Het bericht van Energieonderzoekscentrum Nederland (ECN) dat de zware industrie nu het energiegebruik moet aanpakken |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zware industrie moet energiegebruik nu aanpakken»?1
Ja.
Deelt u de mening van ECN dat, wanneer de concurrentiepositie een leidend thema blijft om te weinig te doen, de zware industrie niet haar aandeel zal leveren aan de energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het artikel van ECN is stimulering van energie-efficiëntie op de lange termijn juist voordelig voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Die mening deel ik. De concurrentiepositie is dan ook geen leidend thema voor de industrie om niets te doen aan energie-efficiëntie, maar juist een drijfveer om het onderwerp op te pakken.
In het Energieakkoord is de bijdrage van de energie-intensieve industrie aan de energietransitie overeengekomen door maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven en overheid. Zoals ik uw Kamer in mijn brief over energie-efficiëntie in de industrie van 27 juni jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 346) heb meegedeeld, zijn met het raamwerk voor bedrijfsspecifieke afspraken en de start van het expertisecentrum voor energiebesparing belangrijke stappen gezet om het Energieakkoord uit te voeren en energie-efficiëntie in de industrie te verbeteren.
Ik verwacht dat deze maatrelen de komende jaren tot efficiëntieverbeteringen gaan leiden. Het is nu aan het bedrijfsleven om met concrete projecten te komen voor de bedrijfsspecifieke afspraken.
Bent u bereid de zware industrie met gerichte stimuleringsmaatregelen aan te zetten tot snellere stappen richting duurzame productie? Bieden feed-in tarieven hiertoe mogelijkheden?
Dat is nu niet aan de orde. Volgend jaar wordt het Energieakkoord geëvalueerd. Mocht uit de evaluatie blijken dat de energie-intensieve industrie niet op schema ligt om de doelstellingen van het Energieakkoord te halen, dan zal ik overleggen met de aangesloten partijen bij het Energieakkoord hoe dit op te lossen. Dan ben ik vanzelfsprekend ook bereid om nieuwe beleidsinstrumenten te overwegen.
Het bericht “Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.»?1
Ja.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de aanpak van klachten bij de Belastingdienst en de follow-up van de afspraken die daaruit voortvloeien en de Tweede Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst verwerkt dagelijks duizenden aangiften, beantwoordt iedere maand tienduizenden telefoontjes en verstuurt jaarlijks 150 miljoen brieven. Het valt daarbij niet te voorkomen dat er fouten worden gemaakt, ook niet een aantal keer ten aanzien van dezelfde burger. Een onafhankelijk onderzoek naar dergelijke fouten zal daar geen verandering in brengen.
Van belang is dat de Belastingdienst fouten herkent, erkent, herstelt en ervan leert. De aanpak van klachten en de follow-up van afspraken heeft binnen de Belastingdienst de aandacht die het verdient. Zo zijn er landelijke klachtencoördinatoren binnen de Belastingdienst die de aanpak van klachten en de follow up van afspraken coördineren. Dat betekent niet dat hierin nooit fouten worden en zullen worden gemaakt.
Het is duidelijk dat ook in het geval van het meisje Lerato sprake is van zo’n (overigens vrij zeldzame) fout, waarbij dezelfde minderjarige meermalen door de Belastingdienst is aangezien voor een ondernemer. Deze vreemde situatie heeft zelfs het Jeugdjournaal gehaald. Inmiddels zijn excuses gemaakt aan Lerato en heeft zij een passend cadeau gekregen.
In hoeverre wordt geleden schade door toedoen van de Belastingdienst door de Belastingdienst hersteld? In hoeverre wordt daarbij ook vervolgschade vergoed, zoals schade ontstaan door gedwongen verkoop van een woonhuis?2
Schade kan worden vergoed als er sprake is van onrechtmatig handelen. Dat wil zeggen dat de Belastingdienst ernstige en verwijtbare fouten moet hebben gemaakt. Bij de beoordeling van verzoeken om schadevergoeding wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden in het individuele geval. Algemene uitgangspunten zijn dan ook moeilijk te omschrijven. Op hoofdlijnen geldt het volgende:
Als de Belastingdienst op basis van de wettelijke bepalingen gehouden is schade te vergoeden, wordt rekening gehouden met vermogensschade en ander nadeel, waaronder immateriële schade. Voor alle schade geldt dat die het directe gevolg moet zijn van het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst in het concrete geval om voor vergoeding in aanmerking te komen.
Wat onder vermogensschade valt, wordt van geval tot geval beoordeeld. Een eventueel verlies bij de gedwongen verkoop van een huis, kan als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Daarnaast kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als bij de rechter blijkt dat een zaak in bezwaar of beroep langer in behandeling is geweest dan noodzakelijk.
Met betrekking tot hetgeen waar in vraag 3 naar wordt verwezen, verwijs ik voor de volledigheid naar mijn beantwoording van vragen van het lid Klein op 3 april 2015.3
Kent de Belastingdienst bij het vergoeden van schade ook de mogelijkheid om immateriële schade te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor soort zaken kunnen daar onder vallen en welke niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het weigeren van single vrouwen die IVF-behandeling willen (Herdruk) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de helft van de ziekenhuizen weigert IVF-behandeling aan alleenstaande vrouwen aan te bieden?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over het uitsluiten van alleenstaanden en lesbische vrouwen van in-vitrofertilisatie (IVF)?2
Ja.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger Minister Klink dat «het niet zo kan zijn dat bepaalde groepen hulpvragers bij voorbaat worden uitgesloten van een vruchtbaarheidsbehandeling»? Zo ja, hoe verklaart u het feit dat een aantal ziekenhuizen nog steeds in de praktijk single vrouwen en lesbische vrouwen, die voor een in-vitrofertilisatie behandeling (IVF-behandeling) of kunstmatige inseminatie kiezen of daarop aangewezen zijn, weigert?
Die mening deel ik. Ik kan me voorstellen dat ziekenhuizen om pragmatische redenen doorverwijzen naar andere ziekenhuizen, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om donorsperma op te slaan of de aanwezige deskundigheid. Het bij voorbaat uitsluiten van bepaalde groepen (lesbische paren, alleenstaande vrouwen) van IVF vanwege het welzijn van het toekomstige kind vind ik een kwalijke zaak en is ook in strijd met het protocol van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Ook kan (in)direct uitsluiten op grond van onder andere burgerlijke staat of hetero- of homoseksuele gerichtheid in strijd zijn met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Het is aan het College voor de rechten van de mens of de rechter om te bepalen of dit in een specifieke casus het geval is. Ik vind het de rol van de beroepsgroep om het protocol opnieuw onder de aandacht te brengen bij ziekenhuizen en beroepsbeoefenaren. De IGZ heeft hierover geen klachten of meldingen ontvangen.
Er kunnen uiteraard in individuele gevallen ook andere redenen zijn toch geen vruchtbaarheidsbehandeling uit te voeren, bijvoorbeeld bij psychosociale of medische problematiek. Deze redenen zijn beschreven in het protocol van de NVOG. In het protocol staat tevens beschreven dat iedere aanvraag naar een vruchtbaarheidsbehandeling afzonderlijk moet worden gewogen en twijfels over voortzetting in een multidisciplinair overleg moet worden besproken.
Deelt u de mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet in een traditioneel gezin opgroeien, en dat er geen onderzoek bestaat dat het tegendeel bewijst?
Ik ben van mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet opgroeien in een «traditioneel gezin». Er is mij een Zweedse studie bekend uit 2003 die stelt dat alleenstaand ouderschap kan leiden tot een verhoogd risico op schade bij het kind3. Echter, uit het onderzoek bleek ook dat de negatieve effecten van alleenstaand ouderschap op de lichamelijke en psychische gezondheid van kinderen tevens worden verklaard door andere factoren die samenhangen met het alleenstaand ouderschap, waaronder een slechte socio-economische situatie en langdurige conflictsituaties.
Heeft u inzicht in het aantal ziekenhuizen dat single vrouwen en lesbische vrouwen die op een IVF-behandeling zijn aangewezen weigert? Zo nee, bent u bereid hiernaar een onderzoek te doen? Wie houdt toezicht op naleving van de door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) opgestelde protocollen? Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierin? Zijn klachten omtrent het weigeren bij de IGZ bekend?
Buiten de cijfers die Opzij in haar onderzoek presenteert zijn mijn geen cijfers hierover bekend. Wat betreft mijn bereidheid tot het doen van onderzoek, ik zie hierin geen rol voor mijzelf weggelegd. De IGZ houdt toezicht op de naleving van protocollen van de beroepsgroepen voor zover dit de kwaliteit en veiligheid van zorg betreft. Daarnaast is het aan de IGZ om – op geleide van klachten van patiënten – onderzoek te doen bij individuele ziekenhuizen en instellingen bij onrechtmatigheden daarop aan te spreken. De IGZ heeft hierover geen klachten of meldingen ontvangen. De beroepsgroep houdt door middel van visitaties zelf ook vinger aan de pols ten aanzien van naleving van de protocollen. Tot slot hebben zorgverzekeraars, ervan uitgaande dat het hier gaat om alleenstaande vrouwen met een medische indicatie voor IVF, een zorgplicht. Het is aan de Nederlandse Zorgautoriteit om erop toe te zien dat zorgverzekeraars hun zorgplicht naleven.
Wat is van de eerdere toezegging (zie antwoord op bovengenoemde eerdere vragen), namelijk dat vruchtbaarheidscentra zouden worden geïnformeerd over het beleid rondom vruchtbaarheidsbehandelingen bij lesbische en alleenstaande vrouwen, terechtgekomen?
