvatten voor de schoolleiding en het personeel om de professionele dialoog te voeren en de ruimte van de docent te verhelderen. De inspectie neemt de afspraken die in het professioneel statuut zijn vastgelegd ook mee in haar toezicht. Waar nodig geeft de inspectie op dit punt herstelopdrachten.
Zijn er ook goede voorbeelden te noemen van scholen waar leraren juist heel veel autonomie ervaren? En zouden deze voorbeelden ook gedeeld kunnen worden met de Kamer?
Zie ook het antwoord op vraag 11. In 2018 is internationaal vergelijkend onderzoek uitgevoerd waarin onderwijssystemen in 50 landen met elkaar worden vergeleken (Teaching and Learning International Survey). In de TALIS van 20183 geeft ruim 90% van de leraren aan dat zij zeggenschap hebben over het toetsen van de voortgang van leerlingen. Ook op andere aspecten (o.a. bepalen van de inhoud van de lessen) worden hoge scores gerapporteerd als het gaat om zeggenschap. Uit dit onderzoeksresultaat kan worden geconcludeerd dat het merendeel van de leraren veel autonomie ervaart binnen de schoolorganisatie.
Waar kunnen leraren terecht met vragen en voor hulp als zij druk ervaren van hun schooldirectie om hogere cijfers te geven?
Zoals ik ook in het vragenuur van dinsdag 3 oktober jongstleden in de Kamer aangaf, wil ik leraren aanmoedigen om dit allereerst binnen de school aan te kaarten en bespreekbaar te maken. Indien zij deze ruimte niet voelen of er geen verbetering plaatsvindt, kunnen zij contact opnemen met de inspectie. De inspectie kan optreden als een schooldirectie oneigenlijke druk uitoefent op leraren.
Ziet u het risico dat beïnvloeding van cijfers vanuit schooldirecties een negatief effect kan hebben op de onderwijskwaliteit in Nederland, ook in vergelijking met andere landen?
Het ophogen van cijfers is niet in het belang van leerlingen. Zij weten niet waar ze staan in hun ontwikkelproces en krijgen te weinig of onjuiste informatie over waar zij zich nog in kunnen ontwikkelen. Het ophogen van cijfers kan leerlingen tevens schaden bij een overstap naar het vervolgonderwijs omdat zij mogelijk het gevraagde niveau onvoldoende beheersen. Dit alles is van invloed op de onderwijskwaliteit in ons land. Indien zich dit voordoet en er na een gesprek op schoolniveau geen verandering plaatsvindt, kunnen leraren dit melden bij de inspectie.
Bent u bereid onderzoek naar beïnvloeding van schoolcijfers te doen? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daarover informeren?
Ik roep leraren die druk ervaren om cijfers aan te passen op om binnen de school het gesprek aan te gaan of, als dit onvoldoende effect heeft, zich te melden bij de inspectie. Door melding te doen bij de inspectie krijgen we zicht op de gevallen waarin hier sprake van is. De inspectie weegt signalen en zal waar nodig actie ondernemen. Relevante bevindingen zullen we met de Kamer delen.
Klopt het dat 63% van het ondervraagde onderwijspersoneel uit het onderzoek, waaraan 580 leraren deelnamen, onvoldoende vrijheid ervaart in het werk wat zij doen? En dat 77% van de ondervraagden aangeeft dat de autonomie gedurende hun loopbaan is afgenomen? Zijn er landelijke evaluatiecijfers bekend die soortgelijke resultaten weergeven als de onderzoeksresultaten van het AOb-onderzoek beschrijven?3
De AOb rapporteert inderdaad over deze percentages. De AOb geeft zelf aan dat onduidelijk is of er sprake is van een representatief onderzoek. Met de gebruikte onderzoeksmethode is het namelijk denkbaar dat juist iemand die problemen op het vlak van autonomie ervaart geneigd is om te reageren op een dergelijk onderzoek. De landelijk bekende evaluatiecijfers laten een ander beeld zien. In de TALIS van 2018 geven leraren aan dat zij veel professionele ruimte ervaren tijdens het uitvoeren van hun werk, dit percentage is hoger dan gemiddeld in de OESO. Hierbij wordt onder andere de professionele ruimte bij het toetsen van de voortgang van leerlingen genoemd. Uiteraard moeten we te allen tijde pal staan voor de autonomie van leraren, dus het is van belang om hier scherp naar te blijven kijken.
