Mogelijk Nederlandse betrokkenheid bij de FIFA omkopingszaak |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Braziliaanse voetbalfraudeur stalt uitzendrechten in Nederland» en «Nike en Nederlandse ex-directeur verstrikt in FIFA-omkopingszaak»?1
Ja.
Zijn de berichten, dat onrechtmatig verkregen vermogen geparkeerd zou staan bij een Nederlandse brievenbusmaatschappij, aanleiding te vermoeden dat er in Nederland strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de in het eerste bericht genoemde fraude met voetbalrechten? Zo ja, betekent dit dat er door de Nederlandse justitiële autoriteiten onderzoek wordt gedaan naar deze brievenbusfirma dan wel medewerking wordt verleend aan het onderzoek door de FBI? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie (OM) kan geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en de privacy van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Wat is de aard van het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) naar de sponsoring door Nike van het Nederlands elftal?
Ik beschik niet over deze informatie. De KNVB is een private organisatie die haar eigen prioriteiten stelt.
Deelt u de mening dat wanneer er aanleiding is te veronderstellen dat er mogelijk sprake is geweest van strafbare feiten rondom de sponsor(ing) van het Nederlandse elftal dat dan het openbaar ministerie door de KNVB daarvan op de hoogte moet worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De bestuurlijke chaos bij Stichting Mozon |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de bestuurlijke chaos die is ontstaan bij de Stichting Mozon, omdat de enige bestuurder van de stichting per direct en zonder enige vooraankondiging een directeur van een van de scholen op 24 maart jl. op non-actief heeft gesteld? Wat is uw oordeel over het voornemen van deze bestuurder om het ontslag van deze directeur door te zetten tegen het uitdrukkelijke advies van de medezeggenschapsraad in?1 2 3
Sinds april 2015 heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) diverse signalen en klachten ontvangen van ouders en personeelsleden van de Venlose Montessorischool over het klimaat op school en het handelen door het bestuur van de Stichting Mozon. Ik neem deze signalen erg serieus. Elke school met een onveilig schoolklimaat is er één te veel.
Op basis van deze signalen heeft de inspectie een kwaliteitsonderzoek onderzoek ingesteld naar de mogelijke tekortkomingen en negatieve effecten van genoemde signalen op in de onderwijskwaliteit en de naleving van wettelijke voorschriften binnen de school. Het kwaliteitsonderzoek bevindt zich momenteel in de fase van hoor en wederhoor. Medio september wordt het rapport bevindingen kwaliteitsonderzoek vastgesteld. De inspectie maakt een inspectierapport in de vijfde week na vaststelling daarvan openbaar.
Het behoort niet tot de taken van de inspectie om onderzoek te doen naar de aanleiding of legitimiteit van de rechtspositionele interventie.
Acht u het wenselijk dat het bestuur van de Stichting Mozon opnieuw in opspraak is geraakt, nadat er in 2009 ook reeds grote problemen waren met de medezeggenschap van ouders, docenten en leerlingen bij dit schoolbestuur (met dezelfde bestuurders)? Kunt u toelichten welke maatregelen er sinds 2009 bij de Stichting Mozon zijn genomen om de problemen met de medezeggenschap op te lossen?4
Onder de Stichting Mozon vallen vier scholen. In 2009 heeft de inspectie naar aanleiding van signalen over onrust binnen de Montessorischool Weert diverse gesprekken gevoerd met het bestuur en de raad van toezicht van de Stichting Mozon. De onrust was ontstaan na het ontslag van een leraar, wat gebeurde tegen de achtergrond van wantrouwen ten aanzien van de onafhankelijkheid van de bestuurder. In de gesprekken heeft de inspectie het bestuur en de raad van toezicht gewezen op hun rol en positie ten aanzien van de school. Op aandringen van de inspectie heeft het bestuur indertijd zijn kantoor verhuisd van de Montessorischool Weert naar een andere locatie in Weert. Tot april 2015 heeft de inspectie geen signalen over Stichting Mozon ontvangen die in het kader van het risicogericht toezicht om onderzoek vroegen.
De huidige problematiek spitst zich toe op een andere school binnen Stichting Mozon, de Venlose Montessorischool. In de afgelopen jaren heeft de inspectie deze school verschillende keren bezocht. In 2008 heeft de school het toezichtsarrangement «zwak» gekregen. In 2010 was de situatie verbeterd en kreeg de school weer het basisarrangement, net als bij het meest recente onderzoek in 2014. De recente signalen van ouders en personeelsleden hebben geleid tot een kwaliteitsonderzoek van de inspectie in juni 2015.
Acht u het wenselijk dat de vicevoorzitter van de raad van toezicht aftreedt om per direct te worden benoemd als interim-directeur van een van de scholen die onder de Stichting Mozon vallen? Is er in uw ogen sprake van belangenverstrengeling en vriendjespolitiek in het bestuur van de Stichting Mozon? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Wettelijk is er geen belemmering om een voormalig lid van de raad van toezicht te benoemen tot directeur ad interim. De inspectie houdt binnen het toezicht op de Stichting Mozon scherp in de gaten of er sprake is van correcte bestuurlijke verhoudingen, met inbegrip van de onafhankelijkheid van de bestuursvoorzitter en de raad van toezicht. Verder is er inmiddels binnen de Venlose Montessorischool een tweede directeur ad interim aangetreden. Deze directeur heeft geen zakelijke geschiedenis met het bestuur van Stichting Mozon.
Acht u het überhaupt wenselijk dat de interim-directeur die wordt aangesteld, van 1999 tot en met 2008 voorzitter van het bestuur van dezelfde stichting is geweest, terwijl de huidige directeur-bestuurder in die periode algemeen directeur van deze stichting was; dat deze bestuursvoorzitter in 2009, na omvorming van het bestuur naar een raad-van-toezichtmodel, lid werd van de raad van toezicht, terwijl de algemeen directeur directeur-bestuurder van de stichting werd en dat dit lid van de raad van toezicht tijdens het conflict in Weert optrad als voorzitter van de raad van toezicht? Is het in uw ogen mogelijk dat iemand die bijna tien jaar bestuurder is geweest vervolgens vanuit de raad van toezicht onafhankelijk controle kan uitoefenen op de directeur-bestuurder die dezelfde tien jaar algemeen directeur was? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Wettelijke is er geen belemmering om als voormalig voorzitter van bestuur, lid van de raad van toezicht te worden van hetzelfde bestuur. Bij de splitsing van uitvoerende en toezichthoudende rollen in het primair onderwijs is het regelmatig voorgekomen dat een voormalig bestuurder wordt aangesteld in de raad van toezicht van het bestuur dat hij of zij verlaten heeft. De duidelijke scheiding van de rollen zorgt er voor dat een bestuurder die toetreedt tot de raad van toezicht deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen op het bestuur. De inspectie houdt hier toezicht op. In 2009 heeft de inspectie, naar aanleiding van de onrust rond de Montessorischool in Weert, in gesprekken met de raad van toezicht expliciet aandacht besteed aan de scheiding van taken tussen bestuur en intern toezicht.
Acht u het wenselijk dat een petitie – ondertekend door het overgrote deel van de ouders waarin wordt geprotesteerd tegen de niet-transparante wijze van communiceren – door de bestuurder van tafel wordt geveegd? Is dit een gewenste wijze van medezeggenschap van ouders en docenten?
Een goed en betrouwbaar bestuur staat open voor signalen vanuit ouders en neemt deze serieus, zeker waar het om zijn eigen functioneren gaat. De bestuurder maakt vervolgens in zijn keuze om op signalen te acteren een afweging van belangen. De bestuurder dient daarbij te zorgen voor een goede uitvoering van de medezeggenschap en moet de Wet Medezeggenschap scholen (WMS) naleven.
Wat is uw oordeel over het afwijzen van een verzoek voor een ouderavond over de ontstane problematiek en het blokkeren van email-accounts van ouders? Is dit in uw ogen een transparante wijze van communiceren met ouders van leerlingen?
Ik neem de signalen van ouders en personeelsleden erg serieus. Een goed en betrouwbaar bestuur staat open voor klachten van ouders. Het kwaliteitsonderzoek binnen de Venlose Montessorischool door de inspectie richt zich onder meer op de communicatie tussen het college van bestuur en andere geledingen. Medio september wordt het rapport bevindingen kwaliteitsonderzoek vastgesteld en binnen vijf weken na de vaststelling door de inspectie openbaar gemaakt. De gesprekken van de inspectie met bestuurders en ouders hebben zich gericht op het voeren van een dialoog tussen alle geledingen. Dit heeft er inmiddels toe geleid dat er ouderavonden worden georganiseerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de medezeggenschapsraad van de school in Venlo het vertrouwen heeft opgezegd in de bestuurder van de Stichting Mozon? Bent u met de ouders van mening dat het meest wenselijke scenario is dat de directeur-bestuurder per direct vertrekt als bestuurder van de Stichting Mozon?
Het gegeven dat de medezeggenschapsraad van de Venlose Montessorischool het vertrouwen heeft opgezegd in het bestuur van de Stichting Mozon is een serieus signaal voor het bestuur. Het is uiteindelijk aan de raad van toezicht om te beslissen of de bestuurder op termijn kan aanblijven.
Welke impact heeft de bestuurlijke chaos op de kwaliteit van onderwijs bij de Stichting Mozon? Is er in uw ogen een gezond onderwijsklimaat op de school in Venlo, nu er een zeer gespannen sfeer voor docenten is ontstaan, docenten zich geïntimideerd en bedreigd voelen door de directeur-bestuurder, en de communicatie vanuit de interim-directeur richting ouders en team zwaar te wensen over laat?
De inspectie heeft een kwaliteitsonderzoek onderzoek ingesteld naar de mogelijke tekortkomingen en negatieve effecten van genoemde signalen op in de onderwijskwaliteit en de naleving van wettelijke voorschriften binnen de school. Medio september wordt het rapport bevindingen kwaliteitsonderzoek vastgesteld en binnen vijf weken na de vaststelling door de inspectie openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht sturen van de bezoldiging van de bestuurder(s) en de leden van de raad van toezicht van de Stichting Mozon van 1999 – heden, uitgesplitst per jaar per persoon (inclusief namen)? Is het gebruikelijk dat een directeur-bestuurder van een kleine stichting met vier scholen zichzelf (met goedvinden van de raad van toezicht) een werktijdfactor van 1.2 toekent en zodanig zijn salariëring opschroeft en bovendien nog nevenfuncties bekleedt, waarvan minstens één gelieerd aan een lid van de raad van toezicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanaf 2013 is er door de Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) een wettelijke verplichting om gegevens over de inkomens van topfunctionarissen in het jaarverslag te vermelden. De Stichting Mozon heeft in 2013 en 2014 aan deze wettelijke verplichting voldaan. Geen van de bezoldigingen overschreed de gehanteerde norm binnen de sector onderwijs.
Over de periode 2006 tot de inwerkingtreding van de WNT is de Wet Openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) van toepassing. Die wet bepaalt dat overschrijdingen van de WOPT-norm in de jaarrekening moeten worden vermeld. Uit de jaarrekeningen over 2009 tot en met 2012 blijkt dat deze norm in die periode niet is overschreden. In de jaren 2006 tot en met 2008 is er geen melding gemaakt van overschrijdingen van de norm door Stichting Mozon. In de periode vóór 2006 was er nog geen topinkomensbeleid, waardoor ik over die periode niet over de gevraagde gegevens beschik.
Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de onderwijscao’s. De bepalingen over de maximale betrekkingsomvang zijn onderdeel daarvan. Afhankelijk van de cao die in deze situatie geldt, mag de maximale omvang van de betrekking van betrokkene al of niet uitgaan boven de omvang van een normbetrekking. Indien de directeur-bestuurder valt onder de cao bestuurders po, mag betrokkene worden benoemd voor ten hoogste 100 procent van een normbetrekking. De bepalingen in deze cao en de toelichting hierop zijn volstrekt helder. Indien in dit geval de cao bestuurders po van toepassing is, is de beschreven situatie in strijd met de cao-afspraken. Mocht de directeur-bestuurder vallen onder de cao po, dan geldt voor betrokkene dezelfde bepaling als voor leraren. Dit betekent dat de betrekking maximaal 120 procent van een normbetrekking mag bedragen. Indien de cao po van toepassing is, is in dit geval dus geen sprake van strijdigheid met de cao-bepalingen.
Het spreekt voor zich dat de individuele werkgevers gehouden zijn de cao op een juiste wijze toe te passen. Voor beide cao’s geldt dat de cao-partijen zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de cao-bepalingen. Wel zal ik bij de organisaties die de werkgevers vertegenwoordigen bij de cao-onderhandelingen aandacht vragen voor de naleving van de bepalingen over de maximale betrekkingsomvang.
In de Code Goed Bestuur is onder artikel 24 opgenomen: «dat geen lid van het intern toezichtsorgaan kan zijn iemand die wegens de vervulling van een bestuurs- of toezichtfunctie bij een andere organisatie in dezelfde sector en dezelfde regio met onverenigbare belangen geconfronteerd kan worden». In het geval van de bestuurder van Stichting Mozon betreft het een nevenfunctie in een andere sector dan het onderwijs en is er geen sprake van onverenigbare belangen.