Begin 2011 heeft mijn ambtsvoorganger een brief gestuurd aan de IVF-klinieken, waarin het beleid rondom toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen uiteen is gezet. In deze brief staat vermeld dat het kabinet het niet aanvaardbaar acht dat lesbische stellen en alleenstaanden met een medische indicatie bij voorbaat worden uitgesloten van IVF enkel en alleen op grond van het feit dat zij lesbisch respectievelijk alleenstaand zijn. In de brief heeft mijn ambtsvoorganger de klinieken verzocht om, indien de regels van de kliniek voor toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen voor lesbische en alleenstaande vrouwen, niet overeenkomen met het kabinetsbeleid, het beleid aan te passen aan het kabinetsbeleid en het protocol van de beroepsgroep.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat alleenstaande vrouwen en lesbische vrouwen gelijke toegang hebben tot deze vruchtbaarheidsbehandelingen?
Ik zal de beroepsgroep op deze kwestie aanspreken. Met oog op de in antwoord 3 en 5 beschreven rollen en verantwoordelijkheden zie ik op dit moment geen verdere rol voor mij weggelegd.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria op dit moment alleenstaande vrouwen en lesbische ouders wel of niet in aanmerking komen voor dit soort vruchtbaarheidsbehandelingen? Bent u bereid hierover met de NVOG in overleg te treden en de Kamer over de uitkomst en de door u te nemen maatregelen te informeren?
Criteria voor weigering van hulp bij voortplanting die betrekking hebben op het welzijn van het toekomstige kind zijn neergelegd in het modelprotocol «Mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» van de NVOG. Hierin staat dat categorisch uitsluiten van bepaalde groepen hulpvragers (lesbische paren, alleenstaande vrouwen) met een beroep op «groot risico op ernstige schade» niet te verdedigen valt. Artsen moeten volgens het protocol alleen afzien van hulp bij voortplanting als het welzijn van het kind in het geding is, bijvoorbeeld in gevallen psychosociale of medisch problematiek. Het protocol stelt ook dat een weigering van een vruchtbaarheidsbehandeling op basis van een morele contra-indicatie zorgvuldig en multidisciplinair te worden genomen. Naast bovengenoemde criteria voor een contra-indicatie zijn er ook contra-indicaties die te maken hebben met de kans op succes van de behandeling of met medische risico’s van de zwangerschap voor de vrouw.
Ik zal niet met de beroepgroepen in overleg gaan over specifiek deze criteria, aangezien gelijke toegankelijkheid hierin al voldoende aan de orde komt. Ik vind het de rol van de beroepsgroep zelf om dit opnieuw onder de aandacht te brengen bij ziekenhuizen en beroepsbeoefenaren.
*) i.v.m. aanpassing vragen
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
De aanslag in Suruç in het zuiden van Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanslag zet Turkije lijnrecht tegenover IS», over een aanslag op jongeren in Suruç in het zuiden van Turkije, die voor een conferentie over wederopbouw van de Syrisch-Koerdische stad Kobani bijeen waren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij deze zelfmoordaanslag meer dan dertig mensen zijn omgekomen en minstens honderd mensen gewond geraakt? Wat is hier de laatste stand van zaken?
Er zijn bij deze verschrikkelijke aanslag 32 mensen omgekomen en inderdaad rond de honderd mensen gewond geraakt. Ik heb persoonlijk aan mijn Turkse collega Çavusoğlu mijn medeleven betuigd met de slachtoffers en nabestaanden.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Turkse zijde dat IS waarschijnlijk verantwoordelijk is voor de aanslag? Is de aanslag door een bepaalde groep opgeëist?
De aanslag is tot nu toe niet opgeëist. De Turkse premier Davutoğlu heeft gesteld dat er sterke vermoedens zijn dat de vermoedelijke dader banden had met ISIS, maar dit is niet bevestigd. Het onderzoek naar de toedracht loopt nog.
Kunt u aangeven welke maatregelen Turkije de afgelopen jaren heeft genomen om de stroom buitenlandse strijders, die via Turkije naar IS in Syrië en Irak (en terug) reizen, aan banden te leggen?
Turkije zet zich in om strijders die reizen via Turkije naar Syrië of Irak tegen te houden, net als de smokkel van wapens en munitie. Turkije slaagt er echter niet in de grens met Syrië volledig te controleren. Dit is ook niet realistisch gezien de lengte ervan en de gesteldheid van het terrein. Veruit de meeste strijders die Syrië of Irak willen bereiken, proberen dan ook nog altijd via Turkije te reizen. Recent heeft Turkije meer capaciteit vrijgemaakt om de grenzen beter te bewaken. Naar aanleiding van de aanslag in Suruç gaat Turkije het grenstoezicht nog verder verscherpen.
Kunt u berichten bevestigen dat strijders van IS in Turkse ziekenhuizen behandeld zijn?2 Wat is op dit punt het beleid van Turkije?
Het Turkse beleid is dat vluchtelingen gebruik kunnen maken van gratis gezondheidszorg. Het kabinet kan niet bevestigen dat ISIS-strijders in Turkije zijn behandeld, maar het valt niet uit te sluiten dat ook terroristische strijders van deze voorzieningen gebruik maken.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit van de genomen maatregelen? Is het waar dat desondanks de afgelopen maanden juist meer strijders de Turkse grens zijn overgestoken? Hoe verklaart u dit?
Het kabinet heeft geen precies zicht op welk aantal strijders in welke maand de Turkse grens oversteken. Het kan niet oordelen over de effectiviteit van de maatregelen van de Turkse autoriteiten.
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd. |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Demmink stuit op verzet Turkse justitie?»1
Ja.
Waarom hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse verzoeken om rechtshulp niet gehonoreerd en willen zij niet meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek naar oud-topambtenaar Demmink?
De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd. De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse rechtshulpverzoeken om bepaalde onderzoekshandelingen in Turkije te laten uitvoeren, zoals het horen van getuigen,door Turkije de afgelopen tien jaar zijn geweigerd?
Nederland en Turkije werken intensief samen op strafrechtelijk gebied. Over en weer worden honderden verzoeken op jaarbasis gedaan. Daarbij komt het ook voor dat verzoeken niet kunnen worden uitgevoerd omdat er een (juridisch) beletsel is. Gelet op de omvang van de samenwerking beschik ik niet over het exacte aantal niet-ingewilligde verzoeken van de afgelopen tien jaar. Omgekeerd komt het ook voor dat Nederland een Turks rechtshulpverzoek op juridische gronden niet kan uitvoeren. Dit is niet ongebruikelijk in internationaal rechtshulpverkeer. In het algemeen kan ik zeggen dat de samenwerking constructief is.
Klopt het dat dit nagenoeg nooit voorkomt? Zo ja, waarom nu wel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid u extra in te spannen teneinde de Turkse autoriteiten te bewegen mee te werken, zodat wordt voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Demmink helemaal vastloopt?
De rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie hebben zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de indiende rechtshulpverzoeken.
Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten.
Deelt u de mening dat deze berichten wederom laten zien dat er een sfeer van schimmigheid hangt rondom de kwestie Demmink en het seksueel misbruik van minderjarige jongens door hooggeplaatste overheidsfunctionarissen?
Deze mening deel ik niet.
Het bericht dat een medewerker van de sociale werkvoorziening Hameland na ontslag met behoud van uitkering hetzelfde werk moet doen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat een medewerker van de sociale werkplaats na zijn ontslag met behoud van uitkering hetzelfde werk moest verrichten als voor zijn ontslag?1
Het bericht dat een medewerker hetzelfde werk verricht na het niet verlengen van zijn tijdelijke contract is door het sw-bedrijf Hameland bevestigd.
Wat is uw oordeel over deze situatie?
De gemeente is verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van het re-integratiebeleid en de inzet van de instrumenten en is op die verantwoordelijkheid aanspreekbaar. Het is niet aan mij om over specifieke individuele gevallen een oordeel te vellen.
Zonder in dit individuele geval te treden ben ik van mening dat het niet voor de hand ligt om een betaalde baan om te zetten in een werkplek met behoud van uitkering, maar er kunnen omstandigheden zijn waardoor het in het belang van een cliënt is om tijdelijk met behoud van uitkering bepaalde werkzaamheden te verrichten. In dit specifieke geval nadat een tijdelijk contract niet werd verlengd. Indien een betrokken partij van oordeel is dat er onjuist gehandeld zou zijn, is het van belang dat dit op het lokale niveau wordt aangekaart. In zijn algemeenheid kan betrokkene bijvoorbeeld tegen een beslissing in bezwaar en beroep gaan en fracties in de gemeenteraad kunnen deze zaak aan de orde stellen. Uit het artikel blijkt overigens dat de casus aan de orde is gesteld door de Progressieve Partij bij het college van de gemeente Berkelland. Op die wijze wordt recht gedaan aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor inhoud en uitvoering van het participatie- en re-integratiebeleid.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten mensen kunnen dwingen om na hun ontslag bij de sociale werkvoorziening middels het niet verlengen van een tijdelijk contract, hetzelfde werk te blijven doen, zonder hier een cao-loon voor te ontvangen en zonder pensioen op te bouwen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de doelstelling om «een gelijk speelveld voor mensen met een arbeidsbeperking» te creëren?2 Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om werken zonder loon te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bekend hoeveel mensen met een indicatie voor de sociale werkvoorziening een bijstandsuitkering hebben en hoeveel van deze mensen werken zonder loon? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over deze gegevens en zie geen aanleiding om deze cijfers op basis van dit specifieke individuele geval te onderzoeken.
Het bericht ‘Weidevogels ernstig bedreigd door koeienexplosie’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen van de Vogelbescherming over de snelle toename van het aantal koeien in Nederland en de gevolgen voor de biodiversiteit?1
De achteruitgang van de weidevogels wordt veroorzaakt door een aantal verschillende factoren, waarvan de intensiteit van het gebruik van grasland er één is. De intensiteit van het gebruik van grasland heeft een relatie met de omvang van de melkveehouderij, waarover ik u per brief van 2 juli jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr. 98).