Bent u het ermee eens dat de leraar gesteund moeten worden in zijn/haar autonomie, bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, als het gaat om het beoordelen van onderwijsprestaties van leerlingen?
Op grond van artikel 7.8 WVO 2020 zouden leraren autonoom moeten kunnen handelen bij het beoordelen van onderwijsprestaties. Mocht dit binnen de school niet het geval zijn, dan is het van belang dat leraren die die druk ervaren dit melden, zodat er op schoolniveau stappen kunnen worden ondernomen. Daarnaast zal er naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek over sturing een herijking van het model van sturing door de overheid op het onderwijs volgen. Opties en scenario’s voor deze herijking verwacht ik begin 2024 naar de Kamer te kunnen sturen.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat onderwijzend personeel weer optimaal haar zelfstandigheid terugkrijgt in het beoordelen van de onderwijsprestaties?
De ANBI-status van Extinction Rebellion |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
Bent u ermee bekend dat Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) over een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status beschikt, zoals onder andere op de website en in de jaarverslagen van de organisatie zelf wordt vermeld?
Ja, in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst zijn drie stichtingen vermeld met de naam Stichting vrienden van XR evenals de ingangsdata waarop de stichtingen als ANBI kwalificeren.
Kunt u aangeven welke belastingvoordelen Extinction Rebellion als gevolg hiervan heeft (gehad) en welke bedragen hiermee gemoeid zijn?
Omdat de Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
Deelt u de conclusie dat onder andere het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen verwerpelijke acties zijn die geenszins van «algemeen nut» getuigen? Zo nee, waarom?
Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beogen. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving. Naar aanleiding van zorgen van Tweede Kamerleden de afgelopen jaren over zulk gedrag van ANBI’s, heeft mijn ambtsvoorganger een raadgevende commissie van deskundigen ingesteld om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. Het rapport «Toezicht op algemeen nut» van deze raadgevende commissie biedt een waardevol inzicht in de maatschappelijke waarde van ANBI’s en de wijze waarop toezicht kan worden gehouden op ANBI’s zodat zij het algemeen nut (blijven) uitdragen. Het rapport bevat een lijst met 25 sets Kamervragen over gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Wat de casussen uit de Kamervragen gemeen hebben, is dat het doorgaans gaat om zaken waar de Belastingdienst niet op kan ingrijpen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut» vindt het kabinet het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten, voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI's zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk om zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet en dit uit te dragen. Daarom wordt langs verschillende lijnen gewerkt aan het bestrijden van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties, zoals ANBI's. De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen om een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Deelt u de mening dat het richting de samenleving niet te verantwoorden is dat een club die zich schuldig maakt aan dergelijke onwettige, maatschappij-ontwrichtende en vandalistische acties belastingvoordelen krijgt? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de gronden waarop een ANBI-status kan worden ingetrokken?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het voldoen aan integriteitseisen een voorwaarde is voor het verkrijgen en/of behouden van de ANBI-status en dat deze status kan worden ingetrokken indien een stichting niet (meer) aan deze integriteitseisen voldoet?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Belastingdienst aangeeft een instelling niet (langer) als ANBI te zien wanneer een‘een bestuurder, een leidinggevende, of een gezichtsbepalend persoon van de instelling is veroordeeld voor een misdrijf en het misdrijf is gepleegd in de hoedanigheid van de betrokkene, de veroordeling minder dan 4 jaar geleden plaatsvond en/of het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert»?2
Ja, dit is de hiervoor al genoemde integriteitstoets (artikel 5b, lid 8 AWR).