Wordt het eindelijk niet eens tijd voor instemmingsrecht van de medezeggenschapsraden op de begroting van scholen en de aanstelling van directeuren, raad van bestuur en de raad van toezicht?
Zie mijn antwoord bij vraag 13.
Deelt u de mening dat een school geen commercieel bedrijf is en dat raden van toezicht, raden van bestuur en geforceerde medezeggenschap over de bedrijfsvoering onwenselijk zijn? Gaat u maatregelen nemen om van scholen «platte» organisaties te maken, waar leraren zich bezig kunnen houden met de inhoud van hun vak en waarbij de overheid meer verantwoordelijkheid gaat dragen voor het onderwijs, zodat de macht van schoolbesturen afneemt en er een sterkere medezeggenschap ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 13.
Bent u van mening dat het bestuursmodel voor (basis)scholen is mislukt, waarbij raden van toezicht onvoldoende toezicht houden en onderwijsbestuurders een almachtig positie kunnen verwerven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het bestuursmodel voor (basis)scholen te verbeteren?
Zie mijn antwoord bij vraag 13.
Bent u bereid om de raden van toezicht in het basisonderwijs af te schaffen en te vervangen door een sterke medezeggenschapsraad, waarin ouders en docenten volwaardig kunnen meebeslissen over de besteding van het budget, de aanstelling en het aftreden van bestuurders en over de inrichting van het onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een uitgewerkt voorstel verwachten?
Een goed functionerend systeem van intern toezicht is van groot belang voor het besturen van basisscholen. Een dergelijk systeem kan op verschillende manieren worden ingericht, waaronder met een raad van toezicht. Belangrijk is dat er binnen het systeem sprake is van controle en tegenkracht (checks and balances) waardoor mogelijke fouten en misstappen tijdig onderkend en gecorrigeerd worden. In een dergelijk systeem, waar ook de medezeggenschap deel van uitmaakt, functioneren verschillende partijen vanuit hun specifieke kennis, kunde of belang. Dit bestuursmodel functioneert goed en staat open voor verandering waar nodig. Voor een juiste balans mag geen van deze partijen stelselmatig worden genegeerd of op enige wijze hun rol worden ontnomen. Indien blijkt dat één van de partijen een sterkere positie behoeft binnen dit systeem, dan zet ik mij er voor in om dit aan te passen. Zo is het de bedoeling de positie van de medezeggenschapsraad te verbeteren met de Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen. Op 10 juli 2015 hebben de Minister en ik het wetsvoorstel Versterking bestuurskracht van onderwijsinstellingen aan uw Kamer gestuurd. In dit wetsvoorstel krijgt de medezeggenschapsraad onder meer adviesrecht bij benoeming en ontslag van bestuurders, vindt er halfjaarlijks verplicht overleg plaats tussen intern toezicht en medezeggenschap en kan de medezeggenschapsraad de nietigheid van besluiten van het bevoegd gezag inroepen die ten onrechte niet ter instemming zijn voorgelegd. Voor wat betreft het instemmingsrecht door de medezeggenschapsraden op de begroting heb ik op 27 mei 2015 in het VAO Financiën funderend onderwijs, in reactie op een motie van de leden Van Meenen en Jasper van Dijk, aangegeven dat ik bereid ben om voor de zomer van 2016 te kijken of dit een haalbaar punt is.6
Het bericht dat de directeur van de sociale werkplaats in Delft een hoge salaris krijgt dan de minister-president |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het extreem hoge salaris van de directeur van de sociale werkplaats in Delft?1
Ik heb kennis genomen van het door u aangehaalde bericht in de Telegraaf van 9 juni 2015. Het gaat in het bericht onder meer over het salaris in 2014 van de directeur van de sociale werkplaats in Delft. Uit het jaarverslag van de sociale werkplaats over 2014 blijkt dat de beloning van de directeur 180.927 euro bedroeg, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen bedroegen 5.672 euro en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn 25.039 euro. Hieruit blijkt dat de totale bezoldiging ligt onder de norm van 230.474 euro, zoals deze voor deze instelling gold in het jaar 2014 ingevolge de Wet normering topinkomens (WNT). Overigens is de WNT-norm per 1 januari 2015 verlaagd naar 178.000 euro. Voor bestaande afspraken geldt overgangsrecht.
Afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn een aangelegenheid tussen werkgever(s) en werknemer(s). Ik ben daarbij geen partij. Zij dienen zich daarbij uiteraard wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden, waaronder ook de WNT.
Daarnaast heb ik er vaker op gewezen dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de inrichting van hun uitvoering. De colleges van burgemeester en wethouders nemen besluiten en worden gecontroleerd door de gemeenteraad. De eindverantwoordelijkheid in het gemeentebestuur ligt hierdoor bij de gemeenteraad.
Overigens biedt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) een werknemer recht op het minimumloon. In het geval een werknemer in deeltijd werkt, heeft hij recht op een naar rato berekend minimumloon. Alleen in geval van toepassing van het instrument loondispensatie in het kader van de Wajong kan van WML worden afgeweken.
Vindt u het acceptabel dat de directeur van een sociale werkplaats een megasalaris ontvangt, terwijl zijn medewerkers jarenlang op de nullijn staan en soms zelfs minder verdienen dan het wettelijk minimumloon? Zo ja, waarom wilt u deze ongelijkheid in stand houden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het salaris van de directeur gefinancierd uit landelijk beschikbaar gestelde middelen voor de sociale werkvoorziening?
Het salaris van een directeur van een sociale werkplaats wordt gefinancierd binnen de totale begroting van een werkvoorzieningschap. Eén van de financieringsbronnen hiervoor is een rijksbijdrage. Daarnaast vormen de inkomsten uit onder andere gerealiseerde productie een financieringsbron en kan sprake zijn van een gemeentelijke bijdrage.
Op basis van welke kwaliteiten ontvangt de directeur een salaris dat hoger is dan dat van de Minister-President?
Ik ben in casu geen partij bij het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden tussen werknemer(s) en werkgever(s). Zoals in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven zijn arbeidsvoorwaarden de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Zij zullen zich daarbij wel aan de geldende wet- en regelgeving moeten houden. Verder hebben gemeenten beleidsvrijheid bij de inrichting van hun uitvoering. De colleges van burgemeester en wethouders nemen besluiten en worden gecontroleerd door de gemeenteraad. De eindverantwoordelijkheid in het gemeentebestuur ligt hierdoor bij de gemeenteraad.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de beloning van directeuren van sociale werkvoorzieningen en om zonodig maatregelen te nemen tegen extreme salarissen bij sociale werkplaatsen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u zich eindelijk sterk maken voor een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de medewerkers van de sociale werkplaatsen?
De systematiek van de Participatiewet en de Wsw is dat de wet de kaders schept waarbinnen gemeenten de wet uitvoeren. Dit volgt uit de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van SZW. De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van cao’s ligt bij werkgevers- en werknemersorganisaties. Dat geldt ook voor de cao van de sociale werkvoorziening.
Het bericht dat zzp'ers bij donatie van een nier vaak in financiële problemen komen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en zelfstandigen zeer regelmatig financiële problemen ondervinden als ze bij leven een nier willen doneren aan een ander?1
Ja.
Herkent u de problemen van zzp’ers en zelfstandigen zoals geschetst door de Nierstichting en de Nierpatiënten Vereniging Nederland? Zo ja, waarom worden deze donoren niet of nauwelijks gecompenseerd voor inkomstenderving tijdens het herstel van de operatie, dat maanden kan duren?
In 2009 is de Subsidieregeling donatie bij leven gestart. De regeling heeft als doel het vergoeden van onkosten die de donor voor, tijdens of na de donatie maakt, om daarmee zoveel mogelijk financiële belemmeringen weg te nemen die donatie in de weg kunnen staan. Dit doet de regeling door het bieden van een vangnet: kosten die niet op andere wijze vergoed worden, komen voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat (potentiële) donoren in principe een eigen verantwoordelijkheid hebben om te zorgen voor vergoeding van kosten, bijvoorbeeld via de eigen werkgever, de Wmo of door het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Als zij kunnen aantonen dat dit niet lukt, komen zij voor vergoeding vanuit de regeling in aanmerking.
Sinds 2011 wordt de regeling uitgevoerd door de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS). De afgelopen maanden is de regeling geëvalueerd. Het evaluatierapport is op 1 juni jl. afgerond en door mij op 30 juni jl. naar u toegestuurd (Kamerstuk 28 140, nr. 87).
Met de NTS, als uitvoerder van de subsidieregeling, wordt regelmatig gesproken over mogelijke knelpunten in de regeling. Al eerder heeft dit er toe geleid dat het forfaitaire bedrag voor donoren is verdubbeld en de reiskosten van donoren voor rekening van de zorgverzekering van de ontvanger komen. Het probleem van zzp’ers, vooral die zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering, rond vergoeding van gederfde inkomsten is ook ter sprake gekomen. Dit was voor mij reden om het onderzoeksbureau dat de evaluatie heeft uitgevoerd vooraf te vragen hier extra aandacht aan te geven.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt inderdaad dat de regeling voor deze groep zelfstandigen een financiële belemmering vormen die donatie in de weg kan staan. Ik betreur dit omdat de regeling juist als doel heeft financiële belemmeringen zoveel mogelijk weg te werken.
Het belangrijkste knelpunt dat de onderzoekers constateren is dat zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering in veel gevallen geen (weinig of negatieve) belastbare winst hebben, terwijl vaste kosten, zoals huur van een kantoorruimte, tijdens de periode van donatie wel doorlopen. Bij het ontbreken van belastbare winst kan de donor geen aanspraak maken op een vergoeding vanuit de subsidieregeling.
Hoe vaak komt het voor dat potentiële donoren mede om deze reden afzien van donatie bij leven?
Het is mij niet bekend hoeveel mensen afzien van donatie vanwege financiële belemmeringen.
Op welke onderdelen volstaat de onkostenvergoeding bij donatie niet als het gaat om het declareren van misgelopen onkosten door zzp’ers en zelfstandigen?
Als de donor geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft die de misgelopen inkomsten vergoedt, dan kan de donor de NTS om een vergoeding vragen. Om te beoordelen hoeveel inkomsten de donor is misgelopen, vraagt de NTS naar de eerdere inkomsten. Bij zzp’ers is dit de belastbare winst in het peiljaar (het jaar voorafgaand aan het jaar van de donatie) op basis van een bewijs van de definitieve aangifte van inkomstenbelasting.
Als de inkomsten in het peiljaar lager waren dan het minimumloon, dan kijkt de NTS naar de gemiddelde inkomsten over een langere periode. De belastbare winst van zzp’ers kan negatief zijn, door de verschillende aftrekmogelijkheden die zzp’ers hebben, waaronder de zelfstandigenaftrek. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kan bij het ontbreken van belastbare winst geen aanspraak worden gemaakt op een vergoeding vanuit de subsidieregeling.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat financiële belemmeringen niet in de weg mogen staan aan een donatie? Zo ja, bent u bereid om de genoemde financiële belemmeringen voor deze specifieke groep weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het wegnemen van onnodige financiële belemmeringen die donatie in de weg staan, is het doel van de subsidieregeling donatie bij leven. Nu uit de evaluatie van de regeling is gebleken dat er voor zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering weldegelijk onnodige financiële belemmeringen bestaan, zal ik maatregelen nemen om dit aan te passen. De onderzoekers hebben een interessante oplossingsrichting opgenomen in hun rapport, die ik nader zal bestuderen.
In het evaluatierapport zijn ook andere aanbevelingen met mogelijke oplossingsrichtingen opgenomen. Ik zal ook deze nader bestuderen en zoals gemeld in mijn brief van 30 juni jl. zal ik u nog dit jaar informeren over de maatregelen die ik naar aanleiding hiervan neem.
Hoeveel klachten heeft het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) de afgelopen 5 jaar ontvangen van donoren die problemen ondervinden bij het afsluiten van een hypotheek of levensverzekering omdat zij worden aangemerkt als persoon met een verhoogd risico? Hoe beoordeelt u dit aantal klachten?
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KIFID) heeft aangegeven dat er, voor zover bekend, geen klachten zijn ingediend.
Het bericht: ‘Onrust in tbs-kliniek’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust in tbs-kliniek»?1
Ja.
Klopt het dat het beveiligingspersoneel wordt gehalveerd en nachtdiensten met minder mensen worden gedraaid en daardoor de veiligheid niet meer gewaarborgd kan worden?
Nee, dit klopt niet. De genoemde bezuinigingsmaatregelen betreffen interne bezuinigingen van de particuliere kliniek die niet vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn doorgevoerd. Een particuliere Forensisch Psychiatrische Kliniek heeft de bevoegdheid om zelf bedrijfsvoeringsmaatregelen te treffen teneinde de zorgkosten beheersbaar te houden. De kliniek dient zich hierbij te houden aan de wettelijke bepalingen en kwaliteitseisen.