Kunt u aangeven hoeveel extra koeien en kalveren in Nederland er zijn bijgekomen na de afschaffing van het melkquotum en wat de verwachte toename is voor dit jaar?
Op basis van het Identificatie- en Registratie (I&R) register voor runderen is het aantal vrouwelijke runderen (koeien, pinken en kalveren) van 1 april 2015 tot en met 1 juli 2015 met 57.744 toegenomen. Dat is een toename van 1,8 procent. De verwachting is dat in de tweede helft van dit jaar een geringere stijging van het aantal melkkoeien zal plaatsvinden na het bekend worden van de referentiedatum voor de fosfaatrechten en als gevolg van de daling van de melkprijs.
Bent u voornemens om bij het fosfaatrechtenstelsel en het stikstofbeleid aanvullende voorwaarden te stellen ter bescherming van de biodiversiteit, in het bijzonder voor de weidevogels? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van fosfaatrechten kan geen aanvullende voorwaarden omvatten die specifiek zien op de bescherming van weidevogels. De Meststoffenwet, waarin het stelsel van fosfaatrechten zal worden opgenomen, heeft tot doel de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te beschermen tegen verontreiniging met nutriënten (stikstof, fosfaat) uit de landbouw. Indirect is de biodiversiteit daarbij gebaat. De Meststoffenwet heeft echter de bescherming van weidevogels niet als doel. Daartoe zijn andere beleidsinstrumenten meer geëigend. Zo hebben boeren in de gebieden die belangrijk zijn voor weidevogels de mogelijkheid om zich door middel van overeenkomsten in het kader van het agrarisch natuurbeheer actief in te zetten voor het behoud van weidevogels.
Deelt u de mening dat extensivering van het agrarisch gebruik van een significant deel van de weidegronden nodig is om onze weidevogels te redden? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, welke andere aanpak stelt u zich voor om de weidevogelstand te beschermen?
Extensivering van bepaalde vormen van agrarisch gebruik is een van de maatregelen die helpen om de omgeving beter geschikt te maken voor weidevogels. Het belangrijkste instrument voor de verbetering van de weidevogelstand is het weidevogelbeheer in de zogenoemde kerngebieden in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit weidevogelbeheer gebeurt collectief door boeren uit een streek, die de vereiste maatregelen in samenhang nemen.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik toegezegd uw Kamer een brief te sturen over mijn visie op de aanpak van de teruglopende weidevogelstand. In die brief zal ik nader ingaan op deze vraag.
De problemen met de Wmo in Berkelland |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de beslissing van de gemeente Berkelland om drie uur huishoudelijke verzorging te schrappen bij een 96-jarige man die vergeetachtig en slechtziend is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Dit is een brede opdracht; van gemeenten wordt gevraagd te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk in staat zijn zelfstandig te kunnen wonen, regie te kunnen voeren op hun situatie en te kunnen meedoen in de samenleving. Nu mensen en hun situaties verschillen is gekozen voor het uitgangspunt van maatwerk in individuele situaties. De Wmo 2015 geeft daaraan nadere uitwerking en de cliënt de nodige waarborgen voor een zorgvuldige besluitvorming op aanvragen om ondersteuning. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie dient deze georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het vooraf, generiek door gemeenten uitsluiten van voorzieningen die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie van mensen, verhoudt zich niet met de wet. Gemeenten zijn bij de beoordeling van een concrete behoefte aan ondersteuning gehouden tot maatwerk.
Op basis van de door mij bij de gemeente Berkelland ingewonnen informatie kan ik u het volgende melden. De gemeente Berkelland heeft met alle inwoners die in het verleden de voorziening huishoudelijke hulp niveau 1 kregen in de eerste helft van 2015 een gesprek gevoerd. Tijdens deze gesprekken is de situatie van betrokkenen in beeld gebracht. Als er sprake is van een toereikend ondersteunend netwerk, voldoende financiële middelen en of voldoende regie, is het in beginsel aan de cliënt de huishoudelijke hulp zelf te organiseren, bijvoorbeeld door inzet van het sociale netwerk. Als er geen sociaal netwerk is, wordt er met de cliënt gekeken naar alternatieven, waaronder de mogelijkheden tot inkoop van huishoudelijke hulp of alternatief maatwerk. Hiertoe heeft de gemeente Berkelland het zogenaamd Voormekaar team ingericht. Dit team houdt het contact met de cliënt en houdt daarmee diens leefsituatie in de gaten. Daar waar er sprake is van een cliënt waarbij – op grond van de Wmo 2015 en het gemeentelijk beleid – wordt vastgesteld dat deze zelf verantwoordelijkheid zou moeten nemen, niet over een sociaal netwerk beschikt en niet in de financiële positie verkeert om de ondersteuning daadwerkelijk te organiseren, wordt de mogelijkheid van financieel maatwerk bezien. Daar waar het onderzoek uitwijst dat de cliënt onvoldoende in staat is om regie te voeren in zijn huishouden komt hij in aanmerking voor de maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis». Ook de cliënten die voorheen huishoudelijke hulp niveau 2 ontvingen kunnen een beroep doen op deze maatwerkvoorziening.
Wat vindt u ervan dat kennelijk ouderen zorg onthouden wordt, omdat gemeenten de bezuinigingen belangrijker vinden dan het welzijn van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u u ervoor inzetten dat deze man de zorg krijgt die hij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de massa bezwaarschriften die de gemeente Berkelland heeft ontvangen, doordat zij bij een groot deel van de mensen de huishoudelijke verzorging sterk verminderd of zelfs volledig geschrapt hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In 2014 waren er in de gemeente Berkelland 1160 cliënten die eenvoudige schoonmaakhulp ontvingen. Op dit moment zijn er in totaal 940 beschikkingen door de gemeente afgegeven, waartegen 291 bezwaarschriften zijn ingediend. Gelet op de voorgaande jaren is dat een fors aantal. De gemeente laat aan mij weten dat cliënten lokaal zijn opgeroepen om zo veel mogelijk bezwaar aan te tekenen door middel van daartoe verspreide standaard bezwaarschriften. Dit is volgens de gemeente een belangrijke verklaring voor het hoge aantal.
De gemeente Berkelland voert met de cliënten die in bezwaar zijn gegaan overleg. Tijdens deze gesprekken wordt opnieuw bekeken of de afgegeven beschikking passend is gegeven de kenmerken van de persoon en diens situatie, en wordt de eerder afgegeven beschikking toegelicht. Het streven van de gemeente is om tot een oplossing voor betrokken cliënten te komen. Dit kan variëren van wederzijds begrip, bespreken van alternatieven tot het alsnog toekennen van maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis» als gevolg van gewijzigde omstandigheden.
Wat vindt u van de hoge kosten die de gemeente Berkeland uit het zorgbudget betaalt voor de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015; in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkenen kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De wettelijke waarborgen zijn zodanig geregeld dat op het moment dat een cliënt het niet eens is met een besluit van de gemeente over ondersteuning van uit de Wmo 2015, hij daartegen bezwaar kan aantekenen. Op het moment dat er bezwaarprocedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Deze kosten voor gemeenten komen niet per definitie ten laste van het zorgbudget, maar dienen uiteraard wel uit de (brede) gemeentelijke middelen te worden voldaan. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen aanleiding hier landelijk onderzoek naar te doen. De inspanningen dienen er mijns inziens op gericht te worden om onnodige bezwaar- en beroepprocedures te voorkomen.
Klopt het dat ook andere gemeenten de afhandeling van bezwaarschriften bekostigen uit het zorgbudget? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren voorzien van uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Welk scenario is er voorhanden indien gemeenten geen geld meer hebben voor huishoudelijke verzorging zodra het budget opraakt, mede door de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze geboden te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit uitgangspunt bindt alle gemeenten, ongeacht de uitwerking daarvan in hun beleid en ongeacht hun financiële positie. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen die een goede, zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 in opzet waarborgen.
Het niet volledig vergoeden van palliatieve zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat een professional aan het bed bij iemand die stervende is geen kostenpost, maar een noodzaak is om iemand tijdens de laatste levensfase liefdevol en menswaardig te kunnen verzorgen?1
Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Zo ja, wat is dan uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar Achmea niet meer bereid is om rusturen te vergoeden tijdens de sterffase van zorgbehoevende mensen?
Achmea (hierna: Zilveren Kruis) heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn. Zilveren Kruis geeft in haar berichtgeving het volgende aan: «De cliënt moet altijd de zorg krijgen die nodig is. De wijkverpleegkundige niveau 5 bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit kan dus ook als de cliënt rust of slaapt.» Ook begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Vindt u het wenselijk dat Achmea stelt dat de zorgorganisatie een financiële prikkel behoort te krijgen door de uren niet meer te betalen die de professional aan het bed doorbrengt bij rust? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Navraag bij Zilveren Kruis leert dat dit ook niet de bedoeling is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Begeleiding en nazorg aan naasten is geen zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging en is zorg die ook niet op een andere wijze onder wijkverpleging valt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Zoals ik in mijn Kamerbrief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 20132 heb aangegeven is de palliatief terminale zorg, geleverd in een combinatie van extramurale verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding vanuit de AWBZ ondergebracht in de nieuwe Zvw-aanspraak wijkverpleging. Hiermee is tegemoet gekomen aan de aangenomen motie van de leden Dik-Faber c.s. waarin de regering wordt verzocht palliatieve begeleiding niet naar de Wmo te decentraliseren3.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat bovengenoemde uitspraak een verkeerde interpretatie van het inkoopbeleid wijkverpleging is. In het inkoopbeleid van Zilveren Kruis staat namelijk expliciet het volgende vermeld. «De zorgaanbieder maakt in het zorgleefplan naast de fysieke, psychische en sociale aspecten tevens zichtbaar dat de cliënt de gewenste geestelijke spirituele zorg wordt aangeboden en dat zij ook de naasten van de cliënt begeleiding en nazorg biedt.»