Bent u er tevens mee bekend dat een «gezichtsbepalend persoon» binnen de gehanteerde criteria van de Belastingdienst niet eens een juridische band zoals een dienstbetrekking met de ANBI hoeft te hebben?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dit inhoudt dat de ANBI-status van Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) kan worden ingetrokken op basis van een veroordeling voor een misdrijf door één of meerdere betrokkenen bij acties van Extinction Rebellion? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan daarom geen nadere informatie verstrekken over individuele instellingen.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat indien de instelling, een bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling zich in relatie tot de ANBI schuldig heeft gemaakt aan een in de ANBI-regeling genoemd misdrijf3, zoals haatzaaiing of het aanzetten tot geweld, de inspecteur – onder bepaalde voorwaarden – de ANBI-status niet verleent of intrekt (integriteitstoets). De Belastingdienst verkrijgt deze informatie niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van externe partijen zoals het Openbaar Ministerie of de FIOD.
Met ingang van 2021 is de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling uitgebreid en kan de inspecteur bij gerede twijfel over de integriteit van de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor de instelling gezichtsbepalende persoon verzoeken om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te overleggen. Indien de VOG niet binnen een termijn van zestien weken wordt verstrekt, bepaalt de ANBI-regeling dat de ANBI-status wordt ingetrokken of niet wordt verleend. Gerede twijfel bij de inspecteur kan onder andere volgen uit berichten in de media.
Hoeveel personen zijn de afgelopen vier jaar veroordeeld voor een misdrijf rond acties van Extinction Rebellion, waaronder het blokkeren van wegen (artikel 162 Wetboek van Strafrecht) en opruiing (Artikel 131 Wetboek van Strafrecht)?
De rechtspraak houdt niet bij hoeveel personen zijn veroordeeld voor misdrijven bij acties die verbonden zijn of georganiseerd zijn door specifieke organisaties.
Indien dit één of meerdere personen betreft, bent u dan bereid om over te gaan tot het intrekken van de ANBI-status? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan daarom geen nadere informatie verstrekken over individuele instellingen.
Bent u ermee bekend dat op grond van artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden kan worden verklaard en ontbonden kan worden?
Ja.
Deelt u de mening dat dit artikel van toepassing kan worden verklaard op Extinction Rebellion? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Het is niet aan ons om deze afweging te maken. Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden.
De besluitvorming met betrekking tot de motie Klaver-c.s. over het gelijkstellen van potentieel zeer zorgwekkende stoffen aan zeer zorgwekkende stoffen |
|
Jesse Klaver (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat verstaat u onder «het bedrijfsleven» waaraan u refereert in de beslisnota1? Welke bedrijven of vertegenwoordigers van bedrijven heeft u gesproken naar aanleiding van deze motie? Kunt u aangeven op welke momenten deze contacten zijn geweest?
Hier worden de belangrijkste (branche)vertegenwoordigers bedoeld van vergunningplichtige bedrijven die ZZS emitteren en die mijn ambtenaren regulier spreken, onder andere in de Klankbordgroep Stoffen REACH (drie keer per jaar), in het kader van de evaluatie van het ZZS-emissiebeleid en in het kader van het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Dat zijn gesprekken waar ook de thema’s, waar de motie over spreekt, worden besproken, onder meer in het kader van de evaluatie van het ZZS-emissiebeleid en in het kader van het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Naar aanleiding van de motie zijn er geen specifieke gesprekken met het bedrijfsleven gevoerd.
Kunt u de reactie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) over de gevolgen voor het bedrijfsleven van 25 september 2023, waarnaar wordt verwezen in de beslisnota, ook delen met de Kamer?
Het Ministerie van EZK heeft meegelezen op de conceptbrief. IenW heeft geen commentaar ontvangen van EZK.
Heeft u bevoegde gezagen en omgevingsdiensten gesproken in relatie tot de besluitvorming over deze motie? Hebben zij met al hun kennis en kunde kunnen meedenken over de uitvoering hiervan? Zo ja, met welke bevoegde gezagen of omgevingsdiensten heeft u contact gehad? Kunt u aangeven op welke momenten deze contacten zijn geweest?