De bestuurder van de kliniek heeft desgevraagd uiteengezet dat de genoemde bezuiniging een herstructurering van het beveiligingspersoneel betreft, doch beslist geen halvering van het personeelsbestand. Hierbij is zorgvuldig onderzocht en gewaarborgd dat het vereiste veiligheidsniveau in stand blijft.
Zo ja, is de kans op eventuele ontsnappingen of onttrekkingen hierdoor groter? Zo nee, waarom niet?
Het beveiligingsniveau is gelijk gebleven. Dit geldt zowel voor de gebouwelijke als de immateriële beveiliging. Ook is geen wijziging opgetreden ten aanzien van de zogeheten «verblijfsintensiteit». Dit is het zorgniveau uitgedrukt in de mate van personele begeleiding ten behoeve van de door de Directie Forensische Zorg van DJI ingekochte zorgplaatsen voor justitiabelen binnen de kliniek. Overigens zijn er tussen 1 januari 2015 en heden geen onttrekkingen of ontvluchtingen vanuit deze locatie gemeld.
Het personeel spreekt van vele geweldsincidenten, maar in hoeverre zijn het dan nog incidenten?
De directie van de kliniek herkent de in de brief geschetste toename van incidenten niet. Ook uit de zogeheten Meldingen Bijzonder Voorval, waarvan klinieken verplicht zijn bij incidenten deze aan de Minister van Veiligheid en Justitie (lees de Staatssecretaris) te sturen, is geen afwijkend hoger niveau n gebleken in de afgelopen maanden vergeleken met dezelfde periode van vorig jaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze onveilige situatie te stoppen en ervoor te zorgen dat zowel het personeel als de samenleving zo goed mogelijk beschermd worden?
Zoals hierboven uiteen is gezet, is er binnen de betreffende kliniek geen sprake van een onveilige situatie voor personeel, patiënten of de samenleving.
Het bericht ‘Duitsers willen ons luxe dementiehuis’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Duitsers willen ons luxe dementiehuis»? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Martha Flora biedt zorg voor dementerenden, waarbij zij op basis van een eigen visie op dementiezorg zo goed mogelijk willen inspelen op de vaak complexe zorgbehoeften van deze groep. Daarbij geldt het uitgangspunt van scheiden van wonen en zorg.
Zorg die aansluit bij de zorgbehoefte van cliënten en waarbij het leven zoals de cliënt dat wil leiden het uitgangspunt is, past ook in mijn visie op de verpleeghuiszorg. Dit betekent echter niet dat het zorgconcept van Martha Flora de enige manier is om deze visie te realiseren. In de praktijk is een grote variatie aan zorgconcepten te zien. In de Wlz is een gelijk recht op zorg vastgelegd voor iedereen die op de Wlz is aangewezen. Daarbij biedt de wet veel mogelijkheden om eigen keuzes op het gebied van wonen te combineren met eigen keuzes op het gebied van zorg.
Past deze vorm van ouderenzorg/verpleeghuiszorg in uw visie op de verpleeghuiszorg? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, op welke punten verschilt uw visie met de visie achter het Martha Flora concept?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat zorg met voldoende aandacht voor de bewoners en voldoende en goed opgeleid personeel voor iedereen bereikbaar moet zijn, ongeacht de grootte van zijn of haar portemonnee?
Ja.
Wat is uw reactie op de hoogte van de eigen bijdrage van € 3.750 die bewoners van de verpleeghuizen van Martha Flora elke maand nog bij moeten betalen?
Deze extra bijdrage zal voor veel mensen inderdaad niet op te brengen zijn. Ongeacht de vraag hoeveel mensen extra willen of kunnen betalen voor extra’s is en blijft voor mij het uitgangspunt dat kwalitatief goede dementiezorg voor een ieder toegankelijk moet zijn, ongeacht de grootte van de portemonnee.
Deelt u de mening dat het bedrag van € 3.750 per maand voor een groot deel van de Nederlandse bevolking niet is op te brengen, en er hierdoor een tweedeling in de maatschappij inzake toegang tot goede dementiezorg ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel publiek geld krijgt deze zorginstelling naast de private bijdrage van bewoners?
Navraag bij Martha Flora leert dat vrijwel alleen cliënten met een PGB kiezen voor het concept van Martha Flora. Van de 60 beschikbare plaatsen, worden er 57 bewoond door pgb-houders en drie door cliënten met een Volledig Pakket Thuis. Dit komt neer op een bedrag van ongeveer € 2,8 miljoen op jaarbasis.
Wat is uw reactie op de stelling dat de opkomst van dure private zorg vaak een teken is van ondermaatse publieke zorg? Herkent u een dergelijke ontwikkeling? Zo ja, kunt u toelichten of u dit een gewenste situatie vindt? Indien u dit geen gewenste situatie vindt, wat gaat u dan doen om hier veranderingen in te bewerkstelligen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Het bericht dat gerechtsdeurwaarders onterecht winst zouden maken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deurwaarders incasseren miljoenen euro’s te veel voor ambtsberichten»1 en de reactie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) daarop?2
Ja.
Is het waar dat gerechtsdeurwaarders miljoenen euro’s meer in rekening gebracht hebben dan eigenlijk is toegestaan? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom is dat niet waar?
De kosten die een gerechtsdeurwaarder bij een derde moet maken om een ambtshandeling te kunnen uitvoeren worden verschotten genoemd. Het is gerechtsdeurwaarders niet toegestaan om meer dan de kostprijs van deze verschotten bij de schuldenaar in rekening te brengen. De gerechtsdeurwaarder mag hierop geen winst maken. Voor verschotten is – anders dan voor ambtshandelingen – geen wettelijk tarief vastgesteld. Desgevraagd heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) mij bericht dat gerechtsdeurwaarders in de praktijk voor een Basisregistratie personen (BRP) bevraging aan de debiteur € 1,63 in rekening brengen. Dit bedrag is gebaseerd op een door de KBvG geïnitieerd kostprijsonderzoek. Voor 2012 hanteerden gerechtsdeurwaarders een hoger tarief. Dit valt volgens de KBvG deels te verklaren door het feit dat van oudsher de informatie uit de BRP
(destijds Gemeentelijke Basis Administratie) schriftelijk van de gemeentes werd verkregen. Vanuit praktische overwegingen werd destijds in de praktijk door de rechter standaard een forfaitair bedrag van maximaal € 7,– toegewezen. Investeringen door de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG), de ICT organisatie van de gerechtsdeurwaarders en de gerechtsdeurwaarders zelf hebben ertoe geleid dat de laatste jaren de informatie digitaal aan de gerechtsdeurwaarder wordt verstrekt, waardoor de kostprijs lager is geworden.
De SNG heeft desgevraagd bericht dat de inkoop-kostprijs van BRP-berichten € 0,05 bedraagt. De SNG stelt vervolgens op basis van een jaarlijkse begroting de kostprijs voor de berichten vast die de gerechtsdeurwaarder in rekening krijgt gebracht. Dit bedrag is momenteel vastgesteld op € 0,34. Daarbij zitten kosten die de gemeente voor een BRP bevraging in rekening brengt, kosten voor informatisering en kosten voor personeel en beveiliging. Het gaat immers om gevoelige gegevens uit niet openbare registers, waardoor er continu in beveiliging moet worden geïnvesteerd.
De gerechtsdeurwaarder maakt vervolgens ook kosten voor het opvragen en in ontvangst nemen van het bericht en de verwerking hiervan in het dossier. Het totaal van voornoemde kosten vormt het bedrag van € 1,63 dat de gerechtsdeurwaarder als verschot opneemt en (zonder winstopslag) doorberekent aan de schuldenaar. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat gerechtsdeurwaarders winst maken op ambtsberichten.
Bevat het tarief van de gerechtsdeurwaarders enig element waarmee winst kan worden gemaakt? Zo ja, hoeveel is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in het bericht in het Financieele Dagblad wordt beweerd?
Zie antwoord vraag 2.
Genereren gerechtsdeurwaarders via de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) winst? Zo ja, hoeveel en is dit toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de inkoopprijs van berichten voor de SNG vijf eurocent per bericht is en dat de SNG die berichten voor gemiddeld 34 eurocent aan deurwaarders verkoopt? Zo ja, wordt dit verschil in prijs alleen bepaald door de kosten die de SNG moet maken, waaronder kosten voor investeringen in beveiliging van elektronische gegevensuitwisseling, of wordt de opbrengst van de verkoop ook voor andere doelen gebruikt? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het financieel verslag van de SNG openbaar? Zo ja, kan daaraan ontleend worden dat de tarieven van de SNG niet winstgevend zijn? Zo nee, waarom is dat niet openbaar?
Als stichting heeft de SNG geen publicatieplicht van haar jaarrekening.
Kent de SNG reserves of voorzieningen die niet nodig zijn voor de (toekomstige) bedrijfsvoering? Zo ja, hoeveel zijn er die en hoe groot, en welk doel dienen die?
De SNG heeft desgevraagd bericht dat een financiële buffer wordt aangehouden als noodvoorziening, omdat haar dienstverlening van groot belang is voor de werkzaamheden van gerechtsdeurwaarders en deurwaarders van lokale overheden. Deze reserve wordt onder meer aangewend in het geval zich een groot incident voordoet met betrekking tot de ICT systemen. Vermeden moet immers worden dat de ICT systemen van de SNG meerdere dagen onbereikbaar zijn voor deurwaarders. Het belang van het werk van de deurwaarders voor de Nederlandse rechtstaat is daarvoor te groot.
De financiële reserve van de SNG bedraagt momenteel ca. € 3.6 miljoen waarvan een groot deel in 2015 zal worden aangewend voor ICT ontwikkelingen.
Het tussenrapport over de kosten van de gefinancierde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de conclusies van het tussenrapport van de commissie «Duurzaam stelsel gefinancierde rechtsbijstand», waaruit onder andere is gebleken dat er geen sprake is van de door u veronderstelde «ongebreidelde» kostenstijging?1
De door het kabinet ingestelde Commissie «onderzoek oorzaken kostenstijging stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand en vernieuwing van het stelsel» (Commissie-Wolfsen) heeft, onder meer, tot taak onderzoek te doen naar de oorzaken van de kostenstijging van gesubsidieerde rechtsbijstand. Op 2 juni jl. heeft de Commissie-Wolfsen haar tussenstand uitgebracht. Deze tussenstand verwijst voor de inhoudelijke bevindingen van de Commissie-Wolfsen ten aanzien van de kostenstijging naar haar eindrapport. In afwachting van het eindrapport vind ik het zinvol noch opportuun om, nu het een aangelegenheid betreft die rechtstreeks de opdracht van deze commissie aan gaat, een standpunt in te nemen ten aanzien van de conclusies uit het tussenrapport van de door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) ingestelde commissie «Duurzaam stelsel gefinancierde rechtsbijstand». Wel merk ik voor de goede orde op dat de door de NOvA ingestelde commissie de ontwikkeling van de kosten weergeeft aan de hand van andere definities dan die in het kader van de begroting worden gehanteerd. Ook zien de bevindingen op een ander tijdvak dan het tijdvak waarvan mijn ambtsvoorganger uw Kamer de kostenontwikkeling heeft geschetst.
Nadat de Commissie-Wolfsen haar eindrapport heeft uitgebracht zal ik mij beraden op nieuwe maatregelen en uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren. Daarbij zal ik de bevindingen van de door de NOvA ingestelde commissie betrekken.
Bent u bereid uw reactie vóór het op 2 juli 2015 geplande algemeen overleg over rechtsbijstand aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
De berichtgeving ‘Pensioen verdampt door lage rente’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en de uitzending van EenVandaag van maandag 8 juni, waarin aandacht wordt gevraagd voor mensen die pensioen sparen bij een verzekeraar, en door het aankopen van het pensioen bij de huidige lage rentestand zwaar financieel getroffen worden?1
Ja.
Deelt u de mening van indiener, dat het hier gaat om een buitengewoon urgent probleem, en dat tienduizenden mensen per jaar die hun pensioen moeten aankopen hierdoor getroffen worden, en dat betrokkenen een levenslang pensioen tegemoet kunnen zien, dat tot 50% lager kan uitvallen dan verwacht? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ja. Ik begrijp heel goed dat het voor deze mensen een stevige tegenvaller is wanneer zij als gevolg van de lage rente een lagere pensioenuitkering krijgen dan verwacht.