Keurt u het goed dat er bezuinigd wordt op de zorg voor mensen in hun laatste levensfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke pijler van de hervormingen van de langdurige zorg is het betaalbaar houden van de zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties, is in het akkoord verpleging en verzorging overeen gekomen dat ze zich tot het uiterste inspannen om de taakstelling te realiseren. Dit omdat wij het met elkaar eens zijn dat het goedkoper en beter kan en moet.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Hierbij is het uitgangspunt dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis bezuinigt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid nader te duiden wat onder de zorgplicht van zorgverzekeraars moet worden verstaan als het gaat om het recht op palliatieve zorg waarbij het naast directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg passend bij de complexiteit van overlijden? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de basisverzekering is een aanspraak «verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» gecreëerd en is vastgelegd dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft tegenover zijn verzekerden. Hieronder wordt verstaan dat de zorgverzekeraar ervoor zorgt dat verzekerden worden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het uitgangspunt hierbij is dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Het is vervolgens aan deze zorgprofessionals om in richtlijnen aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat het bij palliatieve zorg naast de directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg. De prestatiebeschrijvingen verpleging en verzorging van de Nederlandse Zorgautoriteit4 sluiten hierbij aan. Ik zie dan ook geen reden om deze zorg nader te duiden.
Het bericht ‘112 tegen vrouw (75) met beroerte: "Kunnen de buren u niet oprapen?" |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «112 tegen vrouw (75) met beroerte: «Kunnen de buren u niet oprapen?»1
Ja.
Zo ja, wat is uw oordeel over hetgeen in dit artikel wordt beschreven?
Wanneer iemand 112 belt met een acute zorgvraag is het belangrijk dat een goede inschatting wordt gemaakt van de zorgvraag door de centralist. Ook als blijkt dat er geen ambulance inzet nodig is, is het van belang dat er passende hulp komt voor de melder. De centralist kan de melder daarvoor doorverwijzen naar de huisarts, de thuiszorg of naar naasten, afhankelijk van de zorgvraag. Daarbij is het uiteraard van groot belang dat de melding serieus wordt genomen en dat iemand niet aan zijn of haar lot wordt overgelaten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit zo fout heeft kunnen gaan met deze melding bij 112, de ambulancedienst Gelderland-Zuid en de betrokken huisartsenpost en hierover te rapporteren?
Het is niet aan mij om een individuele casus als deze te onderzoeken. Wel beschouwt de IGZ deze berichten vaak als een «melding» die ze onderzoeken en waarop ze zo nodig acteren. Ik zal de IGZ vragen of dat in deze casus ook is gebeurd. En zo niet, of dat alsnog kan.
Zo ja, is het mogelijk dat de verantwoordelijke ambulancedienst en dokterspost de resultaten ook terugkoppelen aan de betrokken 75-jarige; zodat deze zich volledig kan richten op een spoedig herstel en niet in «de vechtmodus» hoeft te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk om in de rapportage aan te geven of het hier gaat om een vervelend incident of zijn er indicaties dat dit vaker voorkomt?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak op jaarbasis niet adequaat wordt gereageerd door een hulpdienst op een vraag om acute hulp?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden er door de betrokken hulpdiensten en de hulpdiensten in het algemeen genomen om dit soort onverkwikkelijke voorvallen te voorkomen om zo de gewenste patiëntveiligheid zeker te stellen?
Bij alle meldingen die bij 112 en bij huisartsenposten binnenkomen en waar het een mogelijke acute medische hulpvraag betreft, wordt door de centralist met behulp van een protocol uitgevraagd wat er aan de hand is. Ook bij enige twijfel of het een hulpvraag betreft, wordt doorgevraagd.
De afgelopen jaren is de uitvraag door centralisten in toenemende mate gestandaardiseerd op basis van uitvraagprotocollen. Binnen de meldkamers van de ambulancediensten en de huisartsenposten wordt het uitvragen van meldingen periodiek geëvalueerd.
Naast het juist uitvragen en op basis daarvan inschatten van de (acuutheid van de) zorgvraag is het daarnaast van essentieel belang dat de communicatie en overdracht tussen hulpdiensten goed verloopt. De afgelopen jaren is communicatie en overdracht daarom onderdeel geweest van onder andere de patiëntveiligheidsprogramma´s in de eerstelijn en ambulancezorg. Daarnaast wordt binnen het programma Patiëntveiligheid Ambulancezorg gewerkt met specifieke patiëntencategorieën, waarvan ouderen er een is.
Het bericht: 'Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op deze schandalige aanscherping van het inkoopbeleid van Achmea, nog geen zes maanden nadat de zorgverzekeraars verantwoordelijk zijn geworden voor het leveren van de Palliatief Terminale Zorg?
Palliatieve zorg is een essentieel onderdeel van de gezondheidszorg, dat erop gericht is de kwaliteit van leven van de patiënten en de naasten te verbeteren, door het voorkómen en verlichten van het lijden. Een goede begeleiding van de patiënt in de laatste levensfase, waarvan waardig sterven onderdeel uit maakt, vergt het uiterste van degenen die de stervende omringen, zoals de naaste(n) en de zorgverleners. Deze begeleiding maakt dan ook onderdeel uit van de palliatief terminale zorg onder de aanspraak wijkverpleging.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat er geen sprake is van aanscherping van het beleid. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg (PTZ). Waar voorheen binnen de AWBZ maximaal 11,9 uur gedeclareerd kon worden en dit vervolgens werd vertaald in 24 uurs diensten, betaalt Zilveren Kruis alle geïndiceerde en gedeclareerde uren zorg uit aan zorgaanbieders. De kern van het beleid van Zilveren Kruis is dat de professional bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit op basis van de indicatiestelling die door de professional gesteld wordt.
Zilveren Kruis geeft aan dat het de onduidelijke verwoording van het beleid op de website en de misverstanden die hierdoor zijn ontstaan betreurt. Zij heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn.
Bent u ervan op de hoogte, dat juist bij iemand die stervende is, het van groot belang is dat er een professional naast het bed zit om het zo hoognodige comfort (pijn, benauwdheid) in de laatste fase (op elk moment) te waarborgen? Zo nee, hoe ziet u de laatste fase dan wel?
De zorg in de laatste fase van het leven moet met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Mensen in de stervensfase verschillen onderling sterk, door hun eigen geschiedenis, cultuur, opvattingen, mogelijkheden, wensen en levensperspectief. Niet alleen de mensen die gaan sterven verschillen, maar ook degenen die zorgen en ondersteunen. Hierdoor kan ook de mate van inzet van professionals en vrijwilligers verschillen.
Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat palliatieve zorg in de meeste gevallen wordt geleverd door formele zorgverleners, samen met informele zorgverleners, te weten naasten en vaak ook vrijwilligers. Vrijwilligers verrichten geen medische, verpleegkundige handelingen of zware huishoudelijke taken, maar vullen datgene aan wat familieleden en vrienden zelf doen. Hierbij kan gedacht worden aan hulp bij persoonlijke verzorging, voorlezen of waken.
Het is aan de professional om te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase. Het is hierbij noodzakelijk de informele zorgverleners te betrekken bij de zorgverlening.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Achmea juist die zorg niet declarabel acht als de stervende rust of slaapt en dit begeleiding noemt en dus geen aanspraak onder de zorgverzekeringswet betekent?
Zie het antwoord op vraagt 2. Zilveren Kruis geeft aan dat voor palliatief terminale zorg thuis de wijkverpleegkundige niveau 5 zelfstandig bepaalt welke zorg er wanneer nodig is, dus ook wanneer de cliënt rust of slaapt. Begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt ook onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Hoe wordt er in dit geval omgegaan met palliatieve sedatie, waarbij de stervende in slaap wordt gehouden en observatie van pijn en benauwdheid cruciaal is? Moet hier dan maar iemand van de gemeente naast gaan zitten?
Observatie van pijn en benauwdheid, ook bij palliatieve sedatie, is een wezenlijk onderdeel van de verpleegkundige zorg bij een cliënt in de terminale fase. Het valt onder verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, zoals aangegeven in het Besluit zorgverzekering.
Is dit wat u bedoelt met dat u vindt dat de Palliatieve Terminale Zorg goed geregeld is nu het versnipperd is over de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en particuliere instellingen?
Bij de overheveling van de palliatieve terminale zorg heb ik ervoor gekozen om het domein waar de cliënt zich op het moment van het ontstaan van de zorgbehoefte bevindt, als uitgangspunt te nemen. Wanneer een cliënt zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg, dan ontvangt hij in de laatste levensfase de palliatieve zorg ook vanuit de Wet langdurige zorg. Wanneer een cliënt geen Wlz-indicatie heeft en de zorg ontvangt vanuit de Zvw, dan ontvangt hij in de laatste levensfase ook de palliatief terminale zorg vanuit de Zvw.
Door de palliatief terminale zorg onder de Zvw mogelijk te maken, worden cliënten in de laatste levensfase niet meer geconfronteerd met een wisseling van zorgdomein, een indicatieprocedure bij het CIZ en een verandering in eigen bijdrage die geldt voor zorg vanuit de Wlz. Samen met de betrokken branchepartijen is ervoor gekozen dat het domein waar iemand zorg ontvangt bepalend is en ik zie geen reden om daar nu van af te wijken.
Bent u nog steeds van mening, dat de overheveling van de Palliatieve Terminale Zorg naar de zorgverzekeraars in goede handen is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat Achmea het met haar reactie dat de professional moet bepalen wanneer afwezigheid kan, zich al op een onacceptabel hellend vlak begeeft, omdat zij tóch poogt te beknibbelen op de intensieve 24-uurszorg in de stervensfase? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de professional bij uitstek geschikt is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis beknibbelt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid deze mensonterende stap van Achmea direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt dat er geen zaken zijn die teruggedraaid moeten worden.