Met bevoegde gezagen en omgevingsdiensten heeft IenW regelmatig contact. Specifiek ten aanzien van de motie is geen contact geweest.
De onderwerpen van de motie, zoals voorzorg en het (p)ZZS-beleid worden veelvuldig besproken, bijvoorbeeld onlangs nog op 5 september jl. in het kader van het reguliere interbestuurlijk overleg van het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Aan dit overleg namen -naast ambtenaren van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat- vertegenwoordigers deel van VNG, IPO, UvW en ODNL.
Kunt u uiteenzetten hoe groot de administratieve lasten en financiële verplichtingen voor het bedrijfsleven exact zijn op basis waarvan u heeft besloten om deze motie niet uit te voeren?
Alvorens in te gaan op de vraag over de omvang van eventuele administratieve lasten, wil ik benadrukken dat, zoals aangegeven in de brief van 6 oktober, doorslaggevend is geweest dat het juridisch zeer kwetsbaar is om in regelgeving eenvoudigweg pZZS gelijk te stellen aan ZZS. Immers is dan de plaatsing van een stof op de pZZS-lijst enig criterium voor het reguleren van die stof als ware het een ZZS. Dat biedt onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing.
Een exacte inschatting van de administratieve lasten en financiële verplichtingen is in theorie mogelijk, maar in de praktijk is deze berekening niet te maken. Dit komt onder andere omdat de pZZS-lijst voortdurend wijzigt van samenstelling. Daarmee zullen ook de verplichtingen voor bedrijven voortdurend wijzigen als pZZS gelijk wordt geschaard met ZZS. De afweging over de administratieve lasten en financiële verplichtingen is dus gebaseerd op een algemene inschatting waarbij vaststaat dat dit leidt tot een aanzienlijke stijging. Voor de beoordeling van maatregelen voor ZZS door het bevoegd gezag moet het bedrijf inzicht geven in de kostenberekeningen; dit is een verplicht onderdeel van een vermijdings- en reductieprogramma. Die kosten kunnen bestaan uit het aanpassen van het productieproces of bouwen van een emissie reducerende installatie en het bedrijven daarvan. Wanneer we pZZS gelijkschakelen aan ZZS betekent dit in ca. 75% van de gevallen dat deze kosten en administratieve verplichtingen ten onrechte worden gemaakt omdat 75% zich uiteindelijk niet kwalificeert als een ZZS. De situatie zoals hierboven geschetst is de huidige werkwijze. In mijn brief van 6 oktober jongstleden heb ik aangegeven dat ik de zorg van de Kamer deel over stoffen waarvan nog onzekerheid is over de risico’s, en die mogelijk in de toekomst wel een ZZS blijken te zijn. Dus de ca. 25% van de stoffen van de pZZS lijst. Als zo’n stof door een bedrijf naar lucht of water wordt geëmitteerd en er zijn sterke aanwijzingen voor risico’s, dan wil ik dat alles op alles wordt gezet om te zorgen dat die emissies zo snel mogelijk stoppen, in lijn met de minimalisatieplicht voor ZZS. Bevoegde gezagen moeten direct, vanuit voorzorg, maatregelen kunnen nemen om die stoffen uit het milieu te weren. Daarom heb ik in mijn brief van 6 oktober verschillende acties aangekondigd voor het instrumentarium van bevoegde gezagen.
Kunt u uiteenzetten hoe groot de financiële baten zijn voor bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om niet voor elke afzonderlijke potentieel zeer zorgwekkende stof (pZZS) te moeten handhaven?
De inschatting is dat er geen sprake is van baten. Of het nu gaat om ZZS of pZZS, het bevoegd gezag zal altijd moeten handhaven op de gemelde en vergunde emissies van een bepaalde stof: er wordt bekeken of het bedrijf aan de informatie- en minimalisatieplicht voor de emissies van die stof voldoet. Het gelijkschakelen van pZZS aan ZZS zal voor bevoegde gezagen, net als voor bedrijven, tot een lastenverzwaring leiden omdat voor deze stoffen aanvullende verplichtingen gaan gelden die door bevoegde gezagen moeten worden gecontroleerd. Bovendien gaan er steeds weer stoffen van de lijst af als blijkt dat een stof geen ZZS is, waar dan besluiten weer op moeten worden aangepast.