Vindt u dat verzekeraars aan betrokkenen voldoende gecommuniceerd hebben welke invloed de rentestand kan hebben op de hoogte van het aan te kopen pensioen? Zo niet, bent u bereid met het oog op goede en volledige pensioencommunicatie verzekeraars aan te spreken op hun informatieplicht op dit punt?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 3 maart jl. inzake pensioencommunicatie2, vind ik het belangrijk dat pensioenuitvoerders met realistische rendementen rekenen en met voorbeeldrekenrentes die een goede benadering vormen van de rente bij aankoop. De voorbeeldrekenrente voor de inkoop die men tot 2013 hanteerde was een vast percentage, namelijk 4 procent. Vervolgens is door pensioenuitvoerders zelf afgesproken om een door DNB jaarlijks gepubliceerde rente te gebruiken. Deze rente bedraagt 2,2 procent voor de Uniforme Pensioenoverzichten (UPO’s) die in 2015 worden verstuurd. In het najaar wordt vastgesteld welk rentepercentage er voor de UPO’s van komend jaar moet worden gebruikt. Naar verwachting is deze rente lager dan het percentage voor 2015. Daarnaast zijn er vanaf 2012 op het UPO en in de toelichting op het UPO waarschuwingsteksten toegevoegd die de deelnemers nadrukkelijker waarschuwen dat het pensioen lager kan uitvallen. Ik ben hierover op dit moment in overleg met de pensioenuitvoerders in verband met de toekomstige wijzigingen van de UPO-modellen.
Voorts wijs ik er op dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in de tweede helft van 2015 een onderzoek zal uitvoeren onder verzekeraars naar het moment van aankopen van een annuïteit bij een DC-regeling. Daarbij richt de AFM zich op het moment van pensionering en het aankopen van het uitkeringsproduct. De AFM kijkt in het onderzoek naar de informatie over de hoogte van het pensioen die in de aanloop naar het pensioenmoment wordt verstrekt aan deelnemers, in hoeverre deze informatie aansluit bij het werkelijke levenslange pensioenbedrag dat kan worden aangekocht en wat de invloed van diverse factoren is (zoals rentestand en kosten) op de verschillen tussen de verstrekte informatie en de werkelijkheid. Ook onderzoekt de AFM hoe transparant de verzekeraar is over deze factoren. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek met belangstelling af.
Herinnert u zich dat u eind vorig jaar bij de aanbieding van de hoofdlijnennota «Optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten»2 naar aanleiding van de motie-Lodders3, glashelder heeft aangegeven dat het huidige wettelijke kader voor premieovereenkomsten een evidente hindernis vormt om met bedoelde pensioenen bij verzekeraars tot een optimaal pensioenresultaat voor de deelnemer te komen? Herinnert u zich dat u in diezelfde brief aangekondigd heeft dat het kabinet met het oog hierop een wetsvoorstel zou indienen op 1 juli 2015, opdat inwerkingtreding van de gewijzigde pensioenwetgeving per 1 januari 2016 zou kunnen plaatsvinden, en dat in dit voorjaar het kabinet hierover een voortgangsbrief naar de Tweede Kamer zou sturen? Herinnert u zich voorts, dat u inmiddels4 in een brief van 1 mei jl. over de planning van pensioenonderwerpen heeft aangegeven dat het wetsvoorstel bij nader inzien pas «tegen het eind van dit jaar» kan worden ingediend, en dat een gewijzigd wettelijk kader voor premieovereenkomsten dan op zijn vroegst pas 1 juli 2016 in werking zal kunnen treden? Kunt u in aanvulling op de informatie in genoemde brief grondig nader toelichten waarom de indiening van dit wetsvoorstel deze vertraging heeft opgelopen?
Ja, de genoemde stukken en de inhoud daarvan zijn mij uiteraard bekend. In deze stukken heb ik uw Kamer steeds op de hoogte gehouden van de voortgang van het wetsvoorstel. Ook heb ik uw Kamer daarmee geïnformeerd over de complexe juridische en uitvoeringstechnische vragen die de aanpassing van het wettelijke kader voor premieovereenkomsten oproept. Het vinden van een nieuw evenwicht tussen contractsvrijheid en bescherming van deelnemers tegen risico’s in de uitkeringsfase vergt een zorgvuldige afweging. Dat kost tijd. Op dit moment is het concept wetsvoorstel in een vergevorderd stadium. Ik ben voornemens om het concept wetsvoorstel in juli open te stellen voor een internetconsultatie.
Deelt u de mening dat bij de thans voorziene aanpassing van wetgeving met ingang van 1 juli 2016 mogelijk nog duizenden mensen door de lage rente geconfronteerd kunnen zullen met «verdamping» van een belangrijk deel van hun pensioen, en dat zij eigenlijk niet kunnen wachten op de door u voorziene aanpassing van het wettelijk kader voor premieovereenkomsten? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ja, ik deel de mening dat voor deze mensen een overbruggingsmaatregel in de aanloop naar de voorziene aanpassing van wetgeving een uitkomst kan bieden. Zoals ik heb aangekondigd tijdens de plenaire behandeling in uw Kamer over het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds op 16 juni jl., is de tijdelijke regeling Pensioenknip opnieuw opengesteld. Daardoor is voor mensen met een premie- of kapitaalovereenkomst de mogelijkheid ontstaan om op de pensioendatum de aankoop van de pensioenuitkering te splitsen in een direct ingaande tijdelijke uitkering van maximaal twee jaar en een daarop aansluitende levenslange uitkering. Ik stel de regeling tijdelijk open zodat mensen die het betreft de keuze kunnen maken om gebruik te maken van de Pensioenknip en op die manier kunnen anticiperen op de voorziene aanpassing van wetgeving op 1 juli 2016. De ministeriële regeling, die ik heb vastgesteld, is op 2 juli jl. aan uw Kamer gezonden en is op 8 juli in werking getreden. Voorts vermeld ik nog dat ik binnenkort in gesprek zal gaan met de Stichting Geldbelangen over de andere suggesties die zij doen in de genoemde petitie.
Bent u bereid op zéér korte termijn te zoeken naar een noodoplossing voor de pensioenproblematiek van betrokkenen? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u hierbij voor ogen? Bent u bereid de suggesties gedaan in de petitie «Help mensen af van het «keurslijfpensioen»»5 hierbij te betrekken? Welke suggesties gaat u meenemen? Zo neen, kunt u motiveren waarom u meent betrokkenen niet te kunnen helpen met een (tijdelijke) oplossing?
Zie antwoord vraag 5.
Het feit dat 64,2% van de in Nederland woonachtige Turken bij de laatste Turkse parlementsverkiezingen op de islamitische AK-partij van president en wannabe-sultan Erdogan heeft gestemd |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat 64,2% van de in Nederland woonachtige Turken bij de laatste parlementsverkiezingen op de islamitische AK-partij van president en wannabe-sultan Erdoğan heeft gestemd?1
Het is mij bekend dat 64,2% van de stemgerechtigde Turkse Nederlanders die hun stem hebben uitgebracht, op de AKP heeft gestemd. Van de circa 400.000 in Nederland wonende Turkse Nederlanders waren er bij benadering 240.000 stemgerechtigd. Hiervan hebben ruim 76.500 mensen daadwerkelijk gestemd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Erdoğan van mening is dat democratie geen doel is maar slechts een middel, en dat een beroemde uitspraak van hem luidt: «Allah zij geprezen, ik ben een dienaar van de sharia!»? In dat licht: wat betekent zijn overwinning voor de integratie van Turken in Nederland?
Het kabinet is bezorgd over ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat en fundamentele rechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, media- en internetvrijheid en onafhankelijke rechtspraak. Dat er sprake is van serieuze tekortkomingen en dat verdere rechtsstaatshervormingen nodig zijn, is evident.
Genoemde uitspraken van president Erdoğan vormen echter geen basis voor uitspraken over de integratie van Turkse Nederlanders. Dit geldt eveneens voor de politieke voorkeur van de Turkse Nederlanders die gestemd hebben bij recente Turkse parlementsverkiezingen. Sinds 2014 hebben Turken in het buitenland het recht om te stemmen bij Turkse verkiezingen. Deze situatie is vergelijkbaar met de Nederlandse: ook Nederlanders in het buitenland kunnen stemmen bij Nederlandse verkiezingen.
Wanneer uit vrije wil gestemd wordt en keuzevrijheid gewaarborgd is, heb ik hier geen problemen mee: dit mag en dit kan in Nederland. Wanneer er sprake is van groepsdruk op welke manier dan ook, vind ik dat ongewenst en ongepast.
Ik zal daarom niet nalaten om – in samenwerking met mijn collega van Buitenlandse Zaken – verdere transparantie aan te kaarten en waar mogelijk te bevorderen tijdens de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Turkije. In dit kader heb ik recent met de Turkse ambassadeur en de Turkse vicepremier gesproken.
Zoals ik in mijn brief d.d. 3 juni jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 94) reeds aangaf, ben ik in overleg met de verschillende Turkse religieuze stromingen en organisaties, waaronder Diyanet. Deze organisaties hebben expliciet aangegeven zich samen met mij in te willen zetten voor het bevorderen van de integratie van Turkse Nederlanders. Ook het thema van de mogelijke Turkse beïnvloeding zal in deze gesprekken aan de orde komen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Erdogan «Minaretten zijn onze bajonetten, koepels onze helmen, moskeeën onze kazernes en gelovigen onze soldaten», wetende dat indirect 140 moskeeën onder toezicht staan van de heer Erdoğan en 64,2% van de Turkse bevolking in Nederland op zijn partij stemt? Wat betekent dit voor de integratie van Turken in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat u de voormannen van de Erdoğan-stemmers, verenigd in o.a. Diyanet, ziet als bondgenoten in een geslaagde integratie? Wat betekent dit voor de integratie van Turken in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het nog te plannen debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) over integratieonderwerpen?2
Ja.
Het bericht ‘Oxfam: Afrika verliest miljarden door belastingontwijking’ |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oxfam: Afrika verliest miljarden door belastingontwijking»?1
Ja
Klopt het dat Nederland de Zimbabwaanse regering helpt met het op orde krijgen van hun belastingstelsel? Zo ja, hoe rijmt u dat met eerdere uitspraken van de regering dat ontwikkelingshulp niet ten goede komt aan de regering van Mugabe?
In 2014 heeft in Nederland een training verdragsonderhoud (het actueel houden van belastingverdragen) plaatsgevonden met 31 belastingambtenaren uit negen Afrikaanse landen, waaronder twee deelnemers uit Zimbabwe. Een dergelijke training was al aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 30 augustus 2013 (Kabinetsreactie op SEO-rapport – IFZ/2013/320 U): »In dit kader zal op korte termijn een training «verdragsonderhoud» worden aangeboden aan alle ontwikkelingslanden waar Nederland een verdrag mee heeft gesloten. De training zal, waar nodig, worden opgevolgd met technische assistentie per land».
Aan deze negen landen is op verzoek van de landen zelf aangeboden korte vervolgcursussen te geven in het land zelf. In totaal hebben zeven van de negen landen om vervolgcursussen verzocht. Aan Zimbabwe zijn twee cursussen van een week aangeboden op het gebied van verdragsonderhoud.
Bent u van mening dat het ondersteunen van de regering-Mugabe, in welke vorm dan ook, rechtstreeks bijdraagt aan het aan de macht blijven van een regime met een zeer slechte staat van dienst op het gebied van goed bestuur, mensenrechten, rechtsstaat en democratisering en dus onwenselijk is? Graag een toelichting.
De assistentie aan de Zimbabwaanse belastingdienst is zeer beperkt en technisch van aard; de training richt zich op het opleiden van technische staf die betrokken is bij het herzien en toepassen van belastingverdragen. Gezien de lange levensduur van belastingverdragen zijn evenwichtige verdragen ook van belang voor toekomstige regeringen. Er is geen sprake van het verstrekken van financiële middelen aan de Zimbabwaanse autoriteiten.
Bent u tevens van mening dat het helpen van de regering-Mugabe met het op orde krijgen van het Zimbabwaanse belastingstelsel, gezien de mate van corruptie en wanbestuur door het regime, in zijn geheel niet ten goede komt aan de Zimbabwaanse bevolking? Graag ook hier een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Hoe schat u de kans in dat genoemde steun wordt gevolgd door begrotingssteun aan de regering van Zimbabwe? Kunt u een overzicht geven van de eisen die gesteld worden aan het verlenen van begrotingssteun aan Zimbabwe?
Het kabinet verstrekt geen bilaterale algemene begrotingssteun meer. Bovendien is Zimbabwe geen OS partnerland.
Bent u bereid de hulp voor het op orde krijgen van het Zimbabwaanse belastingstelsel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gaat om technische assistentie aan Zimbabwaanse belastingambtenaren die ertoe bijdraagt dat Zimbabwe meer bijdetijdse belastingverdragen afsluit en toepast. Dit draagt bij aan een versterking van het economisch bestuur van Zimbabwe voor de langere termijn.
Bent u bereid u op voorhand uit te spreken tegen het verlenen van begrotingssteun aan Zimbabwe, ook ná de mid-term review van het programma National Indicative Program (NIP) 2014–2020 voor Zimbabwe in 2017? Zo nee, waarom niet?
Ook de EU heeft aangegeven geen begrotingssteun (algemeen of sectoraal) aan Zimbabwe te verstrekken tot in ieder geval ná de mid-term review van het programma in 2017, en dan alleen als het beheer van publieke middelen zichtbaar is verbeterd en met instemming van lidstaten. De EU houdt bij de keuze van dergelijke hulpmodaliteiten rekening met de politieke situatie in het land en de staat van (goed) bestuur, mensenrechten, rechtsstaat en democratisering.