Het bericht dat zorgbehoevende kinderen van het kastje naar de muur gestuurd worden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicatie wil afgeven aan 9 kinderen die aangewezen zijn op Wlz-zorg en dagbehandeling nodig hebben?1 2
Uit navraag bij het CIZ blijkt dat niet negen, zoals in de vraag verwoord, maar acht aanvragen voor Wlz-zorg zijn ingediend voor zorg voor kinderen in de leeftijdscategorie drie- tot vijfjarigen.
Vijf aanvragen om toegang tot de Wlz, zijn door het CIZ afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz, zoals vastgelegd in artikel 3.2.1 van de Wlz. Toegang tot de Wlz is er wanneer een cliënt vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uitsluitend het CIZ is bevoegd om de toegang tot de Wlz te beoordelen, waardoor een objectieve, deskundige en uniforme indicatiestelling is gewaarborgd.
Voor één van deze afgewezen aanvragen geldt dat namens de cliënt bezwaar is gemaakt. De beslissing op bezwaar wordt in de week van 31 augustus 2015 naar verwachting bekend gemaakt aan de cliënt.
Voor één aanvraag geldt dat deze is overgedragen aan de gemeente. De in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is op grond van de Jeugdwet overgedragen aan de gemeente, omdat het CIZ de aanvraag eind december 2014 nog niet had behandeld. In de Jeugdwet staat dat het CIZ op grond van artikel 10.4a, tweede lid, van de Jeugdwet gehouden was de aanvraag binnen twee weken na 1 januari 2015 aan de gemeente over te dragen.
Twee aanvragen zijn nog in behandeling bij het CIZ.
Kunt u uitzoeken waarom het CIZ weigert indicaties te beoordelen en af te geven voor dagbehandeling, terwijl volgens de zorginstelling deze kinderen aangewezen zijn op Wlz-zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIZ heeft de aanvragen, gericht op een indicatie voor Wlz-zorg, beoordeeld. Slechts wanneer is voldaan aan de criteria, is er toegang tot de Wlz. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven dat voor vijf aanvragen geldt dat het CIZ heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de vereisten die gelden voor toegang tot de Wlz.
Het is mogelijk dat een zorgaanbieder in eerste instantie een ander beeld heeft van de zorg die onder de Wlz geleverd kan worden.
Wat vindt u ervan dat het CIZ indicaties niet inhoudelijk beoordeeld heeft en deze klakkeloos heeft doorgeschoven naar gemeenten? Hoe verhoudt dit zich tot de privacy wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van «klakkeloos doorschuiven» door het CIZ naar de gemeente is geen sprake geweest. Ik heb bij het CIZ navraag gedaan naar de gang van zaken rond de ingediende aanvragen. Het CIZ heeft de aanvragen in behandeling genomen en heeft vervolgens besluiten genomen op de aanvragen. In één casus geldt dat de in december 2014 bij het CIZ ingediende aanvraag is overgedragen aan de gemeente op grond van de Jeugdwet, omdat de aanvraag niet meer door het CIZ is behandeld in december 2014, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1. Dit is niet strijdig met wetgeving over privacy. Daarnaast is het CIZ in juli jongstleden in overleg getreden met de zorgaanbieder en de gemeente. Het CIZ heeft bovendien aan de zorgaanbieder een kortere communicatielijn voorgesteld ter verbetering van het contact.
Wat vindt u ervan dat 4 kinderen onbetaald op de dagbehandeling zitten en 5 kinderen noodgedwongen op een wachtlijst staan omdat het CIZ weigert te indiceren, terwijl de instelling wel capaciteit heeft om kinderen te behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor vier kinderen start de zorg in september aanstaande, voor vijf kinderen geldt dat zij al in zorg zijn, aldus Lentekind.
Als er sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en ook als er sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, dan is het toch de regel dat deze kinderen onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen en dat dit voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Deelt u de mening dat de betrokken kinderen onder de Wlz vallen en niet onder gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven wat de vereisten zijn om toegang te hebben tot de Wlz. Als is vastgesteld dat aan de vereisten is voldaan, is er sprake van toegang tot de Wlz. De Wlz is in deze situatie voorliggend op de Jeugdwet.
Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dat uitsluitend het CIZ bevoegd is om te beoordelen of aan de wettelijke vereisten voor toegang tot de Wlz is voldaan. Het CIZ voert de Wlz uit als het gaat om de indicatiestelling. In vijf gevallen heeft het CIZ geconstateerd dat niet is voldaan aan de toegangscriteria van de Wlz.
Is u bekend of dit doorschuifbeleid tussen het CIZ en gemeenten vaker voorkomt? Hebben u dergelijke signalen bereikt? Zo ja, hoe groot is dit probleem in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat in de vraag geschetste problematiek op dit moment stelselmatig voorkomt. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch en uitsluitend onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, zijn door VWS, samen met de VNG diverse bijeenkomsten georganiseerd. Zo zijn deze raakvlakken afgelopen voorjaar behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In vervolg hierop zijn in samenwerking met de VNG in april en juli verdiepende bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen over het raakvlak van Wlz en Jeugdwet. Ook het CIZ heeft aan deze bijeenkomsten een bijdrage geleverd.
Ook op de implementatietafel Wlz wordt aandacht besteed aan de afbakening tussen de verschillende wetten, zodat verdere bekendheid wordt gegeven aan de reikwijdte van de verschillende wettelijke domeinen.
Welke maatregelen gaat u (laten) nemen om te zorgen dat deze kinderen zo spoedig mogelijk door het CIZ worden beoordeeld, zodat deze kinderen snel de zorg krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In vraag 1 heb ik geantwoord dat vijf aanvragen reeds beoordeeld zijn. Dat twee aanvragen nog in behandeling zijn. En één aanvraag conform Jeugdwet is overgedragen aan de gemeente. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat vijf kinderen in zorg zijn bij Lentekind, en dat voor vier kinderen de zorg start in september aanstaande bij Lentekind.
Gaat u maatregelen treffen om het doorschuifbeleid tussen zorgloketten te voorkomen en te zorgen dat het duidelijk is waar mensen heen kunnen voor zorg en ondersteuning? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 6.
Daarnaast wil ik er op wijzen dat indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie, zij zich kunnen melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen.
Wat is uw oordeel over de volgende stelling: «De regelgeving is inmiddels zo complex geworden dat niemand er nog iets van snapt. Het is een grote chaos waar kinderen, ouders en zorginstellingen de dupe van zijn geworden. Ik denk dat er teruggegaan moet worden naar het basisidee was van de transitie van de AWBZ. Dit was: de gemeente is verantwoordelijk voor ondersteuning en lichtere begeleidingsvormen van cliënten. De Wlz is verantwoordelijk voor de intensieve begeleidings- en behandelvormen van cliënten.»? Als u dit onderschrijft hoe kan dan tot een vereenvoudiging of verduidelijking worden gekomen als het gaat om Wlz- of Wmo-zorg?3
Ik onderschrijf deze stelling niet. De Jeugdwet biedt prima waarborgen voor zorg aan jeugdigen, ook met een intensieve zorgvraag. Ik heb in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven dat ik wil voorkómen dat onduidelijkheid bestaat voor cliënten over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke activiteiten zijn ondernomen om deze onduidelijkheid zoveel mogelijk weg te nemen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen ben ik in overleg getreden met het CIZ en Lentekind. De beantwoording van de vragen heeft mede hierdoor langer dan gebruikelijk op zich laten wachten.
Het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de ramadan een remedie tegen diabetes zou zijn1?
De beoordeling van de effecten van deelname aan de ramadan op diabetes vind ik een verantwoordelijkheid van de medische beroepsgroep.
Deelt u de mening dat de ramadan juist voor gezondheidsproblemen zorgt bij patiënten met diabetes?
Het is mij bekend dat het combineren van diabetes met de ramadan lastig kan zijn, omdat het vasten kan bijdragen aan ontregeling van de diabetes. Of en op welke wijze een diabetespatiënt mee kan doen aan de ramadan is onderdeel van het individuele zorgplan en dient besproken te worden tussen patiënt en zorgverlener.
Twee jaar geleden heeft de Nederlandse Diabetes Federatie een aantal adviezen gepubliceerd, om behandelaren te ondersteunen in het bepalen van de behandeling van diabetes bij mensen die willen meedoen aan de ramadan.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen dit soort gevaarlijke medicatie-adviezen van een nep-imam?
Het is aan de patiënt zelf om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Bent u bereid de extra zorgkosten die uit dit advies voortvloeien te verhalen op de veroorzaker?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2597).
Toelating van een Hamas-mantelorganisatie tot de Economische en Sociale Raad (ECOSOC) van de Verenigde Naties |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat gaat u doen om te verhinderen dat een Hamas-mantelorganisatie, Palestinian Return Centre (PRC), wordt toegelaten tot de ECOSOC?1
Israël heeft bezwaar aangetekend tegen de aanbeveling van het NGO comité aan de ECOSOC om PRC de consultatieve status toe te kennen binnen de ECOSOC.
Nederland is geen lid van de ECOSOC en geniet zodoende geen stemrecht. Nederland kan dus ook niet meebeslissen over toekenning van de consultatieve status aan PRC. Wel pleitte Nederland binnen EU-verband voor een eensgezinde EU-stem. Van de elf EU lidstaten die momenteel lid zijn van de ECOSOC steunden uiteindelijk negen landen het bezwaar, twee landen onthielden zich van stemming.
Is het u bekend dat toelating van PRC tot de ECOSOC wordt gesteund door de voor genocide gezochte president van Sudan?2
Ja, het is mij bekend dat Sudan, evenals vijftien andere landen binnen de ECOSOC, tegenstander was van het door Israël aangetekende bezwaar tegen verlening van de consultatieve status. Dertien landen waren voor en achttien landen onthielden zich van stemming.