Kunt u uiteenzetten wat de maatschappelijke baten zijn wanneer er een minimalisatieplicht zal gelden voor de 25% pZZS die vervolgens daadwerkelijk een zeer zorgwekkende stof (ZZS) blijken te zijn?
Daartoe moet worden onderzocht welke van de pZZS stoffen daadwerkelijk in Nederland geëmitteerd worden, door welke bedrijven, in welke hoeveelheden en of dat naar water of lucht is. Bovendien hangt het effect van de minimalisatieplicht af van de specifieke omstandigheden in zo’n bedrijf: soms zal het mogelijk zijn de emissies op korte termijn te voorkomen, meestal worden er – zoals dan opgenomen in een vermijdings- en reductieprogramma – stappen gezet zoals aanpassen van een productieproces of het bouwen van een aanvullende installatie om die emissies te minimaliseren. Het minimaliseren zal in de ene situatie sneller gaan dan in de andere. Inventariseren wat dit in totaal zou opleveren aan maatschappelijke kosten en baten is misschien in theorie mogelijk, maar zal in praktijk vrijwel onmogelijk en weinig zinvol blijken. Waarschijnlijk zal nog voordat de inventarisatie is afgerond, de uitkomst al achterhaald zijn vanwege tussentijdse aanpassingen van de pZZS-lijst.
Hoe lang duurt het op dit moment gemiddeld voordat een pZZS-stof is beoordeeld als ZZS of niet-ZZS?
Dit is afhankelijk van de Europese onderzoeken op basis waarvan een stof op de pZZS lijst is geplaatst. Ervaring uit de praktijk (de lijst bestaat nu zo’n vijf jaar) leert dat dat 1 jaar kan zijn, maar ook vele jaren kan duren. Dat is het geval als bijvoorbeeld een lidstaat lang over het onderzoek doet, of als het onderzoek wordt uitgesteld. Een gemiddelde duur heeft, gezien het bovenstaande weinig informatieve waarde, maar zou naar verwachting ergens rond de drie jaar liggen.
Welke mogelijkheid is er voor bevoegde gezagen om een minimalisatieplicht op te leggen op de uitstoot van pZZS? Welke mogelijkheid is er om verplichtingen op te leggen aan de emissie van stoffen van gelijke zorg als pZZS, die als zodanig door het RIVM worden beschouwd?
De wettelijke minimalisatieplicht geldt alleen voor ZZS. Het bevoegd gezag heeft echter wel al mogelijkheden om voor emissies van niet-ZZS verplichtingen op te leggen, bijvoorbeeld via de vergunning. Daar is dan wel goede onderbouwing voor nodig. Zoals ik ook al aangaf in mijn brief van 6 oktober is het in regelgeving eenvoudigweg gelijkstellen van alle pZZS aan ZZS juridisch zeer kwetsbaar, omdat plaatsing van een stof op de pZZS-lijst als enig criterium onvoldoende onderbouwing biedt voor het reguleren van die stof als ware het een ZZS.2
Bent u bekend met de definitie van het voorzorgsbeginsel, vastgesteld door de Europese Commissie2, waarin de mogelijkheid wordt genoemd om de bewijslast voor de risico-evaluatie van mogelijk schadelijke stoffen om te draaien en deze bij bedrijven neer te leggen? Is dit onder onze nationale regelgeving mogelijk bij het al dan niet vergunnen van pZZS-emissies? Zo niet, welke wettelijke aanpassingen zijn nodig om deze bewijslast wél om te kunnen draaien?