Het is niet verstandig vooruit te lopen op de uitkomsten van de geplande evaluatie, maar het kabinet zal de situatie op dat moment kritisch tegen het licht houden op alle bovenstaande punten om haar positie te bepalen.
Sw-bedrijf Hameland |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «OR Hameland: vraagtekens bij sluiting sociale werkplaats?»1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Kunt u (nog eens) bevestigen dat de medewerkers met een sw-indicatie die voor onbepaalde tijd in dienst zijn van een sw-bedrijf hun rechten behouden als ook dat de zogenaamde «zorgplicht» in dezen van gemeenten feitelijk blijft bestaan?
Ik kan bevestigen dat medewerkers met een sw-indicatie, die voor onbepaalde tijd in dienst zijn van een sw-bedrijf, hun wettelijke rechten behouden. De zorgplicht om zoveel mogelijk mensen met een indicatie een dienstbetrekking aan te bieden (Wsw artikel 1 lid 3), is met de Participatiewet vervallen. Dit hangt samen met het vervallen van de mogelijkheid om in te stromen in de Wsw. De gemeenten dienen zich als goed werkgever op te stellen voor mensen met een Wsw dienstbetrekking.
Hebben de in Hameland samenwerkende gemeenten (al dan niet via Hameland) bij uw ministerie informatie ingewonnen over de financiële aspecten van het al dan niet verlengen dan wel omzetten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in vaste dienstverbanden? Indien dat niet het geval is, zou u deze aspecten via de beantwoording van deze vragen nog eens onder de aandacht willen brengen?
Mij is niet bekend dat de in Hameland samenwerkende gemeenten bij mijn ministerie informatie hebben ingewonnen over het al dan niet verlengen van tijdelijke contracten, maar daar is in zijn algemeenheid wel de nodige publiciteit over geweest, mede naar aanleiding van Kamervragen over dit onderwerp. In mijn brief van 7 november 2014 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
De Wsw betreft een gedecentraliseerde regeling, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Zij beslissen dus zelf over onder meer het wel of niet verlengen van tijdelijke contracten. De middelen die elke gemeente in 2015 krijgt voor het zittend bestand Wsw zijn gebaseerd op het aantal gerealiseerde Wsw-plekken (gemaximeerd tot de taakstelling). Hoe minder plekken de gemeente in 2014 realiseert, des te minder geld zij krijgt van het totale budget in 2015. Dit geldt ook voor de jaren na 2015. Dit houdt in dat met een jaar vertraging het budget dat een gemeente ontvangt, in verband met een versnelde
uitstroom door het niet verlengen van tijdelijke aanstellingen, versneld afneemt.
Het niet verlengen van tijdelijke contracten brengt mogelijk voor de gemeente extra kosten met zich mee, zoals voor een uitkering en re-integratieondersteuning. Bij de verdeling van de budgetten voor gemeenten worden deze extra kosten niet gecompenseerd.
Ik heb vorig jaar in de communicatie richting gemeenten, zoals op het gemeenteloket en in de Verzamelbrief, extra aandacht gegeven aan bovenstaande informatie.
Kunt u (nog eens) bevestigen dat medewerkers met een sw-indicatie wier arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt beëindigd, bij voorrang in aanmerking komen voor een zogenaamde «garantiebaan»?
De medewerkers met een sw-indicatie en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd behoren na beëindiging van de overeenkomst tot de prioritaire groep van de banenafspraak.
Hebben de in Hameland samenwerkende gemeenten (al dan niet via Hameland) bij uw ministerie aanspraak gemaakt op gelden die via de motie Kerstens c.s.2 zijn vrijgemaakt voor een zogenaamd «sectorplan» met als doel de sw-organisatie beter toe te rusten op een rol bij de uitvoering van de Participatiewet dan wel heeft u vernomen dat men voornemens is een dergelijk sectorplan in te dienen?
Indiening van een plan voor de sw-sector kan nog tot 15 september 2015 bij het ministerie.
Hebben de in Hameland samenwerkende gemeenten (al dan niet via Hameland of hun arbeidsmarktregio's) aanspraak gemaakt op ESF-subsidie teneinde de kansen op werk voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten?
Wilt u nog eens uiteenzetten welke middelen uit het Europees Sociaal Fonds voor welk doel tot wanneer en door wie kunnen worden aangevraagd en waar daarover nadere informatie is te verkrijgen?
Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is het belangrijkste Europese middel om werkgelegenheid te ondersteunen, mensen aan werk te helpen en te zorgen voor eerlijker arbeidskansen voor alle EU-burgers. Nederland heeft van 2014 tot en met 2020 een bedrag van € 507 miljoen te besteden en besteedt dat geld aan:
Subsidie aanvragen voor dit thema kan alleen door de centrumgemeenten binnen de 35 arbeidsmarktregio’s, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het Ministerie van Veiligheid & Justitie (V&J).V&J vraagt subsidie aan voor activiteiten gericht op (ex-) gedetineerden, TBS-ers en jongeren in een (gesloten) jeugdinrichting.
Voor het thema Actieve inclusie is in het eerste aanvraagtijdvak, dat vanaf 1 mei 2014 tot en met 31 oktober 2014 heeft opengestaan, maximaal € 113.999.500,- beschikbaar. De subsidie per project bedraagt maximaal 50% van de projectkosten. Per centrumgemeente is de maximale hoogte van de subsidie vastgelegd in de subsidieregeling.
Nadere informatie is te verkrijgen op de website van het Agentschap: www.agentschapszw.nl
De controle op illegaal hout |
|
Eric Smaling , Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel Fte zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) full-time in op het bestrijden van illegaal hout en de criminele netwerken hierachter en acht u dit voldoende gezien de omvang van de illegale houthandel?1
De NVWA heeft 3 fte beschikbaar voor het bestrijden van illegaal hout en dit blijkt gezien de benodigde inzet voldoende.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheid controles op illegaal hout en de uitkomsten daarvan? Hoeveel aangekondigde dan wel onaangekondigde controles zijn er geweest en hoeveel waarschuwingen zijn uitgedeeld?
Er zijn in de periode van maart 2013 tot op heden inspecties bij 101 bedrijven uitgevoerd. Verder zijn er 10 herinspecties geweest. De inspecties worden niet aangekondigd. Er zijn tot op heden 29 schriftelijke waarschuwingen gegeven.
Hoe komt het dat er geen boetes uitgedeeld zijn door de NVWA?
De mogelijkheid voor het opleggen van een bestuurlijke boete moet in de wet zijn opgenomen. De Flora- en faunawet, waarin de Europese Houtverordening is opgenomen, kent geen bestuurlijke boetes. Wel kan de NVWA bestuursrechtelijk handhaven via bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Klopt het dat de NVWA als uitgangspunt voor beleid op illegaal hout gekozen heeft voor een zachte aanpak, door bedrijven bij het niet voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven?
De insteek is eerst waarschuwen, opdat bedrijven de kans krijgen hun werkwijze aan te passen aan de vereiste regelgeving. Voor welwillende bedrijven is gebleken dat een overtreding vaak onbewust is gedaan. Deze handhavingsmethodiek blijkt succesvol en heeft een betere naleving tot gevolg. Tot op heden hebben alle gewaarschuwde en opnieuw geïnspecteerde bedrijven hun stelsel van zorgvuldigheidseisen en onderliggende procedures op orde gebracht.
Bent u bereid de zachte aanpak te vervangen door een daadkrachtige aanpak, waarbij wel sancties worden uitgedeeld, nu na 2 jaar European Union Timber Regulation (EUTR) blijkt dat nog steeds veel illegaal hout zich op de Nederlandse markt bevindt?
De NVWA handhaaft waar nodig en kan bij een overtredend bedrijf proces-verbaal opmaken. Daarnaast kan de NVWA bestuursrechtelijk handhaven (zie vraag 3). Verder is mij niet gebleken dat er zich veel illegaal hout op de Nederlandse markt bevindt. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 294).
Wat is het beleid van de NVWA omtrent hoog-risico hout en waarom blokkeert de NVWA hoog-risico hout niet en haalt het van de markt?
De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen. De NVWA kan hout dat wettelijk bewijsbaar illegaal is gekapt in bewaring nemen en daarmee van de markt halen. Tot op heden is geen bewijsbaar illegaal gekapt hout aangetroffen.
Is het beleid van de NVWA dat van een specifieke boomstam onomstotelijk bewezen moet zijn dat hout illegaal is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het EUTR uitgangspunt dat het risico op illegaal hout verwaarloosbaar klein moet zijn en moet het niet zo zijn dat als het risico niet verwaarloosbaar klein gemaakt kan worden, het hout niet op de markt gebracht mag worden?
De Houtverordening kent een verbod voor het op de markt brengen van illegaal gekapt hout. Om handhavend te kunnen optreden moet het bewijs voor de overtreding van dit verbod onomstotelijk en onweerlegbaar zijn. Daarnaast kent de verordening de verplichting van het voeren van een stelsel van zorgvuldigheidseisen om het risico op illegaal hout te minimaliseren. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe wordt het uitgangspunt van Due Diligence (zoals verwoord in artikel 6 van de EUTR) gecontroleerd en gehandhaafd door de NVWA?2 Wat acht de NVWA voldoende aan maatregelen om bij hoge corruptie in het land van herkomst vast te stellen dat het risico verwaarloosbaar is?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen, het zogenaamde due diligence-systeem, te hanteren. Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen. De NVWA controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due diligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast.
Wat de NVWA afdoende acht aan mitigerende maatregelen verschilt per casus. Mogelijkheden van maatregelen zijn het overstappen op hout met een duurzaamheidskeurmerk, toepassen van audits door onafhankelijke derden en het laten uitvoeren van DNA- of isotopenanalyses om de soort en herkomst te kunnen vaststellen. Ook kan het afzien van het op de markt brengen van bepaalde goederen een mogelijkheid zijn.
Ligt de nadruk bij handhaving op Due Diligence of op «heterdaadjes»?
Bij de handhaving ligt de nadruk op het voldoen aan het gestelde in de Houtverordening.
Hoe wordt kennis over EURT onder NVWA medewerkers verspreid?
Kennis onder medewerkers van de NVWA wordt verspreid door onder meer opleiding, training en intervisie.
Wilt u bij de implementatie een voorbeeld nemen aan de Engelse overheid die stelt dat: «In order to comply with the EUTR, each link in the chain needs to be evidenced by specific documentation, (e.g. felling licence, transit documentation), along with a risk assessment (e.g. prevalence of illegal harvesting in each country) and a mitigation step (e.g. third party verification relating to harvester, testing or other relevant methods) that enables the operator to come to a conclusion that there is negligible risk of the timber having been sourced illegally, or the timber is non negligible, can’t be mitigated and therefore cannot be placed on the market.»?3
Ik onderschrijf deze stelling. De NVWA geeft op haar website ook aan hoe bedrijven een stelsel van zorgvuldigheidseisen dienen te voeren. Deze instructies komen overeen met wat de Engelse overheid aangeeft. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zijn de NVWA inspecteurs getraind om om te gaan met het feit dat veel corruptie voorkomt in hout exporterende landen en dat officiële papieren vaak onbetrouwbaar blijken, en hoe gaan ze er in de praktijk mee om?4
De NVWA verifieert de betrouwbaarheid van documenten onder meer door beoordeling op echtheid en vergelijking met brondocumenten uit de herkomstlanden. Ook wordt contact gelegd met officiële instanties of instanties zoals de onafhankelijke waarnemer in de herkomstlanden om de echtheid te verifiëren. Bij twijfel over de juistheid wordt onderzoek gedaan naar falsificaties.
Hoe wordt er samengewerkt met andere lidstaten, producerende landen, onafhankelijke waarnemers en NGO’s(niet-gouvernementel organisaties)?
Onder voorzitterschap van de Europese Commissie hebben de lidstaten geregeld overleg over beleidsmatige zaken. Daarnaast bespreken de lidstaten handhavinggerelateerde zaken op reguliere basis. Ook met producerende landen, NGO’s en onafhankelijke waarnemers bestaan contacten en wordt samengewerkt.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg NVWA voorzien op 30 juni a.s. beantwoorden?
Het Algemeen Overleg NVWA is uitgesteld tot 6 oktober 2015.
Slechte samenwerking bij grote infrastructuurprojecten |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe ga je hier niet failliet aan?»?1
Ja.
Kunt u ingaan op ieder van de vijf in het artikel genoemde kritiekpunten? Herkent u deze kritiekpunten? Welke stappen onderneemt u daarop en op welke termijn neemt u deze?
Rijkswaterstaat is voortdurend in gesprek met de bouwsector over alle aspecten van projecten en aanbesteden. Ook de punten die in het artikel worden genoemd komen daarbij aan de orde.
Ten eerste wordt in het artikel gesteld dat de projecten qua financiële omvang te groot zijn. De omvang van projecten, mede in relatie tot de planning van de projecten, is regelmatig onderwerp van overleg met individuele marktpartijen en Bouwend Nederland. Uit deze overleggen komt het beeld naar voren dat het volume en de omvang zoals nu in de inkoopplanning is opgenomen, behapbaar is voor de markt.