Indien deze organisatie toch wordt toegelaten tot ECOSOC, distantieert Nederland zich dan, op zijn minst zo lang dat duurt, van de ECOSOC? Zo nee, waarom wilt u samenwerken met een Hamas-mantelorganisatie?
Non gouvernementele organisaties kunnen niet als lid worden toegelaten tot de ECOSOC en kunnen dan ook niet gelijkgesteld worden aan lidstaten. Het toekennen van de consultatieve status houdt geen automatisch samenwerkingsverband in.
De (h)erkenning van endometriose |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de chronische ziekte endometriose en de soms ontwrichtende gevolgen (arbeidsongeschiktheid, kinderloos blijven, leven met forse pijnen, etc.) van deze aandoening voor vrouwen?1 2
Ja, ik ben bekend met endometriose.
Is het waar dat endometriose voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) reden is om het arbeidsongeschiktheidscriterium niet toe te passen en tevens grond is om een beroep op een uitkering vanuit de Ziektewet te weigeren? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose wel als arbeidsongeschiktheidscriterium dan wel grond voor een beroep op een uitkering van de Ziektewet te erkennen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit is niet waar. De diagnose endometriose is voor het UWV geen reden om af te zien van het toepassen van het arbeidsongeschiktheidscriterium. Voor de vraag of men arbeidsongeschikt is, is relevant of de beperkingen veroorzaakt worden door ziekte of gebrek. Verzekeringsartsen van het UWV zijn bekend met de diagnose endometriose en zien het ook als ziekte. Vervolgens is het aan de verzekeringsarts om, gegeven de diagnose, de beperkingen vast te stellen. Een bepaalde ziekte verschaft op zichzelf geen recht op uitkering. De diagnose maakt de klachten en beperkingen voor de verzekeringsarts wel gemakkelijker herkenbaar. Het is derhalve een belangrijk hulpmiddel voor de verzekeringsarts, maar geen doel op zichzelf. Mochten de beperkingen de werknemer beletten om het eigen werk te doen, kan dit leiden tot arbeidsongeschiktheid.
Overigens is ook het eventueel ontbreken van een exacte diagnose geen reden voor een verzekeringsarts om af te zien van een keuring.
Kunt u toelichten welke richtlijn voor diagnostiek en behandeling wordt gehanteerd door keuringsartsen van het UWV bij de beoordeling van deze chronische aandoening?
Het UWV heeft voor endometriose geen specifieke verzekeringsgeneeskundige richtlijn of protocol. De verzekeringsarts maakt gebruikt van de richtlijn die wordt ondersteund door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Het gaat om de internationale richtlijn «Management of women with endometriosis». Deze is ontwikkeld door de European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Een richtlijn of protocol biedt de verzekeringsarts van het UWV de mogelijkheid om goed te kunnen inschatten wat de beperkingen en mogelijkheden van de werknemer zijn. Het helpt de verzekeringsarts bijvoorbeeld bij de anamnese, het interpreteren van specialistische gegevens of het draagt mogelijkheden aan om bepaalde beperkingen in de overwegingen te betrekken.
Welke mogelijkheden hebben vrouwen die vanuit een baan dan wel werkloosheidsuitkering vanwege endometriose een beroep doen op de Ziektewet, maar waarbij de keuringsarts van het UWV zonder enig onderzoek dan wel raadpleging van een arts – gespecialiseerd in endometriose – de Ziektewetuitkering stopt en vrouwen opdraagt het werk of de sollicitatieplicht te hervatten, ondanks dat zij dagelijks forse hoeveelheden pijnstillers slikken om de pijn te verzachten? Acht u dit een wenselijke situatie? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om aan deze situatie een einde te maken?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 is de diagnose endometriose op zichzelf geen aanleiding om een ZW-uitkering te weigeren of stop te zetten. Het gaat altijd om de beperkingen die gepaard gaan met de ziekte. Deze kunnen van geval tot geval verschillen.
Bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is het verhaal van de werknemer het uitgangspunt. Waar nodig zal onderzoek plaats vinden en eventueel zal de verzekeringsarts in overleg met de werknemer informatie inwinnen bij de behandelend arts. Afhankelijk van de aard en ernst van de klachten, de ingezette behandeling en het effect hiervan zal de verzekeringsarts beperkingen en mogelijkheden vaststellen. Dit wordt besproken met de werknemer. Mocht de werknemer later nog vragen hebben, dan kan deze de verzekeringsarts benaderen voor een nadere toelichting. Bij een blijvend verschil van mening staat de weg van de bezwaarprocedure open.
Is het waar dat Nederland endometriose niet als ziekte heeft erkend, terwijl andere landen zoals Amerika, Canada en België hiertoe reeds zijn overgegaan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose op korte termijn te erkennen?
Het erkennen van ziekten is geen overheidstaak. Het is de verantwoordelijkheid van (internationale) representatieve professionele beroepsverenigingen om zich daar over te buigen. In het geval van endometriose is dat het geval. Er bestaat voor de behandeling van endometriose een internationale richtlijn. Deze is ontwikkeld door European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Vanuit Nederland is de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) hierbij betrokken. De NVOG heeft tevens een voorlichtingsbrochure voor patiënten ontwikkeld.
Het bericht dat Rusland uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens negeert |
|
Michiel Servaes (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poetin heeft nu niks meer te maken met mensenrechten»1?
Ja.
Klopt het dat het Russische Constitutionele Hof heeft geoordeeld dat uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) genegeerd kunnen worden als die in strijd zijn met de Russische Grondwet? Zo ja, welke duiding geeft u aan deze uitspraak en welke gevolgen heeft die voor de mate waarin Rusland gehouden zal blijven om de bepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) na te leven?
In essentie heeft het Russische Constitutionele Hof geoordeeld dat Rusland uitspraken van het EHRM naast zich neer kan leggen wanneer deze in strijd zijn met de Russische Grondwet. Een dergelijke uitspraak druist in tegen Rusland’s verdragsverplichtingen op basis van het EVRM, waarin is bepaald dat uitspraken van het EHRM bindend zijn voor verdragspartijen. Rusland is dan ook verplicht uitspraken van het EHRM uit te voeren en dient bij een geconstateerde schending maatregelen te nemen. Rusland kan zich niet aan zijn verdragsverplichtingen onttrekken met een beroep op een uitspraak van een nationale rechter.
Ook in enkele andere lidstaten van de Raad van Europa zijn het EVRM en de protocollen geïncorporeerd in de wetten van deze lidstaten zelf, waarmee zij de status van nationale wetgeving hebben gekregen. Interpretatie en tenuitvoerlegging van nationale wetten, inclusief de Grondwet, in deze landen dient evenwel zodanig te gebeuren dat steeds kan worden voldaan aan verplichtingen onder het EVRM. Indien nationale wetten niet verenigbaar zijn met een uitspraak van het EHRM, dient de lidstaat er zorg voor te dragen dat de uitspraak van het EHRM wordt uitgevoerd.
Hoe verhoudt deze nieuwe juridische situatie in Rusland, met betrekking tot de ondergeschiktheid van het EVRM ten opzichte van de Grondwet, zich tot die in andere lidstaten van de Raad van Europa?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate moet deze uitspraak van het Russische Hof worden begrepen als een politiek signaal van Rusland om zich verder van de Raad van Europa af te keren? Heeft u signalen dat Rusland overweegt terug te treden uit de Raad van Europa? Zo ja, welke?
De verhouding van Rusland tot de Raad van Europa staat onder druk. Zo trok de Russische delegatie zich eerder terug uit de Parlementaire Assemblee van de Raad, nadat de Assemblee haar stemrecht had opgeschort naar aanleiding van de illegale annexatie van de Krim. Voorts hebben verschillende politieke vertegenwoordigers van Rusland, waaronder Doemavoorzitter Aleksei Poesjkov, gedreigd met opzegging van het Russische lidmaatschap van de Raad van Europa.
Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat Rusland daadwerkelijk overweegt terug te treden uit de Raad van Europa. Tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa in mei heeft Minister Lavrov ook geen enkele toespeling gemaakt op een eventueel opzeggen van het lidmaatschap van de Raad van Europa.
In welke mate klopt het dat Rusland uitspraken van het EHRM altijd al weigerde uit te voeren? Wat is uw oordeel hierover? Met welke andere lidstaten bestaan vergelijkbare problemen?
De inschatting dat Rusland uitspraken van het EHRM altijd al weigerde uit te voeren deel ik niet. Rusland heeft veel uitspraken van het EHRM uitgevoerd en ook door het Hof opgelegde schadevergoedingen betaald.
Deelt u de mening dat door deze ontwikkeling fundamentele rechten en vrijheden in Rusland verder onder druk komen te staan en dat burgers zich daar steeds minder juridisch tegen kunnen verweren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan Rusland aan zijn verplichtingen worden gehouden en kan worden bevorderd dat mensenrechten in Rusland op de agenda blijven?
Ik deel de mening dat fundamentele rechten en vrijheden in Rusland verder onder druk komen te staan en dat burgers zich daar steeds minder juridisch tegen kunnen verweren. Rusland heeft zich middels tal van internationale instrumenten van onder andere de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de OVSE gecommitteerd aan universele mensenrechten. Rusland kan op basis van verschillende instrumenten in verschillende fora worden aangesproken op haar verplichtingen, zoals de Universal Periodical Review van de Mensenrechtenraad van de VN, het Comité van Ministers van de Raad van Europa en de jaarlijkse Human Dimension Implementation Meeting van de OVSE.
Door te blijven inzetten op dialoog met Rusland over mensenrechtenverplichtingen én steun aan het maatschappelijk middenveld en via people-to-people contacten, probeert Nederland de negatieve ontwikkelingen in Rusland tegen te gaan.
Bent u bereid om in bilaterale contacten en/of in het verband van het Comité van Ministers aandacht te vragen bij uw Russische collega's voor dit punt en de bezorgdheid van Nederland hierover over te brengen?
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de heer Jagland, en de voorzitter van de Parlementaire Assemblee, mevrouw Brasseur, hebben hun zorg geuit over de uitspraak van het Constitutionele Hof van Rusland. Nederland deelt deze bezorgdheid en zal aandacht blijven vragen voor deze kwestie.
Onmenselijk beleid door de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Waalwijk huishoudelijke verzorging heeft geweigerd aan een terminale man, omdat de gemeente van mening was dat de man zelf nog wel regie kon voeren?1
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
De gemeente Waalwijk heeft in reactie op mijn verzoek toegelicht op welke gronden zij tot dit besluit is gekomen. De gemeente wijst erop dat betrokkene volgens de gemeente de mogelijkheid had om vanaf 1 mei 2015 voor 15 euro per week zelf huishoudelijke hulp te bekostigen. Op basis van de door de gemeente verstrekte informatie heb ik begrip voor de discussie die naar aanleiding van dit besluit van de gemeente is ontstaan. De wettelijke uitgangspunten en het financieel kader voor de uitvoering van de Wmo 2015 bieden de gemeente voldoende mogelijkheden om in situaties als deze tot een andere beslissing te komen. De wet noch het financieel kader dwingt een gemeente om een bestaande voorziening voor anderhalf uur huishoudelijke hulp te beëindigen in een situatie van terminale ziekte in de fase van levensverlening. Op basis van de Wmo 2015 verwacht ik juist van gemeenten dat zij persoonlijk maatwerk verlenen en rekening houden met de individuele situatie en omstandigheden van betrokkene, zijn familie en zijn sociale omgeving. De verantwoordelijkheid voor het debat hierover ligt echter in de eerste plaats bij de gemeenteraad. Ik merk daarbij op dat de gemeenteraad van Waalwijk een actief debat voert over de gemeentelijke uitvoering van de Wmo 2015 en de wenselijkheid van de effecten van lokale beleidskeuzes.
In antwoord op uw vragen over ingrijpen, licht ik toe dat op het moment dat de Wmo 2015 niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, het in de eerste plaats aan de gemeenteraad is om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Is het niet zo dat de gemeente Waalwijk hier noodzakelijke zorg onthoudt aan iemand die in zijn laatste fase van zijn leven is aangekomen? Vindt u dit een wenselijke uitvoering van uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u ingrijpen bij de gemeente Waalwijk om te zorgen dat dit onmenselijke beleid direct tot een halt geroepen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 95-jarige volgens een gemeente maar een hypotheek moest afsluiten om de huishoudelijke verzorging te kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op basis van de informatie uit de vraag kan niet worden afgeleid welk voorbeeld wordt bedoeld. In algemene zin geldt dat een gemeente in het onderzoek naar de ondersteuningsvraag van betrokkene dient te onderzoeken of een voorziening ook in financiële termen voor betrokkene passend is.
Vindt u het niet triest dat een 84-jarige vrouw uit Franeker 1 uur huishoudelijke verzorging krijgt, terwijl ze voorheen 4 uur kreeg, maar geen compensatie of toeslag durfde aan te vragen uit angst haar laatste uurtje ook nog kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De situatie dat mensen het niet aandurven om gebruik te maken de gemeentelijke compensatieregeling voor huishoudelijke hulp was niet eerder bekend bij de gemeente Franekeradeel. Uit de informatie van de gemeente blijkt dat aan betrokkene inmiddels vier uur huishoudelijke hulp is toegekend inclusief volledige financiële compensatie.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 77-jarige vrouw uit Assen helemaal geen huishoudelijke verzorging meer krijgt, omdat de gemeente telefonisch meedeelde dat ze geen recht meer had op deze zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De gemeente Assen heeft de keuze gemaakt om de eenvoudige hulp bij de huishouding (HH1) niet langer aan te bieden als individuele maatwerkvoorziening, maar om te vormen naar een algemene voorziening. Dit heeft voor veel Assenaren gevolgen. De gemeente doet bij deze vorm van hulp bij het huishouden een groter beroep op (het netwerk) van haar inwoners. Dat betekent dat inwoners die moeite hebben met het schoonhouden van hun huis meer een beroep doen op vrijwillige inzet van mensen uit hun omgeving (het netwerk) of zelf een professioneel bedrijf hiervoor inschakelen. Het gaat hierbij om inwoners die in staat zijn hun huishouden zelf te organiseren.
De gemeente Assen heeft een aantal maatregelen genomen om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen en te zorgen dat de hulp bij huishouding toegankelijk blijft. De inzet van de Huishoudelijke Hulp Toelage maakt het mogelijk het tarief voor schoonmaakwerk voor twee jaar tijdelijk te verlagen met 10 euro per uur. Inwoners met een laag inkomen kunnen een beroep doen op inkomensondersteuning. Inwoners met een lager inkomen dan 120% van de bijstandsnorm krijgen alle kosten vergoed.
Inwoners hebben van de gemeente een half jaar de gelegenheid gekregen zich voor te bereiden op de overgang naar een algemene voorziening. Cliënten zijn per brief, website en gemeentepagina op de hoogte gesteld van de veranderingen en hebben praktische tips gekregen om hun schoonmaakwerk in de nieuwe situatie te organiseren.
Vindt u het wenselijk dat ambtenaren telefonisch mededelen dat mensen nergens recht meer op hebben, waardoor mensen denken dat het vragen om hulp geen zin heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De Wmo 2015 geeft ingezetenen het recht een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te melden bij de betreffende gemeente. Het is vervolgens aan de gemeente om deze ondersteuningsbehoefte te onderzoeken op de wijze zoals die in de wet is gespecificeerd. Dit draagt bij aan een goede dialoog tussen ingezetene en gemeente en een zorgvuldige afweging en besluitvorming op aanvragen. Het telefonisch ontmoedigen van meldingen van een ondersteuningsbehoefte is – mede gegeven de wettelijke opdracht voor gemeenten – dan ook niet aanvaardbaar. Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging.
Wat vindt u ervan dat een 80-jarige Assenaar te horen kreeg dat hij minder uren moest aanvragen bij zijn thuiszorgorganisatie, terwijl hij eigenlijk meer uren zorg nodig heeft en nu 12,50 per uur zelf betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat zorgbehoevende mensen bij een juiste manier van aanvragen aanspraak maken op een algemene voorziening voor huishoudelijke verzorging, maar in de praktijk die extra uren grotendeels zelf moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen kunnen een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze ondersteuning georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen of een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van deze voorzieningen. Gemeenten moeten ook rekening houden met de financiële situatie van de cliënt, daartoe te rekenen de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen voor die situatie. Daarbij is het aan gemeenten om algemene voorzieningen, teneinde het gebruik zoveel mogelijk te bevorderen, laagdrempelig in te richten en daarbij rekening te houden met de financiële mogelijkheden van de betreffende persoon. Gemeenten kunnen hiertoe ook het instrument van de Huishoudelijke Hulp Toelage benutten.
Wat is uw reactie op het bericht dat sinds 1 januari 2015 inmiddels duizend mensen naar de rechter zijn gestapt vanwege een conflict met hun gemeente over de vergoeding van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015, in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Een toename van het aantal rechtszaken zou gelegen kunnen zijn in het nieuw wettelijk kader dat in werking is getreden, gemeenteraden op basis van dit kader (nieuw) beleid vastgesteld hebben en dit beleid nu tot uitvoering komt. Dit kan tot veranderingen in de rechten en plichten van cliënten leiden. Het is het wettelijk recht van cliënten om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen gemeentelijke besluiten over hun ondersteuning. De Wmo 2015 biedt de cliënt de waarborg van een zorgvuldige individuele afweging door de gemeente. De gewezen, vooral voorlopige, voorzieningen en uitspraken onderstrepen tot dusver de waarborgen voor de cliënt, zoals die in de Wmo 2015 zijn vastgelegd.
Hoeveel rechtszaken moeten nog aangespannen worden totdat u inziet dat uw beleid niet deugt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat door onduidelijkheid van de Wmo 2015 gemeenten verder gaan in hun bezuinigingen dan u bedoeld heeft? Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak dat de randvoorwaarden van de Wmo 2015 helder en duidelijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? 7
De suggestie dat de Wmo 2015 onduidelijk zou zijn in de eisen die deze wet aan gemeenten stelt, deel ik niet. De Wmo 2015 biedt de cliënt de benodigde randvoorwaarden, waaronder een zorgvuldig onderzoek na een melding van een behoefte om maatschappelijke ondersteuning. Hij kan een gemeente daarop aanspreken, zo nodig in bezwaar en beroep. Gemeenten maken beleid en voeren dat uit, maar moeten dat binnen de gestelde wettelijke kaders doen. Daar waar na onderzoek blijkt dat de gemeente een bijdrage dient te leveren aan de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt, dient deze bijdrage passend te zijn. Gemeenten hebben de instrumenten en benodigde budgetten ontvangen om tot een goede wetsuitvoering te komen.
Vindt u dat het sturen van brieven door u aan wethouders met de boodschap dat zij moeten voldoen aan de wetgeving in de praktijk niet werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?8
In mijn brieven van 22 december 2014 en 9 april jl. aan de wethouders heb ik hen aandacht gevraagd voor actuele onderwerpen en (mogelijke) aandachtspunten. De brieven zijn niet bedoeld om wethouders te vragen om te voldoen aan de wetgeving, immers deze verantwoordelijkheid is met de invoering van de Wmo 2015 bij hen belegd. De brieven aan wethouders hebben primair een informerend en ondersteunend karakter en vragen hen te bezien of een goede wetsuitvoering binnen de gemeente op de specifieke thema’s voldoende gewaarborgd wordt. Ook heb ik wethouders in deze brieven opgeroepen hun beleidsuitvoering te toetsen aan de gewezen rechterlijke uitspraken en waar nodig bij te sturen. Ik zie dat gemeenten gehoor geven aan deze oproepen en dat zij, daar waar nodig, het beleid en de uitvoering aanpassen in overeenstemming met de gewezen rechterlijke uitspraken.
Bent u bereid een einde te maken aan deze struisvogelpolitiek en per direct maatregelen te treffen, zodat de vele gemeenten die nu de fout ingaan wel gaan voldoen aan de wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Voorbeelden zijn de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek ik gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
De berichten ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool» en «Patstelling op De Berg»?1
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Waarom heeft u op 5 juli 2012 een VSO-licentie verstrekt aan Onderwijsstichting De Wijnberg, terwijl er reeds een VSO-school in de nabijheid aanwezig was en er geen onderbouwing daarvoor in het spreidingsplan van het toenmalige REC was?2
Onderwijsstichting De Wijnberg heeft in het voorjaar van 2012 een verzoek tot uitbreiding gedaan van de school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs. De WEC, artikel 75, tweede lid, onder h, biedt hiertoe de mogelijkheid. Voorwaarden die worden gesteld aan de uitbreiding staan in de Wet op de expertisecentra (WEC), artikel 83, eerste, tweede en derde lid. Indien uit prognoses blijkt dat er behoefte is aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs, dan biedt de wet geen ruimte een dergelijke aanvraag af te wijzen. Dat er een andere vso school in de regio is, speelt dan geen rol. Dat er geen onderbouwing was in het spreidingsplan van het toenmalige REC, zoals u in de vraag stelt, speelt ook geen rol bij de toekenning, op basis van deze wettelijke bepalingen.
Herkent u het beeld dat als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie aan De Wijnberg er in de regio Noord-Limburg een situatie van concurrentie tussen (voortgezet) speciaal onderwijsinstellingen lijkt te zijn ontstaan, omdat twee onderwijsinstellingen een vergelijkbaar aanbod in dezelfde regio aan dezelfde (type) leerlingen aanbieden? Vindt u concurrentie in het speciaal onderwijs wenselijk? Zo niet, waarom wordt concurrentie door het verstrekken van de VSO-licentie impliciet door uw ministerie gefaciliteerd?
In de vragen wordt gesteld dat met het toekennen van de licentie, het Ministerie van OCW de concurrentie faciliteert. De WEC biedt echter geen ruimte om op beleidsmatige gronden af te wijzen. Aanvragen die voldoen aan de eisen, moeten worden toegekend.
Met de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal, is er een partij bijgekomen die voortgezet speciaal onderwijs biedt in de regio. In veel regio’s zijn meer besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs actief, ook voor cluster 4. Voor de invoering van passend onderwijs werden binnen de regionale expertisecentra afspraken gemaakt tussen de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Sinds de invoering van passend onderwijs worden binnen de samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt tussen de scholen om ervoor te zorgen dat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Op basis van de schoolprofielen kunnen bijvoorbeeld ook afspraken worden gemaakt over welke (speciale) school welk type leerlingen op welke locatie onderwijs en begeleiding kan bieden. Dat vraagt dat partijen in de regio samenwerken. De situatie in Noord Limburg verhindert op dit moment dat goede afspraken gemaakt kunnen worden.
Herkent u het beeld dat de ontstane concurrentie in de regio Noord-Limburg leidt tot een toename van het aantal VSO-leerlingen? Voelt u zich aangesproken door de zorgen die het samenwerkingsverband voor passend voortgezet onderwijs Noord-Limburg hierover heeft uitgesproken? Hoe gaat u reageren op de vraag om de financiële tekorten als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie voor uw rekening te nemen?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passende onderwijsplek krijgen, bij voorkeur op een reguliere school in de buurt. Binnen het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over welke leerlingen een plek kunnen krijgen in het voortgezet speciaal onderwijs. Vanuit dat oogpunt leidt een extra aanbieder niet tot een toename van het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Dat neemt niet weg dat ik het met u eens ben dat indien er geen goede afspraken zijn, het risico is dat het aantal leerlingen toeneemt. Overigens is dat risico er ook als er één aanbieder is. Het toekennen van de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal onderwijs is dan ook geen reden om extra middelen toe te kennen aan het samenwerkingsverband.
Welke opdracht en welk mandaat heeft de landelijk projectleider voor speciaal onderwijs om de impasse te doorbreken?
De PO-Raad, de VO-raad, LECSO (branchevereniging (voortgezet) speciaal onderwijs) en OCW hebben vorige jaar een landelijk projectleider voor speciaal onderwijs aangesteld. Aanleiding hiervoor was het grote aantal veranderingen waarmee de (v)so sector te maken heeft: de invoering van passend onderwijs, de invoering van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de wijzigingen in de Zorgverzekeringswet en de invoering van de Participatiewet. Dit in combinatie met de wens om te ontvlechten, of wel het invlechten van het speciaal onderwijs in de wetgeving voor primair onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in het voortgezet onderwijs. De projectleider voert gesprekken in het land, stimuleert en ondersteunt, op verzoek, en waar nodig partijen in de regio. In dat kader voert hij ook gesprekken in Noord Limburg. Doel is dat er een oplossing wordt gevonden om weer tot werkbare verhoudingen te komen. Begin september staat een overleg gepland waarbij ook de gemeente is betrokken.
Een schietgrage crimineel die uit een inrichting is ontsnapt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schietgrage crimineel ontsnapt uit inrichting»1?
Ja.
Klopt het dat een gevaarlijke crimineel is gevlucht uit de psychiatrische inrichting in Den Dolder?
In 2014 is de in de vraag bedoelde gedetineerde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Sinds mei 2015 verblijft hij, op basis van artikel 15, vijfde lid, Penitentiaire Beginselenwet, in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Altrecht in Den Dolder voor een klinische psychiatrische behandeling. In de FPA (of een soortgelijke zorginstelling) worden de behoefte aan zorg en de behoefte aan beveiliging centraal gesteld. Hoewel er zowel fysieke als relationele beveiliging aanwezig is, ligt de focus op een veilige behandeling. Het niveau van beveiliging in een Penitentiaire Inrichting (PI) is hoger dan in een. Op 14 juli 2015 heeft betrokkene zich, ondanks de aanwezige beveiliging, onttrokken aan zijn behandeling in FPA Altrecht. Dit heeft hij gedaan door over het hek, dat aan de door DJI gestelde eisen voldeed, te klimmen. Volgens de aan hem toegekende vrijheden verbleef betrokkene op dat moment onbegeleid in de tuin van de FPA. Vanaf april 2016 kan betrokkene in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi).
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze crimineel in november pas zou vrijkomen, na het uitzitten van twee derde van zijn driejarige celstraf en dat hij dus in de gevangenis hoorde te zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gedetineerden achter tralies horen en psychische problemen in de gevangenis moeten worden behandeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Ik ben van mening dat aan gedetineerden die lijden aan een geestelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geest passende geestelijke gezondheidszorg moet worden aangeboden binnen of buiten een PI. Deze zorg bestaat uit ambulante zorg in PI’s, behandeling in een van de vier Psychiatrische Penitentiaire Centra (PPC), of in het geval er meer geestelijke gezondheidzorg nodig is en dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is, overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis. Afhankelijk van de combinatie van benodigde zorg en beveiliging wordt bepaald waar de zorg wordt aangeboden aan de gedetineerde.
Worden er extra beveiligingsmaatregelen genomen wanneer een dergelijk gevaarlijke crimineel, al dan niet vrijwillig, in een zorginstelling wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit in het vervolg wel te gaan doen? Zo ja, welke en gaat u deze aanscherpen nu ze niet hebben geholpen?
Overplaatsing van een gedetineerde naar een psychiatrisch ziekenhuis vindt alleen plaats als dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is. Die afweging omvat verschillende toetsingsmomenten door het Psychomedisch Overleg (PMO), Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Wanneer het PMO van een PI adviseert om een gedetineerde ten behoeve van geestelijke gezondheidszorg over te plaatsen, geeft een onafhankelijke psychiater vervolgens een indicatie af voor de noodzakelijke combinatie van zorg en beveiliging. De selectiefunctionaris gaat na of er geen contra-indicaties, zoals vluchtgevaarlijkheid, aanwezig zijn en vraagt advies van het OM, waarna hij besluit tot wel of geen overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis. Ik ben van mening dat dit proces zorgvuldig is en zie geen aanleiding om dit aan te passen.
Deelt u de mening dat deze crimineel onder geen enkel beding in november voorwaardelijk op vrije voeten mag komen nu hij (voor zover hij dat niet al had gedaan) wederom bewijst een gevaar voor de samenleving te zijn en lak heeft aan de rechtsstaat?
Het openbaar ministerie beslist over uitstel, afstel of intrekking van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en over het opleggen of wijzigen van bijzondere voorwaarden. Uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op grond van artikel 15b WvSr mogelijk als de veroordeelde zich tijdens detentie (herhaaldelijk) ernstig misdraagt of tijdens zijn detentie een strafbaar feit heeft gepleegd. Als de gedetineerde een (poging tot) ontvluchting heeft gedaan of is ontsnapt, kan op grond van artikel 15c WvSr de voorwaardelijke invrijheidstelling ook worden uitgesteld of achterwege worden gelaten.
Wat doet u eraan om dit gevaar voor de samenleving per direct weer achter slot en grendel te zetten?
De onttrekking van betrokkene is direct gemeld bij de politie ten behoeve van opsporing. Hij is zondag 26 juli jl. aangehouden in Zuid-Spanje. Onmiddellijk na uitlevering is betrokkene in Nederland in hechtenis genomen.