Ja ik ben bekend met die mededeling van de Europese Commissie. Bij het vergunnen van emissies van stoffen kan het bevoegd gezag ook nu al aan het bedrijf om nadere informatie of bijvoorbeeld monitoring vragen. Overigens is er bij vergunningverlening altijd sprake van een gedeelde bewijslast. Het bedrijf moet informatie leveren over de risico’s van een stof bij de vergunningaanvraag. Dit geldt voor alle stoffen, ook niet ZZS. Het bevoegd gezag moet het besluit op de vergunningaanvraag voldoende onderbouwen. Zie voorts mijn brief van 6 oktober, waar ik onder andere inga op het thema «bewijslast».
Vindt u het wenselijk dat een bevoegd gezag, bij zorgen over het gevaar van een nieuw te vergunnen stof, zelf bewijs van de mogelijk schadelijke gevolgen moet aandragen? Is het niet wenselijk om deze bewijslast om te draaien, zodat er geen mogelijk schadelijke stoffen worden uitgestoten totdat het desbetreffende bedrijf de zorgen wetenschappelijk weerlegt?
Zowel een bedrijf als een bevoegd gezag heeft in het kader van een vergunning een bepaalde verantwoordelijkheid. Welke partij informatie ten behoeve van bewijslast aandraagt of moet aandragen, kan verschillen per situatie. Dit is niet per definitie altijd het bevoegd gezag. Een bedrijf heeft een verantwoordelijkheid om het milieu niet te vervuilen, en moet in het kader van een vergunning relevante informatie aanleveren. Bij vergunningverlening is dus altijd sprake van een gedeelde bewijslast. Het bedrijf moet informatie leveren over de risico’s van een stof bij de vergunningaanvraag. Dit geldt voor alle stoffen, ook niet ZZS. Het bevoegd gezag moet het besluit op de vergunningaanvraag voldoende onderbouwen.
Welke financiële en juridische ondersteuning biedt het ministerie momenteel aan bevoegde gezagen en omgevingsdiensten die uit voorzorg milieuvergunningen aanscherpen om gezondheidsrisico’s te beperken? Is het doel bij zulke ondersteuning om bevoegde gezagen te helpen om een zo scherp mogelijke en houdbare vergunning te verlenen?
Ik verwijs hierbij naar het Interbestuurlijk Programma Verbetering VTH, waarbinnen een substantieel bedrag beschikbaar is voor omgevingsdiensten, onder andere voor verdere professionalisering van vergunningverleners. De versterking van het VTH-stelsel moet bijdragen aan betere vergunningverlening.
Is er een standaard format of richtlijn voor bevoegde gezagen die uit voorzorg een vergunning willen aanscherpen met betrekking tot pZZS zodat deze juridisch houdbaar is volgens de Mededeling van de Europese Commissie?
Nee, er is geen standaard format of richtlijn.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor het commissiedebat Externe veiligheid (11-10-2023) en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om de beantwoording tijdig te versturen.
Het toenemende aantal explosies, welke meestal drugsgerelateerd zijn |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in de stad Rotterdam met regelmaat (bom)aanslagen plaatsvinden, meestal gerelateerd aan drugscriminaliteit?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat dit gewelddadige fenomeen zich in rap tempo over het land aan het verspreiden is?2
Ja, we zien een toename van het aantal incidenten ten opzichte van voorgaande jaren. We zien dit ook meer verspreid over het land voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van alle explosies over het jaar 2023 en kunt u daarbij vermelden welke gerelateerd zijn aan drugs- en/of bendeoorlogen? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Onderstaand vindt u een het meest actuele overzicht van alle explosies over het jaar 2023. De cijfers dateren uit 4 oktober jl. Het is op basis van deze cijfers niet mogelijk om een direct verband te leggen tussen deze explosies en drugs- of bendeoorlogen.