Ten tweede zouden de bouwbedrijven teveel risico’s dragen. Bij de risicoverdeling tussen partijen is het uitgangspunt dat dat risico’s behoren te worden gedragen door de partij die ze ook het beste kan beheersen. Risico’s die niet door één van de partijen kunnen worden beheerst, worden zo mogelijk samen beheerst. In de standaardcontracten van RWS is een risicoverdeling opgenomen. De risicoverdeling is niet in beton gegoten. Zo is de (standaard)risicoverdeling bij DBFM-projecten aangepast naar aanleiding van de ervaringen met de eerste DBFM-projecten. Tijdens de dialoogfase(n) van een aanbesteding wordt daarnaast met de geselecteerde marktpartijen gesproken over de risicoverdeling en kunnen projectspecifieke afwegingen worden gemaakt.
Ten derde is het signaal dat de tenderkosten te hoog zijn. Recent hebben Rijkswaterstaat en Bouwend Nederland afspraken gemaakt om de tenderinspanningen die bedrijven moeten leveren, te verminderen. Doel is om, waar mogelijk, de aanbestedingsperiode te verkorten en het aantal op te leveren producten te verminderen.
Ten vierde zou de verhouding tussen partijen «versteend» zijn. Bij elk project is sprake van contractwijzigingen gedurende de realisatieperiode en soms zijn er ook issues tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. In verreweg de meeste gevallen worden deze issues vervolgens in goed onderling overleg opgelost. Rijkswaterstaat stelt zich daarbij redelijk en billijk op, maar wel vanuit een zakelijke houding. Indien de opdrachtnemer wordt geconfronteerd met extra kosten of vertraging en Rijkswaterstaat draagt hier de verantwoordelijkheid voor, dan zal Rijkswaterstaat de opdrachtnemer hiervoor compenseren.
Tot slot wordt in het artikel opgemerkt dat Rijkswaterstaat «vechtcontracten» in de hand werkt. Te laag inschrijven om een opdracht koste wat kost binnen te halen, is voor niemand goed. Rijkswaterstaat heeft de marktsituatie sinds 2008 aanzienlijk zien verslechteren. Als opdrachtgever gaat Rijkswaterstaat bij een opvallend lage bediening altijd het gesprek aan met de inschrijver. Die moet dan zijn bieding kunnen onderbouwen. Uiteindelijk bepaalt de marktpartij of er wordt ingeschreven op een project en welke bieding wordt gedaan.
Wat gebeurt er in de tussentijd met de lopende projecten en de lopende Design, Build, Finance and Maintain (DBFM)-contracten? Wat gebeurt er met de lopende aanbestedingen? Hoe verhoudt zich dit met het traject binnen Rijkswaterstaat inzake de nieuwe marktvisie?
De maatschappelijke opgaven waarvoor we in Nederland staan, zijn groot en complex. Niet alleen willen we de bereikbaarheid en veiligheid verbeteren, maar dit moet op een duurzame manier gebeuren en tegelijkertijd moet ook de leefbaarheid worden vergroot. Een vitale, innovatieve en professionele bouwsector moet ons helpen om deze integrale opgaven gerealiseerd te krijgen. Een goede samenwerking tussen alle partijen in de keten is daarbij onontbeerlijk. Rijkswaterstaat werkt daarom samen met de markt aan de ontwikkeling en implementatie van een nieuwe marktvisie, die gebaseerd is op een nieuwe cultuur – van onderling vertrouwen en minder regels – en waarbij ruimte is voor nieuwe samenwerkingsvormen als co-creatie.
Met alle stakeholders (onder meer opdrachtgevers, marktpartijen, kennisinstituten en brancheverenigingen), wordt over bovenstaande thema’s gesproken. De punten die in het NRC-artikel zijn genoemd komen daarbij zeker ook aan bod.
Indien het overleg met de marktpartijen of de marksituatie hierom vraagt, zullen wijzigingen worden doorgevoerd in lopende of nog te starten aanbestedingen. Aanpassingen die een grote impact op de planning van een project kunnen hebben, dienen zeer zorgvuldig te worden afgewogen. Dit geldt ook voor het doorvoeren van wijzigingen in reeds afgesloten (DBFM-)contracten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Jaarverslagen Infrastructuur en Milieu voorzien op 25 juni 2015?
Helaas heeft de beantwoording meer tijd nodig gehad.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die geen onderzoek doet bij een niet-natuurlijk overlijden in zorginstellingen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u ook de uitzending gezien over nabestaanden die het onbegrijpelijk vinden dat de IGZ geen onderzoek doet na een niet-natuurlijk overlijden in een zorginstelling? Wat is uw reactie hierop?1
Zoals de Staatssecretaris en ik in onze brief van 8 juli jongstleden2 schreven, begrijpen wij de door u verwoorde gevoelens en vragen van de naasten heel goed. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook zo belangrijk dat calamiteiten goed worden onderzocht en dat de betrokken cliënt en zijn of haar familie of verwanten bij het onderzoek worden betrokken. De IGZ heeft aangegeven dat zij vanuit de recente toezichtpraktijk en het debat dat is gevoerd aanleiding ziet om in de sectoren ouderenzorg en verstandelijke gehandicaptenzorg de werkwijze op onderdelen aan te passen. Om tegemoet te komen aan het leereffect van de instelling zelf en het borgen van de onafhankelijkheid van het onderzoek, wordt in deze sectoren:
Nadere informatie hierover is opgenomen in de bovengenoemde brief.
Kunt u zich de teleurstelling voorstellen van nabestaanden wanneer na een niet-natuurlijk overlijden van een geliefde of familielid de IGZ geen onderzoek doet maar de zorginstelling zelf? Wat zou u daarop tegen de IGZ zeggen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aan nabestaanden niet is uit te leggen dat de instelling, die verantwoordelijk is voor de goede zorg van een geliefde of familielid, eerst onderzoek mag doen naar een niet-natuurlijk overlijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inmiddels uitgezocht hoe vaak er geen verklaring van een natuurlijke dood wordt afgegeven bij een overlijden van iemand in een zorginstelling, en hoe de IGZ daarop handelde? Hoe vaak werd het Openbaar Ministerie (OM) ingeschakeld? Hoe vaak gebeurde er niets?2
Het is van belang dat de arts, die het overlijden vaststelt en die twijfelt aan het natuurlijke karakter daarvan, de gemeentelijk lijkschouwer inschakelt (zoals voorgeschreven in de Wet op de lijkbezorging). Als de gemeentelijk lijkschouwer van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, dan moet hij dat op basis van de Wet op de lijkbezorging melden bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten. Het OM informeert de IGZ over meldingen van de gemeentelijk lijkschouwer waarin deze twijfelt aan een natuurlijke doodsoorzaak en waar mogelijk sprake is van suboptimale zorg4.
Daarnaast moet een zorgaanbieder op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen bij de IGZ melding doen van calamiteiten5. De IGZ ontving in 2014 in totaal 4.290 calamiteitenmeldingen. Bij 1.440 meldingen was er sprake van overlijden. Daarbij is niet geregistreerd hoe vaak er sprake was van een niet-natuurlijke dood. Als de IGZ op basis van zo’n wettelijk verplichte calamiteitenmelding (of een melding van een patiënt of diens naaste) vermoedt dat er sprake is van een mogelijk strafbaar feit, meldt de IGZ dat door tussenkomst van het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ aan het OM6.
De IGZ en het OM registreren niet hoe vaak zij bovengenoemde informatie onderling uitwisselen. Jaarlijks krijgt het OM via verschillende wegen (veelal via een melding van de lijkschouwer, soms via een melding van de IGZ of een aangifte), naar schatting enkele tientallen meldingen van mogelijke fouten in de zorg die tot het (niet-natuurlijk) overlijden van de patiënt of schade voor de patiënt hebben geleid. In veel gevallen waarin een zorgverlener medisch gezien mogelijk niet optimaal heeft gehandeld, kan hem geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt, zodat strafrechtelijk onderzoek of vervolging in dat geval niet aan de orde is.
Klopt het dat van de jaarlijks 2.000 calamiteitenmeldingen er slechts enkele tientallen door het OM onderzocht worden, en slechts in enkele gevallen tot een vervolging leidt? Zo nee, wat zijn de getallen dan wel? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze ziet de IGZ erop toe dat de instelling het onderzoek naar de niet-natuurlijke overlijdens goed heeft uitgevoerd? Betreft die controle een «afvinklijstje», of wordt er ook in alle gevallen daadwerkelijk met betrokken partijen gesproken?
Zoals bij het antwoord op vraag 4–5 is aangegeven, maakt de gemeentelijk lijkschouwer, wanneer deze van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, op basis van de Wet op de lijkbezorging een melding bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten.
Als er sprake is van een calamiteit waarbij de zorgaanbieder in opdracht van de IGZ eigen onderzoek verricht, dan beoordeelt de IGZ het rapport van de zorgaanbieder conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013. De IGZ kijkt daarbij of er sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek, of de oorzaak van de calamiteit goed is vastgesteld, of de patiënt en/of diens naasten goed zijn betrokken en of er adequate verbetermaatregelen zijn benoemd. Als de IGZ daaraan twijfelt of het onderzoek onder de maat vindt, kan de IGZ de zorgaanbieder opleggen aanvullend onderzoek te doen of vragen van de IGZ te beantwoorden. De IGZ kan ook besluiten alsnog zelf onderzoek te doen. Als de IGZ zelf onderzoek doet, hoort zij conform de Leidraad Meldingen 2013 ook de patiënt of diens naasten. De IGZ ziet vervolgens toe op de uitvoering van de verbetermaatregelen.
Hoe vaak besluit de IGZ op basis van een door een zorginstelling verricht onderzoek alsnog tot onderzoek over te gaan? Hoe vaak gaat de IGZ direct over tot onderzoek na een niet-natuurlijk overlijden?
De IGZ registreert dit niet, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Erkent u dat het juist in de eerste periode na een niet-natuurlijke dood van wezenlijk belang is onderzoek te doen en gesprekken te voeren met direct betrokkenen, en dat het vele maanden later lastig is nog feiten boven tafel te krijgen?
De IGZ richt zich in beginsel niet op waarheidsvinding van mogelijke strafbare feiten. De IGZ zal, wanneer zij het calamiteitenonderzoek beoordeelt, kritisch toetsen of de beschreven calamiteit voortkomt uit niet verantwoorde geleverde zorg. De IGZ maakt hierbij zo mogelijk gebruik van de informatie die bij het OM beschikbaar is.
Ik erken dat het van wezenlijk belang is om zo snel mogelijk na de melding van een niet- natuurlijke dood onderzoek te doen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 en 5 is vermeld, zal het OM zo spoedig mogelijk na melding van de gemeentelijk lijkschouwer bezien of sprake is van een vermoeden van strafbaar feit en kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart.
Indien het OM besluit tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, worden afspraken gemaakt met de IGZ over de afstemming tussen het onderzoek van het OM en dat van de IGZ. Het OM kan het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ verzoeken (een deel van) het onderzoek onder zijn leiding uit te voeren – al dan niet in samenwerking met bijvoorbeeld de politie. In dat geval leveren opsporingsambtenaren van de IGZ wel een bijdrage aan waarheidsvinding. De IGZ en het OM streven ernaar dit proces zo snel mogelijk te laten verlopen. Zij hebben onlangs nieuwe afspraken voor samenwerking vastgelegd die hieraan moeten bijdragen.
Hoe succesvol zijn de onderzoeken van de IGZ die zij pas maanden na het onnatuurlijk overlijden doet? Is het risico dat er een foutief geconstrueerd verhaal is ontstaan over de toedracht niet te groot, is bewijsmateriaal nog wel voorhanden en zijn alle betrokkenen nog te ondervragen? Kan een uitgebreid antwoord op deze vraag worden gegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak leidt een onderzoek van de IGZ, dat gestart is naar aanleiding van onderzoek door de zorginstelling, tot een andere conclusie? Hoe vaak leidt zo’n onderzoek tot een onderzoek van het OM, en hoe vaak tot een vervolging?
Dit wordt niet geregistreerd, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de IGZ – daar waar nodig in samenwerking en afstemming met het OM – in alle gevallen van een niet-natuurlijke dood binnen korte termijn (bijvoorbeeld 48 uur), direct zelf vast te laten stellen of ze onderzoek moet doen of dat de situatie het toelaat dat het onderzoek wordt overgedragen aan de aan de zorginstelling?
Zie de antwoorden op de vragen 8 en 9. Voor de werkwijze van de IGZ bij calamiteitenmeldingen en de aanpassingen daarbinnen verwijs ik u naar de eerder genoemde brief van 8 juli jongstleden.
Wat zou de bovenstaand voorgestelde nieuwe werkwijze bij situaties van een niet-natuurlijke dood voor gevolgen hebben voor de capaciteit van de IGZ? Met hoeveel fte moet deze dan worden uitgebreid, en wat zijn hiervan de kosten?
Zie het antwoord op vraag 11. De IGZ zal de aanpassing in de werkwijze (zoals die is beschreven in de eerdergenoemde brief van 8 juli jongstleden), uitvoeren binnen de huidige capaciteit.
Klopt het dat in het gevangeniswezen absoluut niet meer mag dat de instelling onderzoek doet na een overlijden van een gedetineerde? Kunt u eens uitleggen wat daarvan de redenen zijn, en welke paralellen u ziet bij de zorg?
Wanneer een gedetineerde overlijdt, wordt het onderzoek altijd volgens een vaste systematiek uitgevoerd door een onafhankelijke multidisciplinaire onderzoekscommissie, die onder voorzitterschap staat van een externe voorzitter. Dit onderzoek is er, net als voor de zorgsector geldt, met name op gericht om lering te trekken uit het gebeurde voor de toekomst. Zoals ik in mijn brief van 8 juli jongstleden aangaf, zijn er voor de gehandicaptenzorg en ouderenzorg redenen om een analoge werkwijze te hanteren en zal de IGZ haar werkwijze binnen deze sectoren aanpassen.
Wat is uw reactie op de situatie van Marjan die in een zorginstelling overleed nadat zij in bad was gedaan? Klopt het dat haar nabestaanden gevraagd zijn een verklaring te ondertekenen dat zij niet verdronken is, maar overleden is aan een longontsteking?
De IGZ heeft destijds naar aanleiding van deze melding en naar aanleiding van het door de instelling verrichte calamiteitenonderzoek naar deze melding, zelf onderzoek gedaan en gedurende dit onderzoek meermaals met de familie gesproken. Het onderzoek is in 2013 afgesloten, nadat de IGZ de instelling heeft laten weten dat zij hun reeds opgestelde integrale verbeterplan dienden aan te vullen met een aantal maatregelen dat voortvloeit uit het inspectie onderzoek.
De IGZ heeft van de nabestaanden en de instelling begrepen dat de instelling de nabestaanden heeft gevraagd of zij akkoord gaan met een door de instelling voorgestelde woordvoeringslijn. en zo ja, of zij deze woordvoeringslijn wilden ondertekenen. De nabestaanden hebben de instelling en de IGZ laten weten de woordvoeringslijn niet te ondertekenen.
Wat is uw reactie op het overlijden van Armando na een judoworp en een wurggreep door zijn begeleider? Erkent u dat de IGZ in deze situatie direct onderzoek had moeten doen conform de motie Leijten? Hoe staat het met dit onderzoek?3
Over deze casus heeft de Staatssecretaris eerder Kamervragen beantwoord van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 330) en het lid Kuzu (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1906). Omdat het onderzoek van de IGZ nog loopt, kan ik daar op dit moment geen nadere uitspraken over doen.
Erkent u het vanwege onderlinge concurrentie steeds groter wordende belang van een goed imago van zorginstellingen? Erkent u dat een verwijtbare niet-natuurlijk overlijden mogelijk afbreuk doet aan dit imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als er een calamiteit plaatsvindt (al dan niet met verwijtbaar handelen en/of en niet-natuurlijke dood), dan moeten zorgaanbieders dit melden bij de IGZ. Als een zorgaanbieder dat om imago-redenen niet doet, dan is dat niet conform de regels. Als de IGZ constateert dat een zorgaanbieder calamiteiten niet gemeld heeft, dan kan zij handhavend optreden.
Durft u uit te sluiten dat een zorginstelling uit angst voor imagoschade, en mogelijk haar voortbestaan, geneigd is een niet-natuurlijk overlijden zodanig te beoordelen dat de instelling niets te verwijten is? Zo ja, waar is dit blinde vertrouwen op gebaseerd?
Ik kan dit niet uitsluiten. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook heel belangrijk dat de IGZ de onderzoeksrapporten van zorgaanbieders over calamiteiten beoordeelt. Daarmee is altijd sprake van een onafhankelijke toetsing van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het onderzoek voordat de calamiteitenmelding wordt afgerond.
Moet niet geconcludeerd worden dat een zorginstelling door het systeem van onderlinge concurrentie eerder geprikkeld wordt een verwijtbaar niet-natuurlijk overlijden niet dan wel naar buiten te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het systeem is er op gericht dat zorgaanbieder op basis van gedegen onderzoek maatregelen treffen om achterliggende risico’s weg te nemen en de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken. Zie verder mijn antwoord op vraag 16 en 17.
Het blokkeren van Russische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de nieuwe Finse Minister van Defensie Russische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen wil blokkeren?1 2
Ja. De Finse regering werkt momenteel aan een wetsvoorstel om aankopen van grond of onroerend goed door buitenlandse mogendheden tegen te kunnen gaan wanneer de transactie implicaties kan hebben voor de veiligheid van het land.
Kunt u aangeven op welke schaal vermogende Russen strategische grondaankopen doen in de buurt van militaire terreinen in Finland?
Nee. De Finse regering constateert een toename van aankopen van grond en onroerende goederen door (vermogende) Russen en Russische bedrijven in de nabijheid van militaire installaties en strategische locaties in Finland. De Finse Minister van Defensie gaat onderzoeken of er sprake is van een structureel verband tussen de Russische aankopen van grond en onroerend goed en de strategische locaties.
Zijn bij u vergelijkbare gevallen bekend van grote buitenlandse grondaankopen in de buurt van militaire terreinen in Nederland?
Nee.
Kunt u aangeven op welke wijze defensie grondtransacties rond militaire terreinen monitort, zodat voorkomen kan worden dat strategisch gelegen stukken grond in handen vallen van buitenlandse mogendheden?
Naast de reeds bestaande preventieve beveiligingsmaatregelen op en rond defensieterreinen, neemt Defensie specifieke maatregelen indien daartoe aanleiding bestaat. De MIVD doet onderzoek naar ongeoorloofde vergaring van informatie of ongewenste beïnvloeding door statelijke of niet-statelijke actoren die een bedreiging kunnen vormen voor het optreden van de krijgsmacht, voor de Nederlandse defensie-industrie of voor bondgenootschappelijke organisaties. Ik kan niet ingaan op specifieke onderzoeksactiviteiten van de MIVD.
Heeft u de wettelijke mogelijkheid om strategische grondaankopen in de buurt van militaire terreinen te blokkeren?
Nee. Bij de verkoop van onroerend goed wordt een civielrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de koper en verkoper van het onroerend goed. Dit loopt via de notaris die ervoor zorgt dat de overdracht van onroerende goederen rechtmatig plaatsvindt. De overheid heeft geen wettelijke mogelijkheden om dergelijke transacties te blokkeren.
Het gebruik van een nekbreekapparaat om ganzen te doden |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het apparaat dat in Gelderland wordt gebruikt om ganzen mee te doden door ze de nek te breken?1
Ja.
Is het volgens de geldende Nederlandse regelgeving toegestaan om dit apparaat te gebruiken?
Het Besluit beheer en schadebestrijding dieren bevat een lijst met toegestane middelen om dieren te vangen of te doden. Het nekbreekapparaat staat niet op deze lijst. Provincies zijn bevoegd om van deze lijst af te wijken, mits het middel geen onnodig lijden veroorzaakt.
Maakt Europese regelgeving (o.a. EU verordening nr. 1099/2009) het mogelijk om dit apparaat te gebruiken?
EU-verordening nr. 1099/2009 ziet toe op het welzijn bij het doden van dieren die gehouden worden voor productiedoeleinden. Er is geen vergelijkbare regelgeving voor het doden van in het wild levende dieren.
Is dit apparaat echt alleen in opdracht van de Faunabeheereenheid Gelderland «bekeken» door een dierenarts en niet op deugdelijke wijze getest?
De werking van dit apparaat is bekeken door een dierenarts. Op welke wijze dit apparaat is beoordeeld en/of getest, is de verantwoordelijkheid van de provincie.
Is het echt zo dat gedeputeerde Van Dijk op basis van het oordeel van deze ene dierenarts heeft besloten om het gebruik van dit apparaat toe te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke nationale en Europese regels zijn er voor het testen van dit soort apparaten om dieren mee te doden?
Er zijn geen Europese regels voor het testen van apparaten om in het wild levende dieren te doden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. De Flora- en faunawet bevat het vereiste dat middelen geen onnodig lijden mogen veroorzaken. Gedeputeerde staten moeten dit bij toepassing van artikel 68 van de wet toetsen.
Is het nekbreekapparaat een dodingsmethode of een verdovingsmethode? Worden alle ganzen door het apparaat direct gedood of slechts verdoofd?
Op basis van de informatie waarover ik thans beschik, beschouw ik het nekbreekapparaat als een dodingsmethode.
Is de methode van het breken van de nek van de gans diervriendelijker dan het afschieten of vergassen van ganzen? Uit welke onderzoeken blijkt dit?
Het Richtsnoer Ganzendoden van de Raad voor Dierenaangelegenheden (TK 28 286 nr. 627) vermeldt ten aanzien van cervicale dislocatie (=nekbreken) dat deze methode niet goed uitvoerbaar is voor ganzen en matig geschikt voor het doden van grote aantallen. Ten opzichte van afschieten of vergassen van ganzen scoort cervicale dislocatie vanuit oogpunt van dierenwelzijn lager.
Bent u er bekend mee dat de faunabeheereenheden die met dit apparaat werken buitenstaanders weren die willen controleren wat de werkwijze van dit apparaat is?
Het vangen en doden van wilde ganzen vindt plaats in het open veld. Hiervoor is toestemming nodig van de grondeigenaren. Zij bepalen wie wel en wie niet toegang heeft tot de terreinen waar het nekbreekapparaat zou kunnen worden ingezet. Toezichthoudende en handhavingsinstanties hebben te allen tijde toegang als dat voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk wordt geacht.
Op basis van welke regels kunnen faunabeheereenheden die met dit apparaat werken buitenstaanders weren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid het gebruik van dit apparaat met onmiddellijke ingang te verbieden, in ieder geval tot er op zorgvuldige wijze onderzoek is gedaan naar de werking van dit apparaat?
Er lopen thans beroepen bij de rechter tegen het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland om grauwe ganzen te vangen en te doden. Zolang er geen uitspraak is gedaan, wil ik mij van een oordeel onthouden. Wel wijs ik erop dat de Faunabeheereenheid Gelderland heeft besloten het apparaat voorlopig niet te gaan gebruiken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni a.s.?
Ja.
Het bericht dat delen van het Groninger Forum moeten worden gesloopt |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Delen van het Groninger Forum worden gesloopt»?1
Ja.
Hoe zijn de kosten verdeeld voor het stilleggen van de bouw van het Groninger Forum?
Na publicatie van de groene versie van de Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) in februari van dit jaar is door de gemeente Groningen en de bouwende partij gezamenlijk besloten tot het inlassen van een bouwpauze van enkele maanden om de gevolgen van de NPR voor dit bouwproject in beeld te brengen. Na overleg tussen NAM, de gemeente Groningen en mijn ministerie heeft NAM toegezegd om de hierbij optredende vertragingskosten in aanmerking te laten komen voor vergoeding. De kosten van de bouwpauze worden op dit moment in beeld gebracht. Daarnaast wordt onderzocht welke technische aanpassingen in het oorspronkelijke ontwerp eventueel doorgevoerd dienen te worden, waarbij ook de bijbehorende meerkosten en schades in beeld worden gebracht. Over de uiteindelijke verdeling van kosten kan daarom op dit moment geen uitsluitsel worden geven.
Is het waar dat het Rijk hier, hetzij rechtstreeks, hetzij via Energiebeheer Nederland (EBN) of een andere constructie, aan meebetaalt, nog afgezien van de gederfde inkomsten uit gaswinning door de kosten die de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) maakt? Zo ja, hoeveel?
Het betreft hier een nog lopend onderhandelingstraject voor een specifiek project, waarbij de aannemer, de opdrachtgever en derde partijen betrokken zijn en de definitieve uitkomsten nog niet vaststaan. De financiële betrokkenheid van het Rijk loopt uitsluitend via de gederfde inkomsten uit gaswinning als gevolg van de kosten die NAM uiteindelijk maakt voor de vergoeding van schade ten gevolge van de aardgaswinning. Via de deelname in de Maatschap Groningen komt 64% van deze kosten voor rekening van de Staat.
Waarom betaalt het Rijk hier aan mee?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het Rijk met de gemeente Groningen, bouwbedrijf BAM en de NAM over de verdeling van de meerkosten voor sloop en versterking onderhandelt of onderhandeld heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Wie betaalt de meerkosten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat Rijk, provincie en gemeente hieraan niet zullen meebetalen, afgezien van de gederfde inkomsten uit gaswinning door de kosten die de NAM maakt?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de schade van het stilleggen, de sloop en de versterking wordt veroorzaakt door het aardbevingsrisico en de veroorzaker van het aardbevingsrisico dus verantwoordelijk is voor de schade?
De bouw is stilgelegd om te bezien óf en op welke wijze de constructie aangepast dient te worden om het gebouw aardbevingsbestendig te maken. De meerkosten die redelijkerwijs toerekenbaar zijn, zullen na validatie voor vergoeding door NAM in aanmerking komen.
Zijn er meer nieuwbouwprojecten die vanwege het aardbevingsrisico stilgelegd zijn?
De gemeente Groningen, NAM en het Rijk willen bevorderen dat nieuwbouwprojecten in de stad voldoen aan de NPR. De gemeente heeft met NAM en het Rijk in februari van dit jaar dan ook afspraken gemaakt over het compenseren van de meerkosten van nieuwbouw. De uitwerking hiervan is op 10 juni gepubliceerd op de website van de gemeente Groningen en de website van NAM, waarbij het uitgangspunt is dat alle aan de aardbevingsproblematiek redelijkerwijs toerekenbare meerkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Vooruitlopend hierop is voor circa dertig projecten al een gesprek gestart tussen NAM en de diverse opdrachtgevers om te komen tot aardbevingsbestendige ontwerpen. Dat varieert bijvoorbeeld van een aanbouw van een schoolgebouw die aardbevingsbestendig moet worden gemaakt tot noodzakelijke aanpassingen aan het Groninger Forum en ontwerpen voor nieuwe gebouwen voor de kennisinstellingen. Daarover maken opdrachtgevers/ontwikkelaars en NAM nu onderling afspraken.
Zijn er meer nieuwbouwprojecten die deels gesloopt moeten worden, omdat zij niet aardbevingsbestendig zijn?
Hierover hebben mij tot op heden geen signalen bereikt.
Hoe worden de kosten verdeeld van de onder vraag 7 en 8 bedoelde gevallen?
Hierover worden per project afspraken gemaakt tussen de betreffende opdrachtgevers en NAM. Dit geldt ook voor de projecten zoals genoemd in het antwoord op vraag 9.
Het bericht ‘dat de drie BAR-gemeenten af willen van verzekeraar CZ’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de drie BAR-gemeenten (Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk) af willen van zorgverzekeraar CZ?1
Naar aanleiding van brieven aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de BAR-gemeenten en Brielle, is er door VWS medewerkers gesproken met zorgverzekeraar CZ en de regiosecretaris van de BAR-gemeenten. Beiden onderschrijven het belang van een goede samenwerking. CZ heeft daarom reeds acties uitgezet om het contact met gemeenten te verbeteren. De BAR-gemeenten en de zorgverzekeraar hebben begin juni op bestuurlijk niveau met elkaar gesproken en daarbij enkele belangrijke vervolgafspraken gemaakt. Het bericht dat de BAR-gemeenten van zorgverzekeraar CZ af willen, herken ik op basis van recente gesprekken niet.
Om te komen tot een kwalitatief goed, toekomstbestendig en integraal aanbod van zorg en ondersteuning, is samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars cruciaal. Deze samenwerking is echter niet vanzelfsprekend en gaat niet over één nacht ijs. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben een andere historie, andere belangen, kennen een andere taal en een andere werkwijze.
Om tot een goed regionaal afstemmingsmodel te komen, heb ik in het kader van het Ondersteuningsprogramma regionale samenwerking HLZ in samenwerking met VNG en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een vergoeding voor een gezamenlijk door gemeenten en zorgverzekeraar aan te stellen regiosecretaris beschikbaar gesteld voor de periode maart 2014 tot en met juni 2015 om een duurzame samenwerking tussen de verzekeraar en de regio tot stand te brengen. Dit vereist van beide partners een bereidheid te investeren in een duurzame relatie. In de ene regio loopt dit proces beter dan de andere, maar ik verwacht van zowel gemeenten als zorgverzekeraars dat zij met elkaar in gesprek blijven.
In het kader van het Ondersteuningsprogramma is er een eindrapport opgesteld, dat de actuele (juni 2015) stand van zaken van de regionale samenwerking omschrijft op het gebied van hervorming langdurige zorg (HLZ). Nadere informatie hierover, ontvangt u bij de derde voortgangsrapportage HLZ.
Ik volg door middel van een periodiek overleg tussen VWS, ZN en VNG de voortgang van de samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar CZ weigert om met de gemeenten het gesprek aan te gaan over de wijzigingen in de langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of u, naast de klachten die volgens het nieuwsbericht zowel uit de BAR-gemeenten als uit Voorne Putten en Goeree Overflakkee over zorgverzekeraar CZ tot u komen, deze berichten uit meer gemeenten heeft ontvangen? Zo ja, welke gemeenten zijn dit, wanneer heeft u die klachten ontvangen, wat waren precies hun klachten en hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Komt deze houding van zorgverzekeraar CZ de kwaliteit van de langdurige zorg in de BAR-gemeenten, Voorne Putten en Goeree Overflakkee (en eventuele andere gemeenten) ten goede? Zo ja, kunt u uw standpunt onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er over andere zorgverzekeraars ook dergelijke berichten bij u binnengekomen of bekend? Zo ja, welke zorgverzekeraars en gemeenten betreft het? Zo nee, wat maakt deze voorbeelden uniek?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat een zorgverzekeraar zonder in overleg te gaan met de gemeenten bepaalt wat er gebeurt in de uitvoering van de langdurige zorg? Gaat de verzekeraar hiermee niet te veel op de stoel van de gemeenten zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verzoek van de eerdergenoemde gemeenten om een andere preferente zorgverzekeraar en uitvoerder langdurige zorg? Gaat u dit verzoek van de gemeenten honoreren? Zo ja, welke specifieke acties gaat u hierop richting de gemeenten en de verzekeraar inzetten en wanneer? Zo nee, wat zijn uw overwegingen om dit verzoek van de gemeenten niet te honoreren?
In 2015 is de prestatie wijkgericht werken (S1) in de bekostiging wijkverpleging geïntroduceerd. Doel hiervan was onder andere om een impuls te geven aan de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten en daarmee de samenhang tussen zorg en ondersteuning in de wijk. Voor de verdeling van de regio’s over de representerende verzekeraars voor de inkoop van prestatie wijkgericht werken (S1) is aangesloten bij de verdeling van de zorgkantoor regio’s. Hiervoor is gekozen om de situatie zo veel mogelijk aan te laten sluiten bij de situatie 2014. De zorgkantoorregio’s zijn vastgesteld in een op basis van de Wlz vastgestelde algemene maatregel van bestuur. Per regio wijst de Minister van VWS een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. In het algemeen is de zorgverzekeraar met het grootste marktaandeel (preferente zorgverzekeraar) in een regio ook degene die aangewezen wordt als zorgkantoor, in casu is dat CZ. Het zijn (aspirant-) verzekerden die de keuze maken voor een bepaalde zorgverzekeraar en zo het marktaandeel bepalen. Gemeenten hebben in die zin geen mogelijkheid om te kiezen voor een bepaalde zorgverzekeraar, zij zullen daarmee moeten samenwerken.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 t/m 6 heb aangegeven, hebben de BAR-gemeenten en de zorgverzekeraar begin juni op bestuurlijk niveau met elkaar gesproken en daarbij enkele belangrijke vervolgafspraken gemaakt. Ik zie echter ook dat de afspraken over zorg en ondersteuning in de wijk tussen gemeenten en zorgverzekeraars nog niet van zelfsprekend zijn. Daarom heb ik in de voorhangbrief bekostiging wijkverpleging2 die ik op 19 mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd, aangekondigd dat de prestatie wijkgericht werken in 2016 blijft bestaan, zodat gemeenten en zorgverzekeraars ook in 2016 worden gestimuleerd om afspraken te maken.
Gaat u maatregelen treffen die ervoor zorgen dat een zorgverzekeraar niet meer zijn eigen koers blijft varen zonder in overleg te gaan met gemeenten? Zo ja, welke maatregelen zijn dat en per wanneer treden die in werking? Zo nee, waarom gaat u geen maatregelen treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kunnen gemeenten precies doen als ze van een zorgverzekeraar af willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De naheffing |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u zich bij herhaling op het standpunt gesteld heeft dat briefwisselingen met de Europese Commissie behoren tot het diplomatieke verkeer?
Ja
Herinnert u zich dat Staatssecretaris Wiebes en u alleen al dit jaar meerdere keren brieven aan de Europese Commissie gewoon naar de Kamer gestuurd hebben, wanneer u het gepast vond om de Kamer te informeren zoals:
Ja
Bent u bereid alsnog de correspondentie over de naheffing, die betrekking heeft op de zesde aanvullende begroting 2014 aan de Kamer te doen toekomen, zoals meerdere keren gevraagd?
Nee. Voor dit antwoord verwijzen wij u naar het standpunt van de regering over de informatieplicht tussen het kabinet en het parlement dat is gegeven in de brief van 10 april 2015 jl.1
Wilt u in ieder geval de communicatie uit Brussel (van de commissie en van de Permanente Vertegenwoordiging) van 17 oktober 2017 en de zienswijze van Nederland op het Eurowob-verzoek van de Telegraaf aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien u niet bereid bent om die documenten te versturen, hoe verhoudt zich dat dan tot de grondwettelijke informatieplicht van artikel 68 Grondwet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer ontvangt de Kamer alle emailcorrespondentie ter inzage – zonder weggelakte stukken – zoals toegezegd in het vragenuurtje van 2 juni 2015?
De Kamer is toegezegd dat de documenten die onlangs zijn verstrekt aan en gewisseld met de Telegraaf, ook aan de Kamer zouden worden toegezonden. Dat is gebeurd op 5 juni jl.2 Er is geen toezegging gedaan dat deze stukken ongelakt gestuurd zouden worden.
Kunt u precies per land aangeven, wanneer hoeveel naheffing betaald is, zodat wij kunnen zien welke grote en kleine naheffingen wanneer zijn afgedragen aan de Europese Unie?
In tabel 1 is allereerst aangegeven welke lidstaten wel en geen bruto naheffing hoefden te betalen.3 Alle lidstaten dienden een brutonaheffing te betalen, met uitzondering van Denemarken, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Polen, Slowakije en Finland.
In de kolom «te betalen in 2014» is aangegeven welke lidstaten in 2014 hebben betaald. In de kolom «te betalen in 2015» is aangegeven welke landen van plan zijn in 2015 te betalen. Dit moet uiterlijk op 1 september 2015 gebeuren.
lidstaat
Bruto naheffing
Te betalen in 2014
Te betalen in 2015
Belgie
118.877.000
118.877 000
–
Bulgarije
36.472.000
0
36.472.000
Tsjechie
78.521 000
78.521.000
–
Denemarken
– 125.685.000
– 125.685.000
–
Duitsland
1.359.003.000
1.359.003.000
–
Estland
7.311.000
7.311.000
–
Ierland
112.176.000
112.176.000
–
Griekenland
221.982.000
221.982.000
–
Spanje
589.152.000
589.152.000
–
Frankrijk
562.251.000
36.978.000
525.273.000
Kroatië
– 1.419.000
– 1.419.000
–
Italie
1.502.273.000
328.290.000
1.173.983.000
Cyprus
53.725.000
0
53.725.000
Letland
24.573 000
24.573.000
–
Litouwen
7.516 000
7.516.000
–
Luxemburg
– 66.930.000
– 66.930.000
–
Hongarije
39.782.000
39.782.000
–
Malta
18.323.000
0
18.323.000
Nederland
1.103.422.000
1.103.422.000
–
Oostenrijk
– 57.094.000
– 57.094.000
–
Polen
– 26.803.000
– 26.803.000
–
Portugal
121.602.000
121.602.000
–
Roemenie
75.080.000
75.080.000
–
Slovenie
8.064.000
0
8.064.000
Slowakije
– 6.663.000
– 6.663.000
–
Finland
– 34.319.000
– 34.319.000
–
Zweden
190.111.000
190.111.000
–
Verenigd Koninkrijk
3.616.456.000
0
3.616.456.000
Kunt u precies aangeven op welke dag en door wie de Minister-President voor het eerst op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid tot een naheffing en het bedrag, aangezien die vraag in alle voorgaande schriftelijke vragen, debatten en het vragenuurtje van 2 juni 2015 zorgvuldig ontweken is, wellicht omdat u de Kamer al verlaten had toen ik het punt opnieuw opbracht?
Hierover is uw Kamer bij de beantwoording van de Kamervragen op 3 november 2014 uitgebreid geïnformeerd.4 Specifiek betreft het de beantwoording van de Kamervragen 61 tot en met 66 en 71.
Wanneer kan de Kamer de algemene voorstellen tegemoet zien over openbaarheid van correspondentie tussen de nationale regering en de Europese instelling en inzage in de geheime documenten van de Europese Commissie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Begrijpt u dat het op dit moment voor het parlement zeer lastig is om de regering te controleren – toch een hoofdtaak van het parlement – als zoveel documenten die betrekking hebben op het werk van de regering in Brussel niet standaard of op verzoek openbaar gemaakt worden?
De regering herkent zich niet in dit beeld of de onderliggende suggestie dat regeringsstandpunten en -uitleg enkel ontvankelijk zijn na openbaring van de volledige ambtelijke en diplomatieke correspondentie terzake. Over de totstandkoming van de EU-naheffing zijn alle relevante feiten en argumenten aan de Kamer overgelegd en heeft de Minister van Financiën verantwoording afgelegd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en dus voor het plenaire debat over de Voorjaarsnota beantwoorden?
Ja