PL0100 Noord-Nederland
10
1
4
1
1
PL0600 Oost-Nederland
21
2
5
2
0
PL0900 Midden Nederland
40
5
13
4
0
PL1100 Noord-Holland
37
3
5
1
0
PL1300 Amsterdam
128
4
10
2
0
PL1500 Den Haag
46
3
2
1
0
PL1700 Rotterdam
149
1
9
4
0
PL2000 Zeeland West-Brabant
14
1
2
0
0
PL2100 Oost-Brabant
8
0
4
0
0
PL2300 Limburg
12
0
3
1
0
PL2600 Landelijke Eenheid
0
0
0
0
0
Wat is uw inzet om het geweldige fenomeen van bomaanslagen met wortel en tak uit te roeien? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Mijn inzet is er altijd op gericht om dergelijke incidenten te voorkomen. Dit doen we onder andere door een langdurige, intensieve én gezamenlijke aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De politie zet opsporingscapaciteit in om de daders en opdrachtgevers op te sporen. We weten dat de daders vaak jong zijn en bereid om voor relatief weinig geld ernstige geweldsdelicten te plegen. Daarom willen we jonge aanwas voorkomen door integraal samen te werken en te investeren in de meest kwetsbare wijken van Nederland met de aanpak Preventie met Gezag. Daarnaast vraagt de aanpak van dit probleem een internationale samenwerking. Kern van het probleem is dat in Europa de legale productie en handel in zwaar en explosief vuurwerk op enig moment overgaat naar illegale handel en misbruik. De verschijningsvormen waarbij zwaar en explosief vuurwerk gebruikt wordt (denk aan aanslagen, plofkraken of bestoken van hulpverleners tijdens oud en nieuw) en de frequentie daarvan, verschillen per lidstaat. Mede om die reden geven niet alle landen dezelfde prioriteit aan dit onderwerp en kost het tijd om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. In EU verband blijven het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ik de problematiek agenderen.
Bent u bekend met het feit dat in sommige wijken het er zelfs op lijkt dat de onderwereld de baas is en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de stelling dat de onderwereld in sommige wijken de baas zou zijn en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie niet. We weten dat in sommige wijken de leefbaarheid onder druk staat. De politie werkt in deze wijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in de wijken actief zijn.
Sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik mij hard gemaakt om de georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit in ons land een halt toe te roepen. Ik doe dit samen met alle relevante partners op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Naast overheidspartijen zijn private partijen van groot belang om de drugscriminaliteit te bestrijden. De afgelopen periode hebben we gezamenlijk belangrijke stappen gezet in de aanpak, die draait om de vier strategische prioriteiten: voorkomen dat jongeren geronseld worden voor de drugscriminaliteit; verstoren van criminele netwerken en hun geldstromen; bestraffen van drugscriminelen en beschermen van potentiële slachtoffers zoals journalisten en officieren van justitie. Uw Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de stand van zaken van de aanpak.
Bent u bekend met het schreeuwende tekort aan politieagenten? Zo ja, heeft u de bereidheid het voorbeeld van Zweden te volgen door in risicowijken het leger in te zetten om orde op zaken te stellen, bijvoorbeeld door te patrouilleren in wijken waar bomaanslagen heel normaal lijken te worden? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals ik ook in mijn halfjaarbericht3 aan uw Kamer heb gemeld leidt op dit moment in álle politieregio’s de druk op politiecapaciteit tot knelpunten. Dit verschilt overigens wel van plek tot plek. Maar omdat de politiecapaciteit per definitie schaars is betekent dit dat er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van de politiecapaciteit. De politie werkt in risicowijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in die wijken actief zijn.
Het handhaven van de openbare orde is een verantwoordelijkheid van de burgemeester. Onder gezag van de burgemeester worden primair afspraken gemaakt met politie en andere relevante civiele instanties over de wijze van handhaving. Indien de civiele capaciteit of expertise niet afdoende blijkt, kan aan Defensie een verzoek worden gericht om het leveren van bijstand van de Koninklijke Marechaussee of andere defensieonderdelen. Een dergelijk verzoek is ten aanzien van het patrouilleren in de betreffende wijken momenteel niet aan de orde. Gerelateerd aan de incidenten met explosieven wordt wel defensie-expertise ingezet bijvoorbeeld van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie.